Ga direct naar de content

Jrg. 61, editie 3063

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 28 1976

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

Esb

UITGAVE VAN DE

STICHTING HET NEDERLANDS

ECONOMISCH INSTITUUT

28JULI 1976

61e JAARGANG

No. 3063

De kip en het ei

De grote polariseerders zitten in de industrie, iedereen zal

zich ongetwijfeld kunnen herinneren dat de Industriebond
NVV vorig jaar zijn beginselprogramma
Fi is anders
publi-
ceerde, een rapport dat ertoe bijdroeg.het Nederlandse on-
dernemingsklimaat te verslechteren. Ook de werkgevers in
de industrie weten echter hun polariserende partijtje mee te
blazen. Een voorbeeld hiervan is de wijze waarop de Vereni-

ging voor Metaal- en de Elektrotechnische Industrie, FME,
reageerde op de onlangs verschenen economische structuur-
nota
Selectieve groei.
Indien beide industriële ,,partners” niet
over zo’n grote aanhang zouden beschikken, zou het mis-
schien beter zijn hun uitlatingen voor kennisgeving aan te

nemen. De omvang van beide organisaties verplicht echter de
econoom en de politicus hun uitlatingen serieus te bestuderen.
De FME schreef in haar maandblad
Me’alektro visie
van
juni jI. een vernietigend commentaar op de structuurnota.
De echte nota had zij echter nog niet kunnen bestuderen;
ze baseerde zich op een samenvatting ervan:
Hoofdlijnen van
de nota inzake de selectieve groei.
Volgens de FM E ademt de
nota ,,duideljk de geest van een sterke ambtelijke bemoeiing

met het bedrijfsleven”. Die bemoeiing zou nodig zijn om de

ondernemersactiviteiten ,,te richten op punten van algemeen

beleid”. De FME spitst deze kritiek toe op de wijze waarop
de regering een sectorbeleid wil voeren.

De regering, en met name minister Lubbers, verstaat onder
sectorbeleid een beleid dat betrekking heeft op de ontwik-
keling van de onderscheiden bedrijfstakken. Dat beleid
moet erop gericht zijn de knelpunten in bepaalde contra-
herende bedrijfstakken weg te nemen en daarnaast hoog-

waardige bedrijfstakken en veel belovende ,,speerpunten” te
ontwikkelen. Bij speerpunten gaat het om activiteiten die op
lange termijn voor ons land uit een oogpunt van werkgelegen-heid en toegevoegde waarde van bijzonder belang zijn en niet

strijdig met de doelstellingen van het selectieve-groeibeleid

(het z.g. facettenbeleid). In de structuurnota wordt uiteen-
gezet dat een sectorbeleid een permanente zaak is, al moeten
de structuren om dit mogelijk te maken nog worden ontwik-

keld. De regering zoekt daarom naar overlegorganen van

overheid en bedrijfsleven. Zij stelt daarbij verschillende malen
met nadruk dat sectorbeleid niet mag inhouden het ontwer-

pen van een economische blauwdruk en dat overleg zo
vrijblijvend mogelijk moet zijn. Die vrijblijvendheid blijkt

bijv. uit het pleidooi voor kaderafspraken tussen overheid
en bedrijven tav. investeringsprojecten met een omvang

van ten minste f. lOO mln. Volgens de nota leggen deze af-

spraken overeengekomen beginselen en handelwijzen vast,
zonder partijen definitief te binden, en vormen daardoor
slechts een wederzijdse intentie.verklaring.

De bedoeling van deze vrijblijvendheid wordt duidelijk
weergegeven in een interview in
Vrij Nederland
van lOjulijl.

Minister Lubbers zegt daarin: ,,Hoe houd je voldoende inves-

teringsverantwoordelijkheid bij de ondernemingen, terwijl
je tegelijkertijd goede uitkomsten zeker stelt voor je maat-schappelijke doelstellingen? De weg ten principale hebben
wij proberen aan te geven”. De FME is die bedoeling niet
opgevallen en zij richt met haar commentaar de aandacht

op bedoelingen die niet in de nota staan en die ook de regering
niet heeft. Even erg is het feit dat de FME de indruk vestigt
alsof de huidige ondernemer iemand is die slechts Uit
iS O
eigenbelang, maatschappelijke doeleinden negerend. De

stelling dat de particuliere ondernemingsgewijze produktie
het meeste profijt oplevert voor de maatschappij als geheel
wordt hiermee ondergraven.

in dit verband wil ik wijzen op een artikel van Drs.

G. Verhagen, president-directeur van Pakhoed Holding
NV, in
SMO berichten,
2e kwartaal 1976. Deze groot-
ondernemer stelt dat ondernemingen flexibel kunnen rea-

geren op maatschappelijke veranderingen, met als gevolg

de afstemming van ondernemingsdoelstellingen op gemeen-
schapsdoelstellingen. Hij signaleert bij die afstemming een
aantal problemen die hij wijt aan verstarring zowel bij de
ondernemingen als bij de overheid. Bij ondernemingen
signaleert hij een niet verantwoorde behoudzucht en bij de
overheid een overschatting van de financiële mogelijkheden

van ondernemingen. Om die problemen op te lossen, pleit hij
voor een systeem waarin overleg plaatsvindt tussen overheid

en ondernemingen om hun doelstellingen op elkaar af te
stemmen. Drs. Verhagen schreef zijn artikel voordat de
structUurnota verscheen. Daarom is het des te opvallender
dat hij problemen signaleert en aanbevelingen doet die aan-
sluiten bij de structuurnota.

Met het bovenstaande wil ik niet zeggen dat de FME geen

kritiek op de structuurnota had mögen leveren. Ten aanzien

van concrete punten kan en moet kritiek worden geleverd.

De FM E doet dat ook enigszins, maar formuleert die kritiek

alsof er een linkse epidemie van staatsbemoeiing dreigt.
Uit de structuurnota blijkt echter niets van zo’n epidemie.

De FME had er beter aan gedaan met haar commentaar te
wachten totdat de gehele structuurnota was verschenen om daarna haar oud-bestuurslid Lubbers constructief te helpen
bij het oplossen van de economische problemen. Minister
Lubbers behoeft dan niet weer in
Vrij Nederland
te zeggen:

,,Ondernemingen zijn altijd tegen te veel inmenging door de
overheid, tot er een eigenbelang mee gemoeid is”. Met deze

uitlating bevuilde Lubbers niet zijn eigen nest. Je zou beter
kunnen zeggen dat de FME een kip is die haar eigen

eieren opeet.

L. Hoffman

705

Inhoud

ECONOMISCH STATISTISCHE BERKHTEN

Drs. L. Hofjnan:

De kip en het ei

……………………………………….

Column

EG-koers,
door Dr. J. Bands …………………………….

Prof: Dr. J. N. F. Bakker en Drs. A. H. A. van der Meer:

De Miljoenennota 1976 en de conjunctuurpolitiek (II) ………….

Weekblad van de Stichting Het Nederlands
Economisch Instituut

705

Redactie

Comrnïssie van redactie: H. C. Bos,
R. hierna, L. H. Klaassen, H. W. Lamhers,

707

P. J. Montagne, J. H. P. Pae/inck,
A. de Wit.
Redacteur-secretaris: L. Hoffman.

708

Redactie-medewerkster: Mej. J. Koenen.

Ingezonden

Het dilemma van een lezer,
door Dr. G. R. E,’zenga,
met naschrift van

Drs. J. Heijnsdijk

…………………………………..
711 / 721

B. C. van der Weide en 1.),’. D. van der Werf:

De intra- en interregionale input-output-tabel-1970 voor Rijnmond en

overig Nederland

……………………………………..713

Ir. H. Meijer:

De pijlerdam in de Oosterschelde. Verheugend of teleurstellend
2
…716

Notitie

R.I.P.,
door’ Dr.r. R. luema ………………………………
717

Europa-bladwijzer

Tripartite-conferentie tegen werkloosheid en inflatie,
door Drs. E. A.

Mangé
………………………………………………
718

Mededelingen

……………………………………..
720
/
721

Boekennieuws

Pieter Frantzen: Overzicht van het economisch denken: een marxistische

analyse,
door Prof: Dr. J. Geluck

…………………………
722

A. Heertje, F. Nypels en K. Tamboer: De verwording van de economie,
voor de arbeider, ondernemer en kruidenier verklaard, waarin opge-

nomen de dood van een coureur,
door Drs. L. Hoffinan ………..
722

Voor de lezers van ESB is de huidige loonproblematiek geen

probleem. Zij zouden regering en bedrijfsleven goed kunnen

adviseren. U kunt ook adviseur worden door onderstaande

bon in te vullen.

Hierbij geef ik mij op voor een abonnement op
Economisch Statistische Berichten.

NAAM’ ……………………………………………………

STRAAT…………………………………………………..

PLAATS
.
…………………………………………………..

Evt.: no. collegek’art (studentenabonnement)
.
………………………

Ingangsdatum
.
………………………………………………

n
* ESB,
Ongefrankeerd opzenden aa : Antwoordnummer 2524

Handtekening:
ROTTERDAM
Dit adres alleen gebruiken voor opgeven van abonnementen.

Adres:
Burgemeester Oud/aan 50,
Rotterdam-30I6: kopij voor de redactie:
postbus 4224.
Te/. (010) 1455 II, toestel370l.
Bij adreswijziging s. v.p. steeds adresbandje
meesturen.

Kopij voor de redactie:
in tweevoud, getypt, dubbele regelafstand, brede marge.

Abonnementsprijs:f
119,60 per kalenderjaar
(mcl. 4% BTW): studenten
T.
78.-
(mci. 4% BTW), franco per Post t’oor
Nederland, België, Luxemburg, overzeese
rijksdelen (zeepost).

Betaling:
Abonnementen en contributies
(na ontvangst van stortings/ giro-
acceptkaart) op girorekening no. 122945
t.n. t’. Ecônomisch Statistische Berichten
te Rotterdam.

Losse nummers:
Prijs van dit nummerf 3,-
(mcl.
4% BTW en portokosten).
Bestellingen lan losse nummers
uitsluitend door overmaking van de hierboven
vermelde prijs op girorekening no. 122945
t.n.v. Economisch Statistische Berichten
te Rotterdam met vermelding
van datum en nummer van het gewenste
exemplaar.
Abonnementen kunnen ingaan op elke
gewenste datum, maar slechts worden
beëindigd per ultinto van een kalenderjaar.

Advertentieverkoop:
Roelants/ EPR
Postbus 7021
Den Haag
Telefoon (070) 23 41 03
Telex 33101.

Stichting
Het Nederlands Economisch Instituut

Adres:
Burgemeester Oud/aan 50.
Rotterdam-3016: tel. (010) 14 55 Ii.

Onderzoekafdelingen:

A rheidsmarktonderzoek

Balanced international Grotvth

Bedrijf’s- Economisch Onderzoek

Economisch- Technisch Onderzoek
Vestigingspatronen

Macro-Economisch Onderzoek
Projectstudies Ontwikkelingslanden

Regionaal Onderzoek

Statistisch- Mat hemat isch Onderzoek

Transport-Economisch Onderzoek

706

Dr. J. Barrels

EG-koers

Sedert 1 juli bekleedt Nederland
voor een periode van zes maanden het

voor7.ltterschap van de EG-raden van
ministers. Dat is de aanleiding, maar

niet de enige reden om op deze bladzijde
aandacht te besteden aan de EG. De

andere reden zal de lezer al wel hebben
geraden: mijn zorg over de stagnatie,
die in de Europese Gemeenschap is op-

getreden. En zeker voor de EG geldt,

dat stilstand achteruitgang is.
Waardoor die stagnatie? Aanvankelijk

verliep het proces van de economische

integratie redelijk goed. Deze stelling
kan zeker voor de jaren zestig worden

verdedigd. In de jaren zeventig kwam de
stilstand. De nationale overheden dra-

gen mijns inziens hiervoor een grote

verantwoordelijkheid, omdat nagelaten
is, de groeiende economische integratie

te beschermen door in hun beleid te
weinig aandacht te schenken aan de

noodzakelijke Europese eenwording.

Ongetwijfeld is dit gebrek aan Euro-

pees denken van de nationale overheden gestimuleerd door de economische moei-
lijkheden der laatste jaren. Deze hebben

zeker geleid tot de stagnatie in de
Europese ontwikkeling en niet bijgedra-
gen tot de zo noodzakelijke groei naar

de economische en monetaire een-

wording. Dit is een verklaring, geen ver-

ontschuldiging voor het gebrek aan
inzicht in wat Europa nodig heeft, dat is

getoond door de nationale overheden.

Er is ook weinig reden – dunkt mij –
om naareen verontschuldigingte zoeken,
nu juist de ongunst der tijden leidde tot
en veroorzaakt werd door problemen,

die beter via een Europese aanpak dan
via een nationale aanpak hadden kun-

nen worden bestreden.
Ik denk in de eerste plaats aan de
grote werkloosheid, waarlijk niet al leen
een Nederlands gegeven. Het is bedroe-

vend om te zien, hoe weinig de EG heeft

gepresteerd ten aanzien van het vormen

van een beleid, dat zou moeten leiden tot

groei van de werkgelegenheid. Het is

hoog tijd voor een Europees beleid op

dit gebied, want met praten alleen

worden de problemen niet opgelost. De
jeugdwerkloosheid zal daarbij veel aan-

dacht verdienen. En ieder beleid ter ver-

betering van de werkgelegenheid zal aan de bestrijding van de inflatie een
grote plaats moeten geven. Ik denk vervolgens aan het landbouw-

beleid. Van mijn zorgen over de gemeen-

schappelijke landbouwmarkt heb ik al
eens eerder – uitvoeriger – gewag

kunnen maken. Het aftreden van dc heer
Lardinois als Europees Commissaris
heeft een ieder nog eens duidelijk ge-

maakt, hoezeer in de voor Europa zo

vitale sector van de landbouw stilstand
in ontwikkeling naar een Europees be-
leid is opgetreden.

Ik denk – niet in de laatste plaats –

aan de noodzaak tot economische en

monetaire integratie. Ik releveerde deze

aspecten al eerder in deze column.
Terecht heeft de Belgische premier erop gewezen, dat de lidstaten tot een betere afstemming moeten komen van de kern-
elementen ten aanzien van de conjunc-

tuur en van de infiatiebestrijding, van
het monetaire beleid en van het begro-

tingsbeleid. Ook de economische struc-
tuurproblemen, waarvan ons land niet

het monopolie heeft, kunnen niet tot een

oplossing worden gebracht zonder ze te

plaatsen in een internationaal kader.
Dat betekent voor de landen van de
Europese Gemeenschap, dat ze aller-

eerst in Europees kader dienen te worden
aangepakt.

Dit alles zo stellen lijkt het intrappen

van open deuren. Helaas, het is het niet.

Ik citeer uit de beleidsnota
E
76 van
het Verbond van Nederlandse Onder-

nemingen en het Nederlands Christelijk
Werkgeversverbond:

..Nationale maatregelen, zoats het manipu-
leren met de omzetbetasting, deviezenrestric-
ties, keuringsregimes, bouw- en inrichtings-
subsidies, transportsubsidies en handels-
bevorderende maatregeten verstoren de
interne markt. Er is een neiging dc her

structurering van bedrijfstakken meer en
meer op nationale basis na ie streven.
Wisselkoersverlagingen worden misbruikt
om het nationale exporterende bedrijfsleven
een betere positie op dc internationale markt

te verschaffen. Dc groeiende belangenver-
vlechting van overheden en nationaal be-
drijfsleven versterkt deze effecten. Van deze
ontwikkelingen is niet alleen het industriële
bedrijfsleven het slachtoffer, maar ook han-
del, banken, verzekeringen en transport-
sector. Deze factoren gezamenlijk vormen het
wezen van de huidige desintegratie van de
gemeenschappelijke markt”.

Weinigen zullen Nederland benijden,

nu het in een voor de Europese Gemeen-
schap zo weinig florissante situatie tot de
voorzittersrol wordt geroepen. Een

sinecure is dit inderdaad op dit moment
niet. Leiding geven aan een stagnerend

object zal een goed management tot
extra activiteit brengen. Dat verwacht ik

ook van die Nederlanders, die het tweede

halfjaar 1976 Europese instituties zullen
moeten managen. Zij 7.ullen tot taak
hebben de stagnatie, welke voor de

Europese Gemeenschap op dit ogenblik

zo kenmerkend is, te doorbreken. Ze
zullen moeten voorkomen, dat de Euro-

markt uiteenvalt in nationale deel-
markten. Dat zou niet alleen voor de

open economie van Nederland zeer on-
gunstig zijn. Het zou ook voor de andere lidstaten zeer negatief werken.

Van veel belang voor de toekomst van
Europa zal het Europese Parlement zijn.

Rechtstreekse verkiezing van dat Par-

lement zal deze institutie tot een krach-
tiger orgaan maken. De samenstelling

van de Europese Commissie per begin
volgend jaar zal dienen te gebeuren

tegen de achtergrond van de noodzaak
tot verhoogde daadkracht. Aan dit alles

zullen de Europese raden van ministers

leiding moeten geven. Zeer hoop ik, dat.

de Nederlandse voorzitters de moeilijke
taak, die ze in het tweede halfjaar te ver-

vullen hebben, met visie tegemoet zul-
len treden in het belang van alle
E u ropea ne n.

v

ESB 28-7-1976

707

De Mfijoenennota, 1976

en de conjunctuurpolitiek (11)

PROF. DR. J. N. F. BAKKER
DRS. A. H. A. VAN DER MEER

In
ESB
van 21juli11. beschreven de auteurs een

aantal ontt’ikkelingen met betrekking tot de

diepgaande structurele veranderingen sinds de

jaren dertig. Zij deden dit om een aantal regels

te oiititerpen voor de t/lans te voeren conjunc-
tuurpoliuiek met als doel hei bestrijden van de

in//atje. Deze week behandelen zij de con junc-

tuurpolitiek in cle jaren zeventig en noemen zij

een aantal uitgangspunten voor een betere con-

junctuurpolitiek. Volgende i’eek zullen de

auteurs hun artikel afsluiten.

Conjunctuurpolitiek in de jaren zeventig

In deel 1 is een aantal ontwikkelingen beschreven die een

beeld geven van de diepgaande structurele veranderingen die
sinds de jaren dertig zijn opgetreden en daarmee uiteraard

ook de condities voor een conjunctuurpolitiek via de Keyne-
siaanse receptuur grondig hebben gewijzigd. In het algemeen
leiden deze thans tot een versterking van de krachten, die

de ,,cost push” bevorderen. Dit is duidelijk het geval met
de overheidssector zelve, waarvan de omvang relatief veel
sterker is toegenomen dan de private (uitgaande van het be-

slag op het nationaal inkomen). De machtspositie van de

produktiefactor arbeid is zoals betoogd structureel sterker geworden als gevolg van de hoge prioriteit d steeds is toe-
gekend aan de werkgelegenheidsdoelstellin en van de uit-

breiding van het stelsel van sociale verzekering. Bij de bedrij-
ven hebben vooral sectoriële ontwikkelingen geleid tot sterk uiteenlopende loon- en winstontwikkelingen en tot concen-

tratie, waarbij in verschillende landen de grootste onderne-
mingen in ruime mate hebben geprofiteerd van de expande-
rende overheidssector (defensiecontracten, aanleg infra-

structuur en dcrgelijke). Bij dit alles is de arbeidsinkomensquote trendmatig geste-
gen. Waarschijnlijk is in samenhang hiermee eveneens de structurele werkloosheid toegenomen, daar een stimulans

tot substitutie van arbeid door kapitaal kan worden ver-

wacht. Al deze factoren hebben wellicht de opwaartse ver-
schuiving van de Phillips-curve in de hand gewerkt, die door verschillende schrijvers is waargenomen 1). Voor de conjunctuurpolitiek hebben de geschetste structu-rele wijzigingen sinds de jaren dertig belangrijke consequen-

ties, omdat hieruit voortvloeit dat steeds in sterke mate re-
kening moet worden gehouden met de mogelijke ,,cost

push”-effecten van overheidsmaatregelen op dit gebied. Een
stimuleringspolitiek in de recessie zal bijvoorbeeld niet meer
uitsluitend of hoofdzakelijk volume-effecten op de produk-
tie en de werkgelegenheid ten gevolge kunnen hebben, doch
ook prijseffecten. De mate waarin hiervan sprake is, hangt

mede af van de verwachtingen omtrent het verdere conjunc-
tuurverloop bij het bedrijfsleven 2).

De Keynesiaanse remedie tegen een grote conjuncturele

werkloosheid werd vooral ge.ocht in het opvoeren van de
autonome bestedingen. Daarbij werd in de eerste plaats ge-
dacht aan de investeringen, waarbij geen rekening werd ge-houden met sectoriële effecten als gevolg van het activeren
van de ,,wage push” en de daarmee samenhangende ,,spill
over” naar structureel zwakke sectoren. Aangezien juist de
zogenaamde ,,wage leaders” vooral voorkomen in de inves-

teringsgoederensectoren inclusief de bouwnijverheid kan
hierdoor in de hand worden gewerkt dat potentiële prijsstij-

gingen worden geëffectueerd. Voorts werd in de Keynesiaan-
se theorie een actieve rol toebedacht aan het overheids-
budget, waarbij een eventueel financieringstekort langs mo-
netaire weg zou kunnen worden gedekt zolang de grenzen
van de volledige werkgelegenheid nog niet in zicht komen.
Daarbij werd uiteraard geen onderscheid gemaakt tussen de

conjuncturele en de structurele werkloosheid, welke vooral
voortvloeit uit een te laag investeringsniveau in de bedrijven

in samenhang met onvoldoende rendementsvooruitzichten

op l”ge termijn.
Door de ,,cost push”-effecten die worden geactiveerd als
gevolg van gunstiger winstvooruitzichten, kan echter heden

ten dage niet zonder meer worden aangenomen dat mone-
taire financiering van overheidstekorten samenhangend met
bestrijding van conjuncturele werkloosheid overwegend
prijsneutraal zal uitwerken. Dit is evenmin het geval met fi-
nanciering uit tijdelijke hogere autonome belastingopbreng-

sten, aangezien daarvan eveneens een ,,cost push”-effect mag

worden verwacht. Uit het voorgaande vloeit derhalve voort
dat bestrijding van een recessie in het bijzonder door stimu-
lering van investeringsuitgaven waarvan de eventuele con-

sequenties voor het overheidsbudget worden gedekt door
monetaire financiering en/of belastingverhoging in de huidi-
ge structurele omstandigheden inflatoire effecten van niet ge-

ringe betekenis kan uitlokken. Het voor de hand liggende
instrumentarium ter bestrijding van ongewenste loon- en
prijsstijgingen blijkt daarbij hooguit slechts tijdelijk bruik-
baar te zijn, zoals de ervaring met de ,,wage price guideposts”

in de Verenigde Staten, de Britse inkomenspolitiek en ook
de loon- en prijspolitiek in ons land heeft uitgewezen. Van belang is voorts dat ook maatregelen die gericht zijn
op een autonome verhoging van de consumptiequote (bijv.
door daarop gerichte belastingverlagingen) evenmin prijs-
neutraal zullen uitwerken indien daardoor de winstvoor-
uitzichten in de bedrijven worden verbeterd en loonstijgin-

Zie bijvoorbeeld P. Wonnacott,
Macroecono,nics,
Homewood
III 1974, blz. 276 en verder; R. A. Gordon. Inflation in recession and
recovery,
in:
Brooking Papers on Economie Aciieitt’, 1,
1971.
E. S. Phelps, Money wage dynamics and labor-market equili-
brium,
Journal
of
Politica! Econome.
1968; M. Friedman, The role
of monetary policy,
A,nerican Economie Review.
1
968.

gen worden uitgelokt, die op hun beurt weer prijsstijgingen
ten gevolge kunnen hebben, met name indien het produktie-

apparaat moet worden uitgebreid. In eerste instantie zal
een dergelijke belastingverlaging evenwel minder bijdragen tot de ,,wage push” dan een uitbreiding van de investerings-
uitgaven, omdat niet behoeft te worden gevreesd dat de ex-

tra koopkracht die daardoor ontstaat vooral terecht komt
in de (potentiele) ,,wage leading-sectors”.

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat door de

sterk gewijzigde structurele omstandigheden sinds de jaren

dertig een conjuctuurpolitiek langs traditioneel Keynesiaan-
se wegen in toenemende mate onuitvoerbaar dreigt te wor-
den in verband met verschuivingen in opwaartse richting van

de Phitlips-curve. Het is voorts begrijpelijk dat in de VS in-
vloedrijke auteurs in hun kritiek op een conjuncturele bud-
getpolitiek zover zijn gegaan, het bestaan van een strijdig-

heid tussen de doelstellingen van een hoge graad van werk-
gelegenheid en een stabiel prijspeil te ontkennen. M. Fried-
man is bijvoorbeeld van mening, dat ,,there is always a tem-
porary trade-off between infiation and unemployment;
(here is no permanent trade off” 3).

Volgens versehillenden van hen hangt de werkloosheids-
graad op lange termijn vooral af van institutionele factoren

op de arbeidsmarkt en niet van de globale effectieve vraag.

Hoewel dergelijke opvattingen als eenzijdig kunnen worden beschouwd, kan niet worden ontkend dat door de geschetste ontwikkelingen een accentverschuiving van de conjunctuur-

politiek van de overheid in de hand zal kunnen worden ge-
werkt. Waar nu in verband met de mogelijke ,,cost push”-

effecten vooral de verwachtingen met betrekking tot het toe-
komstige winst- en prijsverloop van belang worden, ligt het
voor dc hand dat in mindere mate wordt gedacht aan een
eenzijdige stimuleringspolitiek via bijvoorbeeld het opvoe-
ren van de autonome investeringen, doch dat het instrumen-
tarium wordt afgestemd op het verloop van de recessie.
De eerste fase begint als de hoogconjunctuur omslaat.
Deze is in het algemeen gekenmerkt door weinig hoopvolle
verwachtingen ten aanzien van de toekomstige economische

ontwikkeling. De dan optredende loon- en prijsstijgingen
komen in hoofdzaak voort uit het naijlen van inflatoire ont-wikkelingen in de voorafgaande periode. Een actieve Iqon-
en prijspolitiek kan dan een nuttige rol vervullen, te meer
omdat een beginnende recessie vooral de groeisectoren treft en derhalve de krachten die aldaar de loonontwikkeling om-hoog stuwen in betekenis afnemen. Daarnaast zijn uiteraard maatregelen nodig die beogen de

neergaande beweging zo spoedig mogelijk af te remmen. Be-
lastingverlagingen ter stimulering van de consumptie liggen
dan minder voor de hand, omdat verwacht mag worden dat

door de onzekere economische vooruitzichten de daardoor
geschapen extra koopkracht goeddeels zal worden opgepot,
te meer omdat in de meeste westerse landen de primaire

voorzieningen in voldoende mate aan de bevolking ter be-
schikking worden gesteld. Stimulering van de consumptieve overheidsuitgaven en van investeringsuitgaven met een kor-te ,,gestation period” lijkt in deze fase de meest aangewezen
oplossing, waarbij vooral de mogelijke ,,wage push”-effecten
mede een rol zullen spelen bij de keuze van de te nemen
maatregelen. Is eenmaal het dieptepunt van de recessie be-
reikt, dan lijkt een algemene belastingverlaging ter stimule-
ring van de consumptie meer bij te dragen tot beperking van
het inflatietempo dan een voortzetting van de autonome in-
vesteringsuitgaven van de overheid, aangezien in het eerstge-

noemde geval de extra koopkracht minder eenzijdig over de
onderscheidende sectoren van de economie zal worden ver-
spreid. Deze (conjuncturele) belastingverlaging kan in prin-
cipe weer ongedaan worden gemaakt indiende opgaande be-

weging een eindweegs is gevorderd.
In een dergelijke situatie kan dan bovendien een begin
worden gemaakt met de consolidering van vlottende schul-
den van de overheid die als gevolg van eventuele financie-
ringstekorten in de voorgaande fase zijn ontstaan. Het zal
duidelijk zijn dat op grond van de mogelijke infiatoire effec-

ten van deze vlottende liquiditeitenmassa (,,cost push”-effec-
ten) hiermee bij voorkeur niet behoeft te worden gewacht

tot de conjuncturele werkloosheid geheel is verdwenen.
De in voorgaande alinea’s weergegeven gedragslijn voor-
onderstelt uiteraard het bestaan van een structuurpolitiek op
lange termijn, die bijdraagt tot een evenwichtige ontwikke-

ling. In dat kader vinden de overheidsinvesteringen normaal

doorgang en worden voldoende maatregelen getroffen om
een gewenst investeringsniveau door de bedrijven op lange
termijn te stimuleren. Een dergelijke structuurpolitiek dient

er ook toe bij te dragen dat aan de daling van de werkgele-
genheid en de produktie in tijden van recessie grenzen wor-

den gesteld. Door verschillende schrijvers is dan ook met

recht betoogd dat door het scheppen van gunstige vooruit-
zichten voor een stabiele ontwikkeling een conjunctuurpoli-tiek het meest effect kan sorteren.

Het achterwege blijven van een krachtige en actieve stimu-
leringspolitiek in tijden van recessie in de Keynesiaanse zin
(waarbij derhalve vooral de nadruk wordt gelegd op de uit-
gavenpolitiek, en meer in het bijzonder op het stimuleren van de overheidsinvesteringen) kan uiteraard ten gevolge

hebben dat daardoor in de bedrijven gedurende langere pe-rioden dan tot dusverre gebruikelijk was een conjuncturele

werkloosheid kan blijven voortbestaan. Er doet zich dan een
alwegingsproblematiek voor als weergegeven door de Phil-ips-kromme. Gedurende geruime tijd overheerste in sterke
mate de opvatting dat in een dergelijk geval aan de werkgele-

genheidsdoelstelling de voorkeur diende te worden gegeven
en men maar met de inflatie moest leren leven. Als argument

voor deze prioriteitskeuze is wel aangevoerd, dat er bij een
inflatieproces tegenover elke verliezer een winnaar staat, ter-
wijl werkloosheid slechts verliezers oplevert 4). Tegen een
dergelijke voorstelling van zaken is een zeker verzet groeien-

de, met name van de zijde van hen die betogen dat elk infla-
tieproces op lange termijn zich zelf versterken kan, zodat
op den duur een zodanig ingrijpen noodzakelijk wordt dat
als gevolg daarvan de werkloosheid wederom in sterke mate
toeneemt.

Tegenover de voordelen van de werkloosheidsbestrij-
ding op korte termijn staan dan de nadelen van het produk-
tieverhies als gevolg van een uit de hand gelopen geldont-

waarding 5). Voorts kan nog worden gewezen op het feit
dat in tegenstelling tot de jaren dertig er thans in veel min-
dere mate sprake is van ,,poverty amidst of plenty” zodat
dc prioriteit van de werkgelegenheidsdoelstelling (uiteraard
nog steeds opgevat in conjuncturele zin) aan overtuigings-
kracht heeft ingeboet 6). Het argument dat bij een inflatie tegenover elke verliezer een winnaar staat komt voorts in

een ander daglicht te staan indien men de verdeling van de
verliezen en de winsten over de onderscheidene bevolkings-
groepen in aanmerking neemt; het is dan niet uitgesloten
dat een langdurige en krachtige inflatie vele verliezers en wei-

nig winnaars oplevert. Daarbij komt dat de directe lasten
van de werkloosheid in beginsel slechts door een kleine be-
volkingsgroep worden gedragen, die daarvoor langs andere
wegen kan worden gecompenseerd. In plaats van het op de
voorgrond stellen van de volledige werkgelegenheid als doel-
stelling treedt dan een analyse van de kosten en baten van

een eventuele verschuiving langs c.q. van Phillips-curve,
waarbij uiteraard niet alleen met de effecten op korte termijn
rekening mag worden gehouden en bij de afweging boven-
dien de uitgangssituatie en de geraamde omvang en aard van

M. Friedman. tap., blz. 11.
P. Wonnacoit, i.a.p., hlz.
265. A.
Okun,
The poliiica/ eeo,iimir a/prosperill’.
New York,
1970,
heioogde dai in dc VS een verandering van IÇ in hei werkloosheids-
perceniage op korie termijn gepaard ging mei een verandering in om-
gekeerde richimg met 3% van hei reile BNP. Dit
is
veel meer dan
op
grond van een Cohh-Douglas-produkiiclunciie op lange iermijn
mag worden verwachi.
De nadelen van een
uii
de hand gelopen inflatie zijn onlangs nog
eens op
overiuigende wijze uiieengezei doori. Zijlsira, lnflaiion and
iis
impaci on society.
De Eo,u,niLvt, 1975.

ESB 28-7-1976

709

de verschuiving een rol spelen. In het algemeen mag daarbij

worden verwacht dat een marginale groep werklozen die

men wil inschakelen een ongunstiger ,,batig saldo” zal ople-veren naarmate de conjuncturele werkloosheid geringer van

omvang is.

Een dergelijke analyse zal ertoe kunnen bijdragen dat de

procyclische werking die al vanouds aan de conjunctuur-
politiek is toegeschreven (bijv. veroorzaakt doordat allerlei

vertragingen in de voorbereiding en besluitvorming omtrent
investeringsprojecten optreden waardoor werkgelegenheids-
programma’s pas hun effect doen voelen indien hieraan om

conjuncturele redenen nauwelijks meer behoefte bestaat) af-

neemt, waartegenover wordt aanvaard dat een zekere con-

juncturele werkloosheid in de bedrijven een meer duurzaam
karakter zal kunnen krijgen door het achterwege blijven van

een krachtige stimuleringspolitiek via het opvoeren van de

autonome investeringen door de overheid.

Uitgangspunten voor de conjunctuurpolitiek in Nederland

De in voorgaande paragrafen geschetste ontwikkelingen

gedurende de laatste decennia hebben ook voor ons land een
grote mate van relevantie. De sedert de jaren dertig sterk
toegenomen betekenis van de collectieve sector (in het bij-
zonder door de krachtige uitbouw van ons stelsel van sociale verzekeringen) heeft tot een situatie geleid dat hiervan latent

en daadwerkelijk een ,,cost push”-effect uitgaat. Dit is even-

eens het geval met de ontwikkelingen in het bedrijfsleven.

Van de zijde van de ondernemingen komen deze voort uit
de concentratie gedurende de laatste vijftien jaar, van de zij-

de van de vakbonden bovendien uit een sterke toename van de strijdlust (om met Pen te spreken). Ook in ons land heeft de versterking van de structurele positie van de aanbodzijde
op de arbeidsmarkt hoogstwaarschijnlijk bijgedragen tot

een niet onbelangrijke toename van de arbeidsinkomens-
quote sedert het begin van de jaren zestig 7).
Het verschijnsel van het ,,wage leadership” is in ons land
voorts niet onbekend. Als zodanig hebben de afgelopen ja-
ren bijvoorbeeld de bouwnijverheid, de metaalsector en de
(petro)chemische nijverheid gefungeerd, en kunnen ,,spill

over”-effecten op stagnerende sectoren aanwijsbaar worden
vastgesteld. Door het zogenaamde trendbeleid werden deze
effecten doorgeleid naar de overheidssector die mede als ge-

volg van de omstandigheid dat aldaar relatief veel hoog-
waardige arbeidskrachten werkzaam zijn (bij de overheid is

het gemiddeld inkomen per werkende hoger dan in de be-
drijven) heeft bijgedçagen tot de ,,wage push”. De in ons
land relatief belangrijke dienstensector ondervond ook hier-
van de repercussies aangezien in vele dienstverlenende be-
drijven voor de beloning van arbeidskrachten de situatie in

de overheidssector als uitgangspunt wordt genomen. Ook
van de concentratie van een groot deel van onze bedrijvig-
heid in bepaalde regionale gebieden enerzijds en de Vrij grote
mate van geografische immobiliteit van de arbeid anderzijds
kan een belangrijk ,,cost push”-effect zijn uitgegaan. Naast

deze factoren van algemene aard zijn er ook een aantal meer

specifieke gegevenheden.
Allereerst is er dan het zeer open karakter van onze econo-
mie, waardoor enerzijds vrij weinig kan worden gedaan te-

gen autonome prijsstijgingen die in het buitenland hun oor-
sprong hebben gevonden (men denke aan de betalingsba-
lanstekorten van de VS in de jaren zestig) en nog vinden
(energie, voedingsmiddelen), en anderzijds grenzen zijn ge-
steld aan de mate van geldontwaarding; deze kan onder de huidige omstandigheden uiteraard niet onafhankelijk wor-

den gemaakt van hetgeen bij onze belangrijkste handelspart-
ners plaatsvindt. Daarbij worden eventuele nadelige ont-
wikkelingen op onze exportmarkten die de concurrentie-
kracht van het bedrijfsleven aantasten, wat betreft de beta-
lingsbalanseffecten voor een deel ondervangen door de op-

brengsten van het uitgevoerde aardgas. Dit alles stelt gren-
zen aan de mate waarin ons land de inflatie daadwerkelijk

kan worden bestreden of op zijn beloop gelaten. Het zeer

open karakter van onze economie heeft nog in een ander op-zicht tot gevolg dat de conjunctuurpolitieke bewegingsvrij-

heid in ons land zeer beperkt is, en wel in die zin dat de waar-
de van de multiplier (zoals bekend een belangrijke datum

voor deze politiek) mede door het omvangrijke import-lek,

zeer gering is 8).

Dit heeft tot gevolg dat de omvang van het inkomenseffect
van een autonome verhoging van de overheidsuitgaven be-

perkt blijft. Nemen we bovendien in aanmerking dat sedert

de jaren dertig de kapitaalintensiteit zeer sterk is toegeno-

men, dan vloeit hieruit voort dat ook het werkgelegenheids-effect van door de overheid geëntameerde conjuncturele in-

vesteringsprogramma’s niet groot kan zijn, tenzij hiervoor
relatief omvangrijke bedragen beschikbaar worden gesteld. Voor een raming van het werkgelegenheidseffect van over-

heidsbestedingen kan bijvoorbeeld worden verwezen naar

de uitkomsten van het onderzoek van Den Hartog c.s. 9),
volgens welk een verhoging van het volume van de auto-

nome bestedingen met f. 1 mrd. gedurende drie achtereen-

volgende jaren slechts een geschatte extra werkgelegenheid
van 13.600 plaatsen schept (gecumuleerd over vijf jaar).

Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de

auteurs zich in hoofdzaak hebben beperkt tot de structurele
ontwikkeling op middellange termijn en derhalve de nega-
tieve effecten van de groei van de geldhoeveelheid en meer
in het algemeen de monetaire aspecten buiten beschouwing
hebben gelaten.
Ook kan worden verwezen naar een raming in de
Miljoe-

nennota 1975
10) volgens welke een volumestijging van

f. 0,6 mrd. (overeenkomend met een werkelijke uitgavenstij-

ging van ruim f. 2 mrd., waarin de prijsstijging mede is ver-

disconteerd) resulteert in een volume-accres van de werkgele-
genheid van 10.000
á
15.000 manjaren.
Mede gezien deze hoge kosten van een stimuleringspoli-
tiek in verhouding tot de baten ligt het ook in ons land voor de hand dat het accent van de conjunctuurpolitieke maatre-
gelen meer wordt verlegd van het stimuleren van investerin-

gen naar het afremmen van de gevolgen van de omslag van
de conjunctuur. In dit verband is het verklaarbaar dat een

aantal instrumenten zijn ingevoerd die tot voor betrekkelijk

korte tijd onbekend waren, zoals tijdelijke en algemene ver-

lichtingen van de premiedruk van de sociale verzekeringen
ten gunste van de ondernemingen en specifieke maatrege-
len ter bescherming van arbeidsplaatsen die bij een meer nor

male economische ontwikkeling rendabel kunnen worden
geacht. Dergelijke instrumenten waren uiteraard ook nood-

zakelijk geworden in verband met de sterk verslechterde sol-
vabiliteitspositie van vele ondernemingen, grotendeels ver

oorzaakt door het feit dat jarenlang loonsverhogingen zijn toegekend die niet in overeenstemming waren met de pro-

duktiviteitsontwikkeling, en niet of niet volledig in de prij-
zen konden worden doorberekend, zodat de winstcapaciteit
werd aangetast en in toenemende mate een beroep op
vreemd vermogen noodzakelijk bleek. Bescherming van be-
staande arbeidsplaatsen in de bedrijven blijkt bovendien op
korte termijn goedkoper te zijn dan scheppen van nieuwe

arbeidsplaatsen II).

CPB,
Centraal Econontiseli Plan 1975.
blz. 264
e
65, waar is ver-
meld, dat de arbeidsinkomensquote van bedrijven van 1960 iot 1975
is toegenomen van rond 70% naar 81% in 1975 (exclusiefdelfstoffen-
winning. openbare nutsbedrijven en exploitatie van woningen zelfs
naar
909′).
Zie ook
MEV 1976,
blz. 67.
Th. A. Stevers,
Openbare fiutanciën en ekonomie,
Leiden, 1971,
hlz. 35, noemt een waarde van maximaal 1.
H. de Hartog, Th. C. M. J. van de Klundert en H. S. Tjan, De
structurele ontwikkeling van de werkgelegenheid in macro-econo-
misch perspectief, uit:
Preadi’iezen van cle Vereniging voor tle Staat-
hi,ishoi,dkz,ncie 1975,
Den Haag, 1975, blz. 81.
0) Miljoenennota 1975,
blz. 62.
II) Volgens een opgave van hei Ministerie van Economische Zaken
zijn Lot dusverre in 1974 en 1975 60.000 arbeidsplaatsen behouden
gebleven ten koste van een bijdrage ten laste van de overheidsmid-
delen groot f. 519 miljoen. Zie
Hei Parool.
31januari jI., blz. 15.

710

Een sterke nadruk op een stimuleringspolitiek, in het bij-
zonder gericht op het opvoeren van de overheidsinvesterin-

gen is zoals gezegd bezwaarlijk daar een latente ,,wage push”

kan worden geactiveerd voordat de bestrijding van de con-

juncturele werkloosheid in voldoende mate resultaten heeft
afgeworpen. In dit verband kan worden verwezen naar de

niet geringe betekenis van de (onderlinge) inter-sectoriële be-
stedingseffecten van de ,,wage leaders” in ons land 12), als-
mede naar het feit dat het Centraal Planbureau in zijn jaar-

model rekening houdt met het bestaan van een Phillips-
relatie en deze derhalve erkent 13). 1-let is dan ook weinig
bemoedigend en te betreuren dat het door de regering ge-
voerde loon- en prijsbeleid voor 1976 gevaar dretgt te lopen

door de verbeterde winstvooruitzichten, gedeeltelijk als ge-
volg van de gevoerde conjunctuurpolitiek.
Met betrekking tot de dekkingspolitiek die in verband
met conjunctuurprogramma’s van de overheid wordt ge-
volgd is het bovendien van belang rekening te houden met
eventuele inflatoire effecten van monetaire financiering, die zoals ve zagen reeds geruime tijd voordat alle conjuncturele

werkloosheid is verdwenen, kunnen optreden. In dit ver-

band verwijzen wij naar de resultaten van de studie van

Knoester en Buitelaar 14), die op grond van hun model o.a. tot de conclusie komen, dat een infiatoire impuls van f. 700

mln, in de vorm van open-markt-aankopen vooral in het
tweede jaar een niet onbelangrijke invloed op het loon- re-
spectievelijk prijspeil uitoefent, namelijk ca. 1% respectieve-

lijk
/4%.
Doordat zij uitgaan van tijdreeksen die de periode

1953-1969 omvatten, mag worden verwacht dat het hier gaat

om ,,conservatieve” ramingen.
Wij laten dan hierbij de indirecte effecten buiten beschou-
wing, die kunnen voortvloeien uit eventuele moeilijkheden
bij de consolidatie van deze vlottende schuld in de toekomst
seen en ander in verband met de verminderde bereidheid van
‘de beleggers hun middelen op lange termijn af te staan) en

uit de rentebetalingen, die immers in de toekomst de over-

heidsuitgaven kunnen doen toenemen. –
Ten slotte zij nog in het kort verwezen naar de kwalitatieve

• aspecten van de werkgelegenheid die door stimuleringspro-
gramma’s
worden
gechapen. Zoals bekend is in de loop der

laatste jaren het ontwikkelings- en scholingsniveau van de
doorsnee Nederlandse arbeider sterk toegenomen, zodat
momenteel een deel van de structurele werkloosheid kan

L
.
ni

den toegeschreven, aan -de omstandigheid, dat de vraag

t

ar beter gekwalificeerde arbeid geen gelijke tred heeft ge-

houden met het aanbod. Wanneer hiermee geen rekening
wordt gehouden, groeit de kans dat de met veel moeite en
kosten via een stimuleringsbeleid in bijvoorbeeld de bouw-

of metaalnijverheid geschapen arbeidsplaatsen moeten wor-

den opgevuld met buitenlandse arbeidskrachten. Dit zal
uiteraard te meer het geval kunnen zijn indien de inkomens-
en werkgelegenheidseffecten uiteindelijk grotendeels belan-

den in de meer ontwikkelde regionale gebieden, zoals de
Rijn mond.

J. N. F.
Bakker
A. H. A. van der Meer

Zie bijvoorbeeld CPB,
De Neilerla,ia’se economie in 1973,
blz.
98 t m 101, waaruit de iterke verwevenheid van deze sectoren ten
opzichte van elkaar blijkt.
Zie
CPB,
Centraal Eco,ionii.vth Plan 1971,
blz. 181 en verder.
In hei jaarmodel worden optredende spanningen bij hei bereiken van een hoge graad van werkgelegenheid gerelateerd aan de beschikbare
arheidsreserve. Wat de loonvorming hetiett, wordt de verandering
in hei-gemiddeld verdiend loon per jaar mede in verband gebracht
mei een kromlijnige lunciie van hei niveau der geregistreerde werk-
loosheid. Ook wordt een ellect van veranderingen in dc werkgelegen-
heid op de invoer (via hei Zijlstra-elïeci) in aanmerking genomen.
De prijsstijging van consumpiiegoederen wordt weer gedeeltelijk ge-
relateerd aan de veranderingen in de loonkosien per eenheid pro-
duki. Hei jaarmodel
1969 is
echier aan revisie ioe, mede omdai de
laatste jaren verschuivingen van de l’hillips-curvc moeten zijn opge-
treden.
Zie A. Knoester en P. Buitelaar, De interacties tussen de mone-
taire en reële sector in een empirisch macro-model voor Nederland,
Maaod.vchri/t Ecoonn,ie,
juli
1975.
Hun model
is
wat het liquidiieiis-
blok betreft meer uitgewerki dan hei jaarmodel van het CPB, dat
werkt mei één liquidiieitsvergelijking. Bovendien is gepoogd de
reële seeior in ruimere mate mei de monetaire te integreren. waarbij
zij de koppeling van de monetaire en de reële sector laten lopen via de claggeldrente alsmede een monetaire onevenwichtigheidsindica-
tor. die tot uitdrukking brengt dat verstoringen in het evenwicht tus-
sen vraag en aanbod van geld niet direct ten volle doorwerken in
het prijsmechanisme. Van een dergelijke verstoring
is
bijv. sprake in-
dien aan- en verkopen op de open markt plaatsvinden. In hun CS-
model
is
evenwel een rnoneiai ralremmingsmcchanisme ingebouwd da( grotendeels berust op hei ierugkoppelingsellect van het ontstane
tekort
op
de lopende rekening van de betalingsbalans na een ovcrbc-
steding (Vgl. C. A. van den Beld.
Dr,iamiek t/er oniii’ikkeling op
middellange termijn.
Rotterdam,
1967,
die voor de eerste maal een
dergelijk model heeft geïntroduceerd). Daarbij is uiteraard geen re-
kening gehouden met de gevolgen van de sierk toegenomen aardgas-
opbrengsten na
1970
als gevolg van buitenlandse verkopen, waar

door vertragingen in de afremming kunnen ontstaan.

baden, terrasjes en koele glazen bier dan

Ingezonden

Het dilemma van een lezer

DR. G. R. EYZENGA

Na lezing van het artikel van collega

b. het schrijven van een ingezonden stuk

Heijnsdijk in
ESB
van 26 mei jI. waar-

een bestaande prioriteitenlijst door-

aan hij de kop ,,Het dilemma van de

breekt, wat weer het nodige ongerief

economische wetenschap” meegaf, zag

meebrengt, terwijl

ik mij voor het dilemma geplaatst te rea-

c. het leveren van commentaar in het al-

geren of zijn uitspraken voor kennisge-

gemeen zelden tot gevolg heeft dat de

ving aan te nemen. Aanvankelijk neigde

schrijver van het daartoe aanleiding

ik tot het laatste en wel uit de overwe-

gevende stuk zijn gedane uitspraken
gingen dat:

modificeert dan wel inslikt.
a. de kern van hetgeen Heijnsdijk t.a.v.

de
economie opmerkt allerminst nieuw

Daar komt bij dat het op dit moment

en verrassend is en dus eigenlijk weinig

ca. dertig graden in de schaduw is en dan

nieuwswaarde heeft,

gaan de gedachten eerder uit naar zwem-

naar otlemmas

van

vaKgenoten.

Kortom, waar maakt een mens zich
eigenlijk druk over?

En toch heeft die Heijnsdijk het hem
gelapt en zit ik nu in tamelijk ongepaste

kledij in de dubbele betekenis van het

woord te zweten op een gepast antwoord.
De reden daarvoor is in het kort de vol-

gende. Hoewel ik het op veel punten met
mijn collega eens kan zijn, vind ik toch

dat hij zich hier en daar wat onzorgvuldig

uitdrukt en verder een paar mi. belang-
rijke zaken onvermeld laat. Hierdoor
kan een scheef beeld ontstaan van
deeco-
noom in ons land en daarmee zijn we niet
in het minst gediend. Vandaar toch maar

deze korte reactie ter aanvulling en cor-
rectie op het genoemde artikel.

Een oud probleem

Het dilemma waarover Heijnsdijk het

in zijn stuk heeft, is niet nieuw in die zin

ESB 28-7-1976

711

dat economen het zich reeds lang bewust

zijn. Bovendien zou ik het willen opsplït-

sen in twee dilemma’s, namelijk dat
van
de
economische wetenschap en dat
van
de
econoom. Sinds een lange reeks

van jaren wordt hierover op vakcongres-

sen en in vakbladen gesproken en ge-

schreven. Alhoewel ik het met de schrij-

ver eens ben dat recentelijk Hueting en

Klant nog al wat publiciteit hebben ge-

had, is het goed te weten dat zij niet de

enigen of de eersten waren die zich met
dit vraagstuk hebben beziggehouden. Ik
wil hier niet alle namen van vakgenoten
uitputtend noemen, maar slechts een uit-
zondering maken voor Prof. Dr. Bosman

uit Gsoiiingen, die reeds in 1972 in een

reeks artikelen in het
MBA
op deze pro-
blematiek heeft gewezen 1). Tevens is hij
destijds in zijn inleiding op een serie ar-
tikelen, verzorgd door de vakgroep be-

drijfseconomie van de Rijksuniversiteit
te Groningen in dit blad, uitvoerig op de

methodologische aspecten te dienaan-
gaande ingegaan 2). Zelf heeft Heijnsdijk

in een ingezonden stuk in
ESB
van 15
januari 1975 nog eens op een ietwat an-
dere wijze vertolkt wat hij in zijn onder-

havige artikel heeft herhaald.

De reden waarom ik deze feiten hier

releveer is o.a. dat Heijnsdijk het in zijn
artikel bij voortduring heeft over
de
eco-
noom, zonder daarbij te verduidelijken
wie hij daarmee nu wel bedoelt. Als aan-

vulling daarop zou ik willen memoreren

dat
in het algemeen
bedrijfseconomen

een wat andere kijk hebben op het vak dan macro-economen en voorts dat bij

de zojuist genoemde vakgroep al sinds de
jaren zestig een ontwikkeling aan de gang

is die stuurt in een richting van een ge-
dragswetenschappelijke benadering van
de besluitvorming binnen de (bedrjfs)-

economische wetenschap. Verschillende,
in het kader van de genoemde serie ver-
schenen, artikelen geven daar mi. duide-
lijk blijk van 3).

Ik zou dit hoofdje dan ook willen af-
ronden met de volgende vragen aan het

adrek van mijn collega in Rotterdam.

Wie heeft hij op het oog als hij het heeft

over
de
econoom?

Is hij met mij van mening dat er me-

thodologische (en andere) verschillen

bestaan in de wijze van aanpak van
bedrijfseconomen en macro-econo-
men?

Is hij op de hoogte met de ideeën die

daaromtrent bij de zusterfaculteiten
elders in ons land bestaan?

Wenst hij alsnog zijn uitspraak te
handhaven dat (ik citeer blz. 506):

,,De economie, zoals die heden ten da-
ge wordt gedoceerd aan Nederlandse
Universiteiten ( … ) lijkt van een maat-

schappijwetenschap ,,gedegradeerd”
tot hulpwetenschap zoals van de wis-

kunde”?

Het imago van de economie en de
econoom

Het dilemma van de economische we-

tenschap, waarover Heijnsdijk spreekt,
is mi. veeleer een dilemma van de be-
drjvers van het vak, de economen. Zij

maken het vak tot wat het is en bepalen

het imago daarvan. Mijn collega hekelt

dat imago met zijn opmerking (blz. 505):

,,De econoom weet het en beveelt een be-

paald soort gedrag aan”. De vraag die hij jammer genoeg niet stelt is hoe dit

imago tot stand komt of is gekomen. Ik

zou daarvoor in dit korte bestek
twee
redenen willen noemen. In de eerste

plaats— en daarin ben ik het met Heijns-

dijk eens – bestaat er nog steeds een
categorie van vakgenoten die zozeer

overtuigd zijn van de isomorfie tussen
hun
model en de werkelijkheid, dat ze

menen ,,keiharde” uitspraken te blijven
kunnen en moeten geven over de proble-men die zich momenteel in onze econo-
mie dagelijks aandienen. Het schijnt hen

daarbij nauwelijks te deren dat ze er
meestal mijlenver naast zitten. Heijnsdijk

zegt het al: hun model is goed, maar de

werkelijkheid deugt niet in hun ogen.
Genoemde categorie komt in verhouding

vaak voor de tv, radio en in de schrijven-
de pers aan bod.

In de tweede plaats (en die noemt
Heijnsdijk niet) wordt er m.i. vrijwel

dagelijks door journalisten van – met

name – radio en tv een aanhoudende en
verbeten aandrang uitgeoefend op door

hen ondervraagde personen (w.o. eco-
nomen) om
harde
uitspraken te doen.
Als een ondervraagde blijk geeft overeen

genuanceerd denkvermogen te beschik-
ken, kapt de journalist hem subiet af met
een suggestieve vraag waarop slechts een
binair antwoord mogelijk is.

Niet alleen economen, maar ook ande-
ren (politici!) worden op deze wijze ge-

provoceerd tot het doen van beweringen
die ze achteraf soms betreuren, maar die

de journalist in kwestie ondertussen wel
even een ,,lekker item” hebben opge-leverd. Niet zo handig van die onder

vraagden zou men denken, maar een
camera en een microfoon schijnen ont-

remmend te werken op bepaalde figuren.

Toegegeven er zijn vakgenoten die in
actualiteitenrubrieken voor radio en tv graag de ,,autoriteit” uithangen en met

het air van de wereld in de toestand on-

dubbelzinnige klaarheid menen te kun-

nen verschaffen. Zij zijn altijd van harte
welkom. Veel redacties van dit soort van
programma’s missen kennelijk het on-
derscheidend vermogen om ,,kreten” en

,,verantwoorde en overdachte” uitspra-
ken van elkaar te kunnen scheiden.

Veel minder welkom zijn degenen die

passen voor de rol van ,,item-maker” en

zich van hun wetenschappelijke verant-
woordelijkheid bewust zijn. Twijfelaars

en weifelaars doen het niet zo goed op de
buis. Ze zijn dan ook in verhouding min-
der in beeld.
Concluderend merk ik op dat het ima-

go van ons vak voor het merendeel
naa:
buiten toe
wordt bepaald door het imap

van een handvol ,,druktemakers” die a
groep niet in het minst representatief
voor
de
econoom of
de
ingenieur en
Daarbij laat men zich graag aankoi

digen met alle functionele en persooi

ljke titels, om vervolgens gespeend va
enige wetenschappelijk gebruikelijke ti

rughoudendheid ,,voor de vuist weg
politieke uitspraken te doen. Op dez

wijze wordt de wetenschap op een
01
navolgbare wijze voor schut gezet. Nog
maals, het betreft hier een kleine groei

die regelmatig ons beeldscherm ver-
duistert.

Eerste klasse en tweede klasse restaurat.

Dan kom ik nu tot mijn laatste pun

namelijk de restauratiepogingen van c
economie, zoals Heijnsdjk die in zij

stuk opsomt. Als hij zegt dat het isolere

van het economische aspect niet mogelij, is en dat de economie een gedragsweten

schap is, kan ik een eind met hem met
gaan.
Het daarna volgende schema (blz. 50
roept
bij
mij vragen op. Er wordt daar
immers gesteld dat een aantal bestaanc
(gedrags)wetenschappen (w.o. de econo mie) uitmonden in een ,,overkoepelendt ged ragswetenschap. Mijn onbegrip hie,

over leidt tot de volgende vraag aan mi -,
collega. Als je de economie een gedrag: i
wetenschap noemt, hoe kun je dan, h

resultaat van een operatie ook gedrag
wetenschap noemen al is het dan ook ee
(

,,overkoepelende” vorm? Akkooro .

mooie term, maar wat is het verschil tus•
sen de kolommen en de onderste balk ir
de figuur? M.a.w. hoe kom ik
in concret,

vanuit een aantal gedragswetenschappei
tot die ,,overkoepelende” gedragsweten.
schap?

Daarop geeft Heijnsdijk (nog) gee
antwoord en laat het verder aan de va

genoten over, ze mogen het zelf uitzo
ken. Dat noem ik dan maar even
tweede-klasse-restauratie,
mét zelfbed.
ningsservice dus. Zou Heijnsdijk niet vt
liever zelf een mogelijke weg willen aan

geven? Ik hoop dat hij mij en anderen ep
onze wenken wil bedienen en daarme

promoveert van cafetariahouder tot een
eerste-klas-restaurateur.

G. R. Eyzeng

A. Bosman, Het handelen in de econon.
(5 artikelen),
MBA,
nrs. 906(1972), 908(1 97.
909 (1972), 910(1973), 918 (1973).
A. Bosma’n Inleiding,
ESB,
17 januar
1973; Organisatie, gedrag en handelen,
ESR
21 februari 1973; Mensen, gedrag en hande
len,
ESB, II
april 1973; Groepen, gedrag c
handelen,
ESB,
11juni1973.
Zie bijv. R. R. van den.Heuvel en P. Zwart, Marketing en omgeving,
ESB, 1
februari 1976. R. R. van den Heuvel en 1
Pater, Consumentengedragstheorieën, 2
april 1976.

(Naschrif op hlz. 72

712

overig

N ede ria nd

7

7
7

1

1

1

uitvoer en

VOO
rraa d –

vorming

HHE

13 E]

‘ILIILI

De intra- en interregionale

input-output-tabel-1970

voor Rij*nmond en overig Nederland

B. C. VAN DER WEIDE

DR. D. VAN DER WERF
Waarom?

Aangezien hei Centraal Bureau voor de

Statistiek laat is met de samenstelling van de

regionale rekeningen en input-oulput-tabe//en

voor het jaar 1970 stelden de auteurs van dit

artikel een inira- en interregionale inpul-output-

tabel voor Ri/nmond en overig Nederland samen.

De heer Van der Weide is stalislicus bi/ de eco-

nomische afdeling van hei Openbaar Lichaam

Rijnmond en de heer Van der Werf was tot voor

kort hoofd van deze afdeling.

Om redenen van administratieve aard is het Centraal
Bureau voor de Statistiek erg laat met de samenstelling van

de regionale rekeningen en input-output-tabeilen voor het
jaar 1970. Tot nog toe zijn nog slechts gegevens over de

regionale produktie en de primaire kosten beschikbaar ge-

komen. De laatste regionale input-output-tabellen hebben
betrekking op 1965.

Intussen staat de ontwikkeling van de industriële structuur

niet stil. Met name heeft zich in de tweede helft van de jaren

zestig de ontwikkeling van de zeehavenindustrie doorgezet.
Een betrouwbare analyse en voorspelling van de economische

S(helna lan de intra- en interre’

Rijn mond

Rijnniond

6

5

7

overig

6
Nede ria nd

11

5

Yl

4

‘2
invoer

1
overige primaire
kosten

1

ionale tabel i’oor 1970 (i’oor ,oelichiing, zi

overig Nederland

6

4]

4_

J

2
invoer

J
overige primaire

kosten

LIL

1

eind artikel,)

Rij nmond
7

1

1

1

ESB 28-7-1976

713

lnra- en interregionale input-outputtabel voor Rijnmond en overig Nederland in 1970 (op basis van het verbruik in mln gid) (S.B.l.-code

berekend door Rijnmond)
Intermediaire leveringen

Bede. Klasnv

Land-

Kolen- Ovoeige Voedm8 Voeding Dtrnit

Teotiel- Kleding. Loder

Hout.

Papier-

Gralisolre Cbstoie Bouw-

Boris

Overige Opon-

Bouw

Handel Voroone Danken Woning

bouw

mijn-

dcli-

d,e,bjk overig

en

industrie io0usteie schoon- induntrie industrie industrie Olie

mate-

metaal

metaal

bars

eijver.

Horecu + corn-

verarke. raken-
bouw

stoffen

tabak

industrie

uilgeve-

eialen

Outs-

heid

meevAlt nn-

lijke
njee

be

bo.wervo

dienelvr
drijvon

drijver

1

2

3

4

S

6

1

B

9

10

II

12

IS

14

IS

16

IS

18

19

20

21

22
Van Rijomond aan Rijertrond
1
Landbouw. bonbouw. rittorij—–
37.8 48.5
88.1
.8
.6
.1
.8

.6
.9
2
Kolenmijnbouw.

………
3
Overige delfrloffenwinning
1
1.3 2.1
.3
4
Vovding)dieelijke produkten)

—-

1
.8
5.3
.1
.1
4
2.3
1.0
5
Voediog(overigepeoduteo)—–
619
.9
236.3
13.3
.1
8.6
.2
10.3
4.1
6
Dranken. tvbak ———-

2
.5
5.4
.0
1.0
.2
7.8
11.7
7
Ten lie) indostrie
.2 .2
1.3
.3
1
.2
.8
Kleding industrie
4 9
Ledee-svhoenindustrir
.1
10
Hout- en meobolindcsleio ——

1
.7
.6
4.1
.1
.1
1.6
1
.7
6.1
13.6
.9 .6
.1
II
Papierindustrie

———-

1
.1
5.4
.7
.1
1.8
1.7
8.1
1
.5
1.2
.2
5.5
.5
.6
.2
12
Grafische industrie no uitgnnerij—–

1
.1
3.4
2.5
.1
.2
.3
.3
56.5
17.6
.2
1.6
4.0
.4
2.4
16.3
9.3
19.2
1.7
13
Aardolin.chommeroeubbnr

—–
2.6
.1
.2
7.1
2.8
.3 .3
.2 1.0
2.5 2.3
645.3
.4
3.0
13.3
46.8
28.1
15.7
136.9
6.6
1.4
14
Bouwmalvrivleo aardewerk

…..
.
1

1.3
.5
.1
2.6
4.1
.5
2.6
54.0
.2
IS
Banisrnetuol*rnetaulprotloktev


2.7
.2
.7
8.8
.9
.2
.1
.1
10
.3
.5
41.0
.7
180.2
97.0
3.6
66.7
19.0
12.2
9.0
1.3
16
Overige moraal

……….
.
8
.1
.1
1.2
.2
.4
.0
7.1
.1
9.7 51.7 4.4
14.6 14.8
66.0
1.3
.1
17
Opnobarenutsbodrijvon…….
.
4
.1 .1
5.0
1.3
.1 .1

.6
.6
.9
52.2
1.4
3.6
7.9
3.9
3.7
8.2
13.5
11.8
1.8
18
Bouwnijverheid ……….
7.2
.1
.2
6.5
1.2
.3
.5
.1
1.0
1.2
1.9
30.1
2.7
8.8
16.3
3.6
128.7
13.0 18.2 14.4
75.8
19
Handel.hveeoa.repavatio ——
2.5
.3
.3
26.4
9.5
.6
.1
.1
5.2 3.6 3.2
44.2
4.4 8.7
21.1
1.7
48.1 26.3
51.2
11.0
.9
20
Vervorrv0000.bednjnos
2.3
.8
.5
9.1
3.7
1.2
.4
1.6 .6
23.6
32.5
2.7
5.3
19.3
.4
19.3
252.7 311.3
145.4
7.2
21
Bank
00
tenorketing ……..
3.9
.2
2.7
1.2
.1
.4
.2
.8
12.6
.9
2.4
6.9
.1
5.6
14.8
38.7 755.5 4.6
22
Wooiogboaitvrakelijk+dirnnlro

.


1.0
.1
.1
2.7
.6
.1
.2
.1
.6
.4
8.4
14.6
.2
1.1
2.9
.5 6.1
17.8
15.8
25.8
1.6
23
Mvdischv diensten ………
0.9
3.2
24
Cullcuvon revrvatie
1.4
1.0
.1 .1
1.2
4.7
.3
1.6
.2
.1
25
Ovveigrdiensl000lrning
1.5
.2
.2
.2
.1
.1
.2 .4
3.2
.2
.4
1.3
.3
.4
4.6 4.2
6.2
.6 26
Nirt aodertgvvoemd

…….
.
2
.0
1.8
.2
.4
.3 .9
14.0
.7
4.3
12.4
.9
.4
.5
43.0
5.4
2.3
27
Bookreole …………
28
1

t/m 27

…………
174.8
1.9
52.8
413.1
46.8
3.9 4.0
.8
19.6 12.5
102.5
964.9
20.9
231.9
264.9
66.3 378.7
434.3
737.1
495.7
98.0
Van ononig Nederland aan Rijomotsd
29
Laodbvuw. bosbouw,nisscrij
7.8
24).)
46.5
4.4
.7
.3
1.9
.5
.4
.1
35

50
Kolenmijnbouw
1.4
.9
4.2
.1
.4
.1
31
Overige dvlfsloffenw,vniog

…..
.
9
.1
.1
16.7
6.4
1.0
32
Voeding (dierluke produktro)

….
.
1
14.1
15.8
.4
.2
.1
.6
9.4
2.0
33


Voeding )overige prodoktro)…..
31.2
1.7
246.9
38.7
.2 .7
.1
8.6
2.1
34
Dranken, tabak ……….
.
2
.3
13.7
.1
.2
.1
21.3
.8
35
Tnotolioduatsie ……….
1.2
.2
2.0 8.7
8.4
.1
1.8 .9
.1
8.8
1.1
5.2
.1
2.4
3.)
6.7
36
Klediogiodonrrin
5.3
37
Lrder. schovvindcsleie

…….
.
1
.1 .1
.1
.2
.1
.3
.1
.6
38
Hoctt.on meuholindunlriv ……
1.2
.1
1.0
1.8
.3
5.0
.5 .2
7.5
1.0
3.4
66.9
.2
49.5
3.0 2.0
59
Papivrioduutriv

……….
.
S
.8
16.1
4.0
.4
.2
20.7
23.1 16.9 .3
1.6
3.1
.1
1.5
20.2
1.2
.7
.1
48 Grafische induslrivvnuitgeoerijeo
.8 .6
3.0
4.2
.5
.4
.6
.5
36.3
29.2
.4
3.1
7.3
.5
3.9
27.6
9.2
13.9
1.0
41
Aardolie. chcmie
00
snbhnr

…..
5.4
.1
1.0
12.7
2.9
.2
.2
2.3
3.2
3.2
86.2
2.6
5.4
17.1
24.8 23.6
18.8 26.6
8.7
.6
42
Bouwroaterialvo. ucrdvweek …..
.
7
2.0
1.3
.2
4.7
12.0
.5
1.1
128.5
.6
45
Buniomateticu)omclaalprodtckter
2.3
.3
.7
4.
1

2.1
1.1
.1
1.6
.8 .6
77.3
1.0
184.1
84.4
3.5
61.2
26.2
3.1
4.0
.5
44 Overigr metuol

……….
.
8
.1
.2
.7 .3
.1
.2
8.4
.1
8.1
25.0
4.0
12.3
13.1
28.8
.4
45
Oponbare nulsbodrijven

……
.
4
.3
.2
3.1
1.2
.3
.1
.2
.2 .5
63.8
1.1
2.8
4.1
10.2
2.1
7.1
3.9
2.1
.1
46
Boowoijnerbrid ……….
.2
1.3
1.8
2.4
.2 1.8
.4
.

.2
1.5
47
Hoodrl.horocra.svparalie

…..
7.6
.4
5.6 25.5
12.4
3.4
2.4
.1
4.9
7.8
4.3
118.1
8.6
19.7
28.2 2.0
45.1
46.5
50.5 5.9
.4
48
V00000r+vvrnm.bedrijyet(
.
…..
2.9
.4 1.5 5.1
1.9
.2
.3
.8
.6
4.5
18.4
.6
2.4 7.2
.6
5.1
281.4
55.1
7.9
.6
49
B*nkvvvrookcriog

……..
.
9
.8
.8 .7
.1 .1
.1
.4
11.3
.8
1.9
.2
1.3
4.4 8.5
16.7
.5
50 S)
Woniogberit*rahvnlijhcdiOosten…
.
Mediucho dionvlvo

……..
.
6
5
.1
.1
.5 .3
.1
.2
.1
1.7
4.6
.3
.8
.1
1.4
5.9
2.)
2.5
.1
52
Caltuuronrectoatir
.3
.6
.5
1.8
.1
.1
53
Oneeigr divnrtrcrlvoing
.2
.1
.1
.7
.1
.3
.1
.5
.4 .5
54
Nictcodcvvgenocmd ……..
.
6
.1
.2
2.9
.8.
.3
.6
1.3
.8
29.7
3.0
6.4
24.0
1.9
.5
1.3
26.0
1.3
.1
55
Banhrcntc …………
56
29 tlrn 55

…………
66.9
1.8
268.4
587.5
83.9
16.4
16.0
.6
20.9
37.4
76.0
608.7
37.3
242.4
279.9
52.5
541.6
502.9
210.3
66.5
5.3


57
28
c
56 ………….
191.7
3.7
321.2 802.6
120.7 20.3
20.0
1.4
40.5
49.9
178.5
1573.6
58.2
414.3 544.8
119.0
120.3
937.2
942.4
562.2
103.5
Peitnaire
kosten bedrijven Rijnmvnd
58
Import cvlra Ivoritoriclr oovrhvid

.


.4 .5
.8 .7
1.3
6
7
4.8
5.7
-3 5
5
59
Import buitvvland

……..
18.9
.0
12.3
468.5
51.0
18.5
11.6
1.4
21.7
20.5
22.1
3735.3
18.6
282.7 333.4 41.3
332.8
170.2
896.7
5.9
1.4
60 lnditcctcbvlavlingev

…….
4.1
.0

39.7 54.8 229.6
.1
.1
.2

.2
1.3
1221.8
.5
-4.6

7.8
1.1
1.4
230.5
11.0
11.5
25.)
61
Looco. rulancarn
14.6
2.7
26.3
129.5
68.8
II.)
14.8
1.6
51.4
31.9
97.6
453.2
33.8
287.0 385.0
73.0
341.1
873.4
1066.9
261.2
162.1
63
Wotkfccro2,ijdtu6-c tocicicvcr*ckcrirgcn
2.6
.7
5.8 31.9
16.7
2.3
5.2
.3
6.1
6.7
20.1
119.3
8.2
60.6 90.4
14.9
1478
171.6
225.9
62.9
33.8
63
0000ifc irkovtotco (incicoicl alh*hrijtittgl
118.9
6.0
20.2
132.5
110.3
2.0 4.3
.7
16.2
4.3 5.8
666.5
36.7
t6 1.0
154.4 194.0
84.5
192.3
1311.0
119.7
430.7
64
Rvntemargcvbank
-2131
61
58 1/m 64…………
139.7
10.0
25.2
797.8
416.4
54.0
54.0
4.5
16.2
65.3
146.9
6396.8
99.8
788.0 956.0
328.5
1114.3
2342.1
3511.2
188.8
643.6
66
55
55
5
5
555555555555
531.4
13.7
346.4
1600.3 601.1
54.3
54.0
5.4
116.7
117.4
325.4
1910.4
158.0 1262.3 1500.8
449.5
1834.6
3179.3
4519.6
751.6 746.9

ontwikkeling vereist dat het statistische basismateriaal
up to date is, en ten minste opgedateerd tot 1970.

Om deze reden is op de staf van het Openbaar Lichaam
Rijnmond een stoute poging gewaagd om een voorlopige
tabel voor 1970 te schatten met gebruikmaking van de be-

schikbare gegevens. Een groot voordeel daarbij is dat kan
worden uitgegaan van de intra- en interregionale input-
output-tabel voor 1965, een resultaat van nauwe samen-
werking tussen het Centraal Bureau voor de Statistiek en de

Rijnmondstaf, nu reeds weer enige jaren geleden. Deze tabel
geeft de input-output-stromen binnen en tussen de twee
reg
i
o
n
s
,,Rijnmondnn en ,,0″erig Nederlandmr. De tabel is consis-
tent met de nationale input-output-tabel voor hetzelfde jaar.

Deze consistentie vormt ook een der grondslagen voor de
berekening van de voorlopige tabel voor 1970.

Kort gezegd was de redenering dat gegeven:

de regionale data voor de produktie en de primaire kosten
voor 1970 en

de nationale input-output-tabel voor 1970, en uitgaande
van

de intra- en interregionale input-output-tabel -voor 1965,

het mogelijk moet zijn de intra- en interregionale tabel voor

1970 te calibreren met de z.g. RAS-methode. Met deze
methode worden eerst de regels van de basistabel(1965) door
proportionele aanpassing kloppend gemaakt met de rand-totalen (1970), daarna de kolommen, vervolgens weer de
regels enz. totdat de tabel is geconvergeerd. Men kan ook
met de kolonmen beginnen.

Deze beknopte beschrijving van de hoofdlijnen van de

rekenprocedure doet natuurlijk geen recht aan de oneindige

hoeveelheid details en moeilijkheden die moesten worden op-
gelost voordat de tabel gereed was. Hieronder wordt in-
gegaan op enkele van deze problemen.

Enkele problemen

1. De bestaande verschillen tussen de nationale tabel en
de som der regionale tabellen, die berusten op:

• administratieve of secundaire activiteiten van onder-
nemingen die in de nationale tabel zijn ingedeeld naar de

hoofdactiviteit van de onderneming, maar in de regionale
tabel naar de hoofdactiviteit van de regionale tak;

• activiteiten die niet regionaal kunnen worden toege-

714

Finale goederen en diensten
Vervoer
Banken
Woning
Modische Cultuur
Overige
Niet
Bank-
29 tito 55
28*56
Consumptie
Investeringen
Consumptie
lnveetcrinpcn
Voor-
Entra
Export
Finale
Produktie som.
ventte.
zaken.
diensten
recreutie
dienst.
ander,
rente
end
mmi.
runderen
37 +69
merciulo
ring
lijkn
vertoning
genoemd
gezinnen
enen.
over.
br-
gezinnen
onerheid
oenrttnid
0e.
totiale
8
Vet
60
bedtijeen
dientnen
heid heid
deijvon
drijven
.sccter

49
49 30 St
32
53
34 55

56 57
38
59
60
01
62
63
64
65 66
67
69 69
70
Van Rijnmond aan
kijnmond
‘lan Rijnmond aan nerrig Nnderland
Van RijnnrOnd aan nrerige finale goedonen
.7
.2
.8
t
71.0 250.7
22.4
.3
9.6
.3
4.0
.2
62.6
1011.7
231.4
4.8
0.8
.8
.4
.1
3.7
4.9
13.7
.1
7
.2
4
42.0
53.8
93.1
.1
51.3
.1

10.0
2
153.7
292.6
346.4
4
.1
5
411.1 754.6
129.7
.4
352.6
1.0 11.5
.7
349.7 845.7
1600.3

1.1
.2
6
4
3
7.9

74.9
49.1
1.3
392.7
3.1
.7
.3
84.9 553.2
687.1
.6
4
2

1.9
16.2
2.1
11.3
.2
.1

.1 .1
24.3 30.0
04.3
2.9
3.2
10.4
26.0

.8
13.2
70.8
-34.0
.6
.1
.0
1.9
2.0
4.7
5.4
.7
.1 .1
ie
27
.
7
39.2
6.6
.7
1.2
2.7
58.2
2.1
1.2
2.9
.3
.2
11.3
57.5
110.7

.3
.1
.2
It
41.6 68.8
.9
.2
3.7
.4
2.9
.2
35.9
44.3
113.1
2.6
5.0
4.2
1.5
1.6
2.2
.2
12
63.4 205.5
14.3
5.7
37.7
6.6
2.4
7.5
25.4
119.5
325.4
98.5
20.1
16.1
49.3
5.5
24.4 .0
13
1641.5
2572.6
77.5
4.0
717.9
30.5 109.7
54.9
4404.3 5397.0
7970.4
.4 .8
14
61.0
204 . 8
120.1
2.0
4.4
5 . 1
.2
3.0
1.8
.1
18.4
29.9
158.0
4,3
.3
.4
.7
.3
.1
is
116.1
6.6
3.3
60.4
33A
5.1
5.9 60.4
29.1
10.1
386.3
605.6
1265.1
75
.1
.9
.1
6
40.3
216.1
53.1
2.9
1.6
111.0
61.3
3.4 3.3
90.8
114.5 36.3
817.3
1284.7 1300.8
9.9
.6
.5
3.3
1.1
2.3
.11
17
04.2 538.6
156.9
13.7
40.8
3.7
3.7
.1
520.9
449.5
.1
18
2.3 334.5
53.6 62.2
372.0 943.8
1.8
.1
.2
.8
29.6 33.9
1300.1
1834.6
41.0
4.3
1.9
7.1
.1
3.5
19
429.5
61
9
7.
5
9
696.4
5
9
18.3
1466.3
0.2
1.2
16.9
333,3
3.3
.9
72.3

33.7
22.6 533.8
2482.9 3179.3
66.7
6.9 3.3
6.6
4.3
6.9
3
20
345.7
19.1
68.3
7.9
71.9
2488.3 3001.3
45
1
9.6
1.1
13.1
2.1
1.1
.3
1.1
21
39.2
362.1
103.0
2.0 209.1 2.8
3.8
64.2
381.9
751.0
1.9
2.0
.8
1.1
2.5
.3
.2
22
31.7
138.4
464.2
3,3
1.9
48.6
4.7 3.6 2.8
61.0
21.6
4.8
608.5
746.9
.1
.3
23
2.0
9.2
333.0
5.2
38.3
9.3 4.3
392.5
401.7
.2
.1
24
2.3
14.1
38.1 3.7
7,3
.4
3.9
.1
53.6
67.1
.4
.7
.4
1.6
5
.2
25 8.4
37.1
137.3
20.3
25.2 3.6
23.9
21.6 252.3
289.4
15.6
.3
1.1
2.4
1.11
1.9
.2
76
50.9
136.1

220.8
-87.1
11.0
5.4
265.2
117.8
37

28.9
353,5
57.3
31.0
78.5
18.6
54.7
1.11
28 396313
8566.9 3571.0
13.2
392.1
1233.6
2419.2
90.3
14.4
200.2
235.1
291.8
0809.0
10279.9
26846.8
Van onerig
Nederland
aan Rijnmnnd
Van ovmig Nednnland aan overig Nederland
Van neen8 Nednt’Iand aan eernige
finale goederen
1.5
10.1
2.5
.11
29
8938.3
9261.3
93.9
1.7
1001.1
38.4

49.0
178.2 7.6
2301.4 5654.3 13921.6
9
.0
30
150.0
131.0 3.9
.1
59.1
.6 .3
221.0
211.0 409.0
.11
31
164,9
190.2
.7 1.3
7,3
24.6 5.0
1.9
.0
84.3
123.1
313.3
5.8
41.5
3.6
Itt
52
1373.4
1417.2
191.1
.5
3669.8
5.0 2.0

265.0
4.3
4110.5
1726.4
9143.0
.5
35.6
.0
1.6
53
3232.1
5501.4
214.9
.5
3341.7
10.4
13.0
04.5
4.9 2578.3 6240.3
11199.1

3,4
1.6
298.4
335.1
222.7
1.3
1711.5
10.6
5.0
3.3
1.1
383.1
2404.8
2759.9
21.9
10.3
.9
0.2
1.11
j
1241.9 1294.1
92.5
2.8
.5
.9
979.1 16.9
11.4
4.1

10.9
11.0
1940.7
3049,0
4343.1
36
111.5 120.8
100.3
1244.5
2.0

30.2
.8
563.0
1889.5
2010.0
31
90.3
92.1 27.6
.3
309.9
1.6

4.0
2.1
247.0
584.3
676.6
0.1
.0 .0 .0
1.7
38
1
02
1
.3
1166.8
62.6
3.9
.9
14.1
622.6
51.0 44.9
93.3 3.7
4.0
276.5
1131.5
2296.3

6.0
3.1
5.6
.9
4.6
2,0
39
1205.1
1391.2
7,8
.1
83.7
13.9
3.0 59,1
3.1
730.1
904.7
2101.9
35,9
125.0 12.1
30,0
24.tl
42.1
111.0
40
2293.2
2442.1
71.9
2.1
707.1
142.7
1.0
20,6
80,9 301.6
1419.5
3061.6
33.11
19.0 11.9
66.6
4.0
49.3
4.7
41
2933.5
3308.4
99,2
1.0
946.7 44,4
77,0
144.5
72.2
5795.7 7100,2 0468.6 9.7
20.5
0.0
42
1027.9
1980.9
6.8
29,1
11.2
58.2
3.8
27,2
2.2
204.6 463.1
2444.0
06,4
31,3
13.0
19.3
5.5
0.7
97
45 0189.1
8649.3
40.7 26.9
1.8
182.8
417.4
108.6 119.6
1401.4
302.9
132.5
5008.1
1911.4 16016.7

195.6
4.2
.9
31.3
.9 .9
2.6
44
1646.1
1751.9
61.6
12.8
3.0
287.5
059.1 32.9
36.4
1346,7
930,5
213.6
6626.1
10417.3
12169.2
00.7
39.5
12.3
44,0
0,1
27.1
23.6
45 1650.7
1936,4 1075.2
184.1
211.0
34.8
.9
5306.1
4262.5
78,0
41.6
659.6
52,8
15.2
24.3
46
3034.4
3044.5
3.1
1,5
4.4
519,5
565.5
3160.2
8594.0
269,8
300.1
13652.9
16698,4 294,5
40,6
14.1
60.3
4,9
35,9
47
4165.4
5140.6
4 295. 7
103,1
1.1
1,8
121,9
13200.8
68.8
13.8

901.0

249,3
166,7
3946,2
18357,1
23503,3
312.3
119.1
20,9 30.9
11.1
21,1
66.0
48
3895.8
10.1
.4
1107.9
15.9
119.0
195.8
3698.7
521 3.7
9509,4
16,8
393.1 40,9
0.9
1,3
94
49
1207.4
558.9 35.8
1.3
1095.1 19.1
21.6
236.8
1450.1
2169,0
15.2 116.9
21,5
33.4
40,2
18,0
14.3
36 1726.3 1246.6
1.2
1.4
44.5
4317.9 61,8 40.9
870.9
194,7
43,2
2487,3
6129,1
11.1
21.7
8.5
31
106.0
106.0
34.3
4236,2
161.5
52.6
4550,5 4657.3
1.0
.8
21.6
7,0
1,8
51
104,2 107.9
23.2
519.4 54.9
32,1
1,9
711.4
899.3 51.0
58,0
12,0
64,1
9.3
13.0
53
433.9
435.9
23.4
1122.9
282.8
281.2
233.4
2963.7 3399.6
200.4
20,1
33.3
36.1
6,0
24.0
126.1
54
1116.2
1220.3

1719.2

602.7 85.4
76.6
2064,8
-225.1
991.2
35
1583.1
1214.5
909,7
621.6
161,1
320.7
210.4 56
54123.9
58084.1
1601,6
89.5
10.2
656.2
43565.3
1331.4
3740.6
13688.0
1286.9
1046.4
42046.0
109888,0
167912,2
1940.6 1271,8
940,1
700.1 119.1
373.4
219,4
07
50680.9
66631,0 4918.6
64.7
402,3
1891,8
46044.4
1441,8
3155,0
13976,2 1520,0
2138,2
51855.0
128168,0 194819,0
Pnima’ue
kosten F.G. en D. Rijnmond Primaire korten P.C. enD. van overig Nederland
Primaire
korten overige F.G. en D.
9.9
3.5
0.3
1,8
.3
4.2
31,9
38 147,3
161.6
5.3 36.3
-203.2

161,6
1395,7
354,1
24.9 150.0
21,9
89.6
603.9
59
50426.9
34977.4
995.2
302,5
14,6 803.1
9416,2
614.5
15,4
5221.0
1396.0
503.2
3090,0
21197.6
56114.0
25,0
122,5
239.9 12,0
33.9
14.1
60
2541,5
4285.0
401.6
36.8
52,6 234.5
3714.4
341.5
492,4
1831,8
137,0
7268,0
11553.0
3161.1 1818,8
1332,9
700.0
276.3
2013.t
61
37519.4
42481.0
511.5
9.0 5527.9
39.5
3941.3
0050,0 32531,0
691,1 456.1
316.3
390,4
51,3
419.1
62
0442.9
9545.0
184.3
1905.2
1343,0
3431.0 12976.0 2306.0
934.3
3906,3
1631.0
330.0 463,5
63
34319,5
39165.0
44.5
592.1
137.8
195.0
39960.6
-2173,9
64
-2173.9
-2447.0
-3447.0
1568,8
1491,2
3188,4 3901.7
719.6
5024.2
715,0
65
109283.3 128168.0
1399.1
1019.6
77,0
1057.2
13166.9
9043.5
627.3
1032.8
1396.0
3442.6 2235.0
42579.0
170747.0
9509.4
2769,0
6729,1
4651,5
099.3
3399,6
995.2
66 167912.2
194819,0
6317.7
1244.3
479.3
2949,0
39510.9
10401.3
4382.3
21029,0
1916,0 7580.8
54090,0
110741,0

Voor die lezers die niet zijn ingevoerd in de input-output-methodiek volgt hier een korte uitleg hoede tabel moet wor-
den gelezen. Op de bovenste regel staan de leveringen

van de landbouw in het Rijnmondgebied aan de diverse
sectoren, d.w.z. van links naar rechts eerst aan de sec-

toren in het Rijnmondgebied
r
vervolgens aan de sectoren
in overig Nederland
s
vervolgens aan de finale vraag (con-

sumptie, investeringen, uitvoer) in de volgorde finale vraag uit het Rijnmondgebied, finale vraag uit overig

Nederland, voorraadvorming en finale vraag uit het

buitenland. Daarmee is in overeenstemming dat de eer-

ste kolom de leveringen aan de landbouw geeft, in de
volgorde van boven naar beneden leveringen uit sectoren

binnen het Rijnmondgebied, leveringen uit overig Nederland,

primaire kosten, te weten invoer door extra territoriale over-
heid, invoer uit het buitenland, indirecte belastingen minus

subsidies, lonen, sociale verzekeringen, overige inkomens

(mcl. afschrijvingen). De input-output-tabel geeft dus in ver-
korte vorm het resultaat van een dubbele boekhouding.

B. C. van der Weide

D. van der Werf

Berekening van de intra- en interregionale tabel t’oor 1970

(Toelichting bij de figuur op blz. 713)

Stappen:

bruto produktie en primaire kosten (gegeven);

invoer (proportionele aanpassing op basis van de 1965-
tabel);

finale afzet naar herkomst (proportionele aanpassing op
basis van regionale afzet);

som van onderlinge leveringen (door aftrekken);

additionele restricties (proportionele aanpassing op basis

van de 1965-tabel);
calibreren met RAS-methode;

finale afzet naar bestemming (proportionele aanpassing
op basis van de 1965-tabel.

N.b. In verband met de omrekening van de ISIC-code naar

de SBI-code is de CBS-definitie ,,bouw volledig regionaal”

bij de intermediaire leveringen niet aangehouden.

STICHTING HET NEDERLANDS

ECONOMISCH INSTITUUT

te Roll erdam

Het Instituut, dat economisch onderzoek op zeer

uiteenlopende gebieden in binnen- en buitenland

verricht, heeft op zijn Statistisch-Mathematische

Afdeling plaats voor een afgestudeerde en

ervaren

WISKUNDIGE (m/vr’)

met kennis van numerieke wiskunde, waarschijn-
lijkheidsrekening, statistiek, besliskunde en simu-
latie. Het is de taak van de afdeling om in nauwe

samenwerking met de onderzoekafdelingen de
beste methoden en modellen te ontwikkelen om
de gestelde problemen aan te pakken en voor de
uitvoering van het wiskundig-statistische gedeelte
zorg te dragen. Terminalverbinding bestaat met
CDC-computer bij SARA (A’dam).

Inlichtingen bij H. J. Smit. tel. 010-14.55.11 (toestel

3715)

Sollicitaties aan de Algemeen Secretaris van de Stich-

ting, Burg. Oudlaan 50, Rotterdam-3016.

GEVRAAGD

tijdelijk voor ± een half jaar,

enkele

bed ri jfseconom isch

geschoolde krachten

voor een representatief

onderzoek in ambachtelijke
banketbakkersbedrijven

naar de samenstelling van het

assortiment alsmede naar de
kosten en opbrengsten.

Voor pas of binnenkort
afgestudeerden interessant

praktijkwerk.

Brieven a/h Bedrijfschap

Banketbakkersbed rijf,

Carel van Bylandtlaan 11,

Den Haag.

Voor tel. informatie 070-546800.

Ter attentie

van alle

Industriebedrijven

GEVRAAGD:

Bouwmaterialen in het algemeen, draad-
nagels, scharnieren, PVC draadkabels,

badkamer- en keukenuitrustingen, wollen
en katoenen textiel, manufacturen, da-
mes- en herenkleding, lederen schoenen
en lederen kleding, gebreide kleding,

stoffen voor meubelbekleding, electroni-
sche apparaten, houten en stalen meu-
belen, gegalvaniseerde emmers, emaille
pannen, hangsloten en deursloten, ven-
sterglas, gegoifde asbestplaten en pij-
pen, industriële machines, levensmidde-
len, sardines, vlees in blik, kip, soft
drinks, bier, suiker, ongezoete melk,
babyvoedsel, niet-vette watten, enz.

Ter vergemakkelijking van de onderhandelingen

gelieve U alle offerten en catalogi per luchtpost

te zenden aan

Gelijk zoekt zijns gelijk.

Mogen wealstublieft?Wantinwelkblad bestaaterzo’n onderlinge “gelijkheid” tussen lezer en adverteerder
als juist in het goede vaktijdschrift? Probeer maar eens
een campagne in dit
NOTU*tijdschrift.
Wedden dat
we gelijk hebben?

•1

MANAGER NIGER STORES

(West Africa) Limited,

275, Herbert Macaulay Street, Yaba, Nigeria.

*
Nederlandse Organisatie van Tijdschrift Uitgevers

Mediuclte Cultuur
Onorige
Nier
tank-
Totaal
Landbouw
Kolen.
Overige
Voeding

Voeding
D,unknn

Trotiel.
Kleding.

Lede,-
Noot.
Papior’
Craflsuhe

(‘Iremir
Bouw.
Basis
Overige
Open.
Boom. Handel
diensten

rncrealie
dinn,r.
andcrcn
1 t/m 27
honbOuw
mijn.
dnlf.
dirrljk
overig
tabak
lndu,triv
industrie industrie

industrie industrie industrie
olie
mate. metaal metaal
burr
nijverheid
horeca
ocrleninv
genoemd
bouw
troffen
Uilgeve.
noten
nule.
jen

.
drijven
53
74 75
26
37
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38 39
40
41
42 43 44 43 46 47
Van Rijnmond aan oneeig Nederland
.4
.0
t
179.7 2.5
20.3 43.1
0.3
.4
.1
.8
.4 .2
.1
1.6
.0
4.0
.1
.2
.1
.3
3.6
.4
.9
.0
4
11.0
.1
30.4 8.6
.1
.2
2.3
7.4
.0
3
343.5
159.8
13.3
217.0
4.6
.4
.3
.3

1.3
.2
12.6
.1
.4
6
27.0
.3
.8
1.0
.2 .2
44.1
7
3.3
.1 .1
.4
6.5
1.8
.3
.3
.1
.7
.2
.3 .4
.5
8
.4
2.9
9
.2
.4 10
31.3
.6
1
1.6
.3
.1
2.0
.2 .3

.7 .9
1.3
.1
16.9
.5
.1
.2
II
27.2
.1
.2
.6
5.9
.3
.5
.1
.1
9.1 2.7
2.1
.2
.8 .6
.9
6.6
.3 .6
5
.8
2
40.3
.6
.1
1.8
2.3
.5
.9
.4 .2
.6 .4
18.0
2.1
.5
2.6
.6
.2
2.3 2.3
4.0
.2
4.6
4.7
IS
931.1
.53.0
.2
4.4
46.9 75.0
8.0
11.9
3.7 7.7
4.6
22.5
25.4
331.3
4.2 52.7 36.9
320.7 79.0
02.0
.4
.8
.0
14
67.1
.2
.0
.3
.1
1.0
5.6
.7
.3
50,3
.3
1.4
.2
.8
t,)
IS
451.8
1.6
.1
.2
7.6
3.6
.2 .2
.1 .1
.2 .5
.5
1.9
1.3
129.8
12.9
1.9
30.6
5.0
2.6
.1
.4
16
175.0
.7
.0
.5 .4
.1 .1
.2
.1
8.1
0.7
1.1
6.6
3.0
1.8
.1
.7
3.3
IS
124.4
.6
.1
1.9
4.6
6.1
.5
1.9
.3 .3
.8
2.1
.8
11.7
5.7 8.3
-1.1
22.9 3.0
13.2
6.1
.6
2.7
IS
332.2
.2
.1
.8
.3
.5
.1
2.2
.2
2.0
19
266.9
18.2
.1
1.4
39.1
68.3
4.9
10.1
4.1
2.2
5.9 9.0
8.1
30.0
19.1
30.4
11.0
2.6
61.7 44.2
3.3
.4
2.2
34.4
20
900.4
3.6
.1
.2
16.7
17.1
1.3
.1
1.4 1.2
2.0 2.0
2.1
7.4
.1
7.0
2.6
2.4
03
451.4
.6
.3 21
324.0
.6 .3
2.8
.4
1.0
.3 .2
.5 .6
.7
1.0 3.5
.9
.6
2.0
1.1
2.2
1.2
.2 1.5
22
06.6
.7 .0
.0
1.0
.1
.5
.2
.1
.3 .2
3.9
1.1
.4
.6
.4
.2
3.7
6.5
2.0
1.1
23
7.2
1.5.
.7
.1 .1
24
11.6
.1
.3
.1
.
1
.1
.6 .3
.2
3.2
.2
.7
25
20.7
.3 .6 .2
.1
.2
.3 .2
.3
.2
.2
1.8 1.3
.1
.6
15.0
26
105.6
.3
.1
.6
1.3
2.2
.1
.9
.5
1.2
.8
5.2
2.9
6.3
1.7
5.0
.4
0.8
27
42.2
4.7
18.4
64.1
28
4601.9
247.2 0.6 9.4
105.4
459.5
23.1
35.8
15.5
13.5
29.7
49.1
73.0
400.3
54.8
254.0
81.0
356.0
560.2
710.8
Van onerig Nrdrrland
no
onerig Nederland
.6
.2
29
300.0
964.9
2.0
6730.9
1149.3
7.5
8.9 3.5
24.7′
9.9
1.7
.8
36.3
.1
30
7.0
1.0
7.0
67.6
16.1
28.6
.9
2.6

St
25.3
10.0
3.7
1.0 1.0
.1
126.9
19.1
1.0
.5
32
43.8
3.7
850.6
309.3
1.6
4.8
12.7 1it.8
140.9
53
319.3
3259.1
105.1
1609.0
56.3
4.6
2.7
3.4
24.4
2.4 128.5
34
36.7
6.3
4.5
13.6
1.7
1.6
.7
261.6
1.3
.1
.6
35-
52.8
19.6
4.7
14.5
720.7
204.6
27.5
27.8-
9.0
.9
53.2
1.6
15.6
34.2
.9
22.1
33.2
36
3.3
117.5
37
2.0
2.9
.9
2.0 2.9
60.4
5.7
.9
46
.9
6.4
4.7
.1 .1
38
145.5
32.1
2.6 7.4
30.7
12.3
7.6
194.1
6.4
1.7
1.6
14.2
40.0
51.7
2.7
562.1
21.6
.1
.1
39
111.5
6.6
3.7
37.5
160.5
18.8 21.1
1.0
2.9 3.6
316.5
254.5
96.9
1.4
54.2
36.1
.0 27.3
231.7
1.4
.9
1.6
40
146.9 23.5
2.0
1.8
23.6 55.2 29.8
30.5 17.0
6.1
19.5 17.6
1031.2
84.5
7.9
74.7
68.1
9.0
39.4
370.8
6.3
.4
5.7
41
356.2
328.2
8.8 4.4
33.9 69.3
17.2
56.4
17.7
22.1
52.1
72.7
39.1
484.2
18.9
124.0
126.7
768.7
324.3
195.5
.5 .0
42
153.0 11.0 25.6
10.9
3.6
.9
26.8 156.3 24.4
37.0
1495.2
6.0
.6
.4
43
460.2
107.2 11.9
5.3
147.0
102.5
8.8
10.4
3.7
4.6
52.1
12.4
10.5
14.1.8
25.0
5030.9
955.7 73.0
1046.5
253.1
1.1
44
105.9
37.6 2.0
3.7
9.3
12.7
1.5
2.9
1.0
8.2
.9 .9
265
1.0
272.2
333.6
85.5
219.3
190.3
1.0
.6
.1
45
105.7 23.6
16.9 16.7 36.1
62.8
15.1
45.7
7.6
4.7 22.4
43.0
17.0
2811.3
72.8
201.4
74.9
321.1
76.4
226.4
46
10.1
145.6
9.0
7,9
25.1 50.4 8.8
27.4
10.2
.4.9
14.9 17.7 21.1
176.6
338.2
141.4
119.0
46.1
1220.0
152.5
2.4
.2
1.6
47
383.2
432.8
7.9
12.9
193.0
516.8
91.2
187.9
85.4 28.6
137.1
144.7
82.4
232.7
176.0
395.2
244.7 38.0
751.5 537.8
1.1
.3
1.2
1.3
40
399.9
56.2 3.9
8.6
57.3
66.1
14.1
26.5
14.9
6.0
22.6
14.0
103.9
54.7 14.6
68.5
58.8
15.6
100.2
2593.5
.4
2
49
51.4 72.7
1.0
1.7
15.7
29.0
10.1 17.9
5.5
2.8
11.9
9.1
12.1
49.3
10.1
65.3
49.5
6.2
59,1
124.7
.3
.5
.1
50
20.1
75.8
1.0 1.9
17.0
32.7
6.0
17.4
11.5
5.6
15.9 10.3
149.0
811.7
8.3
33.7 30.9
10.5
113.8
287.0
.3
St
.8
64.1
.1
52
3.6 3.8
23.7
14.2
4.9
3.9
1.0
1.9
.9
29.9
3′.I
4.6 50.0
.1
.1
53
3.0
1.9
10.6
54.7
3.7
‘18.6
9.7
3.9
1.9
4.7
10.3
2.1.8
6.6
16.2 21.1
6.6
10.2
100.1
1.1
.1
.7
.5
54
104.1
15.8 15.9
6.5
11.4 32.1
1.9
24.7
15.5 26.1 18.6
74
.2
38.4
168.0
113.9
79.2 8.7
15.3
55
19.7
2.6
12.2 2.5
56
3360.2
5713.1
91.4
69.9
8302.3
4405.1 343.2
1248.9
516.5
200.1
635.0
723.0
1784.7
2034.1
726.0
6722.7
2375.2
1488.2
6119.3
5931.0 61.9
7.3
30.6
66,6
37
7962.1
5960.3 92.0
79.3
0487.7
4864.3
366.3
1284.1
532.0
213.6 665.5
772.1
1858.5
2434.4
700.0
6976.7
2656.2 1047,0
6487,7 6641.0
Peimaiee korreo overig
Nedreland
4
5
2.9
36
14.3
10.0
4.3
7.4
1.4
2.1
11.2
5.3
8.2
28.7
0.8
0.8
6,7
58.3
59
6550.8
414.7
37,0
10.0
280.1
4388.3
517,0
1758.5
628.4
195.6
533.9
750.5
380.9
2827.9
315.4
3644,0
4101.7
143.5
5900.3
1600.3
6.0
4.1
.9
60 1743.5
141.9
-87.0
8.0
.895.3
54.2
1143.4
.9
2.9
1.0
2.8

1,8
14.7 71.2
7,5
-28.4 -48.2
6.9
63.6
1470.2
153.0
17.7
161.9
61
4901.6
865,2 235,0 62.3 651.5
1217.7 503.2
869,9 485.2
189.4
638.6
450.1
957.4
1701.8
647,2
3210.0 2835.0
606.0 4734.9
6536.6
34.6
3.8
31.3
62
1102.1
152.4
69.0
5.3
147.2 273.1
60.5
196.7
100.8
41.7
124.3
97.3
224.9
399.7 152.8
719.4
680.6
138.1
1293.2
1570.4
137.0
29.0
575
63
4845,5
5377.1
60.0
139.0
467.8
994.5
341.7
233.0 60.7
35.3
321.8
235.7
425.2
2949.5
540.3
2085.0
1858.6
1441.0
1210.5
5967.7
64

273.1
339.6
60.4 238.8 61.2
65
8804.7 6961.3
316.0
234.0
655.8
6935.2
3373.6′
3059.0
1470.0
463.0
1632.8 1529.8 2003.1 8054.2
1663.2
9650.0
9513.0
2413.5
10210.7 16863.9
401.7
67.7
289.4
127.8
66
26846.8
12921.6
408.0
313.3
9143.6
11799.7
2739.9
4543.7 2010.0
676.6
5298.3 2301.9 3861.6 0488.6
2444.0
16626.7 12169.2
4262.5
16698.4
53505.1

rekend, zoals bijv. de zeescheepvaart of militaire activitei-

ten, maar voor de berekeningen in een van de regio’s
moeten worden meegenomen of anders geëlimineerd uit de
nationale tabel.

De invoering van de nieuwe bedrijfstakindeling (SBI)
in alle CBS-statistieken vanaf 1969, en dus ook in de natio-

nale tabel voor 1970. De intra- en interregionale tabel voor

1965 moest worden omgerekend van ISIC naar SBI voordat
met de berekeningen kon worden gestart.

De calibratie-procedure bleek alleen te convergeren
tot zinvolle resultaten voor het blok der onderlinge leverin-

gen. De posten voor de regionale invoer uit het buitenland en

voor de componenten van de finale vraag moesten (cel voor
cel) op basis van de regionale verhoudingen rechtstreeks
worden geschat uit de nationale tabel voor 1970; en wel:
• voor de invoer op basis van de regionale verhouding van

de invoer tot de som der onderlinge leveringen uit de
tabel voor 1965;

• voor de finale vraag verdeeld naar herkomst op basis van
de regionale produktiecijfers voor 1970;

• voor de finale vraag verdeeld naar bestemming op basis

van de regionale verhoudingen uit de tabel voor 1965.

Bij het calibreren van een intra-en interregionale matrix

van onderlinge leveringen, waarin de bedragen in de niet-

diagonale interregionale blokken meest naar verhouding
klein zijn, althans vergeleken’ met de intra-regionale leve-
ringen in de diagonaal-blokken, bestaat er een grote kans op

cel-explosies in de niet-diagonale blokken. Om deze explo-

sies tegen te gaan werden de regionale subtotalen a priori
vastgelegd.

Samenvatting

Na aanpassing van de statistische gegevens voor 1965
aan een nieuwe bedrijfsindeling en na correctie voor statis-

tische verschillen tussen nationale en regionale gegevens, en na voorlopige schatting van de regionale invoer en de regio-

nale finale vraag, werden de onderlinge leveringen gecali-
breerd met de RAS-methode, met inachtneming van een
aantal beperkende voorwaarden. De procedure kan aan de

hand van de op blz. 713 afgedrukte grafiek worden gevolgd. De berekende intra- en interregionale tabel voor 1970 wordt hierboven afgedrukt.

ESB 28-7-1976

715

De pijlerdam in de Oosterschelde

Verheugend of teleurstellend?

IR. H. MEIJER

In
ESB
van 12 ineiji. zette Ir. H. Meijer uiteen

it’aarom cle Oosterschelde open moet blijven.

Deze week behandelt hij de nota van Rijks-

waterstaat, it’aarin wordt uiteengezet dat de

Oosterschelde met een pijlerdain tnoet worden

a/gesloten. Hij concludeert dat cle nota niet af is
en nog vele vragen onbeantwoord laat.

Op 23 juni jI. discussieerde de Tweede Kamer over de

Oosterschelde, of beter gezegd, over de beslissing, welke het
Kabinet op donderdagochtend 17 juni over de Ooster-
schelde had genomen. Een wezenlijk verschil; de essentiële
vraag, Oosterschelde open of afgesloten?, bleef nu op de
achtergrond. Het Kabinet koos voor een dam met afsluit-

bare doorlaatconstructie, de pijlerdam. Geen wijziging van de Deltawet en toch, zij het tegen hoge kosten, behoud van
een beperkt getij op de Oosterschelde. Deze compromis-

oplossing was mogelijk, omdat de minister van Verkeer en
Waterstaat had berekend, dat hij met deze oplossing na-
genoeg binnen de grenzen van de bekende drie ontbindende

voorwaarden was gebleven. De minister legde bij zijn aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer van 17juni twee lijvige rapporten van Rijkswaterstaat

over. Aangezien er slechts vijf dagen lagen tussen de beslis-

sing van het Kabinet en het kamerdebat kon van een gron-

dige bestudering van de rapporten geen sprake zijn.
Het Eindrapport over de storm i’/oedkering Oosterschelde

concludeerde tot een pijlerdam gefundeerd op diepe putten,

omdat aan het aanvankelijke ontwerp – caissons op staal –

te grote onzekerheden aan de bouw en het verdichten van de

drempel kleven.

Niet af

Naast de grote waardering voor de enorme studie, welke
aan dit rapport ten grondslag ligt en welke studie verzwaard
werd door de beperking in tijd en in kosten, moet worden
opgemerkt dat de studie
niet af is.
Herhaaldelijk vermeldt

het rapport, dat op vele problemen nog 6-9 maanden ge-
studeerd moet worden. Ernstiger is nog, dat voor een aantal
technische problemen de oplossing nog niet vaststaat.

Onzekerheden, welke in het debat in de Tweede Kamer niet of
nauwelijks ter sprake kwamen. Dit treft te meer, omdat op de

enige onzekerheid, welke de zoveel betere en goedkopere

oplossing van de open Oosterschelde met dijkverhoging

wordt aangewreven, de twijfel over de tijdsduur, wél uit-

voerig aandacht werd geschonken.
Niemand gaf blijk het rapport van het Ingenieursbureau

Dwars, Heederik & Verhey (DHV) goed te hebben bestu-

deerd. De berekening in dit rapport van de totale tijdsduur

(3 jaar voorbereiding + 6 jaar uitvoering) is nergens geargu-

menteerd weerlegd. Herhaald werd slechts de oude raming

uit Zeeland: dijkverhoging kost ten minste 15-18 jaar.

Het wezenlijke verschil is de aanpak, bij DHV 5 bouw-
bureaus, elk voor een eiland en 1 voor de materiaalvoorzie-
ning én het combineren van de procedures bij bestemmings-

plannen en onteigeningen. Bij de provincie Zeeland slechts één bouwbureau en geen

grondige inventarisatie van potentiële knelpunten meteen

aan het begin.

Verdient het Eindrapport storm vloedkering
grote waar-

dering, het tweede rapport dat Rijkswaterstaat uitbracht
Aanalyse van Oosterschelde-alternatieven
zet de klok terug

tot 1972, tot vôâr de instelling van de Commissie-Klaasesz.
De opdracht aan de Commissie-Klaasesz luidde: ,,De be-

staande mogelijkheden te bestuderen en hieruit de oplossing

te kiezen, die beide belangen – veiligheid en milieu— het

beste dient”.
Het
huidige
analyserapport van Rijkswaterstaat noemt als

doel:
,,Primair zijn de werken erop gericht, Zeeland de in de

Deltawet beloofde veiligheid te geven. Daarnaast dient er
echter voor te worden gezorgd, dat de kosten – in brede zin,
dus ook de gevolgen voor het milieu, de visserij, de scheep-

vaart enz. – zo beperkt mogelijk blijven”. Deze eenzijdige
en verouderde doelstelling wordt in het rapport consequent
tot uitdrukking gebracht. Daarbij wordt op geraffineerde

wijze gebruik gemaakt van
gekleurde scorekaarten.
Welis-

waar wordt gesteld, dat deze kleurcode slechts een rang-
schikking en geen waarde-oordeel inhoudt, maar daarmede

wordt de visuele misleiding niet ongedaan gemaakt, terwijl de
term ,,scorekaart” de werkelijke bedoeling duidelijk

weergeeft.

Motie-Schakel

Het lijkt weinig zinvol om uitvoerig in te gaan op het

kamerdebat. Verheugend was, dat de heer Schakel, bekend

voorstander van totale afsluiting, verklaarde hierover geen
motie te zullen indienen, omdat hij wist, dat een motie voor

algehele afsluiting door de Kamer verworpen zou worden.
Totale afsluiting van de Oosterschelde is thans definitief van
de baan. De motie, welke de heer Schakel dan toch nog in-
diende, beoogt slechts te voorkomen, dat de minister nog eens

f. 260 mln. extra krijgt voor de ,,grote opening” (20.000 m
2

tegenover 11.500 m
2
)
in de pijlerdam. De minister conclu-

deerde terecht, dat deze motie hem niet belette om de studie
over de grote opening, waarbij het getij voor 90% behouden

blijft, te voltooien. Het is eigenlijk onbegrijpelijk, dat de heer
Schakel, tegen de uitgesproken wens van Zeeland in, deze
motie indiende. Wanneer men bereid is enkele miljarden extra

uit te geven voor het behoud van het getij op de Ooster-

schelde, dan ligt het voor de hand te proberen dit zo goed

716

R.LP.

Nog niet zo lang geleden verscheen hij Krusemans

Uitgeversmaatschappij BV een fraaie facsimile-uit-

gave van de gedichten van de Schoolmeester,
Neder

lands grootmeester in het knittelvers, o.m. befaamd om zijn grafschriften, waarvan we ons minstens dat

op de dichter Poot uit de schoolbanken herinneren.

Hierdoor werd schrijver dezes zich weer bewust. dat
hij zich, als elke zondagsdichter, ooit ook eens aan
deze dichtvorm
heeft
gewaagd en wel in een aantal
grafschrifien voor Tweede-Kamerleden, groot genoeg

in getal om een steenhouwer een jaar werkgelegenheid

te verschaffen. De toenmalige redacteur-secretaris

van
dit tijdschrift heeft daarvan in wijze beperking in
het nummer van 13augustus 1969 een achttal geplaatst.

Een en ander naar aanleiding van de aanneming door
de Tweede Kamer van de Algemene Pensioenwet

Politieke Ambtsdragers, waarbij de dames en
heren
politici zich zelf in luttele jaren op te bouwen wel-

vaartsvaste pensioenrechten toekenden, die hen, ge-
combineerd met hun overvloedige wachtgeldregeling,

in de huidige omstandigheden in feite tot niet aan
vermogensbelasting onderha vige meervoudige miljo-
nairs maakten.

inmiddels bleef
Uw dienaar met een pak
ongepubli-
ceerde knittelverzen
zitten; juist
voor een zondags-

dichter,
bij wie de kans op posthüme uitgave gering is,

voorwaar een weinig benijdenswaardige situatie. Nu

inkomensbeleid
hét
sleutelwoord voor de politiek is
geworden, komt het hem echter voor dat zijn pak on-

gepubliceerde knekelverzen nog niets aan actualiteit

heeft ingeboet, weshalve hij de huidige redacteur-
secretaris ruimte heeft gevraagd in de komkommertijd
nog een tweede selectie aan onze geachte afgevaardig-

den op te dragen. Voor zover deze ze gedurende hun

reces inderdaad onder ogen mochten krjgen gebiedt

de eerlijkheid de ondergetekende hun overwijid toe te

geven
dat de druiven zuur zijn.

Ik stelde
als goed liberaal
aan nivellering perk en paal.

Zo ook op pensioengebied:
voor mij de prijs; voor U
de niet.
Voor mijn
preferent aandeel in de nationale koek kregen m’n kiezers de rekening aan de broek.

Hier rust een Christen-radicaal.

Hij had het land aan ‘t kapitaal.

Toch ligt hij als kapitalist te verteren;
hetgeen ge gemakkelijk kunt verifiëren,
door z’n pensioen te kapitaliseren.

Ik was socialist in hart en nieren
en begin nou niet over m’n pensioen te tieren.

Luister liever naar wat ik beweer:
snijdt steeds uw riemen van andermans leer.
Het meesterstuk van mijn aan het algemeen belang

gewijde leven,

was toch wel dat ik mezelf een algemene pensioenwet heb gegeven.

Als lid der Staten-Generaal
hield ik van parlementaire taal.
Zo was mijn leus ook: als ik steel,
dan is het actuariëel.

R. J.

mogelijk te doen, vooral omdat deze betere oplossing de extra
kosten van de pijlerdam met minder dan 10% zou verhogen.

Dat deze motie-Schakel toch werd aangenomen, tekent

beter dan iets anders de politieke sfeer rond de Ooster-

schelde en het gemis aan feitelijke kennis in de Tweede Kamer.

Problemen

Het lijkt zinvol de problemen rond de pijlerdam nader te

beschouwen.
Technische.
Een dergelijk gigantisch kunstwerk is nog nergens ter wereld gebouwd. Schaarse gegevens moeten
worden gextrapoleerd. Het Eindrapport somt een groot

aantal problemen op, waarvoor nog nader onderzoek nodig

is. De pijlers en de putten zullen stellig stabiel zijn, maar de

drempels onder de schuiven lopen een groot gevaar van

erosie, evenals de bodembeschermingen.
Financiële.
Het onderzoek van de pijlerdam zal uitermate

kostbaar worden. Zowel de erosie als de eventuele aanzan-
ding moeten worden bestreden, terwijl de bewegingswerken

na 50 jaar en de schuiven na lOO jaar geheel moeten worden
vernieuwd.

Bovendien dient bij de uitvoering, in praktisch open zee,
gerekend te worden op ernstige tegenslagen. Vooral tijdens

het plaatsen en afzinken van een put (45 bij 16 meter tot 25 m hoog) kan een onverwachtse storm grote schade veroorzaken.
Biologische.
De gevolgen van de beperking van de door-
stroomopening en van het getij zijn niet exact te voorspellen.

Hoe groter de doorstroomopening hoe kleiner de onzeker-
heden, maar ook de grote opening van 20.000 m
2
is minder
dan ‘/ van de huidige.

De stroomsnelheden bij de pijlerdam worden een veelvoud
van de huidige en de kentering in het getij zal slechts kort
duren.

.4ftlag koppen van de eilanden.
Alle deskundigen zijn het
erover eens, dat de bestaande onderwaterdelta (het stelsel van

geulen en banken voor de kust) geleidelijk zal worden opge-.
ruimd.
Daarna
zal de afslag van de koppen van de eilanden
nog veel ernstiger worden dan thans reeds het geval is. Het is
zeer de vraag, of na verdwijning van de ondrwaterdelta

de dan optredende afslag nog met zandsuppletie uit de
Noordzee zal kunnen worden bestreden.
Visueel.
De open verbinding van de Oosterschelde met de
Noordzee gaat in elk geval visueel geheel verloren.

Tegenover deze problemen en onzekerheden biedt de pijler-
dam ook enkele voordelen.

De dijken langs de Oosterschelde behoeven niet tot
Deltapeil te worden verhoogd, waardoor minder schade
aan inlagen en andere natuurgebieden.

De veiligheid tegen overstroming wordt welhaatFabso-luut. De pijlerconstructie is daarbij de zwakste schakel.

Ook al zouden één of enkele schuiven niet of onvoldoende

gesloten kunnen worden bij een naderende storm, dan nog

zal dit voor de inmiddels verhoogde dijken rond de
Oosterschelde geen desastreuze gevolgen hebben.

ESB 28-7-1976

.

717

G
emeenschapsstrategie

Basis voor het sociale overleg vormde
het rapport van de Commissie over
Genieensc/iapssiraiegie i’oor volledige
ii’erkgelegc’nheid en stabiliteit
7), dat

tot stand kwam na intensief overleg met

de regeringen, de vakverbonden, de werk-

nemersorganisaties en andere overleg-
organen. In dit rapport geeft de Com-

missie een aantal doeleinden aan die, in

de periode 1976-1980, noodzakelijk ver-
wezenlijkt moeten worden opdat de eco-
nomische ellende zou verdwijnen en de

economische toekomst zonder vrees
tegemoet zou kunnen worden gezien. Een onderscheid wordt gemaakt tus-

sen conjuncturele en structurele werk-

Europa-bladwijzer

Tripartite-conferentie

tegen werkloosheid en inflatie

DRS. E. A. MANGÉ

Op 24
juni /1. 1) t’erd te Luxemburg de Con frentie over de economische

en sociale situatie gehouden door (Ie Europese Raad en Com,nissie
2),

verlegen woordigers van de werknemers- en werkgeversorganisaties en de

flinisters van Ecoiio,,iische Zaken. Financiën en Sociale Zaken of A rbeicl.

I)eze :.g.., Tripart ite”, cle tweede in cle geschiedenis van cle Gemeenschap-

/)fl
3), had tol doel cle algemene politieke wil om cle economische crisis te

os’eriiinnen, om te zetten in een politieke actie en cle sociale partners tot gro-

tere samen u erk ing te breng(‘n
4).
Het hoofdthema. volledige ii ‘erk gelegen-

heicl en prijsstahiliteit, werd uiteraard ingegeven door de huidige econo-

n,ische constellatie. Het economische herstel dat momenteel in alle lidstaten

clefïnitief op gang lijkt gebracht (alhoewel liet tweede kwartaal 1976 op-

nieuit’ een algemene vertraging vertoonde), bli/fi zii’ak. I)e onzekere ec’o-
nomische toekomst, het hewolkte in%’esteringsklimaat en de ongebruikte

produktiecapaciteit leiden ertoe dat cle uit breiclingsin vesteringen nagenoeg

nihil blijven. /)aar cle herople ‘ing hijge volg
p
t ‘er ‘angings- en rationali-

seringsin vesteringen steunt en in bepaalde sectoren zelfs een neiging tot

clesinvesteren bestaat, daalt cle u’erkloosh( id bijna niet 5). Het aantrekken

van cle vraag vergroot evenwel het risico van een acceleratie van cle inflatie 6)

opnieuw, /zetgeen cle overheid ertoe zou kunnen brengen meer aandacht te
besteden aan cle prijsstabiliteit clan aan cle tterkloosheic/. Een ander aspect

van het herstel beireli het gevaar voor een betalingshalanst’erstoring omdat

cle door cle lidstaten gevoerde expansiepolitiek on t’ermijdelijk snel moet

stuiten
0/)
cle grenzen opgelegd door (le externe economische betrekkingen.

loosheid. Terwijl de eerste v66r medio

1978 weggewerkt moet zijn, dient de
resulterende structurele werkloosheid in
de loop van 1980 te verdwijnen. Andere

primaire doeleinden zijn het terug-
brengen van de inflatie tot 4 â 5% tegen

1980 en een jaarlijkse economische groei

van 4,5 â 5% in de EG tussen 1976

en 1980.
In haar basisdocument stelt de Com-

missie ook een aantal beleidsvoorschrif-

ten voor om de gestelde doeleinden te

realiseren. In alle lidstaten dient, om het

werkloosheidsprobleem op te lossen, het

herstel krachtig gestimuleerd te worden

en het beleid vooral op de economische

groei gericht te worden. Aldus dient er

primair voor gezorgd te worden dat een

Alhoewel er reeds lang sprake van was
deie conferentie te houden, werd de datum
vastgelegd tijdens de Raad van Ministers
van Financiën van 17 mei.
Het Europese Parlement woonde de ver-
gadering bij als waarnemer.
De eerste (over de economische en sociale
situatie in de EG) werd gehouden op 18 no-
vember 1975, doch leverde geen gemeenschap-
pelijke verklaring op.
In haar basisdocument sprak de Commis-
sie van een ,,Europese alliantie voor volledige
werkgelegenheid en stabiliteit”.
Thans 4,5% van de Europese beroeps-
bevolking, waarvan ruim
1
1
3
jongeren be-
neden de 25 jaar. Momenteel gemiddeld 13% (op jaarbasis) in de EG.
Corn. t)oc. Sec. (76) 1400,
Ee,i gemeen-
seliapssn’aiegie ioor i’oIIeIige iterkgelegen-
heici en siahilien.
2 april 1976.

• De intensieve studie van Rijkswaterstaat kan in werkelijk-

heid worden gerealiseerd, al zijn er nog twijfels omtrent de

uitvoerbaarheid. • De grotere werkgelegenheid vooral in de gewapend-beton-

en in de metaalindustrie, al blijft de vraag of met de miljar-
den geen nuttiger werkverschafflng had kunnen worden

gevonden.
• Bij calamiteiten (bijv. een ramp met een olietanker op de

Noordzee) kan door tijdig sluiten van de schuiven de kans

op het behoud van het aquatisch ecosysteem op de Ooster-

schelde worden vergroot.
• En ten slotte het
Jbrmele
punt, dat bij de besluitvorming

van doorslaggevende betekenis is geweest, de Deltawet
behoeft niet te worden gewijzigd.

Conclusie

Verheugenis,
omdat op de Oosterschelde een beperkt getij

behouden blijft, waardoor de visserij, oester- en mossel-
cultures voortgang kunnen blijven vinden en ook de kinder-
kamerfunctie niet geheel verloren gaat.

Teleurstelling is
er vooral over de wijze van behandeling

door de minister en zijn adviseurs, door het technocratisch
denken met nog steeds onvoldoende begrip van de werke-
lijke waarde van de Oosterschelde voor het gehele Neder-

landse volk.
De strijd voor dit begrip gaat onverminderd voort.

H. Meijer

718

forse toeneming van de particuliere en
overheidsinvesteringen tot stand komt.

Deze mogen nochtans niet ongebreideld
toenemen: niet alleen dient de overheid

haar begrotingstekort in toom te houden,

ook moet selectief te werk worden ge-

gaan met het oog op milieu- en arbeids-

voorwaarden. 1 nvesteringscontrole
wordt evenwel verworpen 8).

Opdat de economische groei niet ver-

stoord zou worden, dient alles in het

werk gesteld te worden om sociale con-

flicten, een heropleving van de inflatie

en van het protectionisme te voorkomen.

Naast de werkloosheid blijft het voor

naamste zorgenkind het inflatiegevaar.
In de eerste plaats wordt benadrukt dat

men er in de beschouwde periode toe

moet komen de consumptie minder te
laten toenemen dan de investeringen.

Daarnaast wordt ingegaan op de te voe-
ren inkomens- en prijspolitiek. Gecon-

stateerd wordt dat de economische en
sociale omstandigheden in de negen
landen sterk uiteenlopen. De verschillen in inkomens-, prijzen-en kostenontwik-
keling zijn thans groter dan vöôr de

crisis, met alle gevaren van dien voor de

Europese eenwording (monetaire insta-
biliteit en protectionistische ketting-
reacties). Alhoewel de Commissie erop

wijst dat de beleidsmaatregelen in de
lidstaten hierdoor noodzakelijk zullen

en moeten verschillen, beklemtoont zij

dat een grote mate van samenwerking
en overleg nodig is. Dit geldt vooral met
betrekking tot inkomens en prijzen.

Algemeen schrijft de Commissie een
voorzichtige matiging van de lonen en

andere inkomens voor, evenals maat-
regelen die het sparen en de vermogens-
vorming bevorderen. Het inkomens-

beleid dient evenwel aangepast te wor-

den aan de specifieke verhoudingen en

toestanden in elk der lidstaten. Zij wijst

op de grote gevaren zowel van een te

groot automatisme als van een te grote
starheid van de nominale loonontwik-

keling. Vooral de automatische loon-
indexering, zoals die bijvoorbeeld in

België wordt toegepast, vindt geen ge-
nade bij de Commissie. Het gevaar

voor een oncontroleerbare loonprijs-
spiraal wordt te groot geacht als prijs-

stijgingen automatisch tot loonsver-

hogingen leiden en via afwentelings-

mechanismen opnieuw tot een prijs-
toename. Deze verwerping van loon-
indexering betekent niet dat de positie

van de werknemers niet beschermd moet
worden. In de cao’s dienen voorzorgs-
maatregelen ingebouwd te worden op-

dat zowel met grote prijsstijgingen als

met een niet voorziene produktiviteits-
toename rekening kan worden ge-
houden.

Met betrekking tot het prijsbeleid acht

de Commissie een prijsdiscipline, vooral

van de kant van de ondernemers, nood-

zakelijk, maar meent zij dat een strikte
prijzencontrole niet het juiste wapen is

om de inflatie in toom te houden. Zo

kende bijvoorbeeld België, met prijzen-
controle, een hogere infiatiegraad dan

Duitsland waar geen controle werd uit-
geoefend.

Tripartite

In zijn rede 9) ging Haferkamp in op

de jongste economische ontwikkelingen.
Vooral het lagere investeringsvolume en

de inflatie baarden hem zorgen omdat,

indien de gemiddelde prijsstijging boven
de 10% blijft, naar zijn mening de
Gemeenschap regelrecht naar een

nieuwe economische crisis koerst met
een nog grotere werkloosheid en een

verdere, misschien definitieve aantas-

ting van de Europese integratie (uiteen-

vallen van de EG in verschillende eco-

nomische en monetaire blokken). Het

komt er nu op aan in de eerste plaats
te pogen de koek te vergroten en afte zien

van een voortdurende onderlinge strijd
over de verdeling. Meer dan ooit is een
bondgenootschap tussen de sociale part-
ners en de overheid nodig om de diverse
economische verwachtingen, met name

wat betreft de lonen, prijzen en werk-
loosheid, onder een gemeenschappelijke
noemer te brengen. Hij waarschuwde
ervoor dat het Commissie-voorstel geen

â-/a-carie-programma is waaruit ieder
dt kan kiezen wat hem het meest ge-

schikt lijkt.

Deze rubriek wordt verzorgd door

het Europa Instituut Leiden

Over de principiële oriëntatie van de

door de Commissie voorgestelde ge-
meenschapsstrategie werd nagenoeg al-

gemene overeenstemming bereikt. Meer

bepaald houdt dit in dat in de komende
jaren absolute prioriteit zal worden ge-
geven aan het gelijktijdig herstel van de
volledige werkgelegenheid en de prijs-

stabiliteit. Tevens dat men het optreden
zoveel mogelijk zal coördineren, zowel
tussen de lidstaten als tussen de ver-

antwoordelijke sociale partners, en dat
men zich een collectieve discipline zal
opleggen, vooral ten aanzien van lonen
en prijzen.

Deze grote mate van overeénstem-

ming betekent niet dat geen verschillen-
de standpunten op de conferentie te ho-ren waren. Zo sprak de Europese Raad, bij monde van haar voorzitter R. Vouel
(minister van Financiën van Luxem-

burg), een zekere gereserveerdheid uit
tegenover de Commissie-voorstellen.
Vooral van de z.g. aanvullende maat-

regelen (reductie van het aantal areids-
uren, verhoging van de verplichte

schoolleeftijd, vervroegde pensionering
enz.) wordt gevreesd dat de effecten op
korte termijn klein zullen zijn en op

middellange termijn een te zware belas-

ting voor de actieve bevolking met zich
zullen brengen. Het Europese Parlement

meende dat de Commissie te veel nadruk
op het nationale beleid had gelegd en

er dus vanuit EG-standpunt in feite een

stap teruggezet werd. Sommige regerin-

gen vonden het Commissie-voorstel te
ambitieus en betreurden de kwantifi-

cering van de doeleinden. Haferkamp

wees er echter op dat het niet voldoende
is te verzekeren de inflatie en de werk-

loosheid terug te dringen. Concrete cij-
fers zijn nodig om het beleid te richten,
de coördinatie te bevorderen en de eco-

nomische ontwikkeling eventueel bij te sturen. Bovendien, aldus Vouel, zijn de
cijfers Gemeenschaps-gemiddelden die voor elk der lidstaten voldoende ruimte
voor afwijking toelaten.
Meningsverschillen bestonden vooral

tussen de werkgevers- en werknemers-

organisaties. Nâmens de werkgevers zei
P. Provost dat de gevraagde prijs-

discipline onmogelijk kan worden opge-

bracht zonder een verhoging van de ren-
tabiliteit van de ondernemingen die

een noodzaak is voor een investerings-
toename. Aanmoediging zou er kunnen

komen door een vermindering van de

sociale en fiscale lasten op de produktie.
Hij vreesde dat een grotere overheids-

bemoeienis op het gebied van prijzen en
investeringen zou leiden tot een verdere

beknotting van de ondernemersvrijheid
die in het verleden reeds meer dan ge-

noeg aangetast werd. Voorzitter Vetter

van het Europese Vakverbond (EVV)

verzette zich tegen de voorgestelde in-
komenspolitiek. Hij beklemtoonde dat
loonmatiging in sommige lidstaten mo-
gelijk en noodzakelijk is, doch dit als

algemeen doel op gemeenschapsniveau door het EVV verworpen wordt. Zowel
een aantasting van de positie van de

werknemers als van de autonomie van
de vakverbonden in de loononderhande-
lingen noemde hij onaanvaardbaar. Ver-
der sprak hij er zijn spijt over uit dat de
Commissie te weinig aandacht had ge-

schonken aan de structurele problemen
en aan de rol van de multinationale on-

dernemingen. Hij stak een waar-

schuwende vinger op tegen de neiging de

daling van de overheidsbestedingen te

bewerkstelligen door een vermindering

van sociale en structurele uitgaven.

Conclusies

De Tripartite leverde, na moeizaam en

hard overleg, een gemeenschappelijke
verklaring op die neergelegd werd in vijf-
tien ,,conclusies van de conferentie” 10).

Aldus vice-voorzitter Haferkamp tijdens
de persconferentie,
Europa i’a,i Morgen.
2juni 1976, blz. 299.
Europa van Morgen. 1juni1976, blz. 352;
Europe,
25juni1976, blz. 4-5.
Europe,
26juni 1976, blz. 5.

ESB 28-7-1976

719

In grote lijnen werd het Commissie-voor-
stel gevolgd: herstel van de volledige

werkgelegenheid en terugdringing van

de inflatie tot 4 i 5% tegen 1980 en ver-
wezenlijking van een gemiddelde jaar-

lijkse groeivoet in de EG van 5% ge-

durende de periode 1976-1980 II). Elke

deelnemende partij verplichtte zich er-

toe, binnen zijn eigen verantwoorde-

lijkheden, mee te streven naar de ver-

wezenlijking van deze doeleinden en een

gezamenlijke inspanning te leveren voor

het scheppen van een nieuw economisch

en sociaal eveiwicht. Dit vereist ge-

zamenlijke offers van alle partijen om dc inkomensontwikkeling aan te passen aan
objectieve gegevens en de prijzen-

toename te matigen.
Ten einde prijsstabiliteit te realiseren zal een essentiële bijdrage van de over-

heid moeten komen door een daling
van het begrotingstekort op middel-

lange termijn, door het monetaire beleid
af te stemmen op de vooruitzichten be-

treffende de economische groei en door

een actieve werkgelegenheids- en con-

currentiepolitiek te voeren.
Maatregelen zullen worden genomen

om de jeugdwerkloosheid te verminde-
ren. Regelmatig zal de situatie op

Gemeenschapsniveau onderzocht wor-

den waarbij de sociale partners zullen
worden betrokken. Een andere conclu-
sie was de overeenkomst de vermogens-

vorming bij de werknemers te bevor-
deren, evenals hun participatie in de

ondernemingen. In de conclusies werd

ook vastgelegd dat men naar een ver-

betering van de coördinatie van het eco-

nomische en monetaire beleid van de lid-
staten zal streven ten einde tot een gro-

tere convergentie van de economische
situatie te komen 12). Hierdoor zouden
de gemeenschappelijke doeleinden ge-
makkelijker gerealiseerd kunnen wor-

den. Bijzondere aandacht zal worden
geschon ken aan regionale en structurele

pro bleme n.

Afgesproken werd de begonnen ,,tria-
loog” te continueren en op het geschikte
moment een nieuwe conferentie te hou-
den om de economische en sociale
situatie opnieuw te onderzoeken. Intus-

sen zal een informeel comité, samen-
gesteld uit vertegenwoordigers van de

Commissie, de Raad en de sociale part-

ners, regelmatig contact houden en in-

formatie uitwisselen.

Besluit

Gezien de totstandkoming van een
soort van gemeenschappelijk actie-

programma kan de Tripartite zonder

twijfel succesvol genoemd worden. In

zijn slotwoord meende R. Voucl dat,

ondanks de moeilijke situatie in de EG,

men er voor de eerste keer in geslaagd
was overeenstemming te bereiken tussen
alle partijen. W. Haferkamp zag de con-
ferentie als een belangrijke stap in de

richting van sociale vrede in de
Gemeenschap.
Toch mag de betekenis van het sociale

,,pact” niet overdreven worden. Alhoe-

wel de gemeenschappelijke verklaring door het Europese Vakverbond onder-

tekend werd, distantieerden drie belang-

rijke vakverbonden zich: het Belgische

socialistische ABVV, het Franse socialis-

tische CFDT en het CGIL, ltalië’sgroot-

ste vakverbond. Vooral Debunne, voor

zitter van het ABVV, had scherpe kritiek

omdat de conclusies niet overeenstem-
den met de resoluties van het onlangs

in Londen gehouden EVV-congres, noch

met de wezenlijke behoeften van de

werknemers. Het Franse communis-
tische vakverbond verwierp de gemeen-
schappelijke verklaring categorisch.

Als resultaat van de conferentie werd
een dialoog tussen de sociale gespreks-
partners op gang gebracht, hetgeen een

eerste vereiste mag worden genoemd
om de economische en sociale proble-

men in de EG op te lossen. De voor-
gestelde maatregelen komen in wezen

neer op een zuiver Keynesiaanse reflatie-

politiek (eerder a nti-deflatiepolitiek),

aangevuld met een vaag inkomensbeleid

om de inflatie in toom te houden. Of men

er hierdoor in zal slagen de gestelde
doeleinden te verwezenlijken, blijft een

open vraag. Toch kunnen we ons niet

van de indruk ontdoen dat in de

Tripartite-optiek de werkloosheid en de
inflatie te veel werden beschouwd als
tijdelijke verschijnselen die zullen ver-

dwijnen indien een voldoende econo-
mische groei tot stand wordt gebracht
en een juiste dosis traditionele instrumen-
ten wordt ingezet. Te weinig aandacht
werd besteed aan de structurele aspec-
ten van de werkloosheid, aan de ont-
aarding van de algemene bestedings-

inflatie in een structurele kosteninflatie

onder meer als gevolg van een overdosis

Keynesiaans beleid in de voorbije

periode, en aan het vrij nieuwe verschijn-
sel van een positieve correlatie tussen

inflatie en werkloosheid. Nochtans zijn

dit belangrijke lessen uit de voorbije
crisis!
Prijsdiscipline vragen aan de onder

nemers is enerzijds misschien de enige

kaart die politiek haalbaar is, maar

anderzijds getuigt blind geloven in de

resultaten ervan van een zekere naïvi-telt. Zonder controle, in een of andere

vorm, zullen de ondernemingen in staat blijven hun prijzen te verhogen om hun

winstmarges in stand te houden ofte ver-
groten. Een vergelijking maken tussen

België en Duitsland is irrelevant omdat

hierbij geen rekening wordt gehouden

met de specifieke tekortkomingen van

de Belgische economie. Ten slotte, het
stimuleren van de investeringen zonder

er enig toezicht aan te verbinden houdt

het gevaar in opnieuw te leiden tot een

ongecontroleerde en ongerichte eco-

nomische groei. Dit mag ook een les uit
het verleden zijn.

E. A. Mangé
II) Het meer voorzichtige standpunt van
de Commissie werd dus verlaten.
Reeds vroeger, nI. op de Raad van Minis-
ters van Financiën van 26april, werd besloten
tot eenaantal maatregelen om de verschillen
in economische ontwikkeling tussen de lid-
staten te reduceren.
Zie Statement on unemployment and
infiation by European Trade Union Confe-
deration,
Europe,
20april1976, doe. nr
. 894.

ESb
Mededeling

Normalisatiedag 1976

Op woensdag 13 oktober as. organi-
seert het Nederlands Normalisatie 1 nsti-tuut (N Nl) de jaarlijkse Normalisatiedag
in de Jaarbeurs Congreszaal te Utrecht.

De dag zal gewijd zijn aan: ,,De rol van
normalisatie bij de opheffing van tech-

nische handelsbelemmeringen” in het
internationale goederen- en diensten-
verkeer, met name binnen de EG. Inlich-

tingen: Afdeling Public Relations van

het NNI, Polakweg 5, Rijswijk (ZH),

tel.: (070) 90 68 00, toestel 224.

Indien u niet. âlles op economisch gebied kunt lezen,
dan kunt u ESB onmogelijk missen.

720

(Vervolg van hlz. 712)

Het dilemma van een lezer

Naschrift

Het heeft mij bijzonder deugd gedaan,
dat zelfs onder voor een wetenschapper

bizarre k limatologische omstandighe-
den, collega Eyzenga er niet voor is terug-

gedeinsd vorenstaande reactie te produ-

ceren. Aan de andere kant is het jammer
dat onze opvattingen zo weinig uiteen

lopen dat een boeiende discussie naar
aanleiding van geschilpunten niet te ver-

wachten is. Ik ben het met wat hij naar

voren brengt vrijwel volledig eens en het

is dan ook vanuit dit startpunt dat ik
enige kanttekeningen bij zijn betoog wil
maken.
Dat er sprake is van een ,,oud” pro-

bleem is juist en dat diverse economen in
binnen- en buitenland zich hiermee be-
zighouden eveneens (Somermeijer heeft

hiervan nog eens een opsomming gege-
ven bij zijn kritische bespreking van een
recente dissertatie van een algemeen
econoom op dit terrein;
Quod Novum,

juni 1976). Ik zelf heb onder meer gerefe-

reerd aan het congres in Groningen en
het artikel daarover van De Roos in
ESB

en aan de Groninger exponent Huppes.
Kennelijk vindt mijn collega dat Gronin-
gen nog meer eer toekomt en wenst daar-

om nog een loot uit deze universiteits-

stad toe te voegen. Ik vind het best, hoe-
wel ik me wel eens afvraag of de ingesla-

gen weg van de systeemtheorie zich zon-
der al te veel kunst en vliegwerk zal la-
ten rijmen met de gedragsbenadering.

Ondanks deze pogingen kan nog
steeds niet worden gesproken van een
massale motivatie vanuit de economen-

wereld, gebaseerd op twijfels met betrek-king tot de eigen discipline. Aan de ande-

re kant lijkt het ook wel eens of de maat-

schappij ook geen behoefte heeft aan

relatief denkende economen. Ook studies
onder afgestudeerde economen naar de

wensen voor bij- of nascholing wijzen nog steeds in de richting van behoefte

aan technieken die vanouds tot het ter

rein van de econoom behoren.

Al met al leveren deze verschijnselen

voldoende reden op om deze problema-
tiek steeds weer onder de aandacht te
brengen. Daarbij is het geen schande
enigermate in herhaling te treden; men-
sen als P. Hennipman en F. Hartog heb-
ben hierover gedurende meerjaren gepu-

bliceerd dan ik oud ben.
Wat de vragen van Eyzenga betreft,

kan ik opmerken dat ik de vragen 2, 3 en
4 met ,ja” wil beantwoorden en vraag 1 met: alle afgestudeerden aan economi-

sche faculteiten. Vooral vanuit de vak-
groepen Interne Organisatie (of andere
benainingen), die in het pakket van de
economische opleiding zijn ingebouwd,

poogt men wat meer inzicht te verschaf-
fen in de gedragskant van het functione-

ren, binnen de bedrijfseconomische rich-
ting. Ik vraag me echter af of dit stukje

input in het opleidingsproces een der

mate belangrijk stempel drukt op de (be-
drjfs)economenpopulatie dat dit vol-

doende tegengewicht geeft ten opzichte

van de ,,echte” economische input, t.w.

kosten- en winstvraagstukken, balans-
en resultatenleer, boekhouden, financie-

ring, micro- en macro-theorie, marktme-
chanismen enz. enz. In het stuk dat Ey-

zenga in vraag 4 citeert, heb ik het over

deze inputs die het gezicht van de eco-
noom bepalen en niet over de vakken die

evengoed in een ander curriculum zou-
den kunnen worden ingebouwd, zoals
bedrijfskunde of sociologie, hoewel de
relatieve omvang van deze vakken in de

diverse economieopleidingen enigermate
variëren zal. –

Wat betreft het imago van de econo-
mie en de econoom zijn we het eens. Dat
ik één reden voor het bestaan van dit

imago niet genoemd zou hebben, is on-

juist. Aan het eind van de eerste kolom

van blz. 505 heb ik aan willen geven dat
de schuld voor dit imago voor een deel

ook buiten de wereld van de economen
gezocht moet worden: met de zin: ,,Vele
mensen hebben een veel te hoge dunk van

de beheersingsinstrumenten die de eco-noom in handen heeft”.

Refererend aan onze moderne corn-
municatietechnieken spitst mijn collega
dit toe. De wijze waarop hij daarbij de

journalistiek op het vestje spuwt neem ik

niet graag over. De fout ligt mi. veeleer
bij de kritische econoom zelf, die nog geen

weg heeft gevonden zijn waar aan de man
te brengen. Evenals de manager behoort

hij tot een categorie die in de massamedia
gestereotypeerd wordt door anderen,

bijv. door vakbondsleiders of politici.

Als daar niets aan gebeurt zal het erg
moeilijk zijn het imago te veranderen.

In de figuur op blz. 507 heb ik aan wil-
len geven dat er een wetenschap moet

worden ontwikkeld, die zich toelegt op
bestudering van het gedrag. Daarin moet

gewerkt worden door diverse soorten van
wetenschappers en daaraan moet toege-

leverd worden vanuit diverse deelweten-
schappen die deelaspecten bestuderen.

Maar hoe kan dit worden gerealiseerd?
Omdat ik
de
oplossing niet direct weet

en presenteer, word ik door mijn collega
tot kleine zelfstandige i.c. cafetariahou-
der gebombardeerd; een beeldspraak die
kennelijk is ingegeven door de omstan-

digheden waaronder de reactie van Ey-
zenga tot stand kwam (hij spreekt van

terrasjes en glazen bier als zijnde zaken
die hem door het hoofd speelden). Toch

zit er iets onrechtvaardigs in zijn beeld-

spraak. Vooral ook gezien het vakgebied

waarin hij werkzaam is, zal hij wel weten,
dat zelden of nooit één man bepalend
kan zijn voor het resultaat. Dit geldt voor
een cafetaria, voor een eerste klas restau-

ratie en zeker voor de integratie van we-tenschappen. Wat betreft mijn mogelijke

aandeel in deze problematiek mag ik
hem verwijzen naar mijn bijdrage in de

gedenkbundel van Prof. Ir. T. J. Beze-
mer.

Om in de sfeer van de restauratieve

voorzieningen te blijven, kan men de

integratie van de wetenschap vergelijken

met de opzet van een groot horecabedrijf.
In dat licht bezien, moet mijn artikel be-

schouwd worden als (hernieuwde) po-

ging koks, obers, schoonmaaksters enz.

tot solliciteren te motiveren. Zo kan er
een eerste klas restaurant ontstaan; in
eerste klas restaurateurs als eenling ge-
loof ik niet.

J. Heijnsdijk

Esb
Mededelingen

Informatierecht en informatieplicht

Op 26 en 27 november a.s. organiseert het Van der Heyden Instituut, verbonden

aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid

te Nijmegen, een congres onder de titel:
,,Recht op en plicht tot informatie bij
groepsactiviteiten in de particuliere
sfeer”. Tijdens het congres zullen voor

drachten worden gehouden door Prof.
Mr. W. C. L. van der Grinten, de heer
W. J. L. Spit, Mr. C. van Veen en Prof.
Dr. F. W. Rutten. Aan de deelnemers

zal een door Prof. Mr. W. C. L. van der

Grinten opgesteld rapport worden toe-

gezonden. Plaats: psychologisch la bora-torium van de Universiteit. Kosten: f. 40

per persoon. Inlichtingen en inschrijf-
formulieren: Mej. Th. Kostermans,

Oranjesingel 72, Nijmegen, tel.: (080)

51 23 00. De inschrijvingstermijn sluit
15 oktober.

Studiereis shoppingcentra

Op 19, 20, 21 en 22 oktober as. orga-
niseert de Studiegroep Shoppingcentra

onder auspiciën van de Stichting Studie-
Centrum E)istributie zoals ieder jaar een
studiereis naar Duitsland.

Inlichtingen en aanvragen van het reis-
programma bij: Stichting Studiecentrum

Distributie, Nijverheidstraat 3, ‘s-Her

togenbosch. tel.: (073) 14 16 70.

Met ESB een beter economisch-politiek inzicht

ESB 28-7-1976

721

Van een boek over de geschiedenis van
het economisch denken verwacht men-
uiteraard – dat het vakkundig zal zijn

opgesteld, maar ook dat het de materie

op een eigen, specifieke wijze zal bena-
deren. De literatuur over het onderwerp

is immers reeds zo overvloedig dat alleen zeer gegronde redenen een nieuwe publi-

katie kunnen rechtvaardigen. Het onder-

havig werk voldoet zeker aan de eerste

eis. Het biedt een betrouwbaar overzicht
van al de economische doctrines van enig

belang en is overigens helemaal up to
date: de jongste literatuur over de oudere
schrijvers werd verwerkt en ook de eigen-
tijdse auteurs worden besproken.

Wellicht zal de aandachtige lezer hier

en daar een onnauwkeurigheid kunnen

ontdekken in een datum, een titel, een
naam. Dat is onvermijdelijk bij de eerste
uitgave van een werk waarvan het perso-

nenregister 12 dicht bedrukte bladzijden
beslaat. Ook kan men van mening ver-
schillen over de keuze van de stof. Ware
het niet beter geweest minder belangrijke
figuren te verwaarlozen om de leidende
denkers van elke richting wat uitvoeriger
te kunnen analyseren? Was het nodig de

volledige reeks groeitheorieën de revue te
laten passeren? Een paar goed gekozen

types zouden immers volstaan om de hele
stroming te karakteriseren, wat toch de
hoofdzaak is voor een historisch over-
zicht. Dat zijn echter subjectieve appreci-

aties die geen afbreuk doen aan de
waarde van het werk.

Ook aan de tweede eis – die betref-

fende de persoonlijke beschouwingswijze

– is voldaan, zoals reeds blijkt uit de on-

dertitel: het gaat om een marxistische vi-

sie. De centrale stelling is dat het econo-
misch denken altijd maar een onderdeel
vormt van de hele ideologische super-
structuur, die zelf slechts te begrijpen is
indien ze met de sociale en economische

verhoudingen in verband wordt gebracht

(blz. 505). Of nog, volgens een grovere
formulering: ,,Altijd kwam het eco-

nomisch denken in hoofdzaak neer
op het ontwerpen van theorieën die de
bestaande maatschappij moesten moti-veren” (ibidern) Vandaar dat elke eco-

nomische leer steeds in het geheel van de

bovenbouw wordt geplaatst: bij het be-
gin van elk hoofdstuk wordt herinnerd aan de hoofdtrekken van de ontwikke-

ling van de kunst, de filosofie, de weten-
schap in de betrokken periode.Het ge-
heel wordt ook steeds in verband ge-
bracht met de sociale en economische

verhoudingen. De ambitie gaat zelfs ver-
der: niet alleen moeten de stromingen en

scholen uit hun tijd worden verklaard,

maar ook de opvattingen van elke auteur
uit zijn eigen omstandigheden en zijn po-

sitie in de maatschappij.

De lectuur heeft ons niet van de juist-
heid of zelfs maar van de waarschijn-
lijke geldigheid van deze stellingen kun-

nen overtuigen. Zeker niet wat betreft de
individuele auteurs: er zijn teveel uitzon-

deringen op de regel (bijv. reeds Cantil-
lon en Turgot bij de mercantilisten).

Waar ongestaafde vermoedens als ver-
klaring dienen, wordt zelfs argwaan ge-

wekt. Wat laat bijv. toe te zeggen dat
Schumpeter de idee van nieuwe afzetge-
bieden als verklaring voor de economi-

sche groei wellicht liet varen uit vrees ar-
gumenten te verschaffen aan het mar-

xisme-leninisme (blz. 388)?

Waar het gaat om de belangrijke scho-
len van het economisch denken, wordt

soms alleen een vaststelling gedaan, geen

verklaring gegeven. Op blz. 217 bijv. heet
het dat het marginalisme in de jaren ze-
ventig nagenoeg terzelfder tijd door

breekt in de belangrijkste industrielan-

den en dat het historisch overeenstemt
met de opkomst van de psychologie in

de wetenschap, met de opleving van het
individualisme in de filosofie, het im-

pressionisme in de schilderkunst, het
symbolisme in de literatuur. Dit is wel

een suggestieve bemerking, maar de
juiste band van het marginalisme met

al deze stromingen blijft onduidelijk

(behoudens die met de psychologie mis-
schien). Op een andere plaats (blz. 216)
blijkt trouwens dat de marginalisten

Het gebeurt niet vaak dat een econo-

mieboek op de bestsellers-lijst verschijnt.
Het hier besproken boek is er echter in

geslaagd tot die lijst door te dringen.

De oorzaak hiervan is niet het feit dat

het zo’n goed economieboek is. Neen,

voor de deskundige staat er niets
nieuws in. De oorzaak ligt in de presen-

tatie van het boek. Het is geschreven
voor economische leken en wel op zo’n

wijze dat ook de deskundige het met
plezier zal lezen.

tot doel hadden de economische theorie

van het marxisme te treffen in haar
essentie: de waardeleer. Daarentegen

wordt soms niet of nauwelijks ingegaan
op de banden tussen economie en fi-

losofie waar die duidelijk of goed gekend

zijn, zoals bij Adam Smith.

Soms stuit men op – werkelijke of
schijnbare – tegenstrijdigheden in de
verklaring. Zo wordt de physiocratie een
typische klassentheorie genoemd, ten

voordele van de adel en de clerus die
bijna alle gronden bezaten (blz. 115),

een typisch Franse school en een soort

van reactie tegen de tendens van politici

en economisten om de klemtoon op de
industrie te leggen, ondanks het feit dat

de landbouw de belangrij kste produktie-

factor was gebleven en de Franse indu-

strie zwaar had geleden onder de oor-

logen van Lodewijk XIV (blz. III).

Maar dan rijst toch de vraag hoe het
mercantilisme eerst is kunnen ontstaan,

te meer daar het doel ook hier was ,,de

verrijking van vorst en ,,bevolking”,

waaronder uiteraard de leidende klas-

sen verstaan werd” (blz. 95). Zeker,

het is mogelijk dit alles consistent te

maken. Men zou wellicht kunnen aan-
tonen hoe de leidende klasse tot haar

opeenvolgende opvattingen is geko-
men, hoe zij misschien haar eigen be-

langen anders is gaan inzien. Maar dat zou moeten steunen op feiten en gege-
vens. En dit is eigenlijk het hoofdpro-

bleem. Vooraleer men kan stellen dat het
economisch denken uit de totaliteit van

de historische evolutie van elke periode
kan worden verklaard, moet er eerst een

enorme voorarbeid, per periode en even-
tueel per auteur, worden verricht. Pas

daarna is een synthese zoals met onder

havig werk wordt beoogd, eigenlijk mo-
gelijk. Aan de andere kant kan men ech-ter ook hopen dat dit boek een stimulans
zal zijn voor het ondernemen van derge-
lijke studies en dat wij aldus geleidelijk

tot een beter gefundeerd oordeel zullen
kunnen komen over hetgeen tot nog toe

een loutere werkhypothese blijft.

J. Geluck

Je zou kunnen zeggen dat dit boek
zijn succes dankt aan de ,,luiheid” van de
eerste auteur. Hij kreeg van de uitgever
het verzoek een boek te schrijven over

economische en sociale vraagstukken,

maar liet het schrijven over aan de
overige auteurs, redacteuren van de
Haagse Pos!,
na een vijftiental intensieve
gesprekken.

Het resultaat van die gesprekken is
een boek, geschreven in HP-stijl met

HP-voorbeelden en met de weten-

Boekc

ieuws

Pieter Frantzen:
Overzicht
van het economisch denken; een marxistische analyse.

Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, Antwerpen (2 delen), 1974, 546 blz.,
Bfr. 600.

A. 1-leertje, F. Nypels en K. Tamboer: De verwording van de economie, voor de
arbeider, ondernemer en kruidenier verklaard, waarin opgenomen
de dood van een

coureur. Arbeiderspers, Amsterdam, 1976, 336 blz., f. 18,50.

722

Voor boeken op het gebied van economie, sociologie, recht, medicijnen en techniek:
WETENSCHAPPELIJKE BOEKHANDEL

ROTTERDAM B.V.

Waarin opgenomen:
De Wester Boekhandel
Stamboekhandel Rotterdam
S

Korte Hoogstraat 11 -13, Rotterdam
Postbus 21333, tel. (010)33 26
88

Vestiging in de Erasmus Universiteit, Complex Woudestein. Tel. (010) 14 55 11,
toestel 31 15.

(l.M.)

schappelijke saus van Prof. Heertje

overgoten. Hierdoor ontstond een

voortreffelijk journalistiek verhaal zon-

der wetenschappelijke oneffenheden.

De
HP-stijl
blijkt uit de prettige wijze

waarop het boek is geschreven. De
HP-

voorbeelden blijken uit de inhoud. Het
boek bevat geen opsomming van droge

economische feiten, maar geeft prak-
tische economische lesjes. Die lesjes zijn

gebaseerd op een reeks van artikelen van

vooral Nypels en Tamboer over sociaal-

economische vraagstukken in
HP.
Daar-

door verschijnen de modale werknemer.
Bodemeier, de modale werkgever, Mo-
lenschot, en de modale kruidenier De

Boer herhaaldelijk op het toneel. Zijn de-
ze drie ,,modalen” niet in staat de econo-

mische problemen te verduidelijken dan

verschijnen meer bekende personen ten
tonele, zij het in een andere functie,

zoals de boeren Kok en Spit en de drop-

fabrikanten Van Boven en Van Veen.

De wetenschappelijke saus van Heertje

is te herkennen aan de zelfverzekerdheid

waarmee bepaalde theorieën worden
uitgelegd, bijv. bij de relatie tussen in-

flatie, arbèidskosten en werkgelegen-
heid, bij het pleidooi voor een even-

wichtige technische ontwikkeling en bij
de afwijzing van de Keynesiaanse poli-

tiek. Die zelfverzekerdheid doet het boek
overigens goed: leken moet je immers
niet lastig vallen met genuanceerde
enerzijds-anderzijds-redeneringen. Toch

hebben de auteurs bewust een nuance-ring t.a.v. de economie in het boek ge-

bracht door herhaaldelijk te bewercn:
,,ln de economie heeft alles met alles te

maken; en alles is tegelijk waar en niet
waar”. De nuancering valt echter niet

op vanwege de zelfverzekerdheid waar-

mee deze bewering wordt gedaan. Ik
vraag me trouwens af of deze zelfver-

zekerdheid gepast is.

Voeg bij het voorgaande nog de linkse
mentaliteit van de auteurs en als

resultaat verschijnt een kostelijk boek

dat links en rechts, afwisselend en
tegelijk, de wenkbrauwen doet fronsen

of instemmend doet knikken. Nee-

schudden zal weinig voorkomen. Dat
komt voornamelijk doordat de auteurs

vrijwel het gehele maatschappelijke
gebeuren tot economische waarden

herleiden. Als je er maar duidelijk op

wijst dat economie het doen van keuzen
tussen schaarse, alternatief aanwend-

bare middelen is, is het niet moeilijk uit
te leggen dat er allerlei dwaze dingen in
onze maatschappij plaatsvinden, zoals
het geven van prijscompensaties. De au-

teurs slagen daarin door de vele voor-

beelden en vereenvoudigingen zonder

abstracte, theoretische beschouwingen.
De ondertitel maakt duidelijk dat een

aantal voorbeelden aan de wielersport
zijn ontleend (inflatie = doping en kar-

telafspraken = blauwe treinen).

Het boek leent zich moeilijk voor een

korte kritisch-wetenschappelijke be-
schouwing, vanwege de vele aspecten

die het behandelt. Ik wil toch twee

punten van kritiek noemen. Na lezing

van het boek vraag je je af waarom

wij mensen zo stom zijn en allerlei

irrationele handelingen verrichten. Op
die vraag geven de auteurs geen ant-

woord. Voor een antwoord moeten de

sociale wetenschappen te hulp komen.

Het is mogelijk dat deze wetenschappen

de zelfverzekerdheid van het boek een
behoorlijke knak kunnen toebrengen

en dit niet omdat de auteurs een hekel
aan ,,gogen” lijken te hebben (vgl. blz.
141 waar gesproken wordt over de
hypermoderne onzin van de ,,gogen”

en ,,logen” die ons zo graag willen

bevoogden).
Mijn laatste punt van kritiek betreft de

titel van het boek. De auteurs laten de
economie kaarsrecht overeind staan. Niet de economie verwordt, maar de

mens, die niet voldoende mens- en

maatschappijbewust handelt. Ondanks
deze (niet zo fundamentele) kritiek

adviseer ik toch het boek te lezen. Ook

studenten: het maakt ,,de kern van de

economie” een stuk begrijpelijker.

L.H

H. L. van der
Laan: The Lebanese tra-
ders in Sierra Leone. Mouton, Den

Haag, 1975, 385 blz., f. 32,50.
Economische, sociologische en poli-
tieke beschrijving van Sierra Leone,
waar Libanese handelaars veel invloed

hadden. Het boek vangt aan met een his-
torische beschrijving van het land.
Daarna komen achtereenvolgens aan de
orde die aspecten van de economische ge-
schiedenis die van betekenis waren voor

de Libanezen, waaronder hun rol en acti-

viteiten in het economische leven, de so-
ciale aspecten van de Libanese samenle-

ving in Sierra Leone, de politieke verwik-
kelingen in het land, gedurende en na de
dekolonisatie.
Prof. Mr. P. Zonderland en Mr. H. A. A.

van Hazendonck: Overheidsinvloed in
het privaatrecht.
Kluwer BV, Deventer,
1975, 101 blz., f. 13,50.
Preadviezen uitgebracht voor de jaar-lijkse algemene vergadering van de Ko-

ninklijke Notariële Broederschap op
19september 1975.

Prof. Mr. P. Zonderland: De arbeids-

overeenkomst. Serie bijzondere contrac-
ten, nr. 2, Tjeenk Willink BV, Gronin-

gen, 1975, 286 blz., f. 36,50.

Behandelt de belangrijkste rechtsvra-
gen met betrekking tot de arbeidsover-

eenkomst. Er wordt vooral stilgestaan bij
de belangrijkste arresten van de Hoge

Raad en de essentiële controversen in de
literatuur. Aldus ontstond de volgende

inhoud: 1. Grondslagen; 2. Beloning; 3.
Overige verplichtingen van de werkge-
ver; 4. De verplichtingen van de werkne-
mer; 5. Ontslagrecht; 6. De Nederlandse

arbeidsrechtfabriek; 7. De Arbeidsover-
eenkomst artikelsgewijs. Het boek be-

vat tevens de tekst van het nieuwe BW,
een register van uitspraken van de Hoge
Raad en een kort zaakregister.

S. G. Lettinga-Vegter: Beurs en effecten.
De Financieele Koerier BV, Amsterdam,
1975, 7e herziene en uitgebreide druk,
223 blz., f. 17,50 (abonnees FK: f. 15).
Beschrijft in kort bestek het beursge-
beuren op een voor iedereen duidelijke

wijze en is aldus een eenvoudige en be-
knopte handleiding over taak en werk-

wijze van de effectenbeurs en over alle
vormen van beleggingen die aldaar wor

den verhandeld. De uitvoerige inhouds-
opgave en het trefwoordenregister ma-

ken het boek geschikt als naslagwerk.

V. Corbo Lioi: Infiation in developing
countries. An econometric study of Chi-lean inflation, North Holland Publishing
Company, Amsterdam, 1974, 286 blz.,
f. 70.
Dit boek behandelt de inflatie in ont-

wikkelingslanden, en wel speciaal in

Chili, met behulp van econometrische

technieken. De auteur is van mening dat
die inflatie slechts goed kan worden be-
studeerd door gebruik te maken van een

macro-economisch model. In het boek
wordt zo’n model ontwikkeld. Het boek
werd daartoe in drie delen gesplitst. In
deel 1 wordt een overzicht gegeven van
monetaristische en structuralistische vi-
sies op de inflatie in Chili. Deel II behan-

delt een kwartaalmodel voor prijzen en
lonen in de industrie en inflatie. Deel III
is gewijd aan de specificatie, schatting en

simulatie van een econometrischjaarmo-
dcl van de Chileense economie om dein-
flatie te schatten en te voorspellen.

ESB 28-7-1976

.

723

0
de

rijksoverheid vraagt

stafmedewerker
(mnl./vrl.)
voc. nr.
6.505710936

voor het Ministerie van Economische Zaken
t.b.v. de Directie Algemene Economische Politiek

De Stafdiréctie behandelt macro-economische aangelegenheden van structurele en conjuncturele aard. Zij adviseert de Minister over vraagstukken van algemeen
economisch beleid. Tevens behandelt zij parlementaire aangelegenheden en heeft binnen
het departement een algemene coördinerende taak. De directie heeft vele externe
contacten, in nationaal verband met o.m. het C.P.B., het C.B.S., andere ministeries, de SER,
de Nederlandsche Bank en in internationaal verband met o.m. de EG., de OESO, de
Benelux en het I.M.F.

Vereist: doctoraal examen economie.
Standplaats: s-Gravenhage.

Salaris: afhankelijk van leeftijd en ervaring max. f6824,- per maand.

hoofd afdeling kapitaalmarkt tevens

secretaris van de centrale beleggingsraad
(mnl./vrl.)

voc. nr
. 6-515810936

voor het Ministerie van Financiën
t.b.v. de Directie Binnenlands Geldwezen

Tdak: leiding geven aan de werkzaamheden van de uit de drie bureaus bestaande
Afdelin9, belast met de beleidsvoorbereiding m.b.t. de financiële instellingen (banken,
kapitaalmarktinstellingen) en het betalingsverkeer (muntwezen, giraalverkeer), de
financiële markten (beurs, onderhandse kapitaalmarkt) en de financiering van de
kapitaaluitgaven van lagere publiekrechtelijke lichamen
;
leiding geven aan de
secretariaats-werkzaamheden t.b.v. de Centrale Beleggingsraad.

Vereist: doctoraal examen economie/rechten
;
ervaring in een leidinggevende functie op
een of meer van de genoemde terreinen, b.v.k. in de kapitaalmarkt-sector.

Standplaats: ‘s-Gravenhage.

Salaris: afhankelijk van leeftijd en ervaring max. f6253,- per maand.

medewerker
(mnL/vrl.)
voc. 6-505610936

voor het Ministerie
van Economische Zaken
t.b.v. het Directoraat-Generaal voor Prijzen, Ordening en Regionaal Beleid,
Hoofdafdeling Internationale Mededinging en Fusiezaken

Taak: voorbereiden, begeleiden en uitvoeren van de E.E.G.-fusiewetgeving en de
E.E.G.-kartelwetgeving, voorzover het aspecten van algemene aard betreft. Werkzaam-
heden m.b.t. het mededingingsbeleid in internationale organisaties (OESO en Unctad).
Vereist: doctoraal examen rechten/economie.
Standplaats: s-Gravenhage.

Salaris: afhankelijk van leeftijd en ervaring max. f5217,- per maand.

economen
(mnl./vrl.)
vac. nr
. 6-503710936

voor het Ministerie van Financiön
t.b.v. de Inspectie der Rijksfinanciën, Bureau Beleidsanalyse

De Inspectie der Rijksfinanciën is werkzaam op het terrein van de coördinatie van het
financiële beleid van de onderscheidene departementen en weegt daarbij prioriteiten af
t.a.v. de uitgaven van de Rijksoverheid.

Taak van het Bureau Beleidsanalyse: maken van dieptestudies m.n. wetenschappelijk
verantwoorde analyses van meer tijd vragende onderwerpen, die verband-houden met de budgettaire keuze problematiek; maken van breedtestudies op hetzelfde vakgebied
m.n. opsporen en analyseren van dwarsverbanden en knooppunten in het budgettaire
beleid van twee of meer departementen. Het Bureau Beleidsanalyse werkt als stafbureau van de leiding van de Inspectie der Rijksfinanciën.

Gevraagd: economen met aantaanbar.e belangstelling voor wetenschappelijk werk op
het terrein van de openbare financiën (micro-economische .en bestuurlijke richting).
Standplaats: s-Grovenhage.

Salaris: afhankelijk van leeftijd en ervaring max. f5217,- per maand.

724

Auteur