De kans op een flexibel arbeidscontract is lang niet voor iedereen even groot (figuur). Er zijn een aantal flinke uitschieters, zo hebben 15- tot 24-jarigen een 40 procentpunt hogere kans dan 25- tot 34-jarigen om op basis van een flexibel contract te werken, en hebben hoogopgeleiden 17 procentpunt minder kans dan laagopgeleiden. Mensen met een niet-westerse migratieachtergrond hebben 24 procentpunt meer kans dan mensen met een Nederlandse achtergrond op een flexibel dienstverband en mensen die nog bij hun ouders wonen hebben een 38 procentpunt hogere kans. Bij deze cijfers valt op dat de kenmerken die de kans op een flexibel arbeidscontract beïnvloeden flink overlappen. Jongeren zijn laagopgeleid, want nog bezig met hun opleiding, en wonen vaker nog bij hun ouders. En van de tweede generatie met een niet-westerse migratieachtergrond is vrijwel iedereen jonger dan 35 jaar.
Een multivariate regressie waarbij tegelijkertijd gecorrigeerd wordt voor geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, afkomst en positie in het huishouden houdt rekening met die overlap. Wat overblijft aan verschil (de blauwe staven) kent veel minder grote uitschieters dan de ruwe data. Zo hebben laagopgeleiden 6 in plaats van 17 procentpunt meer kans op een flexibel arbeidscontract, en de tweede generatie met een niet-westerse migratieachtergrond niet 24, maar 7 procentpunt.
In twee gevallen is er geen sprake van demping van een effect, maar wordt juist een effect zichtbaar dat eerder niet, of veel minder, zichtbaar was. Voor de eerste generatie met een westerse migratieachtergrond was een effect eerder niet zichtbaar, maar ze blijken een 5 procentpunt grotere kans op een flexibel arbeidscontract te hebben dan mensen met een Nederlandse achtergrond. Voor de eerste generatie met een niet-westerse migratieachtergrond blijkt de kans op een flexibel arbeidscontract met 8 procentpunt hoger dan in de ruwe data, waar deze 5 procentpunt was.