Ga direct naar de content

Moeilijk klimaat voor decentraal overleg

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 2 1981

Au Courant

Moeilijk klimaat voor
decentraal overleg
A. F. VAN ZWEEDEN

Voor het kabinet -Van Agt II was het
wel spijtig dat de nieuwste ramingen van
het Centraal Planbureau maar zo weinig
resultaat op korte termijn laten zien van
het werkgelegenheidsprogramma. Door
de slechtere ontwikkeling van de wereldhandel, maar ook als gevolg van het regeringsbeleid zelf, isde,,winst”aanwerkgelegenheid volgend jaar zegge en schrijve
vijfduizend minder werklozen dan zonder het werkgelegenheidsprogamma als
gemiddelde had moeten worden verwacht, nl. 475.000 in plaats van
480.000. Dat is een ander getal dan de 50a
60.000 nieuwe en behouden banen die
premier Van Agt in zijn regeringsverklaring als taakstelling voor 1982 aankondigde. Degenendiealtijdbeweerdhebben
dat een werkgelegenheidsbeleid pas op
langere termijn resultaat kan hebben,
krijgen gelijk. Maar dat het amper lukt
om de groei van de werkloosheid tot staan
te brengen, moettochvooreenbelangrijk
deel op de rekening van het totale beleidspakket worden geschreven. Het directe
effect van de vergroting van overheidsuitgaven ten bate van de werkgelegenheid
wordt immers teniet gedaan door de lastenverzwaringen die ten dele nodig zijn
om het banenplan te financieren, maar
voor een belangrijker deel om de gaten in
de overheidsfinanciering te dichten.
Het Centraal Planbureau rekent terecht de verhoging van de aardgasprijzen
tot die lastenverzwaring, al wil het kabinet die nog zo graag buiten beschouwing
laten, omdat het anders in strijd zou handelen met het uitgangspuntdatdecollectieve-lastendruk van 1981 op 1982stabiel
moet worden gehouden.
Vormden de somberder economische
vooruitzichten een complicatie bij de opstelling van het pakket waarmee het kabinet de sociale partners zoubenaderen, het
kabinet zag daar toch geen aanleiding in
om het beleid bij te stellen. Zo handhaaft
het de twijfelachtige solidariteitsheffing,
die ook al niet als verzwaring van de lastendruk mocht worden opgevat omdat ze
maar tijdelijk is. Het klimaat rond het gesprek tussen regering en sociale partners,
dat op 2 december is gehouden en waarover ik u in deze column niet kan berichten, was niet watje noemt aanmoedigend.
De loonmaatregel die Den Uyl ,,in het ui1230

terste geval” wil kunnen treffen, droeg
daar evenmin toe bij. Kok vond het aan de
vooravond van het overleg van ,,onverstandig bestuur” getuigen zo’n ingreep
achter de hand te houden.
Het onder curatele stellen van de vakbeweging en de werkgevers lijkt niet bevordelijk voor het waarmaken van nun eigen
verantwoordelijkheid waaraan Den Uyl
in zijn brief aan de sociale partners lippendienst bewees. Vakbeweging en werkgevers vinden elkaar in elk geval in het uitdrukkelijke verlangen naar decentralisatie van het overleg over arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid. Geen van
beide partners had er daarom behoefte
aan om in het centraal overleg bindende
afspraken te maken. Van de enige afspraak die de werkgevers wilden maken,
namelijk een korting van een procent op
de prijscompensatie, kon al niets terecht
komen, omdat Den Uyl die weg heel uitdrukkelijk had afgesneden. In plaats
daarvan kwam hij met het voornemen om
de prijscompensatie voor hogere inkomens te beknotten en dat zou voor de
werkgevers al aanleiding zijn om af te
haken.
Den Uyl heeft in zijn brief duidelijk
aangegeven wat de grenzen zijn van de
voor 1982 toelaatbare loonstijging: in
geen geval meer dan 6,5 procent. Zijn
eigen arbeidsvoorwaardenpakket beperkt de loonstijging tot 6 procent en het
liefst zou hij zien dat de sociale partners
overeenkwamen een deel te bestemmen
voor investeringsloon. Met gebruikmaking van de bevoegdheden die de in
maart 1.980 gewijzigde Wet op de loonvorming hem geeft, kan Den Uyl de gewenste loonmatiging en verdeling van
lasten desnoods dwingend voorschrij ven.
Onder die dreiging zullen straks caoonderhandelingen moeten worden gevoerd.
Voor zover daarbij de werkgelegenheid centraal komt te staan, heeft het
langdurige overleg in de Stichting van de
Arbeid over de relatie tussen arbeidsduur en werkgelegenheid en arbeidsmarktbeleid althans wat hindernissen
weggenomen. Werkgevers en werknemers konden het niet eens worden
over een centrale aanbeveling aan caopartijen voor arbeidstijdverkorting. Op

cao-niveau moet daar wel over kunnen
worden gesproken. Het belangrijkste
resultaat van het overleg in de Stichting
was dat afspraken over werkgelegenheid
in het kader van cao-onderhandelingen
algemeen verbindend moeten worden
verklaard. Die uitspraak van de Stichting van de Arbeid verleent het werkgelegenheidsoverleg een zekere status die
een wettelijke regeling, zoals Albeda en
Van der Doef in hun wetsontwerpen beoogden, overbodig maakt.
Den Uyl haakt op de resultaten van
het overleg in de Stichting van de Arbeid
in met zijn voorstel aan de sociale partners om samen met het kabinet een nationale advies- of stuurgroep voor herverdeling van arbeid door middel van het
scheppen van deeltijdbanen in te stellen.
Deze stuurgroep zou tot taak moeten
hebben om het proces van herverdeling
van werk te stimuleren en te begeleiden.
Van belang is ook de gemeenschappelijke uitspraak van werkgevers en werknemers dat investeringsloon onderwerp
moet zijn van decentraal overleg en niet
van wet. Ze zijn het er nog niet over eens
of investeringsloon via bedrijfstakregelingen moeten worden opgelegd, of dat
de individuele ondernemingen daar zelf
over moeten beslissen. Zoals ook Bram
Peper in ESB van 25 november jl. signaleerde, is decentralisatie van het arbeidsvoorwaardenoverleg in opmars.
Vakbeweging en werkgevers zijn er
steeds meer van doordrongen dat zij hun
boontjes het best zelf kunnen doppen.
Terecht stelt Peper dat het onverstandig
zou zijn als de overheid in dit proces ingrijpt door loonmaatregelen. Van de gewenste differentiatie van lonen en arbeidsvoorwaarden, maar ook van het
decentrale
werkgelegenheidsoverleg,
komt dan weinig terecht. Peper ziet als
probleem het ontbreken van coordinatie. In de Volkskrant heeft hij het voorstel gedaan om de Stichting van de
Arbeid als toetsingsorgaan aan te wijzen.
Daarmee rakelt hij een heel oude gedachte op, die in de jaren zestig met uitermate gering succes in de praktijk is gebracht. Van looncoordinatie, door de
Stichting van de Arbeid cao-uitkomsten
te laten toetsen, kwam niets terecht.
Peper blijkt niet zozeer bang te zijn dat
de lonen uit de hand lopen, maar dat de
verzorgingsstaat onttakeld en verbrokkeld wordt. Hier dient zich met nog meer
klem de vraag op hoe de Stichting van de
Arbeid, samengesteld als zij is uit belangengroepen die het fundamenteel
oneens zijn over een aantal grondslagen
van de verzorgingsstaat, uit dat oogpunt
cao’s zou moeten beoordelen. De bewaking van de verzorgingsstaat is naarmijn
mening nu juist bij uitstek een taak van
de overheid die uit die invalshoek terecht
een eigen verantwoordelijkheid opeist
voor de ontwikkeling van de lonen.

A. F. van Zweeden

Auteur