Labiele prijzen en economisch evenwicht
PROF. DR. D. J. WOLFSON
Olieprijsdaling
Labiele prijzen hebben iets labiliserends; dat is niet zo
maar een tautologie, dat is een nuttige gedachte. Deze mijmering overkwam mij tijdens het fascinerende en met een
sterk buitenlands (olie)veld bezette symposium dat de vakgroep monetaire economic van de EUR had opgezet om de
gevolgen te bezien van onzekere energieprijzen voor de economische ontwikkeling in West-Europa. Zoals uit de andere
bijdragen van dit nummer wel blijkt, hebben we monetair
niet veel te duchten van de olieprijsdaling die is ingezet en
die. rimpelingen daargelaten, voorlopig wel zal voortduren.
De deposito’s van de OPEC worden wat minder, die van onszelf wat meer, de banken gaan wat minder vreemd en de
meeste ontwikkelingslanden zien het water weer tot de kin
dalen. Dat zit allemaal wel goed, daarin zit het labiliserende
niet.
Het labiliserende zit ook niet in de onmiddellijke gevolgen
voor het budgettaire beleid in West-Europa. Netto-energieexporteurs zoals Engeland en Noorwegen zien per saldo een
stuk belastingbasis wegvallen; in Nederland, met een evenwichtige energiebalans, staan daar lagere olieprijzen als lastenverlichting tegenover, wat de problematiek in principe
oplosbaar zou moeten maken. Europa als geheel kan rekenen op een ruilvoetverbetering en een rentedaling; Nederland daarbinnen op een zeker redres van de relatieve appreciatie van de gulden, wat onze concurrentiepositie versterkt
in een wat williger markt. Wat willen we nog meer? Minder
labiliteit, toch, zowel economisch als politiek.
Stabilisering van de olieprijs
In een dynamische wereld veranderen schaarsteverhoudingen voortdurend. Wie mee wil in de vaart der volkeren
past zich aan die veranderingen aan, wie stil blijft staan komt
achterop — dat is de hoofdsom der wet voor economen.
Voor zover prijzen betrouwbare signalen afgeven over veranderende schaarsteverhoudingen moeten we ze niet stabiliseren; dat is verkeerslichten op oranje laten knipperen tijdens
de spits, daar schiet je niets mee op. Maar wie zegt dat de
prijzen altijd betrouwbare schaarste-indicatoren zijn? Het
welhaast romantisch vertrouwen van ,,free marketeers” in
de werking van markten heeft een ontegenzeggelijke schattigheidswaarde, maar daarmee is de dynamische efficiency
— de endogene neiging naar evenwicht—van de oliemarkt
nog niet aangetoond. De ene markt doet het beter dan de andere. De oliemarkt doet het slecht.
Het interessantste achtergrondstuk van het hele Rotterdamse symposium was een artikel van Tussing over die
markt uit The Public Interest (nr. 70, winter 1983), een blad
dat mij nog niet eerder was opgevallen als spreekbuis van het
interventionisme. Ik laat hem even aan het woord (in zijn eigen cursivering): ..A small excess of demand or supply, real
390
or imagined, can send the market soaring or plummeting far
beyond the price level that ultimately could have brought it
back to balance. Thus, there is no stable equilibrium toward
which an unregulated petroleum market unfailingly moves
once it is disturbed”. Dat is ook niet zo’n verwonderlijke
conclusie, dunkt mij, gezien de relatief zeerhoge gemiddelde
vaste en lage marginale kosten van de oliewinning. en het
tijdsbeslag dat met aanpassing van de produktiecapaciteit
gemoeid is.
Wat onvoldoende op het symposium tot uitdrukking
kwam is dat de dalende tendens in de olieprijs wel geen onmiddellijke fnuikende gevolgen hoeft te hebben voor het macro-economisch evenwicht, maar dat de micro-economische
gevolgen van een mogelijk verkeerde investeringsselectie
daarmee nog niet voorkomen zijn. Als econoom wil ik niet
wenen om bloemen in den knop gebroken. Het is natuurlijk
sneu als de zuinige auto van-het-jaar-1983 een auto van een
jaar zou blijken te zijn wanneer het agio van de zuinigheid
vervluchtigt, als de kostbare, maar ook al zo zuinige Boeing
757 niet van de grond komt (er worden er maar twee per
maand verkocht, bij een capaciteit van 12) en als ik mijn
huis voor niets neb laten isoleren. Dat geld had produktiever
aangewend kunnen worden als we ons niet vergist hadden.
Maar als we ons vergist hebben, dan hebben we ons vergist.
aanpassen maar. Nee, ik heb het over het gevaar dat de
olieprijs doorschiet en dat we dan — misleid — weer te snel
benzineslurpers gaan kopen, de treinen leeg laten rijden en
derhalve over vijf jaar in een nieuwe oliecrisis zitten. Aan dat
soort varkenscycli hebben we niets, dat soort ,,aanpassingen” aan de waan van de dag zijn niet produktief. En dat gevaar zit er in, gezien de structuur van de oliemarkt. Conclusie: het zou prettig zijn als we de olieprijs konden stabiliseren in de buurt van zijn trendmatige evenwichtswaarde.
Noodzakelijke voorwaarden
Voor die Stabilisering hebben we drie dingen nodig: 1. een
operationaliseerbare notie van die evenwichtswaarde: 2. een
strategische voorraad, en 3. een prijsleider.
Let wel, het gaat om een trendmatige evenwichtswaarde,
om het voortschrijdend gemiddelde van de prijsverwachtingen in de tijd. Hoe vinden we zo’n waarde? Bij de produktiekosten van equivalente alternatieven, zo leert de economic van de grondstoffenwinning. Tussing — en andere kenners — schatten de structurele evenwichtsprijs van olie op
zo’n US$10-18 per vat bij de kostenverhoudingen van vandaag. Wil de tucht van de markt hier ook echt werken, dan
zal substitutie aan de marge mogelijk moeten zijn. In concreto betekent dit dat we elektriciteitscentrales moeten (blijven)
inrichten voor ,,dual firing”, en dan nog liefst een beetje gespreid (olie/gas; olie/kolen, bij voorbeeld).
Gezien de lange aanpassingsperiode voor de produktiecapaciteit kan een strategische reserve helpen bij het voorkomen van het soort paniek dat de oliemarkt enige malen ontregelde in de jaren zeventig. De redelijke zekerheid dat die
reserve beschikbaar is zal dan vaak al voldoende zijn; tot
materiele inzet hoeft het wellicht niet eens te komen. De reserves kunnen ook in substituten worden aangehouden, als
de substitueerbaarheid maar gewaarborgd is. Voor de hand
liggende partijen: Verenigde Staten, Saoedi-Arabic, Noorwegen (Ekofisk) en Nederland (Slochteren). Mijn bedoelingen worden nu wel duidelijk: als een inelastisch aanbod de
labiliteit van de energieprijs veroorzaakt, maak dat aanbod
dan wat meer elastisch, door het bevorderen van stubsti-
sium hier naar vroeg. Zij zijn bang voor een scherpe prijsval
en voor te ver gaande kapitaalvernietiging als gevolg van
cash-flow-problemen in hun off-shore-industrie. De Nederlandse politiek wil vast ook wel, denk ik. Altijd dienstbaar en
altijd bereid, als we internationaal voor vol worden aangezien. President Reagan is zo’n romanticus die denkt dat
markten pief-paf-poef in evenwicht komen, als we de JR’s
van deze wereld hun gang laten gaan. Het belang van energie-onafhankelijkheid — zo’n plannerige gedachte — stond
hem tot voor kort dan ook niet erg helder voor de geest, totdat de Russen leuke aanbiedingen gingen doen in aardgas.
We moeten als Europeanen natuurlijk goed begrijpen dat we
Het prijsleiderschap vereist een voldoende groot marktaandeel om greep op de situatie te houden, en een politick
evenwichtige samenstelling om OPEC-achtige prijsstunts en
olieboycots te voorkomen. Voor de hand ligt een consortium
beter afhankelijk kunnen zijn van de heren Khadaffi en Khomeini, want die zijn anticommunistisch en dus relatief betrouwbaar, dan van meneer Andropov, zo meen ik de strekking van de Amerikaanse diplomatie te mogen interpreteren.
Als Noorwegen en Nederland Ekofisk en Slochteren garanderen als Europees energie-alternatief op voorwaarde dat
bestaande uit de al genoemde landen die goed zouden moe-
Amerika meedoet in een mondiaal prijsleiderschap, dan
ten zijn voor de reserves, aangevuld met Mexico en, eventueel, Engeland. De Saoedi’s zouden in die opzet desgewenst
tevens kunnen optreden als gemachtigde voor de Golfstaten,
de Mexicanen voor Venezuela, Ecuador en Peru; daarmee
worden wij als verloren zonen omhelst. Zo kan uit paranoia
toch nog iets moois voortkomen. De Saoedi’s hebben al jaren
geleden begrepen aan welke kant van hun boterham de boter
zit. Ze hebben al genoeg ellende in hun eigen achtertuin, in
krijgen de werkelijke machtsverhoudingen dan tevens wat
Iran, in Irak, in Afghanistan, in Jemen. Ze willen rust, sta-
meer relief. De ,,enfants terribles” van de huidige OPEC (Libie, Irak. Iran, Nigeria) mogen buiten spelen.
Zou zo’n consortium, als we het al van de grond kregen,
het beter doen dan de OPEC? Zeker, want het is in politieke
zin heel wat evenwichtiger opgebouwd (solide pro-westers,
pro-industriele ontwikkeling) en het representeert de werkelijke machtsverhoudingen in de wereld van olie en gas. Er is
geen reden om aan te nemen dat het minder goed zou functioneren dan de Texas Railroad Commission (TRC—ja, zo
heette ze) die van het midden van de jaren dertig tot aan de
eerste oliecrisis succesvol opereerde als prijsleider in de Verenigde Staten. ,,The TRC could play the pricemaker’s role
because it had control over sufficient spare production capacity” … en … ,.One reason for the TRC’s sucess was that it
did not exploit its market power opportunistically”, schrijft
Tussing. Maar wordt dat dan weer niet net zo iets protectionistisch en kunstmatigs als het Europese landbouwbeleid?
Nee, want er wordt geen prijs losgemaakt van marktverhou-
biliteit, prestige en een gezonde westerse economie onder
Adenauers motto ,,keine Experimente”. En ze hebben hun
tueerbaarheid en het achter de hand houden van reserves.
dingen, er wordt juist aansluiting gezocht bij de trend in de
prijsvorming van substituten ter vrije markt. Stel dat er een
technologische doorbraak komt in de windenergie. Dan leidt
die,,windfall” tot toetreding in die sector, en dat zal, via substitutie, de prijzen van fossiele brandstoffen omlaag brengen.
Die substitutiemogelijkheid is het verschil met een geheel afgeschermde markt als de Europese landbouwmarkt. Zij helpt
het systeem ,,zuiver” te houden. Zolang het consortium
maar geen ander doel nastreeft dan prijsstabilisatie op middellange termijn — en daar stond de samenstelling van mijn
consortium nu juist borg voor.
buik vol van sommige Opec-collega’s. waar ze best met goed
fatsoen af willen (Tussings miskenning van de Saoedische
positie — ..Saudi Arabia blew its chance” — is de enige tekortkoming in zijn fraaie artikel). De Saoedische trek is haalbaar. Of de Engelse dat ook is staat nog te bezien; een goed
oog voor de mogelijkheden van uitvretersgedrag is onze beste
vrienden nooit vreemd geweest. Mexico, ten slotte, moet wel
zolang ze ons niet hebben afbetaald. Zo eenvoudig ligt dat.
Accijnzen
Als de trekken haalbaar zijn, hoe spelen we dan het spel?
Door prijsverlagingen op de wereldmarkt voorlopig niet
door te geven aan de consument. Want door het wel te doen
neemt de consumptie te vroeg weer toe en plegen we mondop-mondbeademing op de OPEC, die dan ook taaier blijkt
dan de optimisten in het Westen een maand geleden nog
dachten. Door aan een dalende wereldmarktprijs door binnenlandse accijnzen een volume-effect te onthouden dwingen we de prijsbodem uit het huidige kartel. Dat moet wat
verhuld gebeuren — zoals minister Ruding de benzine-accijns verhoogt zonder dit grotere verband expliciet te leggen
— want anders stolen we de Saoedi’s te openlijk voor het
hoofd. Maar wel geregisseerd, in een geconcerteerd mijnnaam-is-haas-beleid waarin iedereen weet wat er gebeurt
maar waarbij geen schuldigen hoeven te worden aangewezen. Op die manier moeten we het klimaat scheppen voor de
heldenrol die de Saoedi’s zullen opeisen als voorwaarde voor
Hoe krijgen we dit allemaal voor elkaar? Heeft mijn voorstel, politiek gezien, kans van slagen? Laten we het — zaken
hun ,,overstap” naar het westerse kamp. De rol van redden
wat er te redden is voor de derde wereld door met het Westen
tot goede afspraken te komen (en daarbij zelf op rozen te zitten). Ja, het is een boze wereld. Laten we zorgen dat het dan
zijn zaken — eens toetsen aan het eigenbelang van de beoog-
tenminste een goed geoliede wereld blijft.
Kansen op verwezenlijking
de participanten. De Noren willen wel, schatte de Bergense
economist Norman, toen ik hem en marge van het sympo-
ESB 4-5-1983
D. J. Wolfson