Koopkrachtgevolgen van het Regeerakkoord
Aute ur(s ):
Opstal, R. van (auteur)
Terra-Pilaar, P.A. (auteur)
Geb aseerd op CPB, Economische gevolgen van het regeerakkoord 1998, Werkdocument 105, Den Haag, augustus 1998.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4167, pagina 704, 18 september 1998 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
inkomensverdeling
De illustraties bij dit artikel zijn door technische problemen niet opgenomen in de databank. Voor deze figuren verwijzen wij u naar
het CPB-werkdocument 105, Economische gevolgen van het regeerakkoord 1998
Het Regeerakkoord omvat een forse verschuiving tussen verschillende soorten belasting, met per saldo een lastenverlichting van ƒ 4½
mrd. De indirecte belastingen, waaronder de energieheffing, worden verhoogd, evenals de belasting op (inkomen uit) vermogen, die
tevens een andere vorm krijgt. De loon- en inkomstenbelasting daarentegen wordt sterk verlaagd. Wat zijn de gevolgen van deze
omvangrijke belastingmaatregelen, van de overige maatregelen uit het regeerakkoord en van de macro-economische doorwerkingen,
op de inkomensverdeling?
Zoals Zwiers en Van der Meer in deze ESB aangeven, kan de koopkrachtontwikkeling op verschillende manieren worden berekend,
ieder met hun eigen voor- en nadelen. Hieronder worden de gevolgen voor werknemers in verschillende huishoudsituaties beschreven
aan de hand van berekeningen met een microsimulatiemodel. De resultaten worden op het laagste aggregatieniveau gepresenteerd,
namelijk voor ieder huishouden een eigen puntje in de figuur. De huishoudens zijn op de horizontale as geordend naar het totale bruto
inkomen van beide partners. Op de verticale as staat de gemiddelde jaarlijkse koopkrachtstijging voor de kabinetsperiode
In de figuren blijven een aantal maatregelen uit het Regeerakkoord buiten beschouwing. De belangrijkste daarvan zijn de verbreding van
de belastinggrondslag door het beperken en/of schrappen van een aantal aftrekposten en de maatregelen bij de vermogensbelasting. Het
betreft hier posten die zonder nadere informatie niet goed zijn toe te wijzen aan individuele huishoudens. Deze informatie ontbreekt in het
gebruikte microbestand (het Woningbehoefte Onderzoek 1993). Genoemde maatregelen impliceren een lastenverzwaring van Æ’ 5 mrd, die
voornamelijk zal neerslaan bij de hogere inkomens.
De figuren laten duidelijk de spreiding in koopkrachteffecten zien, die zelfs bij gelijk bruto inkomen optreedt. Deze spreiding wordt onder
andere veroorzaakt door verschillen in belastbaar inkomen bij gelijk bruto inkomen. Daarbij speelt bijvoorbeeld het al dan niet hebben
van een eigen huis en de hoogte van de hypotheekrente een rol. Voor huurders is het al dan niet krijgen van huursubsidie van belang.
Verder hangt de koopkrachtmutatie af van het aantal kinderen in het huishouden (via kinderbijslag en nominale ziektekostenpremie) en
van de sector waar de werknemer werkzaam is (bij ambtenaren wordt bijvoorbeeld bezuinigd op de tegemoetkoming ziektekosten).
Ondanks de spreiding in koopkrachteffecten komt met name bij alleenverdieners en alleenstaanden het effect van de herziening van de
loon- en inkomstenbelasting in de figuren duidelijk naar voren. Lage inkomens (vanaf het wettelijk minimumloon) gaan er sterk op
vooruit, mede door het gedeeltelijk vervangen van het arbeidskostenforfait, een aftrekpost, door een arbeidskorting die in guldens
iedereen evenveel voordeel oplevert. De oploop van deze arbeidskorting voor inkomens tussen 70% en 100% van het minimumloon is in
voor alleenstaanden goed zichtbaar. Voor hogere inkomens is de verlaging van de tarieven in de tweede en derde schijf gunstig. Waarbij
nogmaals zij opgemerkt dat de maatregelen rondom grondslagverbreding en vermogensinkomsten niet in het beeld zijn betrokken. De
middeninkomens gaan er relatief wat minder op vooruit. De reden dat dit ‘V-patroon’ bij tweeverdieners niet zichtbaar is, is gelegen in het
feit dat huishoudinkomens daar zijn opgebouwd uit verschillende combinaties van twee inkomens. Tweeverdieners met een gezamenlijk
bruto inkomen van Æ’ 120.000 dat is opgebouwd uit twee inkomens van Æ’ 60.000 zijn relatief minder goed af dan een huishouden waar een
inkomen van Æ’90.000 en een van Æ’ 30.000 binnenkomt.
De piek die zichtbaar is voor alleenverdieners wordt veroorzaakt door een verschil tussen de loonstijging en de stijging van de grens
voor het ziekenfonds. De laatste wordt met enige vertraging aangepast aan de lonen en groeit daardoor tot 2002 relatief wat harder
(overigens is in het regeerakkoord het voornemen opgenomen de ziekenfondsgrens aan de prijsontwikkeling te koppelen, zonder dit
concreet in te vullen). Hierdoor stromen in deze berekening tot 2002 extra werknemers in het ziekenfonds, hetgeen voor alleenverdieners
een voordeel oplevert. Dit voordeel is groter naarmate er meer meeverzekerde kinderen in het huishouden zijn.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)