Ga direct naar de content

Jrg. 49, editie 2451

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 5 1964

Lezers en
1
bioscoopbezoekers
0

Op zorglijke toon spreken velen over de invloed van

de t.v., in het bijzonder op het lezen van boeken. Een

lichtpuntje voor enkele bezwaarden zou kunnen zijn dat

– niet zo lang geleden – is gebleken dat (sommige)

,,onfatsoenlijkheden” minder gemakkelijk op de beeld-

buis voorkomen dan
bijv.
in dichtbundels. Met deze

ervaring in het achterhoofd zal het wellicht een getemperde

vreugde zijn waarmede een aantal fatsoensvoorvechters

kennis neemt van de C.B.S.-
conclusie ,,dat de sterke .’er-

breiding van de televisie in de

laatste paar jaren het boeken-

lezen niét nadelig heeft beïn-

vloed. Ook op langere termijn

gezien blijft de conclusie gel-

den, dat de opkomst van de

televisie geen zichtbaar nade-
lige invloed heeft uitgeoefend

op het boekenlzen”
1).

De onderzoekingen wijzen

namelijk uit dat het per-

centage boekenlezers van
50

in 1962 nagenoeg gelijk was

aan, dat in 1955/’56 (52

pCt.) vôér de grote vermenig-

vuldiging van het nieuwe

medium. Het C.B.S. merkt

hierbij op dat een eventueel

nadelig effect van de t.v.

mogelijk geneutraliseerd is

door factoren als de opkomst

van het goedkope pocketboek, meer vrije tijd en een
stijgend ontwikkelingsniveau van de bevolking. Het

bureau waagt de uitspraak: ,,Uit de omstandigheid, dat

nu onder de t.v.-bezitters nog veel lezers voorkomen,

kan ( …. ) worden afgeleid, dat deze twee cultuuruitingen

elkaar zeer goed kunnen verdragen”. Wel was het aantal

lezende t.v.-ers (46 pCt.) wat geringer dan onder de niet-

t.v.’ers (54 pCt.).

Dat het meest werd gelezen door hen met .een hoger

onderwijsniveau (72 pCt.) – ook meer dan door de groep

leidinggevenden en welgestelden

lag in de lijn der ver-

wachting. De gereformeerden en de niet-kerkelj ken over-

troffen het landelijk gemiddelde. Andere Ieesgrage catego-

rieën waren die van de schoolgaanden (69 pCt.) en de 12-17-

jarigen (63 pCt.
;
in
19551’56
echter nog 76 pCt.). Bij het

toenemen der jaren werd er minder gelezen. De bejaarden

behoorden dan ook, evenals de personen met alleen lager

onderwijs, de agrariërs en de mannen uit de risicodrag’ende

middenstand, tot de minst lezende groepen. De agrarische

lezers klommen evenwel van 27 pCt. (1960; in 1955/’56

nog 35 pCt.) tot 40 pCt. Wellicht een stuk emancipatie,

hetgeen eveneens van toepassing kan zijn voor het grotere
flont.l ,rn,1n:D1i,L.’a layaro f1′,na_
aan un
VI nfl12J fl. fl#1A1 S
t_LflJ’_#

wel hierbij het geringe aantal

werkende gehuwde vrouwen

mede een rol kan spelen).

Het
‘bioscoopbezoek
daal-

de aanmerkelijk,
til,
van 54

pCt. in 1960 tot 44 pCt. in

1962 (in
19551’56
beliep dit

nog 61 pCt.). Ook hier bleek

de t.v. niet die grote rol te

spelen, zoals die veelal wordt

verondersteld. Het bioscoop-

bezoek van de t.v.’ers was

met 41 pCt. (t.ov. 47 pCt.)

niet zo veel geringer, en

daalde tijdens 1960-1962 niet

sterker dan dat van de niet-

t.v.’ers. Bij de jeugdigen was

bij een t.v. thuis het boek
zelfs groter. Dit gold ook

voor gereformeerden en

kerkse hervormden, hetgeen

wijst op een sub-groep onder

hen, die t.v. en bioscoop principieel afwijst.

Een andëre, ietwat onverwachte, C.B.S.-conclusie is dat

het bioscoopbezoek hoger was naarmate het algemene

civilisatieniveau hoger lag (zie de getallen per sociaal

milieu en onderwijsniveau in de tabel). Het hogere bezoek
in de meer stedelijke plaatsen hangt samen met een beterë

,,actieradius”. Behalve bij plattelanders waren er weinig

bezoekers bij de agrariërs, de bejaarden en bij hen die

alleen lager onderwijs genoten. Desalniettemin groeide het

getal agrariërs dat langs de bioscooploketten trok.
M. H.
1)
In ,,Vrije-tijdsbesteding in Nederland 1962-1963″, deel
1
,,Enige vormen van ,,licht en ernstig amusement’ herfst 1962″.
Uitg. W. de Haan NV., Zeist 1964,59 blz., f. 6. Zie ook ,,E.-S.B.”
van 22juli ji.

Aantal
lezersa),
c.j.

bezoekersb)
inpCt. v.d. bevolking en van

de categorieën ,,met t.v. thuis” en ,,zonder t.v. thuis” (z.t.v.)

Boeken
Bioscoop’


1962
1960
1962 1960

Tot.

tv.

z.t.v.
Tot.

tv.

z.v.t.
Tot.
Tot.

50

46

54
49′

44

51
44

54
w.o. per
sociaal milieu
landarb., boeren
40

30

45 27

22

28
34

28
arbeiders
46

40

51
42

39

44
39

50
risicodr. middenst
47

44

49
48

38

52
43

53
loontr.

middenst
60

56

64
62

53

66
54

63
leidinggevenden en

Totaal

………….

welgestelden
67

60

75
67

60

71
63

69
kerkgenootschap
rooms-kath.

….
46

42

50
45

41

48 45

55
Ned.-hervormd
49

45

53
46

44

46 42

48
w.v. onkerks
4$

42

49
43

42

43 45

50
gereformeerd ..
60

52

64
58

42

60
32

39
geen kerkgen.
.
52

50

54

.

54

51

56
51

62
onderw. niveau c)
g.l.o.

……….
39

35

43
36

35

37 30

41
u.l.o.

……….
60′

60

60
..
62

54

66
$5

69
v.h.m.o.; wo. d)
.72

68

76
68

67

69
53

67

a) Een of meer boeken uitgelezen in de afgelopen maand. b). Een of meer
bezoeken in het afgelopen jaar. c). niet-schoolgaanden. d). zie
,,E.-S.B.” van
22 juli
jl.

Blz.
.
Blz.

Lezers en bioscoopbezoekers ………………
687
Wie wint het spel? De Franse Mystère 30 of de

Groen of rijp?,
door Dr. Th. M. Scholten……..
688
Nederlandse Fokker F 28?,
door L. J. M. van

De beschermingvan de landbouw in de E.E.G. (III),
den Berk

……………………………..
698

door Prof Dr. J. Horring ……………….
689

Oorzaken en beoordeling van de ongelijke in-
In ge
z
0
nd e n s t u k:

komens-

en

vermogensspreiding,

door

Drs.
Het agrarisch dilemma,
door A.de Tavernier met

P. J. Janssen en D. H. Grasman ……………
691
een naschrift van A. N. J. Vriens ………..
699

De Inter-Amerikaanse ontwikkelingsbank,
door
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. A. Woudhuizen
700

Drs. E. den Dunnen

……………………
694
Recente’publikaties

……………………..
700

E.-S.B. 5-8-1964

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

687

1


.

.

1

,•

•,

.

.-

– –

Groen

IS

is

ot rijp.
9

.

Eiikele kanttekeningen bij
een belangrijk initiatief

(

Een studiecommissi6 uit de drie vak’centralen

N.V.V.,
het ondernemersloon;

N.K.V. en C.N.V. heeft een rapport uitgebracht omtreiit
de te betalen belastingen, met name de vennootschaps-

bezitsvorming door vermogensaanwasdeling. Er is in de
belasting.

pers zodanige aandacht gegeven aan dit rapport dat bij de
Tot zover het rapport.

geïnteresseerden de hoofdlijnen bekend moen worden
Het komt mij voor dat deze definiëring van ,,vermogens-

,verondersteld
1).
Het is ogevaIlen dat enerzijds bij de
aanwas” zeer realistische trekken heeft. De huidige ledrjfs-

introductie het studiekaraktr en het nog niet geheel prak-
economische inzichten zijn er terdege in verwerkt. Dat
tisch uitgewerkt zijn van het rapport c.q. van de daarin
betekent niet dat dit begrip ,,vermogensaanwas” samen-

neergelegde gedacht’en geaccentueerd werd, terwijl ander-
valt met het winstbegrip uit de bedrjfseconomie. Het kar-


zijds een belangrijke mate van rjpheid gesuggereerd werd
dinale verschil ligt in de hiervoor onder 3 vermelde ,,aftrek-

door het voorstel deze aangelegenheid reeds bij de komende
post”. Bij het bedrijfseconomische winstbegrip wordt deze

loononderhandelingen aan de orde te stellen,
aftrek niet toegepast, bij het hier gebezigde begrip

ver-

Intussen, of de appel nu nog groen of reeds rijp is, in
mogensaanwas” geschiedt dit
terecht
wèl.

beide veronderstellingen is er aanleiding tot een kwaliteits-

keur, beter gezegd: tot een serieuze kennisname, tot een
De doelmatigheid van het voorgestelde middel.
bezinning, tot een gesprek. Daar is te meer reden toe waar

het een onderwerp betreft dat sociaal en economich gezien Het komt mij voor dat deze aanvaardbare
definiëring
van

van uitzonderlijke betekenis is en waar dit onderwerp niet het uitgangspunt van de verdeling, de doelstelling, van het
in een oppervlakkig vlugschriftje, maar in een serieus rap-


rapport praktisch illusoir maakt.
Illusoir omdat de resul-

port van
bijna
‘100 bladzijden aan de orde wordt gesteld,
taten van een zeer groot aantal Nederlandse ondernemingen

waarbij vele aspecten een grondige behandeling kregen.
een rendement over het
werkelijke
eigen vermogen op-

Het is binnen het bestek van een tijdschriftartikel niet

leveren, dat ligt
beneden
de in het rapport voorgestelde

mogelijk dit omvangrijke werkstuk adequaat te bespreken.
redelijke rente- en risicovergoeding. Deze vergoeding zal

Ik zal mij beperken tot wat mij voorkomt de hoofdzaak te
men toch pas redelijk kunnen noemen bij een percentage

zijn:
de vraag
of
de beoogde doelstelling langs de in dit
van 6 tot 10. In feite wordt dit percentage in een groot

rapport-voorstel aangegeven weg kan worden gerealiseerd,
‘dernemingen,
aantal on

ik zou geneigd zijn te stellen: bij

de
meeste
ondernemingen, niet gehaald.

Doelstelling.

.

‘-
Aan de jaarverslagen over 1963 van een viertal grote


bedoeling van dit rapport is ……om
,,De
ondernemingen die een waardering op vervangingsbasis

verdergaande voorstellen (op het gebied van de bezits
toepassen c.q. vermelden, zijn onderstaand enkele gegevens

* /

vorming) uit te werken. ‘Deze zijn van brederé allure en-
ontleend:

beogen te komen tot een vergroting der mogelijkheden om

tot vermogensbezit te geraken” (blz.’ 8). In het rapport
Eigen

1
winst, na af-
.trei

van
Rentabiliteit
eigen

ver-

wordt deze vergroting niet zozeer verwacht van de ver-
vermogen belastingen
mogen

hoging van het reëel nationaal inkomen per hoofd als wel
(in mln, gids.)
(in pCt.)

van een
wijziging van de bestaande verdelingsnormen.
Deze

wijziging wordt in het bijzonder geacht, te worden bereikt
Philips

……………..
‘ver. Machine Fabrieken…
1

3.845
1

266
366
1

16
(S)
a)
9,5
6,0 (2,0)

door vermogensaanwasdeling, dat is: een deling van de
A.K.0.

……………..
Van Gelder Zonen
.845
1

342
49
1

9
5,8
2,5
werknemers in de groei van het ondernemingsvermogen.

Daardoor kan tevens

. . .

een van de belangrijke oor-
a) Van de Winst ad f. 16 mln, werd f. II mln, aan het personeel uitgekeerd.

zaken van de vermogensongeljkheid aangetast worden”

(blz. 9).


Ik vrees dat ook de sarnensfellers van het rapport het

.

slachtoffer zijn geworden van de vele slechte jaarverslagen
Wat wordt
verstaan
onder
,vermogensaanwas?-

van Nederlandse ondernemingen, waar de toegepaste waar-


Onder winst resp. vermogensaanwas wordt verstaan
deringsgrondslagen een’ veel te klein eigen vermogen laten
t

..
…. het financiële netto-resultaat, dat een onderneming
zien en daardoor een rendement suggereren dat in werkelijk-

in een jaar heeft behaald” (blz. 43). Bij de vaststelling
heid bij lange na niet behaald is. Er is de laatste jaren, in

daarvan wordt rekening gehouden met alle kosten, die
‘het bijzonder ook door de jaarverslagrapporten van com-

door de onderneming moeten worden gemaakt ter verze-
missies, geformeerd door de werkgeversorganisaties, her

kering van het voortbestaan ervan,
met inbegrip van:
haaldelijk aangedrongen op meer reële jaarverslagen. Het

de afschrijvingen op vervangingsbasis;

.
zou wel eens kunnen zijn dat
dit
rapport daartoe

on-

de reserveringen met een voorzieningskarakter;
bedoeld

nog de meest effectieve impuls zal geven.

3. een rente- en risicovergoeding voor degenen, die in
De belangrijke reserveringen uit de winst die ook in de

de onderneming vermogen hebben vastgelegd; voorgesteld
na-oorlogse jaren bij het Nederlandse bedrijfsleven plaats-

wordt hiervoor ,,een redelijk percentage te nemen van het
vonden, konden geschieden doôrdat de uitgekeerde winsten

reële in de onderneming belegde vermogen (nominaal kapi-
veelal belangrijk lager waren dan een redelijk, rendement

‘taal
+
open reserves)”;
over het totale eigen vermogen. Wâar deze uitkeringen in

.
het dividendpercentage gerelateerd worden aan het nomi-
‘)
In ,,E.-S.B.” van 29
juli
1964 is door Drs. P. M. H. G..,
nale aandelenkapitaal, worden de werkelijke rendements-
Prevoo een overzicht gegeven van de’ belan’grijkste punten van
verhoudingen voor de niet-insider grondig versluierd.
het rapport.

.

.•

688

.
E.-S.B.

5-8-1964.

Het wenkend perspectief.

Een beld van de feitelijke verhoudingen leidt dan ook

tiiteraard tot een ander pérspectief dan in het rapport naar

voren komt:. bij een benadering van het kwantitatieve

effect der vermogensaanwasdeling wordt uitgegaan van

een netto-vermogensaanwas van jaarlijks
5
pCt. van

de vermogenswaarde aan het begin van het jaar (blz. 44).

Bij deze en andere veronderstellingen wordt voor de grote

massa der werknemers een persoonlijke vermogenstoename

becijferd van ruim f. f8.000 in 20 jaar (blz. 46).

Aldus opgeroepen perspectieven hebben een suggestieve
werking. De appel lokt tot eten. Nog afgezien echter van de

vraag, of de hier geboden appel groen of rijp is, ook in dit

laatste geval moet terdege onderzocht worden of de lon-

kende kleur met een goede smaak en een hoge voedings-
– De bescherming van de

(II

Het structuurbeleid.

Een groot deel van de landbouw in de landen van de
E.E.G. heeft een sterke behoefte aan modernisatie. Dit

betreft niet zozeer de landbouwkuridige of technologi-

sche aspecten, maar de arbeidsorganisatorische kant.

Voortdurend gebrek aan voldoende werkgelegenheid bui-

ten de landbouw gedurende vele decennia in een vrij-

wel stagnerende economische ontwikkeling is de grond-

oorzaak van de huidige situatie. De na-oorlogse ver-
snelde ontwikkeling van de mechanisatie in de land-

bouw heeft hieraan een extra dimensie toegevoegd, die

de bestaande bedrijfsstructuur in versterkte mate tekort-

schietend maakt. Met een normaal te achten minimum

aantal arbeidskrachten van twee per bedrijf voor de do-
– minerende groep van gewone , akkerbouw- en rundvee-

houderijbedrijven, zou per bedrijf thans waarschijnlijk

tenminste 20 â 30 ha grond nodig zijn om voldoende

speelruimte te bieden voor een rationele mechanisatie.

Maar het grootste deel van de bedrijven (in aantal bijna

90 pCt.; in areaal ongeveer de helft, van het totale land-

bouwareaal) is kleiner dan 20 ha.

Een radicale reorganisatie van de hedrijfsgrootte-

structuur zou,.stellig tot een verlaging van de kosten per.

eenheid produkt leiden. Het zou mi. overdreven zijn

te verwachten dat het gehele verschil tussen de E.E.G.-
prijzen en de invoer- resp. uitvoerprïjzen op deze wijze

zou kunnen worden overbrugd. De helft hiervan lijkt

mij echter wel realiseerbaar
).
De modernisatie is stellig een dringende noodzake-

lijkheid, maar de verwezenlijking heeft veel voeten in

de aarde. Men bedenke, dat indien meer’ dan de helft

van het landbouwareaal ‘gereorganiseerd moet worden

rondweg van elke drie â vier bedrijven beneden de mi-

nimumgrootte er twee A drie zullen moeten worden

opgeheven en samengevoegd met de overblijvende tot

één rationeel bedrijf. Hiermee zijn tenminste 3 mln.

boeren gemoeid, waarvoor geen blijvende plaats in de

landbouw zal zijn. Dit proces van opheffing van kleine

bedrijven en vergroting van de andere is reeds aan de

gang. Als men naar de getallen van verdwenen bedrij-

ven kijkt, lijkt het reeds indrukwekkend. Het kwantita-

tieve effect op de verandering van de bedrijfsgrootte-

structuur gemeten in wijziging van het in beslag ge-

1)
..
Horricng: ,,Har.tog’s’ diagnose en therapie van de
lan,d’bouwkwaajl” in ,,De Economit” van juni 1964.
E.-S.B. 5-8-1964

waarde gepaard gaat. Ook en juist de vkcentralen zijn er

in hun huidige stadium allerminst mee gediend.suggesties

te doen, die niet gehonoreerd kunnen wordef. (Men zal

daarbij nog wel attent moeten zijn op het gevaar dat dit
/

voorstel wordt aangegrepen om de geldende loonvobr-

-‘

schriften te ontduiken). Daarom is verdere studie en dis- –

cussie over dit vraagstuk dringend geboden. Het komt mij

echter voor – uit het voorgaande moge dit gebleken zijn

– dathet voorstel in dit rapport gedaan in een te gering

aantal gevallen voor toepassing in aanmerking kan.

komen
2)

Katwijk aan Zee. –

Dr. Th. M. SC{OLTEN.

2)
Buiten beschouwing blijft hierbij nog de moeilijke toepas-
..

.
2.
baarheid in de middenstandsondernemingen.

landbouw in de E.E.G.

[1)

nomen areaal van de te kleine bedrijven is evenwel

-.

nog gering. Een radicale verandering in de bedrijfs-

groottestructuur moet nog nagenoeg geheel plaatsyinden.

Het is daarom juist dat grote nadruk wordt gelëgd”

op het structuurbeleid in de E.E.G. Het komt mij even:

wel voor dat er een vrijwel onogemèrkt groot gevaar

schuilt in een verkeerde aanpak ‘an dit vraagstuk wat,

de richting en de ,,timing” betreft. Dat gevaar is name-

lijk de opvoering van de produktie door gronver-

betering en areaaluitbreiding en niet in de eerste plaats

een kostenverlaging. Daardoor krijgt de structuurpoli-

tiek ook een extra besèhermend karakter, precies het

tegenovergestelde van hetgeen vrij algemeen. wordt ver-

wacht van het structuurbeleid.

Het structuurbeleid heeft namelijk twee zijden.. De

eerste is het scheppen van werkgelegenheid voor de

overtolligen in de landbouw,die binnen hun bereik ligt,

zowel wat plaats als geschiktheid betreft. Hieraan wordt-

ook van E.E.G.-zijde aandacht besteed. Regionale ont-

wikkelingsprogramma’s zullen worden bevorderd. Er –

bestaat bovendien een Sociaal Fonds voor herscholing

van mensen en een Investeringsbank voor de beorde

ring van regionale industrie-ontwikkeling.

De andere kant heeft te doen met de aanassing

in de landbouw zelf en de ‘verwerking en de afzet

van de landbouwprodukten. Verbeteringen in de ver-

werking en afzet van landbouwprodukten is ongetwij-

– –

feld ook belangrijk, maar ‘heeft niet direct betekenis

voor de noodzakelijke wijzigingen in de bedrijfsgrodtte- –

structuur van de landbouwbedrijven zelf.

De moderni-

satie ‘van de bedrijfsgroottestructuur vereist uiteraard

omvangrijke investeringen in herverkaveling, wegen en

bedrijfsgebouwen. Daarover is nauwelijks verschil van

.mening mogelijk. Maar wat mi. vrijwel geheel over

het hoofd wordt gezien is, dat van de bedrijfsvergro-

ting weinig terecht komt zolng niet op grote schaal

kleine bedrijven in de verschillende gebiedn zijn op-
geheven. Het landbouwstructuurbeleid in engere zin

krijgt pas voldoende ruimte om resultaten te boeken,

indien de indirecte kant van het structuurbeleid erin is
geslaagd in voldoende mate boeren en potentiële boe-

ren uit de landbouwsector weg te lokken door gun-

stiger perspectieven. M.a.w. dit vormt de voorwaarde

voor een succesrijke investeringspolitiek in de landbouv.

Deze zeer omvangrijke afvloeiing van zelfstandigén ‘

689

‘S

(of potentieel zelfstandigen) in de landbouw is een pijn-

lijk en langdurig proces. Opheffing van bedrijven zal

mi. hoofdzakelijk tot stand komen door gebrek aan

opvolgers. De meeste zittende boeren zijn waarschijn-.

lijk niet meer in staat of willens over te schakelen op

een ander beroep. Een overgangsperiode gelijk aan de

halve beroepsduur van een generatie (rond 20 jaar) lijkt

mij niet tekort gesteld.
Een, grootscheeps programma met subsidies yoor de

verbetering van de interne structuur van de landbouw,

zolang de voorwaarde voor een belangrijke toeneming

van de bedrijfsgrootte niet is vervuld, zal bijna onver

mijdelijk uitmonden in investeringen die de produktie-
capaciteit van de landbouw vergroten. In Nederland en

Duitsland ligt hierbij het accent op grondverbetering;

in Frankrijk’ en Italië op uitbreiding van het areaal.

Zorder grote subsidies zouden deze investeringen niet

tot stand komen. De individuele boer is hiermee wel

geholpen – mede omdat hij de kosten’ van de investe-

ring grotendeel niet behoeft te dragen -, daar hij een

groter produktievolume kan voortbrengen. Maar een

kostenverlaging per eenheid produkt is dan niet waar-

schijnlijk en bovendien heeft het een• niet gewenste

vergroting van de zelfvoorzieningsgraad met landbouw-

produkten ten gevolge.

De oôrspronkelijke voorstellen van de Commissie

voor subsidiëring van investeringen voor structuurverbe-
tering waren zeer vrijgevig. Voor de land bouwbedrij ven

zelf namelijk een rentesubsidie met een maximum van

4 pCt., over de totale

investeringssom: terwijl mini-

maal 1 pCt. voor rekening van de belanghebbende

moest blijven. Bij een rentevoet van 5 pCt. voor een

dertigjarige lening komt dit op hetzelfde neer als rond

40 pCt. h fonds perdu. Maar de nationale regeringen

was bovendien toegestaan dit rentesubsidie nog zoveel

aan-te vullen dat minimaal 30 pCt. van de kosten voor

rekening bleef van de direct belanghebbende. De Raad

van Ministers heeft wijselijk – althans voor de eerste

jaren – het maximale subsidiebedrag bepaald op 25

pCt. â fonds perdu. De bevoegdheid van de nationale

overheden dit bedrag aan te vullen tot maximaal 70 pCt.
van de investeringskosten is evenwel gebleven. Het sub-

sidieercentage van 25 lijkt mij niet onredelijk, maar de

bevoegdheid om dit nationaal aan te vullen tot 70 pCt.

lijkt schromelijk overdreven. ‘De 25 pC.t. lijkt mij op

zichzelf reeds voldoende. Het is goed erop te wijzen

dat het percentage subsidie op zichzelf nog niet door

slaggevend is; ook het absolute bedrag per ‘ha dat ge-

geven wordt, behoeft mi. limitering. Des te lager het

investeringsbedrag per ha, des te hoger kan men naar

mijn gevoeleh gaan met het percentage subsidie. Naast

het percentage subsidie en het bedrag per ha is van-

zelfsprekend van doorslaggevendé betekenis welk be-

drag in totaal door de E.E.G. – – en in elk afzonder-

lijk land door de nationale overheid – aan subsidie-

verlening voor het structuurbeleid in engere zin be-

schikbaar zal worden gesteld.

Het structuurbeleid heeft thans de wind in de zeilen.

Vanuit de landbouw, zowel als uit andere kringen wordt

er veel aandrang uitgeoefend om meer geld beschik-

baar te stellen voor het structuurbeleid in de land-

bouw. De E.E.G. moet meer doen zegt men, maar ook

de nationale overheden worden aangespoord in de res-

terende overgangsjaren tot 1970 royaler over de brug

te komen. Een bijkomend argument – dat in Neder-

land nogal opgeld doet – is dat in de andere landen

‘an de E.E.G. zoveel meer gebeurt. Hoewel dit oven-

gens een onbewezen bewering is, valt moeilijk in te
zien waarom het voor Nederland voordelig zou zijn

veel geld minder of niet rendabel te investeren als men

dat in andere landen ook zou doen.

De gunstige publieke opinie voor subsidiëring van

investeringen in structuurbeleid is voornamelijk geba-

seerd op de mening dat het een alternatief zou zijn

voor een politiek van relatief hoge produktenprijzen.

Voor de korte termijn (stel de eerstkomende 10
a
20

jaren) deel ik deze mening niet, zoals uit het voorgaande

bètoog valt op te maken. Het te vroegtijdig aanmoedi-

gen van omvangrijke investeringen in de landbouw met

behulp van hoge subsidies zal waarschijnlijk hoofdza-
kelijk een vergroting van de produktie tot.gevolg heb-

ben. Bovendien lijkt het mij, indien ontijdig verricht,

geen goede investering daar de gehoopte kostprijsverla-

ging er zonder een radicale vergroting vn .de bedrijven

niet inzit; Teveel en te vroeg’komt dit mi. in effect

neer op een extra protectionistische maatregel.

Slotsom.

De bescherming van de aan de grond gebonden pro-

duktie (akkerbouw en rundveehouderij) in de E.E.G.

door een relatief hoog prijspeil lijkt mij onvermijde-

lijk uit een oogpunt van inkomenspolitiek voor dege-

nen die in de landbouw werkzaam zijn.. Er kan wat

op afgedongen worden door met aflopende inkomenstoe-

slagen te werken – zoals voor de granen is voorge-
steld – maar veel moet men zich hiervan gelciof ik

nièt voorstellen. Vorderingen, in het aanpassingsproces

tot een ratjonele hedrijfsgroottestructuur zal zeker een

matigende invloed op de behoefte aan bescherming heb-
ben. Maar een kwantitatief belangrijk effect hiervan kan

men -pas op lange termijn verwachten. Naarmate de

prijzendruk op de internationale markten ten gevolge
van een overmatig groot aanbod zôu gaan verminde-

ren of door internationale regelingen zou worden ver-

licht
zal
van de andere kant uit ook de becherming

automatisch kleiner worden.

Van de prijzenpolitiek met betrekking tot de aan de

grond gebonden produktie en tevens daardoor in to-

taal aan een zekere limitering onderWorpen – ver-

wacht ik geen belangrijke uitbreiding van de totale pro-

duktie. Vanzelfsprekend zal de voortschrijdende toe-

passing van landbouwkundige en technologische vin-

dingen de produktie-omvang geleidelijk doen toenemen.

Het zou m.i. dwaas zijn dit niet als een voordeel te

beschouwen. Evengoed als de dit jaar vanwege de bij-

zonder gunstige weersomstandigheden waarschijnlijk te
verwachten extra goede oogst.

Elke iniportvervangende vergroting van de landbouw-

produktie is niet uit den booze of – in dit verband

concreet gezegd – een gevolg van overmatige protectie.

In andere opzichten ben ik evenwel de overtuiging

toegedaan dat de bescherming overdreven proporties

heeft aangenomen of dreigt aan te nemen, hetgeen zal

leiden tot een oneconomische opvôering van de E.E.G.-

produktie. Dit ,betreft een drietal categorieën.

in de eerste plaats de voortbrenging van veredelde

produkten, zowel van dierlijke als industriële. Het

kwaad schuilt hier in de te hoog vastgestelde conversie-
coëfficiënten en de toepassing van het preferentiebegin-

sel in- een autonoom stelsel, waar het mi. geen, plaats

heeft.

In de tweede plaats betreft het de overtrekking van

690

E.-S.B. 5-8-1964

in een eerste artikel (zie ,,E.-S.B.” van 22

juli ji.)
hebben de schrijvers aan de hand van

cijfermateriaal de inkomens- en vermogensverde-

ling in Nederland en andere landen belicht. Zo-

wel de inkomens- ah’ de vermogensspreiding blijkt

zeer ongelijkinatig te zijn. De inkomensspreiding

tendeert naar meer gelijkinatigheid, doch de ver-

mogensverdeling
wordt steeds
ongelijkmatiger. In

dit tweede
artikel worden enkele oorzaken van

de ongelijke spreiding opgespoord. Voorts wordt

onderzocht of het om politieke, sociale en eco-

nomische redenen gewenst
is de spreiding te ver-

beteren. Hierbij wordt eveneens aandacht besteed

aan de ethische kant van het vraagstuk, dat
door

de schrijvers vanuit hun levensbeschouwing wordt

benaderd.

Oorzaken

en beoQrcie1ing

van de

ongelijke inkomens-

en vermogensspreiding

Het doet op het eerste gezicht enigszins merkwaar-
dig aan dat in de Westerse wereld nog’ zo’n grote on-

gelijkmatigheid in de inkomens- en vermogensspreiding

wordt geconstateerd. De vakbeweging is immers een

macht van betekenis geworden en men- mag toch aan-

nemen dat haar activiteiten voor een belangrijk ge-

deelte gericht -zijn op het verminderen van deze onge-

lijkmatigheid. In bepaalde kringen is men zelfs van

mening dat de vakbeweging misbruik maakt van haar
macht door het stellen en verwezenlijken van te hoge

eisen.

De macht van de vakbeweging in ons land komt

duidelijk tot uitdrukking in de beperking, welke zij

zichzelf in de na-oorlogse periode heeft opgelegd in

het aanwenden van deze macht. Dit wijst erop dat

het voor de vakbeweging niet gemakkelijk is met ge-

bruikmaking van de geschikte actiemiddelen een meer

gelijkmatige inkomens- en vermogensverdéling te berei-

ken. Aan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden

zijn namelijk grenzen gesteld 46or de werking van en-

kele economische wetmatigheden. We kunnen veilig

aannemen dat in de eerste tijd van het optreden der

vakbeweging elke verbetering in de arbeidsvoorwaar-

den, welke zij wist te bereiken, niet alleen sociaal,

maar ook economisch gunstig werkte. Hierin isechter

verandering gekomen- en met name de in ons land na

1945 gevoerde economische politiek – met als belang-

rijk instrument de loonpolitiek – is er en bewijs van
dat men zich die verandering terdege bewust is ge-

weest. Ook de vakbeweging heeft dit ingezien, getuige

haar globale instemming met het gevoérde sociaal-eco-

nomisch beleid. –

Aan welke grenzen is die verbetering van de ar:

beidvoorwaarden
1)
– dan wel gebonden? In het alge-

meen kan gesteld worden dat loonsverhogingen de na-

volgende effecten, kunnen hebben: bezien vanuit de

kostenkant, kunnen loonsverhogingen ofwel aanleiding

geven tot prijsstijgingen, ofwel het winstniveau en daar

door het investeringsniveau aantasten. Een prijsstijging

van produkten, welke op de binnenlandse markt wor-

den afgezet, leidt tot inflatie, met alle nadelige gevol-

gen van dien, zoals: koopkrachtsvermindering, ontmoe-

digend werken op het sparen, benadeling van vaste

inkomenstrekkers. Prijsstijging van exportprodukten kan

leiden tot stagnatie van de export, met als nadelige

consequenties een verslechtering van de betalingsbalans

en afneming van de werkgelegenheid. Indien loons-

verhogingen niet bekostigd kunnen worden uit een ge-

stegen – produktiviteit en niet in de prijzen kunnen

worden doorberekend, zullen de loonsverhogingen’ de

winstvoet doen inkrimpen, -met als gevolg een vermin-

dering van investeringen. Dit zal stagnerena werken

op de economische groei en de werkgelegenheid on-

gunstig beïnvloeden.

Ook vanuit de inkomenskant bezien, kunnen deze

voor de harmonische ontwikkeling van de economie
nadelige factoren optreden. Verhoging van het loon-
inkomen zal een grotere consumptie tot gevolg ‘heb-

ben. Deze vraagvergroting kan enerzijds leiden tot

verhoging van het prijspeil ofwel tot verslechtering
van de betalingsbalans (bij vergrote vraag naâr im-

1)
Omdat het loon zonder twijfel het belangrijkste onder-
deel van de arbeidsvoorwaarden uitniaakti en ons probleem
zich op de loonvorming toespitat, zullen wij tnr vereenvoudi-
ging ons in het vervolg beperken tot dat
,
gedeelte van de ar-
beidsvoorwaarden.

(vervolg van blz. 690) –

het restitutiebeginsel, terwijl in feite exportsubsidies wor-

den gegeven. Wanneer dit automatisçh wordt toegepast
volgens de spelregels van het heffingen-restituties-sys-

tem, zal dit niet alleen leiden tot eeh ongewenste pro-
duktiestijging, maar rechtstreeks — marginaal gezien –

voor de E.E.G.-economie hogere kosten dan baten kun-

nen opleveren. Melk is in dit verband het voornaamste

artikel. – –

Ten, slotte ligt m.i. een groot gevaar – in effect

protectionistisch van karakter – besloten in wat juist
met veel nadruk als het alterhatief van een hoge be-

schérming van de prijzen van de produkten naar voren

woidt gebracht. Een te vroegtijdig aangevatte, royale

subsidiepolitiek voor investeringen in de landbouw van

de E.E.G. – en, eveneens van de nationale regeringen –

moet vrijwel onvermijdelijk leiden tot opvoering van

de produktiecapaciteit van

de bestaande landbouwgrond

en zelfs tot uitbreiding van het landbouwareaal.

Wageningen.

J. HORRING.

E.-S.B.
5-8-1964

1

691

S
,

portgoederen en potentiële exportgoederen), ander

zijds tot een vergroting van de produktie vaui con-

” sumptiegoederen ten koste van de produktie ‘Van inves-

teringsgoederen. De in ons land gevoerde loonpolitiek

heeft tot doel de hiervoor beschreven ‘effecten van

loonsverhogingen binnen bepaalde grenzen te -houden,
zodat de harmonische ontwikkeling van onze economie

niet wordt verstoord. Uiteraard heeft dit gevolgen

voorde inkomens- en vermogensverdeling. –

Loonpolitiek en inkomensverdeling.

Met betrekking tot de inkomensverdeling kan erop

gewezen’ worden, dat de loonbeheersing zich in hoofd-

zaak beperkt tot de werknemers, vallende onder een

collectieve arbeidsovereenkomst of loonr’egeling, zo-

dat ‘d ‘hoger gesalarieerden e’r veelal buiten vallen.

Bovendien bestaat het inkomen van de lagere inko-

mensgroepen overwegend uit inkomsten uit dienstbe-

trekking verkregen (tabel 1). Daar het inkomen van

de hogere inkomensgroepen voor een belangrijk gedeel-

5te gevormd wordt door inkomen uit vermogen en aan-

wending vaiï vermogen en de vermogensspreiding, zo-

als_we gezien hebben, steeds ongelijkmatiger wordt, is
dit uiteraard ook van invloed op de inkomensspreiding.

Alles bij elkaar genomen, kunnen we vaststellen dat

‘de’ gevoerde loonpolitiek de inkomensspreiding niet on-

gelijkmatiger heeft gemaakt, doch ook niet veel bijge-

• * dragen heeft tot een betere spreiding. We zouden de

invloed van de tot nu toe gevoerde loonpolitiek op

de inkomensspreiding als neutraal willen ,karakterise-

•ren
2).

TABEL 1.

Samenstelling van het gemiddeld bruto-inkomen

naar drie inkomenscomponenten, 1957,
a)

meer dan 100.000

……….
38,3
40,0
21,7
50.000— 100.000

……….
31,6 50,5
17,9
25.000

50.000

……….
33,2
53,5
13,5
41,7 48,5 9,8
12.000—

17.000

……….

49,4
43,5
7,1
8.000—

12.000

……….
60,1

35,0


49

17.000—

25.000

……….

6.000—

8.000

……….
75,8

..

21,5 2,7
4.000

6.000

……….
86,5

.. ..

11,7
1,8
2.000—

4.000

……….
..
84,3

..
..
12,4
3,3


S-

a)
Bron.
Statistiek der Inkomensverdeling 1957 van het C.B.S.

Loonpolitiek en vermogensverdehng.

Met het effect van de loonpolitiek op de verno-

– gensverdeling is het echter geheel anders gesteld, zo-

als trouwens blijkt uit het, steeds ongelijkmatiger wor-

den van deze verdeling. Enkele karakteristieke kenmer

ken vân onze volkshuishouding, zoals gebrek aan

grondstoffen, snelle aanwas van de bevlking en een

vrij jonge industriële traditie,
m
aken? een hoog inves-

tèriffgspeil noodzakelijk. Globaal gesproken moeten wij

1
/5
tot
3/
4
van ons nationaal inkomen reserveren voor
investeringsdoeleinden. In het kader van de tot nu toe

– gevoerde loonpolitiek heeft men dit alleen kunnen be-

reiken door bewuste beperking van de loonsverhogin- –

gen om daardoor zoveel mogelijk financieringsmiddelen

.in de ondernemingen te houden (tabel 2).

) Als bewijs voor de gunstige resultaten van de loonpoli-
– tiek wordt. nogal ‘eens verwezen naar het stijgend arbeids-

aandeel in het nationaal inkomen. Met betrekking tot de
graad van spreding is dit echter weinig relevant.

• ,

692

Loonsverhogingen van grotere

omvang ten kote van

die, financieringsmiddelen zouden ongetwijfeld’ tot

meer consumptie en minder investeringen hebben geleid.

De ‘financieringsmiddelen, welke ter beschikking van

de ondernemingen blijven, komen voor het overgrote

deel in de investeringssfeer terecht. Aangenomen wordt
dat’ de investeringen voor ca. 80 pCt. gefinancierd wor-

den uit de som van afschrijvingen en ingehouden win-

sten. De in de onderneming gehouden winsten – in

1961 in 5.660 N.V.’s alleen al f. 2.611 mln. (zie ta-

bel 2)’ – betekenen’ een ‘vermogensaanwas, welke is

toegevallen aan de eigenaren van de ondernemingen.

Bij de ondernemingen, waar de ondernemer tevens

eigènaar is, b”etekent de vermogensaanwas een directe

toeneming van zijn privévermogen. In N.V.’s betekent

deze vermogensaanwas een vergroting van het vermo-

gen van de aandeelhouders door de stijging van de

intrinsieke waarde van hun aandelen.
In combinatie met de vergroting van hun vermogen

door de uitgekeerde winst ,en de opbrengst van het

reeds in bezit zijnde vermogen (dit’ kan dus be-

schouwd worden als vermogensvorming via inkomen,

zie tabl 1) is deze rechtstreekse vermogensaanwas

er oorzaak van dat de vermogensverdeling in ons land

steeds ongelijkmatiger wordt. Hiervoor is er reeds op

gewezen dat deze ongelijkmatige vermogensverdeling

op zich weer inkomenseffecten heeft, zodat een vicieu-

ze cirkel het meest geschikte symbool is om het pro-

bleem van de ongelijkmatige inkomens- en vermogens-

verdeling te karakteriseren.

TABEL 2.

Commerciële winst minus belasting in 5.660 N. V.’s in 1961

Bedrijfsklasse
Ingehouden winst Uitgekeerde winst

(in min, gids.)

733
796
187
277


54

88

Industrie

………………..

Krediet- en bankwezen
80
108

Handel

………………….
verkeer

….
…………….

Verzekeringswezen
51
38
Holding companies
388 1.283
Overige

……………….
23
21

Totaal

………………..

1.516

1
2.611′

a)
Bron:
Maandstatistiek van het financiewezen, december 1963 Çan het
C.B.S.

Verbetering van de spreiding gewenst. –

Overzien wij de wel zeer ongelijke spreiding van

inkomen en vermogen in ons land en de andere West-

europese landen dan dringt zich als vanzelf de vraag

op of er geen mogelijkheid bestaat of gevonden kan

worden om aan dit euvel een einde te maken. Er is

immers geen gering aantal Iezwaren tegen in te bren-

gen.

Politiek gewenst.

De gemiddelde man, die wellicht niet op de hoogte is
met de cijfermatige kant van het vraagstuk, maar_ zoveel
te meer met de werkelijkheid van de soms zeer grote
verschillen, acht het ronduit in strijd met derechtvaar-
digheid dat weinigen zoveel en velen zo weinig ontvan-
gen, terwijl’ – in het algemeen toch allen een prestatie
naar vermogen leveren. Hij weet ook dat luiheid en noeste
vlijt onder alle groepen van mensen voorkomen en dat deze bepaald niet de oorzaak kunnen zijn van do grote
ongelijkheid. Hij streeft niet een onbereikbare volledige ge-
lijkheid na, maar ziet geen rechtsgrond voor het feit dat
het ene gézin alles heeft wat het wil •- en dan nog zeer .veel overhoudt – en- dat het andere zich vele vreugden
moet ontzeggen omdat het de mogelijkheden ontbreken.

E.-S.B. 5-8-1964

S

S

Men kan zich inspannen om deze simpele gedachten-
gang met een prima betoog te ontzenuwen, doch men
komt bedrogen uit. Hij gelooft het eenvoudig niet en
voelt zich ,,genomen”. En wij kunnen hem daarin nog
geen ongelijk geven ook. De ongelijke spreiding is in
strijd met het rechtsgevoel. Dit ,,zich genomen voelen-
van de gemiddelde man wordt zeer gevaarlijk als we be-,
denken dat we in West-Europa zeek vele ,,gemiddeido
mannen” aantreffen.

Een maatschappelijke orde kan slechts bestaan en in

stand worden gehouden als – de overgrote meerderheid

van een volk deze wenst en erin gelooft. Een zeer

groot aantal ontevredenen kan aanleiding worden tot

ongekend grote politieke moeilijkheden. Bij de toch

reeds labiele verhoudingen tussen Oost en West zal

het Westen en ook ons land met deze situatie ernstig

rekening moeten houden om niet op een kwaad ogen-

blik een onbetaalbare rekening gepresenteerd te krij-

gen.

Sociaal
gewenst.

Wij kennen in ons land een vrij uitgebreide sociale
verzekering, ‘die van cinschatbare betekenis is voor miljoe-
nen mensen. Deze sociale verzekering vindt haar bestaans-
grond hierin dat de werknemers in het algemeen niet in
staat kuinnen worden geacht om de financiële risico’s, die
het leven met zich brengt, zelf te dragen. In feite dus
omdat hun vermogens en inkomens te gelrin.g waren en
zijn. Omdat eén betere verdeling der aardse goederen tniet
gemakkelijk en zeker niet op korte termijn tot stand kon
worden gebracht is. het begrijpelijk en juist dat men
eerst en met succes een sociale verzeke.ringswetgeving tot
stand heeft gebracht. Wij mogen ons daarover verheugen.
Bovendien werd – en niet zonder resultaat – getracht
om de werkgelegenheid op een hoog niveau te brengen en schommelingen zoveel mogelijk tegen te gaan. Elke
na-oorlogse regering heeft een hoge graad van werkgele-
genheid als één der doeleinden van het economisch beleid
gesteld. Ook daardoor werd de positiie van de werkne-
mers verstevigd. Eveneens een resultaat dat met dankbaar-heid kan worden genoteerd.

Intussen houdt dit allerminst in dat de werknemer

nu onkwetsbaar zou zijn, ondanks een goede sociale

verzekering en een ruime werkgelegenheid. De kwets-

baarheid is verminderd maar niet verdwenen. Het feit

dat in de strenge winter van 1962-1963 in een groot

aantal gevallën koudetoeslagen nodig waren, spreekt

in dit opzicht een niet mis te verstane taal. In feite is

het voor de werknemer onterend dat hij bij het eer-

ste zuchtje tegenwind al aangewezen is op en bij-

drage. Kan men het de werknemer kwalijk nemen als

hij zich in zo’n maatschappij niet op zijn gemak ge-

voelt? Zijn vrijheid en de ontwikkeling van zijn per

soonlijkheid zullen er in hoge mate mee gediend zijn

als hij een zeker eigendom het Zijne kan noemen en

enigermate bestand is tegen de financiële eisen die

het leven stelt. Zijn levenshouding zal erdoor veran-

deren, ten bate van zijn gezin en de gemeenschap.

Economisch ge wenst.

Het is duidelijk dat degene die over enig eigendom be-
schikt economisch minder afhankelijk is dan hij die tot
de ,,have nots” behoort. De laatste zal, als hij om de een
of andere reden ontslagen wordt, niet kunnen wachten tot
hij een betrekking kan vinden die hem bevrediging
kan schenken en waarin hij zijn kwaliteiten het beste kan
ontplooien. Voor hem is er maar één remedie, nI. zo –
spoedig mogelijk werk te aanvaarden omdat zijn gezin
anders zonder inkomen blijft, ondanks het bestaan van een
werkloosheidsverzekering. Om begrijpelijke redenen kan
een dergelijke verzekering slechts ‘uitkeren als er sprake
is van onvrijwillige werkloosheid. Wordt ,,passend” werk

– niet aanvaard dan wordt de uitkéring stopgezet. Er is ech-ter verschil tussen het begrip ,,passend werk” in de wette-
lijke betekenis van het woord en het begrip dat hierboyen
werd bedoeld. De werkloosheidsverzekering’treft in dit ver-
band geen blaam. Dat de ,,have not” genoodzaakt is zo spoedig mogelijk een nieuwe betrekking te aanvaarden heeft als oorzaak dat hij geen buffertje heeft waarop hij, –
voor enige tijd kan terugvallen. Ook op de
allocatie
van de
produktiefactoren zal een guntig effect uitgaan.
Overigens heeft het alleen maar zin om de produktie – juist van massafabrikaten – te verhogen als er voldoende’
afzet
voor te vinden is. Deze vindt men niet bij de bezitsloze.
Zijn behoeften zijn wel zeer groot, maar zij komen economisch
niet tot uitdrukking omdat slechts koopkrachtige vraag meetelt
in het economisch bedrijf. Ook al zou in het huidige stadium
van de conjuncturele ontwikkeling een sterke uitbreiding van de
vraag naar goederen tot grote moeilijkheden kunnen leiden, een –
groei op langere termijn zal alleen maar kunnen plaatsvinden
als ook de werknemers, die toch het grootste deel van de bevol-
king uitmaken, in staat worden gesteld om hun vele behoeften
om te zetten in een reële vraag op de goederenmarkt. .
Wjj
komen dus tot de conclusie dat een betere spreiding van
inkomen en vermogen zowel op politieke als op sociale en eco-
nomische gronden gewenst is.

Wat gewenst is, is niet altijd mogelijk.

-•

Het kost meestal’ niet zo heel veel moeite om in

een gesprek over de welvaartsspreiding samen tot de

conclusie te komen dat de thans bestaande verschillen

onbevredigend zijn en dat verandering gewenst is. Veel

moeilijker wordt het gesprek als het gaat over de

mogelijkheden om tot een betere verdeling te komen.

Een hindernis van grote betekenis wordt gevormd door
/

de opvattingen die men heeft over, het eigendomsrecht

en alles wat zich om dit vraagstuk beweegt. Indef- – –

daad zal men zich – alvorens men aan nieuwé vor-

men van verdeling begint – eerst moeten bezinnen

op de vraag of men niet het ene kwalijke verschijn-

sel wil uitbannen met een nog kwalijker middel.

In principe zijn er
twee mogelijkheden
,
om een

meer gelijkmatige verdeling tot stand te brengen. De

eerste
is om van de éen te nemen en aan de ander

te geven. Daarbij doet zich dan de vraag voor hoe-
veel men moet nemen en geven. Bovendien zal een

dergelijke herverdeling gepaard gaan met ernstige

spanningen en grote economische moeilijkheden, tenzij

hier een grote mate van geleidelijkheid wordt be-

tracht. Veel zwaarder weegt echter dat men op deze

wijze de rechtvaardigheid in ernstige mate aantast.

Het middel kan hier erger zijn dan de kwaal.

De
tweede
mogelijkheid van een toekomstige verbe-‘

‘téring van de spreiding bestaat daarin dat de aanwas

van het vermogen meer dan tot dusver ten goede

komt aan de bezitlozen. In dit geval tast men geen

bestaande vermogehs aan en wordt de rechtvaardigheid

geen geweld aangedaan, terwijl dit overigens mogelijk

is zonder economische schokwerking. In het vervolg

wordt op een aantal mogelijkheden van de tweede me-

thode nader ingegaan. Het is, evenwel gewenst oi

vooraf na te gaan of de verdeling van de vermogens-

aanwas in overeenstemming is met de christelijke visie

op de eigendom en maatschappelijke structuur.’.

De maatschappelijke structuur.

De economische orde in de Westerse landen is o.m. ge-
baseerd op de ondernemingsgewijze produktie, waarin de
ondernemingen. – binnen zekere grenzen – zelf bepalen
wat en hoeveel zij zullen produceren. rn de modeine on-
derneming werken samen de produkt.iefactoren arbeid, ka-
pitaal en leiding. Ofschoon geen1 dezer factoren bij de,
produktie kan worden gemist, ligt het zwaartepunt in de

E.-S.B. 5-8-1964

693

huidige structuur toch ionder twijfel op de factor kapi-
taal. De moderne onderneming is een kapitaalsorganisatie
en heen arbeidsorganisatiie. Van gelijkberechtiging tussen de
verschillende coinponenten is geen sprake. Bekend is dat
zowel van katholieke als van protestants-christelijke zijde
al vele jaren getracht wordt in deze ongewenste situatie
verandering te brengen. In dit kader zal hierop thans niet
verder worden ingegaan.
Vast staat evenwel dat beide christelijke groèperingen de onder-
nemingsgewjjze produktie als zodanig gehandhaafd willen zien,
echter op voorwaarde dat een aantal wjjzigingen wordt aan-
gebracht in de ondernemingsstructuur, wjjzigingen die ertoe zullen
leiden dat de werknemer een reële plaats ontvangt, die hein krach-
tens zijn menszjjn toekomt.
De private eigendom.

Op zichzelf is dit onderwerp belangrijk genoeg om

er uitvoerig op in te gaan. in dit kader is dit echter

niet mogelijk en ook niet nodig. Het kan hier slechts

gaan om een beknopte aanduiding van de christelijke

visie op de private eigendom met betrekking tot de

vermogensaanwasdeling.

De katholieke
eigendomsleer is gebaseerd op het natuur-
recht, in navolging van de ,,doctor angelicus” Thomas van
Aquino enn o.a. samengevat in de bekende drie sociale
encyclieken: Rerum Novarum (1891), Quadrageisimo Anno
(1931) en Mater
eI
Magistra (1961). Weliswaar wordt het
persoonlijk eigendomsrecht nadrukkelijk gehandhaafd, doch
eveneens wordt duidelijk het sociale karakter van de
eigendom beklemtoond. Laatstgenoemde encycliek wijst er
in het bijzonder op dat thans de tijd rijp is om einst
te maken met de verdeling van het nationaal inkomen
naar de norm van de rechtvaardigheid. Paus Joajni-
nes XXIII wijst er bovendien op dat de werknemers iecht
hebben op een aandeel in het bezit dat door middel van
interne financiering wordt gevormd.
De
protestants-christelijke
visie op de eigendom is bij-
bels gefundeerd. De enige absolute eigenaar is God; bij
de mens is de eigendom altijd betrekkelijk; hij is real-
meester, die verantwoording schuldig is aan God. De pri-
vate eigendom wordt niet verworpen, integendeel be-
schermd, doch wel wordt met klem gewaarschuwd voor geld-
zucht die de eigendom centraal stelt. un de bijbelse open-
baring krijgt het sociale karakter een sterk accent. De mens
is volgens de Heilige Schrift enkeling, die echter behalve
tegenove’r God, ook in relatie staat tot zijn naasten. Dui-delijk komt dit tot uitdrukking in het solidariteitspriincipe
van 1 Corinthe 12, dat handelt over de band tussen li-
chaam en leden. Vanuit deze levensbeschouwing zijn de
schrijnende bezitsverhoudingen die wij vandaag nog ken-
nen beslist te veroordelen.

Ondanks de grote verschillen in benaderingswijze is het

duidelijk dat in beide visies de private eigendom wordt

aanvaard en geëerbiedigd, op grond waarvan derhalve

een herverdeling van bestaande eigendommen – zo-

als hierboven in eèrste instantie werd genoemd –

/ wordt afgewezen. Verdeling van nieuw eigendom –

vekregen door samenwerking van arbeid, kapitaal en

leiding – zal dienen te geschieden op basis van de

rechtvaardigheid. Op grond van deze – uiteraard so-
bere – beschouwing mag worden geconcludeerd dat

maatregelen, die een betere verdeling van de ver-

mogensaanwas beogen, niet strijdig zijn met het eigen-
domsrecht naar christelijke opvatting. Natuurlijk onder

het voorbehoud dat gestreefd wordt naar een recht-

vaardige verdeling van deze aanwas, waarbij aan de

rechten van alle groepen wordt gedacht.

Een oud vraagstuk in nieuw gewaad.

Het is geen nieuwe zaak die hier aan de orde wordt
gesteld. De geschiedenis van het economisch denken leert
ons dat dit vraagstuk al zeer oud is en dat er in alle
toonaarden door velen al over geschreven, is. In veel ge-
vallen kwam men zelfs tot voorstellen om de gehele pri-
vaat eigendom (vooral van produktiemiddelen) af te schaf-
fen. Anderen verheerlijkten deze vorm van eigendom juist.
Meestal stond men echter sceptisch tegènover de wijze
waarop de eigendom en het inkomen waren gespreid. Wie
denkt hierbij niet aan een hele lijst van sociaal-economische
denkers, zoals St. Simon, Fourier, Blanqui, Proudhon,
Marx, Engels, Robert Owen, Louis Blanc, Lasalle, Kaste-
Ier, Von Thünen en zovele anderen? Hoewel de denkbeel-
den van deze mannen zeer leerzaam zijn, kan hieraan
thans geen aandacht worden besteed. Meer dan één schrij-
ver geeft hiervan voortreffelijke overzichten. Voldoende is, vast te stellen dat de inkomensverdeling vrijwel steeds on-
bevredigend is geweest. Zij is, zoals Prof. Oort het in
zijn ,,Theorie van de economische politiek” uitdrukte: ,,het
koekoekse.i in het overigens zo vreedzame nest van de
economische theorie”.

In een derde artikel zullen de mogelijkheden tot ver-

mogensvorming aan een nader onderzoek worden on-

derworpen, waarbij aan de orde komen de mogelijk-

heden die de overheid heeft geschapen en de gedachten

die met betrekking tot deze zaak leven bij het be-

drijfsleven, terwijl tevens wordt nagegaan wat het be-

drijfsleven reeds verwezenlijkt heeft.

Drs. P. J. JANSSEN.
Utrecht.

D. H. GRASMAN..

De inter-Amerikaanse ontwikkelingsbank

Inleiding.

De Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, algemeen

bekend als B.I.D.
1),
dankt haar ontstaan aan het gecom-

bineerde Streven van Noord-. en Zuid-Amerika naar ont-

wikkeling en integratie van Latijns-Amerika, waaruit

o.m. ook de Alliance for Progress is voortgekomen. De

B.I.D. werd opgericht op 30 december 1959 en startte
officieel haar werkzaamheden op 1 oktober 1960. Ge-

durende de 3j/ jaar, die sindsdien zijn verstreken, is de

B.I.D. uitgegroeid tot een internationale financiële Orga-

nisatie met beschikbare middelen ten bedrage van

S 1.300 mln., waaruit voor bijna S 1 mrd. aan leningen

is verstrekt. De tot nu toé uitbetaaldë bedragen belopen

ruim $ 260 mln., waarvan $ 140 mln. werd verstrekt ge-

durende 1963.

1)
Afkorting voor Banco Interamericano de Desarrollo

Dank zij de multilaterale bestedingsmogelijkheid van

een belangrijk deel van deze bedragen en de belangstel-
ling, die de B.I.D. door haar snelle groei en goede repu-

tatie voor externe, additionele financiering van haar

operaties heeft weten op te wekken, trekt zij ook in

Europa en Japan in toenemende mate de aandacht. Het

aantal deelnemers uit deze gebieden aan de jaarvergade-

ringen van de bank neemt dan bok steeds toe; tijdens de
vijfde bijeenkomst, te Panama City van 13 – 17 april jl.,

bedroeg het ongeveer 70.

Gezien het toenemende belang van de rol, die de

B.I.D. in de ontwikkeling van de Latijnsamerikaanse

landen speelt en de groeiende politieke en economische

belangsteUing voor deze landen, ook in ons land, beoogt

dit artikel een indruk te geven van de organisatie en

werkwijze van de bank, van haar operaties, alsmede van

694

E.-S.B.
5-8-1964

Ar

haar internationale betekenis en haar betrekkingen tot

Europa.

Organisatie en werkwijze.

De B.I.D. is een inter-gouvernementele instelling, op-

gericht door 20 Amerikaanse landen, welke ten doel

heeft de economische ontwikkeling in de leden-landen

te bevorderen, zowel via de particuliere als via de over-
‘heidssector. De hoogste autoriteit is een Assemblee van

Gouverneurs, samengesteld uit een gouverneur en een

plaatsvervangend gouverneur van elk der deelnemende

landen. Het aantal leden is voor uitbreiding, binnen het

continent, vatbaar. Ht dagelijks beheer wordt gevoerd

door een dirctie .van 9 personen. De president wordt

door de Assemblee gekozen. De zeven directeuren, waar-

van er zes door de Latijnsamerikaanse landen en een

door de Verenigde Staten worden gekozen, kiezen de

vice-president. De ztel van de B.I.D. is in Washington.

De B.I.D. tracht haar doelstelling te verwezenlijken

door voornamelijk te participeren in projecten, die voor

een belangrijk deel door, of in, de leden-landen zelf

worden gefinancierd. De totale financiering van pro-

jecten door de B.I.D., die momenteel S 963 mln. bedraagt,

vertegenwoordigt een deelnéming in totale investeringen

ten bedrage van ca. S 2,6 mrd.

Om ook de private sector zo goed mogelijk te berei-

ken, opereert de B.I.D. in belangrijke mate via nationale

ontwikkelingsinstituten en investeringsbanken, welke zij

tevens mede helpt oprichten. Momenteel bedraagt het

aandeel van de private sector in het totaal van de goed-

gekeurde leningen ongeveer een derde. Dit aandeel is

groeiende; gedurende het afgelopen jaar bedroeg het

ongeveer
45
pCt.

De activiteiten van de B.I.D. richten zich zowel op

zuiver economische projecten, als op die welke om so-
ciale of andere redenen langere looptijden en geringere

lasten behoeven dan normaal. Deze laatste worden gefi-
ancierd uit speciaal,daarvoor bestemde middelen. Ver-

der verleent dè bank ook medewerking bij het opstellen
van nationale ontwikkelingsplannen en technische hulp

voor specifieke projecten. De B.I.D. verstrekt haar hulp

op zuiver multilaterale basis, tenminste voor zover haar

eigen middelen betreft. Leningen uit het Social Progress

Trust Fund (zie verder), waarvoor de middelen door het

Amerikaanse Congres worden gevoteerd, dienen in de

Verenigde Staten besteedte worden.

De B.I.D. stimuleert het streven naar . Latijnsameri-

kaanse integratie, waarvan o.m. de Latijnsamerikaanse

vrijhandeiszone (LAFTA) een uiting vormt. Zij bena-
drukt hierbij de eigen inspanning, die de leden-landen

voor hun ontwikkeling dienen op te brengen. Deze dient

gericht te zijn op toenemende interne besparingen, ter

financiering o.m. van een zoveel mogelijk complemen-

taire industriële ontwikkeling van de leden-landen. In

dit kader heeft de B.I.D. haar medewerking verleend

aan een programma tot financiering van de intraregionale

export van kapitaalgoederen.

Middelen.

Voor haar normale operaties, dat zijn clie welke ‘uit-

sluitend op hun economisch-commeriële merites woden

beoordeeld, beschikt de B.I.D. over het gestorte deel van

het gewone kapitaal en over de externe middelen, die

zij daarnaast weet aan te trekken.

Bij haar oprichting werd het kapitaal van de bank

vastgesteld op $ 850 mln., tijde,lijk teruggebracht tot

.5 813 mln, door de uitsluiting van Cuba van het lidmaat-

schap. Van dit bedrag vân $ 813 mln, diende S 382 mln.

gestort te worden, aan- welke verplichting eind 1962 door

alle landen was voldaan, terwijl de’ resterende £ 431 mln.

op ieder moment opeisbaar diende te zijn. Het aandeel

van de Verenigde Staten in het gewone kapitaal be-

draagt S 350 mln., waarvan S 150 mln, werd gestort.

Het aandeel van de overige landen, zowel in het gestorte

als in het opeisbare kapitaal, bestaat voor 50 pCt. uit

goud of dollars en voor 50 pCt. uit de respectievelijke na-

tionale valuta’s. In 1963 werd het gewone geautoriseerde

kapitaal verhoogd met $ 300 mln., ten einde de toetreding

van nieuwe leden mogelijk te maken. –

In het plaatsen van obligaties op de Amerikaanse . en

Europese kapitaalmarkten ziet de B.I.D. een belangrijke

additionele bron van middelen. Gedurende 1962 werd

langs deze weg S 100 mln. aangetrokken, voor de helft

op de Amerikaanse, voor de andere helft op de Italiaanse

kapitaalmarkt. En maart 1964 werd nogmaals S 50 mln.

op de Amerikaanse kapitaalmarkt gëplaatst. De bank

onderhandelt momenteel over de uitgifte van obligaties

in Duitsland, Frankrijk, Zwitserland en het Verenigd

Koninkrijk, waarbij zij, poogt dezelfde wettelijke en

fiscale faciliteiten te verwerven, die de Wereidbank en de

Europese Investerings Bank genieten. De belangstelling

voor haar obligaties wordt in belangrijke, mate bepaald

door de garantiekracht van het opeisbare kapitaal van de

bank, met name van het aandeel daarin van de Ver-

enigde Staten. Ten einde deze zekerheid te vergroten

werd, ingaande 28 januari 1964, het opeisbare deel van

hetkapitaal verhoogd met S 1 mrd., waarin de Verenigde

Staten voor S 412 mln. participeren. Het totale opeisbare

kapitaal van de Verenigde Staten wordt daarmee gebracht

op S 612 mln.

Een andere bron van middelen voor de bank is de

verkoop, zonder garantie, van de eerste halfjaarlijkse

aflossingst&rmijnen van haar leningen. Mede dank zij het

feit, dat de ‘bank slechts economisch gezonde projecten
financiert en vooral doordat aan alle terugbetalingsver-
plichtingen tot nu toe stipt is voldaan, is de belangstel-

ling voor dit soort financiële deelneming groeiende. Het

aantal commerciële banken dat, tot- en met de eerst vijf,

aflossingstermijnen heeft gekocht, steeg van 37 (waarvan
9 in Europa) per eind 1962 tot 52 (waarvan 12 in Europa)

per eind 1963. Tegelijkertijd steeg het totale bedrag van

deze operaties van bijna S 8 mln. tot ruim S 15 mln.

Voor het verstrekken van ,,soft loans” beschikt de

B.I.D. over eigen middelen in een Fonds voor Speciale

Operaties en heeft zij het beheer over het Social Pro-

gress,Trust Fund, dat in 1961 door-de Verenigde Staten

werd opgericht.

De omvang van het Fonds voör Speciale Operaties

werd aanvankelijk gesteld op S 150 mln.
2),
waarin de

Verenigde Staten deelnamen voor S 100 mln. Ingaande

28 jaruari 1964 werden alle bijdragen met 50 pCt. ver-

hoogd. De deelnemingen luiden voor de helft in dollars,

voor de helft in nationale valuta. Ten einde de uitbrei•

ding van de operaties van het Fonds ook over een langere

periode te verzekeren, werd tijdens – de vergadering te
Panama City een voorstel aangenomen tot verdere uit-

breiding van de middelen met S 900 mln., waarvan

S 750 mln. bij te dragen door de Verenigde Staten. Te-

vens werd voorgesteld voortaan via dit Fonds ook de

financiering van sociale ontwikkelingsprojecten ‘te doen

2)
Door de uitsluiting van Cuba werd dit bedrag in feite
teruggebracht tot $ 146 mln.

E.-S.B.
5-8-1964

695

lopen, die tot nu ioè uit het Social Piogress Trust Fund

werden gefinancierd. Dit laatste, dat sinds juni 1961 eern

om’ang had van S 394 mln., werd in december 1963,

• – dank zij de goedkeuring van het Amerikaanse Congres,

uitgebreid tot
Z
525
mln.

Er bestaan al geruime tijd plannen om ook in Europa

te komen tot de oprichting van een fonds voor de ont-
wikkeling vai Latijns-Amerika, dat door de B.I.D. be-

heerd zou worden. Concrete resultaten zijn echter in dit

opzicht nog niet bereikt.

Een overzicht van de ontwikkeling van de middelen

..van de B.1D., waaruit een snelle groei duidelijk blijkt,

wordt gegeven in tabel 1. De voorziening in de behoefte

aan nieuwe middelen voor de normale, commerciële ope-

raties van de bank heeft tot nu toe geen moeilijkheden

opgeleverd. De bank heeft in toenemende mate vreemde

middelen kunnen aantrekken en verwacht deze manier
– van financieren verder te kunnen uijbreiden. De verho-

ging van het opeisbare deel van het gewone kapitaal

dient als versterkte garantie voor nieuwe obligatie-

emissies en impliceert tevens, dat in iedere onverwachte

— bhoefte aan gewone middelen zal kunnen worden voor-

zien. Aangezien het overgrote deel der middelen in con-

verteerbare valutâ luidt, is een gezonde basis voor ver

dere expansie van de ‘activiteiten’van de bank aanwezig.

Het beschikbaar komen van middelen voor de ,,soft”
operaties van de bank is niet steeds even vlot verlopen.

De bank is,hiervoor geheel aangewezen op de contribu-

ties van de leden-landen èn het wachten op de verhoging

daarvan heeft in het jongste verleden de expansie van

de operaties op dit gebied wel enigszins afgeremd. Dank

zij de recent geëffectueerde en goedgekeurde verhogingen

in de middelen van beide Fondsen echter, kn de bank

tenminste in de eerstkomende drie, vie{jaren op een re-

gelmatige stroom van middelen rekenen.

‘.

–‘

..

.

Operaties

Uit ‘haaf middelen voor ,,normle” operaties verstrekt

de B.I.D. leningen op zuivèr commerciële basis. Deze

leningen hebben, een looptijd van 6 tot 20 jaar, een rente

-‘an 5/ pCt. per jaar ov’r het opgenomen bedrag, in-

clusief 1 pCt. commissie bestemd voor de speciale re-

serve van de bank, en een commissie van
3′
4
pCt. per

jaar over het niet opgenomen bedrag. De rente kan iets

hoger zijn, indien de lening wordt verstrekt uit de op-

brengst van een obligatie-emissie op een relatief ,,dure”

kapitaalmarkt. –

Uit het Fonds voor Speciale Operaties worden lenin-
gen verstrekt,. die om enigerlei reden een langere loop-
tijd, en een lagere rente vereisen dan normaal. Zij lopen

tot 25 jaar en dragen een rente van 4 pCt. In bepaalde

gevallen kunnen zij bovendien worden terugbetaald in de
valuta van het ontvangende land.

In het kader van de Alliance for Progress werd in

juni 1961 een overeenkomst gesloten tussen de Verenigde

Staten en de BID., waarbij aan de laatste het beheer

werd toe’vertrouwd van het Social Progress Trust Fund,

via hetwelk sindsdien een belangrijk deel van de Noord-

amerikaanse hulpverlening aan Latijns-Amerika is ge-

vloeid. Zoals de naarfi aanduidt, worden uit dit fonds

leningen .verstrekt voor projecten met een, deels sociaal
karakter, zoals woningbouw, onderwijs, verbetering van
hygiënische toestanden en van agrarische methoden. De

leningen kunnen lopen tot 30 jaar en dragen een zeer lage

rente (meestal 13/
4
p0., soms 2
3
A
p0.). Rente en aflos-

sing kunnen in de nationale valuta worden voldaan.

De leningen dienen in de Verenigde Staten te worden

besteed. De B.I.D. brengt vpor haar bemiddeling een

commissie van
3/4
pCt. in’rekening, die in dollars betaald

dient te worden.

Ontvikkeling van de middelen van de
B.I.D.
TABEL t.

(in miljoenen dollars)

Gerealiseerd per

.
,

Te realiseren uiterlijk

31/12
31/12
31/12
31112
april
31/12
31/12
31/12
onbe-
1960
1961
1962
1963
1964
1964
1965′
1966
paald

1. Beschikbare middelen
A. voor normale operaties:
Gewoon, gestort kapitaal

….
76
229
382
382
382 457
Obligaties

……………..
– –
99 99


149

(s)
3

,
8
15
17

76
232 489
496
,
548

B. voor

soft” operaties:

,
Fonds voor Speciale Operaties
73 146 146 146
219
519
819

1.119
Social Progress Trust Fund
..

.

394 394
394
525

..

540 540


540
744

Participaties –
……….

Totaal
…………………….

rosaal A. en B
………………..

.

772 1.029 1.036


1.292

Totaal …………………….73

3. Opeisbaar gewoon kapitaal
737 584
432
432
432 932
1.432
1.657
(waarvan van ver. Staten)

..49

(320) (260)
(200)
(200)
(200)
(406)
(612)

3. Geautoriseerd gewoon kapitaal a)
. .
850
850
850 850
2.150

Beschikbaar

op

multilaterale

basis
.378
635
642
767

(lA.

&

l.B.l.)

……………….149
(waarvan in convertibele valuta)
(115)
(286)
(496)
(503) (617)

a) Het geautoriseerde kapitaal wijkt af van het totaal van gestort en opeisbaar kapitaal ten gevolge van de uitsluiting van de B.I.D. van Cuba, waarvoo
oorspr’onkelijk een quotum van $ 37 mln, werd vastgesteld. Sedert 28 januari 1964 is het geautoriseerde kapitaal bovendien verhoogd met
S
300 mln., ten eind
in de eventuele’toetreding van nieuwe leden te voorzien.
(S):
schatting.
Bron:
B.T.D. Jaarverslagen en redevoeringen van de President.

696 –

.

E.-S.B.
5-8-1964

/

..

.

Een ovrzicFt van deieningen, die tot nutoe doorde

-BID. zijrr verstrekt, wordt gegeven in tabel 2. Het –

meest opvallende is het onregelmatige verloop in de ver-

schillende soorten van leningen, een gevolg van het schoks-

gewijs beschikbaar kôrhen van de middelen van de beide

Fondsen en van de beperkte capaciteit ,tot behandeling

• van leningaanvragen: Het eerste was verantwoordelijk, in

1963, voor de sterke daling vân d&leningen, die werden

• verstrekt uit het Social Progress Trust Fund en de terug-

ging in die verstrekt uit het Fonds vor Speciale Opera-

– ties. Het laatstewas van invloed op he’t achterblijven van

• de cornmerciël& leningoperaties gedurende 1962.

TABL 2.

Leningen verstrekt doör de B.I.D.

(in miljoenen dollars)


Gedurende
Stand per

1961
1962
1963
163
164

i. verstrekte leningen
.
A. Op multilaterale basis:


130 77
179
207 386
2. Uit

Foiids

voor

Speciale
41
32 89
122

1. Uit gewone middelen

……..

B. Gebonden leningen Uit
Social Progress Trust Fund
.16
205
47
321
368

294
324
259
618
875
963

Opefaties

……………..48

/
II. Uitgekeerde bedragen
A. Voor multilaterale besteding:
1Normale economische pro
28 60
31
91

Totaal

………………..

jecten

………………..3
2. Speciale operaties
……….
3
8
15
II
27

B. Voor besteding in de Verenigde

.

Staten, sociale projecten
……

.2
21
66
23
89
.


‘8
57
141
65
206
260
Totaal

.

…………….

11 als percentage van t

3
18
54
II
24
27

(..) Gegeven niet bekend.

Bron. B.I.D.
Jaarverslagen en redevoeringen van de.President.

-.

In verband met het ontwikklingskarakter van de

leningen, die de B.I.D. verstrekt, zijn de feitelijk uitge-

keerde bedragen bij de verstrekte leningen achter geble-

ven. De jaarlijks uitgekeerd bedragen vertonen echter

een snelle stijging, waarvan voorlopig eeri voortgang

wordt verwacht. In het lopende en het komende jaar

zullen vermoedelijk jaarlijks -S 200 â S 250 mln, worden
besteed, waarvan S 150 â S 200 mln, ongebonden.

Verwacht mag worden dat, nu een gebrek aan midde

-len in de eerstkomende jaren niet te vrezen is, het streven
van de B.I.D. naar een meer gelijkmatige ontwikkeling in

haar leningoperaties succes zal hebben. .’Dit betekent,

• dât in de komende twee, drie jaren uit een jaarlijks

..totaal van rond S 350 mln. ongeveer gelijke delen be-

stemd zullen worden voor commerciële en voor overige
x

– projecten. Gézien de beschikbare middelen zal hiervan

r5nd S 275 hun, voor multilaterale en ca. S 75 mln. voor

gebonden besteding beschikbaar komen. De vraag, of
de samenvoeging van het Social -Progress Trust Fund
met het Fonds voor -Speciale Operaties tot gevolg zal

hebben, dat daarna alle leningen vrij, besteed kunnen

– worden, is nog niet opgelost. De sterke verhoging van

het Fonds voor Speciale Operaties, en de zeer grote bij-.

– drage daarin van ,de Verenigde Staten sçhijnen hier wel –

op te wijzen. Het zou in de bedoeling kunnen liggen het

Social Progress Trust Fund niet verder uit te breiden en

het werkterrein van het’ Fonds voor Speciale Operaties

– •

. gedeeltelijk naar operaties met een meer sociaal karakter

te verleggen.

E.-S.B. -5-8-1964

Internationale betekenis.

In de korte tijd van haar bestaan is-de B.I.D. uitge-

groeid tot een financiële organisatie van internationaal

– formaat, met een invloed, die zich ook tot in Europa

en Japan uitstrekt. De externe financieringsmiddelen, die

momenteel jaarlijks voor Latijns-Amerika beschikbaar

komen, worden voor ca. 15 pCt. via de B.I.D. verstrekt,

terwijl het aandeél van de bank in de publieke middelen,

die hun weg naar’deze landen vinden, ruim 20 pCt. be-

– draagt.

Haar snelle ontwikkeling heeft de B.I.D. te danken

aan twee belangrijke factdren. Enerzijds aan de krach-

tige steun van de Verenigde Staten, die door hun, -naar

– verhouding zeer grote, feitelijke en potentiële bijdragen

de kredietwaardigheid van de bank waarborgen, waar-

door in toenemende mate externe financiering door mid-

del van de uitgifte van obligaties mogelijk is,. anderzijds

aan het feit, dat de bank voor de Latijnsamerikaanse lan- – –

– den zelf is gaan leven als ,,hun” bank’ met een staf van -,

over’vegend Latijnsamerikaanse leden, welks aanzin zij,

O.M.
door prompte storting van verplichte bijdragen en –

– een stipt nakomen van hun rente- en af betalingsverplich-

tingen, voortdurend pogen te verhogen. Deze ontwikke- –

ling is zeker’niet in de laatste plaats te danken aan de

— stuwende kracht van de president van de B.LD., Dr.

– –

Felipe Herrera, diè niet alleen een goede,

efficiënte,staf

heeft opgebouwd, maar de bank in tal van lezingen, –

besprekingen en conferenties voor de leden-landen tot
leven heeft gebracht. Ook internationaal heeft zijn on-

vermoeibaar streven veel tot de erkenning van en waar- –

dering voor het werk van de B.I.D. bijgedragen.

In het geheel van internationale organisaties neemt de

‘B.I.D. een overwegend eigen plaats in. Zij heeft met

name een aanvulling gegeven op de, voornamelijk op

infrastructuur gerichte, activiteiten van de Wereldbank.

Ruim 70 pCt. van de leningen, die zij tot op hedën

heeft verstrekt, kwam ten g’oede aan de ontwikkeling van

landbouw, industrie en woningbouw in de leden-landen.

Een belangrijk deel hiervan werd toegekend aan de

private sector. Haar overige leningen richtte de bank,

als beheerder van het Social Progress Trust ‘Fnd, op

projecten met een deels sociaal karakter. Haar samen-

werking met de Wereidbank, die zich in toenemende

mate ook op .dit soort projecten gaat richten, neemt

_voortdurend toe. .

In de loop van haar bestaan heeft de B.I.D. zich steeds

meer toegelegd op het verlenen van technische bijstand.

– Zij verleent assistentie bij het opstellen -van nationale. /

ontwikkelingsplannen en bemiddelt bij de onderhande-

lingen oer de financiering daarvan. . Daarbij streeft zij,

ernaar zoveel mogelijk rekening te doen houden met de

mogelijkheden en beperkingen, die het gevolg zijn van

de toenemende Latijnsamerïkaanse integratie. Op inter-

nationaal terrein stelt de B.I.D. haar ervaringen beschik-

baar aan zusterorganisaties. Onder meer werkt zij nauw

samen met de Afrikaanse Ontwikkelings Bank, die mo-

menteel nog in het stadium van oprichting verkeert, doch

in de loop van dit jaar haar werkzaamheden hoopt te

beginnen.

Via drie wegen staat de B.I.D. in economische relatie

met Europa. In de eerste plaats via de besteding door

de leden-landen van de hun ongebonden ter beschikking

gestelde middelen. Hiervan wordt ca. 60 pCt. in Europa

besteed, hetgeen bij .jaarlijkse bestedingen die variëren

‘tussen S 150 mln. en S 200 mln., neerkomt op ol’lgeveer

S 100 mln. per jaar. In de tweede plaats via de eerste

697

-I

,.

-y

– •,_

aflossingstermijnen op haar leningen, die de Europese

commerciële banken van haar overnemen dan wel recht-

streeks financieren en in de derde plaats via haar beroep
op de Europese kapitaalmarkten door middel van de uit-

gifte van obligatiës. Of de plannen om te komen tot een

Europees fonds via hetwelk, onder het beheer van de

B.I.D., publieke middelen naar. Latijns-Amerika zuIlen

vloeien, worden gerealiseerd of niet, het valt te verwach-

ten, dat de bank in de betrekkingen tussen Latijns-

Amerika en Europa, door haar sterke bemiadelingspositie,

haar efficiënte werkwijze en haar toenemende ervaring

een steeds belangrijker rol zal spelen.

Lima, april 1964.

Drs. E. DEN DUNNEN.

Wie wint het spel?

De Franse mystère 30 of de Nederlandse fokker F 28?

Enkele maanden geleden lieten de commentaren in de

Duitse vakpers er geen twijfel over bestaan, dat de Fokker

F 28 op de Duitse markt een behoorlijke kans maakte.

Ook de meeste dagbladen deelden deze mening. Zo schreef

bijv. ,,Die Welt” (Hamburg), dât de Fokker F 28 op goede

,afzetmogeliikheden kon rekenen. Het blad prees de uit-

stekende start- en landingseigenschappen, de behoorlijke
snelheid en de gunstige actieradius. De Duitse Lufthansa

zou sterk in dit type vliegtuig zijn geïnteresseerd. Een ander

blad, de ,,Stuttgarter Zeitung”, gaf eveneens een zeer

gunstig oordeel over de F 28. Het liet in een bericht uit

Bonn duidelijk doorschemëren, dat het aan de Franse

Mystère 30 verre superieur is en dat deze opvatting even-

eens door de Westduitse regering wordt gehuldigd. ,,De

regering zou het betreuren”, zo schreef het blad letterlijk,

,,wanneer niet meer alle vliegtuigfabrieken van de Bonds-

republiek in de Fokker F 28 zouden zijn geïnteresseerd”.

Uit deze formulering viel destijds reeds op te maken, dat

de regering technisch en financieel de voorkeur geeft aan

het Nederlandse produkt, maar dat toch ook nog andere

factoren een belangrijke rol speelden. Deze interpretatie

bevestigde dezelfde ,,Stuttgarter Zeitung” op 16 juni jl. in
een uitvoerig commentaar, waaraan wij het volgende ont-

lenen: ,,Een drastisch voorbeeld van onderlinge schermut-

selingen tussen Noord- en Zuidduitse firma’s is de ge-

schiedenis van het project F 28, een voor korte trajecten

gebouwd straalverkeersvliegtuig van Nederlandse con-

structie. De F 28 was nog op de luchtvaarttentoonstelling

van Hannover het lievelingskind van de Duitsë vliegtuig-

,constructeurs. Zij zagen hierin de enige mogelijkheid

binnen korte
tijd
ook in West-Duitsland weer verkeers-

vliegtuigen te bouwen”.
Dit was inderdaad het geval. Een overeenkomst bevond

zich in een vergevorderd stadium van voorbereiding, vol-
gens welke de Bondsrepubliek 24 pCt., Frankrijk 13 pCt.

en Italië 6 pCt. van het totale bouwvolume toegewezen

zou
krijgen.
Circa 60 pCt. van de financiële risico’s, die

Duitse oidernemingen bij de participatie aan het Neder-

landse project konden lopen, zouden door leningen worden

gedekt, die door het Westduitse Ministerie van Econo-

mische Zaken zouden worden verstrekt. Daar dèrgelijke

leningen in de ptaktijk als subsidies worden beschouwd,

washet risico voor de Westduitse vliegtuigindustrie dus

niet bijzonder groot. Desondanks is er een kink in de kabel

gekomen.

Zonder enig opzien te baren, hebben de vliegtuig- en

ruimtevaartfabrieken Siebel, Bölkow en Messerschmidt met

de Franse ,,Générale Aéronautique Marcel Dassault” een

akkoord ondertekend om gezamnlijk de Mystère 30 te

bouwei. Daar de Mystère 30 technisch, ook volgens Duitse

deskundigen, niet tegen de Fokker F 28 is opgewassen, is

de vraag gerechtvaardigd, waarom een dergelijk vërdrag

tot stand kwam. De regering verklaarde desgevraagd, dat

de bedrijven, dus ook de 120 Duitse vliegtuig- en vliegtuig-

motorenfabrieken, Vrij zijn beslissingen te treffen, die zij

noodzakelijk achten. Tegelijkertijd voegde zij eraan toe,

dat zij er weinig voor voelt haar financiële steun gelijk-

tijdig aan twee projecten te verlenen.

/ Voor dit laatste standpunt kan men begrip opbrengen.

Enige twijfel is echter zeker gerechtvaardigd, wanneer de

regering beweert, dat de Duitse vliegtuigindustrie haar

beleid zelf kan bepalen. Zij heeft bijv. haar subsidies ver-

hoogd van 17,8 mln. mark in 1963 tot 25 mln. mark in

1964. Maar dit zijn slechts schijncijfers. De Hamburger

Flugzeugbau kreeg bijv. voor de ontwikkeling van het

verkeersvliegtuig HFB 320 uit de staatskas 11,4 mln. mark.

Het Ministerie van Defensie betaalde aan Bölkow, Heinkel

en Messerschmidt 250 mln. mark voor de ontwikkeling

van het straalvliegtuig VJ 101. Het is juist, aat het hier om

een militair project gaat, maar dergelijke subsidies vormen

desondanks de basis van de Westduitse vliegtuigindustrie.

Sommige bedrijven, zoals de BMW Triebwerkbau, leven

voor 90 pCt. van regeringsorders. De Mann-fabrieken die,

in samenwerking met Rolls-Royce, turbomotoren ver-

vaardigen, incasseerden regeringsorders ten bedrage van

250 mln. mark. Dat hebben zij zelf in de vergadering van

aandeelhouders bekend gemaakt. De 11,4 mln. mark voor
de ontwikkeling van de HFB 320 vormen slechts een ge-
deelte van de werkelijk verstrekte subsidies. In feite four-

neerde de staat een financiële bijdrage tot de ontwikkelings-

kosten ter waarde van 41 mln. mark. De subsidies zijn dus
hoger dan officieel wordt toegegeven.
Inzake het Mystère 30-project, waarvoor van regerings-

zijde weinig belangstelling heette te bestaan, werd nu plot-

seling vernomen, dat de regering eventueel bereid is 60

pCt. van de ontwikkelingskosten voor haar rekening te

nemen. Dat is, voorzichtig geschat, 12 mln. mark. Des-

ondanks kan de Fokker F 28 het spel winnen, omdat de

Westduitse Ministers van Economische Zaken

en Finan-

ciën, Schmücker en Dahlgrün, zich in een kabinetszitting

ten gunste van het Nederlandse project hebben uitge-

sproken. Maar men vergete in dit verjand niet, dat invloed-

rijke kringen om politieke redenén vôor het Frans-Duitse

project werven en de sterkste vliegtuigbouwcombinatie in

de Bondsrepubliek daar achter staat. Deskundigen van de

Noordduitse vliegtuigindustrie betwijfelen, of de Fokker

F 28 een kans maakt, wanneer de regering tegen beter

weten in aan de Mystère 30 de voorkeur geeft. Het Neder

landse project zou dan namelijk aan financiële bloed-

armoede te gronde kunnen gaan. Een definitieve beslissing

is nog niet genomen, maar er valt een toenemende tendentie

waar te nemen om de Frans-Duitse samenwerking inzake

698

E.-S.B. 5-8-1964

/
de vliegtuigbouw te versterken. Dit mag men, zakelijk

gezien, niet uit het oog verliezen
1).

Berlijn.

L. J. M. VAN DEN BERK.

1)
Onder de kop ,,Samenwerking op Europese basis” troffen
wij in het ,,Algemeen Dagblad” van 22
juli jl.
nog het volgende
bericht aan: ,,Fokker gaat voor zijn nieuw tweemotorig straal-
vliegtuig, de F 28 Fellowship, samenwerken met de Hamburger
Flugzeugbau en de Vereinigte Flugtechnische Werke in Bremen.
Een overeenkomst op het gebied van de ontwikkeling en de
seriebouw van het toestel is nu gesloten.
Al sinds dit voorjaar zijn de Duitse fabrieken bezig met de
ontwikkeling van het straalvliegtuig.
De overeenkomst houdt ook in, dat de bouw van de twee
vliegende prototypen van de F 28, het proefvliegen daarvan en
de serieproduktie, op Europese basis zal worden uitgevoerd.
Daarbij zullen ook andere partners toetreden. De deelnemers aan de overeenkomst verbinden zich om de
ontwikkelings- en produktiekosten proportioneel te dragen. Zij zullen voor een bepaalde periode niet deelnemen in de ontwik-
keling of produktie van andere vliegtuigen, die als concurrenten
van de F 28 kunnen worden beschouwd”. Red.

1
INGEZONDEN STUK

Het agrarisch dilemma

In de meeste gevallen is het zo dat het voor een buiten-

lander een moeilijke onderneming is een juist oordeel te

veilen over een situatie of een situatiebeschrijving van een

voor hem vreemd land. Meestal zal hij dat alleen kunnen

wanneer hij – bi. dook reizen of specialisatie – de

buitenlandse toestanden langere tijd bestudeerd of beleefd

heeft

. ofwel wanneer een situatie of situatiebeschrijving

zo geprononceerd zwart of wit
lijkt,
dat hij met een all-

’round kennis toch nog een andere tint durft aanbrengen.

Ondergetekende gelooft, bij het lezen van het artikel:

,,Het agrarisch dilemma” van de heer A. N. J. Vriens in

,,E.-S.B.” van 8juli1964, in dit laatste geval te zijn. Ziehier.
zijn voornaamste motiveringen.

Het feit dat de Nederlandse landbouwhandelsbalans

een positief saldo vertoont in het geheel van een negatieve

handelsbalans, wordt door de auteur slechts terloops als

een gezonde ontwikkeling – ,,op het eerste gezicht” dan

nog maar – bestempeld, om dit positief element onmid-

dellijk te ondergraven met negatieve aspecten.
Tijdens
de

na-oorlogse periode heeft het positief saldo van de Neder-
landse landbouwhandelsbalans voor de natie nochtans een

zeer waardevolle bijdrage tot herstel engeleidelijke expansie

betekend.

Daarbij komt nog dat het Nederlands landbouwexport-

pakket grotendeels bestaat uit produkten met een relatief

grote vraagelasticiteit; de toename tussen 1953 en 1962

van de export van slachtpiuimvee,
fijne
groenten en fruit-

soortenÇ bloembollen, bloemisterij- en boomkwekerij-

gewassen, is in dit opzicht karakteristiek. Is datgene wat

voordé E.E.G. in haar geheel
in de toekomst
als wenselijk

wordt geacht,
heden ten dage
voor Nederland dan verkeerd?

Het ongetwijfeld gunstige asect van wat hier aangestipt

wordt kan o.i. niet weggevaagd worden door verwijzing

naar bepaalde reële problemen of anomalieën in de Neder-

landse exportsituatie van zuivelprodukten en allerminst

door een o.i. nogal eenzijdige confrontatie import van

krachtvoer-melkproduktie.’

Een ander positief element van de Nederlandse land-
bouwsituatie, nl. de bevredigende evolutie van de binnen-

landse afzet van agrarische produkten, wordt eveneens

onmiddellijk onder een aantal kritische aanmerkingen

bedolven.

Hier zij allereerst een statistische opmerking gemaakt.

Tijdens de jaren 1962/63 en 1963/64 – en in het statistisch

goed bij zijnde Nederland moeten zeker voor 1964 reeds

voldoende officiële maandstatistieken bestaan – heeft

de situatie van de landbouw zich zowel wat
prijzen
als wat

structuur betreft, zodanig gewijzigd, dat een statistische

reeks tot en met 1960/61 bijna alleen nog historische waarde

heeft.

Daarbij zij dan aangestipt dat niet alleen de evolutie van

de prijzen-kostenindex of de evolutie van de netto-toege-

voegde waarde, maar ook de evolutie van de arbeidskrach-
tenbezetting per bedrijf van zeer grote betekenis is, om het
ondernemersinkomen in de agiarische sector te beoordelen

en eventueel met gemiddelde bruto verdiensten buiten de

landbouw te vergelijken. Dit laatste element wordt door de

auteur in de appreciatie niet betrokken en mede daardoor
geeft hij, wat de evolutie van de toegevoegde waarde be-

treft (tabel 4), een onvolledige en foutieve interpretatie.

Niet in de eerste plaats de evolutie van het aandeel van

grondstoffen en diensten in de totale produktiewaarde,

maar wel de netto-toegevoegde waarde per produktie-

eenheid lijkt me doorslaggevend voor een oordeel over het

al of niet vooruitkomen van een bepaalde sector.

Komt de Nederlandse landbouw er dan zo slecht uit?
In elk geval zie ik niet in, waar of hoe de concurrentie-

positie van de Nederlandse landbouw verzwakt, tenzij men

zou verwijzen naar bepaalde eerder concurrentieverval-

sende voorzieningen van sommige E.E.G.-reglementen

(eieren en slachtpluimvee). Maar dan dient men elders

de brandklok te luiden!

Het derde gedeelte van het artikel van de heer Vriens

bevat een aantal kanttekeningen die het zakelijk terrein

nogal te buiten gaan; voor een buitenlander kunnen die

wel vreemd of moeilijk te aanvaarden lijken, maar het

maken van een gefundeerd oordeel laat hij vooral dââr

aan anderen over.

Eén zaak zij mij hier evenwel getolereerd, ni. het formule-

ren van het volgend dilemma: ôf het derde deel van het

artikel ligt in de lijn van de eerste twee delen en dan wordt

dit derde deel nogal een problematisch geval, ?f die reeks

kanttekeningen zijn op andere premissen gefundeerd,

maar dan
lijkt
me de hele zin van het artikel nogal proble-

matisch. Beide hypothesen lijken valabel, tenzij de ver-

wijzing naar de toestand in Groot-Brittannië eerder naar

de tweede hypothese zou doen neigen. Dit land is tijdens

de jongste decennia immers ook van anderê premissen

uitgegaan.

Kessel-Lo (Leuven).

.

A. DE TAVERNIER.

NASCHRIFT

In het cômmentaar van de heer A. de Tavernier, meen
ik vooral uit zijn argumentatie onder de punten 1 en 2 te
mogen concluderen dat de heer De Tavernier de huidige

situatie in de Nederlandse landbouw veel gunstiger (of

minder somber?) beoordeelt dan door mij werd gesugge-

reerd in mijn artikel in ,,E.-S.B.” van 8 juli jI. Ik zou de

heer De Tavernier hierop slechts willen antwoorden dat

het mij dan toch wel erg vreemd voorkomt dat de door

hem als gunstige aspecten naar voren gebrachte feiten

tot gevolg hebben gehad dat de producentensubsidies

aan de landbouw de laatste jaren rond de f. 300 mln.

per jaar bedroegen!

De alom bekende moeilijkheden binnen bepaalde sectoren

van onze landbouw sinds 1961 (bijv. op de gemengde

bedrijven) wijzen er m.i. niet op dat nâ 1961 de situatie

zich dusdanig gewijzigd heeft, dat de door mij geschetste

E.-S.B. 5-8-1964

699

..

ntwikke1ing tussen 1950 en 1961 inmiddels een drastische

verbetering heeft ondergaan.

Het deed mij genoegen vast te stellen dat in het buiten-

land, en wel in een zo nauw met Nederland verbonden

land als België, positieve belangstelling bestaat voor het
– wel en wee van de Nederlandse landbouw. Dat de Neder

‘landse landbouw echter zonder een enkel probleem zit en

de toekomst met het volste vertrouwen tegemoet kan gaan

meen ik, ondanks de opmerkingen van de heer De Taver-
nier, toch te moeten betwijfelen.

Amsterdam.

A. N.
J.
vRIEN5.’

•./

;1i – .

Geldmarkt.

De zucht van verlichting, die op 27 juli jl. in heel Neder-

land en met name in het Westen des lands, alwaar de hoofd- Ç
kantoren van de meeste banken zijn gevestigd, te horen

moet zijn geweest, was afkomstig van de geldmarkt. Op de

genoemde- datum zorgde de kwartaaluitkering van het

Rijk aan de gemeenten ten bedrage van rond f. 475 mln.

ten lange leste vodr enige ontspanning. Het officiële dag-

geldtarief, dat op 15 juli op de recordhoogte van 4 pCt.
was gekomen, kon dientengevolge op 28 juli worden ,’er-

laagd tot 34 pCt. en tot’3pCt. op de daarop volgende dag

om vervolgens op het eind van de week te worden terug-

gebracht tot 2
3
/
4
pCt.

De vermindering van de spanningen komt duidelijk

aan het licht bij een
vergelijking
van de weekstaat van De
Nederlandsche Bank per 27juli met die per 20juli. Zo kan
worden geconstateerd, dat de banken op de opgenomen

voorschotten in rekening-courant f. 126 mln. – konden

aflossen – deze post daalde daarmede tot f. 10 mln. —
terwijl desondanks het tegoed van deze instellingen bij de
Centrale Bank met f. 196 mln. steeg tot het.meer comfor-

tabele niveau van- f. 398 mln. Bij de beoordeling van dit

laatste totaal moet overigens worden bedacht .dat yan
medio juli tot medio augustus gemiddeld een bedrag van

f. 165 mln. aan strafdeposito’s moet wôrden aangehouden.

De één zijn dood is de ander zijn brood. Zo erg als het
spreekwoord het suggereert, was het weliswaar niet, maar
de verbetering van de positie van de banken als gevolg
van de eerdergenoemde kwartaalsuitkering betekende
– ‘ toch wel, dat de bodem van de schatkist zichtbaar werd.

Het Rijk kwam zelfs voor een bedrag van f. 48 mln, debet

bij de circulatiebank te staart. Zoals bekend is De Neder-
landsche Bank verplicht het Rijk zo nodig van dienst te
zijn met het verschaffen vrn een renteloos voorschot tot
een maximum van f. 150 mln. Voor lezers met historische
– – belangstelling zij vermeld, dat medio 1958 het Rijk voor
het laatst een beroep op deze kredietfaciliteit moest doen.
Voor de schatkist – is er intussen nog wel hoop. Op
3 augustus vindt de storting op de jongste Staatslening
plaats, waarmede bijna f. 200-mln, is gemoeid,’waartegen-
ovér staat, dat het Rijk dan naar verluidt ruim f. 100 mln.
moet betalen wegens aflossing van en rentebetaling op
staatsschuld. Een batig saldo resteert dus nog wel. Boven-
dien komt voor de schatkist zo langzamerhand het hoog-
seizoen – in casu de periode met grote belastingontvang-
sten – in het zicht. Enig medeleven met het bankwezen is
derhalve meer op zijn plaats want dat zal deze bedragen
uiteindelijk in belangrijke mate moeten fourneren.

Kapitaalmarkt.

Men kreeg de indruk, dat op de kapitaalmarkt in de
• -. verslagperiode het bevel op de plaats rust was gegeven.
De rentevoet vertoonde althans nauwelijks enige tendentie
tot verdere stijging. Verschillende obligatiekoe’rsen herstel-
den zich zelfs enigszins van de relatief grote daling, die zij
eerder hadden ondergaan. Zoals de medicus, die moeilijk-

1

700

heden ondervindt bij het stellen vtn

een diagnose, gaarne

een aanknopingsp6nt zoekt in het ‘psychische vlak, zo

spreekt men ter beurze in soortgelijke omstandigheden

van een technisch herstel.

Het komt intussen uiterst onwaarschijnlijk-voor, dat de

kapitaalmarkt reeds aan eén periode van ontspanning

– toe zou zijn. Om vraag en aanbod weer op goede voet

met elkaar te brengen zal nog wel enige tijd vergen. Zelfs
ligt het in de lijn van de verwachtingen, dat nog meer

wrijving en spanning aan het tekenen van de vr’ede vooraf zullen gaan.

lndexcöfers aandelen

30 dec.

H. & L.

24 juli

31juli
(1953
= 100)

1963

1964

1964

1964
Algemeen ……………….392

419-394

396

403
Intern, concerns…………..548

598 — 553

570

579
Industrie

………………341

357 — 327

329

336
Scheepvaart …………….153

161 — 133

134

137
Banken …………………232

249 – 223

225

229
Handel enz………………165

175-156

158

162

Bron:
A.N.P,-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum

………….
f.
147,50a)
f.
165,20
f.
166,10
PhilipsG.B

…………….
f.
148,30
f.
148,90
f.

151,10
Unilever

……………….
f.
138,90


1′.
143,90
f.
145,40
Expi. Mij.
Scheveningen ……..
398 283
298
A.K.0 …………… . ……
526
452
461
Hoogovens, n.r.c.

………..
5645
5894
610
Kon. Zout-Ketjen, nrc:
775
820 8394
Nationale-Nederlanden,
c
870 750 780
Zwanenberg-Organon

……..
900
950 9495
Robeco …………………
f.
227
f.
233
f.
234

New York.
Dow
Jones Industrials ……..-
760 846
841

Rentestand.


Langi. staatsobi. b)

………
4.71
5,37

5,39
Aand.: internationalen b) ……
3,15c)

3,29
lokalen
b)

………..
3,66
c)

.
3,59
Disconto driemaands schatkist-
papier

………………..
21 44
41

Gecorrigeerd in verband met bonus.
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
19 december 1963.

A. WOUDHUIZEN.

RECENTE PUBLJKATIES 1

P. A. Samuelson: Economics. An introductory analysis.

Zesde druk. Uitg. Mc. Graw Hill, New York-London

/ 1964, 838 blz., f. 34,10.

In deze zesde druk van het beknd en veel gebruikte

handboek zijn aanmerkelijke-wijzigingen gebracht. Hoofd-

stukken zijn verkort, een enkele is vervallen, andere zijn-

toegevoegd. Een indruk van de verkortingen kan worden

verkregen door een vergelijking met de voorgaande druk.

Het eerste deel over ,,Basic economic concepts and national

income” telt 204 blz., in de vorige druk 240 blz.

De ‘meest ingrijpende verandering betreft het ‘in aan-

zienlijke mate herschrijven van de delen oyer micro-

economie, ni. van de delen drie (,,The composition and

pricing of national output”) en vier (,,Distribution of

income: the pricing of the productive factors”), waarbij de

totale omvang
vrijwel
gelijk bleef. Daarbij is o.m. gestreefd

naar een aaneengesloten behandeling van ,,competitive

pricing” en een andere aanpak van het vraagstuk van ,,the

welfare and efficiency functions of pricing under perfect

and imperfect competition”. Toegevoegd is een nieuw
hoofdstuk met een samenvattend overzicht van micro-

economische aspecten.

Nieuw is het hoofdstuk over ,,.the theory of economic

growth”. Daarin worden o.m. behandeld ,,The magnificent.

dynamics” of Srnith and Malthus; ,,Econornic analysis
of Smitli-Malthus”; ,,Technical Advance and Classical

Growth Theory,’; ,,Ricardo-Marx-Solow Models of

Capital Accumulation”. – –

E.-S.B. 5-8-1964
,1


S

t

Zeer belangwekkend is de aplendi, ovër ,,Modern

with monetary and fiscal policies bpefating tovalidate the

discussions of development theory”. Aan de orde komen

high-employment assumption postulated by the classièal

o.m. ,,Schumpeterian innovation”, ,,Uneniployment in the

theory, that classical theory comes back into its own, and

stationary state” (Keynes, Mrs. Robinson, N. Kaldor); –

the economist feels he can state with renewed conviction

,,Unchangeablecapital – output ratio”?; ,,Harrod-Domar

the classical thruths and principals of social economy’.

growth models”; Neoclassical dynamics”; ,,The expanding

– Over zijn, boek kon Samuelson zonder overdrijving

universe: a digression (v. Neumann); ,,Alternative

schrijven: ,,The book has been widely used, universally

theories” (Mrs. Robinson, N. Kâldor, F. Modigliani);

translated (voor zover bekend nog niet in het Nederlands)

,,Relative factor-share shifts to keep employment full?”

and flatteringly imitated”. Zijn veronderstelling dat dit

(N. Kaldor); ,,Compensating fiscal policy”.

succes mede samenhangt met het toepassen van ,,the tools

In ,,An optimistic last word” schrijft Samuelson de vol-

of analytical economics” op de vitale economische vraag-

gende opmerkelijke woorden: ,,modern economic analysis

stukken ,,of today, and 1970, not yesterday and 1929″,

does provide us with a ,,neoclassical synthesis” that

lijkt niet onjuist. Een voorbeeld van de actualiteit vati de

combines the essentials of the theory of aggregative income

stof is het betrekken van de – toch Vrij recente – tarwe-

determination with the older classical theories of relative

leveranties aan de Sowjet-Unie in de bechouwingen over

prices and of micro-economics. In a well-running system

de Amerikaanse landbouwproblematiek.

/

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten

met gegadigden

*

Indien

Uv’ telefoonnummer

In Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

N ETN U MM ER

E.-S.B. 5-8-1964

donge
,
academici gevraag,d

In het-Vroom
&
Dreesmann concern vindt men de polsslag van de moderne wereld.. Reeds 75 jaren wordt het concern
gekenmerkt door een dynamische groei die zich onver-
minderd voortzet.

– –

Van

één winkel

naar vijfenvijftig warenhuizen

over

het


gelele land verspreid; van twaalf medewerkers naar twin-
tigduizend. Vele weloverwogen plannen verkeren in een
vergevorderd stadium van voorbereiding ol uitvoering.
Het zaken doen wordt mede door deze groei steeds ge-
compliceerder
en
stelt aan de vooropleiding, kennis en
toewijding der topfunctionarissen steeds hoger eisen..

*
Jonge academici, bij voorkeur econonen, kunnen in onze
bedrijven een opleiding volgen die zich over enkele jaren
uitstrekt en die achtereenvolgens bij verschillende bedrijven
van het concern en in het buitenland plaats vindt.
Deze opleiding zal de kandidaten in staat stellen gelel-
.,

delijk zelf hun voorkeur en begaaidheid voor bepaalde
t
werkterreinen te bepalen. Daarna is de weg geopend naar
een

verscheidenheid

van

zeer verantwoordelijke

en

In-
teressante functies in de commerciële en organisatorische
sector van het grootwinkelbedrijf.

Geïnteresseerde, ongehuwde gegadigden kunnen zIch met
opgave van personalia en onder bijslulting van een recente
pasfoto schriftelijk wenden tot de heer M. J. J. M. Kavelaars,
Wilhelminapark 11 te Haarlem. In een persoonlijk gesprek

.
zullen dan gaarne nadere inlichtingen worden verstrekt.

*
Jonge academici kunnen OP ELK GEWENST MOMENT
huh opleiding aanvangen.

VROOM
&
DREESIV1ANN

/

S.

11

S

-N.V. NEDERLANDSE GASUNIE

TRANSPORT EN VERKOOP VAN AARDGAS •

vraagt voor de Commerciële Sector van haar kantoor te

‘s-Gravenhage

STATISTISCH ANALIST

Van de in de betreffende positie aan te stellen functionaris wordt

verwacht dat hij voldoende mahematische en economische kennis

bezit om zelfstandig statistisch onderzoek te verrichten en daar

over te rapporteren.

Enige jaren ervaring als Mathematisch Statisticus is gewenst.

Schriftelijke, sollicitaties met vermelding van geboortedatum,
opleiding, ervaring en datum van mogelijke indiensttreding te

richten aan de
Afdeling Personeelszaken onder No. PS/FO

15218002, Postbus 5091, ‘s-Gravenhage.

KWANTITEIT

of
KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.

*

0
1
,

1

IIIIID11F..

1 1 11

IIIIH’

AFDM

GAN
,

ORGANISATIE

wordt gevraagd een

bedrijfseconoom

De te benoemen functionaris zal rechtstreeks

ressorteren onder het Hoofd van Dienst voor

Organisatie; na een inwerktijd zal hij worden

belast met de dagelijkse leiding van de

afdeling.

Aanstelling zal geschieden met een aan-

vangssalaris tussen f1150,- en f1621,- per

maand inclusief de huurcompensatie.

Vereist is doctoraal bedrijfseconomie. Verder

dienen gegadigden enige jaren praktische er-

varing te hebben, bijv. op een administratieve,

leidinggevende post.

Aângézien voor vervulling van deze functie

voorts eigenschappen vereist zijn, die niet

uitsluitend door opleiding en ervaring worden

bepaald, zullen kandidaten worden uitge-

nodigd voor een psychotechnisch onderzoek.

Sollicitatiebrieven met uitvoerige inlichtingen
omtrent
opleiding en prcktijk-
ervaring,
vergezeld van een recente
pasfoto,
te
richten aan de afdeling
Personeelszaken.

Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

*

Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-

soneelannonces, dan geven

wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
1

te schakelen. –

Advertentie-afdeling ,,E.-S.B.’,’

Postbus 42 – Schiedam.

llllllllllllllllllllllllHlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll

7O2

E.-S.B. 5-8-1964

Auteur