Ga direct naar de content

De prijs van een duurzame ontwikkeling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 2 1989

De prijs van een duurzame
ontwikkeling
In brede kring is men momenteel overtuigd van de noodzaak het milieu een betere
bescherming te bieden. Vooralsnog ontbreekt echter overeenstemming over de hoogte en
de verdeling van de kosten die daartoe gemaakt moeten worden. In dit artikel
presenteren de auteurs een voorstel dat is gebaseerd op een duurzame ontwikkeling van
de aarde. Zij beperken zich hierbij niet slechts tot concrete beleidsvoorstellen, maar
trachten ook een raming van de daarmee gepaard gaande kosten te geven. Tevens
worden uitspraken over de verdeling van de kosten gedaan.

A.J.M. VAN DEN BIGGELAAR* – PROF. DR. L. REIJNDERS**
Tijdens een discussie in 1987 over het rapport van de
Commissie-Brundtland1 spraken regering en parlement
zich uit voor een ‘sustainable development’, een duurzame
ontwikkeling. De kern daarvan is onzes inziens de reeds
oude en in brede kring geaccepteerde gedachte dat men
de aarde niet slechter moet achterlaten dan men haar gevonden heeft. Niettemin gaapt er een diepe kloof tussen
zo’n duurzame ontwikkeling en de praktijk van alledag2.
Vernieuwbare hulpbronnen als grand, bos en grondwater
zijn onderhevig aan overexploitatie dan wel kwalitatieve
achteruitgang door vervuiling. De vermoedelijke voorraden
van diverse niet-vernieuwbare hulpbronnen, met name
geochemisch schaarse metalen, mineraal fosfaat en fossiele brandstoffen, nemen af met 0,1 tot 2% per jaar. En
een aantal belangrijke vervuilingsproblemen, waaronder
bodemvervuiling en -verzuring en aantasting van de ozonlaag, wordt aanhoudend ernstiger.
Gezien de gapende kloof tussen norm en praktijk is het
niet verbazend dat er thans in Nederland een grote mate
van consensus bestaat over de noodzaak ‘het nodige te
doen’ en de uitgaven ter bescherming van het milieu aanzienlijk te vergroten. Over de mate waarin de inspanningen
voor milieubescherming moeten worden vergroot en wie
daarvoor welk bedrag moet betalen, bestaat echter grote
onenigheid. Wie de discussies over dit onderwerp in politiek Den Haag volgt, ontwaart een vechtend door de media rollende kluwen ministers en ambtenaren. Omdat zo’n
schouwspel de aandacht pleegt af te leiden van waar het
uiteindelijk om gaat, lijkt het ons wenselijk uiteen te zetten
dat het tot staan brengen van de milieuverslechtering een
grote, maar wel noodzakelijke en in Nederland doenlijke
opgave is.
Dat er sprake is van een grote opgave heeft veel van
doen met de aard van de milieuproblematiek. Zoals men in
de economic voorraad- en stroomgrootheden kent, zo is er
ook sprake van milieuproblemen met een stroom- en een
Ivoorraad- of reservoirkarakter. Tot de belangrijkste milieulen met een voorraadkarakter behoren de u itputting
voorraden schaarse niet-vernieuwbare hulpbronnen

: 1-3-1989

en een aantal belangrijke vormen van milieuvervuiling. Milieuproblemen met een voorraadkarakter zijn naar verhouding moeilijk op te lossen. De wereldvoorraad schaarse
niet-vernieuwbare hulpbronnen, zoals schaarse geochemische metalen, mineraal fosfaat en fossiele brandstof
neemt in hoog tempo af zolang het verbruik van deze hulpbronnen niet drastisch wordt beperkt. Daarnaast nemen
enkele vormen van ‘stapelende’ milieuvervuiling gestaag
toe, zolang de stroom van vuil richting milieu niet sterk
wordt verminderd. Tot deze vormen van milieuvervuiling
behoren de opwarming van het klimaat door de uitstoot van
broeikasgassen, de aftakeling van de ozonlaag, de vervuiling van de bodem met zuur en niet- of slecht afbreekbare
verbindingen en de zeevervuiling met laatstgenoemde
stoffen. Voor dit type vervuilingsproblemen geldt in de Nederlandse situatie dat een verergering eerst wordt voorkomen indien de toevoer van vuil naar het milieu met 70-90%
daalt!

Baten op lange termijn
Een sterke vermindering van het verbruik van niet-vernieuwbare hulpbronnen en van de toevoeging van vuil aan
het milieu is noodzakelijk om te voldoen aan de norm, de
wereld niet slechter achter te laten. Deze norm vindt zijn
rechtvaardiging in overwegingen van eerlijke verdeling tus* Directeur van de Stichting Natuur en Milieu.
** Hoogleraar milieukunde, Universiteit van Amsterdam en medewerker van de Stichting Natuur en Milieu.
1. G.H. Brundtland e.a., Our common future, Oxford University
press, Oxford, 1987.
2. F. Langeweg (red.), Zorgen voor morgen, Nationals milieuverkenning 1985-2010, Samsom, Alphen aan de Rijn, 1985;
L. Reijnders, Naar een nieuweijzertijd?, Van Gennep, Amsterdam,
1989; Council on environmental quality, The global2000 report to
the president, US Government Printing Office, Washington DC,
1980.

217

sen de generaties. Een onderdeel van deze overwegingen
is dat een duurzame ontwikkeling baten heeft in de verdere toekomst. Zowel retrospectief als prospectief zijn er goede gronden om de baten op de lange termijn zwaar te laten wegen.
Een retrospectief voorbeeld van de baten van een krachtig en tijdig ingrijpen ter vermijding van groeiende milieuvervuiling wordt gevormd door de gifbelten. We hebben
thans 8.000 bekende gifbelten, maar het totale aantal kan
uiteindelijk oplopen totenige honderdduizenden. Erzijn retrospectief voor een aantal gifbelten schattingen gemaakt
van de kosten die gemoeid zouden zijn geweest met een
verantwoorde verwerking van afval, waardoor de betrokken belten zouden zijn voorkomen. Deze kosten zijn vergeleken met de kosten die thans moeten worden gemaakt
voor het schoonmaken van de belten in kwestie. Volgens
deze schattingen liggen de bodemsaneringskosten in de
beschouwde gevallen een factor 100 tot 10.000 boven de
kosten die gemoeid zouden zijn geweest met een verantwoorde afvalverwerking3.
Een prospectieve studie die wijst op mogelijk grote baten op de lange termijn van de conservering van hulpbronnen is die van Gordon e.a.4. In deze studie is de uitputting
beschouwd van de rijke Amerikaanse kopervoorraden en
de gevolgen daarvan voor de economie van de Verenigde
Staten. De door Gordon e.a. beschouwde periode beloopt
180 jaar. De kosten van vervanging van koper staan in
deze studie centraal. Bij een veronderstelde beeindiging
van de toepassing van koper in enige omvang worden de
kosten van algehele vervanging berekend op 22% van het
nationaal inkomen verdiend over de beschouwde periode.
Uit dit adembenemende getal mag onzes inziens worden
afgeleid dat een conserverend beleid voor schaarse metalen op termijn zeer wel grote baten zou kunnen opleveren.
Het valt te betreuren dat de baten op de langere termijn in
het komende Nationaal milieubeleidsplan niet aan de orde
zullen komen.

Aanpak_______________________
In het rapport Zorgen voor morgen dat voor de periode
tot 2010 een nationale milieuverkenning uitvoert, worden
twee scenario’s besproken van de aanpak van de milieuproblematiek, waaronder zowel vervuiling als aftakeling
van hulpbronnen wordt verstaan. Het eerste betreft voortzetting van het huidige beleid, het tweede scenario betreft
‘extra beleid’. Het laatste scenario werd door de ministerpresident bij de jongste algemene beschouwingen impliciet
tot mogelijk regeringsbeleid verklaard. Bij de uitvoering van
dit extra beleid zouden de kosten van milieubeschermende maatregelen oplopen tot / 25 a 30 miljard in 2010, en
in relatieve zin stijgen van 2 tot 3 a 3,5% van het bruto nationaal produkt (bnp). Noch voortzetting van het huidige beleid noch het extra beleid leiden echter tot een stopzetting
van de milieuverslechtering. Problemen zoals bodemvervuiling, bodemverzuring en opwarming van het klimaat blijven, voor zover ze door Nederlandse activiteiten beinvloed
worden, ondanks de beoogde stijging van uitgaven aanhoudend verergeren. Noch de voortzetting van het huidige
beleid, noch het extra beleid leiden derhalve tot een duurzame ontwikkeling. Tegen deze achtergrond stellen wij een
programma van maatregelen voor dat op de lange termijn
wel kan leiden tot een duurzame ontwikkeling. Dit programma kan voor het eind van de eeuw een eind maken aan het
Nederlandse aandeel in de verergering van de vervuilingsproblematiek, met uitzondering van de opwarming van het
klimaat.
Ons programma van maatregelen verschilt in twee opzichten van het extra beleid dat de minister-president bij de

218

jongste algemene beschouwingen als uitgangspunt koos.
In de eerste plaats legt ons voorstel sterk de nadruk op ‘volumemaatregelen’, zoals verminderingen van het energieverbruik, de veestapel, het bestrijdingsmiddelenverbruik
en het aantal autokilometers. De keuze voor volumemaatregelen wordt ingegeven door de overweging dat
zonder zulke maatregelen de benodigde verminderingen
in de toevoeging van stapelende stoffen aan het milieu niet
worden bereikt. Zulke volumemaatregelen dragen er echter ook toe bij dat de voorzieningen ter bestrijding van de
milieuvervuiling ‘aan het eind van de pijp’ kunnen worden
verminderd. Dit is ook kostentechnisch interessant omdat
de kosten van voorzieningen aan het eind van de pijp sneller toenemen naarmate de toevoeging van stoffen aan het
milieu meer moet worden beperkt. In de tweede plaats onderscheidt het door ons voorgestelde programma zich van
het extra beleid uit Zorgen voor morgen door een pleidooi
voor voorshands hogere investeringen in een versneld
tempo.

Investeringsplan

______

Ons voorstel onderscheidt zich ook van de voorlopige
voorstellen in het Nationaal milieubeleidsplan (nmp). Blijkens de uitgelekte notitie van het presidium van de Centrale Economische Commissie (CEC) zou het nmp / 4 a 4,5
miljard per jaar extra vergen, waarvan / 2,5 a 3 miljard ten
laste van de collectieve middelen komt en / 1,5 miljard
door de marktsector zou moeten worden opgebracht. Blijkens genoemde notitie was deze financiele inzet voor de
CEC overigens al te veel. Naar onze mening is de voortgaande verloedering van het milieu alleen te keren indien
een veel drastischer mix van maatregelen wordt ingezet en
de daarvoor benodigde financiele middelen worden vrijgemaakt5. Wij achten voor de komende tien jaar een extra investeringsinspanning van / 10,5 miljard per jaar noodzakelijk, waarvan / 5 miljard uit de collectieve middelen zou
moeten worden gedekt en / 5,5 miljard door particulieren
(inclusief bedrijven) zou moeten worden opgebracht. De
overheidsinspanningen zijn door ons zodanig gekozen dat
een maximale inspanning van de bedrijven wordt uitgelokt,
zonder dat wordt gebroken met het beginsel van ‘de vervuiler betaalt’.
Het door ons voorgestelde maatregelenpakket bestaat
in eerste aanleg uit een aantal extra uitgaven welke grotendeels in de investeringssfeer liggen. Het gaat hierbij de
komende tien jaar jaarlijks om de volgende bedragen; zie
tabel 1.
Bij de diverse investeringsbedragen, die leiden tot een
totale extra investeringsinspanning van / 10,5 miljard per
jaar kan de volgende specificatie dienen.

Energiebesparing
– Isolatie van bestaande bouw; 150.000 woningen per jaar
a / 5.000 = / 750 miljoen. Overheidsbijdrage: 25% subsidie.
– Verscherping van de isolatienormen voor nieuwbouw;
60.000 woningen per jaar a / 5.000 = / 300 miljoen.
– Introductie van energiezuinige verlichting: uitgaande
van 50% penetratie in tien jaar betekent dit / 35 miljoen
per jaar.
3. A. de Borst en L. Reijnders, Milieubusiness, chemisch afval, opslag, sanering, recycling, Nederlands Studiecentrum, Vlaardingen, 1985.
4. R.B. Gordon, T.C. Koopman, W.D. Nordhaus en B.J. Skinner,
Towards a new Iron Age, Quantitative modelling of resource exhaustion, Harvard University Press, 1987.
5. P. Nijhoff en L. Reijnders, Ecologische modernisering, een politieke noodzaak in de jaren negentig, Natuur & Milieu, 1989/2.

Tabel 1. Benodigde extra investeringsinspanning vooreen
duurzame ontwikkeling (in miljoenen guldens perjaar)
Overheid
Energie-efficientie:
– herinvoering nationaal
isolatieprogramma, alternatief

1.000

Bedrijven/Burgers
2.500

energietoeslag WIR
– aanscherping isolatieeisen nieuwbouw
– voorschriften verlichting
gebouwen
– energiezuinige apparatuur
Openbaar vervoer:
– uitvoering trendbreukscenario
Emissiebeperking:
– (waarvan voor schone

vrachtauto)

1.000
500

2.500

(100)

(100)

– sanerings- en technische maatregelen landbouw

– emissiebeperking centrales en
grote vuurhaarden
– investeringen in cfk-recycling

en vervanging

Afvalpreventie/hergebruik:

500

500

– stimulering technologic

– hergebruik fosfaten
– gesloten systemen tuinbouw
– bevordering gescheiden
inzameling
– introductie statiegeldsystemen
enrecyclingfabrieken
Sanering (water)bodems:
– prioriteit ernstigste vervuiling
– geen start maar reiniging
(/ 250,- a / 500,-/m^

1.000

pm
(teverhalen
op bedrijven)

Sanering rioleringen:

500

pm

Natuurbehoud:

500

– aankoop, sanering en
gezondmaking
– ontwikkeling ecologische
hoofdstructuur
– onderzoek

Openbaar vervoer
De extra investeringen in het openbaar vervoer worden
ingegeven door de rapporten Rail ’91 en Bus op maat en
vooral door het trendbreukscenario Schoon op weg van
de Initiatiefgroep Wijs op Weg en de Vereniging Milieudefensie. Doelstellingen van dit integrale vervoersscenario
zijn een vermindering van het energieverbruik ten opzichte van 1984 met 70%, een emissiebeperking ten opzichte
van 1980 met 75 tot 90%, een gelijkblijvend ruimtegebruik,

een daling van het aantal verkeersdoden met 300 perjaar
en een vermindering van de gemiddelde geluidbelasting
met10dB(A).
Emissiebeperkende maatregelen
De hoogte van deze extra investeringen wordt merendeels ontleend aan Zorgen voor morgen, met name waar
het om technische maatregelen en saneringsmaatregelen
in de agrarische sector gaat (terugdringing ammoniakemissies en vermestingsproblematiek). Voorts wordt uitgegaan
van verdere terugdringing van de NOx-emissies bij grote
centrales tot de Duitse norm (200 mg NOx/m3 rookgas).

Afvalpreventie/hergebruik
De relatief grote bijdrage van de overheid aan deze post
wordt gerechtvaardigd door de noodzaak de ontdekking
van nieuwe technieken uit te lokken. Voorts zal hergebruik
van fosfaten de uitbreiding van waterzuiveringsinstallaties
met een derde (defosfaterings)trap noodzakelijk maken.
Investeringsbedragen zijn onder meer ontleend aan verkennende overheidsstudies met betrekking tot defosfatering en het LMO/FNV-rapport Investeren in het milieu.

Sanering (water)bodems
Voor sanering van (water)bodems wordt in ons voorstel
uitgegaan van een verdubbeling van de saneringsinspan-

Totaal perjaar,
gedurende Wjaar

SER-rapport Energiekosten Nederlandse industrie, het
IVEM-rapport Naar een duurzame energievoorziening in
het Noorden des lands, het CE-congresverslag Milieuvriendelijke energievoorziening; het economisch perspectief, het COB/SER-rapport Energiegevoeligheid van het
Nederlandse bedrijfsleven, het rapport Overheid en energiezuinige bouw van het Instituut voor Onderzoek van
Overheidsuitgaven en het rapport Werk maken van zure
regen van het Landelijk Milieu Overleg.

5.000

5.500

ningen ten aanzien van droge bodems (thans / 200 mln
per jaar). Daarmee is een bedrag van / 200 miljoen extra
per jaar gemoeid. Dit is overigens slechts voldoende om
de ernstigste vervuilingen aan te pakken; hiermee wordt 1
miljoen ton bodem extra gesaneerd. Volgens schattingen

van Rijkswaterstaat zal de komende jaren 50 miljoen m3
baggerspecie moeten worden verwijderd. Daarvan zal zo’n
13 miljoen m3 zodanig verontreinigd zijn dat terugstort niet
toelaatbaar is. 13 miljoen m3 bevat ongeveer 4 miljoen ton
droge stof. Er is dan ook / 800 miljoen perjaar extra nodig
voor deze sanering. Door de aard van de verontreiniging
van baggerspecie, die veelal een cocktail van schadelijke
stoffen bevat, kunnen verscheidene zuiveringsstappen
noodzakelijk zijn, hetgeen sterk kostenverhogend werkt.
Overigens beloopt de totale hoeveelheid vervuilde onderwaterbodems 300 tot 500 miljoen m3.

– Bevordering van onderzoek naar en introductie van
energiezuinige apparatuur (met name koelapparatuur):
/150 miljoen, waarvan / 50 miljoen subsidie.
– Extra installatie van warmte/krachtkoppeling in Industrie- en dienstensector (100 Mw per jaar extra): / 200
miljoen, waarvan 25% subsidie.
– Energiebesparingsinvesteringen (waaronder isolatie) in
de dienstensector en in overheidsgebouwen: / 700 miljoen, waarvan / 350 miljoen overheidsinvesteringen.
– ProcesgeTntegreerde energiebesparing bij de industrie:
/ 1.250 miljoen, waarvan 20% overheidssubsidie.
– Voor de ontwikkeling en introductie van ‘alternatieve’
energiesystemen (zonnecollectoren, windturbines) zou
een bedrag van / 100 miljoen per jaar moeten worden
ingezet, vooral door de overheid.

Sanering rioleringen
De investeringen in de rioolinfrastructuur zijn direct ontleend aan het LMO/FNV-rapport Investeren in het milieu.

Ramingen van deze bedragen zijn terug te vinden in een
groot aantal studies van het Energie Studie Centrum en het
Centrum voor Energiebesparing en Schone Technologie.
Voorts kan worden verwezen naar het SEO-onderzoek
Economie, energie en milieu in Nederland 1980-2000, het

Natuurbehoud
De stichting Natuur en Milieu wil de kosten van investeringen in natuurbehoud nog voorleggen aan externe deskundigen. Vooralsnog gaan wij uit van / 225 miljoen voor
inrichting van de hoofdstructuur, / 18,5 miljoen voor door-

ESB 1-3-1989

219

Tate/ 2. Financiele overheidsinspanningen voor een duurzame ontwikkeling (in miljoenen guldens)
– Afschaffing fiscaal voordeel van de auto
– Verhoging van de brandstofheffing,

1.000
1.000

eventueel te combineren met enige
elektriciteitsprijsverhoging, via de btw
(1 ct/kWh extra = / 600)
– Verhoging btw-tarief milieuschadende

500

produkten (plus extra heffing op landbouwbestrijdingsmiddelen)
– Herschikking overheidsmiddelen
(onder andere drastische vermindering van
uitgaven wegeninfrastructuur)

1.000

– Inverdieneffecten van dit investeringsplan
1.500
(indien 65% van dit investeringsplan binnen
de Nederlandse economie wordt besteed en
uitgegaan wordt van / 100.000 per arbeidsplaats,
wordt dit inverdieneffect reeds overschreden)

Totaal

> 5.000

adering van hoofdgebieden, / 50 miljoen ter bescherming
van specifieke historisch-landschappelijke waarden, /100
miljoen voor milieu-investeringen in de natuur, terwijl voorlopig / 100 miljoen per jaar nodig zal zijn voor ‘herstel en
achterstallig ondeoud’.
De noodzakelijke / 5 miljard voor overheidsinvesteringen en stimulering kan op de volgende wijze worden opgebracht, al zijn daarop uiteraard varianten denkbaar; zie
tabel 2.
Met betrekking tot de dekking van overheidsbijdragen in
ons plan moet nog eens nadrukkelijk worden gesteld dat
wij in principe vasthouden aan het Vervuiler-betaalt-beginsel’. In tegenstelling tot de CEC vinden wij dat de eventuele overheidsbijdragen aan het milieubeleid niet in de bestaande begrotingsruimte dienen te worden gezocht, maar
voornamelijk via extra belasting van milieuvervuilende activiteiten moeten worden verkregen. In dit systeem fungeert
de overheid enerzijds als incasseerder van de Vervuilerbetaalt-gelden’ en anderzijds als medefinancier van op milieuherstel gerichte investeringen.
Naast de overheidsbijdragen zullen de milieu-investeringen van bedrijven met / 5,5 miljard per jaar moeten toenemen, waarmee deze inspanning toeneemt van 0,6% bnp
tot 1,8% bnp. Het gaat hier om brutobedragen. Bovendien
achten wij de volgende volumemaatregelen noodzakelijk:
– een vermindering van de veestapel met 40%;
– een vermindering van het aantal personenautokilometers met 25%;
– een algehele overschakeling van akkerbouw op gei’ntegreerde teelt, waarbij inputs als kunstmest en bestrijdingsmiddelen geminimaliseerd worden voor zover een
gelijk blijvend netto inkomen voor de boer dat toelaat.

lijke kostenontwikkeling kunnen bovendien worden herleid
uit de Milieuprogramma Voortgangsrapportage 19891992, waaruit een verhouding tussen bruto-investeringen
en jaarlijkse kosten blijkt van 1:2,5. Dat onze kostenraming
enigszins hoger uitvalt wordt verklaard door de kosteneffecten van de door ons noodzakelijk geachte volumemaatregelen.
Tegenover deze lasten staan aanzienlijke baten. Een
deel van deze baten is moeilijk te kwantificeren; het betreft
hier dan de vermeden saneringskosten in de toekomst indien de maatregelen thans niet zouden zijn getroffen. Zowel de retrospectieve als de prospectieve studies die hiervoor werden aangehaald duiden erop dat het hier om aanzienlijke baten gaat. Daarnaast treden enigermate kwantificeerbare baten op die voortvloeien uit extra werkgelegenheidscreatie, terugwinning van schaarse grond- en hulpstoffen, besparing op onder andere energiedragers en de
toegang tot ‘nieuwe’ markten voor energie- en milieu-apparatuur. Een indicatie voor deze inverdieneffecten is de
doorrekening van het trendbreukscenario Schoon op weg
als tegenhanger van het Tweede structuurschema verkeer
en vervoer. Door een veel intensiever gebruik van het
openbaar vervoer – dat in dit scenario daarop is aangepast
– en de teruggedrongen rol van de auto valt het trendbreukscenario ca. / 25 miljard goedkoper uit dan genoemd
structuurschema. Een andere indicatie wordt gevormd
door de baten voor het extra beleid uit Zorgen voor morgen, die op / 10 a 20 miljard per jaar worden geraamd.
Wij verwachten dat het effect van het door ons voorgestane maatregelenpakket op het bnp nauwelijks zal afwijken van het extra beleid uit Zorgen voor morgen. Voorlopige resultaten van de doorrekening van het extra beleid door
het Centraal Planbureau komen uit op een daling van 5 procent ten opzichte van een verwachte verdubbeling van het
bnp in het referentiescenario (zonder extra maatregelen),
wanneer in het buitenland geen sprake zou zijn van soortgelijke maatregelen6. Worden in het buitenland dezelfde
maatregelen genomen als in het extra beleid wordt voorgesteld, dan kunnen licht positieve effecten op de Nederlandse produktie verwacht worden. Wij achten de kosten
en de effecten op het bnp niet van een dusdanige omvang
dat zij het door ons voorgestelde programma ondoenlijk
maken. Maar zouden zij ons weerhouden van maatregelen die met het oog op toekomstige generaties noodzakelijk zijn, dan is er sprake van kortzichtigheideneen volstrekt
ontbreken van verantwoordelijkheidsbesef.

A.J.M. van den Biggelaar
L. Reijnders

Kosten en baten
De jaarlijkse bruto kosten van dit investeringsplan zullen
op basis van de huidige verhoudingen tussen milieu-investeringen en jaarlijkse lasten in totaal oplopen tot ongeveer
/ 35 miljard. Dit bedrag spoort met de in Zorgen voor morgen genoemde totale kosten inclusief extra beleid in 2010,
met dien verstande dat wij deze milieu-inspanningen reeds
in 2000 gerealiseerd widen zien. Indicaties voor een derge220

6. Concept hoofdlijnen nationaal milieubeleidsplan, hoofdstuk 5,
versie 23 december 1988, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiene.

Auteurs