ECONOMISCH=STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
16 oktober 1968
53e jrg.
No. 2666
Verschijnt wekelijks
Terugblik
op de ,,financiële beschouwingen”
COMMISSIE VAN REDACTIE:
De jaarlijkse debatten over de Troonrede en de Miljoenennota plegen in
H. C. Bos; L. H. Klaassen;
het Binnenhof-jargon als de ,,algemene politieke en financiële beschouwin-
H. W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit.
gen” te worden aangeduid. Daarbij wordt een onderscheid gesuggereerd
tussen ,,de politiek” en ,,de financiën
“
. Tijdens de debatten van vorige
REDACTEUR-SECRETARIS:
week is wel overtuigend gebleken, dat dit onderscheid verouderd is. Het
A. de Wit.
past typisch bij
–
en stamt uit
–
een tijd, waarin van een begroting ten
diepste alleen een gelijkheid van in- en uitgaande stromen werd geëist en
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
bij de belastingheffing alleen het doel voorzat van de ,,fiscaliteit
“
, het
P. A. de Ruiter.
simpele dekken van de uitgaven. Sindsdien is niet alleen gemeengoed ge-
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
worden, dat een begroting conjunctureel-stabiliserend dient te werken, en
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
dat belaStingheffing meer doeleinden heeft dan ,,fiscaliteit”, maar is boven-
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
dien (zelfs in de Kamer) het besef doorgedrongen, dat de begroting een
instrument is voor het reguleren van
structurele
ontwikkelingen, met name
SECREARIS COMMISSIE VAN
ADVIES VOOR
ten aanzien van de relatie tussen sparen en investeren. En wat de belasting-
J Geluck
heffing betreft zal het wel niemand zijn ontgaan, dat ook bij deze financiële
beschouwingen de politieke aspecten van de toekomstige belastingplanneii
van het Kabinet volledig ter sprake zijn gekomen.
–
Dat er, een nauwe relatie bestaat tussen de visie op de begroting als
structureel ontwikkelingsinstrument én de diverse politieke overtuigingen,
is oa. scherp naar voren gekomen in de discussie rond de gewijzigde in-
IU•t.IiJ
komensverhoudingen. Van verschillende kanten, zowel door regerings-
fracties als van de zijde van de oppositie, is gewezen op de omstandigheid
Drs. B. Goudzwaard.
dat de plotselinge toeneming van de spaarquote vooral is ontstaan uit en
–
Terugblik op de
,,financiele
be-
vrij krachtig herstel van het winstinkomen. Daarom hangt de vraag in
Sc
ouwing……………………..
h
en”
957
hoeverre men van een begroting als deze een bijdrage verwacht ter be-
strjding van het structurele spaartekort in de Nederlandse volkshuishouding,
Drs. T. Bulte en W. J. de Ridder: nauw samen methet politieke oordeel, dat men over deze wijziging in de
Een door dynamische veranderingen
inkomensverhoudingen heeft. Een politieke wil om deze verschuiving in de
zwaar getroffen onderneming:
de
categoriale inkomensverhouding te bestendigen, zal immers leiden tot de
Holland-Amerika Lijn ………..958
conclusie, dat de besparingen uit dit ,,verhoogde
”
winstinkomen als blijvend
mogen worden aangezien, dat het derhalve met het structurele spaartekort
Prof. Dr. H. W. J. W(jnholds:
in onze samenleving wel ,,meevalt”, en dat daarom van deze begroting
Ingrijpende wijziging van de Ame-
een vrij groot beroep op de kapitaalmarkt zal mogen uitgaan. Elke ver-
rikaanse discontopolitiek
……..963
groting van het beroep van het Rijk op de kapitaalmarkt betekent immers
een annexatie door het Rijk van een deel van de additionele besparingen
Mr. J. M. Drees:
–
in de volkshuishouding. Daarom was de omvangrijke wissel, die deze be-
De
opheffing
van
de
egalisatie-
groting op de kapitaalmarkt trekt, tegelijkertijd een politiek mikpunt van reserve en de levensverzekeraars..
965
de eerste orde.
Drs K. J. Bordewijk
Met de taxatie van de meest verantwoorde omvang van het beroep van
het Rijk op de kapitaalmarkt is de filosofie van de structurele begrotings-
De 1 /-hulpdoelstelling in nieuwe ruimte natuurlijk nauw verbonden. Zoals Prof. blasz in zijn inaugurele
gedaante
………………….967
rede in Leiden zeer helder heeft uiteengezet
1,
vormt immers de methodiek
B o e k b e s
p
r e k
i
n g
……….968
om aan elke overschrijding van de structurele ruimte onmiddellijk de eis
van aanvullende belastingdekking te verbinden, een garantie dat een con-
G e 1 d- e n k a
p i
t a a 1 m a r k t.. 969
tinue bijdrage wordt geleverd door de Rijksbegroting op het vlak van het
M e d e d e Ii n g e n
970
structurele besparings- en investeringsniveau in de samenleving. Vrij alge-
meen was er echter in de Kamer twijfel over de constatering van de Mil-
R e ce n t e
p
u b Ii k a t
i
e
s
……971
joenennota, dat het uitgavenbeleid dit jaar binnen deze structurele ruimte
1
Groeizaam financieel beleid”, afgedrukt in
De Economist
van januari/
ii’iTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
,
februari 1967, blz. 1-22.
–
957
was gebleven. De heer Notenboom (KVP) kwam zelfs met
een zevental – vragenderwijs gefôrmuleerde – bedenkin-
gen op dit punt, die de heer Witteveen o.i. niet over de
hele linie vermocht te weerleggen. Daarom bleef ook in
tweede termijn bij vele sprekers twijfel bestaan aan de
bijdrage van deze begroting aan het structurele econo-
mische evenwicht. Van de zijde van de CHU en de ARP
werd daarbij bovendien kritiek uitgeoefend op het feit,
dat de minister, buiten conjuncturele tegenvallers in: de
belastingsfeer om, a priori in zijn begrotingsfinanciering
ruimte wenste te laten voor een mogelijk gedeeltelijke,
monetaire financiering. De heer Van der Mei (CHU) hield
een gedegen, maar jammer genoeg wat onopgemerkt ge-
bleven betoog, dat hierdoor de effectiviteit van het mone-
taire beleid in ons land met name in het komende jaar
gevaar zou kunnen lopen. De minister nam iets van deze
zorg weg door te stellen, dat a. de monetaire financiering
nimmer een argument mag zijn, v,’aardoor een groot be-
grotingstekort gemakkelijker zou worden aanvaard, en
door b. de volledige financiering op de kapitaalmarkt als
gewenst beleidsdoel voor dit jaar aan te merken. Ook zijn
uitspraak, dat de effectiviteit van de monetaire politiek
vanuit de Rijksbegroting niet mag worden verzwakt, was
in dit verband stellig van gewicht; al was het niet voldoende
om alle (pseudo?-) Steversiaanse schimmen uit het debat
te verdrijven.
– Het eigenlijke hoofdpunt van het debat was ongetwijfeld
het verdere belastingbeleid
van het kabinet en de finan-
ciering ervan. Op dit punt weerde de oppositie zich het
sterkst. De heer Berg (PvdA) verzette zich – mede van-
wege het huidige werkloosheidspeil – tegen een teruggave
van de infiatie-component van de belastingprogressie per
1 januari 1970, en tegen een verder optrekken van de
indirecte belastingen in deze beleidsperiode. Hij schotelde
de kamer en het achter de regeringstafel samengepakte
voltallige Kabinet een aanvullend uitgavenplan voor van
ca.
f.
700 mln., waarvoor hij de dekking wilde zoeken in
een veralgemening van het systeem van huurdersbijdragen,
in een optrekking van de vennootschapsbelasting en in een
versnelde inning van belastingen. De heer Wiebenga
(PSP) ging in zijn aanvullend plan zelfs tot f. 2.300 mln.,
met een ,,navenante” dekking. Van de regeringspartijen
ging de ARP in de conditionering van de financiering van
de regeringsplannen het verst, xil, door aan elk beroep op
de indirecte belastingen ter wille van de realisering van
deze plannen, aanstonds de eis te verbinden van adequate
sociale compensaties uit de algemene middelen. De be-
doeling van deze conditionering was onder meer de minis-
ter te dringen naar een scherper beleid op het vlak van
ongedekte overschrijdingen van de structurele begrotings-
ruimte; elke niet door belastingen gedekte overschrijding
van die ruimte impliceert immers een benutting van de
zgn. louter nominale progressiekoppen van de belasting-
opbrengsten voor het uitgavenbeleid, en neemt de mogelijk-
heden weg diezelfde infiatiekoppen dan nog voor de be-
lastingverlaging per 1 januari 1970 te gebruiken. Het be-
wandelen van de ,,uitweg” van een verhoging van de
indirecte belastingen ter wille van de realisatie van deze
belastingverlaging moet dan voor de minister niet al te
gemakkelijk worden gemaakt.
Tenslotte is ook bij deze debatten weer gebleken, hoe
Concernnummer
Het immer op het vinkentouw zittende Tijdschrift
voor Vennootschappen, Verenigingen en Stich-
tingen, in de wandeling TVVS geheten (een uitgave
van Kluwer), bracht weer eens een speciaal num-
mer uit. Het is ditmaal geheel gewijd aan vraag-
stukken van het concern, waarvan economische,
Juridische en fiscale aspecten worden behandeld.
Economische en organisatorische problemen
worden aan de orde geidd door Prof Dr. P. P.
van Berkum, Prof Edith T. Penrose en Drs. S. C.
Bakkenist; Prof G. L. Groeneveld neemt de
accountantscontrole voor zijn rekening. Prof Dr.
jur. Hans Würdinger, Mr. A. E. D. von Saher
LL.B. en Mr. M. P. Bloemsma hebben dejuridische
en Prof Dr. J. H. Christiaanse heeft de fiscale
vraagstukken geanalyseerd. Voorts worden in
een drietal artikelen enige praktische concern-
problemen besproken, en wel achtereenvolgens de
structuur van Albert Heijn N. V. en die van
Unilever, alsmede de samenwerking in concern-
vérband tussen een coöperatie en een naamloze
vennootschap. Door de bijdragen van Penrose,
Würdingér en Von Saher krijgt dit nummer
bovendien enigszins een internationale dimensie,
in die zin dat de lezer ook kennis kan nemen van
de wijze waarop concernproblemen in andere
landen zijn opgelost.
Een nuttige uitgave in een tijd waarin de mond vol is van en de krant vol staat inet concentratie-
en fusieperikelen.
,,Concernnummer”,
TVVS,
september 1968,
ca. 80 blz., f.
5.
weinig het tempo van de
stijging
van de overheidsuitgaven
vatbaar is voor benedenwaartse aanpassingen of ,,om-
buigingen”. De totale Rijksuitgaven stijgen volgens deze
begroting, vergeleken met de vorige begroting, met meer
dan 12% – wat overeenkomt met het stijgingstempo onder
het Kabinet-Cals. Het is dan ook nauwelijks verwonderlijk,
dat niet alleen vanuit de regeringsfracties, maar ook door
de Partij van de Arbeid uitdrukkelijk het pleit werd ge-
voerd voor een scherpere efficiëntie in het uitgavenbeleid.
Of departementale werkgroepen daartoe de aangewezen
weg vormen, wordt daarbij een steeds groter vraagteken.
Het is immers nauwelijks te verwachten, dat ambtenaren
gedreven zullen worden door het verlangen het uitgaven-
totaal van hun eigen departement bij dat van andere
departementen ten achter te doen blijven.
B. Goudwaard
(De heer Goudzwaard is lid van de Tweede Kamer voor de
ARP. Red.)
958
Recente jaarverslagen
Een door dynamische veranderingen
zwaar getroffen onderneming:
de ‘Holland-Amerika Lijn
INLEIDING
Er bestaat de laatste jaren grote belangstelling voor de
manier waarop de open N.V.’s verslag uitbrengen over de
gang van zaken in de onderneming; daarbij staan de
grondslagen van waardering van de activa en de mate van
specificatie en informatie in deze jaarrekening en in de
daarbij behorende toelichting op de voorgrond. Men gaat
daarbij veelal stilzwijgend uit van een goedgaande onder-
neming, van een ,,going concern” dat vooralsnog rendabel
zal blijven. Wellicht is dit aan de ,,affiuent society” toe
te schrijven. Geheel irreëel is die veronderstelling niet,
want in feite zijn resultatenrekeningen van grote gevestigde
ondernemingen met negatieve resultaten nogal schaars.
Niet meer rendabele ondernemingen stellen bijzondere
problemen t.a.v. de jaarrekening aan de orde, die echter
bij velen in het vergeetboek kunnen zijn geraakt.
Het is daarom interessant bij deze problemen in dit
artikel in het kort stil te staan, nu de bepaaldelijk tot onze
,,national assets” behorende en alom bekende Holland-
Amerika Lijn in de situatie is geraakt over 1967 een jaar
–
rekening te moeten publiceren, die een verlies aanwijst van
bijna f. 19 mln. (ruim 7% van het eigen vermogen volgens
de balans aan het begin van het boekjaar). Nog meer in
het oog lopend was het feit dat in die jaarrekening ten laste
van de reserve een ,,Reorganisatievoorziening” is gevormd
van f. 80 mln. (bijna 30% van het zichtbaar eigen vermogen
aan het begin van het jaar). Elk rechtgeaarde Rotterdammer
weet, welke grote dynamische veranderingen zich in het
rederjbedrjf en in het daaraan complementaire haven-
bedrijf in onze tijd afspelen. De H.A.L.-jaarrekening over
1967 en de uitvoerige mededelingen van de directie in het
jaarverslag maken voldoende duidelijk, dat ondernemen
risicodragen met zich brengt en dat risico’s zich soms in de
vorm van verliezen hard en duidelijk doen gevoelen.
Het gaat ons thans niet om de oorzaken dezer verliezen;
wij willen ons beperken tot de vraag, of de jaarrekening
tegen deze achtergrond op aanvaardbare wijze is opge-
maakt. Enige achtergrondinformatie willen wij de lezer
echter niet onthouden, vooral omdat de H.A.L. typisch
een onderneming is, die zeer kostbare,grote ondeelbare
kapitaalgoederen met lange levensduur exploiteert. Juist
zo’n onderneming kan door dynamische veranderingen
in het economisch leven in grote moeilijkheden komen,
omdat haar aanpassingsvermogen door deze uitermate
logge, in slechts één aanwendingsrichting bruikbare kapi-
taalgoederen zo gering is. Het bedrag, waartegen deze
kapitaalgoederen in de balans moeten worden opgenomen,
vormt dan ook de hoofdvraag voor onze verdere be-
schouwing; deze vraaglijkt gemakkelijker in principe te
beantwoorden dan d.m.v. harde getallen. Voorts zullen
wij bij de behandeling van deze vraag aandacht schenken
aan het wetsontwerp, houdende wettelijke bepalingen
omtrent de jaarrekening.
.qgrirri
ACHTERGRONDINFORMATIE
Structurele wijzigingen in de internationalè scheepvaart
hebben grote invloed uitgeoefend op het door de H.A.L.
gevoerde beleid. In de vrachtvaart tussen hoogontwikkelde
landen doet de techniek van het containervervoer zijn
intrede en in de passagiersvaart wordt het aantal der regel-
matige afvaarten in de transoceanische lijndienst door de
concurrentie van de luchtvaart voortdurend verminderd.
De passagiersschepen worden meer en meer gebruikt voor
het maken van cruises; van verkeersmiddelen worden zij
meer en meer kostbare middelen tot recreatie, hoewel zij
daarvoor niet in de eerste plaats gebouwd zijn. Een en
ander leidde tot een aanpassingsbeleid, waarbij de af
–
stoting en voor een deel vervanging van traditionele
vrachtschepen, nieuwe vervoers- en ladingsbehandel i ngs-
technieken, de daarmee verbonden walinvesteringen als-
mede de aanpassing van het lijnennet en rederij -organ i sat ie
een grote plaats innemen. Dat men voorts in dit aan-
passingsproces samenwerkt met andere, voor dezelfde
problemen staande, maatschappijen, ligt in onze tijd voor
de hand.
‘oor de outsider, die kennis neemt van de jaarverslagen.
van de H.A.L., komt dit tot uitdrukking in een ver-
mindering van de totale vervoerscapaciteit, vooral van de
capaciteit van de vrachtvloot. Was het aantal bruto-
registertonnen in 1959 nog 390.000 (voor passagiers-
schepen, resp. vrachtschepen 150.000 en 240.000), in 1967
bedraagt de capaciteit na een geleidelijke daling over de
jaren nog maar 265.000 brt. (140.000 resp.
125.000).
ESB 16-10-1968
1
.
959,
Recentelijk in 1968 is nog besloten het passagiersschip
‘,,Maasdam” (15.000 brt.) aan een Poolse rederij te ver-
kopen. De snelle ontwikkeling van het containervervoer
vereiste desondanks grote nieuwe investeringen; daarom
is aan de vloot toegevoegd het m.s. ,,Atlantic Star”, een
,,roll-on/roll-off containership” van brt. 12.000, terwijl een
tweede soortgelijk schip (groter en sneller) in bestelling is
en in 1969 zal worden afgeleverd.
De snelle veranderingen in de techniek van de lading-
behandeling en in het vervoerspatroon zijn uiteraard van
grote invloed op de economische levensduur van de schepen
en op hun bedrijfswaarde. Over dit laatste stelt het jaar-
verslag 1967: ,,De veranderingen in het lijnvaartbedrjf in
het algemeen en in de wijze waarop dit in de toekomst
in ons vaargebied zal moeten worden uitgeoefend, hebben
ten gevolge, dat de balanswaardering van een deel van
onze vloot onzeker is geworden, en dat het waarschijnlijk
is, dat op den duur een aantal schepen zal moeten worden
vervangen op een ogenblik dat hun boekwaarde nog be-
langrijk hoger zal zijn, dan de redelijkerwijs te verwachten
opbrengst”. Verderop stelt men, dat de
…….
waardering
van de vloot, waarvan de huidige balanswaarde tegen
historische kostprijs, verminderd met 4% afschrijving
per jaar, niet langer in overeenstemming is met de nog te
verwachten exploitatiewaarde”. Naast de noodzaak tot
het nemen van allerlei reorganisatiemaatregelen bracht
deze omstandigheid de H.A.L. tot de vorming van een
,,Reorganisatievoorziening” van f. 80 mln., zijnde een
bedrag – als globale indicatie – voor de extra waarde-
vermindering van de vloot alsmede een bedrag als een
voorziening voor buiten de normale exploitatie liggende
(reorganisatie)kosten. Deze f. 80 mln, is verkregen door
onttrekking van f. 62 mln, aan de reserves en van f. 18 mln.
aan de voorziening voor latente belastingverplichtingen.
M.b.t. de schepen zal bij verkoop tegen lagere waarde
dan de boekwaarde een verlies gerealiseerd worden in het
jaar van verkoop; dit verlies zal t.z.t. worden afgeboekt
rechtstreeks van de thans gevormde voorziening en zal
dus niet via de resultatenrekening lopen. Deze procedure
wekt de indruk dat er in het verleden te weinig is afge-
schreven, m.a.w. dat de beiekende winst in voorgaande
jaren te hoog is geweest doordat nu geblekén is, ,dat de
economische levensduur der schepen bij de berekening
van de afschrijvingen te hoog geschat is. Men zou dit als
een foutief afschrijvingsbeleid kunnen betitelen, reëler is
het echter om de snelle en onzekere ontwikkèling hiervoor
verantwoordelijk te stellen. Het vormen van de voorziening,
met het doel het afboeken hierop van latere verliezen uit
genoemde hoofde, betekent boekhoudkundig een anti-
cipatie op de realisering van de nu reeds aanwezige ver-
liezen. Aldus is er naar gestreefd het inzicht in de finan-
ciële situatie van de H.A.L. te vergroten. Voor een outsider
rijst de vraag of de getroffen voorziening inderdaad toe-
reikend is om de verliezen te dekken. Op dit aspect zullen
wij nader ingaan. Hiertoe is het noodzakelijk zich aller-
eerst een voorstelling te maken van de waarde van de
schepen.
WAT ZIJN DE SCHEPEN WAARD?
Was het niet mogelijk geweest over de waarde van de
schepen meer informatie te verschaffen en zo ja, zou dat
dan niet overeenkomstig art.
5
van het ontwerp van wet
boudende wettelijke bepalingen m.b.t. de jaarrekening
nodig zijn geweest, nl. om t.a.v. de waardering te voldoen
aan ,,normen die in het maatschappelijk verkeer als aan-
vaardbaar worden beschouwd”? In de traditionele systemen
van winstbepaling, waarbij de waardering tegen historische
kostprijs de boventoon voert, komt men tav. vlottende
kapitaalgoederen vrij gemakkelijk tot een lagere waar-
dering, ni. op basis van de (lagere) marktprijs dan wel
op basis van de te verwachten lagere opbrengst bij verkoop
resp. liquidatie. Voor vaste kapitaalgoederen is het ge-
bruiken van deze laatste grondslagen. veel moeilijker;
enerzijds ontbreken vaak marktprijzen, anderzijds kan de
waarde op twee wijzen worden gerealiseerd, nI. door
directe verkoop of door voortgezette exploitatie.
Voor schepen is wel enige informatie te vinden omtrent
verkoopprijzen op de tweedehands markt; het bepalen
van de waarde bij voortzettingvan de exploitatie vereist de
schatting van toekomstige opbrengsten en exploitatie-
kosten (excl. afschrijvirig en rente). Laatstbedoelde waarde,
indirecte opbrengstwaarde of ook wel bedrjfswaarde ge-
noemd, is dus slechts op subjectieve basis en met een
grote mate van onzekerheid te schatten. T.a.v. de H.A.L.
staat ipso facto wel vast dat de directie meent, dat deze
hoger is dan de waarde bij directe verkoop, de directe
opbrengstwaarde.
Indien dat immers nièt zo zou zijn, zou de directie de
schepen – geheel of ten dele moeten afstoten. Zij
koestert dat plan
blijkbaar
niet, zij spreekt slechts over
vervanging; zij acht het ,,waarschijnljk…, dat op den
duur een aantal schepen zal moeten worden vervangen. . .
T.a.v. de passagiersschepen hoopt de directie ,,in de eerste
helft van 1969 zo ver te zijn, dat tot de bouw van een
schip kan worden besloten, . . . “. Daaruit volgt, zoals ge-
zegd, dat de directie meent, dat het zin heeft de continuiteit
van het bedrijf nog te handhaven en dat derhalve de be-
drijfswaarde hoger is dan de netto opbrengst bij liquidatie.
In dit licht bezien lijkt het mogelijk, de minimumpositie
t.a.v. het vermogen enigszins te benaderen door een
poging te doen de ‘waarde bij directe verkoop van de
schepen te schatten; het is voor een outsider immers on-
mogelijk ook maar iets te zeggen omtrent de bedrijfs-
waarde der schepen. Dat zou als volgt kunnen gebeuren.
De totaliteit der vaste activa van de H.A.L. staat op de
balans per uit. 1967 gewaardeerd voor een bedrag van
f.
365
mln., waarvan f. 351 mln, voor zeeschepen. Een
splitsing tussen de waarde van de passagiers- en vracht-
schepen wordt in het jaarverslag niet gegeven. Om een
indruk te
krijgen
van de verkoopwaarde van de vloot,
hebben wij geraadpleegd de berichten in
Fairplay,
Inter-
national Shipping Journal, aangaande de prijzen van de
op de wereldmarkt verkochte schepen. Onderzoek naar
de prijzen, zoals deze in de periode juli 1967 tot april 1968
werden betaald voor vrachtschepen met een draagvermogen
van 5.000 tot 12.000 d.w.t., kan ons een indicatie geven
voor de directe opbrengstwaarde van de vloot. Zo be-
rekenden wij voor de 16 vrachtschepen, vermeld in het
jaarverslag 1967, een waarde van ong. f. 70 mln. Tot dit
bedrag zijn wij gekomen door, uitgaande van de boven-
genoemde bron, de gemiddelde prijs per ton draagvermogen
van schepen uit de diverse bouwjaren te bepalen, en deze
te projecteren op de H.A.L.-schepen (zie ook nevenstaand
diagram). Dit veronderstelt natuurlijk een zekere mate van
vergelijkbaarheid en t.a.v. één punt is daaraan zeker niet
voldaan: de schepen van de H.A.L. hebben voor zover wij
konden nagaan een vrij hoge snelheid, variërende tussen de
17 en 18 knopen. Genoemde prijzen zijn echter berekend
voor schepen met een snelheid rond
14-15
knopen, waar
–
door het bedrag van f. 70 mln, aan de lage kant zal zijn.
Ook uit de verkoop van het s.s. Amsteldijk (f. 1.100.000)
960
De gemiddelde orjs per ton draag vermogen, in 1967 betaald voor vrachtschepen van 5.000 tot 12.000 ton d. wi.
uit de diverse bouwjaren.
Prijs per
800
d.w.t.
750
700
650
600
550
500
450
400
350
300
250
200
150
100
50
I’4U 4! 40 9
.10 ) 1
.IL J.
U4 )) )() ‘.11 .JV .JQ UU 0i UL. U.J 04 0.) VU U
Bouwjaar der schepen..
in november 1967 en van het s.s. Soestdijk (f. 2.400.000 in
knopen en accommodatie voor 1.014 jassagiers, vertoont
augustus van dat jaar) blijkt, dat deze tegen een hogere
enige gelijkenis niet het s.s. Statendarn (24.294 brt., 951
prijs dan de door ons berekende gemiddelde prijzen zijn
passagiers, gebouwd in 1957). Op grond hiervan zou het
verkocht. Mede gelet op prijzen van andere snelle vracht-
s.s. Statendam een verkoopwaarde van f. 22 â f. 24 mln.
schepen volgens genoemde gegevens lijkt een opslag van
kunnen hebben. Eveneens van Cunard werd begin dit jaar
ca. 20% aannemelijk, waardoor de schatting van de ver-
de ,,Caronia” verkocht, die ongeveer f. 9 mln. opbracht en
koopwaarle van de vrachtvloot op f. 70 â 84 mln, zou
in afmeting enigszins te vergelijken is met het s.s. Nieuw
uitkomen.
–
Amsterdam. De Caron.ia meet 34.274′ brt., is gebouwd in
Het op dezelfde wijze waarderen van de ‘passagiers-
1948, heeft een accommodatie voor 874 passagiers en heeft
schepen lijkt een hachelijke aangelegenheid. Het betreft
een snelheid van 22 knopen. De cijfers voor het s.s. Nieuw
6 schepen, waarvan het s.s. Maasdam reeds is verkocht
Amsterdam zijn resp. 36.982 brt., bouwjaar 1938, 1.274
(wij beschikken helaas echter niet over gegevens tav. de
passagiers en 23 knopen, op grond waarvan een schatting
prijs). Gelet op eerdere berichten zal het s.s. Nieuw Amster-
van f: 9â f. 12 mln, mogelijk lijkt. Het rn.s. Prinses Margriet
dam over 4 jaar uit de vaart worden genomen. Wij kunnen
zal vooral als vrachtschip fungeren. Het draagvermogen is
de verkoopprijzen van de pssagiersschepen slechts
gewaardeerd op dezelfde wijze als de rachtschepen, zodat
afleiden uit enkele transacties, die de laatste maanden in
het schip een waarde zal hebben, variërende tussen de
deze categorie schepen plaatsvonden. Zo is de ,,Carinthia”
f. 8 en f. 12 mln. Het — inmiddels verkochte – s.s. Maas-
van de Cunard-Steam-Ship Co in februari van dit jaar
dam heeft volgens een gep’ubliceerde mededeling meer
voor £ 2,5 mln, of bijna f. 22 mln, verkocht. Dit schip,
opgebracht dan de boekwaarde, die uit. 1967 vermoedelijk
gebouwd in 1956, niet 21.947 brt., een snelheid van 20
f.8 mln, heeft bedragen; wij nemen aan,’dat’de verkoop-
ESB 16-10-1968
•.
.
.
961
1
‘
waarde gelijk is geweest aan de boekwaarde per ultimo
1967.
Voor liet onder Deelnemingen in dc balans opgenomen
s.s.
,,Rottcrdam” en
s.s.
,,Rijndarn” nemen wij aan, dat
de verkoopwaarde gelijk zal zijn aan de boekwaarde
ad f. 95 mln. Datzelfde zou ook denkbaar zijn geweest
voor de ,,Statendam”, indien de boekwaarde daarvan aan
de jaarrekening te ontlenen ware geweest. Bedoelde aan-
name t.a.v. deze nog Vrij modern te achten passagiers-
schepen lijkt redelijk verantwoord, omdat de directie in
het jaarverslag de bestelling van een nieuw passagiers-
schip aankondigt. Wij zouden aldus dc 6 schepen op een
totaalwaarde van f. 142 â 151 mln, kunnen stellen.
Recapitulerend komen wij tot dc volgende totaalwaarde:
16 conventionele vrachtschepen, verkoop-
waarde
…………………………
f.
70 A
84
mln.
6 passagiersschepen
…………………
f.
142 A 151
mln.
2 containerschepen: Atlantic Star
…………
ca. f.
23
mln.
Atlantic S, afgeleid van een
identiek schip, besteld door Cunard Line, vlgs. Fairp!ay
Int. Shipping Journal d.d.
24-8
2
67 voor
……….
ca. f.
35 mln.
t’. 58 â 58 mln.
Totaal geschatte verkoopwaarde
…….
.f. 270
â 293
mln.
Totaal boekwaarde
………………….
f.
351 â 351
mln.
Boekwaarde hoger dan de door ons zo goed
mogelijk geschatte verkoopwaarde en der-
halve daarvoor beslag te leggen op de
,,reorganisatievoorziening
…………….
t’. 81 â 58
mln
Wij geven deze cijfers als illustratie, want het schatten van
de verkoopwaarde van dc schepen is voor een niet-deskun-
dige outsider een hachelijke zaak.Wij herhalen, dat dc
bedrijfswaarde der schepen wel hoger kan zijn dan dc
liquidatiewaarde. Wellicht is daarom onze schatting van de
verkoopwaarde als verantwoorde balanswaarde aan dc
lage kant. Wij hebben ons toch aan deze schatting gewaagd,
omdat zij voor het beeld van de jaarrekening van zo groot
belang is. Met name is het van belang te wctc’n hoc groot de
reorganisatiekosten zullen zijn, omdat daarvoor beslag ge-
legd zal worden op financiële middelen. Daarom ook is deze
wetenschap belangrijker dan de kennis van dc waarde
van de schepen, vooral voor zover deze niet op hun hiqui-
datiewaarde maar op hun bedrijfswaarde zijn geschat.
De vraag komt dan ook op, of een aan de in het maat-
schappelij k verkeer gegroeide normen aangepaste verslag-
geving deze informatie niet had behoren te geven. Zo stelt
het ontwerp van Wet ,,Wettelijke bepalingen m.b.t. de
jaarrekening van ondernemingen” in artikel 23.1: ,,Het
onder dc passiva opgenomen bedrag dat de strekking heeft
een voorziening te vormen tegen risico’s en verplichtingen
waarvan de omvang ten tijde van het opmaken van de
balans nog niet nauwkeurig bekend is wordt naar de aard
van die risico’s en,verplichtingen gesplitst. 2. Van deze
voorzieningen worden afzonderlijk vermeld: a. de voor-
zieningen die betrekking hebben op bepaalde activa”;.. ..
In het kader van deze wetgeving had de }-I.A.L.’ strikt
genomen dc reorganïsatievoorzicning moeten detailicren,
waarbij de detaillering echter niet betrekking behoeft te
hebben op elk individueel schip, zoals onze berekening
wellicht zou suggereren. Een aanduiding van de geschatte
waarde van elk schip zou de belangen van de N.V. sterk
kunnen schaden ônidat haar onderhandelingspositie bij
verkoop van de schepen daardoor zou worden verzwakt.
Op te merken valt, dat liet bedrag vande voorziening
ad f. 80 mln: iiiede is beïnvloed door ,,de motive?inJ
voor de activering van de ketelreparatie van ‘de Nieiw
Amsterdam”. Deze, motivering, luidt als volgt: ,,Bij de
beslissing over het herstel van dit schip
±ijn
de ‘kdste
hiervan afgewogen tegen de lasten die zouden ontstaan bij
een drastische inkrimping van het passagebedrjf en de ver-
breking van de continuïtcit daarin. Zowel hierom als ook
omdat de regeling van de assurantie-uitkering nog hangende
is, zijn zij
…..
geactiveerd”.
De assurantie-uitkering is bij het opmaken van de jaar-
rekening buiten beschouwing gelaten. Dit heeft tot gevolg
dat de eventuele schadevergoeding het resultaat in het jaar
van uitkering gunstig zal beïnvloeden. De directie he.çft
er aldus van afgezien de vordering op assuradeuren te
schatten; het komt ons voor dat,zij zich daaraan niet had
moeten onttrekken. De betekenis van de jaarrelçening
wordt te sterk ondergraven wanneer dergelijke relatief fliet
zeer hoge bedragen niet door middel van een zo goed
mogelijke schatting in de jaarrekening worden verwerkt.
Blijkbaar is een deel van de voorziening ad f. 80 mln.
nodig om de reparatiekosten na aftrek van de schade-
vergoeding ten minste ten dele te dekken.
CONCLUSIES
1. Onze ,,outside” schatting van het deel van de reorgani-
satievoorziening, ad f. 80 mln., dat nodig kan zijn om de
boekwaarde van de schepen op bedrijfswaarde dan wel
hiquidatiewaarde te brengen, bedraagt f.
.58
â 81 mln.
Op grond van het verslag mag worden aangenomen dat
de directie meent, dat de bedrijfswaarde voor vele schepen
hoger
is
dan de netto directe opbrengstwaarde.
Het resterende deel van deze voorziening, plus
1
de
nog te ontvangen schadevergoeding voor de.reparatie van
de ,,Nieuw Amsterdam” is dus beschikbaar om dekking te
geven voor de reparatiekosten van de ,,Nieuw Amsterdam”
en voor nog te maken reorganisatiekosten. De hoogte van
deze kosten onttrekt zich aan beoordeling door een
outsider en zij zijn voor een beoordeling van de positie der
H.A.L. belangrijker dan de waardedaling van de vloot,
voor zover deze op de bedrijfswaarde is gebaseerd.
Wij hebben in dit artikel de yraag opgeworpen of
een dergelijke globale voorziening in de plaats yan een
duidelijke lagere waardering van de vaste activa wel in
overeenstemming is met de normen die ten aanzien van de
waardering in het maatschappelijk verkeer als aanvaard-
baar zijn te beschouwen. Er zijn wellicht te weinig prece-
denten om die vraag zonder meer ontkennend te beant-
woorden. Het ,,maatsehappelijk verkeer”, dat in onze
toekomstige wetgeving naar alle waarschijnlijkheid zo’n
overwegende rol gaat spelen, heeft tot nu toe nooit een
goede spreekbuis gehad. Het zal die in de toekomst moeten
krijgen wil het aangeduide artikel
5
van het wetsontwerp
met betrekking tot de jaarrekening niet op drjfzand ge-
bouwd blijken te zijn.
Drs. J. Bulte
W.
J. de Ridder
(Medewerkers Bedrjfseconornisch instituut
der Ncddrlandse Economische Hogeschool)
1
Deze bepalingen gelden niet voor kredietinstellingen, die zich met het actief bankbeleid bezighouden en voor spaar- en
hypotheekbanken.
962
I ingrijpende wijziging
van d
discontopolitiek
Kort geleden heeft het Federal Reserve System een rapport
het licht doen zien over de discontopolitiek. In dit rapport
– Reappraisal of the Federal Discount Mechanisin –
worden voorstellen gedaan tot wijziging en vooral ver-
ruiming van de leningspolitiek van het Federal Reserve
System (in het vervolg afgekort als ,,Fed”). Alvorens op
de nieuwe voorstellen in te gaan is het gewenst om enkele
opmerkingen te maken over de tegenwoordige Ameri-
kaanse geldmarkt en de rol die de Fed daarin speelt.
DE HUIDIGE SITUATIE OP DE GELDMARKT
EN DE FED
De geidmarkt is krap en de rentetarieven zijn hoog, al is
de krapte lang niet zo ernstig als in 1966. Aangezien wij
niet lang geleden
1
in dit blad een vrij uitvoerig overzicht
van de Amerikaanse geldmarkt gaven en de situatie in-
middels niet veel veranderd is, volstaan wij met enkele
opmerkingen. –
Er zijn in de Verenigde Staten ongeveer 13.500 banken.
Dit grcite aantal is een gevolg van het feit dat bijkantoren
en agentschapen in vele staten 6f inhet geheel niet 6f
slechts in beperkte mate zijn toegestaan. Californië kent
geen beperkingen in dit opzicht (de Bank of Arnerica, de
grootste bank ter wereld, is dan ook een Californische
instelling). Van het totaal Van 13.500 zijn er slechts 6.000
,,member banks” (lid van het Federal Reserve System),
maar deze beschikken over ongeveer 85 % van de depo-
sito’s. Er is dus een groot aantal kleine banken. Voor zover
zij geen ,,member banks” zijn, genieten zij (behoudens hoge
uitzondering) geen discontofaciliteiten bij de Fed. Voor-
zover zij wel ,,member banks” zijn, beschikken zij veelal
niet over het juiste papier, dat voor discontering in aan-
merking konit. Het gaat hier vooral om banken op het
platteland en in de kleine steden. Het gevolg is dat deze
banken verplicht zijn een zeer conservatieve krediet-
politiek te volgen, tenzij ze de steun hebben van een
grotere regionale bank. Het gevoelen is inderdaad dat de
banken buiten de grotere centra niet voldoende krediet
kunnen verlenen en dus de gemeenschap niet naar behoren
kunnen dienen. Dit is een van de redenen waarom de
Fed de discontopolitiek wil herzien.
Ook in de grote financiële centra echter werkt de discon-
topolitiek van de Fed niet bevredigend. Ondanks de krapte
op de geldrnarkt gedurende de laatste jaren is relatief wei-
nig gebruik gemaakt van de ,,discount window” van de
Fed. De reden hiervoor is vooral gelegen in het feit dat een
bezoek aan de ,,discount window” ontmoedigd wordt,
omdat de autoriteiten van de Fed (vooraF na de her-
ziening van Regulation A in
1955)
blijkbaar te veel vragen
stellen aan aspirant-leners. Deze vragen worden niet zelden
door disciplinaire maatregelen gevolgd. Vandaar dat
banken die in liquiditeitsrnoeilijldieden verkeren eerst
proberen liet geld van andere instellingen te lenen of om
schakistpapier af te stoten, zulks ondanks het feit dat dit
een veel kostbaarder procedure is.
De gelden worden meestal geleend in de vorm van
,,Federal Funds”, dit zijn saldi die ,,niember banks”
aanhouden bij de Federal Reserve Banks. De rente die
voor deze gelden betaald wordt is
hoger
dan het officiële
disconto (het is in de afgelopen jaren wel eens 14% hoger
geweest). Ook de rente voor geldrnarktpapier (prornessen,
enz.) en voor daggeld is hoger. Het is duidelijk dat het
officiële disconto geen ,,penalty rate” is cii dat een ver-
hoging of verlaging weinig invloed heeft op dc vraag naar
krediet van de Fed. Dit wordt in het hierboven aangehaalde
rapport van de Fed ook toegegeven. Een van de voor-
stellen is daaroni de discontopolitiek meer effectief te
maken door de hoogte van liet disconto voortdurend te
handhaven op een niveau dat vrij dicht ligt bij de rente op
andere geldmarktinstrumenten, die gebruikt worden voor
het herstellen van de minimum kaspercentages. Er doet
zich hier een aantal vragen voor, buy, of het de bedoeling
is dat liet officiële disconto de markt zal volgen en of het
karakter van ,,penalty rate” hersteld zal worden. Het
rapport is in dit opzicht vaag en wij geven er daarom de
voorkeur aan de oorspronkelijke woorden weer te geven.:
,,The exact relationship to market rates at any time wilt
depend largely on current monetary conditions and policy
objectives, but it would be expected that related market
rates would move higherrelative to the discount rate in
periods of restraint and lowcr relative to the discount rate
during periods of ease”,
Wat wel positief gezegd wordt, is dat de hoogte van het
disconto frequenter gewijzigd zal worden, teneinde een
betere ,,aanpassing” van discontopercentage aan markt-
tarieven te verkrijgen. Het rapport geeft geen nadere aan-
duiding over de frequentie van de discontowijzigingen,
doch in vakkringen verluidt dat deze wel eenmaal per week
zou kunnen zijn.Dit zou de discontopolitiek inderdaad op
een geheel nieuwe basis plaatsen. Het rapport is van mening
dat de hoogte van het disconto weer een rol zal gaan spelen
in de mate waarin van Fed-krediet gebruik gemaakt zal
worden. Wij menen deze rol niet hoog te moeten aanslaan.
VERDERE REDENEN VOOR DE HERZIENING
Behalve de reeds genoemde redenen (te strenge eisen voor
aspirant-kredietvragers, praktisch geen toegang voor kleine
banken en een te grote kloof tussen het officiële disconto
1
In
ESB
van 14 februari 1968, blz. 142-143. Voor een be-
schrijving van de structuur van de Amerikaanse geldmarkt zij
verwezen naar mijn artikelen in
ESB
van 18 mei, 25 niei en
1juni1966.
ESB 16-10-1968
4
963
en de andere geldmarkttarieven), kan nog worden genoemd
liet gebrek
aan
objectieve criteria voor tcclating tot de
,,discount windew”. Dit speciaal omdat er 12 Federal
Reserve Banks zijn, die ieder in hun eigen district hun
eigen maatstaven aanleggen en ook ieder hun eigen discon-
topercer.tage kunnen vaststellen (onder goedkeuring van
de Board of Governors). Voorts heeft ook het gewijzigde
beleggingspatroon van de handelsbanken een rol gespeeld.
Pipier van de federale overheid heeft plaats gemaakt voor
•
papier van lagere overheden (,,municipals”), consumenten-
krediet en hypotlickerv. Deze baten kunnen thans niet
dienen als onderpand voor leningen van de Fed, terwijl
er ook geen markt is om deze beleggingen snel en zonder
aanzienlijk verlies te verkopen. Tenslotte vormen seizoen-
schommelingen een groot probleem voor plattelands-
banken.
Ook voelt dc Fed dat zij als ,,lender of last resort” meer
aandacht moet besteden aan financiële instellingen, die
niet bij haar zijn aangesloten. Voor zover dit handels-
banken betreft, hoopt de Fed door een wijder ôpenzetten
van de ,,discount window” meer banken te bewegen zich
bij het stelsel aan te sluiten. Hierboven is reeds opgemerkt
dat van de 13.500 banken er slechts 6.000 ,,nember banks”
zijn. Dit is een achteruitgang met ongeveer lOCO stuks
gedurende de afgelopen twee decennia. Voor zover het
niet-banken betreft, wordt vooral gedacht aan instellingen
die in hoofdzaak hypothecair krediet verlenen (savings and
ban associations, enz.), doch het rapport zegt uitdrukkelijk
dat er geen beperkingen zijn wat dc aard van de financiële
instellingen betreft, indien liet cm ,,noodkrediet” gaat.
DE NIEUWE VOORSTELLEN
De kredietverlening onder de nieuwe discontopolitiek zal
in hoofdzaak vier vormen aannemen:
Basic borrowing privileges.
Iedere ,,member bank” krijgt
het recht (,,privilege”) om
zonder opgcaf van redeizen
een
bedrag te lenen van de Reserve Bank uit haar district.
Wel worden twee voorwaarden gesteld: a. de bank moet in
,,bevredigende” toestand verkeren en b. de bank mag niet
gelijktijdig zelf nieuwe gelden op de geidmarkt uitlenen.
Is aan deze voorwaarden (stilzwijgend) voldaan dan kan
de bank een bedrag lenen, waarvan de grootte afhankelijk
is van haar kapitaal plus reserves. ‘Het ,,basic” bedrag is
20 – 407. van de eerste miljoen dollar en 10 – 20% van hët
tweede tot het tiende miljoen dollar; daarboven is het 10%.
Hieruit blijkt ‘dat de kleine banken naar verhouding meer
krediet kunnen krijgen dan de grote. Van het krediet mag
gebruik gemaakt worden gedurende ten hoogste 6 – 13 van
de afgelopen 13 – 26 reserveperioden. De bank kan langer
lenen, doch dan geschiedt de kredietverlening niet meer
automatisch en moeten er zekere vragen beantwoord
worden, al of niet gevolgd door een onderzoek.
Seasonal crcdit acconiniodatio,,.
Eedere bank kan ook e n
,,seasonal borrowing privilege” krijgen. Het bedrag hkr-
van wordt berekend aan de hand van de seizoenschon
–
ime-
lingen in deposito’s en leningen. De duur is minstens vier
weken en hoogsters negen maanden. Normaal is drie
‘maanden.
E,,ergency credit assistance for ,ne,nber ban/s.
Indien
een ,,nicmber bank” liquiditeitsmoeilijkheden ondervindt,
die niet kunnen worden opgelost door de beide voorgaande
faciliteiten, dan kan de Fed noodkredieen aan individuele
banken verlenen. Dit zijn ad hoc kredieten die slechts
verleend worden indien de Fed ervan overtuigd is dat de
bank solvent is en dat stappen genomen worden om de
moeilijkheden
op
te lcs:en. Bovendien moet de bank zich
in zo’n geval (en uitgebreid onderzoek vanwege de Fed
laten welgevallen.
Ernergency credit for 1?onmember institutions.
Nood-
kredieten aan
nonmember banks
worden in het algemeen
niet op een individuele basis verleend. Het betreft hier
hulpverlening aan een groep kredietinstellingen of een
,,financiële sector van het economische leven”, die nood-
zakelijk is vanwege het gevaar voor de economie als geheel
indien geen hulp geboden zoii worden. Dc rente voor dit
soort kredieten is belangrijk hoger dan het officiële dis-
conto. Dit is het enige geval waarin het rapport spreekt
van een ,,penalty rate”.
DISCONTOPOLITIEK
EN OPEN-MARKTPOLITIEK
Hoewel de nieuwe voorstellen tot doel hebben om de om-
vang en de betekenis van de discontopolitiek te vergroten
blijft het zwaartepunt van de monetaire politiek geconcen-
treerd op
de
open-markipoliriek.
Dit volgt ook uit de cijfers.
Het totale krediet verleend door de Reserve Banks bedraagt
thans bijna
S
50 mrd Daarvan belopen ,,Discounts and
Advances” nog geen $ 1 mrd. (de rest is in hoofdzaak
schatkistpapier). Het bedrag der ,,Discounts and Advances”
zal naar schatting onder de nieuwe regeling stijgen tot on-
geveer
S
3 mrd. Het is intussen, aldus het rapport, niet de
bedoeling van het Reserve System oni de totale krediet-
verlening uit te breiden. Een toeneming van de discon-
teringen zal gecompenseerd worden door een vermndering
van het bezit aan schatkistpapier. Dit lijkt ons een vrome
wens van de zijde van de Fed. Of het bezit van schatkist-
papier zal toe- of afnemen hangt in de eerste plaats.af
van
de te volgen begrotingspolitiek. Wordt de ,,deficit spending”
voortgezet (ook al geschiedt dit op kleinere schaal dan tot
dusverre), dan zal het bedrag aan schatkistpapier toenemen
en dit zal uiteindelijk voor een belangrijk deel zijn weg
vinden naar de centrale bank, tenzij de economische be-
drijvigheid ernstig zou teruglopen. En dit laatste is moeilijk
te verwachten zolang er een aanzienlijk begrotingstekort is.
In een vorig artikel hebben wij reeds opgemerkt dat,
ondanks de recente belastingverhoging en uitgaven-
vermindering, een sluitende begroting ook voor de nabije
toekomst niet te verwachten is. Het wordt integendeel hoe
langer hoe duidelijker, dat de bezuiniging van $ 6mrd.,
waarmee President Johnson schoorvoetend akkoord is ge-
gaan, voor hoogstens de helft uitgevoerd kan worden.
Zelfs Nixon, die waarschijnlijk de volgende president zal
zijn, zal slechts geleidelijk de infiatoire financiering der
overheidsuitgaven kunnen vermindéren.
Prof. Dr. H. W. J. Wijnholds
(San Diego, Calif.)
1
BI’
.
5Z
INTERNATIONAAL
Z
ADVERTENTIE BUREAU
BOLIJN
964
De opheffing
van de egal isatie- reserve
en de I even sve rzekeraars
AFSCHAFFING BELASTINGVRIJE RESERVERING
In het wetsontwerp tot herziening van devennootschaps-
belasting dat ongeveer acht jaar geleden werd ingediend
wordt o.a. voorgesteld de mogelijkheid voor levens-
verzekeringmaatschappijen, om jaarlijks belastingvrj be-
dragen aan de zgn. egalisatie-reserve toe te voegen, af te
schaffen.
Tegen deze afschaffing werd door de levensverzekering-
maatschappijen ernstig geprotesteerd met het betoog, dat
de vorming van Vrije reserves r.00dzakeljk was. Daarbij
werd o.a. gesteld, dat dc levensverzekeraars verplichtingen
op lange termijn aangingen en dat bij ongunstige wijzigingen
in de veronderstellingen waarvan werd uitgegaan her-
ziening van de premies niet mogelijk was.
De bewindslieden van Financiën hebben indertijd, in
1963, in antwoord op de bezwaren, die in het voorlopige
verslag van de Vaste Commissie voor Financiën van de
Tweede Kamer werden geuit, gesteld overtuigd te zijn van
de noodzaak voor verzekeraars extra reserves te vormen
om eventuele verliezen op te vangen, maar niet van de
noodzaak dat deze Vorming belastingvrj zou moeten ge-
schieden. De vraag rijst of de bewindslieden voldoende
beseft hebben wat de gevolgen kunnen zijn van een on-
gunstige ontwikkeling bij verzekeringscontracten, die tien-
tallen jaren lopen, maar waarbij de premies niet herzien
kunnen worden.
De mogelijkheid tot verliescompensatiè zal voor de levens-
verzekeraars worden: één jaar in hetverleden (carry-back)
en vijfjaar in de toekomst. Indien een levensverzekeraar een
reeks winstgevende jaren achter de rug heeft en daarna,
bijv. door daling van de rente en/of stijging van de on-
kosten, een reeks verliesgevende jaren moet doormaken,
is hij met de carry-back van één jaar nauwelijks, en door
de mogelijkheid van verlies-compensatie voor de toekomst
in het geheel niet geholpen. Zou hij echter vroeger een
belastingvrije egalisatie-reserve hebben mogen vormen dan
is zijrivermogenspositie belangrijk gunstiger, waardoor de
verliezen gemakkelijker te dragen zijn.
Het afschaffen van de mogelijkheid om in de toekomst
bedragen aan de egalisatie-reserve toe te voegen, zou naar
mijn mening eerder aanvaardbaar zijn als de carry-back
belangrijk werd uitgebreid, bijv. tot vijf jaar, zoals voor
de schadeijerzekeraars wordt voorgesteld. Blijft de ont-
wikkeling van de winst bij de levensverzekeraars gunstig,
zoals blijkbaar wordt verondersteld, dan kost deze uit-
breiding van de mogelijkheid tot verliescompensatie de
schatkist niets. Treden er jaren met verliezen op, dan is
het hoogst onbevredigend dat vroeger belasting betaald is
over winsten die geacht werden gemaakt te zijn uit hoofde
van dezelfde overeenkomsten waarbij later blijkt, dat per
saldo minder winst gemaakt is.
OPHEFFING VAN DE EGALISATIE-RESERVE
Bij tweede nota van wijziging, eind juli 1968 bij de Tweede
Kamer ingezonden, doen de Minister en de Staatssecretaris
van Financiën het verrassende voorstel de sinds 1942 ge-
vormde egalisatie-reserve van de levenverzekeraars op te
heffen door deze in de loop van vijf jaar aan de belastbare
winst toe te voegen. In de toelichting wordt gesteld, dat
het bestaande instituut van de egalisatie-reserve inbreuk
maakt op het uitgangspunt, dat de winst van een lichaam
ten volle wordt belast en dat dus beëindiging van de
mogelijkheid tot verdere dotatie vanzelf spreekt. Gezien de
ernstige en uitvoerig gemotiveerde protesten die geuit zijn
sprak dit toch niet zo vanzelf!
Bovendien bleef onder het oude regime de belasting-
claim in principe gehandhaafd. Zou een levensverzekerings-
bedrijf in omvang afnemen of liquideren, dan zou alsnog
belasting betaald nioeten worden. De voortdurende groei
van het levensverzekeringsbedrijf maakte die fiscale clai iii
uitermate theoretisch, maar aan het uitgangspunt van de
belastingheffing werd principieel geen geweld gedaan, in
1961 werd voorgesteld de egalisatie-reserve toe te voegen
aan de NOR (Nieuwe Overgangs Reserve). Thans stellen
de bewindslieden dat dit een te vérgaande tegemoetkoming
is aan verzekeringsmaatschappijen, omdat de NOR tegen
een sterk gereduceerd afkooptarief opgeheven kan worden.
En dus achten zij het juister (juister dan juist!) deze in de
loop van vijf jaar aan de winst toe te voegen.
Alsof het niet mogelijk geweest zou zijn de bestaande
egalisatie-reserve te handhaven en daarmede’ de theore-
tische belastingclaim ten volle te handhaven!
Tegen dit voorstel tot liquidatie van de egalisatie-reserve
is een storm van protest gerezen. Van diverse
zijden
is het
voorstel tot belastingheffing met terugwerkende kracht
scherp veroordeeld, ook door personen die tegen de af-
schaffing van de mogelijkheid tot belastingvrije toevoeging
aan de egalisatie-reserve geen bezwaar hebben. Deze princi-
piële kwestie is zo duidelijk, dat een uitvoerige uiteen-
zetting hier achterwege kan blijven.
FINANCIËLE CONSEQUENTIES
Volgens
Het Finandeele Dagblad
van 31 juli 1968 reser-
veerden de levensverzekeraars in 1964 f. 10,5 mln. en in
1966 f. 8,5 mln, voor de betaling van vennootschâpsbelas-
ting bij een voor aandeelhoudërs beschikbare – maar
grotendeels gereserveerde – winst van f. 80 mln.
Bij de tweede nota van wijziging wordt bij de budgettaire
gevolgen vermeld dat de beëindiging van de dotatie aan
de egalisatiereserve f. 25 mln, per jaar zou opbrengen en
de afwikkeling van de egalisatie-reserve (gedurende vijf
ESB 16-10.1968
96
jaar) f. 50 mln, per jaar. Globaal genomen zou de te be-.
talen belasting voor de levensverzekeraars, aannemende
dat de genoemde f. 25 mln, voor 90% de levensverzekeraars
betreft, van f. 10,5 mln, per jaar
stijgen
tot f. 83 mln, per
jaar gedurende de vijf jaar dat de egalisatie-reserve wordt
afgebroken.
Bij een fiscale winst van f. 80 mln, zou dat f. 36 mln.
plus f. 50 mln, is f.- 86 mln, worden. Ieder jaar gedurende
die vijf jaar zouden de gezamenlijke levensverzekeraars
derhalve aan winst, na aftrek van belastingen, een
negatief
resultaat van f. 3 â 6 mln, boeken. Zouden er nog uit-
keringen aan aandeelhouders of andere winstgercchtigden
plaatsvinden dan zouden -de jaarlijkse tekorten verder
stijgen. Aangezien verwacht mag worden dat de omvang
van de premiereserve (de contante waarde van de ver-
plichtingen tegenover de verzekerden) in die vijfjaar belang-
rijk zal stijgen, zou de relatieve omvang van de Vrije reserves
in die periode belangrijk dalen.
Overigens zouden de maatschappijen naar mijn mening
de extra te betalen belasting, indien het wetsontwerp on-
verhoopt ongewijzigd aanvaard zou worden, zodra zulks
het geval is ineens als een schuld moeten beschouwen.
Het Vrije vermogen dat Het Financieele Dagblad
op 31juli
jl. op f. 798 mln, stelt en in het nummer van 3 en
5
augustus
ji. op f. 950 mln, zou dan ineens met 20 â 25% dalen.
Jn bepaalde commentaren is gesteld, dat de maatschap-
pijen hun vrije reserves op peil zouden kunnen houden
dooi’ de premiereserves minder consërvatief te berekenen.
Zelfs is gesteld, dat de’bewindslieden van Financiën mede
door een te conservatieve berekening van de premie-
reserves tot hun voorstellen gekomen zouden zijn. Als dat
juist zou zijn is het hoogst onbehoorlijk. De wijze waarop
de premicreserve berekend is. behoort geheel los te staan
van het princie van de belastingheffing. Is de berekening
onjuist dan zal deze fiscaal niet geaccepteerd moeten
worden; is de berekening aanvaardbaar dan mag men niet
via een omweg een herziening afdwingen.
Maar gesteld dat de maatschappijen f. 250 mln, zouden
willen vrijmaken uit de premiereserve, die geen vrije reserve
is maar de geschatte omvang van een schuld, wat zijn dan
de fiscale consequenties? Die f. 250 mln, zou als belastbare
winst beschouwd worden en daarover zou dan
45%
be-
lasting verschuldigd
zijn.
Om netto f. 250 mln, Vrij te maken
100
zouden de verzekeraars
x f. 250 mln. is ruim f.
450
55
mln, aan de preniiereserve moeten onttrekken en dat be-
drag volledig aan de fiscus moeten afstaan!
DE BEREKEMNG VAN DE PREMIERESERVE
Steeds luider wordt de kritiek op de lage rentevoet (meestal
tussen 3 en 31 %) waarop de premiereserves berekend
worden. De gemiddeld gekweekte rente ligt immers veel
hoger en beweegt zich nog in
stijgende
lijn. Zouden de
verzekeraars overgaan tot wijziging van de grondslagen
van de premiereserves, dan zou daarbij ook de berekening
van de onkosten een rol moeten spelen; het is waarschijnlijk
dat de gestegen kosten bij een eventuele herziening van de
berekeningen de daling van de premiereserves bij de aan-
vaarding van een hogere rente ten dele te niet zouden doen.
Maar het is zeer dubieus of en in hoeverre de verzekeraars
de rentevoet hoger kunnen stellen.
Voor de uitkomsten van het verzekeringsbedrijf is niet
de-thans geldende rente, of de rente die in de laatste vijf
jaar bedongen kon worden, beslissend. Beslissend is de
rente gedurende de gehele duur van de lopende verzekerin-
gen. En die duur kan heel lang zijn. Als een pas geboren
baby verzekerd wordt voor een uitkering bij overijden
loopt zo’n verzekering gemiddeld meer dan 70 jaar. Worden
pensioenen ingaande op 65-jarige leeftijd afgesloten voor
mensen van 25 jaar, dan leidt dit tot een premiereserve die
40 jaar lang een stijging vertoont, terwijl ook in de jaren
daarna, als de premiereserve geleidelijk daalt, de rente die
gemaakt wordt nog van belang is.
De maatschappijen die herhaaldelijk jaren beleefd
hebben dat de rente beneden de 4% lag en zich de eerste
naoorlogse jaren herinneren toen grote bedragen tegen 3
Y.
en 3% i.jitgezet moesten worden, zullen bij een verhoging
van de rentegrondslag beslist niet- ver willen gaan. Maat-
schappijen die wel ver zouden gaan en ook de premies
zouden gaan baseren op de historisch gezien hoge. rente
van de laatste jaren, zouden een soort zelfmoord op termijn
plegen. Want zodra de rente voor nieuwe beleggingen
daalt beneden de rente waarvan wordt uitgegaan, moet
tegen een te lage rente belegd worden, welke rente voor
iedere nieuwe belegging voor een reeks van jaren vast zal
staan. Het cumulatief effect van dat soort beleggingen ge-
durende een bepaalde periode plus de herbelegging van de
binnenkomende aflossingen, ten dele vervroegde aflos-
singen, zal tot steeds stijgende verliezen leiden.
Wat de maatschappijen wel kunnen doen en wat dan
ook gebeurt is
het verlenen van kortingen op koopsommen, waar-
van de omvang samenhangt met de rente op het tijdstip
van storting, omdat de hogere rente dan voor een aantal
jaren bedongen kan worden;
het verlenen, van soortgelijke kortingen- voor premies
naarmate ze ontvangen worden, hetgeen op adminis-
tratieve gronden tot de collectieve contracten beperkt
blijft;
winstdeling.
Voorzover de eventuele hogere rente doorbetaald moet
worden kan de premiereserve uiteraard niet op grondslag
van de hogere rente berekend worden.
Door de thans geldende rente wordt uiteraard een aan-
zienlijke rente-winst geboekt, welke winst voorlopig eerder
groter dan kleiner zal worden.. Maar dat betekent niet,
dat de contante waarde van de te verwachten winst nu
reeds belast moet worden. Bij andere bedrijven, waarvan
vrijwel vaststaat dat de komende jaren winstgevend zul-
len zijn, wordt belasting geheven naarmate de winst ge-
maakt wordt. Dat behooit ook bij de levensverzekeraars
het geval te zijn.
Mr. J.
M.
Drees
(I.M.)
966
De IN
.
– hulpdoelstelfing
j.h. nieuwe gedaante
In. 1964 nam de eerste wereidhandelsconferentie te Genève,
UNCTAD.I, de aanbeveling aan, dat elk ontwikkeld land
zou trachten aan de ontwikkelingslanden tenminste 1
Y.
van het eigen nationale inkomen aan ontwikkelingshulp
te verlenen. De formulering van deze doelstelling riep een
aantal problemen op. –
RELATIE TOT NATIONAAL INKOMEN
Volgens de donorlanden lag het voor de hand dat natio-
naal inkomen hier netto nationaal produkt (n.n.p.) tegen
factorkosten betekende,, omdat dit laatste begrip beter de
capaciteit zou weergeven van een land om hulp te verlenen
dan het bruto nationaal produkt (b.n.p.) tegen markt-
prijzen. Jn een in 1967 verschenen rapport van een expert-
groep van de Verenigde Naties over methodologische
problemen bij de meting van de stroom van middelen naar
de ontwikkelingslanden, wordt daarentegen de voorkeur
uitgesproken voor het relateren aan het b.n.p., omdat
men dan niet de aftrek behoeft toe te passeh van afschrij-
vingen en indirecte belastingen om het n.n.p. tegen factor-
kosten te berekenen. Het door de verschillende landeiï ge-
hanteerde aftrekpercentage voor de afschrijvingen, ten-
einde rekening te houden.met,de kosten,,om het kapitaal
in stand te houden, is nI. niet zonder willekeur, en de be-
staande praktijken verschillen sterk van land tot land.
Voorts lijkt het categorische onderscheid tussen directe en
indirecte belastingen niet gerechtvaardigd. Het is niet zo
dat de directe belastingen alleen de factorinkomens be-
invloeden en de indirecte belastingen alleen de relatieve
prijzen.
Van praktischer belang was de vraag of de 1 % van het
nn.p. tegen factorkosten als een doelstelling kon worden
•.beschouwd om van de zijde van de donorlanden tot een
merkbaar grotere hulpinspanning te komen. Ecn globale
berekening leert dat het voor 1964 een extra bedrag aan
:hulp van bijna $ 1 mrd. zou hebben opgeleverd, indien de
:landen die de 1
Y.
niet haalden de achterstand hadden
goedgemaakt. Dit bedrag komt neer op slechts 10% extra
.hulp, zodat. cie hulpdoelstelling van 1964 globaal gezien
•een allesbehalve ambitieuze doelstelling was.
INHOUD HULPBEGRIP
De doelstelling van 1964 vatte onder hulp zowel uit een
oogpunt van ontwikkelingseffect als van lasten voor de
ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden een tamelijk
heterogene groep van middelen samen. Twee hoofd-
groepen zijn te onderscheiden: publieke en particuliere
middelen.
Tot de
publieke
middelen behoren schenkingen, ver-
kopen yan grondstoffen, tegen lokale .valuta’s, leningen
voor perioden langer dan een jaar onder aftrek van aflos-
singen, chnkingen enJeningen aan multilatcralc hulp-
organisaties, alsmede netto aankopen van obligaties,
leningen en deelnemingen van deze organisaties.
Tot de
parikiuliere
kapitaaistroom worden met name
gerekend: directe en portfolio-investeringen en export-
kredieten (met een looptijd van langer dan een jaar). Niet
afgetrokken worden de tegengestelde kapitaalstromen
afkomstig van ingezetenen van de minder ontwikkelde
landen, noch dc interest of andere vruchten van het kapitaal.
Bij de berekening van de hufpomvang wordt hier blijk-
baar de methode van de zgn. netto stroom toegepast,
d.w.z. terugbetalingcri van het geleende kapitaal worden
afgetrokken. Een andere methode is die van dc zgn. netto
transfer, waarbij naastde aflossingen de betaalde interest
en de investeringsinkomens worden afgetrokken.
DE KEUZE VAN HET PERCENTAGE
Het percentage van de hulpdoelstelling werd namelijk
willekeurig gekozen. In de aanbeveling van 1964 wordt
dan ook gesteld, dat niet bedoeld is om met die 1
Y.
een
plafond aan te geven. Een direct verband tussen de hulp-
doelstelling en het gemiddelde groeidoel van
5% per jaar
van het eerste. ontwikkelingsdeccnnium van de Verenigde
Naties (1960-1970) kan niet worden gelegd, want het
bereiken van dit groeipercentage is afhankeljk van vele
factoren, waarvan de ontwikkelingshulp er slechts één is.
Het grootste deel van de inspanning moet van de ont-
wikkelingslanden zelf komen en het ontwikkelingsproces in
deze landen is afhankelijk van de organisatorische en
politieke omstandigheden aldaar.
Om ,,redeljke” ramingen van de behoeften aan hulp te
kunnen maken wordt o.a. gebruik gemaakt van econo-
mische modellen, die de gecompliceerde functionering van
de economie trachten te beschrijven en die worden toegepast
0
1) de afzonderlijke ontwikkelingslanden. De uitkomsten
lcunnen echter al naar gelang de veronderstellingen, bijv.
ten aanzien van het na te streven groeipercentage van het
b.n.p. of de export- en importverwachtingen, sterk ver
–
schillen. Mede hierdoor kan men van mening verschillen
over- de. ,,redelijkheid” van de behoefteramingen aan hulp.
De toercikendheid van de hulp kan bovendien niet beoor-
deeld worden op grond van de totale omvang van de hulp
alleen, want de inhoud van de hulp (men spreekt wel van
de ,,kwaliteit” van de hulp) speelt evenzeer een rol.
DE ,,TARGET” VAN NEW DELHI
Op de tweede wereldhandelsconferentie, UNCTAD 11,
die van 1 februari tot 29 maart 1968 te New Delhi werd
gehouden, heeft de hulpdoeistelling in verschillende op-
zichten een nieuwe gedaante gekregen
1
. Niet langer wordt
de 1 % aan het netto nationaal produkt tegen factorkosten
,
1
Decisicn 27 (II).
ESB 16-10-1968
.
967
gerelateerd, maar aan het grotere bruto nationaal pro-
dukt tegen marktprijzen. De na te streven omvang van de
hulp komt hiermede gemiddeld 25 % hoger te liggen dan
voorheen.
Volgens de voorlopige, door de Ontwikkelingshulp-
commissie van de OECD in juli jI. gepubliceerde, gegevens
zag het beeld voor de individuele donorlanden in 1967 er
als volgt uit:
Netto stroom in procenten van het b.n.p. tegel! ,narktprjzen
Publiek
Particulier
Totaal
AuStralië
0,65
0,06
071
België
0,51
0,28
0,80
Canada
0,37 0,07
0,44
Denemarken
0,23
-0,02
0,21
Duittl,nd
0,46
0,50
0,95
Engeland
………..
‘0,45
0,42
0,87
Frankrijk
0,76
0,47
1,24
Italië
…………..
..
0,30
0,10 0,40 Japan
…………..
0,41
.
0,76
Nederland
..0,35
0,51
0,5i
1,01
Noorwegen
..
0,19
(),19
0,37
Ooatenrijk
(0,36)
(0,08)
(0,45)
Portugal
………..
(0,60)
(0,38)
(0,98)
Zweden
0,27
0,27
0,55
Zwitserland
0,03
.0,75
0,78
Verenigde Staten
…
0,47
..
0,23
0,70
Totaal
………….
(0,46)
(0,29)
(0,75)
Enkele donorlanden voldeden in 1967 dus reeds aan de
doelstelling.
Aan de wens van de ontwikkelingslanden om wijzi-
gingen in de als ontwikkelingshulp te beschouwen cate-
gorieën aan te brengen is niet voldaan. Wel is thans het
beginsel tot uitdrukking gebracht dat de donorlanden
ervoor moeten trachten te zorgen dat de publieke hulp een
aanzienlijk deel van de totale hulp zal uitmaken. Enkele
donorlanden verklaarden zich ter conferentie bereid een
minimum aandeel publieke hulp van0,75% resp. 0,50% te
zullen nastreven. Dit uiteraard gezien de grotere invloed
die de overheid op de eigen hulp dan op de particuliere
kapitaalstroom heeft. Van belang is in dit verband ook de
suggestie van de ontwikkelingslanden en sommige ont-
wikkelde landen op de conferentie om de hulpvoorwaardert
vôor de publieke hulp te verbeteren z.
Opgenomen is thans de erkenning dat donorlanden bij
liet nastreven van de 1 %-doelstelling geremd kunnen
worden door economische moeilijkheden. Bovendien is de
clausule uit de aanbeveling van 1964, dat donorlanden
die zelf op netto basis kapitaal importeren in een uit-
zonderingspositie verkeren, gehandhaafd.
Behoudens enkele uitzonderingen werd geen streefdatum
voor de doelstelling door de donorlanden gefixeerd.
Zouden echter in de loop van het volgende decennium de
donorlanden, met name de grotere waaronder de Ver-
enigde Staten, meer bereid blijken’de doelstelling tot richt-‘
lijn te nemen, dan zou omstreeks 1975 een hulpbedrag
kunnen worden bereikt dat naar schatting ca. $
4,5
mrd,
hoger is dan onder de oude doelstelling. Samen met o.a.
een verbetering van de huipvoorwaarden en vergemakke-
lijking van de handelsmogelijkheden zou dit een essentiële
stimulans voor de eigen ontwikkelingsinspanning van de
ontwikkelingslanden kunnen vormen.
K. J. Bordewijk,
2
Decision
29 (II).
‘ Op basis van prijzen van
1967;
de hulp van de westelijke
landen in
1967
bedroeg ruim $ II mrd.
Boekbespreking
Anthony Harrison: The Framework of
Econômy and the Rise of the State.
York / Londen, xiii – 189 blz.
Dit boek maakt deel uit van een nieuwe
serie die een aantal aspecten wil gaan
– belichten van de wereldgeschiedcnis
van de twintigste eeuw. De serie heet
,,The Making of the 20th Century” en
van de auteurs wordt verwacht dat zij
de kloof overbruggen tussen de intel-
‘,-
ligente leek en de gespecialiseerde stu-
dent, altijd een moeilijke opgave.
Twee aspecten vormen het onderwerp
van Harrisons boek, namelijk de ont-
wikkeling van de economische ver-
houdingen van de landen onderling en
die van de economische rol van de
overheid binnen de verschillende lan-
den. Dit zijn beide zeer omvangrijke
onderwerpen en liet is duidelijk dat de
schrijver, binnen het kader van een
toch betrèkkelijk klein boek
2
zich aan-
Economie Activity. The International
St. Martiri’s Press / Macmillan, New
zienlijke beperkingen heeft moeten
opleggen. Het moet dan ook worden
betwijfeld of met name de gespeciali-
seerde student er zich veel nieuw in
zicht door zal kunnen verwerven:
Het boek is overwegend beschrj-
vend, leest gemakkelijk, is aantrekkelijk
geïllustreerd en bevat vele tabellen. De
gegevens betreffende de handel gaan
veelal niet verder dan 1964.
Bij het illustreren van de ontwikke-
lingen met betrekking tot overheids-
bemoeienis in binnenlandse econo-
mische aangelegenheden valt het
zwaartepunt, zoals de auteur zelf toe:
geeft, op Engeland. Met name ont-
wikkelingen in Nederland, die
tch
wel
interessant eh wellicht ook leerzaam
zijn geweest (inkomenspolitiek), komen
dan ook niet aan bod. De behandeling
van de ontwikkeling der internatio-
nale economische instellingen en over-
eenkomsten is summier. Binnen het
beperkte bestek van dit boek kan dit
welhaast niet anders.
Voorin het boek vindt men een korte
verklaring van enkele technische ter-
men (devaluatie, ruïlvoet, liquiditeit
e.d.). Een appendix vermeldt de leden,
in 1965, yan Wereldbank, Internatio-
naal ‘Monetair Fonds en Algemene
Overeenkomst over Tarieven en ‘Han-
del (GATT). Tevens vindt men achter-
in het boek een
lijst
van de belang-
rijkste jaartallen en een bibliografie.
Samenvattend kan naar mijn mening
worden gesteld dat de schrijver erin is
geslaagd een speciaal voor de algemene
lezer interessant werkje te hebben ge-
schreven. Van deze markt zal de serie
‘waartoe het boekje behoort het ook
wel voornamelijk moeten hebben.
Prof. Dr,
A,
J. Reitsma
968
l/m sept.
1967
t/m set.
1968
Rijk
……………………….
5′
496
800
725
..
322
537
50
108
Lagere overheid
…………………
Particuliere sector
………………..
.717
1.867
–
–
Buitenland
……………………..
Bruto beroep
…………………….
Uitlotingen
…………………..
-581
-619
Netto beroep
…………………..
1.136
..
1.248
De totaalbedragen ontlopen elkaar niet zoveel. Wat de
spreiding over de gegadigden betreft liggen de centrale en
de lagere overheid tot nu toe lager; de particuliere sector
daarentegen ligt hoger dan vorig jaar: De aanvankelijke
verschillen zijn kleiner geworden.
Het spaaroverschot in de periode januari/augustus 1967
heeft bij de drie traditionele spaarinstellingen f. 1.128 mln
;
bedragen. In dezelfde periode van 1968 is langs deze weg
wat meer gespaard nI. f. 1.187 mln. Het totale spaartegoed
bij Rijkspostspaarbank, algemene spaarbanken en land-
bouwkredietinstellingen heeft thans de f. 23 mrd. over-
schreden.
KOERSSTAAT
lndexcijfers aandelen
29 dec.
H.
&
L.
4 okt.
II
okt.
(1953
=
100)
1967
1968
1968 1968
Algemeen
………………
374
460-359
457
453
lnternationaleconcerns
514
.660-495
653
650
industrie
…………………
357
415-341
415
406
Schuepvaart
…………….
109
139-102
139 138
Banken enverzekering
……..
‘185
220- 179
219 219
Handel en?
……………..
168
199- 160
198
196
Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.
Aandelenkoersen
Kon. Petroleum
………….
f. 155,60
f. 195,85
f. 194,65
Philips
………………..
f. 127,40
F. 155,90
f. 158,55
Unilever, cert .
…………..
f. 108,40
f. 139,95
I
136,20
Zout-Organon
……………
t’.
160,–
t’.
197,50
t’.
195,30
Hoogovens, n.r.c.
………..
t’.
125.40
–
F.
120,50
F.
117,45
A.K.0
…………………
t’.
66,-
f.
94,10
t’.
97,25
AMRO-Bank
…………..
t’.
47,20
–
t’.
67,-
t’.
63,90
Nat. Nederlanden
…………
619 730
732
K.L.M
………………….
t’.
276,-
S
t’. 178,-
t’. 178,-
Robeco
…………………
t’. 228,40 t’. 251,50 t’. 251,40
New York
Dow Jones Jndustrials
905
–
953
950
Rentestand
Langlopende staatsobligaties
2
–
6,27
6,45
6,45
Aandelen: internationalen
I
…
4,0
– –
lokalen
2
4,2
– –
Disconto driemaands schatkist-
papier
——————-
‘4
45 45
1
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
1
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
Prof. Dr. C. D. Jongman
Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT
Opnieuw is de invloed van de Staat bepalend geweest voor
de gang van zaken op de geldmarkt. In dc op 7 oktober
eindigende periode kon ‘s Rijks kas met
f.
205 mln. toe-
nemen. Dit bedrag is de resultante van velerlei financiële
transacties, nI. de ontvangst uit belastingaanslagen waarbij
de vennootschapsbelasting de belangrijkste is geweest, de
aflossing van schatkistpapier dat in de ioop van de tijd is
uitgegeven met het doel tegenover de belastingstroom een
compenserende uitgavens?oom te creëren, waarschijnlijk
aflossing van kasgeldleningen en tenslotte de lopende uit-
gaven. Van de omvang van elk dezer stromen weten wij
althans op de korte termijn vrijwel niets; het behoeft echter
geen betoog dat voor de marktsituatie alleen de resultante
van alle krachten van belang is.
In de eerste week van oktober heeft de snel inkrimpende
bankbiljettencirculatie voor een belangrijk tegenwicht ge-
zorgd voor de geldstroom naar de Schatkist (f. 180 mln.).
De banken bleken nog over enige tientallen miljoenen bij
dc Nederlandsche Bank discontabel papier te beschikken,
hetgeen zij in kasliquiditeit hebben omgezet. Per saldo
liepen,de banksaldi nog iets terugtot een maar zelden
voorkomend laag peil.
KAPITAALMARKT
Bij zijn overwegingen betreffende de grootte van de nieuwe
Staatslening heeft de Minister van Financiën waarschijnlijk
iets meer gelet op de rentefactor danop het bedrag dat
hij uit de markt zou hebben kunnen verkrijgen. Hij heeft
de uitgiftekoers op 994% (minimumkoers 99%) gesteld
waardoor ruim f. 233 mln. kon worden geplaatst; d.i. is
iets meer dan het minimumbedrag van de lening (f. 225
mln.). Zou een lagere uitgiftekoers en daarmee dus een
hogere rente zijn geaccepteerd, dan zou het leningsbedrag
hoger zijn geweest.
Driekwart van het jaar 1968 is thans voorbij; in deze
pçriode heeft de.emissiemarkt zich vergeleken met het-
zelfde tijdvak van 1967 als volgt ontwikkeld (in f. mln.):
(I.M.)
ESB 16-10-1968
969
N22
KABELS
voor
sterkstroo m en
telecommunicatie
STAALDRAAD
Walsdraad/
-.
getrokken draad
STAALBAND
warm en koud
gewalst
PROVINCIE UTRECHT
Ter provinciale griffie (afdeling 3: o.a. toezicht gemeente-
financiën en openbare nutsbedrijven) kan worden geplaatst
een
BEDRIJFSECONOOM
Taak:
het voorbereiden van adviezen op bedrijfs-
economisch terrein m.b.t. overheidsbedrijven.
Eisen:
tenminste middelbare schoolopleiding en
gedegen theoretische en praktische scholing
in bedrijfseconornie; goede redactionele
kwaliteiten.
Voorwaarden: Salarisgrenzen bij indiensttreding, afhanke-
– lijk van bekwaamheid en ervaring, in de rang
van referendaris tussen f. 19.074,— en
f. 25.296,—, excl. 6% vakantie-uitkering;
A.O.W./A.W.W.-premie komt voor rekening
van de provincie; verplaatsingskostenregeling
is van toepassing; bemiddeling bij het ver-
krijgen van woonruimte.
Sollicitaties binnen 3 weken te richten aan gedeputeerde
staten van Utrecht, in te zenden aan de griffier der staten
van Utrecht, Achter St. Pieter 20 te Utrecht, met vermelding
in de linkerbovenhoek van de brief 3.68/5.
Mededelingen
‘
CURSORISCHE DISCUSSIEBIJFENKOMSTEN N.C.D.
Het Nederlands Centrum van Directeuren (N.C:D.)
organiseert ook het komend cursusjaar (1968-1969) weer
,,cursorische discussiebijeenko msten” op het terrein an
general management, zijnde het gebied waar volgens.het
N.C.D. ,,de Nederlandse directeur en zïjn naaste mede-
werkers dc grootste achterstand hebben” en waar,, ,
;
het
spook van de kennisveroudering dreigt”.
Jij het komende seizoen kan men een keuze maken, uit
25 verschillende eendaagse en 3 meerdaagse discussie-
bijeenkomsten. Deze vinden plaats in Amsterdam, .”s-G.ra-
venhage, ‘s-Hertogenbosch, Rotterdam en Zeist. Voor
verdere inlichtingen wende men zich tot het secretariaat
van het Nederlands Centrum van Directeuren, vaiEghen-
straat 86, Amstcrdam-Z, tel. (020) 73 95 51.
CURSUS INVESTERINGSBESLISSINGEN
Het Economisch Instituut Tilburg organiseert in samen-
werking met de Federatie van de Katholieke en Protestants-
Christelijke Wërkgeversverbonden in noveniberrendem
ber a.s. een nieuwe cursus over Investeringsbeslissingen.
De cursus zal worden gegeven op acht achtereenvolgende
woensdagmiddagen van 14.00-17.00 uur in het gebouw
van de Katholieke Hogeschool. De beide eerste colleges
zijn voorafgaande instructies voor hen die daaraan,be-
hoefte hebben. Hierin behandelt. Drs. J K.,Sistemanrts
de rekentechnieken en ‘Jr. D. Neeleman. de’ statistische
problemen bij de investeringen. .
In de eigenlijke cursus worden behandeld: de’ tradi-
tionele investeringsanalyse en de evaluatie daarvan, door
Drs. A. J. Schoorlemrner; de investeringsbeslissing in de
praktijk, door Dr. F. W. C. Blom; investeringsbeslissingen
onder onzekerheid, door Prof. Dr. P. A. Verheyen;
invloed van overheidsmaatregelen op de investerings-
beslissing, door Prof. Dr. Th. A. Stevers; definanciering
van de investeringen, door Drs. H. J. Manschot.
De kosten van de cursus bedragen f. 400 per
.
deelnemer.
Inlichtingen kunnen worden verkregen bij: J. H.’van den
Brand, secretaris van de cursus, Economisch .Instituut
Tilburg, Hogeschoollaan 225, Tilburg. TeL
(04250)
7 09 60, toestel
455.
,
. , ,
N.V.
NEDERLANDSCHE
KABELFABRIEKEN
DELFT
ECONOMISCH-STATISTISCHE MIDDAG 1968
–
Op 24 oktober a.s. wordt door de Economische Sectie van
de Vereniging voor Statistiek de jaarlijkse Economisch-
Statistische middag georganiseerd. Als algemeen onder
–
werp is gekozen: GEÏNTEGREERDE DATAVERWER-
KING MET BEHULP VAN 1E COMPUTER. Enige
medewerkers van Heineken Rekencentrum N.V. zullen
lezingen houden over moderne communicatie, multifactor
–
iysteem en transportpianning.
De lezingen en discussie zullen plaatsvinden in het
nieuwe gebouw van-de Nederlandse Economische Hoge-
school te Rotterdam. Voor belangstellenden, ook buiten
970
de kring der V.V.S., zijn nadere inlichtingen en een folder
(tevens toegangsbewijs) te verkrijgen op het secretariaat
van de Economische Sectie, p/a Nwe Doelenstraat 16-18,
Amsterdam (C.), tel.: 2178 78, toestel 3387.
CONGRES PROJECTPLANNING
D.M.V. NETWERKANALYSE
Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (sectie Bedrijfs-
organisatie), de Vereniging voor Statistiek (sectie Opera-
tionele Research) en het Nederlands Studiecentrum voor
Administratieve Automatisering (bestuurlijke informatie-
verwerking) zullen gezamenlijk van 6 tot 10 oktober 1969
in Amsterdam Het Tweede Internationale Congres over
Projectplanning door middel van Netwerkanalyse organi-
seren (Second International Congress on Project Planning
by Network Analysis – INTERNET 1969).
Doel van het congres is de huidige stand van het theo-
rétisch onderzoek en van de praktische toepassing van
planning met behulp van netwerkmethode na te gaan, de
uitwisseling van praktijkervaringen te bevorderen en nieuwe
toepassingsgebieden te onderzoeken, zowel ten behoeve
van grote als van middelgrote bedrijven. Onderwerpen die
aan de orde worden gesteld zijn onder andere: manage-
ment-problemen, capaciteitsplanning niet en gebruik van
computers bij netwerkplanningen, structuuranalyse van het
netwerk en stochastische aspecten van deze vorm van
planning.
Het congressecretariaat is gevestigd aan het Lange Voor-
hout 16, ‘s-Gravenhage, tel. (070) 18 49 25. Nadere mcde-
pelingen volgen in een verder stadium van voorbereidingen.
EXAMEN MARKTONDERZOEK
Op 29 en 30 november a.s. zal liet examen ,,Marktonder-
zoek” voor het eerst worden afgenomen door de Neder-
landse Vereniging van Marktonderzoekers. De Vereniging
heeft voor dit jaar als leden van de examencommissie be-
noemd Prof. Dr. J. van Tulder, •voorzitter, Dr. G. J.’
Aeyelts Averink en de heer R. Swier.
Exameneisen, examenprospectus en aanmeldi ngsformu-
her kunnen worden aangevraagd bij de heer G. Mulder,
secretaris van de examencommissie, adres: Frederik
Hendriklaan 110, Leiderdorp. De aanmelding dient véér
1 november 1968.te worden ingezonden. Het examengeld
bedraagt f. 60, te voldoen bij aanmelding.
Recente
publikaties
Het Nederlands Instituut voor Efficien-
cy, de Universitaire Pers Rotterdam en
de Standaard Wetenschappelijke Uit-
geverij te Antwerpen verlichten tegen-
woordig elkaars risico door menige
publikatie gezamenlijk uit te geven.
Zo ook het volgende drietal:
Het ondernemingsklimaat in Nederland.
Verslag van de Najaarsefficiencydagen
1967 gewijd aan de invloed van onder-
nemer en onderneming op het onder-
nemingsklimaat in ons land. 1968,
156 blz., f.
15.
,,Het ondernemingsklimaat”: een
onderwerp waarover zeer vaak zeer
vaag wordt gepraat. Goed idee daar-
om van het NIVE zijn Najaars-
efficiencydagen 1967 hieraan te wijden.
Van de gebundelde referaten noemen
wij: ,,De bijdrage van de ondernemers
tot verbetering van het ondernemings-
klimaat” (Drs. S. C. Bakkenist), ,,De
Nederlandse onderneming in Europa”
(Dr. M. Weisglas), ,,De Nederlandse
onderneming in de wereld” (Th. H.
Oltheten), ,,Consument en consumen
tenorganisaties: een uitdaging aan
marketing” (Prof. Mr. J. M. Polak).
Financiering voor de middengrote en
kleinere onderneming.
Een bundel arti-
kelen uit de tijdschriften
Groei
en
Inkoop.
1968, 96 blz., f. 10.
Deze gebundelde tijdschriftartikelen
zijn van achtereenvolgens:
Dr. A. Houwink:. Financiering van
investeringen; Mr. H. A. F. Velu:
Krediet of eigen kapitaal; E. Geeraert:
Verbanden tussen de rendabiliteit van
het eigen en van het totaalvermogen;
Jr. D- A. Bonhof: Ondernemer.
durft U niet te veel?; Mr. J. C. M.
Smits: Financieringsmogelijkheden van
bedrijfspanden voor het midden- en
klinbedrijf; Dr. F. W. C. Blom:
Financiële mentaliteit en groei.
Nieuwe patronen van samenwerking.
De medezeggenschap opnieuw in het
middelpunt van de belangstelling. Een
bundel artikelen uit ,,Personeels-
beleid”. 1968, 64 blz., f. 7,50.
Bureau voor Mârketing Management
Dr. A. D. Bonnet
Voor objectief overleg en weten-
schappelijke beoordeling van uw
marketi ngwegen en -mogelijkheden
Huize ‘t Eiland –
Bergambacht
(Z.H.) – tel. 01825-607
–
ESB 16-10-1968
971
Dr. H. J. J. van Beinum, Dr.
M.
R.
van Gils en Drs. E. J. Verhagen:
Taakontwerp en
werkorganisatie. Een
sociotechnisch veldexperiment. Com-
missie Opvoering Produktiviteit van de
Sociaal-Economische Raad, september
1968, 97 blz., f. 6.
Het experiment dat in deze nieuwe
COP-publikatie wordt besproken, is
tot stand gekomen in samenwerking
tussen het Nederlands Instituut voor
Praeventieve Geneeskunde te Leiden
en The Tavistock Institute of Human
Relations te Londen. Het ging er om
een onderzoek in te stellen naar de
invloed van de herstructurering van
administratieve routinetaken op de
produktiviteit en de arbeidsbeleving van
de bij dat werk betrckkenen. Het
experiment werd uitgevoerd in een van
de ponscentra van de Postcheque- en
Girodienst.
Tin de afdeling waar het exjeriment
werd uitgevoerd, verrichten voorname-
lijk vrouwelijke personeelsleden een-
voudige, hoofdzakelijk administratieve
arbeid. Hiervoor is geen speciale ken-
nis, maar wel enige routine nodig. Uit
een vooronderzoek bleek dat men wel
tevreden was met het salaris, de werk-
omstandigheden en het leiding geven;
het werk zelf werd echter weinig
interessant gevonden en men voelde
er zich ook nauwelijks bij betrokken.
Er werd geconstateerd, dat er door
specialisatie van het werk weinig ruimte
was overgebleven voor variatie en dat
er geen terugkoppeling van de resul-
taten plaatsvond. In nauw overleg met
de bedrijfsleiding werd besloten bij de
herstructurering naast de technische/
economische criteria ook rekening te
houden met een aantal sociale en
psychologische criteria.
• De belangrijkste resultaten zijn als
volgt samen te vatten:
De samenwerking in de groep, de
afwisseling in het werk, de kennis van
de resultalen en de individuele verant-
woordelijkheid zijn toegenomen.
De groepen menen dat het werk
interessanter, prettiger, gezelliger en
minder eentonig is geworden. Het
arbeidsmoreel is aanzienlijk gestegen.
Het indexcijfer van de uurproduktie
y
oor het totaal van alle werkzaamheden
is
met bijna 20% gestegen. Deze stij-
ging is enerzijds een gevolg van de
stijging van de individuele produktie-
capaciteit, anderzijds van een grotcre
flexibiliteit van het arbeidsproces.
DE ELSEVIER GROEP
bestaande uit werkmaatschappijen in diverse landen zoekt
voor enige van haar grote uitgeverijen;
.
.
1
ASS I STE NT- CO NTRO LLERS
leeftijd circa 30 jaar.
Betrokkenen zullen onder rechtstreekse supervisie van de
direktie van deze uitgeverijen en onder functionele leiding
van de concern-controller tot taak krijgen de resultaten-
analyse en budgetcontrole van de betreffende werkmaat-
schappijen.
In samenwerking met de centrale concerndiensten zullen
projektmatige aktiviteiten op administratief- en commer-
cieel-organisatorisch gebied dienen te worden ontwikkeld.
De funktionaris zal verder o.m. ook bij de longterni plan-
ning van de betreffende uitgeverijen worden ingeschakeld.
Bij gebleken geschiktheid zal de betrokkene later bij de
commerciële leiding van het bedrijf worden betrokken.
De gedachten gaan uit naar een jong economisch doctoran-
dus of een met de accountantsstudie (NIVRA) vergevorder-
de (tot het onderdeel administratieve Organisatie).
Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige informaties
dienen te worden gericht aan de Chef Personeelszaken van –
de N.V. Uitgeversmaatschappij Elsevier, postbus 211,
Amsterdam. –
11
972
Steden
in
steigers. Rapport, van de
studiegroep ,,Bestudcring stadskernen”.
Commissie Opvoering Produktiviteit
van de Sociaal-Economische Raad.
1968, 80 blz., f. 8,50.
Wat is de functie van de stadskern
van onze grote steden? Verschillende
disciplines, verschillende meningen.
Een groep deskundigen, voort-
komend uit de distributie, de centrale
en gemeentelijke overheid, stedebouw-
kundigen en financiers, heeft als inlei-
ding op de bestudering van dit pro-
bleem, ondcr auspiciën van cle Com-
missie Opvoering Produktiviteit van de
SER eeWstudiereis naar de Verenigde
Staten gemaakt. Voor dit doel is juist
de Verenigde Staten gekozen, omdat
daar in de laatste jaren in vele steden
belangrijke saneringsplannen ter hand
zijn genomen.
In dit rapport, waarin de opgedane
indrukken, gevolgtrekkingen en con-
clusies zijn neergelegd, wordt eerst
ruime aandacht besteed aan het urba-
nisatieprobleem in de Verenigde Staten
en de wijze waarop dit is aangepakt.
In een tweede gedeelte van het rapport
wordt een beschouwing gewijd aan het
vraagstuk van de verstedelijking in
Nederland. In een slothoofdstuk is een
aantal aanbevelingen opgenomen,
waarvan de realisering ten dele op korte
termijn en ten dele op lange termijn
zou moeten plaatsvinden.
Heel concreet zijn de uitspraken over
de bouwwijze in de stadscentra; de
conipactere hoogbouw zou evenals
elders als iets vanzelfsprekends moeten
worden beschouwd. Uiteraard zal de
krot-opruiming en verwijdering van
verouderde voorzieningen uit de centra
aangevat dienen te worden. Ook het
wegennet en het vervoer krijgen in het
rapport de nodige aandacht.
Met betrekking tot de lange-termijn-
planning suggereert de studiecommissie
te komen tot een plan als het Delta-
plan, maar dan voor de ontwikkeling
van de stadscentra in het derde kwart
van de 20ste eeuw. Het is duidelijk dat
niet alleen Nederland kampt met deze
problemen. Het rapport beveelt daar-
om aan te komen tot de vorming van
werkgemeenschappen van gelijkgerichte
steden van vergelijkbare omvang, in
een aantal landen.
De studiecommisie komt tenslotte
ook tot de conclusie dat de overheid een
hoge prioriteit zou moeten geven aan
de financiering van de leefbaarheid in
het verstedelijkte milieu.
12
Wij vragen ten behoeve van de Kredietverlening aan Landbouw-
organisaties een
EERSTE
ASSISTENT-ACCOUNTANT
ter directe assistentie van de in deze sector werkzame accountant.
De te benoemen functionaris zal voornamelijk belast worden met het
verzamélen en analyseren van de benodigde gegevens en jaar-
rekeningen en in het algemeen met het voorbereiden van krediet-
onderzoeken. Daarnaast zal hij ook zelfstandig kredietonderzoeken
moeten uitvoeren.
Voor deze functie is vereist de studie voor het accountantsexamen
(N.l.v.R.A.)
tot en met de administratieve organisatie.
Leeftijd tot 30 jaar.
Schriftelijke sollicitaties gaarne te richten aan de afdeling Personeels-
zaken, St. Jacobsstraat 30 te Utrecht.
r
COOKCENTRALE
RAI FFEISEN – BANK
ESB 16-10-1968
73
De Vereniging van Textiel-Inkoopcombinaties (V.T.I.)
zoekt – wegens het aanvaarden van een andere
functie door de huidige directeur – voor het Centraal
Bureau der Vereniging te Amsterdam een
DIRECTEUR
De taak van de V.T.l., waarbij 18 inkoopcombinaties
– met ce. 5000 textiel- en meubelzaken – ziin aan-
gesloten, is de behartiging van de gemeenschappe-
lijke belangen van haar leden, zoals o.a.
* de representatie tegenover andere organisaties
binnen de textielkolom en de Overheid;
* de bestudering van vraagstukken;
* het geven van voorlichting en adviezen;
* het onderhouden van contacten met de buiten-
landse organisaties van textïel-inkoopcombinaties.
Gedacht wordt aan en JURIST of ECONOOM, die
gevoel heeft voor organisatie, creatief kan denken
en, omdat het Centraal Bureau slechts een kleine bezetting heeft, zelfstandig kan werken. Voor een
succesvolle vervulling van bovengenoemde taak-
stelling en de verdere ontwikkeling van de samen-
werking binnen onze yereniging, zal veel afhangen
van de persoonlijke kwaliteiten van de man die wij
zoeken. Mede daarom moet de kandidaat bereid zijn
eventueel een psychotechnisch onderzoek te onder-
gaan.
Volledige sollicitaties met pasfoto worden ingewacht
aan het adres van het Bestuur van de V.T.I., Heren-
gracht 257 te Amsterdam-C.
__
– —
Telkens en telkens blijkt ons weer ho’ezeer de nog steeds
groeiende Iezerskring van onze uitgave
–
B
‘
.
deze wegwijzer, speciaal voor de particuliere belegger,
wat inhoud, ac:ualiteit en objectiviteit betreft, waardeert.
Dit heeft vele redenen : het bevatwekelijks
le Interessante (hoofdaitikelen, die steeds ,actuele
onderwerpen deskundig behandelen.
ir
2e Een uitvoerig en levendig, bijna dynamisch geschre-
,en.beursoverzicht, de stemming goed weergevend.
3e Een chronique scandaleuse, fair en onderhoudend
geschreven en uiteraard zonder sensatie.
1′
4e Een leerzame vragenrubriek, adviezen voor velen
inhoudend.
5e Gegevens omrent vele fondsen (ook van incâurante)
telkens wanneer hieromtrent iets te melden valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne gratis een 2-tal
proefnummers ter kennismaking.
–
Administratie Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
.
waarom
voor een
verzekering tegen
ziekenhuis- en
specialisten kosten ?
gewoon omdat
OHRA
• 89% van de premie (f10,3 miljoen) in
1967 uitkeerde aan ziektekosten;
• bij ziekte een waarborg is voor de ver-
zekerden;
• een laagste tweede klasse polis biedt
tegen een jaarpremie van
f 275.—
voor
een alleenstaande en van
f 849.—
voor
een gezin met drie of meer kinderen.
ONDERLINGE
WAARBORG MAATSCHAPPIJ
SINDS 1925
Telefoon 083 00-35651 Postbus 87
Arnhem.
974
de rij”ksoverheid Uraagt. :
1
–
voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken
t.b.v. het Bureau Onderzoek van de Hoofdafdeling Onderzoek en Documentatie
e
econoom
VOC.
nr
. 8-493410936
die in hoâfdzaok zal worden belast met het opstellen van wetenschappelijk verantwoorde
studienotos die betrekking hebben op de internationale politiek en de problematiek der
ontwikkelingslanden.
Vereist: doctoraal examen economie alsmede passieve kennis van de moderne talen.
/
Leeftild tot 35 iaar.
Standplaats: ‘s-Gravenhage.
Salaris max. f2108,- per maand.
voor liet Ministerie
van Verkeer en Waterstaat
– t.b.v. het Directoraat-Generaal van het Verkeer, bij de Afdeling Internationaal
Wegvervoer
ecoioorn of jurist
. ru-. 8-4955/0936
die na een inwerkperiode zal worden belast met de behandeling van internationale
vervoerpolitieke vraagstukken op het gebied van het wegvérvoer, waaronder begrepen
het voeren van internationale onderhandelingen.
– .
Standplaats: s-Gravenhage.
Salaris, afhankelijk van leeftijd en ervaring, tot max. f2108,- per maand.
Telefonische inlichtingen worden verstrekt onder nr. 62 46 11, tst. 2241.
-.
–
Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie vermelde vacaturenummer
(voor elke vacature een afzonderlijke brief) zenden aan de Rijks Psychologische Dienst,
Prins Mauritslaan
1, ‘s-Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief
6%.
vakântieuitkering
ESB 16-10-1968
975
er is in
,
onze S’taf
plaats en toekomst voor
jonge
registeraccountants’
Onze staf van vakbekwame medewerkers behoeft versterking.
Indien U de uitdagin van de selectie in deze groep durft te aanvaarden, is
de kans op een voorspoedige ontwikkeling van Uw carrière in ons beroep
aanwezig.
Als U nog jong bent en van de mogelijkheden, welke bij ons voor U
aanwezig zijn, kennis wilt nemen, schrijft U dan aan één van onderstaande
adressen. Wij zijn gaarne bereid tot een wederzijds vrijblijvend gesprek
vooraf.
FRESE, HOGEWEG,MEYER
,
RcHNER
Amsterdam-9; Beethovenstraat 198, tel. 020 – 737555 Rotterdam-2; Stadhuisplein 30, tel. 010 – 142288
Breda; van Coothplein 35, tel. 01 600 – 43002
Arnhem – Brussèl – Deventer – Eindhoven – ‘s-Gravenhage – Heerlen – Hengelo (0v.) – Middelburg –
Utrecht.
976
–
Adresseer met
Addressogrr’
3
25
NA LEVERING FONDSEN STUXKENPEKENU
A.3.0
,j
T ,! R i) A
ORMU
LIER 8 8
I,y
•
:
t_
Oi{
…..
NUNN, duldefilk en snel…..
vele malen sneller dan de snelste typiste…
Als men telkens weer dezelfde gegevens op
allerlei formulieren moet schrijven, is het Ad..
dressograph-systeem een ware uitkomst.
Vroeger typte of schreef uw typiste steeds
weer dezelfde namen, adressen, artikelom-
schrijvingen enz.
Nu
doet ze het werk met de
Addressograph: foutloos, duidelijk en snel.
Wat voorheen ‘uren tijd kostte, doet ze nu
in enkele minuten.
Automatisering van de administratie begint
met Addressograph. Addressograph is een
systeem dat u bescheiden kunt beginnen’ en langzamerhand kunt uitbreiden. U kunt het
dan net zo groot maken als u zelf nodig of
gewenst mocht vinden. Het Addressograph-
systeem telt zijn gébruikers in de groötste
Nederlandse bedrijven, banken en instellin-
gen,. maar ook op talloos vele kleine kanto-
Ad.Jr
Adilressagraph I
VW_
oil
ADDRESSOGRAPH – MULTIGRAPH
Postbus 1201 / Bezuidenhoutseweg 41 / ‘s-Gravenhage / Telefoon 070 – 85 5300
TOONZALEN TE ‘S-GRAVENHAGE, AMSTERDAM 020-440333, EINDHOVEN 040.64328 EN HENGELO (0)05400-10168
ren. En het aantal van hen neemt nog dage-lijks toe. Analyseer uw administratie en be-
gin,met het automatiseren van het repetitieve
schrijfwerk, het schrijven van de herhaald
terugkerende gegevens, die elke administra-
tie zo veel, zo onnodig veel, tijd kosten. Met
,,low cost” Addressograph begint elke be-
sparende automatisering.
Wilt u hiervan meer weten? Wij hebben een
folder met een specificatie van honderd en
meer kostenbesparende Addressograph-toe-
passingen voor u klaar liggen. Een telefoon-
tje of een berichtje en wij zenden u deze om-
gaand toe.
ESB 16-10-1968
977
,
.4,
t
–
Bij het
PRODUKTSCHAP VOOR PLUIMVEE EN EIEREN
te Zeist bestaat, wegens vertrek van de vroegere functionaris, een vacature
voor een
JONGE MEESTER IN DE RECHTEN
Deze zal worden ingezet ter assistentie van de secretaris en daarbijveelzijdige
en variërende werkzaamheden verrichten op juridisch en juridisch/economisch
gebied.
De voorkeur wordt gegeven aan kandidaten die zich tot landbouw-economische
vraagstukken voelen aangetrokken.
Leeftijd beneden 35 jaar.
Salaris van
f
1404,— tot
f
2013,— per maand, 6 procent vakantietoeslag,
pensioenregeling. Toekomstige uitloopmogelijkheden tot
f
2671,— per maand
Aanstelling boven het minimum is niet uitgesloten.
Eigenhandig geschreven sollicitaties binnen 10 dagen na het verschijnen van
dit blad te richten tot de secretaris van het Produktschap voor Pluimvee en
Eieren, Utrechtseweg 31 te Zeist.
Verzocht wordt, zo mogelijk, een recente foto bij te voegen.
Kahdidaten dienen bereid te zijn zich aan een psychotechnisch onderzoek
te onderwerpen.
Universiteit van Amsterdam
vraagt voor het Instituut voor
Bestuurskunde van de Faculteit der
Sociale Wetenschappen een
wetenschappelijk
(hoofd)medewerker
die
zal worden belast met onderwijs
(o.a. het leiden van werkgroepen),
het medewerken aan de opbouw van
een documentatie en te zijner tijd het
verrichten van onderzoek.
In aanmerking komen
zij, die een
doctoraalexamen hebben afgelegd dat in
de meest ruime zin kan gelden als een
voorbereiding voor de studie of de
praktijk van het Openbaar Bestuur. Enige
praktische of wetenschappelijke
ervaring op het terrein van de bestuurs-
kunde of in dienst van een Overheidsorgaan
strekt tot aanbeveling. Met de wens tot
het schrijven van een proefschrift kan
rekening worden gehouden.
Sollicitaties te richten aan
Prof. dr. S. 0. van Poelje, Instituut voor
Bestuurskunde van de Universiteit van
Amsterdam,-
•Oudezijds Voorburgwal 185, Amsterdam-C.
978
1
,
BM n
m.a
‘nagers
.
U
–
Int
voor de schoolbank
IBM Opleidingscentrum, Amsterdam
Steeds meer topfunctionarissen maken gebruik van de IBM Oriëntatiecursussen
voor Management. Om de computer in te passen in hun denken.
Het IBM Opleidingscentrum is een grote,
ervaren, veelzijdige school. Het leidt uw
programmeurs op. En uw operators.
En uzelf. Onze oriëntatiecursussen maken u
vertrouwd met de werkwijze en de
mogelijkheden van uw computer. De
ingçwikkelde programmaprocedures kunt u
overlaten aan uw experts, maar zelf moet u
weten wat u.allemaal aan uw computer kunt
vragen. Moeilijk? Nee. Wij ontdekken elke
keer weer hoe snel bedrjfsfunctionarissen
de basis van, het computer-denken onder de
knie krijgen. En we zien later met hoeveel
gemak zij de computer gebruiken als
hulpmiddel bij hun beleidsbeslissingen. Voor
de moderne ondernemer is de computer geen
wonderding, maar een snelle, noodzakelijke
informatiegever. Deelname aan onze.
oriëntatiecursussen is de eerste stap naar dit
nieuwe denken. Het is een zeèr efficiënt
opgezette cursus. U zou ook niet anders van
ons verwachten.
Het IBM service-pakket:
Specialisten-op-uw-gebied
iBM adviseurs voor specifieke
bedrijfstakken benaderen uw
problemen met de praktische
ervaring van vele in Nederland
geplaatste systemen Ze spreken uw
taal. in alle opzichten.
Computers per uur te huur
10 iBM Service Bureaus – nooit
verder weg dan 1 uur rijden – bieden
kleinere bedrijven geautomatiseerde
administratie ‘buiten de deur’. Het
IBM Rekencentrum Rijswijk kunt u
inschakelen voor grote technische
en wetenschappelijke problemen.
Wereldwijde programmabibliotheek
Ergens ter wereld hebben wij een
soortgelijk probleem als het uwe
waarschijnlijk al opgelost. IBM
klanten beschikken kosteloos over
de programmabibliotheek afkomstig
uit 100 IBM landen.
Tijdsparend Voorbeteidingscentrum
In het Voorbereïdingscentrum kunt
u – voordat uw
360/20
of
1130
geïnstalleerd is – onder deskundige.
leiding uw programma’s
voorbereiden, schrijven en daarna
proefdraaien op een zelfde machine.
Een unieke service.
Uw
personeël wordt opgeleid
Tn het IBM Opleidingscentrum
(2500
cursisten in
1967)
wordt uw
personeel opgeleid voor de
bediening en programmering van
informatieverwerkende systemen.
IBM
ESB 16-10-1968
0
979
If
de rijksoverheid vraagt.
voor het
Ministerie
van Economische Zaken
(bed rijfs-)econoom
vac. nr. 8-3827/0936
Taak: het behandelen van financiële en financieel-economische.aangelegenheden, welke
verband houden met financieringen (o.a. in de vorm van deelneming) door of met
medewerking van de Staat.
Vereist: doctoraal examen economie en b.v.k. ervaring in het beleid betreffende
belangrijke participaties en andere financieringen. Leeftijd tot ca. 40 jaar.
Standplaats: ‘s-Gravenhage.
Salaris, afhankelijk van leeftijd en ervaring, max. f2960,- per maand.
voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken
t.b.v. de afdeling Organisatie en Efficiency
medewerker
vac. nr
.
8.494310936
(leeftijd tot 40 jaar)
met b.v.k. voltooide 6cademische opleiding in een der basiswetenschappen, om te worden
opgeleid tot
organisatie- en
efficiency-deskundige
–
Na voltooiing van de in dienstverband gegeven opleiding draagt de functie een
toeemend zelfstandig karakter.
De afdeling draagt bij tot een doeltreffende departementalè organisatie-structuur,
efficiënte werkmethoden en het gebruik van moderne administratieve hulpmiddelen,
computers inbegrepen.
Standplaats: ‘s-Gravenhage.
Salaris,bij aanstellingiatnax. f1776,- per maand. Uitloop tot nax. f21Ô8,- per maand is
mogelijk.
voor het Ministerie van Landbouw en Visserij
t.b.v. het Instituut voor Landbouwtechniek en Rationalisatie te Wageningen
onderzoeker
8.4829/0936
op het terrein van de Operations Research.
Taak: het behandelen van vraagstukken die verband houden met de ontwikkeling van
landbouwbedrijven en de wijzigingen in het gebruik van de hulpmiddelen in de
bedrijfsvoering.
Gevraagd een landbouwkundig ingenieur of een econoom.
Salaris, afhankelijk van ervaring, max. f2108,. per maand.
Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie vermelde vacaturenummer
(voor elke vacature een afzonderlijke brief) zenden aan de Rijks Psychologische Dienst,
Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% vakantieuitkering
980