Ga direct naar de content

De onderschatte invloed van ruilvoetverslechteringen

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 2 1989

quote hieronder op elk van de variabelen afzonderlijk.

De onderschatte invloed
van
ruilvoetverslechteringen
Als belangrijkste oorzaak van het stijgen van de arbeidsinkomensquote in
de jaren zeventig wordt gewoonlijk de
verhoging van de collectieve-lastendruk gezien.
Zo publiceerden De Kam en Nijpels
bijgevoegde label1. Zij trokken daaruit
de voor de hand liggende conclusie dat
de verbetering van de sociale zekerheid
tussen 1960 en 1980 nagenoeg geheel
is betaald uit het aandeel van de winsten. Hetzelfde beeld komt, op iets andere wijze gepresenteerd, ook naar voren wanneer de ontwikkeling van de
collectieve-lastendruk en de arbeidsinkomensquote naast elkaar worden gezet. We concentreren ons nu op de
jaren zeventig, omdat die jaren worden
gezien als de jaren van ‘het grote afwentelen’. Zowel de collectieve-lastendruk als de arbeidsinkomensquote was
in 1982 ongeveer 10 punten hoger dan
in 1970.
Kan uit deze cijfers nu zonder meer
de conclusie worden getrokken dat de
stijging van de collectieve-lastendruk
de oorzaak was van het stijgen van de
arbeidsinkomensquote? Of zijn er wellicht andere factoren, die op zijn minst
eveneens een belangrijke rol hebben
gespeeld?
Een zo’n factor is mogelijk de ontwikkeling van de ruilvoet. In de jaren zeventig heeft zich twee keer, in 1974 en
in 1979, een grote ruilvoetverslechtering voorgedaan die samenhing met de
beide oliecrises. Ruilvoetverlies betekent inkomensverlies. Wanneer bij de
lonen volledige
prijscompensatie
plaatsvindt, en de lonen dus ook worden gecompenseerd voor de gestegen
invoerprijzen, komt het hele ruilvoetverlies ten laste van het overig inkomen. In

oiq = 18,05-1,18r(-0,5)
(49,23) (-17,59)
R2=0,97; DW=2,99.
oiq = 19,04-1,15b(-0,5)
(-24,29) (-9,19)
R2=0,88;DW=1,94.

1974 bedroeg het ruilvoetverlies 5,0%
van het nationaal inkomen, in 1979
2,6%. Te zamen zouden deze verslechteringen dus al drie kwart van de stijging
van de arbeidsinkomensquote kunnen
verklaren.
Om na te gaan of de verslechtering
van de ruilvoet van belang is geweest
voor de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote in de gehele periods
1970-1982 hebben we een aantal regressies uitgevoerd. De overig-inkomensquote (complement van de arbeidsinkomensquote) is geregresseerd
op de ontwikkeling van de belasting- en
premiedruk en op de verslechtering van
de ruilvoet. Dit leverde het volgende
resultaat op:

Uit deze regressies kan de conclusie
worden getrokken dat de verslechtering
van de ruilvoet op zijn minst een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote in de
jaren zeventig.
Met het bovenstaande widen we het
belang benadrukken van de spelregel
om bij het bepalen van de loonruimte
een correctie aan te brengen voor ruilvoetverslechtering. Dit ter ondersteuning van de Centrale Economische
Commissie die onlangs in haar Nota ten
behoove van de kabinetsformatie opnieuw heeft gewezen op het belang van
deze spelregel voor een verantwoorde
loonkostenontwikkeling2.

oiq = 17,9 + 0,10 b(-0,5) -1,28 r(-0,5)
(36,0) (0,37)
(-4,92)

C.G.M. Sterks

B.B. Bakker

2

R =0,97; DW =3,0.
tussen haakjes staan de t-waarden
oiq=overig-inkomensquote.
b=premie+belastingdruk minus de premie+belastingdruk in 1970.
b(-0.5)=0.5(b+b(-1)).
r=ruilvoet-ruilvoet in 1970.
r(-0.5)=0.5(r + r(-1)).

De auteurs zijn beide verbonden aan de
Economische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen.

1. Flip de Karri en Frans Nijpels, Afscheid
van hetparadijs, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1984.

2. Centrale Economische Commissie, Nota
ten behoeve van de kabinetsformatie. Den
Haag, 1989, biz. 42.

De coefficient voor b heeft het verkeerde teken, maar is niet significant.
De vergelijking maakt duidelijk dat niet
de stijging van de belasting- en premiedruk is afgewenteld maar dat het ruilvoetverlies is verhaald op de werkgevers.
Een probleem is evenwel dat er sprake is van grote collineariteit tussen de
twee verklarende variabelen. Daarom
regresseren we de overig-inkomens-

Tabel. Verdeling van de nationaal netto-beschikbare middelen 1960-1983, in
procenten van het nationaal inkomen
Jaar
Aandeel van de nettolonen
(incl. ambtenaren)
Aandeel winsten bedrijven
en zelfstandigen
Aandeel van de economisch
niet-actieven
Aandeel van de overheid

1960

1970

1980

1983

36

39

37

34

27

18

10

13

16

21

32

21

22

21

35
18

Bran: De Kam en Nijpels, Afscheid van hetparadijs, 1984, biz. 57.

ESB 1-11-1989

1089

Auteurs