Mediterrane en atlantische economie
Sinds enige tijd is de studie van de relatie tussen economie en ethiek aan een
ware ‘renaissance’ toe. Deze vernieuwde belangstelling heeft tot gevolg dat het
‘economische’ denken van de grote
meesters uit de oudheid en de middeleeuwen weer in trek komt.
Bij de Grieken en de Romeinen, in de
islambeschaving en in de christelijke
middeleeuwen vormde de economie de
materiele onderbouw van de samenleving. Deformele ordening en/an behoorde tot een hogere categorie. Aristoteles
zag de bevolking, de ruimtelijke en economische ordening als ondergeschikt
materieel object; de maatschappelijke
relaties en de politieke ordening -en met
name de ‘ethische’ vormgeving van de
samenleving – behoorden tot een hogere categorie. Aristoteles prees de Griekse polls met zijn door ethische normen
bevruchte gemeenschapsbanden, als
supreme vorm van menselijke maatschappij. Alleen in sociale solidariteit kan
de mens zich ten voile ontplooien, dat wil
zeggen het goede leven leiden. De individuele accumulatie (krematistike) is aan
de solidariteit van het maatschappelijke
weefsel ondergeschikt.
In de daaropvolgende islambeschaving en in de christelijke samenleving van
het westen werd deze ethiek van de natuurlijke orde verrijkt met de geopenbaarde, transcendentale richtlijnen vervat in
Bijbel, Evangelie en Koran. De scholastic! van de klassieke islamwereld en van
onze middeleeuwen hebben tussen de
natuurlijke ethiek en de geopenbaarde
normen een meesterlijke synthese gesmeed die het sluitstuk vormt van het
economische denken uit de mediterrane
traditie.
In de daaropvolgende periode, die bij
historici bekend staat als de ‘Moderne
Tijd’, zette zich een secularisering en instrumentalisering door van het denken
over economie. De mercantilisten worden daarin gezien als de economisch
geinspireerde ideologen van de natievorming. Zij waren immers de eersten die de
economie zagen als een belangrijk instrument voor de prins (koning) in het beleid van de opkomende (moderne) staten. Sinds de ‘Moderne Tijd’ wordt de
economie een steeds belangrijker onderdeel van de menselijke activteiten, om er
in onze tijd een centraal element van te
vormen. Deze accentverschuiving noemen we de atlantische traditie. Economie
wordt ‘zuivere’ economie.
In de tweede helft van de 18de eeuw
werd het economische volledig losgekoppeld uit het maatschappelijke stramien. De Fysiocraten, de Italiaanse Verlichting en de Schotse filosofen, hierin
, gevolgd door de liberate maatschappij filosofen van de 19de eeuw, verlegden
het normerende beginsel van de econo-
ESB 1-3-1989
L Baeck
mie naar het individu. De nutswaardering
en de rationele calculus van de enkeling
werden tot ultieme norm verheven van
waaruit het economische probleemveld
voortaan zou worden beoordeeld. Met
deze individualistische verankering deed
de zogenaamde homo economicus zijn
intrede. De politieke economie van Marx
vormde hierop een revolutionaire uitzondering. Hij stichtte een traditie waarin de
economie weer ondergeschikt werd aan
de sociaal-politieke norm, met afschaffing van het prive-initiatief. Deze traditie
is het richtsnoer geworden voor de centraal geleide volkshuishoudingen van
marxistische inspiratie.
De westerse economieen functioneren op basis van prive-eigendom en geprivatiseerde accumulatie waarin de economische agenten de produktie en verdeling van hun goederen en diensten organiseren in het kader van het Vrije’
marktmechanisme. Deze liberate ordening geraakte in het tweede kwart van de
twintigste eeuw in een crisis. Sinds de uitbouw van de verzorgingsstaat werden de
meeste markteconomieen weer sociaalpolrtiek bijgestuurd. De overheid, hierin
gestuwd door invloedrijke sociaal-economische belangenorganisaties, oefent in
het economische domein regulerende en
herverdelende functies uit. Hierbij ontbreekt hetde economie evenwel aan een
sociaal-ethische waardenorm, zodat het
beleid berust op machtsverhoudingen
van neo-corporatieve belangengroepen.
Opmerkelijk is dat de hoofdstroom van
de economische wetenschap intussen is
blijven steunen op het hierboven vermelde methodologisch individualisme. Echter, sinds het begin van de jaren zeventig profiteer! zich een normatieve economie van nieuwe stijl, die de onvolkomenheid van het methodologisch individualisme vanuit een maatschappelijk-ethische invalshoek overstijgt. Twee auteurs
hebben zich in deze renaissance van de
mediterrane traditie op het vlak van de
welfare economics in het bijzonder verdienstelijk gemaakt: J. Bawls en A. Sen.
Rawls verruimt het domein van de normatieve economie door niet alleen de individuele nutsintensrteiten verhandeld in
de markt in overweging te nemen, maar
door er ook macro-sociale elementen in
te betrekken zoals rechtsverhoudingen
en vrijheidsnormen alsook de maatschappelijke machtsverhoudingen1. Zijn
standpunt is equity and growth. Een welvaartsorganisatie moet niet alleen het
economische optimum nastreven, maar
moet ook billijk zijn. Uit hoofde van het
natuurlijke verschil in begaafdheid van
individuen is sociale ongelijkheid een gegeven. Vanuit het perspectief der sociale
billijkheid moet deze ongelijkheid, op basis van maatschappelijk overleg, worden
gecorrigeerd. Hierbij heeft Rawls aandacht voor de minst bedeelden in de
maatschappij die met het Pareto-optimum moeilijk aan hun trekken komen.
Sen knoopt op nog radicalere wijze
aan bij de mediterrane traditie. Volgens
Sen heeft het methodologisch individualisme de conventionele ‘welfare economies’ doen ontsporen. Een normatieve
economie is slechts zinvol indien de normering de interindividuele nutsoverwegingen overstijgt, dat wil zeggen indien
een ordeningsbeginsel buiten en boven
het economische wordt aanvaard. Zonder deze ‘meta-ranking’ draait de ‘welfare economies’ in een vicieuze cirkelredenering. Volgens Sen is deze boveneconomische norm te vinden in de ethische
dimensie.
Door de normatieve economie in te
vlechten en ondergeschikt te stellen aan
de ethische dimensie zetten Rawls en
Sen haar op een veelbelovend spoor.
Het is een open uitnodiging aan economisten om in samenwerking met andere
maatschappijwetenschappers het speculatieve denken over een mogelijk betere wereld te voltooien. De dynamiek
van het maatschappelijke leven en van
de economie legt steeds nieuwe probleemvelden open en plaatst andere gezichtspunten in het blikveld. Hierdoor is
het denken over het goede leven nooit af.
Het menselijke en maatschappelijke optimum kan in onze dynamische wereld
niet als een statisch resultaat worden opgevat. Op basis van eigentijdse normen
over rechtvaardigheid en menselijke solidariteit moet elke generatie haar precisering en accentuering aanbrengen. Aan
deze opgave kunnen denkers van alle
maatschappijwetenschappen in interdisciplinaire bevruchting samenwerken.
L. Baeck
1. J. Rawls, A theory of justice, Oxford University Press, 1972.
2. A.K. Sen, Ethics and economics, Oxford
University press, 1987.
207