DAIK
n
r,
HORLOGES
SIERADEN
TAFELZIL VER
R. MEES & ZOONEN
Bankiers en assurantiemakelaars
ROTTERDAM
Stads
183′ in
Itt hard
van
flotgerdam
WESTEWAGENSTRAAT 70 – TELEFOON 110583
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIN
Financierng en
verzekering
van in- en uitvoer,
documentaire
incasso’s,
handelsvoorlichting
TELEFOON (010) 11.19.80 *
MAURJTSWEG 23
ROUERDAM-2
Blijf bij
lees E.-S.B.!
floofdkantooz:
ROTTERDAM – SCHIEDAMSEVEST 59- TEL. 117070
(61.)
Kantoren:
Amsterdam – Dam 6
– Telefoon 248174 (8
0
Den Haag – Wagenstraat 40 – Telefoon 117873-116693
en de plaatselijke Agenten.
E C 0 NO MIS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, te!. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor-België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 347, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese R(jksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.
Advertenties: Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj H.A.M. Roe!ants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010) 6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief!.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
rCOMMISSW VAN REDACIIE: Ch. Giasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGIË:
F.
CoUin; J. E. Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
HET BETERE GENRE
VOORJAARS- EN ZOMERREIZEN
Onze reisgids 1963
Is zo juist
verschenen
en bevat ruim 750 ideale reizen naar:
VALKENBURG-ZUID LIMBURG:
8 dagen
BELGIE-LUXEMBURG:
2-3-5 en 8 dagen
DUITSLAND:
3 –
4-
5 – 6 en 8 dagen
ZWITSERLAND:
6-7-8-11 en 12 dagen
OOSTENRIJK:
8-9-10-11 en 12 dagen
ITALIE: 10
–
12 – 13 – 14 en 20dagen
FRANKRIJK:
5-6-8 en 10 dagen
TSJECHOSLOWAKIJE:
8 dagen
SPANJE:
13-14 en 20 dagen
TURKIJE
…….
21 dagen
.
..
GRIEKENLAND
….
25 dagen
%
SCANDINAVIE:
.
.
7 en 13 dagen
-‘-‘
Alle reizen met eigen autocars,
prima hotelverzorging en deskundige leiding.
Wekelijks 8-daagse bootreis op de Rijn
Vraagt onze
reisgids
en alle much tin
gen
bij:
230
E.-S.B. 6-3-1963
.SII
j
H. W. Lambers vijtentwintig aar
hij het N.E.I.
Op 1 maart ji. was het Nederlandsch Economisch Insti-
tuut zo gelukkig om het zilveren jubileum te beleven van
de medewerking van zijn huidige directeur Professor
H. W. Lambers, tevens Rector van de Nederlandsche Eco-
nomische Hoogeschool. De heer Lambers begon zijn werk-
zaamheden reeds in zijn studietijd en leverde nog in 1938
twee artikelen voor ons tijdschrift,
gewijd
aan de noodzaak
van exporteren. Hij behoorde tot de toen nog kleine groep
van medewerkers van het Instituut, dat door de bekwame
navigatie van de toenmalige secretaris M. F. J. Cool, met
raad en daad ter zijde gestaan door met name de directeur
Prof. N. J. Polak, gedurende de oorlog in stand kon blijven.
In 1941 trad Lambers als plaatsvervangend hoofdredacteur
van ,,E.-S.B.” op, naast Cool. Het kan hun gerechtvaardigde
trots zijn dat in ,,E.-S.B.” nooit een onvertogen woord is
gezegd.
Maar de eigenlijke bloei van het Instituut kon toch pas
beginnen na de bevrijding. Deze periode markeerde in
Lambers’ werkzaamheden de snelle opgang, parallel in
Hogeschool en N.E.I. Terecht had Nederlands grootste
econoom F. de Vries in Lambers de man gezien die hem
moest opvolgen, zowel in het onderwijs als in vele van
zijn belangrijke maatschappelijke fuhcties. Tussen mensen
is Lambers in zijn element; altijd geboeid door hun mo-
tieven, emoties, handelingen en problemen. Met hartstocht
werpt hij zich zelf in de stroom der veelkleurige menselijke
activiteiten, met een fijn en bliksemsnel gevoel van waar
het om gaat. Reeds had hij tientallen van zijn vrienden
en medewerkers geholpen, door lange gesprekken, tot diep
in de nacht, wanneer zij met hun moeilijkheden bij hem
kwamen. In 1947 – ook op 1 maart – hoogleraar ge-
worden, neemt hij weldra een plaats in in de ,,inner circie”,
die de staf van de Hogeschool gaat uitbreiden en verjongen
en het gehele programma op de helling zet. In dezelfde
tijd ook directeur geworden van het Instituut, krijgt zijn
hartstocht de gelegenheid in het Instituut eveneens geheel
nieuwe verhoudingen te scheppen. Waar hij vindt dat de
menselijke verhoudingen verkeerd liggen, is hij degene die
de daartoe in aanmerking komende kat de bel aanbindt.
Eist dat moed om tegen een gevestigd prestige in te gaan,
dan nog des te liever. Een enkele keer vindt hij het nodig
het gezag in het Instituut duidelijk te vestigen en te hand-
haven, waar verkeerd begrepen gemoedeljkheid het dreigde
te doen vervagen.
Zijn aanvoelen van mensen en hun mogelijkheden en
zijn ongeëvenaard associatievermogen doet hem voor vele
open plaatsen de rechte man – of vrouw -, voor vele
mensen de rechte plaats vinden. Zo schept hij een mense-
lijke gemeenschap van voor hun taak berekende en daarin
groeiende jonge economen, die het N.E.I. een hecht en
welvarend geheel maken.
De bijzondere verantwoordelijkheid van Lambers binnen
het N.E.I. was en bleef die voor Economisch-Statistische
Berichten. Het voor een weekblad noodzakelijke tempo,
het telkens weer aftasten van het wereld- en nationaal ge-
beuren en het daarvoor uit te nodigen schrïjversensemble
past bij zijn aard. Hij• zelf neemt, vierhonderd weken, de
moeilijkste taak op zich. In zijn gretig gelezen ,,Dezer
dagen” weerspiegelen zich dat wereidgebeuren, zijn speelse
geest, zijn onbegrensde belezenheid en zijn menselijke be-
zorgdheid of humor. Eind
1952
weten zijn collega’s hem
te bewegen om zich
..
te bevrijden van
de verplichting dit
wekelijks voort te –
zetten. Hij had wel
enkele andere ver-
plichtingen er bij
gekregen, die dat ge-
wenst maakten! In
zijn laatste bijdrage
r
in deze reeks ci-
.
teert hij , .je
–
n’ai plus de feu”
– dat was natuur-
–
–
lijk niet waar. Hij
toch was degene die telkens weer een goed idee had voor
een ,,speciaal nummer”; en daarbij af en toe eens even
terugkwam. Vooral in zijn kostelijke satire op de institu-
tionele maatschappij, die nu nog telkens gevraagd wordt.
Hij was overigens ook degene die een ploeg had gevormd
die grotendeels op eigen kracht het bedrijf kan voortzetten
– met een altijd stijgende verkoop van ons tijdschrift –
nu hijzelf, tot meerjarig Rector geroepen, de Hogeschool
van 1975 aan het bouwen, organiseren en inrichten is.
Wie
menselijk
en geestelijk het Instituut leidt is het
meest duidelijk in dagen van droefenis. Het is dan Lambers
die deze allereerst zelf het meest intensief beleeft, alles
doet wat er in een periode van welhaast verlaniming moet
worden gedaan en de sobere maar rake woorden vindt die
gesproken worden aan een groeve, bij een samenzijn, van
mens tot mens.
Het herdenken van Lambers zilveren jubileum is daarom
als vanzelf ook het herdenken van die sombere gebeurte-
nissen; schaduwen waarna zonneschijn weer zal komen,
ook voor de meest getroffenen.
Onze jubilaris vindt naast dit alles tijd om in enige
boeiende geschriften zijn eigen vakgebied te verrijken: het
beschrijven van onze economische orde van halve en hele
monopolies en van het bonte spel van ondernemers, die hij
dagelijks aan de gang ziet in zijn talloze contacten in
Rotterdam en het gehele land; ook, enige tijd, in Amerika
en dichter bij buitenslands. In de wereld van het Neder-
landse hoger onderwijs, in de S.-E.R., in talloze commissies
werken zijn inzicht, zijn verantwoordelijkheidsgevoel en
zijn drijvende kracht mee tot de maatschappelijke ont-
wikkeling; het Instituut profiteert daarvan voortdurend.
Mevrouw Lambers is onafscheidelijk aan deze bonte,
overstelpende beweging verbonden. In haar huis hebben
die velen de gesprekken gevoerd die hen weer te paard
hielpen; door haar zorgen omringd weten zich de vele
gasten van den huize Lambers – zo gevaarlijk dicht bij
Hogeschool en Instituut – of degenen die elders zorg
nodig hebben; zij is aan de zijde van haar man, of hij nu
voorzitter, directeur, rector of gewoon maar vriepd of
familielid is. Zij ook zal, als vele economenvrouwen, het
eindeloze shoptalking over zich heen laten gaan dat haar
echtgenoten kenmerkt, zelf ongetwijfeld werkend als een
ingebouwde stabilisatrice! Het Instituut hoopt op nog vele
jaren van hun beider aanwezigheid, medewerking, mede-
leven, leiding.
J. T.
E.-S.B. 6-3-1963
231
Met de parlementsverkiezingen in zicht heeft de
Dr. Wiardi Beckman Stichting een studie gepubliceerd
over de verdeling van de welvaart in de periode 1963-
1970. Dit rapport is tevens de grondslag geweest voor
het verkiezingsmanifest van de Partij van de Arbeid.
In dit artikel wordt de gebezigde calculatiemethode
beschreven en op innerlijke consistentie getoetst. De
conclusie luidt, dat het gestelde doel niet met de aan-
gegeven middelen bereikbaar is, zeker niet in politieke
zin. Ook wordt kritiek uitgeoefend op het feit dat het
rapport
zwijgt
over de financiering van de additionele
overheidsbestedingen. Wel wordt waardering uie-
sproken voor het publiceren van een prioriteitenafweging
door een politieke partij.
De kwaliteit van
ons bestaan
tot 1970
de bereidheid het particulier
belang ondergeschikt te maken
aan het gemeenschappelijk ‘wel-
zijn”
1),
blz. 8.
Tijdens het jongste partijcongres van de Partij van de
Arbeid heeft de Dr. Wiardi Beckman Stichting de essen-
tialia van een nog te verschijnen studie over de besteding
van de toeneming van het nationaal inkomen gepubliceerd’).
Blijkens een ten geleide van het bestuur van de Partij van
de Arbeid vond deze studie haar neerslag in het ontwerp-
verkièzingsmanifest. Hieruit kan men reeds opmaken dat
de conclusies van de studie representatief voor de opvat-
tingen van deze partij zijn. Met de parlementsverkiezingen
van 15 mei 1963 in het nabije verschiet vormt
,,Om de
Kwaliteit van het Bestaan”
dus actuele kost.
Welvaartsversluiering.
Bij eerste kennismaking met dit geschrift stuit de arge-
loze lezer op de niet bijster aantrekkelijke titel. Wat be-
tekent ,,de kwaliteit van het bestaan”? Al spoedig blijkt
dat hiermede het begrip psychische welvaart wordt be-
doeld. Bij nadere bestudering van het rapport krijgt men
wel de indruk dat het vermijden van het woord welvaart
in de titel – het wordt wel in de tekst gebruikt – zou
kunnen samenhangen met de wijze waarop volgens deze
studie de toeneming van de welvaart moet worden ver-
deeld. Toch is men in dit streven niet consequent geweest
want het boekje is in een flets-b1auv kaftje gestoken. De
nog steeds argeloze lezer vraagt zich onwillekeurig af, of
deze kleur misschien het welvaartsequivalent is van het
strijdbare rood uit vroegere jaren.
Opzet.
In de eerste twee hoofdstukken worden belangwekkende
opmerkingen gemaakt over het socialistische uitgangspunt
en de huidige situatie. Hoewel de verleiding groot is hierop
1)
,,Om de Kwaliteit van het Bestaan, 1. De besteding van de
groei van het nationaal inkomen”. Uitgegeven door de N.V.
De Arbeiderspers voor de Dr. Wiardi Beekman Stichting,
Amsterdam 1963, 50 blz., f. 1.
in te gaan, zal ik dit omwille van de beknoptheid niet doen.
Het belangrijkste gedeelte van de studie ligt in de hoofd-
stukken III én IV waarin het nieuwe bestedingspatroon
en het bstedingsprogramma voor 1963-1970 worden uiteen-
gezet. Hieraan zal ik mijn betoog grotendeels wijden,
waarna nog enkele opmerkingen over het laatste hoofd-
stuk volgen, die vooral op de fiscale politiek betrekking
hebben.
Afweging.
Zoals de ondertitel van de studie reeds aangeeft, gaat
het vooral om de besteding van de groei van het nationaal
inkomen. De bestedingscategorieën die in beschouwing
worden genomen, zijn: de particuliere consumptie, de parti-
culiere investeringen, de overheidsconsumptie en de over-
heidsinvesteringen. De Dr. Wiardi Beckman Stichting be-
oogt in deze vier bestedingscategorieën een prioriteit aan
te brengen. Dit afwegen wordt met zoveel woorden als
een politieke keuze aangeduid. Het is niet mijn bedoeling
daarover in dit artikel een politiek bordeel uit te spreken;
het gaat mij om de wijze van calculeren en de innerlijke
consistentie van het resultaat.
De gevolgde methode is aldus, dat van de meeste be-
stedingen wordt aangenomen dat ze evenredig met de
groei van het nationaal inkomen toenemen. Van sommige
bestedingen wordt verondersteld dat ze
bij
de trendmatige
groei achterblijven. Als zodanig wrden genoemd: onder-
delen van de particuliere consumptie en bepaalde over-
heidsuitgaven. Deze bij de trend achterblijvende bestedin-
gen vergroten dus de vrij besteedbare ruimte. De be-
stedingen, die op deze ruimte beslag leggen, nemen in
eerste instantie evenredig met de trendmatige groei toe;
voor zover ze daar bovenuit gaan, vullen ze de ruimte op.
Er wordt dus alleen gesproken over
additionele
bestedingen.
Het betoog dat aan de prioriteitenbepaling is gewijd,
munt niet uit door helderheid. Vooral het laatste gedeelte
is nogal fragmentarisch; men krijgt de indruk, dat verschil-
lende bewerkers de pen hebben gehanteerd. Om het be-
toog overzichtelijk te maken heb ik het in tabel 1 weer-
232
.
E.-S.B.- 6-3-1963
gegeven: elke kolom in deze tabel geeft een fase uit het
betoog weer.
Uitgangspunt in het betoog is het opstellen van de toe-
neming in de behoeften aan gemeenschappelijke voor-
zieningen. Niet alle overheidsbestedingen waarvoor een
meer dan evenredige stijging wordt gewenst, zijn vermeld;
dit is slechts gebeurd indien een additionele besteding de
f. 100 mln, te boven gaat. Voor deze groep van kleine
verlangens is evenwel geen reserve in de berekening opge-
nomen.
Bij het opstellen van het behoeftenschema wordt de
motivering voor de verschillende aanspraken op additio-
nele bestedingen zeer summier gegeven. Een uitvoeriger
motivering voor de verschillende aanspraken zal in nog
te verschijnen afzonderlijke publikaties van de Dr: Wiardi
Beckrnan Stichting worden gegeven. Het gevolg van deze
werkwijze is, dat een buitenstaander niet kan nagaan, hoe
de afweging heeft plaatsgevonden. Wanneer bïjv. voor
verkeer, sport en recreatie afzonderlijke verlangljstjes wor
–
den opgesteld, kan men moeilijk nog van afwegen spreken.
Blijkt nu dat het totaal van de verlangens de toegemeten
ruimte te boven gaat, dan moet er hier en daar iets worden
geschrapt, maar ook dan is er geen afweging van elk
onderdeel van de verlanglijstjes tegenover de andere be-
stedingscategorieën.
TABEL 1.
Alternatieve bes fedingsniogeljjkheden
(in f. mln.; prijzen 1960)
1
i
1
II
1
fl1
1
iv
1
v
1
vi
additionele overheids-
investeringen a)
1.300
1.300 1.300 1.300
1.300
800
woningbouw
……..
–
300 300 300
300
300
internationale
hulp-
–
verlening
……..
–
..
900
900 900 900 900
leerplichtverlenging
–
..
2.000
2.000
2.000
2.000
600
arbeidstijdverkorting
–
2.000
– –
2.000
1.300
6.500
4.500
4.500 6.500
2.600
consumptieruimte
…
34 pCt.
enkele procenten
10-27
15-I8
Totaal
…………….
groei bruto nationaal
pCt.
pCt.
33 PCI.
24pCt.
24.33
27,5pCt.
33pCt. 33pCt.
inkomen
……….
pCt.
a) Specificatie in tabel 2.
Kolom 1 van tabel 1.
Met gebruikmaking van de groei-
modellen van het Centraal Planbureau zijn in het rapport
allereerst ramingen opgesteld van de groei van het bruto
nationaal produkt in 1970. Daarbij is uitgegaan van het
bestaande bestedingenpatroon met
.
uitzondering van de
overheidsinvesteringen. Deze zijn namelijk met f. 1.300
mln, verhoogd. De specificatie van dit bedrag is in tabel 2
opgenomen.
TABEL
2.
Addilionele overheidsinvesteringen
(in f. mln.)
onderwijs en cultuur a)
…………………….
300
sociale voorzieningen en gezondheidszorg
…….
300
verkeer. . ………………………………500
sport
………………………………….
100
recreatie
……………………………….
100
Totaal
……………………………..
1.300
a) Met uitzondering van de leerplichtverlenging.
De groei van het bruto nationaal produkt bedraagt dan
33 pCt., de toeneming van de overheidsinvesteringen 108
pCt. Uit de gegevens die de Stichting verstrekt, is niet te
berekenen met welk percentage de private investeringen
toenemen. De overheidsconsumptie blijft achter bij de
trendmatige stijging. De private consumptie neemt toe met
34 pCt. Nadat rekening gehouden is met de bevolkings-
groei blijft er voor verbetering in de consumptieve sfeer
27 pCt. beschikbaar
2)
Dit wordt ,,een ruime marge voor
verruiming van de particuliere consUmptie” genoemd (blz.
39). Doch er zijn nog meer overheidsaanspraken waarmede
rekening moet worden gehouden. Hiermede zijn wij be-
land bij –
Kolom 11 van tabel 1.
Deze overige aanspraken betreffen allereerst de woning-
bouw (f. 300 mln.) en de internationale hulpverlening
(f. 900 mln.). Vervolgens komen de verlenging van de leer-
plicht en de verkorting van de arbeidstijd aan de orde
3).
Deze beide hebben een produktiederving tot gevolg van
resp. ca
. f. 1.000 en f. 2.000 mln.,
terwijl
de leerplicht-
verlenging bovendien ca. f. 1.000 mln. additionele over-
heidsbestedingen zal vergen.
Op blz. 39 wordt abusievelijk 28 pCt. vermeld, doordat
als additionele consumptie f. 7,72 mrd. is berekend; dit moet
f. 7,82 mrd. zijn.
Enigszins verbazingwekkend is het dat in het rapport zo weinig genuanceerd wordt gesproken over een verdergaande arbeidstijdverkorting. Ik zou in dit verband willen wijzen op een opmerking die Prof. P. de..Wolff op blz. 43 van zijn pre-advies voor de Vereniging voor de Staathuishoudkunde over
,,De economische groei in de westerse wereld” maakte. Hij
vroeg zich daar af of
bij
het overwegen van een verdergaande
verkorting van de werkweek de ..
….
karakteristieken van onze
beroepsbevolking, die ceteris paribus tot een lager produkt per
capita leiden dan in de ons omringende landen, het niet wen-
selijk maken, dat een gedeeltelijke compensatie voor deze fac-
toren wordt gezocht in een iets- langere werkweek dan in die
landen gebruikelijk is”.
–
Blz.
H. W,Lanibers vijfentwintig jaar bij het N.E.I.,
door Prof Dr. J. Tinbergen
………………
231
Blz.
De invloed van de sociale verzekeringen op de in-
komensvorming,
door Drs. H. A. M. Eisen….
241
De kwaliteit van ons bestaan tot 1970,
door Drs
E
e n s t e m u i t h e t b e d r ii f s 1 e v e n:
J. C. P. A. van Esch
……………………
232
De Nederlandse Industrie-Beurs,
door Ir. H. J.
Perspectieven voor de ziekenfondsverzekering,
van Raalte
…………………………
243
door J. de Wit
……..
.
…………………
237
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
244
De vrachtenmarkt in 1962,
door C. Vermey
……
239
Recente publikaties
……………………..
244
E.-S.B. 6-3-1963
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
233
Realisering van al deze claims zou de toeneming van
het nationaal produkt terugbrengen van 33 pCt. tot 24 pCt.
Aangezien de private consumptie in de berekening als
sluitpost fungeert, zouden voor dè vergroting van de parti-
culiere consuiiiptie enkele procenten overblijven ,,hetgeen
bepaald als onaanvaardbaar moet worden beschouwd”
(blz. 39).
Kolom III van tabel 1.
Om de private consumptie wat
meer armslag te geven, wordt vervolgens verondersteld
,dat er geen arbeidstijdverkorting zal plaatsvinden. Daar-
door stijgt immers het nationaal produkt met meer dan
24 pCt., welke additionele ruirite aan de private consumptie
ten goede zou kunnen komen. Zonder cijfermatige ad-
structie wordt dit echter als een niet haalbare trek be-
schouwd, omdat de leerplichtverlenging en de grotere in-
ternationale hulpverlening aanzienlijke extra-investeringen
zouden vereisen om de produktie op peil te houden. De
veronderstelde investeringsquote van 28 pCt. wordt echter
maximaal genoemd, zodat de Stichting er op, deze manier
niet komt.
Kolom 1V van tabel 1.
Als alternatieve oplossing wordt
vermeld het terugbrengen van dë investeringen in de parti-
culiere sector. Het lijkt niet ondienstig er in dit verband
nog even aan te herinneren, dat het er hier om gaat naar
wegen te zoeken om met behoud van de additionele over-
heidsbestedingen de private consumptie te brengen op een
nog juist haalbaar peil. Het doet wel wat eigenaardig aan,
de voor de groei vereiste investeringen voor dit doel te
beperken. De Stichting stelt dat het bruto nationaal pro-
dukt ca.
5
â 6 pCt. lager zou uitvallen en verwerpt deze
oplossing met het motief dat dan de ruimte voor over-
heidsuitgaven naar verhouding wordt verkleind. Dit zou
ook de overheidsconsumptie aantasten, waarin alleen al
voor de gevolgen van het verlengen van de leerplicht een
kleine
f.
1.000 mln, benodigd is.
Kolom V van tabel 1.
De Stichting is nu op een punt
aangekomen, waar zij de hand in eigen boezem moet
steken. Zij is er immers niet in geslaagd de zaak rond te
krijgen door de particuliere sector nog sterker terug te
dringen. Zij gaat nu de zes grootheden afwegen, die in
deze kolom zijn opgesomd.’
De consumptieruimte van 10 pCt. wordt kennelijk als
de minimaal haalbare trek beschouwd. Dit is de enige
niaal dat het rapport een dergelijke aanduiding geeft.
Kolom VI van tabel 1. Hier vindt de definitieve afweging
• plaats. De additionele overheidsinvesteringen ,,kunnen wel-
licht enigszins worden getemporiseerd” tot f. 800 mln.
(=
‘61,5
pCt. van f. 1.300 mln.). Het is bepaaldeljk een
ernstige omissie dat niet is aangegeven hoe dit wordt om-
geslagen over de in tabel 2 genoemde componenten. Dit
is geen afwegen meer, maar mef het rode potlood werken.
De bedragen voor de woningbouw en voor de internationale
hulp blijven ongewijzigd. De verlenging van de leerplicht
wordt eveneens getemporiseerd tot f. 600 mln. De arbeids-
tijdverkorting wordt ,,in de
tijd
uitgestreken”. De sluit-
post: private consumptie komt dan tussen 15 en 18 pCt*
te liggen, dat is dus de helft van de trendmatige stijging.
Tenslotte verdient vermelding dat reeds bij het be-
stedingsprogramma, zoals dat in kolom 1 is weergegeven,
,,de stijging van de lonen en van de particuliere consumptie
niet op dezelfde schaal kunnen plaatsvinden als tussen
1950 en 1960″ (blz. 41). Uiteraard geldt deze loonbeperking
ook voor de in de volgende kolommen besproken com-
binaties van uitgaven.
Methodiek.
De zoëven geschetste berekeningswijze vertoont ge-
lijkenis met die welke Minister Zijlstra in de rijksbegroting
hanteert. Uit verslagen in de pers over het rapport van de
Dr. Wiardi Beckrnan Stichting heb ik de indruk gekregen,
dat men geneigd is te denken dat de Stichting de methode
van Minister Zijlstra toepast en dat het enige verschil be-
staat in het niet doen achterblijven van de overheids-
bestedingen bij de trendmatige groei van het bruto natio-
naal produkt
4).
‘Dit is echter niet juist. Om dit aan te
tonen onderbreek ik hier het betoog van de Stichting
even.
Het ,uitgangspunt in beide methoden vormt een toe-
neming van het reële bruto nationaal produkt in markt-
prijzen met x pCt. Minister Zijlstra gaat er in eerste in-
stantie vanuit, dat iedere bestedingscategorie – private
consumptie, private investeringen, overlieidsconsumptie en
overheidsinvesteringen – eveneens met x pCt. toeneemt.
Dit komt erop neer, dat de verhouding tussen private en
overheidsbested.ingen ioals deze in het basisjaar bestond,
wordt bevroren. De Dr. Wiardi Beckman Stichting be-
rekent de structurele ruimte voor de gehele volkshuis-
houding ei gaat deze
vrijelijk
over private en overheids-
bestedingen verdelen. In eerste instantie staat deze ver-
deling dus los van de verhoudingen in het basisjaar.
Minister Zijlstra geeft vervolgens aan de private be-
stedingen het primaat, hetgeen erop neerkomt dat de
overheidsbestedingen met minder dan x pCt. toenemen.
Hierdoor wordt de ruimte voor de private sector vergroot,
zodat de private bestedingen dan met meer dan x pCt.
kunnen toenemen. –
De Dr. Wiardi Beckman Stichting zou in principe de
gehele structurele ruimte aan de overheidssector willen
toebedelen, teneinde recht te doen aan het motto van dit
artikel. Dat gaat echter niet zomaar. Wil er van een groei
van het nationaal inkomen sprake zijn, dan moet men
blijven investeren. De voor de groei van het nationaal pro-
dukt met x pCt. hoognodige additionele investeringen
moeten dus eerst van de ruimte worden afgetrokken. Deze
investeringen moeten zo doelmatig mogelijk zijn, gezien
vanuit het gezichtspunt van de economische groei. Dit
zou bijv. kunnen gebeuren door planning op lange termijn
(Franse systeem) en door maatregelen als een gedifferen-
tieerde. investeringsaftrek toe te passen.
Na aftrek van dit minimum aan private en de daaraan
complementaire overheidsinvesteringen zou de Stichting
het liefst de private consumptie geheel of nagenoeg geheel
willen drukken. Tevens zou zij bereid zijn de overheids-
consumptie met minder dan x pCt. te laten toenemen;
dit zou eigenlijk ook pas
mogelijk
zijn wanneer in de
private sector de lonen slechts in geringe mate zouden
stijgen, want het grootste deel van de overheidsconsumptie
bestaat uit ambtenarensalarissen. De Stichting ziet echter
wel in dat het niet doenlijk zou zijn de private consumptie
tot enkele procenten tebeperken. Bij het verdelen van de
vrij besteedbare ruimte beschouwt de Dr. Wiardi Beckman
Stichting dus de private consumptie en de overheids-
investeringen als alternatieven. Wanneer dan in de be-
rekening blijkt dat er ruimte tekort is voor beide, knabbelt
de Stichting toch ook maar wat van de overheidsinveste-
ringen af.
4)
Bijvoorbeeld in ,,Nederlandse Gedachten” van 2 februari
1963: ,,De stijging van de (overheids)uitgaven moet gelijke tred
houden met de groei van het nationale inkomen”.
234
‘
E.-S.B. 6-3-1963
Samenvattend kan men stellen dat in de methodé-Zijistra
de overheidsbestedingen en in de methode-Dr. Wiardi Beck-
man
Stichting de private bestedingen moeten achterblijven
bij de trendmatige groei van het nationaal inkomen.
Het ver-
schil tussen beide is dus groter dan de pers suggereerde.
Belastingpolitiek.
In het laatste hoofdstuk wordt vooral aandacht ge-
schonken aan de belastingpoJitiek en de herverdeling van
inkomen en vermogen. Vermeldenswaard is vooreerst dat
wordt toegegeven, dat zowel aan de progressie in de directe
belastingen als aan de hoogte van de indirecte belastingen
grenzen zijn gesteld uit psychologisch oogpunt, uit over-
wegingen van economische rationaliteit en op grond van
de met de hoogte van de belastingen toetiemende drang
naar belastingontwijking (blz. 45).
Over de belastingdruk op loontrekkenden wordt op blz.
46 o.a. opgemerkt, dat het relatief lage peil van de indirecte
belastingen in Nederland het in de hand houden van loon-
en prijspeil heeft vergemakkelijkt, hetgeen bij de over-
wegende afhankelijkheid van Nederland van
zijn
inter
–
nationale concurrentiepositie een voordeel is geweest, dat
wij niet te gemakkelijk mogen laten schieten. Deze zin
wekt de indruk dat men
geen
voorstander zou zijn-van een
verhoging ,van de indirecte belastingen. Hierop kom ik
nog terug.
Tenslotte volgen op blz. 48 enkele algemene fiscale ver-
langens, waarvan de belangrijkste zijn:
Verlaging:
– een verhoging van de aftrek voor noodzakelijk levens-
onderhoud in de inkomstenbelasting;
– een vrijstelling van eerste levensbehoeften in de kost-
prijsverhoende belastingen;
– een vermindering van de inkomstenbelasting voor de
middengroepen.
–
Verhoging:
– het handhaven van de vermogensbelasting, bij voor-
keur naar een progressief tarief;
– een aanmerkelijke verzwaring van de successie-
rechten op de grote erfiatingen buiten de rechte lijn;
– invoering van een vermogenswinstbelasting;
– een progressieschaal van de inkomstenbelasting met
een marginaal tarief tot
75
pCt.
Consumptiebeperking.
Op een van de laatste bladzijden van de studie geeft de
Dr. Wiardi Beckman Stichting een zeer juiste karakteri-
sering van het door haar voorgestane beleid dat wordt ge-
noemd: ,,een socialistische politiek, die enerzijds de leiding
van de overheid op tal van gebieden aanvaardt, maar die
anderzijds de consumptievrijheid wil handhaven waar dit
mogelijk is”. Om deze laatste vier woorden gaat het nu.
Dè opgestelde calculatie kan niet in praktijk worden ge-
bracht zonder een forse consumptiebeperking. Dit denkt
de Stichting te bereiken door een (zware). verbruiks-
belasting op luxe goederen, waaronder worden verstaan
goederen die niet essentieel zijn voor het normale levens-
onderhoud.
De Stichting maakt niet duidelijk, wat
zij
hiertoe rekent.
Op blz.
17
wordt buy. ges’teld dat het pleidooi voor een
duidelijke prioriteitenbepaling in de besteding vân de wel-
vaartsgroei .zich niet richt tegen de verbreiding van pret-
tige en het gemak dienende goederen op zich zelf. Televisie
en auto’s worden niet zonder meer afgekeurd. Toch moet
de verzwaarde verbruiksbelasting op een groot aantal
goederen drukken, wil zij doelmatig zijn en de particuliere
consumptie met enige honderden miljoenen guldens per
jaar remmen. Ik geloof niet dat men er langs deze weg
kan komen, want ook al worden de lxe goederen niet ge-
kocht, de koopkracht
blijft
aanwezig en zal zich op andere
goederen richten.
Nu beveelt de Stichting ook een politiek van loon-
beperking aan. Wanneer deze zou slagen zouden de luxe
uitgaven er gemakkelijker uitrollen, dunkt mij. Maar hoe
zullen de politieke geestverwanten van de Dr. Wiardi
Beckman Stichting hier tegenover staan; zij moeten de
voorgestelde maatregelen immers in de praktijk uitvoeren:
Bovendien steunen zij van harte de loonpolitiek – nieuwe
– stijl
5).
Hierin is het de regering zelfs niet toegestaan
een ,,geconcretiseerde cijfermatige” aanduiding vaii de
gewenste loonsverhoging bekend te maken. Ik wijs er nog
op, dat zonder een stringente loonpolitiek ook de over-
heidsconsumptie niet achter kan blijven
bij
de trend; dit
is een van de vooronderstellingen van de berekening. Maar.
ok indien wij even aannemen dat een politiek van geen
of gematigde loonsverhogingen zou kunnen worden ge-
voerd, dreigt dan niet opnieuw een arbeidstijdverkorting
zoals in 1961 het geval was? Ook dan blijft er van de cal-
culatie weinig of niets over.
Tenslotte wil ik erop wijzen, dat de Stichting eerst sug-
gereert dat verhoging van de indirecte belastingen ten
koste van onze concurrentiepositie gaat en even later met
het voorstel van een zware verbruiksbelasting komt. Ver-
volgens komt het mij enigszins ongerijmd voor, in een
programma van consumptiebeperking ook verlangens in
de richting van een belastingverlaging te uiten.
Financiering.
Tot nu toe heb ik nog niets over de financiering van de
additionele overheidsuitgaven ad ruim f. 24 mrd. gezegd.
De Dr. Wiardi Beckman Stichting rept hierover met geen
wdord. Toch lijkt mij dit een probleem waarover men zich
wel even mag bezinnen. Voor de komende vier jaren schat
de Minister van Financiën de structurele ruimte voor de
overheidssector (dat is x pCt.) op f. 600 mln, per jaar
6).
Wanneer de Stichting haar zin krijgt, wordt deze ruimte
geheel voor uitgaven bestemd en komt er nog f.
325
mln.
per jaar bij
7).
Dat is een verhoging van meer’dan 50 pCt.
Wanneer de verzwaarde verbruiksbelasting op luxe
goederen doelmatig zou zijn en consumptiebeperkend zou
werken, zouden er geen extra inkomsten voor de Schatkist
uit voortvloeien. Daarnaast stelt de Stichting nog enige
belastingverhogingen voor. Doch het is te verwachten dat
de meeropbrengst daarvan niet voldoende zal zijn om de
drving van overheidsinkomsten als gevolg van de voor-
gestelde belastingverlagingen goed te maken; deze laatste
beloopt enorme bedragen.
Lees: gelegaliseerde infiatievorming.
Miljoenennota
1963, blz. 7.
zie tabel
1, kolom VI; f. 2.600
mln. :
8 = f. 325
mln.
E.-S.B. 6-3-1963
235
Tenslotteheb ik nog niet eens het verlangen van de
Stichting, de financiering vande volksverzekeringen voor
een gedeelte uit de algemene middelen te laten komen
(blz. 50 nr. 2), ter sprake gebracht
8).
En hiermede zou men
juist een efficiënt middel tot consumptiebeperking van de
hand doen, ni. een premieverhoging.
Al met al moet het nalaten van het opstellen van een
afgerond financieringsplan een merkwaardige omissie in
het rapport worden genoemd.
Conclusie.
Het plan van de Dr. Wiardi Beckman Stichting lijkt
mij in de periode 1963-1970 niet voor verwezenlijking vat-
baar. Ik heb er reeds op gewezen, dat in de titel het woord
welvaart angstvallig is geweerd. Dat is begrijpelijk, want
de gemiddelde Nederlander verstaat onder welvaart iets
anders dan beperking van de consumptievrijheid; de be-
reidheid, genoemd in het motto, brengt hij niet op. Maar
dit nog terzijde gelaten: indien de Dr. Wiardi Beckman
Stichting zichbeter op het begrip welvaart in zijn neutrale
economisch-theoretische betekenis van spanning tussen
behoeften en middelen had bezonnen, was zij vanzelf op
de gedachte gekomen dat de middelen hier tekort schieten.
Jammer, maar waar; want de in tabel 1 opgesomde doel-
stellingen zijn stuk voor stuk en ook tezamen het nastreven
alleszins waard. Een periode van 8 jaar
lijkt
mij er echter
te kort voor.
Tot slot wil ik toch nog een politiek oordeel uitsprêken
en wel mijn waarderingvoor de poging van de socialisten,
hun wensen niet alleen in een vaag verkiezingsprogramma
te ventileren, maar. ook cijfermatig in een studie te publi-
ceren. Dit laatste is de enige manier om tot een verant-
woörde afweging van de verschillende verlangens te komen.
Het publiceren van een dergelijke studie kan aan alle
gouvernementele politieke partijen van harte worden aan-
bevolen. Het zal de politieke hemel doorzichtiger ma-
ken
9)
‘s-Gravenhage.
–
Drs.
1. C. P. A. VAN ESCH.
Deze overdrachtsuitgaven leggen geen additioneel beslag
op produktieve krachten en behoren daarom niet in het priori-
teitenschema te worden opgenomen (Wel zullen vergrote uit-
keringen van de volksverzekeringen de consumptie stimuleren).
Bij het vraagstuk van de financiering spelen ze echter ten volle
mee.
Bij het corrigeren van de drukproeven is rekening’ ge-
houden met de inmiddels verschenen errata.
NASCHRIFT
Op 2 maart jI. heeft de Dr. Wiardi Beckman Stichting
een conferentie belegd, welke aan het rapport ,,Om de
kwaliteit van het bestaan” was gewijd. De opmerkingen,
die op deze bijeenkomst werden gemaakt, geven geen aan-
leiding tot het aanbrengen van wijzigingen in mijn artikel.
Wel wil ik enkele opmerkingen van de voorzitter van de
conferentie, Drs. J. M. den Uyl, weergeven en commen-
tariëren.
J. Hij stelde dat de nodige consumptiebeperking er toe
zal leiden dat de vakbeweging een extra zware taak krijgt
te vervullen: naast de realisering van de alsnog mogelijke
loonsverhogingen worden de vraagstukken van de secun-
daire arbeidsvoorwaarden en de winstdeling (van niet uit-
gedeelde winsten) zeer belangrijk.
2. T.a.v. de financiering van de gewenste additionele
overheidsbestedingen, ad. f. 2.600 mln., en het daarvoor
vereiste belastingniveau achtte de voorzitter het rapport
voldoende duidelijk. Het belastingniveau zal
namelijk
op
het niveau van ca. 26 pCt. van het nationaal inkomen ge-
handhaafd blijven. Wel worden verplaatsingen van de be-
lastingdruk bepleit. Door de handhaving van het belasting-
niveau komt er ruimte voor meer overheidsuitgaven. Drs.
den Uyl verwees hierbij naar de methode van Minister
Zijlstra: bij
een
stijging
van het nationaal inkomen met
x pCt., zou de belastingopbrengst,
bij
gehandhaafde ta-
rieven, met meer dan x pCt. toenemen, hetgeen volgens
Drs. den Uyl ruimte voor meer overheidsuitgaven zou
scheppen.
Hier geeft Drs. den Uyl evenwel een verkeerde inter-
pretatie van de genoemde methode, waarvan het conjunc-
turele niet met het structurele aspect mag worden ver-
ward.
Het conjuncturele moment houdt in dat de belasting-
opbrengst die uit hoofde van de progressie de trendmatige
stijging te boven gaat, in de hoogconjunctuur niet tot het
doen van additionele uitgaven leidt, maar wordt gereser-
veerd voor het op peil houden van lopende bestedingen
ïn de laagconjunctuur.
Het structurele moment houdt in dat de toename van de
overheidsbestedingen moet achterblijven bij de trendmatige
groei van het nationaal inkomen. Dit structurele moment
staat dus geheel los van de belastingprogressie. De Dr.
Wiardi Beckman Stichting wil nu de additionele overheids-
bestedingen, die de structurele ruimte voor de overheids-
uitgaven te boven gaan, wel met de progressieopbrengst
financieren. Dit is evenwel iets anders dan Minister Zijlstra
beoogt.
Bij het beoordelen van het financieringsvoorstel van de
Dr. Wiardi Beckman Stichting stuit men allereerst op het
feit dat het niet in het rapport is vermeld. Dat geeft al te
denken. Vervolgens kan men over de wenselijkheid van
het bestemmen van de progressie-opbrengsten voor addi-
tionele overheidsuitgaven verschillend oordelen. Hoe dit
ook zij, zelfs indien men de progressiefactor op 1
1
/
3
stelt
bedragen de progressie-opbrengsten nog niet de helft van
de benodigde f. 2.600 mln. Bij gevolg blijft de vraag t.a.v.
de financiering onbeantwoord.
AL
Sk
solide
KOLLER & VAN OS
Amsterdam
–
Rotterdam – ‘s-Gravenhage –
Breda
— Utrecht –
Arnhem
–
Leeuwarden
236
E.-S.B. 6-3-1963
Perspectieven voor de ziekenfondsverzekering
Het laat zich aanzien, dat er in 1963 veel zal worden
gedacht, gesproken en geschreven over het Nederlandse
ziekenfondswezen. Alleen reeds de indiening door Minister
Veidkamp van een ontwerp-ziekenfondswet wettigt deze
verwachting
1).
De Tweede Kamer heeft besloten de open-
bare behandeling van deze moeilijke materie grondig voor
te bereiden. De Kamer heeft daartoe een bijzondere com-
missie ingesteld, die in januari alle organisaties heeft
gehoord, welke
bij
het ziekenfondswezen zijn betrokken
en zich bij de commissie hebben aangemeld.
De commissie heeft voorts, kort na haar instelling,
spoedshalve vooruitlopende op het voorlopig verslag, aan
de Minister nadere informaties gevraagd over de door hem
voorgestelde wijzigingen betreffende de vrijwillige verze-
kering met premie naar inkomensgrootte. Deze informaties
zijn in de vorm van een nieuwe bijlage
bij
het wetsontwerp
verstrekt.
Blijkens dit stuk verwacht de Minister, dat de vrijwillige
verzekering tot een sluitende exploitatie zal kunnen komen
bij premiebedragen van f. 2,20, f. 3,10 en f. 4 voor alleen-
staanden en van f. 4, f. 5,10, f. 6,20 en f. 7,30 voor gezins-
hoofden. Premies indeze orde van grootte worden ook in
de huidige (gedecentraliseerde) vrijwillige verzekering ge-
heven, doch volgens de nieuwe opzet zal de premieregeling
bij alle ziekenfondsen gelijk zijn. De premies zullen dus
niet meer variëren naar gelang van de woonplaats van de
verzekerden en hun keuze van ziekenfonds, daarentegen
wel naar gelang van hun inkomen (hetgeen thans niet het
geval is). De verdeling van de totale last over de individuelé
vrijwillig-verzekerden zal dus, als het voorstel van de Minis-
ter wordt aanvaard, naar heel andere regelen geschieden.
Ter voorkoming van misverstand zij nog opgemerkt,
dat de verplichte ziekenfondsverzekering voor loon xek-
kenden en aanverwante groepen en de afzonderlijke vrij-
willige doch sterk gesubsidieerde verzekering voor be-
jaarden met inkomens beneden f. 4.364 ‘s jaars door het
voorstel van de Minister niet worden beïnvloed.
In de toelichting op het ontwerp-Ziekenfondswet heeft
Minister Veldkarnp duidelijk doen blijken, dat zijn plan-
nen ter zake van de kosten van medische en aanverwante
hulp verder strekken. En in aansluiting daaraan heeft hij
in de adviesaanvrage aan de S.-E.R. dd. 24 augustus 1962
betreffende het ,,sociale zekerheidsbeleid op langere
termijn”
2)
als één der in de overwegingen te betrekken
onderwerpen genoemd: de dekking van zware genees-
kundige risico’s.
Blijkens de toelichtende beschouwing gaan de gedachten
van de Minister – welke dus ter overweging aan de S.-E.R.
zijn voorgelegd – in de richting van een verzekering ter
zake van de zware risico’s, welke de
gehele
bevolking zal
omvatten. In de adviesaanvrage zegt de Minister: ,,Zo
lang geen verantwoorde oplossing kan worden geboden
voor de zeer zware lasten, welke uit hoofde van ernstige
langduiige ziekten en gebreken op iedereen kunnen komen
te drukken en door niemand zonder bijstand van de over-
.1)
Een resumé van de inhoud van het ontwerp gaf schrijver
dezes in ,,E.-S.B.” van 31 oktober 1962.
2)
Zie het artikel ,,Sociale zekerheid” van Drs. L. A. P. van
der Ley in ,,E.-S.B.” van
5
september 1962.
heid of van derden kunnen worden gedragen, zolang ook
is het vraagstuk van de verzekering tegen geneeskundige
risico’s voor het Nederlandse volk nog niet tot oplossing
gebracht”.
De Minister heeft hiermede een gedachte uitgesproken,
welke blijkens de bijkans unanieme bijvalsbetuigingen in
de pers en in vergaderingen door ongeveer de gehele be-
volking wordt gedeeld. Principieel
kan men dus wel spreken
van een gedachte, welke
rijp
is voor realisering.
Economisch
lijkt het project ook realiseerbaar, indien men het althans
een goede plaats op de prioriteitenlijst wil geven, hetgeen
de consequentie moet zijn van alle bijvalsbetuigingen.
Doch
verzekeringstechnisch
liggen er nog tal van moeilijk-
heden, meer dan vele van de adhesiebetuigende sprekers
en schrijvers wellicht vermoeden. Deze moeilijkheden be-
treffen niet de premieheffing, ook niet de bepaling van de
kring der verzekerden (deze kring omvat immers bij een
volksverzekering het hele volk), maar wel het omschrijven
van de omvang der rechten van de verzekerden en van de
omstandigheden waaronder men die rechten kan doen
gelden, alsmede het regelen van de verhouding van de
nieuwe volksverzekering tot de bestaande ziekenfonds-
verzekering.
Wat dit laatste punt betreft: de totstandkoming van een
volksverzekering ter zake van de zware risico’s kan in
sterke mate de ziekenfondsverzekering beïnvloeden, in-
dien een deel van de prestaties der huidige ziekenfondsen
(de ,,verstrekkingen”) alsdan wordt overgenomen door de
volksverzekering.
De taak van de ziekenfondsen zou alsdan kunnen worden
beperkt tot de zorg voor de lichtere risico’s, welke taak
wellicht – dit stelt de adviesaanvrage als één der mogelijk-
heden – door middel van een
vrjjwillige
verzekering zou
kunnen worden verricht.
Het is echter ook denkbaar, dat de taak van de zieken-
fondsen ongeveer dezelfde zou blijven als in het huidige
bestel of dat die taak zelfs zou toenemen; dit zou het geval
zijn indien de ziekenfondsen voor
hun
verzekerden ook
de nieuwe volksverzekering zouden krijgen uit te voeren.
De adviesaanvrage laat ook ruimte voor een opzet,
welke de huidige taak der ziekenfondsen niet of slechts
weinig zou raken. De te creëren volksverzekering zou dan
alleen voorzien in de dekking van abnormale lasten wegens
langdurige gevallen van verpleging en verzorging, welke
thans buiten het kader van de ziekenfondsverzekering
vallen. Blijkens het bovenstaande citaat heeft de Minister
aan dat soort lasten zelfs in de eerste plaats gedacht; later
in de adviesaanvrage komen evenwel ook de meer normale
en minder zware kosten van de gewone ziekenhuisver-
pleging en dergelijke ter sprake.
De S.-E.R. heeft dus bij het uitbrengen van zijn advies
de keuze uit een aantal nogal uiteenlopende mogelijkheden.
De Ziekenfondsraad heeft intussen aan de Minister
voorgesteld het tijdvak, gedurende hetwelk de ziekenfond-
sen de behandeling en verpleging in ziekenhuizen betalen,
te verlengen van 70 dagen tot een jaar jDer ziektegeval.
De Minister heeft aan de S.-E.R. gevraagd dit voorstel
mede in zijn advies te betrekken, omdat het in feite ten
dele dezelfde materie betreft. –
E.-S.B. 6-3-1963..
In afwachting van de resultaten van alle studie eq alle
overleg moeten de zaken, op basis van het Ziekenfondsen-
besluit, gewoon doorgaan. Eind 1962 zijn weer alle be-
slissingen genomen, welke voor 1963 nodig zijn. De con-
tracten inzake de honoraria van de medewerkers zijn na
lange onderhandelingen gesloten en goedgekeurd; de gelde-
lijke gevolgen ervan zijn
bij
de premievaststellingen in aan-
merking genomen. Alle nieuwe contracten zullen, evenals
in vorige jaren, een verhoging van uitgaven tot gevolg
hebben, hetgeen in een periode van
stijgende
lonen vrij
logisch is. Ook de ziekenhuistarieven, tot nog toe onder-
worpen aan een prijsregeling van overheidswege, stijgen
uiteraard met de lonen. Daarnaast zijn er andere, al vaak
genoemde, oorzaken van
stijging
der kosten van de zieken-
fondsen, met name de uitbreiding van de mogelijkheden
tot gespecialiseerde medische hulp en van het farmaceutisch
arsenaal.
Wat dit laatste punt betreft, kan het wellicht nuttig zijn
erop te wijzen, dat het Nederlandse ziekenfondswezen niet
zo maar alles voor zijn rekening neemt wat als nieuwe
geneesmiddelen op de markt wordt gebracht. Integendeel,
voor elk nieuw produkt wordt aan de hand van de literatuur
en andere gegevens zo goed mogelijk onderzocht of er
voldoende redenen zijn het in de lijst van de door de ver-
zekering betaalde geneesmiddelen op te nemen. De Zieken-
fondsraad heeft, voor deze taak reeds jaren geleden een
,,Centrale Medisch-Pharmaceutische Commissie” ingesteld.
Deze situatie heeft er stellig toe bijgedragen, dat het
,,Softenon-drama” in Nederland gelukkig van zeer be-
perkte omvang is gebleven. Dit even tussen haakjes.
Hoe de kosten van de verzekering van jaar tot jaar op-
lopen, blijkt uit de volgende
cijfers
betreffende de gemid-
delde kosten per verzekerde (ziel):
verplichte
1
bejaarden-
verzekering
1
verzekering
1961 (voorlopig cijfer)
……………
f.
84,14
f. 144,06
1962 (raming)
………………….
f.
93,—
f. 173,87
1963 (raming)
…………………..
f. 102,12
f.
195,82
(1. M.)
H.V. CORNSII SWARTTOUW’s
/ STUWA000RS MAATSCHAPPIJ
ROTTERDAM
AMSTERDAM-ANTWERPEN-GENT
MOMBASA-DAR ES SALAAM-TANGA-MTWARA
• Voor de verplichte verzekering wordt dus over 1963
voor het eerst een gemiddeld kostencijfer boven de honderd
gulden yerwacht. De bejaardenverzekering is per ziel bijna
twee maal zo duur geworden als de verplichte verzekering;
het tempo van stijging is hier ook belangrijk hoger, hetgeen
ten dele is toe te schrijven aan de uitbreiding der ver-
strekkingen in oktober 1961 met een
(gedeeltelijke)
betaling
van de verpleging in erkende verpleeginrichtingen.
Voor de vrijwillige verzekering staan nog niet alle met
de bovenstaande cijfers corresponderende gegevens ter be-
schikking, doch men mag aannemen, dat deze verzekering
ongeveer hetzelfde beeld vertoont als de verplichte verze-
kering.
Hoe belangrijkde kosténstijging ook moge zijn, ver-
ontrustend is zij niet, althans niet voor de verplichte ver-
zekering. Zij gaat namelijk in de laatste jaren globaal ge-
nomen niet uit boven de stijging van het niveau der lonen,
waarover de premie wordt berekend. Met andere woorden:
de stijging van de kosten der verplichte verzekering be-
hoeft in het huidige stadium niet te leiden tot verhoging
van het premiepercentage. De kwalificatie ,,onvoldoende
greep op de voortdurende kostenstijging”, door Prof. Van
Esveld kortelings gebezigd
3),
is o.i. minder juist, althans
onnodig alarmerend. In het Nederlandse ziekenfondsbestel
heeft men, meer dan in stelsels elders, mogelijkheden tot
beheersing der uitgaven. Alleen, men moet zicl wel reali-
seren dat een stabilisering of beperking van uitgaven van
de ziekenfondsen meestal een afwenteling van lasten op de
verzekerden betekent, hetzij op de individuen of op een
collectiviteit, verenigd in een aanvullende verzekering op
grondslag van vrijwillige toetreding. De mogelijkheden tot
reële bezuinigingen, d.w.z. tot het voorkomen van on-
nodig gebruik der, verstrekkingen, zijn in Nederland vrij
beperkt, juist omdat hier te lande al veel op dit terrein is
gedaan.
Na het lezen van het bovenstaande zal men zich met
enige verwondering afvragen waarom het premiepercentage
der verplichte verzekering, dat vooi 1962 op 4,8 was ge-
steld, voor 1963 tot 4,6 is verlaagd
4).
Het antwoord is
eenvoudig dat deze verlaging voor het bedrijfsleven wen-.
selijk was met het oog op de verwachte stijging van lonen
en van premies voor andere sociale voorzieningen en voorts
dat de verlaging mogelijk leek dank zij de aanwezigheid
van een reserve van
bijna’
68 miljoen gulden. Verwacht
wordt dat het jaar 1963 nu voor de verplichte verzekering
een tekort zal opleveren van 6ngeveer 33 miljoen gulden.
Een dergelijke intering is voor eenmaal mogelijk, maar niet
voor continuering vatbaar.
De premies voor de bejaardenverzekering zijn niet on-
belangrijk verhoogd, waarover men zich na kennisneming
van de kostencijfers niet zal verwonderen. Bejaarden van
de groep met de laagste inkomens (tot f. 3.354 ‘s jaars)
betalen in 1963 per week een premie van f. 1-,24, dat is 23
cent meer dan in 1962, bejaarden van de groep met de
hogere inkomens (tot f. 4.364 ‘s jaars) betalen f. 2,48 of
46 cent meer dan in 1962. Deze bedragen zijn gelijk voor
alleenstaanden en voor gezinnen. –
Bejaarden met inkomens boven f. 4.364 kunnen, voor
zover zij niet meer wegens loondienst of andere oorzaken
verplicht-verzekerd zijn, alleen in de gewone vrijwillige
verzekering worden opgenomen, waarvoor de premie
Sociaal Maandblad Arbeid, óktober 1962, blz. 584.
Beschikking Minister van Sociale Zaken en Volksgezond-heid dd. 22 november 1962, Nederlandse Staatscourant no. 232
van 1962.
238
E.-S.B. 6-3-1963
plaatselijk verschillend is; bij de aanvang van 1963 bedroeg
de gemiddelde premie
f.
2,86 (laagste premie f. 2,19, hoog-
ste premie f. 3,80); voor een gezin, met of zonder kinderen,
wordt het dubbele van dit bedrag geheven..
De bejaardenverzekering zal over 1963 uit ‘s Rijks Kas
worden gesubsidieerd met een bedrag van, naar ramirig,
46 miljoen gulden. Het vereveningsfonds, de centrale kas
van de verplichte verzekering, zal een even grote bijdrage
leveren. –
Er is nog wel nieer aan de hand in het Nederlandse
ziekenfondswezen. Zo is er een wetsvoorstel in behandeling
(en reeds door de beide Kamers aanvaard), hetwelk enige
nieuwe groepen van personen onder de verplichte verze-
kering beoogt te brengen, met name degenen die uitkeringen
zullen ontvangen krachtens de.,,interimregeling voor inva-
liditeitsrentetrekkers” en het persôneel Van de mijnen
(exclusief beambten). Voor de mijnwerkers bestond een
afzonderlijke regeling, welke echter in beginsel niet veel
verschilde van de verzekering kiachtens het Ziekenfondsen-
besluit.
Tenslotte dient hier te worden gewezen op het ontwerp
van wet betreffende de ziekenhuistarieven, dat tegelijk met
het ontwerp-Ziekenfondswet is ingediend, doch een zelf-
standige betekenis heeft.
Jarenlang heeft de Minister van Economische Zaken op
basis van de Prijsopdrijvings- en hamsterwet 1939 voor de
ziekenhuizen individuele prjsvaststellingen afgegeven, of,
iets nauwkeuriger geformuleerd, maxima voor de verpleeg-
prijzen gesteld, welke maxima in de praktijk in het algemeen
als gefixeerde bedragen werden gehanteerd. De genoemde
wet is echter vervangen door de Prjzenwet van 1961,
welke slechts in
bijzondere
omstandigheden ingrijpen in de
vrije prijsvorming mogelijk maakt. De Minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid heeft nu, met zijn uribtgeno6t
van Economische Zaken, voorgesteld hem bij een afzonder-
lijke wet de bevoegdheid te geven maxima voor de tarieven
van ziekenhuizen vast te stellen Een verplichting tot aan-
melding van tarieven zal moeten dienen om aan de Minister
de nodige informatie te leveren.
Dit voorstel steunt onder meer op het in 1961 uitgebrachte
advies van de S.-E.R. betreffende de economische aspecten
van ‘de ziekenfondsverzekering; in dat advies wordt na-
melijk gewezen op de sterke kostenverhogendé tendenties
in het ziekenhuiswezen en op de grote omvang, welke de
ziekenhuiskosten hebben gekregen in het totaal van de
uitgaven der ziekenfondsen.
Het wetsontwerp heeft echter niet uitsluitend betrekicing
op de tarieven, welke de ziekenhuizen in rekening brengen
aan de ziekenfondsen, maar op alle tarieven. Het is dus
ook van belang voor alle instellingen, welke zich met
het sluiten van particuliere verzekeringen ter zake van
ziektekosten bezig houden. Doch de verhouding tussen
ziekenhuizen en ziekenfondsen zal toch in de regeling een
afzonderlijke plaats innemen, niet alleen omdat het hier
om de grote massa der patiënten gaat, maar ook omdat
deze verhouding zal worden bepaald door overeenkomsten
tussen ziekenfondsen en ziekenhuizen, welke aan de goed- –
keuring van de Ziekenfondsraad
zijn
onderworpen.
Tot nader order is voor alle zekerheid de overheids-
controle op de ziekenhuistarieven volledig gehandhaafd.
Dit is gebeurd bij de ,,Prijzenbeschikking ziekenhui-
zen, sanatoria en revalidatiecentra 1962″, welke steunt
op de nieuwe Prijzenwet en welke de tarieven voorshands
heeft gefixeerd op het niveau van 30 mei 1962, zulks met
een beroep op ,,de huidige conjuncturele situatie, welke
zich kenmerkt door een toegenomen opwaartse druk op
de prijzen”
5).
Opgemerkt zij nog, dat het ontwerp-tarievénwet en de
zojuist genoemde beschikking niet slaan op de honoraria..
der specialisten voor klinische hulp, voor zover deze hono-
raria niet in tarieven van de ziekenhuizen zijn begrepen.
Amsterdam.
J. DE WIT.
b)
Over een verhoging van de toegestane tarieven
1
wegens
loonsverhogingen voor het personeel van de ziekenhuizen enz.
is nog overleg gaande.
De vrachtenmarki; in 1962
Zoals reeds uit het door de pers gepubliceerde overzicht
van de Koninklijke Nederlandse Redersvereniging is ge-
bleken, was het afgelopen jaar voor de algemene vracht-
vaart in hoge mate teleurstellend. Voortdurend bleef het
indexcijfer der sterlingvrachten ver beneden de basis van
100 in 1960. In juli daalde het zelfs tot 78,4 waarmede een
nieuw dieptepunt werd bereikt. Tegenover de scherp terug-
gelopen vrachten staat een aanzienlijke stijging der ex-
ploitatiekosten hetgeen de moeilijkheden, waarvoor de
trampreder zich geplaatst ziet, nog accentueert.
Duidelijk komt de ongunstige situatie tot uiting in de
omvang der opgelegde vloot die in het voorbij gegane
jaar nimmer minder dan 2.160.000 brt. bedroeg en irÇ het
najaar zelfs tot ca. 4,5 mln. brt. steeg. Toen het gevaar
ener algemene havenstaking in Engeland die in mei dreigde
was afgewend, sloegen de vrachten snel een dalende rich-
ting in. De graanvracht van de Golf van Mexico naar
Antwerpen/Rotterdam/Amsterdam liep van $ 4,60 tot $ 4
terug en die voor het vervoer van graan per tanker op
hetzelfde traject van $ 4,35 tot $ 3,50 per ton.
De iets verbeterde situatie in de tankvaart was tezamen
met de lage voor tankers betaalde vracht voor het vervoer
van graan oorzaak dat de invasie van tankers in deze sector
tot stilstand kwam,
terwijl
zij sedertdien elders slechts
sporadisch voor graanvervoer werden bevracht. Tijdens
het hoogtepunt der tankeripvasie bedroeg het draag-
vermogen der aan de graanvaart deelnemende tankers meer
dan 2 mln. ton! De exodus der tankers heeft echter plaats
gemaakt voor de concurrentie van de bulkcarriers met een
draagvermogen van 18.000 ton en groter
die,
dank zij dit
zoveel groter draagvermogen, met lager vrachten dan het
traditionele trampschip genoegen kunnen nemen en noch:.
tans een batig saldo véôr afschrijving laten. –
In dit verband vefdient de uitbreiding der ,vloot van
bulkcarriers aandacht. Uit ‘een doôr Noorse makelaars
gépubliceerd overzicht blijkt dat deze vldot op 1 oktober
ji.’ 714 schepen met een totaal draagvermogën Van
13.911.000 ton telde. In dit totaal zijn alle ,,singledeckers”
met een draagvermogen.van meer dan 10.000 ton begrepen.
Bovendien waren op 1 oktober jl. nog 238 bulkcarriers
met een draagverm6gen van 652.300 ton in aanbouw resp.
bestelling. De vraag rijst of hier niet het gevaar van eer te
E.-S.B.- 6-3-1963
239
snelle uitbreiding dreigt. Enkele sinds lang gevestigde reders
hebben uit deze voor de kleinere vrachtschepen ongunstige
ontwikkeling reeds de consequentie getrokken. Zo heeft
bijv. de Court Line Londen vijf harer, op één uitzondering
na moderne, schepen, d.w.z. de helft der vloöt, aan ge-
gadigden in India verkocht. Aan aandeelhouders werd
medegedeeld dat men besloten had te breken met de ge
woonte, van de vloot afgevoerde schepen automatisch
door nieuwe te vervangen en hiertoe voortaan slechts over
te ‘gaan indien emplooi op lange termijn kan worden ge-
regeld.
Een tweetal factoren heeft voornamelijk tot de thans
reeds
vijf
jaren durende recessie in de scheepvaart bij-
gedragen. Enerzijds de grote uitbreiding der wereidkoop-
vaardijvloot. Sedert het einde van de oorlog werden 9.330
schepen meteen draagvermogen van 111.159.000 ton aan
de bestaande vloot toegevoegd. Door deze niet geringe
uitbreiding steeg het aantal schepen midden 1962 tot’
17.426 en het draagvermogen tot 177.290.000 ton. Ver-
gelijkt men deze totalen met die van v66r de oorlog toen
de wereldkoopvaardijvloot 13.004 schepen met een draag-
vermogen van ca. 80 mln, ton telde dan blijkt eerst recht
hoe sterk de vloot is uitgebreid. Bovendien is de dienst-
snelheid der na de oorlog gebouwde schepen aanmerkelijk
groter, hetgeen uiteraard .van invloed is op de potentiële
vervoerscapaciteit. Ondanks de ongunst der tijden, tot
uitdrukking komend in de omvang der opgelegde vloot
e
waren blijkens mededeling van de president van het
American Bureau of Shipping medio 1962 in de voor-
naamste scheepsbouwlanden nog schepen met een draag-
vermogen van ca. 31 mln, ton in aanbouw resp. bestelling.
De tweede factor, die tot het verstoorde evenwicht
tussen vraag en aanbod heeft bijgedragen, is de bij de
daaromtrent gekoesterde verwachtingen ten achter ge-
bleven groei van het overzees goederenvervoer. Daarnaast
spelen nog andere voor de trampvaart ongunstige factoren
een rol. De geringer bedrijvigheid in de staalindustrie
heeft tot gevolg dat de behoefte aan schroot is verminderd.
De vrij scherp gedaalde schrootprjzen hebben dan ook
tot een vertraging geleid van het tempo waarin niet langer
efficiënte schepen voor sioop worden vérkocht, ofschoon
sloop dezer schepen een der voorwaarden is voor een her-
stel van het evenwicht tussen vraag en aanbod. Op de ten-
dentie bij potentiële bevrachters om eigen schepen te ex-
ploiteren, op de funeste gevolgen van vlagbevoorréchting
e tutti quanti is reeds
bij
herhaling gewezen.
Van essentiële betekenis voor de algemene vrachtvaart
is voorts de landbouwpolitiek der Europesé Economische
Gemeenschap. In een aan deze materie door de directeur-
generaal van de scheepvaart, de heer W. L. de Vries, in
,,Lloyd’s List Annual Review” gewijde beschouwing wijst
deze erop dat de vier voornaamste graanexporterende lan-
den, t.w. Canada, Australië, de Verenigde Staten en
Argentinië, in 1960 de navolgende hoeveelheden graan
naar de landen der E.E.G. en Engeland exporteerden:
EEG-landen
1
Engeland
(x 1.000 metr. ton)
verenigde Staten
………………
4.640
3.240
Canada
……………………….
2.717
2.868
Australië
……………………..
470
775
Argentinië
……………………
1
3.228
630
De produktie der E.E.G.-landen bedroeg 53.350.000
metr. ton. Een autarkisch landbouwbeleid der Zes c.q.
een geheel wegvallen dan wel drastische beperking van de
aanvoer uit bovengenoemde landen zou, zoals uit boven-
staande gegevens
blijkt,
voor de scheepvaart zeer ongunstig
zijn.
De moeilijke situatie waarin de algemene vrachtvaart
verkeert en de weinig bemoedigende vooruitzichten voor
de naaste toekomst hebben nieuw leven ingeblazen aan het
reeds eerder mislukte pogen op internationale basis een
regeling te treffen voor de overtollige tonnage door het
uit de vaart nemen van een zodanig aantal schepen dat
het evenwicht tussen vraag en aanbod wordt hersteld.
Een eerste bijeenkomst van reders uit verschillende landen
werd reeds in Londen gehouden. De voorzitter, de presi-
dent van de Engelse Kamer voor de Scheepvaart, merkte
op dat het ,,now or never” is. De toekomst zal leren.of
de pogingen ditmaal meer succes hebben dan in het ver-
leden het gev’al was.
Rotterdam.
C. VERMEY.
U kunt Uw belegg-ingsrisico verdelen
over ruim 200
vooraanstaande
Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig is?
Door aankoop van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van
1894′ verkrjgt U in feite een volledige aandelen-
portefeuille, veilig verdeeld over ca.
200
zor6vuldig
geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen
1.1 de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aan.
trekkelijk rendement binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD, BEZIT VAN 1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
ondernemingen
WESTESINGEL 84. ROTTERDAM
240
.
E.-S.B. 6-3-1963
De invloed van de sociale verzekeringen
op de inkomensvorming
In ,,E.-S.B.” van
5
december 1962 heeft Prof. Hartog
enkele opmerkingen gemaakt over de financiering van de
sociale verzekeringen
1).
Met name doelde hij op het
systeem waarbij een premie moet worden opgebracht die
een percentage is van het inkomen – en dus nominaal
ongelijk is -, terwijl de uitkering voor allen eenzelfde
nominaal bedrag is. Zijn stelling is dat, waar door dit
systeem inkomensherverdeling plaatsvindt, een voort-
durende druk ontstaat van de lager betaalden, die van dit
systeem profiteren, om de voorzieningen uit te breiden.
Er treedt een onzuiver element op, inzoverre er via dit
stelsel van sociale zekerheid naar gestreefd wordt, om niet
alleen ,,financiële vrijwaring tegen calamiteiten” te ver-
krijgen, maar om inkomensoverdrachten te bewerk-
stelligen.
Dr. Hessel dient hierop in ,,E.-S.B.” van 23 januari 1963
van repliek
2).
In de eerste plaats acht hij deze vorm van
financiering en de consequenties daarvan een ,,gunstige
ontwikkeling naar de optimale gemeenschapszorg toe”.
Voorts meent hij dat de sociale verzekeringen, waarbij
inkomensoverdracht plaatsvindt, aanvaardbaar zijn als een
vorm van negatieve belasting.
Het gaat bij de door Prof. Hartog aan de orde gestelde
problematiek dus om het ontbreken,
bij
de risicospreiding
tussen de groep der betrokkenen – als kenmerk van elke
collectieve verzekering -, van het ruilevenwicht tussen de
individuele premie en de eventuele uitkering. Immers, deze
doorbreking betekent overdracht van inkomen.
Huidige financieringsstelsels.
Nagegaan moet worden in hoeverre zich deze situatie in
feite voordoet. Bezien wij daarom achtereenvolgens de
financiering van enkele risico’s waarin wordt voorzien. In-
geval van ziekte en werkloosheid ontmoet men een zuiver
systeem van spreiding van het risico van inkomensderving.
De premie Ziektewet en Werkloosheidswet is een percen-
tage van het loon tot een zekere grens,
terwijl
ook de uit-
kering gerelateerd is aan dat loon. Bij de ziekteverzekering
bestaat de solidariteitskring uit de bedrjfstakgenoten ën
wordt de hoogte van de premie dus afgestemd op het
ziekterisiêo per bedrijfstak. Bij de werkloosheidsverzekering
is de premie afgestemd deels op het werkloosheidscijfer per
bedrijfstak, deels op dat van de collectiviteit van alle loon-
trekkenden.
In de ziektekostenverzekering (het ziekenfonds) ligt de
relatie tussen premie en uitkering voor een belangrijk deel
gans anders. De premie is daar eveneens een percentage
van het loon, maar de ,,uitkering” is de medische en heel-
kundige verzorging, waarvan de kosten weliswaar van ge-
val tot geval zeer kunnen verschillen, maar die in principe
voor eenieder gelijk zijn. Daar komt nog een ander ele-
ment bij. Niet alleen wordt medische en heelkundige be-
handeling gewaarborgd aan degene die de premie betaalt,
nI. de werknemer, maar ook aan zijn vrouw en kinderen.
Wij zien dus in de ziekenfondsverzekering, na&st de risico-
spreiding, een medebetalen door de hogere loongroepen
in de kosten van de lager betaalden en bovendien een mee-
,,Waarheen met onze sociale verzekering?”, blz. 1166 cv.
,,Is there something rotten in the welfare state?”, blz. 76 e.v.
betalen door de alleenstaanden en de kleinere gezinnen in
de kosten van de grotere gezinnen. Hier vindt in belang-
iijke mate overdracht plaats
3).
Naast de hier genoemde loontrekkendenverzekeringen
4)
waarvan de ziekteverzekering en de werkloosheidsverzeke-
ring inkomensdervingsverzekeringen
zijn,
de ziekenfonds-
verzekering daarentegen een kostenverzekering, kennen
wij de zgn. volksverzekeringen op grond van de Algemene
Ouderdomswet (A.O.W.), de Algemene Weduwen- en
Wezenwet (A.W.W.) en de Algemene
Kinderbijslag
Wet
(A.K.W.).
De financiering van deze volksverzekeringen geschiedt
via een proportionele premie – een percentage van het
inkomen tot een zekere grens – terwijl de uitkering zoals
bekend een uniform bedrag is. In zoverre verschillen deze
drie voorzieningen niet van elkaar. Zij onderscheiden zich
wel naar hun aard. De A.O.W. en de A.W.W. zijn ver-
zekeringen waarbij het risico bestaat uit de tijdsduur dat
men geen inkomen kan verwerven. Men moet deze ver-
zekeringen – zoals ook de ziekteverzekering en de werk-
loosheidsverzekering – trekken in de sfeer van de in-
komensverwerving of de inkomensvorming (zulks in tegen-
stelling tot de kostenverzekeringen die behoren tot de sfeer
van de inkomensbesteding). Daarbij wordt ervan uitge-
gaan dat het inkomen, verdiend gedurende de actieve
periode, tevens inkomen is voor de niet actieve perioden.
Daar is op dit punt geen enkel verschil tussen de ziekte-
verzekering, de werkloosheidsverzekering, de ouderdoms-
verzekering en de weduwen- en wezenverzekering.
De kinderbijslag heeft een andere grondslag. Als correc-
tie op ons stelsel van inkomensvorming beoogt hij in-
komensherverdeling. Eenieder
doet
afstand van een stukje
van zijn inkomen ten belhoeve van de gezinnen met kin-
deren. Hoewel qua uitvoering en gestalte eenvormig met
de A.O.W. en de A.W.W. is de algemene kinderbijslag-
voorziening dus allerminst een verzekering tegen de kwade
kansen van het leven! Wij laten haar in het vervolg van ons
betoog daarom ook buiten beschouwing.
Uit het bovenstaande moge blijken dat via de ziekte-
verzekering en de werkloosheidsverzekering geen inkomens-
overdracht plaatsvindt en dat in de ziekenfondsverzekering,
de A.O.W. en de A.W.W. het ruilevenwicht tussen premie
en uitkering wèl wordt doorbroken. Men kan het ook
anders formuleren en zeggen dat de A.O.W. en de A.W.W.,
hoewel van karakter gelijk aan de ziekte- en werkloosheids-
verzekering, niet neutraal staan tegenover de inkomens-
vorming en dat de ziekenfondsverzekering in de be-
stedingssfeer overdracht bewerkstelligt.
Een steeds groeiend deel van het nationaal inkomen.
Kwantitatief komt een en ander op het volgende neer.
Voor alle wettelijk verplichte sociale verzekeringen moet
Voor een kwantificering van deze overdracht zie mijn
berekening in ,,De Katholieke Werkgever” van 15 september
1962, no. 18, blz. 503.
De ongevallenverzekering en de invaliditeitsverzekering
laten wij hier, om het niet al te ingewikkeld te maken, buit&n
beschouwing.
E.-S.B. 6-3-1963
241
.N.V.lnternationa!e Beleggings :Unie
;
,,lnteruni&’, Postbus 617, Den Hag
in 1963 ruim
f. 5
mrd. aan premie worden
opgebracht. Hiervan bedraagt de ziekenfonds-
premie ongeveer f.620 mln. De A.O.W. en
de A.W.W. nemen tezamen ongeveer f. 1.900
mln, voor hun rekening. Dit staat gelijk met
een premie van 8,1 pCt. van alle inkomens
tot f. 9.000. Men kan dus stellen dat voor
dit percentage de inkomensvorming geschiedt
op basis van: ieder nominaal evenveel.
Proportionele premie met flatrate uitkering
wil immers niets anders zeggen dân dat de
vermeerdering van het nationaal inkomen, welke voor het
onmiddellijk besteedbaar deel op proportionele basis wordt
verdeeld, voor het stukje premie volksverzekering dat moet
worden afgezonderd, op nominale basis wordt verdeeld.
De inkomensopbouw wordt daarmee dus aangetast.
De invloed van de theorie.
De vraag is nu of en in hoeverre de sociale verzekeringen
dit neveneffect mogen uitoefenen. Gezaghebbende sociale
verzekeringstheoretici hebben hun theorieën schijnbaar bij
voorbaat in dienst gesteld slechts van hetgeen men t.a.v. de
uitkering wil bereiken. Vanuit de streven laten zij in de
sociale verzekeringen de relatie tussen premie en uitkering
vervallen. Zij gaan daarbij zover dat deze relatie niet slechts
relatief maar ook absoluut doorbroken kan worden. Be-
palend voor het recht op uitkering is niet de premie-
betaling, maar het behoren tot de sociaal-economische
groep waarbinnen aan elk individu de calamiteit kan over-
komen ).
Wij menen dat hier van een theorie nauwelijks meer
sprake is. En deze opvatting over sociale verzekeringen
verdient daarom aandacht omdat zij voortkomt uit het
milieu van de sociale verzekerings- en arbeidsrechtdeskun-
digen die in het praktisch sociaal-economisch beleid geen
verantwoordelijkheid dragen voor en zich niet dagelijks
bezighouden met de inkomensopbouw gebaseerd op ons
stelsel van inkomensvorming. In het sociale verzekerings-
milieu wordt geen, aan de welvaartseconomie ontleend,
oordeel gevormd over de vraag of en in hoeverre het nood-
zakelijk is dat de sociale verzekering mede in dienst gesteld
wordt van de inkomensvorming. Alleen hebben de theore-
tici het wel bijzonder gemakkelijk gemaakt daarmee steeds
verder te gaan.
I-et feitelijk systeem, zoals dat
bij
de A.O.W. is ingevoerd
en dat later bij de A.W.W. is gevolgd, moet gezien worden
als een politiek compromis tussen de voorstanders van een
verzorgend staatspensioen en degenen dié een verzekerings-
stelsel met een rechtstreekse relatie tussen premie en uit-
kering voorstonden. Bij deze laatsten heeft, naast het
algemeen verlangen naar een definitieve regeling, daartoe
vooral bijgedragen het feit dat het hier zeer uitdrukkelijk
ging om een bodemvoorziening, waarboven dan, ter be-
reiking van een uiteindelijk pensioen, een verzekering zou
kunnen worden opgebouwd. Maar indien de A.O.W. op
het niveau gebracht wordt van ,,het sociaal minimum”
5)
Vergelijk Levenbach in ,,Sociaal Maandblad”, 2e jrg.,
no. 11 en Veidkamp: ,,lndividualistische karaktertrekken in de
Nederlandse sociale verzekering”.
(1. M.)
zoals thans
bij
de S.-E.R. in studie, betekent dit een prin-
cipiële wijziging in het karakter dier voorziening. De
uitkering zal dan, in verband met de opvattingen over dat
sociaal minimum, voor de meerderheid van ons volk
nagenoeg komen te liggen op het niveau van een volledig
eindpensioen. Dit betekent dat voor de gehele levens-
periode vanaf het vijf en zestigste jaar de inkomensvorming
voor dit deel van de bevolking plaatsvindt op basis van
gelijke nominale beloning.
In het licht van het argument van Dr. Hessel dat dit een
gunstige ontwikkeling is naar de optimale gemeenschaps-
zorg toe, moeten wij vrezen dat hij niet zal rusten voordat
ook de andere sociale verzekeringen dit flnancieringsstelsel
hebben overgenomen. Interessait is het wellicht hier te
vermelden dat de regering op basis van een desbetreffend
unaniem S.-E.R.-advies nog dit jaar zal komen met een
wetsontwerp voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering
waarin voor zeer langdurige arbeidsongeschiktheid een
uitkering wordt gegarandeerd die gerelateerd is aan loon
en premiebetaling zoals
bij
ziekte en werkloosheid.
Belasting en sociale verzekering.
Het andere argument van Dr. Hessel verdient meer
aandacht. Sprekend over het belastingtarief, komt hij tot
de stelling dat hoe lager het inkomen, des te groter het
offer is dat de verwerving van de laatste gulden vroeg.
,,Opeen zekere grens dient het (belasting)tarief nul te zijn.
Voorbij die grens dient het tarief negatief te zijn. Anders
gezegd: er zijn mensen die negatieve draagkracht hebben.
Daarom ook negatieve belastingen, alias subsidies of sociale
verzekeringsuitkeringen”. Deze redenering rechtvaardigt
naar zijn mening herverdeling ook door middel van de
sociale verzekeringen.
Als de heer Hessel de negatieve draagkracht wil compen-
seren door negatieve belastingen, dan valt daarover te
discussiëren. Men moet zich dan echter realiseren zich te
bevinden op het terrein van de inkomensbesteding en niet
op dat van de inkomensvorming. Sociale verzekeringen
als vorm van negatieve belasting zijn dan ook slechts in
principe aanvaardbaar voor zover het betreft de kosten-
verzekeringen. Vanuit de negatieve draagkracht kan echter
niet een wijziging van de inkomensstructuur via de in-
komensdervingsverzekeringen beargumenteerd worde’n.
Deze verzekeringen zijn immers een sequeel van de in-
komensverwerving. Draagkracht heeft niet, zoals de heer
Hessel stelt, betrekking op capaciteit en bereidheid om
inkomen te verwerven, maar op de besteding van het ver-
worven inkomen. Slechts vanuit de verwervingssfeer kan
(1. M.)
242
–
E.-S.B. 6-3-1963
beoordeeld worden of de A.O.W. en de-A.W.W. daarop
invloed mogen uitoefenen. Dan zal echter eerst geconsta-
teerd en gekwantificeerd moeten worden in hoeverre hier
correctie noodzakelijk is. &n correctie welke overiges –
met neutraliteit van de sociale verzekeringen – theore-
tisch ook in de inkomensstructuur zelf gevonden zou kun-
nen worden. Gelet op de steeds groeiende inkomens-
nivellering ten detrimente van de middengroepen, zal de
noodzaak van deze correctie niet gemakkelijk aantoonbaar
zijn. Wat hiervan zij, een samenspraak is vereist aan de
top van het milieu van de sociale verzekering en de wel-
vaartseconomen. Een samenspraak die tot nog toe ont-
broken heeft. Daartegen richt zich ons bezwaar.
Naar verluidt gaan er ii de S-E.R. stemmen op om de
financiëring van de sociale verzekeringen zoals die in de
verschillende commissies ter sprake komen in een afzonder-
lijke commissie te bespreken. Daarbij zouden dan aan de
orde komen, zowel de hetverdeling door middel van die
financiering als de eventuele
overheidsbijdragen.
Wij willen
nu betogen dat zulks alleen op verantwoorde wijze kan
geschieden wanneer dit probleem benaderd wordt vanuit
een beoordeling van de totale inkomensvorming, zoals die,
wat de loonsector betreft, minutieus is opgebouwd.
•Wij hebben dan nog fiiet gesproken over de inkomens-
opbouw van de zelfstandigen die immers ook deel heblien
aan de volksverzekeringen. Slechts de aanduiding van de
problemen die hier ter sprake zouden komen op het stuk
van de prijsvorming maakt duidelijk dat de invloed van de
sociale verzekering op de inkomensvorming voorshands
een halt ware toe te roepen.
Wassenaar.
Drs. H. A. M. ELSEr’
EEN STEM UIT HET BEDRIJFSLEVEN
1
De Nederlandse
Industrie-Beurs
Met de geleidelijke totstandkoming van de Europese
Economische Gemeenschap neemt ook de heftigheid van
de strijd om de markt hand over hand toe. Tal van over-
heidsorganen, afzonderlijke ondernemingen en combinaties
zijn in het geweer om de export van het Nederlandse pro-
dukt te bevorderen. De deelneming aan buitenlandse beur-
zen is hierbij van grote betekenis. Achter deze expedities
naar het buitenland ontbreekt echter een binnenlands
bastion.
Dit had de Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs kunnen
zijn, maar’deze is het niet. De bezoeker die ieder voorjaar
op de Croeselaan komt heeft dit tot zijn teleurstelling sedert
jaren ondervonden. Zijn verwachting, dat hij de technische
goederen, die hij het ene jaar ziet, er het volgend jaar zal
terugvinden, wordt grotendeels niet vervuld. De acculaad-
inrichting, die hij in 1961 zag en die hij in 1962 wilde
gaan aanschaffen in verband met een vorkheftruck (die hij
dan
bij
dozijnen ziet, terwijl hij die vorig maal miste!),
zoékt hij tevergeefs. En zo zijn er geen tientallen, maar
honderden voorbeelden te geven,.
Wat is het geval? De Jaarbeursdirectie heeft zich jegens
het ,,bedrijfsleven” verplicht groepen produkten van de
Jaarbeurs te weren, ieder jaar andere groepen. Beziet men
het Croeselaanterrein, dan is het duidelijk dat naast een
behoorlijke ruimte, inbeslag genomen door de Nederlandse
industrie, een veel aanzienljker oppervlak door de impor-
teurs wordt ingenomen.
Deze
vinden het echter te duur
ieder jaar zo’n grote ruimte te huren en zij hebben er dus
als ,,bedrijfsleven” belang
bij,
dat de Jaarbeursdirectie,
onder het motto: ,,De Voorjaarsbeurs is een verzameling
vakbeurzen”, bepaalde, dat de desbetreffende groepen
slechts om het jaar mogen deelnemen en in de andere
jaren de artikelen uit deze groepen volledig worden ge-
weerd. Deze politiek heeft er dan ook toe geleid, dat men
tegenwoordig beter kan spreken van de ,,Om-het-jaar
–
beurs”!
Het is
duidelijk,
dat dit voor de Nederlandse industrie
zeer onbevredigend is. Voor de middelgrote en kleine onder-
nemingen is het uiterst gewichtig, dat zij in de allereerste
plaats in het eigen land
jaarlijks
hun produkten kunnen
tonen. Het is van een buitenlandse bezoeker niet te ver-
wachten, dat hij er enig idee van heeft wat het ene of het
andere jaar wel en niet in ons kleine land geëxposeerd zal
worden. De Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs is voor
hem niet alleenzaligmakend en het is bepaald onredelijk
te verondërstellen, dat hij zou weten hoe het in de ver-
schillende landen met allerlei
wisse/jaren
in de.jaarbeurzen
is gesteld.
Wil een Jaarbeurs in ons land voor de buitenlandse
bezoekers interessant blijven, dan moet deze betrouwbaar
zijn. Dat wil zeggen dat deze bezoekers, als zij een jaar
later weer komen, er in beginsel, wat de Nederlandse in-
dustrie betreft, op moeten kunnen rekenen weer het pro-
granima terug te vinden, dat
zij
een jaar geleden zagen.
Voor de Nederlandse industrie is daarnaast natuurlijk de
binnenlandse markt minstens zo belangrijk als de buiten-
landse afzet. Speciale uitzonderingen daar gelaten, zal een
bedrijf in de eerste plaats een behoorlijke bihnenlandse
afnemerskring als basis moeten hebben, alvorens het kan
gaan denken aan het betreden van buitenlandse markten.
Ook om deze reden moet de Nederlandse
fabrikant
jaar-
lijks kunnen exposeren.
Hij
moet telkens weer zijn produkt
aan de Nederlandse afnemers kunnen laten zien.
Spreekt men met de Jaarbeursleiding dan krijgt men te
horen dat het streven erop is gericht die Nederlandse
afnemer
een zo volledig mogelijke keus te bieden’ uit.
hetgeen er op een bepaald terrein te koop is. Men
meent dit alleen te kunnen doen door bepaalde groe-
pen exposanten slechts om het jaar toe te laten en deze in
andere jaren
volledig
uit te sluiten. Men geeft dus een voor-
stelling vati zaken, alsof die afspraak met het ,,bedrijfs-
leven” in het belang van de Nederlandse afnêmers is ge-
maakt. Immers, men heet te voorkomen, dat deze aspirant-
kopers uit een onvolledig (alleen maar Nederlands) assor
–
timent de indruk zouden kunnen krijgen, dat er niets
anders in de wereld te koop zou zijn. In ernst: hebben de
Nederlandse bezoekers behoefte aan zo een paternalis-
tische bescherming? Het is een soort etiket van onmondig-
heid.
Op zichzelf is het nuttig als op verschillende sectoren
van het bedrijfsleven om beurten speciaal de nadruk wordt
E.-S.B. 6-3-1963
243
gelegd. Dit zou men echter kunnen doen door in een be-
paald jaar naar een zo volledig mogelijk beeld te streven
aangaande hetgeen in het binnen- en buitenland tezamen
op zo’n gebied te koop is, terwijl voor de overige gebieden
alleen de Nederlandse produkten worden getoond. In een
dergelijk jaar zou men dus voor de importeurs uit die
groepen die speciaal in de aandacht staan, ruimte moeten
reservéren en dan voor de andere groepen importeurs
geen ruimte beschikbaar hebben.
Van een dergelijk beleid is
bij
de Koninklijke Neder-
landse Jaarbeurs helaas geen sprake. De verwachting, dat
met de nieuwe Jaarbeursleiding zo’n nieuwe, koers ten aan-
zien van de Nederlandse industrie zou worden ingeslagen,
is ijdel gebleken. Zuiver commercieel gezien behoren de
importeurs tot de grootste afnemers van expositieruimte
en dat commerciële element telt kennelijk nog steeds het
zwaarst. Bovendien blijft de Jaarbeurs ernaar streven
steeds meer buitenlanders als exposanten naar Utrecht te
lokken.
Nu de kaarten zo liggen, is het onvermijdelijk, dat naast
de Jaarbeurs de N(ederlandse) I(ndustrie)-B(eurs) tot leven
komt. Ongetwijfeld zullen degenen die nu met de Neder-
landse Industrie-Beurs beginnen het in de eerste jaren
uiterst moeilijk krijgen.. Ziet men echter wat verder dan
alleen naar de nabije toekomst, dan beseft men dat een
dergelijk expositie-apparaat voor het Nederlandse fabrikaat
onontbeerlijk is in de
strijd
om de markt. Het vertrouwen,
dat deze Nederlandse Industrie-Beurs uiteindelijk zal sla-
gen, is daarom alleszins. gewettigd.
Bilthoven.
Ir. H. J. VAN RAALTE.
Naschrift. Wij hebben de directie van de Jaarbeurs in de
gelegenheid gesteld enkele opmerkingen te maken
bij
boven-
staand artikel. Haar wederwoord, alsmede een naar aan-
leiding daarvan door de heer Van Raalte geschreven slot-
beschouwing, zullen in ,,E.-S.B.” van volgende week wor-
den opgenomen. Red.
Geldmarkt.
Dank zij
omvangrijke
betalingen door de Staat heeft de
verkrappende invloed van. de zich tegen de februari-ultimo
uitbreidende bankpapiercirculatie maar beperkte invloed
op de positie van de geldmarkt gehad. In afwachting van
de storting op de Staatslening op 7 maart houden de
banken haar liquide middelen dicht
bij
huis. Zoals steeds
heeft de overheid
bij
de betaling van de Staatslening
wederom een veiligheidsklep aangebracht in de vorm van
het openen van de mpgelijkheid tot het inleveren van in
april tot en met augustus vervallend schatkistpapier, waarbij
het disconto, dat in mindering zal worden gebracht voor
de houders gunstig uitkomt. Deze stimulans kan uiteraard
slechts werken yoor zover dit papier beschikbâar is.
Een verder klein tipje van de sluier, die de zaken van de
particuliere bankiers bedekt, is deze week opgelicht. Al
eerder had de firma Van Lanschot ter gelegenheid van
haar 225-jarige bestaan in 1962 de balans gepubliceerd.
Nu wordt ons onthuld, dat de vorig jaar opgerichte Ban-
kierscompagnie de financieringsmaatschappij – bedoeld
zal zijn de houdstermaatschappij – van de gefusioneerde
twee bankiersfirma’s Hope & Co. en Mees & Zoonen is.
Het meest interessant is de mededeling, dat het geplaatste
kapitaal van de Bankierscompagnie f. 35 mln. groot is en
dat dit het bedrag is, dat beide firma’s gezamenlijk als
kapitaal ter beschikldng staat. Daarnaast beschikt de com-
binatie vanzelfsprekend over reserves. Zeer voorzichtig en
enigszins speculatief zou men kunnen ramen dat de Ban-
kierscompagnie in het Nederlandse bankwezen een plaats
inneemt nog boven insteJlingen als De Bary, Nederlandsche
Credietbank, Slavenburg e.d. en in de buurt ligt van de
Nederlandse Overzee Bank en wellicht van de Neder-
landsche Middenstandsbank.
Kapitaalmarkt.
Men kan niet zeggep, dat de oprichting van de Maat-
schappij tot Verhuur en Financiering van Bedrjfsmiddelen
Lease Plan Nederland, o.a. door enkele banken, de eerste
kennismakitig van ons land is met deze uit Amerika via
Engeland overgewaaide financieringsvorm. Anderen hebben
zich al enige tijd met deze of althans zeer nauw verwante
vormen bezig gehouden. Wel wijst de oprichting erop, dat
deze wijze van financiering vastere voet in Nederland gaat
krijgen en dat de financiële wereld als maar zoekende is
naar een grotere verscheidenheid van financierinsvormen.
Alle pessimisme betreffende de conjuncturele ontwikke-
ling ten
spijt
tonen de grote concerns hun kracht door met
aantrekkelijke winsten over 1962 voor de dag te komen en
enkele door hogere dividenden te declareren. Unilever en
A.K.U. gingen tot dit laatste over, Koninklijke toonde een
betere winst.
Indexcijfers aandelen
28 dec.
H.
&
L.
22 febr.
1 maart
(1953
=
100)
1962 1963
1963
–
1963
Algemeen
……………….
345
366
–
346
359
354
Intern.
concerns
………….
464
497-463
481
473
Industrie
………………
319
342-321
336
333
Scheepvaart
…………….
134
153— 135
152
153
Banken
…………………
257
261 —243
246
240
handel enz .
…………….
150
155-149
154
151
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant,
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 157 f. 164,90
f. 164,-
Philips G.B
………………
f. 139
f. 151,40
f. 146,50 Unilever
……………….
f. 138,40 f. 141,90
f. 140,80
A.K.0
………………….
4014
441
4284
Hoogovens, n.r.c .
………..
558
524
515
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c .
…..
723
763
750
Zwanenberg-Organon
……..
909
8
/
4
850
831
Van Gelder Zn
…………..
244
255 259
Amsterdamsche Bank
……..
390 366
360
Robeco
…………………
t’. 208
f. 215
f. 212
New York.
Dow Jones Industrials
……..’
652 682 660
Rentestand.
Langi. staatsobl. a)
………
4,24
4,24 4,24
Aand.: internationalen a)
3,20
3,01
lokalen a)
………..
3,86
3,73
Disconto driemaands schatkist-
papier
……………….
2
11
4
l
5
/
a)Bron:
veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C. D. JONGMAN.
RECENTE PUBLIKATIES.
Joan Robinson: Essays in the theory of economic growth.
Macmillan and Co. Ltd., London 1962, 136 blz., 18 sh.
De bekende Britse economiste beoogt met haar essays
meer een inleiding tot dan een aanvulling van haar ,,Accu-
mulation of Capital”. De vier essays betreffen: Normal
prices (supply and demand, wages and profits, a model
for the future) – A model of accumulation (om. desired
and possible growth, the role of thriftiness, instabiity,
wages and prices) – A model of technical progress – A
neo-classical theorem. .
244
E.-S.B. 6-3-1963
Banking in Western Europe, edited by R.S. Sayers.
Oxford
University Press, London 1962, 403 blz 42 sh.
Dit boek is een samenbundeling van studies, waarin
het bankwezen van elf landen onder de loep wordt ge-
nomen. Deze landen zijn Frankrijk, West-Duitsland, Italië,
Zwitserland, Nederland, België, Zweden, Noorwegen,
Denemarken, Spanje en Portugal. Behandeld worden
structuur en wijze van functioneren van handelsbanken
en verwante instellingen, voorts de positie van de centrale
bank en de techniek van de monetaire politiek. Naast
R.S. Sayers fungeren als medewerkers J. S. G. Wilson,
R. G. Opie, L. Ceriani, Vera Lutz, W. Linder, Sylvia M.
Johnson en G. L. Clayton.
Per Jacobsson: The market econoniy in the world
of to
day.
The American Philosophical Society, Philadelphia
1961, 77 blz., $1,50.
Een viertal lezingen van de bekende ,,managing director”
van het I.M.F. zijn in dit boek samengebundeld. Onder
de titel ,,The general structure” behandelt hij vooral de
aanwezigheid van voldoende Vrije mededinging en de ver-
enigbaarheid van ,,welfare state” en markteconomie. De
onderwerpen van de andere lezingen zijn ,,The monetary
system”, ,,Business fluctuations” (sinds 1895) en ,,Inter-
national finance” (o.a. de adequatie van de internationale
liquiditeit).
Joan Robinson: Uber Keynes hinaus. Ausgewöhlte ökono-
mische Essays.
Europa Verlag, Wien 1962,
155
blz.,
D.M. 8.
Inhoud: Marx, Marshall und Keyns – Anmerkungen
zu Marx und Marshall – Die Philosophie der Preise –
Die Arbeitswertlehre – Rosa Luxemburgs ,,Akkumutation
des Kapitals” – Anmerkungen zur Theorie der Wirtschaft-
lichen Entwicklung – Bevölkerung und Entwicklung – Die
Verteilungstheorie – Sparen ohne Investieren –
You-
beschaftigung und Infiation.
J. M. Clark: Competition as a dynamic process.
The
Brookings Institution, Washington 1961, 501 blz.,
$ 7,50.
De bekende Amerilcaanse economist beoogt met dit
boek een nieuwe benadering van de bestudering van de
mededinging, zoals deze zich voordoet in een moderne
industriële economie. Hierbij denkt
hij
in eerste instantie
aan die van de Verenigde Staten. Schrijver bestrijdt de
opvattingen van economisten als Joan Robinson en J. K.
Galbraith over de mededinging.
Hij stelt dat de bestaande mededinging
bp
grond van
zijn groei-bevorderend karakter te verkiezen is boven de
,,pure and perfect” mededingingsvormen. De auteur knoopt
aan bij de conceptie van zijn vader dat de analyse van het
statisch evenwicht geen afsluiting is, doch een inleiding tot
een dynamische benadering. Hiertoe wordt een nieuw in-
strumentarium van ,,dynamic tools of analysis” gehanteerd.
In de fundamentele begrippen van vraagfuncties en kosten-
ontwikkeling verwerkt hij elementen van tijd, veranderingen
in de tijd, anticipaties en onzekerheden. Voorts worden
o.a. de relaties tussen agressieve en defensieve vormen van
mededinging onderzocht.
J. N. Morgan, M. H. David, W. J. Cohen and H. E. Brazer:
Income and Welfare in the United States.
Mc Graw-
Hill Book Company, Inc., New York 1962, 531 blz.,
62 sh.
In dit boek zijn de resultaten weergegeven van een
studié door het ,,Survey Research Center Institute for
Social Research” van de ,,University of Michigan”. Met
behulp van ,,personal interviews” werd de verdeling en
herverdeling van het gezinsinkomen in de Verenigde Staten
nagegaan. Demografische, economische, sociologische en
psychologische aspecten van de economische positie van
het gezin werden onderzocht.
De studie is o.a. relevant voor de mate van effectiviteit
van de overheidshulp voor groepen met lagere inkomens;
voor de motivering van ,,werken om te verdienen” door
gezinsleden, benevens voor de verhouding tussen de eco-
nomische omstandigheden varr de verschillende generaties
(o.a. de rol van het onderwijs).
De zes delen van het boek betre Ten: Income, Welfare,
and Public Policy – Determinants of Family Income –
The Low Income Population – Distribution and Redistri-
bution of Income and Welfare – The Dynamics of Social
and Economic Change – Educational Expectations and
Attitudes – Other Plans for the Future – Future Research
Needs.
T. beatelle,i bij Uw boekhandelaar dan
wel rechtntreeks bij de uitgever N.V.
Koninklijke Nederlandte Boekdrukkerij
H. A.
M.
Roelanta Afd 8 te Schledam.
Technische Hogeschool Eindhoven
cE
Bii de
Dienst Algemene Zaken (bureau ,,planning en organisatie”) kan als mede
werker worden geplaatst een
ECONOOM (drs., evi. bacc.)
met belangstelling voor bedrijfseconomische vraagstukken.
Het bureau planning en Organisatie
iS
een staforgaan dat de leiding van de Technische Hoge-
school adviseert omtrent de kwantitatieve aspecten van de toekomstige ontwikkeling.
De werkzaamheden betreffen voornamelijk planning, organisatie en efficiëntie.
Nadere inlichtingen omtrent de inhoud van de vacerende funktie worden gaarne verstrekt.
(tel.
(04900) 6 80 00,
toestel
24 32).
Schriftelijke sollicitaties, onder vermelding van nr.
V854,
te richten aan het hoofd van de centrale personeelsdienst van de technische hogeschool, Insulindelaan
2,
Eindhoven.
E.-S.B. 6-3-1963
245
E.-S.B. 6-3-1963
STELT U VOOR
HET VERKRIJGEN
)
VAN INLICHTINGEN
IN VERBINDING NIET:
gammalocompact
voorultdenken
Sierijk afs een vogel glijdt cle draagvleugelboot over hei.
water.
o
Intellect en visie vormen
hier een
harmonische
f
eilloos
–
compositie en verkleinen de afstand tussen.woon- en recrea-
vorbereidende, technische berekeningen-
be lss
tiecentra. 0 Bij deo
–
•
vervult Bull zijn dienende taak. 0 Precies zo dient Bull het
bedrijfsleven.
0
Gigantische
concerns,
maar ook -middel-
grote en kleine bedrijven danken een probleemloze admini-
–
stratie aan Bull-apparatuur.
–
_.LI
dient de vooruitgung
i’.
..ii
dient het bedrijfsleven met informatieverwerkende
•
apparatuur.
•
i’…ii
vervult een belangrijke taak in de hedendaagse
economie.
•
‘.
.zz-
biedt steeds uitkomst bij gecompliceerde problemen.
brengt de mogelijkheden vanautomatisering met een
•
alledaagse” vanzelfsprekendheid.
-BULL NEDERLAND
ADMINISTRATIE- EN STATISTIEKMACHINE MIJ. N.V.
VLIEOTWGSTRAAT
26
AMSTERDAM-W.
TEL. (020) 188555
E.CS.B. 6-3-1963
•
247
PENSIOEN
VOORLICHTING
voor:
–
Nederlandse ondernemingen in en
buiten Nederland. Buitenlandse
vestigingen in Nederland.
HARMONISATIE
PENSIOEN
NATIONAAL EN
DOORLICHTING
INTERNATIONAAL
–
door:
Firma
A. 0.
Beuth van Wickevoort Crommelin
Economische Pensioen-Adviseurs en Assurantie Bezorgers. «
PENSIOEN
BULLETIN
verschijnt
lOx
per jaar.
Abonnement f; 10.- per jaar.
Voor cliënten gratis.
Proefnummer gratis op aanvraag.
Uitgave van:’
Firma
A. 0.
Beuth
van Wickevoort Crommelin
Postgiro 385461
Amsterdam-Z. Rubensstr’aat 89
Tel. 020-725410
Adverteren in ,,E.-S.B.”
De NIEUWE ROTTERDAMSE COURANT
getuigt’ van
roept sbllicitanten op voor een plaats op haar –
feeling voor marketing
Redactie Economie en
Financiën
S
HOLLA
VAN LEV
HE SOCIETEIT
ZEKERINGEN N.V.
Vereist zijn:
• ten minste eindexamen gymnasiüm of
5-j.
HBS;
• enige ervaring in de financiële journalistiek
en/of in het bankwezen of het effectenvak;
• het vermogen kort, en helder te formuleren.
Sollicitaties te richten aan de hoofdredacteur van de
NRC., postbus 824, Rotterdam.
a42
248
U reageert op annonces
in ,,E.-S.B.”?
Wilt t] dit dan steeds duidelijk
tot uitdrukking brengen?
* .•
•
HET LANDBOUW-ECONOMISCH INSTITUUT
vraagt een
academisch gevormde econoom
die belast zal worden met bedrijfseconomische werk-
zaamheden.
Salarisgrenzen van
f
823,— tot
f
1528,— per maand
• (exclusief 4 pCt. huurcompensatie). Brieven met volledige
inlichtingen naar Conradkade 175, Den Haag.
E.-S.B. 6-3-1963
A
2
1807
….rneer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020) 22 13 22, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Ruilding
1130 Day Street, Tel. WA 5.4511,TORONTO.
Voor het sluiten van zakjes.
HET hechtapparaat voor het moderne kantoor!
De .BOS11TCH B8 kantoorhechtmachine,
met handige nietjes-wipper
Hechten met de BOSTITCH B8, met handige nietjes-
wipper, gaat sneller en is steviger dan het gebruik van de
ouderwetse paperclips, die bovendien een stapel pape-
rassen in de linkerbovenhoek meer dan twee maal zo dik
maken. En – wat bij elkaar hoort, blijft ook bij elkaar!
Het verwijderen van nietjes is heel eenvoudig, want dit
sierlijke hechtapparaat is voorzien van een nietjes-wipper.
Hiermede kunt U aan elkaar gehechte papieren ook weer
heel gemakkelijk los maken en hergroeperen.
Bruikbaar op zo vele manieren, als hechttang of—als U het
voetstuk van de B8 geheel openklapt—als tacker om b.v.
papieren op een bord of aan de wand te bevestigen.
Vraagt Uw kantoorboekhandelaar om zo’n handige
BOSTITCH B8.Mocht hij ze niet in voorraad hebben vraag
ons dan even om adressen van leveranciers in Uw woonplaats.
Bestitch, Inc., U.S.A.
Officieel Vertegenwoordiger
DEKKER.VERPAKKING N.V.
=
W. Fenengastraat 21, Amsterdom
Tel. 59765 (4 lijnen)
hechten beter—hechten sneller
wetlig gedeponeerd
egedeponeered handeRmerk
5%
!
Voor het verwijderen van nietjes
.
– –
—
Voor
tacken
E.-S.B. 6-3-1963
249
1
I
INk
:s
EIE
M
IIUI
i.ii’isIiiijijiii
MIrd
IINI 1PWI!liI.0 ilIIIU’1i 1 PiiI$aiI:
1
.1L1r1I .1 DIUWt
1.
•]—fi
S
•,
BUREAU. VANjDE KIEFT N.V.
11
Organisatie- en Beleidsconsulenten
–
AMSTERDÂM-BRUSSEL
•
Namens de Directie van een
grote, nederlandse bank-
instelling
zij
wij aangezocht
–
in strikt vertrouwelijke
•
I)
sfeer
–
contact te leggen met een
09
ORGANISATIE-.DESKUNDIGÈ
.
(Éc. Drs., Mr., lid X.J. V.A. of V.A.G.A.)
.
.
•
S
I(
Rechtstreeks onder de Directie staande, wordt deze functio-
naris belast met de algemene leiding over de bestaande orga-
nisatieafdelingen. Hem regarderen alle aangelegenheden de
interne organisatie en efficiency van de gehele onderneming
betreffend. Bestaat zijn taak enerzijds uit het treffen van maat-
regelen en het creëren van, een organisatie, die een maximum
ISC
biedt ten aanzien vân de service voor de clientèle, interne
communicatie, informatie,
enz.,
anderzijds is hij verant-
•
woordeljk voor het bewaken der kosten van kantoren,
afdelingen en diensten en, waar mogelijk, de opvoering van
de arbeidsproductiviteit.
Béhalve oer de bovenaangeduide opleing en een uitsteken-
–
de background, dient deze functionaris door
gespecialiseerde
beschikken
•
studie en ervaring reeds te
over een grote mate
deskundigheid
hèt
van
op
gebied van (administratieve) or-
Deze
behoeft
in
•
•
•
•
ganisatie en efficiency.
ervaring
niet persé
een
bankbedrijf te zijn verkregen, al strekt bekendheid met de
‘aanbeveling.
organisatie van financiële iiistellingen wèl tot
De remuneratie is vanzelfsprekend geheel in overeenstemming
met het niveau van de functiè én de te dragen verantwoorde-
lijkheden.
iBelangstéllenden gelieven zich, bij vorkeur schrfteljk, in
-verbinding te stellen met de heer S. ôan de Kieft, Leidse-
straat 74, Amsterdam. Tel. 020-65361 62953. Volledige
geheimhouding wordt gegarandeerd. Geen inlichtingen worden
ingewonnen en geen contact met opdrachtgevers gelegd dan na
persoonlijk overleg met de candidaat.
voor
het oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het aantal reacties, dat deze
azmonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-
vredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad-niet regelmatig
ontvangt en waar het met circuleert!
Maak gebrüik ian
de rubriek
VACATTJRES
E.-S.B.
6-3-1963
251
VO
–
ORJAARSBEURS
UT’RECHT 1
1963
•’
_1:..
VREDENBURG
Gebruiksgoederen
Huishoudelijke artikelen – glas, kristal, aardewerk, porselein –
luxe hout- en metaalwaren, kunstnijverheid – goud, zilver,
bijouterieën – uurwerken – rokersbenodigdheden – koffers
en lederwaren – baby- en kleuterartikelen – speelgoed en
sportartikelen – parfumerieën, kosmetika, toiletartikelen – toegiftartikelen, souvenirs, feestartikelen – winkelinrichting,
etalage- en reclameartikelen – tuin- en terrasmeubilair –
voorlichting en vakliterâtuur.
CROESELAAN
Gebruiksgoederen
Huishoudelijke artikelen – elektrische huishoudelijke
apparaten, verwarmings-, kook- en koelapparaten,
verlichtingsartikelen – hüishoudelijke verwarmings- en
kookapparaten voor gas-, kolen- en olieverbruik – sanitaIre artikelen – gereedschappen en materialen – voorlichting en
vakliteratuur.
Algemene industriële uitrustingen
Algemene machinebouw – machines en apparaten voor diverse Industrieën – metaalbewerkingsmachines en
gereedschappen – lasapparatuur – verbrandingsmotoren,
stoommachines, stoomketels, turbines, koelere – drljfwerk,
tandwielkasten, lagers – pompen, compressoren, blaas- en
afzuiginstallaties, luchtbehandeling – toeleveringsmaterlalen
en -produkten – walserij- en gieterjprodukten, stamp-,
smeed-, pers- en trekwerk – veiligheidsartikelen,
gereedschappen, onderhouds- en hulpmiddelen –
voorlichtIng en vakliteratuur
hydrauliek en pneumatiek.
Scheepsbouw en scheepvaart
Cascobouw – scheepsmotorei en toebehoren – drijfwerk,
taridwielkasten, keerkoppelingen, lagers, scheepsschroeven – elektrische installaties – hulpaggregaten – appendage8,
laad- en losgerel – dekwerktulgen – nautische Instrumenten –
stuurmachines – radar en telecommunicatie – onderhouds-
middelen – reddingsmaterlaal – vlsserljbenodigdheden etc. – voorlichting en vakliteratuur.
Elektrotechniek
Installaties en materialen voor stroomopwekking, overbrenging, verdeling en Industriële toepassing,
zwakstroommateriaal, elektronische apparatuur, industriële
verlichting, etc.
Bezichtig de allernieuwste
produkten
op ,,zicht” uit binnen- en
buiten1and
overzichtelijk per brânche
opgesteld
De beurs is open van 9.00 tot 18.00
uur.
Zondag gesloten. Toegangsprijs
f3.-. Gratis busdienst Station- Vredenburg – Croesetaan V.V. Voordelige
.gecombineerde N.S. reis.toegangsbiljetten. . Inlichtingen èan de stations.
252
E.-S.B.. 6-3-1963