EERSTE NEDERLANDSCHE
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80
MAURITSWEG 23
*
ROTÇERDAM-2
WIJNEN UIT ALLE
BINNEN- EN BUITENLANDS WIJNPRODUCERENDE LANDEN
GEDISTILLEERD
Uw buitenlandse
ACCIJNSVRIJE LEVERANTIES
relaties
of
voor Uw
VAN SPIRITUALIrN
UIT
privé-
of
zakenreizen
ONS ENTREPOT VOOR:
naar het buitenland
Wijnhandel GALL & GALL
Stadhuisplein 25 (naast Corso) Tél. 11 39 54
ROTTERDAM
li
Met
Wijnhandel GALL & GALL
bent U thuis beter uit
E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochwet’ 118, Rotfrrdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 3632.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Cent.
Abonnementen: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs: franco per post, voor Nnderland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per, mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te
weigeren.
Adviezen
bij de keuze
van
beleggingen
en het sluiten
van alle
verzekeringen
R. MEES & ZOONEN
ROfl’ERDAM
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE WITTLAAN 50 S.GRAVENHAGE
POSTADRES: POSTBUS 5 TEL (070) 514351
CONMSSIE
n
AN
REDACflE: Ch. GIaaz; L. M. Koyck; St W. Lanibers;
n; J. R. Zuidema. Redactanr-Secretans: A. de
Wit.Adjunct Redacteur-SecretaTis: M. Hart.
AN ADVIES VOOR BELGIË: K Cotlin; J. E. Mertene
s; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
214
E.-S.B. 7-3-1962
De U.S.S.R. en de V.S. – hun toekomstige grièi
Nadat in de twee voorgaande artikeltjes zeer in het kort
iets is gezegd over de economische groei van de Sowjet-
Unie en de Verenigde Staten in het verleden en over de
huidige relatieve positie van deze landen, zullen tenslotte
enkele opmerkingen worden gemaakt over de mogelijke
toekomstige ontwikkeling van de twee economieën. Het
zal zonder meer duidelijk zijn dat de mate van onzekerheid
van de hier gegeven ,,voorspellingen” bijzonder groot is;
het spreekt eveneens vanzelf
dat geen rekening kan wor-
den gehouden met eventuele
calamiteiten, van welke aard
dan ook.
In de Verenigde Staten
heerst een zeker optimisme
ten aanzien van de mogelijk-
heid om het huidige groei-
percentage op te voeren. Be-
droeg het gemiddelde jaar-
lijkse percentage voor het af-
gelopen decennium nog 3,4,
de National Planning Associa-
tion rekent voor de periode
tot 1970 op een groeitempo
van 3,6-4,4 pCt. per jaar, en
J.W. Knowles komt in een stu-
die voor het Joint Economic
Committee zelfs tot 4,2-5,2
pCt. per jaar voor de periode
tot 1975. In zijn economisch
rapport aan het Congres van
januari van dit jaar wekt President Kennedy de Ameri-
kaanse iihtie op tot een inspanning welke moet resulteren
in een toekomstige groei ,an 4-4,5 pCt.
Met betrekking tot de toekomstige Russische ontwikke-
ling valt op te merken dat conservatieve schattingen van
Westerse zijde een groei van 6 pCt. voorzien. De doel-
stelling van het lopende zevenjarenplan (tot 1965) is een
jaarlijkse groei van ruim 7 pCt.; volgens officiële ver-
klaringen zijn de realisaties gedurende de eerste drie jaren
van deze planperiode aanzienlijk hoger geweest dan de
doelstelling, zodat een groei van het nationaal inkomen
(in dit geval volgens Russische maatstaven gemeten) van
ongeveer 9 pCt. werd bereikt. Het nieuwe partijprogramma
van de Communistische Partij in de U.S.S.R. dat vorig
jaar werd gepubliceerd impliceert een jaarlijkse groei van
7,2 pCt. tot 1980, met een procentueel snellere groei in de
eerste (huidige) tienjaarsperiode dan in de tweede.
Het hier bedoelde programma stelt tevens, dat rond
1970 de produktie per hoofd in de U.S.S.R. groter zal
zijn dan in de Verenigde Staten. Zoals onderstaande tabel
laat zien, is het op grond van de beschikbare cijfers on-
mogelijk deze stelling au serieux te nemen. Zelfs in het
voor de Russen zeer gunstige
geval van een groei in de
U.S.S.R. van 8 pCt. (hetgeen
zeker niet onmogelijk moet
worden geacht) en een Ameri-
________
kaanse groei van slechts
3 pCt. per jaar, zal in het
jaar 1970 de totale Russische
produktie blijkens de tabel-
niet meer dan 80 pCt. van de
Amerikaanse bedragen. Aan-
gezien de bevolking van de
U.S.S.R. voor 1970 wordt
geschat op 125 pCt. van die
van de V.S. zou met dit cijfer
corresponderen een Rus-
sische produktie per hoofd
van 64 pCt. van de Ameri-
kaanse.
De schrijver van deze re-
gels is geneigd een voor de
Russen iets minder gunstige
ontwikkeling te voorspellen.
Voor ds jaren zestig lijkt een Amerikaanse groei van rond
4 pCt. (of iets hoger) per jaar het meest waarschijnlijk:
Het Russische groeipercentage zou inderdaad de 8 dicht
kunnen naderen; een groei van
7,5
pCt. per jaar lijkt een
realistische schatting. Op langere termijn zijn de vooruit-
zichten vanzelfsprekend nog minder zeker; een geleidelijke
vermindering van het groeipercentage van de U.S.S.R.
ligt in de lijn der verwachtingen. Indien bovengenoemde
percentages zouden gelden voor de periode tot 1980, zou
de Russische produktie in dat jaar rond
95
pCt. van de
Amerikaanse belopen; de produktie per hoofd zou in dit
geval in de U.S.S.R. circa drie-vierde bedragen van de
produktie per hoofd in de Verenigde Staten.
Papendrecht.
H. LINNEMANN.
Het toekomstige bruto nationaal produkt van de U.S.S.R.
als percentage van het toekomstige bruto nationaal produkt
van de
Ver.
Staten,
voor verschillende jaarlijkse groei-
percentages
Groei
3 pCt.
4 pCt..
5 pCt.’
1965
56
53
50
1970
65
59
53
.
1975
75
64
55
1980 87
71
58
1965
60
56
53
1970
7p
t.
72
65
58
–
1975
87
75
64
1980
106
86
71
1965
63
60
‘
56
1970
80
72 65
1975
lol
87 75 1980
129
lOS
86
Gebaseerd op de verhouding in 1959: bruto nationaal produkt U.S.S.R.
=
47,5 pCt. van het bruto nationaal produkt ver. Staten.
Blz.
De U.S.S.R. en de V.S. – hun toekomstige groei,
door Drs. H. Linnemann
……………….
215
Hulp aan. arme landen (T),
door Prof. Dr. W.
Brand………………………………
216
Europees mededingingsbeleid in wording (Ii),
door
Drs. Th. A. G. M. van Leek……………..
219
Interventie op de valuta-termijnmarkt,
dor Dr. M.
P. Gans ……………………………..
222
Statistiek van de deelnemingsvrijstelling in de ven-
nootschapsbelasting,
door Dr. J. H. Christiaansé
224
Blz.
Surinaamse kanttekeningen,
door G. C. A. Mulder,
B. Sc., Fr. D…………………………..
226
Boek bespreking:
Dr. F. J. W. van Vroenhoven: Samenwerking in
het midden- en kleinbedrijf,
bespr. door Prof.
Dr. F. L. van Muiswinkel ………………
228
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman..
229
E.-S.B. 7-3-1962
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
215
Dit artikel beoogt een opwekking te zijn tot een
hernieuwd doordenken van de ontwikkelingsproblema-
tiek. Bij de begripsbepaling van hulpverlening wordt
de grote waarde van het beginsel ,,aid through trade”
aangetoond. Schrijver bepleit stabilisering van de
grondstoffenprijzen en grotere afname van grondstoffen
uit de arme landen. Desondanks zullen deze landen
genoodzaakt zijn in toenemende mate fabrikaten te
exporteren. Meer dan door internationale handel lijkt
evenwel steun in enge zin de economische groei van de
arme landen te kunnen bevorderen. Kritische opmerkin-
gen over de bestaande steun betreffen o.a. een gewenste
doelmatiger samenhang tussen infrastructuurprojecten
met direct produktieve investeringen. Van centraal
belang is uitbreiding van de sectoren van landbouw en
industrie. T.a.v. de landbouw wordt o.a. het zenden
van nationale teams van landbouwdeskundigen uit de
industrielanden met tropische ervaring aanbevolen.
Voor de industrialisatie worden o.a. ,,joint ventures”
tussen overheden van arme landen met buitenlandse
ondernemers door schrijvèr met instemming begroet.
Hulp
aan arme landen
(1)
Het doel van ifiternationale hulpverlening is het ont-
wikkelingsproces in de economisch achtergebleven landen
te bevorderen in het licht van de aldaar heersende armoede.
In theorie zou de steun op zodanige wijze gegeven dienen
te worden, dat hierdoor een maximum bijdrage tot de
economische groei wordt geleverd. Hulp zou nog niet
zozeer tot een maximale vergroting van het inkomen be-
hoeven te leiden, maar wel zulke krachten behoren te
wekken, dat een maximale inspanning voor toekomstige
groei wordt opgeroepen. Anders gezegd, steun zou vooral
moeten worden gericht op die projecten welke de opheffing
van zekere knelpunten in de ontwikkeling beloven of een
hoge marginale spaargraad in een volgende fase verze-
keren. Helaas is het echter zo, dat deze ideale maatstaven
moeilijk in kwantitatief hanteerbare criteria kunnen wor-
den omgezet, terwijl evenmin thans het historisch ge-
groeide hulppatroon aan de arme landen aan de hand van
deze stringente doelstellingen kan worden beoordeeld.
Integendeel, de voortdurende herbezinning op aard en
vorm van de internationale steun wijst erop dat de pro-
duktiviteitsvehoging in de onderontwikkelde landen be-
neden de verwachtingen blijft en naarstig wordt gezocht
naar nieuwe instrumenten om de hulp derhalve meer effec-
tief te maken.
Alvorens hierop verder in te gaan, is het dienstig ons
af te vragen wat het concept hulp inhoudt. Sommigen
willen onder hulp slechts overdracht-om-niet verstaan,
waarbij dan alle handels- en krediettransacties niet
bij
de
steunverlening zouden mogen worden opgeteld. Voor be-
paalde doeleinden zijn dergelijke onderscheidingen wel-
licht van belang, maar indien men hulp in ruime zin als
middel opvat om het groeiproces in de arme landen te
versnellen, is het onbelangrijk hoe en door wie steun
wordt verleend. In dit verband is het nuttig erop te wijzen,
dat de export als bron van deviezeninkomsten voor de
minder ontwikkelde landen kwantitatief van veel meer be-
lang is dan de omvang van de verstrekte steun. In de
laatste jaren bedroeg de uitvoer der arme landen ongeveer
$ 25-30 mrd., terwijl de verleende hulp van $
5
tot $
7
mrd. liep.
Dit houdt m.i. in, ërvan uitgaande dat buitenlandse
betaalmiddelen verkregen door uitvoer in beginsel niet
inferieur
zijn
aan dergelijke middelen ontvangen als giften
of leningen, dat het zoelen naar mogelijkheden om de
afzet voor de exportprodukten der arme landen te ver-
groten, van groot belang blijft. Het argument .,,aid through
trade”, dat gelukkig een vroegere slagzin ,,trade not aid”
heeft verdrongen, heeft voorlopig niets aan waarde inge-
boet. Hierbij zijn ten minste twee aspecten te onderscheiden.
Ten eerste is er het vraagstuk van het volume van de
afzet en ten tweede dat van het prijsverloop voor de
produkten, die gemeenljk door de arme landen worden
geëxporteerd..
Ten aanzien van
het
afzetvolume is het bekend, dat de
grondstoffenuitvoer van de minder ontwikkelde landen,
vooral als de olie-exporten buiten beschouwing worden
gelaten, niet evenredig toenemen met de groei van de
produktie van hun voornaamste afnemers: de industrie-
landen. Deze tendentie tot de relatieve daling van het aan-
deel der grondstoffenexport van de arme landen in de
wereldhandel wordt gewoonlijk in verband gebracht met
de structuurveranderingen, die zich in de industrielanden
hebben voorgedaan en nog voordoen, n.l. a) de relatief
sterke groei van bedrijfstakken, die minder grondstoffen
behoeven en de relatieve stagnatie van
bedrijfstakken,
die
veel grondstoffen absorberen,
b)
de toenemende efficiency
in het gebruik van grondstoffen, mede als gevolg waarvan
per eenheid grondstof meerwaardige artikelen worden ge-
produceerd en c) de opkomst van synthetische produkten
ter vervanging van natuurlijke grondstoffen.
Sommige auteurs hebben de genoemde tendentie ook
toegeschreven aan de protectie verleend aan de primaire
sector in de industrielanden, aan de excessieve accijnzen
geheven op een aantal tropische produkten en aan de
afneming van de grondstoffenexport van” een groep semi-
geïndustrialiseerde landen, die de hoger ontwikkelde landen
ten dele dwong tot overgang op vervangingsmaterialen.
Hoewel het gewicht van de diverse factoren, die tot de
wijzigingen in het patroon van de wereldhandel hebben
geleid, niet precies vaststaat, lijkt er geen twijfel dat van-
wege de industrielanden bepaalde maatregelen kunnen
worden genomen om de afzet van grondstoffen afkom-
216
E.-S.B. 7-3-1962
stig uit de minder ontwikkelde landen te vergroten
1),
Anderzijds moet men zich mi. niet a,l te zeer illusies
-maken omtrent het effect van zulke maatregelen: de in-
komenselasticiteit van de vraag naar vele ,grondstoffen in
de industrielanden zal ongetwijfeld in de nabije toekomst
niet bijster hoog zijn. Hieruit volgt dar waarschijnlijk de
groeigraad van de buitenlandse vraag naar grondstoffen
beneden de verwachte behoefte aan buitenlandse deviezen
voor vele arme landen zal blijven, indien ten minste deze
laatste een redelijke econornis’che groei zullen bereiken.
Door het secretariaat van de Economische Commissie voor
Europa
2)
is gesçhat, dat de grondstoffenexport van nu
(1957-59)
tot 1980 voor de onderontwikkelde landen (ex-
clusief de petroleumexportianden) zal toenemen van $ 12
mrd. tot $ 20 mrd. naar de industrielanden en in totaal van’
$ 17 mrd. tot $ 35 mrd., indien de onderlinge exporten
en die naar het oostelijk blok zullen stijgen als gehobpt
wordt. Aan deze berekeningen ligt een stijging vaïi het
nationaal inkomen per hoofd in de minder ontwikkelde
gebieden van 3 pCt. per jaar ten grondslag. In verband
met de hoge importelasticiteit (geschat op 0,85) in de
arme landen (aangenomen wordt in genoemde studie dat
de huidige importen van $ 22,5 mrd. tot $60 mrd. in 1980
zullen toenemen), zal het duidelijk zijn, dat de exporten
van fabrikaten van de onderontwikkelde landen sterk
moeten
stijgen
(van $ 2 mrd. nu
tot naar schatting $
15
mrd, in 1980), indien njet op een buitensporige kapitaal-
import gerekend mag worden. Op deze conclusie n.l., dal
de arme landen als geheel beschouwd een toenemende
noodzaak zullen vertonen om fabrikaten te exporteren,
teneinde vooral aan de stijgende vraag naar kapitaal-
goederen voor hun groeibehoeften te voldoen, komen we
nog terug.
Het, tweede aspect, dat wij, boven aanroerden, is
de
prijsontwikkeling voor grondstoffen,
waarbij we op het ver-
loop op korte en op lange termijn moeten letten. Op
korte term jjn
is het duidelijk dat de relatief sterkere fluc-
tuaties in de prijzen van grondstoffen dan die van fabri-
katen, een handicap vormen voor de uitvoering vân de
ontwikkelingsprogramma’s in de minder ontwikkelde lan-
den. Men moet hopen dat een aantal aanbevelingen ver-
vat in een rapport
3),
uitgebracht door een groep des-
kundigen, wo. onze landgenoot Prof. S. Posthuma, aan
de Verenigde Naties om de invloed vân de conjuncturele
schommelingen in de prijzen van grondstoffen op de
deviezeninkomsten van de onderontwikkelde landen, o.a.
met behulp van verhoogde trekkingsrechten op het Inter-
nationale Monetaire Fonds en een speciaal verzekerings-
,
systeem af te zwakken, zullen, worden opgevolgd.
Wat betreft de ontwikkeling op
lange termijn,
heeft G.
Haberler
4)
mi. overtuigend aangetoond, dat er geen
theoretisch noch statistisch bewijs bestaat voor de stelling
dat de ruilvoet voor grondstoffen versus die van fabri-
katen zich blijvend zou verslechteren. Maar Th. W.
Zie de aanbevelingen vervat in het G.A.T.T.-rapport:
,,Trends in International Trade, A Report by a Panel of Experts”,
Genève, oktober
1958.
,,Economic Survey
1960″,
Hoofdstuk V, Genève
1961.
United Nations: ,,International Compensation for Fluc-
tuations in Commodity Trade”, New York
1961.
De ideeën
van Prof. S. Posthuma vindt men nader uitgewerkt in ,,A
Proposal for SafeguardingSteady Development” in ,,Economia
Internazionale”,
Vol. XIV,
no. 3, augustus
1961.
G. Haberler: ,,Terms’ of Trade and Economie Develop-
ment” (blz.
275-297)
in ,,Economic Development for Latin
America”, H. S. Ellis en H. C. Wallich (redacteuren), Londen! New York
1961..,
Schultz
5)
laat, op goede gronden du’nkt”me, zien dat voor
grondstoffen als geheel beschouwd over de eerstvolgende
20 jaar geen relatieve
prijsstijging
ten opzichte van fabri-
katen is te verwachten. Niettemin lijkt er mij alle reden
voor de industrielanden,mee te werken aan de totstand-
koming van grondstoffenovereenkomsten teneinde op lange
termijn ertoe
bij
te dragen, dat de inkomsten aan buiten-
landse ,valuta voor de grondstoffenexporterende landeti
zoveel
mogelijk
worden gestabiliseerd. Dergelijke con-
tracten zullen waarschijnlijk betekenen dat de hoger ont-
wikkelde landen een ietwat hogere prijs voor’ sommige
geïmporteerde grondstoffen iullen betalen dan voorheen,
maar dit nadeel lijkt zeer wel op te wegen tegeQ het voor-
uitzicht van een grotere economische stabiliteit in de arme
landen.
Tot zover in vogelvlucht een aantal middelen om de
deviezeninkomsten door de internationale handel voor de
economisch achtergebleven gebieden te verhogen en eer’
meer zekere basis te ‘verschaffen. ,,Aid through tradé”
heeft verder het voordeel dat het in mindere mate dan
andere hulp het zelfrespect van de arme landen iantast.
Hier staat tegenover dat vergrote inkomsten – door, meer
export of hogere prijzen voor uitgevoerde produkten niet
tot een versnelling in de economische groei beheven tè
leiden. Dit geschiedt slechts indien een rationele sociaal-‘
economisch politiek wordt gevoerd of het klimaat bestaat
of wordt geschapen zodat meer besparingen worden aan-
gewend .voor produktieve investeringen. Steunverlening in
engere zin lijkt in principe meer uitzicht te bieden dan
internationale handel om een bijdrage te leveren tot een
acceleratie van het groeiproces in de minder ontwikkelde
gebieden.
We willen thans derhalve
het hulppatroon
volgens het
normale spraakgebruik wat nader bezien. Onderstaande
tabel moge ons een globaal beeld geven van de wijze
waarop de onderontwikkelde landen in de afgelopen jaren
economische steun van de industrielanden ontvingen boven
hetgeen zij verdienden via hun uitvoer.
Gemiddelde jaar!jjkse hulpverlening door de O.E.E.S.-landen,
benevens door de. Verenigde ‘ Staten en Canada, aan onder-
ontwikkelde landen over de periode 1956-59
(in $ mln.; afgerond)
Totaal
Publieke giften
w.v. door de Verenigde Staten
……….
1.330
Frankrijk
……………..
620
Groot-Brittannië
……….
140
2.300
Publieke leningen
w,v. door de Verenigde Staten
……….
830
Frankrijk
……
,
……….
230
1.300
Eëportkredieten
w.v, door
West-Duitsland
…………
200
–
400
Private investeringen
w.v. door de Verenigde Staten
……….
1,170
Groot-Brittannië
……….
440
Frankrijk
……………..
350
west-Duitsland
………..
70
–
2.400
Conlributies aan internationale organisaties
w.v. as’s
1.B.R.D..
……………..
360
V.N. techn. hulp
……….
30
500
Totaal
………………………………
6.800
Bro,,:
Samengesteld aan de hand van tabellen en gegevens voorkomend in:
Organisation for European Economie Co-operation”, ,,The Flow of Financiat
Resources to Countries in Course of Economie Development, 1956-’59”,
Paris, april 1961.
Th.W. Schultz: ,,EconomicProspects of Primary Products”
(blz.
308-325)
in onder
4)
genoemd boek:
E.-S.B. 7-3-1962
217
Terzijde moge worden vermeld dat de economische
verplichtingen, die het Sowjet-blok op zich nam ten be-
hoeve van de arme landen, over dezelfde periode jaarlijks
ongeveer $ 750 mln. beliepen. De werkelijke krediet-
verlening bleef, naar men aanneemt, in belangrijke mate
achter bij dit bedrag.
Aan de hand van bovenstaande gegevens is gemakkelijk
te zien dat momenteel de bilaterale hulpverlening verre
de steun, die verstrekt wordt door de internationale orga-
nisaties, overtreft. Onder de publieke giften van de
Ver-
enigde Staten
paraisseren voor een substantieel deel (40-
50
pCt.) zogenaamde ,,defence-support”-bijdragen tot het
schragen van de politieke en militaire situatie in landen
als Vietnam, China (Taiwan), Zuid-Korea en Turkije. De
publieke leningen van de Verenigde Staten omvatten ook
leningen met lange looptijden en een lage rentevoet, die
vaak terugbetaalbaar zijn in lokale valuta (in fraai jargon
,,groans” genoemd, dus een kruising van ,,grant” en
,,loan”, •waarmee het hybride karakter van deze vorm
van steun goed is uitgedrukt), die ook wel als giften zouden
kunnen worden geboekt. Hieronder vallen bovenal leningen
verstrekt in de vorm van voedselgranen die in de meeste
gevallen tot een handhaving van het schrale consumptie-
peil en niet voor economische ontwikkeling dienden.
De giften van
Frankrj/k,
die vrijwel uitsluitend vloeiden
naar de gebieden, die vroeger
zijn
kolonieën waren, be-
staan in belangrijke mate uit gelden overgemaakt ter
dekking van lopende administratieve uitgaven. De parti-
culiere investeringen zijn vooral ten goede gekomen aan
de mijnbouw. (olie!) in arme landen, dus aan landen
welke in dit opzicht gunstig begiftigd zijn. Deze stroom
van particulier kapitaal heeft, als men de literatuur mag
geloven, evenmin een noemenswaardige impuls voor de
ontplooiing van de, zelfwerkzaamheid in het ontvangende
land opgeleverd: Bovenstaande opmerkingen mogen mijn
eerder uitgesproken oordeel enigszins aannemelijk maken,
dat aan de huidige structuur van de hulpverlening moeilijk
rationele maatstaven voor een toekomstig hulpbeleid zijn
te ontlenen.
Verder wil Ik er
nog op
wijzen dat de thans verleende
steun (bilateraal zowel als multilateraal, maar afgezien
van de particuliere investeringen) in hoofdzaak van infra-
structurele aard is, d.w.z. dient ter leniging van de lopende
budgètnood van talloze regeringen en ter suppiementering
van allerlei oveheidsactiviteiten, vooral ter financiering
van uitgaven voor het transport, het onderwijs, de gezond-
heidszorg enz. De laatstgenoemde projecten zijn uiteraard
nuttig als onderdeel van, een ontwikkelingsprogramma,
maar men
krijgt
de indruk dat
zij
in
belangrijke
mate als
autonoom zijn beschouwd. Dus het wegennet of de haven-
installaties zijn uitgebreid zonder zich af te vragen of
additionele produktie als gevolg van deze expansie te ver-
wachten is en uitgaven voor onderwijs en gezondheidszorg
– zijn opgevoerd zonder acht te slaan op de toekomstige
behoeften aan mankracht in het algemeen en de vereiste
scholing van de arbeid in het
bijzonder.
Betreffende een
aantal landen is geschreven dat men een môoi wegennet
als koloniale erfenis heeft ontvangen waarop het vervoer
minimaal is, terwijl men de kosten van onderhoud nau-
welijks kan opbrengen.
Voor iál van onderontwikkelde gebieden is in recente
jaren vermeld dat het aanbod van abituriënten van lagere
en middelbare scholen de absorptiecapaciteit van hun
economieën te boven gaat en de uitgaven voor onderwijs
een overmatige belasting voor het budget betekenen. Wat
de gezondheidszorg betreft, zo kan men lezen, heeft men
in verscheidene landen in de steden ziekenhuizen gesticht,
waarvoor de vereiste dokters en verpleegsters niet beschik-
baar zijn, terwijl onvoldoende aandacht aan de preventieve
bestrijding .van epidemische ziekten op het platteland is
geschonken. Het zal zaak zijn in de toekomst economische
en sociale infrastructuurprojecten meer dan voorheen te
toetsen op hun relatie ten opzichte van direct produktieve
investeringen, die gaande
zijn
en verwacht mogen worden.
(wordt vervolgd)
voorschoten.
W.
BRAND.
(advertentie)
met n aandeel
‘Vereenigd. Bezit van
1894′
hebt U 200 ijzers in het vuur
Elk aandeel ‘Vereenigd Bezit van 1894’ maakt U
mede-eigenaar van een grote, deskundig samengestelde
aandelenportefeuille, die een aantrekkelijk rendement
oplevert. S-p-r-e-i-d-i-n-g over ca. 200 fondsen beperkt
het risico. Bovendien bestaat goede kans, dat
Uw
bezit
in waarde vermeerdert,.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
N.V.VEREENIGD BEZIT VAN
1894
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGE’L 84, ROTTERDAM
218
E.-S.B. 7-3-1962
Europees .mecledingingsbeleid in wording
De eerste verordening voor de toepâssing van de artikelen 85 en 86
van het E.E.G.-verdrag
(II)
1)
Bijzondere
bepalingen voor bestaande ententes.
De verordening geeft in art. 7 aan de E.C. een discre-
tionaire bevoegdheid om de rechtsgeldigheid van bestaan-
de ententes die bij de E.C. zijn aangemeld, doch niet voor
autorisatie in aanmerking komen, voor het verleden in
stand te houden. Hiervoor komen alleen bestaande ententes
in aanmerking, die vôér 1 augustus 1962 (of v66r 1januari
1964 wanneer het bestaande ententes betreft die behoren
tot de in het vorige artikel vermelde categorieën) bij de
E.C. zijn aangemeld en door de betrokkenen beëindigd
of zodanig gewijzigd worden dat
zij
niet meer onder het
verbod vallen of aan de voorwaarden tot autorisatie (art.
85, lid 3) voldoen. In dat geval is het verbod op het ,,mau-
vais passé” van de aangemelde bestaande entente – met
alle gevolgen welke aan de daaruit resulterende nietigheid
kunnen zijn verbonden – slechts van toepassing geduren-
de de door de E.C. in haar beschikking vastgestelde periode.
De laatste zin yan het eerste lid van art. 7 K.V.O., dat
,,op een beschikking van de E.0…..geen beroep kan
worden gedaan tegenover ondernemingen of ondernemers-
verenigingen, die niet uitdrukkerlijk hun toestemming tot
de aanmelding hebben gegeven” munt niet uit door duide-
lijkheid. Bedoeld zal waarschijnlijk zijn dat, ingeval de
E.C. het verbod op een bepaalde periode van een ,,mauvais.
passé” van eenbestaande entente niet van toepassing ver-
klaart, deze beschikking niet aan diegenen kan worden
tegengeworpen die niet uitdrukkelijk hun toestemming
tot de aanmelding hebben gegeven en uit de entente zijn
getreden.
Beëindiging van inbreuken.
Indien de E.C. anbtshalve, op verzoek van de lid-
staten of van natuuilijke of rechtspersonen die aantonen
hierbij een redelijk belang te hebben een inbreuk op de
bepalingen van art. 85 (ententes) of art. 86 (economische
machtsposities) vaststelt kan (discretionaire bevoegdheid)
zij de betrokken ondernemingen en ondernemingsvereni-
gingen aanbevelingen doen of bij beschikking verplichten
aan de vastgestelde inbreuk een einde te maken (art. 3
K.V.O.).
Het is niet duidelijk of de E.C. alleen bepaalde mis-
bruiken van ondernemingen met een economische machts-
positie kan verbieden (negatief) of ook bepaalde hande-
lingen dwingend kan voorschrijven (positief).
Of de belanghebbende derde bij het Hof van Justitie in
beroep kan gaan op grond van nalatigheid van de E.C.
inzake een te nemen beschikking (de zgn. ,,action en
carence” van art.
175
E.E.G.) is problematisch.
De bevoegde instanties.
Terwille van een centralisatie van de procedure inzake
verzoeken om autorisatie en mede in het belang van een
1)
Het eerste deel van dit artikel is gepubliceerd in ,,E.-S.B.”
van 28 februari 1962.
gelijkvormige toepassing van dë desbetreffende regels van
het Verdrag bepaalt art. 9, lid 1 K.V.O., dat uitsluitend
de E.C. bevoegd is ententes te autoriseren (dus een
exclusieve competentie van de E.C. met betrekking tot
art. 85, lid 3). De bevoegdheidsafbakening met be-
trekking tot het toepassen van de verbodsbepalingen van
art.
85,
lid 1 en art. 86 E.E.G. is gecompliceerd en wijkt
enigszins van de O-K.V.O. af.•Blijkens art. 9, lid 3 K.V.O.
blijven de autoriteiten van de lid-staten (administratie en
rechter) overeenkomstig art. 88 E.E.G. bevoegd de ver-
bodsbepalingen toe te passen. Deze bevoegdheid gaat
echter naar de E.C. over op het moment dat zij ,,een
procedure heeft ingeleid” inzake eën negatieve verklaring,
een autorisatie of een beëindiging van inbreuken, ook
indien de voor de aanmelding (i.v.m. autorisatie) vast-
gestelde termijnen nog niet zijn verstreken.
Om nodeloze complicaties op dit toch al met voet-
angels en klemmen voorziene gebied van de competentie-
verdeling tussen E.C. en de nationale autoriteiten te ver-
mijden is rn.i. een nadere toelichting nodig omtrent het-.
geen exact bedoeld wordt met het moment waarop de
E.C. bovengenoemde procedures inleidt (en genoemde
bevoegdheden bijgevolg op haar overgaan). Mede in ver-
band met hangende of dreigende geschillen voor de natio-
nale autoriteiten zal voorts de E.C. moeten mededelen
dat zij de betreffende procedure inleidt. Bij gebreke aan
een zodanige bekendmaking zouden de betrokkenen om-
trent de jurisdictie in het onzekere blijven.
Bovendien kan men zich afvragen of door het inleiden
van een procedure door deE.C. de bevoegdheden van de
nationale autoriteiten om op grond van Art.
85,
lid 1 of
art. 86 tegen een entente of misbruik van een economische
machtspositie op te treden definitief naar de E.C. overgaan
of slechts voor de duur van deze procedure worden op-
geschort. Ook op dit vlak lijkt mij een nadere uitwerking
nodig. Voorshands komt het mij voor, dat uitsluitend het
beëindigen van een procedure door de E.C. door middel
van het verstrekken van een autorisatie op de voet van
art. 85, lid 3 (althans voor de duur van de autorisatie)
of het bij beschikking constateren van een inbreuk op
het verbod tot gevolg hdeft. Dat de competentie met be-
trekking tot art. 85, lid 1 op de E.C. is overgegaan.
Op de talrijke vragen die de dubbele competentie inzake
de verbodsbepalingen oproept, kan ik in het bestek van
dit artikel niet ingaan. Belangstellenden moge ik o.m. naar
het Verslag namens de Commissie voor de interne markt
van de Europese Assemblée verwijzén, met name naar
hetgeen te dien aanzien onder no. 111 op blz. 29 is ver-
meld. Ik kan volstaan met erop te wijzen dat de negatieve
verklaringen voor de nationale rechters niet bindend zijn.
De dubbele competentie baart t.a.v. de nationale admi-
nistratieve autoriteiten minder zorg. Deze zijn immers met
de E.C. overeengekomen om déze te raadplegen alvorens
een besluit te nemen (toelichting van de E.C.
bij
art.
7 O-K.V.O.).
E.-S.B. 7-3-1962
219
Van1deinde vorige alinea’s vermelde problematiek
dient het vraagstuk van de samenloop van het commu-
nautaire recht en het nationale recht (zoals de Wet
Economische Mededinging) wel te worden onderscheiden.
Hierover doet de onderhavige K.V.O. geen uitspraak.
Mitsdien moet een entente’ waaraan ondernemingen
in alle zes lid-staten participeren niet ,alleen de commu-
nautaire mededingingsbepalingen in acht nemen, doch
tevens
de voorschriften van de nationale. wetten van de
-. zes landen. Zo wijst het rapport van de Commissie voor
de interne markt erop
2)
dat, indien het Italiaanse wets-
ontwerp in de huidige redactie wordt aangenomen, dit
tot gevolg zou hebben, dat vermoedelijk alle door de
E.C. krachtens art.
85,
lid 3 geautoriseerde ententes téch
in Italië zouden
zijn
verboden indien zij de mededinging
op de binnenlandse markt van dat land beperken. Het be-
hoeft geen betoog dat het vraagstuk van de concursus
van communautair en nationaal recht nader geregeld dient
te worden.
Contacten met de autoriteiten der lid-staten.
De preambule van de K.V.O. wijst op de noodzaak
om regels te geven voor een nauwe en voortdurende samen-
werking tussen de E.C. en de bevoegde autoriteiten van’
de lid-staten. Hiertoe doet de E.C. – blijkens art. 10
K.V.O. – de bevoegde autoriteiten van de lid-staten on-
verwijld afschrift toekomen van de verzoeken, aan-
meldingen en van de belangrijkste documenten i.v.ni. de
vaststelling van inbreuken ).
Bij de procedures draagt de E.C. zorg voor een nauw
en voortdurend contact met de bevoegde autoriteiten van
de lid-staten; deze zijn gerechtigd ‘opmetkingen te maken
(geen recht van veto, zoals oorspronkelijk in art. 4, lid 2b
O-K.V.O.). Voorts moet een Adviescomité, samengesteld
uit ambtenaren van de lid-staten, door de E.C. worden
geconsulteerd alvorens
zij
een beschikking kan geven in-,
zake een autorisatie (alsmede de verlenging, wijziging of
intrekking daarvan), een negatieve verklaring, het vast-
stellen van een inbreuk op de bepalingen van art.
85
of
86, het instellen van een algemeen onderzoek per bedrijfs-
tak of het opleggen van geidboeten en dwangsommen.
Het advies – dat naar het mij voorkomt i.v.m de reeds
vermelde competentieregeling voor de E.C. niet bindend
is – wordt niet openbaar gemaakt (geldt deze geheim-
houding ook voor de betrokkenen?). Voorts vraag ik mij
af of het wel zin heeft dit Adviescomité steeds voor iedere
negatieve verklaring in te schakelen en of dit Advies-
comité dp zijn beurt weer experts kan raadplegen.
No. 45, blz. 11.
Is dit soms het moment waarop de E.C. de procedure
inleidt (zie vorige paragraaf)?
Inlichtingei en verificaties.
Ter vervulling van de titken wèlke haar zijn
opgedragen, kan de E.C. alle noodzakelijke
inlichtingen inwinnen bij de regeringen en
de bevoegde autoriteiten van de lid-staten,
alsmede bij ondernemingen en ondernemers-
verenigingen (art. 11, lid 1 K.V.O.). Tot het
L1
verstrekken van de gevraagde inlichtingen zijn
(1. M.)
verplicht: de eigenaren van ondernemingen of
degenen die hen vertegenwoordigen en, in ge-
val van rechtspersonen, van vennootschappen
5en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid: degenen die
volgens de wet of de statuten belast zijn met de vertegen-
woordiging (art. Ii, lid 4 KV.O.). Het Europees Parlement
had voorgesteld om voor bepaalde personen een ver-
schoningsrecht in de verordening op te nemen. Dit voor-
stel is niet door de Raad van Ministers in de onderhavige
verordening overgenomen. Mogeljkerwijze wordt zulks in
de – op het gebied van inlichtingen en verificatie vooral
noodzakelijke – nadere procedurevoorschriften geregeld.
Indien een onderneming of ondernemersvereniging de
gevraagde inlichtingen niet binnen de door de E.C. ge-
stelde termijn of onoUedig verstrekt, eist de E.C. de in-
lichtingen bij beschikking (art. 11, lid
5
K.V.O.).
Op verzoek van de E.C. verrichten de bevoegde autori-
teiten van de lid-staten de noodzakelijke .verificaties (art.
13, lid 1 K.V.O.). Daarnevens kan de E.C. zelf tot verifi-
catie overgaan (art. 14, lid 1 K.V.O.). Dit laatste zal om
redenen van praktische aard met name het geval zijn
wanneer de nationale autoriteiten niet in’ staat zijn tot
een wenselijk geoordeelde verificatie over te gaan of dit
binnen de gewenste termijnen te doen of wanneer een
verificatie moet plaatsvinden in verschillende lid-staten.
De verificatieprocedure is voor de ondernemingen alleen
verplicht wanneer deze bij een uitdrukkelijke beschikking
is gelast, een geval dat ongetwijfeld vrij zeldzaam zal
zijn (toelichting van de’E.C.
bij
art. 11 O-K.V.O.). Van
deze beschikking is beroep bij het Hof van Justitie mogelijk,
welk .beroep evenwel geen opschortende werking heeft.
Algemeen onderzoek van bedrijfstakken.
Indien in een bedrijfstak de ontwikkeling van de handel
tussen lid-staten, de beweging of verstarring van de prijzen
of andere omstandigheden de E.C. aanleiding geven te
veronderstellen dat de mededinging binnen de gemeen-
schappelijke markt in de betrokken
bedrijfstak
wordt be-
perkt of vervalst (een zeer ruime formulering) kan de E.C.
tot een algemeen onderzoek van deze bedrijfstak besluiten.
Past de E.C. het relevante art. 12 van de K.V.O. toe,
dan kan zij niet alleen aan de betreffende ondernemingen
de noodzakelijke inlichtingen verzoeken, doch tevens van
alle ondernemingen of groepen van ondernemingen in de
betrokken bedrijfstak eisen haar alle ententes mede te
delen, waarvoor een facultatieve aanmelding geldt. Wan-
neer de E.C. dit onderzoek instelt – en hierop vestig ik
de speciale aandacht – eist zij tevens ”an de onder- –
nerningen en groepen van ondernemingen, waarvan op
grond van hun omvang kan worden
vermoed (!)
dat zij
een machtspositie op de gemeenschappelijke markt, of op
een wezenlijk deel daarvan innemen
4),
aan de E.C. die
Gaat deze bevoegdheid, welke tot een zeer ruime uitlegging
kan leiden, gelet op de inhoud van art. 86 E.E.G., niet te vèr?
220
E.-S.B. 7-3-1962
structurele gegevens mede te delèn, die noodzakelijk zijn
om de gedragingen van de betrokken ondernemingen aan
de bepalingen van art. 86 E.E.G. te toetsen.
Boeten en dwangsommen.
De E.C. kan bij beschikking aan ondernemingen of
ondernemersverenigingeh boeten opleggen van honderd
tot vijfduizend rekeneenheden (dollars) wanneer zij op-
zettelijk of uit onachtzaaniheid onjuiste gegevens of in-
lichtingen verstrekken, bij een verificatie, geen volledige
inzage in de boeken en bescheiden geven of zich niet aan
een bij beschikking gelaste verificatie onderwerpen. Wan-
neer opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk woidt ge-
maakt op de verbodsbepalingen (art.
85,
lid 1 en 86) of
de voorwaarden of verplichtingen van een autorisatie
worden overtreden, kan de E.C.
bij
beschikking geld-
boeten opleggen van duizend tot één miljoen rekeneenheden
of tot een bedrag van maximaal 10 pCt. van de omzet
van elk der betrokken ondernemingen inhet voorafgaande
boekjaar indien dit bedrag hoger is dan één miljoen reken-
eenheden (art. 15 K.V.O.). De beschikkingen van de E.C.
waarmede geidboeten worden opgelegd hebben geen straf-
rechtelijk karakter. De geldboete op de niet-tijdige aan-
melding (art. 12 O-K.V.O.) is niet in de verordening op-
genomen, hetgeen gezien de gewijzigde betekenis van de
aanmelding en de civielrechtelijke gevolgen daarvan ver-
klaarbaar is.
Aanmelding van ententes bij de E.C. heeft voorts tot
gevolg ‘dat de E.C. geen geldboeten kan opleggen voor
het opzettelijk of uit onachtzaamheid inbreuk maken op
de verbodsbepalingen in de periode welke tussen de aan-
melding en de autorisatie door de E.C. ligt (voor zover
deze gedragingen blijven binnen de grenzen welkein de
aanmelding zijn genoemd). Tijdige aanmelding van be-
staande ententes, dus v66r 1 augustus 1962 (of 1 januari
1964 voor bepaalde categorieën van ententes waarvoor
een facultatieve aanmelding geldt), voorkomt bovendien
dat geldboeten kunnen worden opgelegd voor genoemde
gedragingen in de periode tussen het tijdstip van de in-
werkingtreding van de K.V.O. en de aanmelding. Kennelijk
om te voorkomen dat ,,zware” ententes te lang buiten
schot zouden blijven, bepaalt lid 6 van art. 15, dat de
E.C. na een voorlopig onderzoek
5)
de betokken onder-
nemingen..kan meedelen (faire savoir; dus geen beschik-
king waartegen beroep mogelijk is) dat zij van mening is,
dat de entente aan de voorwaarde van ‘art.
85,
lid 1 vol-
doet en autorisatie niet gerechtvaardigd is.
De E.C. kan eveneens bij beschikking dwangsommen
opleggen van vijftig tot duizend rekeneenheden voor elke
dag waarmede de onderneming of ondernemersvereniging
in gebreke is gebleven aan bepaalde, in art. ’16, lid 1
K.V.O. vermelde, verplichtingen te voldoen.
Horen van betrokkenen en derden; publikatie.
Alvorens beschikkingen te geven inzake het verstrekken
van een negatieve verklaring, een autorisatie (alsmede de
verlenging, intrekking of wijziging daarvan), het beëindigen
van inbreuken, het niet-toepassen van het verbod op aan-
gemelde besaande ententes of het opleggen van geidboeten
5)
Hier duikt opeens een ,,examen provisoire” door de E.C.
op!
ROTTERDAMSCHE. BANK
VOORLICHTING OP HET
GEBIED VAN DE INTER-
NATIONALE HANDEL EN
HET INTERNATIONALE
BETALINGSVERKEER
MEER DAN 325 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(1. M.)
of dwangsommen, stelt de E.C. de betrokkenen in de ge-
legenheid hun standpunt kenbaar te maken (art. 19, lid 1
K.V.O.).
1
Uiteraard worden de betrokken ondernemingen niet ge-
hoord voor de beschikkingen waarbij inlichtingen worden
verzocht of een verificatie wordt gelast, want daardoor
zou de uitwerking van de beschikking in gevaar kunnen
worden gebracht (toelichting E.C.
bij
art. 15 O-K.V.O.).
Andere natuurlijke of rechtspersonen worden – door de
E.C. slechts gehoord voor zover de E.C. dit noodzakelijk
acht, tenzij zij de wens te kennen geven gehoord te worden
en aannemelijk maken hierbij een redelijk belang te hebben,’
in welk geval de E.C. daartoe ‘erpIicht is (art. 19, lid 2
K.V.O.).
De E.C. publiceert de beschikkingen aangaande het ver-
strekken van een negatieve verklaring, van een autorisatie
(alsmede de verlenging, intrekking of wijziging daarvan),
het beëindigen van inbreuken alsmede het niet-toepassen
van het verbod op aangemelde bestaande ententes. De
openbaarmaking vermeldt de betrokken partijen en de
essentiële gedeelten van de beschikking. Voor al deze
publikaties geldt dat hierbij rekening moet worden ge-
houden met het rchtmatig belang van de ondernemingen
dat zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden
prijsgegeven (art. 21 K.V.O.). De publikatie van het essen-
tiële gedeelte van een verzoek of aanmelding wanneer de
E.C. voornemens is een negatieve verklaring of een
autorisatie te geven, kwam hierboven reeds ter sprake.
Uit deze toelichting blijkt dat de K.V.O. geen nadere
uitwerking geeft van de materiële inhoud van de in de
artt. 85 en 86 E.E.G. vervatte begrippen en bijgevolg niets
zegt omtrent de geoorloofdheid van bepaalde mede-
dingingsbeperkende afspraken of gedragingen. Met be-
langstelling wordt uitgezien naar de wijze waarop de E.C.
van haar bevoegdheden gebruik zal maken. Het zij de
lezers van dit blad tot troost dat daarbij de economische
problematiek een belangrijker plaats zal gaan innemen.
Eindhoven.
Drs. Th. VAN LEEK.
E.-S.B. 7-3-1962
–
–
221
In een stelsel van wisselkoersen die behoudens een-
malige devaluaties of revaluaties slechts binnen nauwe
grenzen kunnen fluctueren, heeft de valuta-termijnmarkt
enerzijds de functie het valuta-koersrisico te elimineren,
anderzijds om ‘als een ,,uitlaatklep” te dienen voor
tijdelijke onevenwichtigheden in het internationale be-
talingsverkeer. De omvang van termijnagio’s en -disa-
gb’s beïnvloedt zowel het handels- als het kapitaal-
verkeer. De recente interventies van de Amerikaan-
se autoriteiten op de valuta-termijnmarkt hebben
tot doel, de geldmarktrentepolitiek niet te doen frustre-
ren door de omvang van het disagio van de dollar. Als
zodanig kan deze politiek effectief blijken te zijn, maar
de invloed van een relatief laag disagio op de interna-
tionale handel mag niet over het hoofd worden gezien.
Een nuttig resultaat van de interventie zal het beperken
van de rol van de speculatie tegen de dollar kunnen zijn.
Interventie
opde
valuta-termij nmarlt
Irf de pers heeft men reeds enkele tôespelingen en corn-
mntaren kunnen lezen op het feit, dat de Ameiikaanse
monetaire autoriteiten sinds enige tijd actief zijn op het
gebied van de valuta-termijnmarkten. Het is de bedoeling
van dit artikel om dit verschijnsel iets nader onder de
loep te nemen en om iets te zeggen over de achtergronden
en de consequenties van een dergelijke interventie.
Betekenis van de
valuta-termijnmarkt
1)•
De valuta-termijnmarkt is de markt, waar partijen elkaar
ontmoeteil die valuta’s willen kopen of verkopen, niet
voor vrijwel
onmiddellijke
levering mâar voor levering in
de toekomst (bijv. over een week, een maand, drie maanden
etc.). Zij die in de toekomst vervallende valutaverplichtin-
gen hebben (buy, importeurs) kunnen als vragers van
termijnvaluta optreden, terwijl zij die toekomstige valuta-
vorderingen hebben op de valuta-termijnmarkt als aan-
bieders kunnen fungeren (buy, exporteurs van goederen
of diensten).
De valuta
–
termijnmarkt maakt het mogelijk het risico
van fiuctuaties in de valutaprijzen gedurende de periode
tussen het tot stand komen van de termijnaffaire en de
levering van de valuta’s uit te schakelen. Risico omvat
hier zowel goede als kwade kansen: eerst achteraf kan
blijken of hèt tevoren fixeren van de prijs een voor- of
een nadelige zaak is geweest.
Ter illustratie het volgende voorbeeld. Laat ons aan-
nemen dat er op de termijnmarkt slechts twee categorieën
marktpartijen zijn, t.w. importeurs en exporteurs; dat er
slechts twee landen in de wereld zijn, n.l. de Verenigde
Staten en Nederland, met als valuta resp. de dollar en
de gulden, en dat de koersverhouding tussen deze twee
is gefixeerd,
zij
het dat zij vrijelijk binnen een nauwe
marge kunnen schommelen; dat alle transacties in dollars
luiden; dat
bij
alle transacties een leverancierskrediet van
drie maanden wordt gegeven; en tenslotte dat de uit alle
1)
Vgl. Dr. F. de Roos, Theorie der internationale economische
betrekkingen
;
2e druk, Haarlem 1961, blz. 99-104. De wissel-
werking tussen termijnmarktnotering en internationale handel,
waarop wij in dit artikel speciaal de aandacht hebben willen
vestigen, blijft bij deze auteur evenwel onbesproken.
222:
transacties voortvloeiende verplichtingen of vorderingen
op de termijnmarkt worden gedekt; dan kan hieruit het
volgende worden afgeleid.
Als Nederland een tekort heeft op de handelsbalans is
er per saldo meer vraag naar dan aanbod van driemaands-
dollars. M.a.w., de termijndollar doet een agio boven de
contante dollar. Bij een dergelijke constellatie zullen be-
paalde corrigerende bewegingen optreden. Immers, de
dure termijndollars zullen de import uit Amerika relatief
onaantrekkelijk maken, de export naar Amerika juist aan-
trekkelijk. Het tekort op de Nederlandse handelsbalans
zal ceteris paribus een vermindering ondergaan. Uit dit
gesimplificeerde voorbeeld volgt dus, dat van. de note-
ringen op de termijnmarkt in principe eenzelfde invloed
op de internationale handel kan uitgaan als van een stelsel
van fiuctuerende wisselkoersen.
Hel bestaan van de termijn-
markt kan maken dat het stelsel van vaste wisselkoersen,
waarbij tussen officiële aan- en verkoopkoersen slechts een
relatief geringe spreiding ligt, in feite wordt getransformeerd
in een stelsel van fluctuerende wisselkoersen.
Dat de agio’s
en disagio’s op de termijnmarkt grote afmetingen kunnen
aannemen is te verklaren uit de omstandigheid dat een
wijziging van de valutapariteit nimmer
bij
voorbaat kan
worden uitgesloten, zolang niet vaststaat dat een ver-
storing van het evenwicht niet een fundamenteel doch
slechts een
tijdelijk
en incidenteel karakter draagt.
Enkele voorbeelden: medio augustus 1957 brachten 100 DM,
levering drie maanden, f. 92 op bij een maximale notering op
de contante markt (afgifteprijs Nederlandsche Bank) ad f. 91,16.
Op 24 december 1958 – voor de devaluatie van de Franse frank
– kostten 100 fr. franks op de contante markt f. 89,75, terwijl
3-maands franks slechts f. 79,45 deden. Na de revaluatie van
de gulden in 1961 kostten 3-maands ponden f. 9,71 bij ëen
contante koers van f. 10,07 en een officiële notering van De
Nederlandsche Bank f. 9,99 – f. 10,29.
Het zou in het kader van dit artikel niet passen om een
meer realistische ,,theorie van de valuta-termijnmarkt” te
geven, door alle veronderstellingen in bovenstaand model
beurtelings een grotere mate van realiteitsgehalte te geven:
Slechts met één veronderstelling willen wij dit doen, door
namelijk niet langer uit te gaan van de gedachte dat er
maar twee categorieën marktpersoneel zijn, t.w. impor-
E.-S.B. 7-3-1962
teurs en exporteurs. Als derde categorie zullen
wij
de
handelsbanken laten optredén, in hun kwaliteit van be-
leggers van liquiditeiten in het buitenland. Tenslotte
zullen wij nog enige aandacht aan de speculanten wijden.
De rente-arbifrage; speculatie.
Als de handelsbanken, bijv. onder invloed van over-
schotten op de betalingsbalans, steeds meer toevertrouwde
middelen krijgen, maar als zij anderzijds, bijv. onder in-
vloed van kredietrestricties van De Nederlandsche Bank,
niet naar evenredigheid hun binnenlandse kredietverlening
kunnen uitbreiden, terwijl binnenlandse kortiopende be-
leggingen hetzij nauwelijks beschikbaar zijn hetzij een
uitermate. onaantrekkelijk rendement opleveren, zullen zij
.a. aandacht geven aan de beleggingsmogelijkheden in
het buitenland.
Bij
het bepalen van het rendement op
dergelijke objecten (bijv. buitenlands schatkistpapier) dient
evenwel niet alleen rekening te worden gehouden met de
beloning van de buitenlandse debiteur (bruto-rendement)
maar ook met de omstandigheid dat beleggen in het
buitenland, voor zover de te verwerven objecten niet in
guldens luiden, valutarisico impliceert.
Het uitschakelen van dit valutarisico kan op de. termijn-
markt geschieden. Een bank die buy. driemaands Ameri-
kaans schatkistpapier wil kopen moet
dollars voor onmiddellijke levering kopen, of deze
beschikbaar hebben;
driemaands dollars op de termijnmarkt verkopen.
Doen de termijndollars een agio, dan is het netto-
rendement voor de bank hoger dan het bruto-rendement;
doen zij een disagio, dan is het netto-rendement lager.
Door de
wenselijkheid
het valutarisico te dekken,kan het
dus zeer wel gebeuren dat het niveau van de geldrnarkt-
rente in de Verenigde Staten aanmerkelijk hoger is dan
in Nederland, maar dat het niettemin voor de banken
niet mogelijk is rente-arbitrage te beoefenen doordat name-
lijk het disagio van de termijndollar dermate hoog is, dat
het renteniveauverschil teniet wordt gedaan.
Zo kan het geschieden dat een land, hetwelk er op uit
is kapitaal te importeren en dat hiertoe de rente hoog
houdt, zijn doel niet bereikt en wel ten gevolge van het
grote disagio op de valutatermijnmarkt. Omgekeerd kan
de politiek van een land om kapitaalimport te weren
door middel van een lage rentestand mislukken ten gevolge
van een hoog agio voor
zijn
valuta op de termijnmarkt.
Deze voorbeelden van de invloed van de termijnmarkt
op de kapitaalrekening van de betalingsbalans vragen om
twee kanttekeningen.
In de eerste plaats moet nog iets worden gezegd over
de factoren die voor de omvang van de agio’s eii disagio’s
bepalend kunnen zijn. Uit het voorgaande is reeds ge-
bleken, dat de uit de ontwikkeling van het internationale
handels- en dienstenverkeer voortvloeiende vraag- en
aanbodverhoudingen van belang zijn. Daarnaast zijn wij
nu als marktpartij de banken in hun kwaliteit van rente-
arbitrageant tegengekomen. Een land dat per saldo liqui-
diteiten ,,exporteert” zal uit dezen hoofde vreemde valuta
op termijn aanbieden. Zoals op iedere andere termijnmarkt
is er dan tenslotte ,,de speculatie” die een rol speelt.
Deze kan verschillende gedaanten aannemen. Indien de
Nederlandse importeurs ervan overtuigd
zijn
dat de dollar
binnen drie maanden zal devalueren, zullen zij als vragers
van termijndollars verstek laten gaan. Daardoor ontstaat
een disagio of dit neemt toe, maar dit betekent dan ook,
dat, wil de rente-arbitrage aantrekkelijk zijn, het bruto-
rendement op Amerikaanse geld.marktobjecten des te hoger
zal moeten zijn. Een andere vorm van speculatie kan in
principe bestaan uit het zonder meer ,,in de wind gaan”
‘an bijv. dollars, door deze op termijn te verkopen zonder
dt hier een reeds thans bekende toekomstige vordering
tegenover staat, zoals wèl het geval is indien, een exporteur
zijn over drie maanden vervallende vordéfing op termijn
verkoopt. De speculant hoopt eenvoudig, de dollars die
hij op termijn ,,short” is gegaan, binnen drie maanden
met winst te kunnen terugkopd,.bijv. na een devaluatie
van de dollar. Uit deze voorbeelden volgt, dat een speculatie
tegen een valuta, in welke vorm ook, een rem vormt op de
kapitaaliinport van het land tegen weiks valuta wordt
gespeculeerd.
Een tweede kanttekening is, dat, ten gevolge van de
invloed van de termijnmarkt, de discontopolitiek van de
monetaire autoriteiten slechts een beperkte betekenis heeft,
althans wat het externe effect hiervan betreft. Een ver
–
hoging of verlaging van het officiële disconto en van de.
daarmee samenhangende geldmarkttarieven kan worden
gecompenseerd door een dienovereenkomstige wijziging
van het termijn-agio of disagio
2).
Alleen indien een der
–
gelijke discontowijziging onderdeel is van een complex
van maatregelen met een zodanig karakter, dat vertrouwen
wordt gewekt in een herstel van het betalingsbalans-
evenwicht zonder wijziging van de wisselkoerspariteit, zal
een dergelijke aanpassing van de terrnijnkoersen kunnen
worden vermeden. Maar of een dergelijk complex van
maatregelen ook niet zonder wijziging van het disconto
effectief zou zijn moet worden betwijfeld.
Consequenties vai de Amerikaanse interventie.
Uit het voorgaande is gebleken dat de prijzen op de
valuta-termijnmarkt o.a. een beslissende betekenis hebben
voor de ontwikkeling van de kapitaalrekening van de be-
talingsbalans, en met name dan wat betreft de transacties
met een korte
looptijd
(rente-arbitrage). Het is dus een
logische gedachte van de Amerikaanse i’nonetaire autori-
–
teiten om,
bij
de pogingen om inter’i zowel als extern
een evenwichtige toestand te bereiken, hierbij de dollar-
termijnmarkt niet te verwaarlozen. Wat de
externe situatie
betreft, het is een bekend feit, dat de Amerikaanse goud-
voorraad de laatste jaren een sterke vermindering onder-
gaat en dat dit veroorzaakt wordt niet, doordat er een
tekort is op de lopende rekening van de betalingsbalans,
maar doordat het overschot hierop onvoldoende is om het
tekort op kapitaalrekening te financieren. Dit tekort op de
kapitaalrekening vindt zijn verklaring ten dele in politieke
(zo men wil: politiek-militair-morele) factoren zoals be-
talingen uit hoofde van ontwikkelingshulp, militaire uit-
gaven en ten .dele in de invloed van het economisch mo-
tief: investeringen in buitenlandse vestigingen, beleggingen
in buitenlandse effecten en ,,korte beleggingen”: rente-
arbitrage door Amerikaanse banken of het repatriëren
van korte beleggingen door niet-Amerikaanse banken we-
gens het niet langer aanwezig
zijn
van een netto-rente-
marge.
Eén van de instrumenten om het externe evenwicht
naderbij te brengen, zou dus zijn het verhogen van de
geldmarktrente, een remedie welke evenwel slechts effectief
zou zijn, indien zij niet gepaard zou gaan met een dien-
overeenkomstige verhoging van het termijndisagio van de
dollar.
2)
F. de Roos, tap. blz. 104.
E.-S.B. 7-3-1962
223
Wat betreft het
interne evenwicht,
het is eveneens be-
kend, dat, ondanks het aantrekken van de Amerikaanse
conjunctuur deze nog steeds gekenmerkt wordt door een
zekere mate van ,,underenployment”. Intern gezien moet
het verhogen van de rentestand dus niet worden toege-
juicht. Dit is zeker waar voor de kapitaalmarktrente –
het verhogen hiervafi zou bijv. een ongunstige invloed
hebben op de voor de Amerikaanse conjunctuur zo be-
langrijke botiwactiviteit – maar een stijging van de geld-
marktrente kan op de conjunctuur al evenzeer een rem-
mende invloed uitoefenen, bijv. via het duurder worden
van afbetalingskredieten.
Uit deze korte beschrijving van het Amerikaanse dilem-
ma
3)
blijkt dus dat verhoging van de geldmarktrente uit
overwegingen van intern-economische aard niet bijster
aanlokkelijk is; wil men de nadelen hiervan uit extern-
econmische overwegingen aanvaarden, dan zal men er
zeker vah moeten zijn dat het beoogde externe effect niet
door het oplopen van het termijndisagio van de dollar
ongedaan zal worden gemaakt.
Tegen deze achtergrond zullen de aankopen van termijn-
dollars op verschillende valutamarkten moeten worden
gezien. Tot voor kort werden de opdrachten voor deze
valuta-affaires gegeven door de Federal Reserve Board
.voor rekening van het Stabilisatiefonds. Uit mededelingen
‘van ‘Minister Dillon en van de «heer Martin, President
Federal Reserve System,
VOOi
het Joint Economic Commit-
tee van het Amerika’anse Congres, blijkt evenwel, dat deze
operaties in de toekomst voor rekening van het Federal
Reserve System zullen worden verricht. Het is bekend, dat
het Stabilisatiefonds reeds leningen in marken, Zwitserse
franks
4)
‘en lires heeft gesloten. De omstandigheid dat De
Nederlandsche Bank onlangs actief is geweest bij het aan-
kopen van termijndollars doet vermoeden dat ook hier
“transacties voor rekening of ten behoeve van de Ameri-
kaanse monetaire autoriteiten zijn uitgevoerd.
Een laatste opmerking over de consequenties van een
dergelijk ingrijpen op de valuta-termijnmarkt. Dergelijke
Een uitvoeriger beschouwing treft men aan in het zeer
lezenswaardige artikel van Dr, P. Lieftinck: ,,Nieuwe tendenzen
in de monetaire politiek” in ,,De Economist”, jaargang 109,
december 1961, blz. 846 e.v.
Voor een beschrijving van de transacties in Zwitserland,
,zie ,,Neue Zürcher Zeitung”, 26 februari 1962.
aankopen leiden tot een vermindering van het disagio
van de dollar, en dus zelfs zönder een verhoging van de
Amerikaanse geldmarktrente tot een stijging van het netto-
rendement op Arnerikanse beleggingen voor niet-ingeze-
tenen. Het directe effect i’ dus, dat de kapitaalimport in
– de Verenigde Staten groter is dan zonder een dergelijke
interventie. Maar er
zijn
nog andere effecten: Voor
mi-
porteurs
betekent een vermindering van het disagio, dat
de goederenimport uit de Verenigde Staten duurder wordt,
hetgeen in marginale gevallen tot
–
vermindering van de
import kan leiden. Voor
exporteurs
daarentegen betekent
een verkleining van het disagio een verhoging van de
guldensopbrengst.
De gevolgen van een interventie op de termijnmarkt blijven
dus niet beperkt tot het kapitaalverkeer.
Het is niet uit-
gesloten dat naarmate het béoogde doel – de stimulering
van de kapitaâlimport – beter wordt bereikt als neven-
effect een vermindering van het Amerikaanse surplus
op de handelsbalans optreedt. Ook indien de speculatie
tegen de dollar ten gevolge van de iriterventie zou worden
afgeschrikt is dit een tweesnijdend zwaard. De inkrimping
van het disagio werkt dan weer gunstig voor de kapitaal-
balans, maar in principe ongunstig voor de handelsbalans.
Dat de Amerikaanse monetaire autoriteiten het evenwel
liever stellen zonder de mogelijke voordelen die de trans-
acties van speculanten ongewild kunnen meebrengen, is
een begrijpelijke’zaak. Die voordelen zijn er immers’alleen
maar, als de speculatie zich beperkt tot het spelen van een
aanvullende rol, maar onder de op de termijnmarkt
opererende
partijen
zijn er wellicht geen die er met meer
ambitie naar streven een dominerende plaats in te’ nemen
dan juisf de speculanten. Hün is het immérs niet om uit-
schakeling van het valutarisico te doen, maar om een doel-
bewuste aanvaarding hiervan. Voor de handel en de rente-
arbitrage is de termijnaffaire van secundaire betekenis en
de goederen- of beleggingsaffaire van primaire; voor de
speculant daarentegen is de termijnaffaire juist doel op
zichzelf. Indien de interventie van de Amerikaanse autori-
teiten dus kan leiden tot het terugdringen van de speculatie
tegen de dollar op de juiste plaats,.zal dit één van de be-
langrijkste consequenties van de toepassing van dit instru-
ment kunnen blijken te zijn.
Barendreclit.
M. P. GANS.
Statistiek van de deelnerningsvrj stelling
in de vennootschapsbelasting
–
De laatstbekende gegevens over de economische bete-
kenis van de deelnemingsvrijsteliing
1)
vindt men in de
in augustus 1961 verschenen publikatie van het Centraal
Bureau voor de Statistiek: ,,Statistiek der naamloze ven-
nootschappen
1956-1958″,
Deel 1,’ Vergelijking commer-
ciële en fiscale gegevens. Zij betreffen het jaar 1958 en zijn
De deelnemingsvrijstelling
is
geregeld in artikel 10 en 11
van het Besluit op de Vennootschapsbelasting. Als uitgangspunt geldt, dat bij een rechtstreeks en niet wederkerig aandeelhouder-
schap van ten minste 25 pCt. de dividenden van de ,,dochter”
bij de ,,moeder” buiten beschouwing blijven. Vgl. voor 1956 ook Deel 2, verschenen in november 1961.
ontleend aan de
aangiften
vennootschapsbelasting over dat
jaar. In dezelfde publikatie treft men gegevens aan over
het jaar 1956, gebaseerd op de definitieve
aanslagen
(nota’s
van berekening). Het is daarbij een opmerkelijk feit, dat
de verschillen met de aangiften voor
1956
vrij gering zijn
2).
De cijfers voor 1958 zullen Vermoedelijk eveneens een vrij
goed beeld geven van de definitieve uitkomsten.
De statistiek heeft alleen betrekking op N.V.’s met een –
gestort kapitaal van ten minste f. 100.000. Dit zijn er
5.949.
Voor ons doel zijn vooral van belang de tabellen 2A,
2B, 2C en 2D en de staten 3, 6, 7, 11 en 14.
224
‘
E.-S.B. 7-3-1962
t
.
Verhouding tussen
vrjgestelde winst
en
winst door
ver-
mogensvergelijking in
1958.
Uit tabel 2A blijkt, dat voor de
5.949
N.V.’s het volgende
overzicht kan worden opgesteld van
de berekening van
het
iotale
belastbare
bedrag
voor
de
vennootschaps-
belasting:
zuiver
eindvernsogen
……………………..
……
f.
29.157.793.000
zuiver
beginvermogen
……………………………
26.960.212.000
saldo
……..
f.
2.197.581.000
–
terugbetaling
van
kapitaal
……………………
..,,
46.114.000
storting
van
kapitaal
……………………….
–
,,
782.674.000
saldo
……..
f
1.461.021.000
dividenden
…………………………………….
2.036.613.000
tantièmes en
winstaandeel personeel
……………….
257.529.000
belastingen
……………………………………..
1.022.360.000
overige
uitdelingen
……………………………..
1.587.000
winst volgens vermogensvergelijking
………………
f.
4.779.110.000
investeringsaftrek
……………………………
–
,,
352.694.000
desinvesteringsbijtelling
……………..
.
………
4.
5.552.000
saldo
………
f.
4.431.968.000
fiscale
reserves
………………………………….
8.004.000
f.
4.423.964.000 vrijgestelde
winstbestanddelen
……………………..
2.110.729.000
saldo
……..
f.
2.313.235.000 verdere
correcties
………………………
.
……..
f.
59.306.000
belastbare
bedrag
………………………………
f.
2.253.929.000
Uit staat 3 blijkt, dat het bedrag van de vrijgestelde
winstbestanddelen als volgt is opgebouwd:
winst uit deelnemingen
………………..
f. 2.081.462.000 = 98,6 pCt.
reorganisatiewinst
………………………
1.730.000 =
0,1 pCt.
overige vrijstellingen
………………….
..27.537.000 =
1,3 pCt.
f. 2.110.729.000 = 100 pCt.
Drukt men de vrijgestelde winst uit deelnemingen uit
in een percentage van de v’inst volgens vermogensverge-
ljking, dan krijgt men:
f. 2.081.462.000
x 100 pCt. = 41,4 pCt.
f. 4.779.110.000
Men ziet welk een enorme betekenis de deelnemings-
vrijstelling heeft!
Congres van de
International Economic Association
De International Economic Association orga-
niseert van 30 augustus tot 6 september 1962
in Wenen een congres over problemen van eco-
nomische ontwikkeling. In een viertal secties
zullen worden besproken:
De determinanten van economische ontwikke-
ling (voorzitter: Prof. E. A. G. Robinson);
Industrialisatie n .niethoden van produktivi-
teitsverbetering (voorzitter: Prof. Clark Kerr);
Technieken en problemen van ontwikkelings-
programmering (voorzitter: Prof. J. Tinbergen);
De stabilisering van grondstoffenproducerende
volkshuishoudingen (voorzitter: Prof. A. Lewis).
Aanmeldingsformulieren en verdere gegevens
zijn verkrijgbaar bij Oesterreichisches Verkehrs-
büro, Friedrichstrasse 7, Wenen. Men dient zich
zo spoedig mogelijk, doch ‘in ieder geval v66r
15 april 1962, voor deelname op te geven.
E.-S.B. 7-3-1962
De verhoüding per grootte
van de
N.V.
Uit tabel 213 blijkt, dat de N.V.’s met een gestort kapitaal,
dat groter is dan f. 1 mln., bijna het’ totaal van de vrij-
gestelde winst voor hun rekening nemen.
Het volgende overzicht toont dit
duidelijk
aan:
vrijgestelde winstbestanddelen aantal
gestort kapitaal
bedrag
pCt.
59
kleiner dan f. 100.000
f.
25.412.000
1,2
515
f. 100.000—f. 500.000
f.
21.614.000
1,0
149
f. 500.000—f. 1.000.000
f.
11.128.000
0,5
344
f. 1.000.000 en hoger
,
f.2.052.575.000
97,3
100
1.067
–
f.2.110.729.000
De verhouding per bedrijfssector.
Uit tabel 2C is een overzicht af te leiden van de vér-
deling van de totale som aan vrijgestelde winstbestand-
delen over de verschillende bedrijfssectoren:
sector
,bedrag
‘1
pCt.
industrie
………………………..
t’.
1.266.767.000
60,0
,,
29.040.000
‘1,3
23.360.000
1,1
26.803.000
1,2
handel
…………………………..
756.325.000
..
36,0
verkeer
…………………………..
krediet. en
bankwezen
………………
,,
5.713.000
0,3
holding companies a)
………………..
verzekeringswezen
………………….
diversen
…………………………
,,
2.721.000
0,1
f.2.110.729.000
lOO
a) In
de
groep
van
de
holding
companies
zijn
tevens
de
effecten.
beleggingsmaatschappijen opgenomen.
Naast deze verdeling van de totale som over de ver-
schillende bedrijfssectoren is ook interessant een inzicht
in het relatieve gewicht van het vrijgestelde gedeelte per
bedrijfssector. Men verkrijgt dit inzicht door per bedrjfs-
sector de totale vrijgestelde winst uit te drukken in een
percentage van de totale winst volgens vermogensverge–
lijking van deze sector:
-‘
(in pCt.)
industrie
…………………………………………
40,2
handel
…………………………………………..s,s
–
verkeer
…………………………….. ……………
10,5
krediet- en bankwezen
(md.
holding companies) …………
75,9
verzekeringswezen ………………………………….10,8
diversen
…………………………………………9.8
De deelnemingsvrijstelling heeft relatief gezien in de
sector van het krediet- en bankwezen (mci. de holding
companies) verreweg de grootste betekenis. Daarop volgt
de industrie die, absoluut gezien, de grootste betekenis
–
heeft zoals wij in de vorige staat zagen. De winst van deze
sector maakt nu eenmaal 63 pCt. van de totale winst uit.
De verhouding
per bedrijfsklasse.
De belangrijke bedrijfssector industrie kan men nog na-
der verdelen in bedrijfsklassen. In de genoemde statistiek
is deze verdere indeling in tabel 2D opgenomen. Uit deze
tabel blijkt, dat hët totale bedrag ad f. 1.266.767.000 vrij-
gestelde winstbestanddelen voor de sector industrie groten-
deels, door één bedrijfsklasse wordt geleverd, il. de
klasse mijnbouw, veenderijen enz. Deze klasse levert
f. 1.075.473.000. Het behoeft niet veel fantasie om vast
te’stellen hoe het komt, dat juist deze klasse in dit opzicht
de ,,Korïingin” is onder de bedrijfsklassen onzer industrie!
De metaalnijverheid en scheepsbouw nemen met
2
f. 76.847.000 een tweede positie in.
Voorburg.
Dr. J. H. CIIRISTIAANSE.
225
Surinaamse kanttekeningen
(Vierde kwartaal 1961)
Voor de samenstelling van deze kanttekeningen kon
minder dan tot nu toe gebruik worden gemaakt van statis-
tische gegevens. De oorzaak hiervan is het feit, dat de
overschakeling op een mechanisch verwerkingssysteem bij
het Algemeen Bureau vooi de Statistiek minder geruisloos
is gegaan dan werd verwacht. Aanpassingsproblemen bij
de programmering en personeelsmutaties tijdens de over-
schakeling zijn hiervan de voornaamste oorzaken. De in-
en uitvoerstatistiek, welke
bij
het oude systeem geconden-
seerd pet kwartaal werd gepubliceerd en eenmaal per jaar
gedetailleerd, is vervangen door een, maandelijkse ge-
detailleerde statistiek, waarvan het einde van het verslag-
kwartaal de eerste (over juli 1961) uitkwam. Ontegen-
zeggelijk is dit een vooruitgang, al moeten wij op dit
ogenblik enig geduld betrachten.
Dit gemis aan cijfers is juist nu te betreuren, daar in
het algemeen in zakenkringen de stelling wordt verkondigd
dat de teruglopende stijging in de omzetten omstreeks mei
1961 plaatsmaakte voor een teruggang, welke in hoofdzaak
aan twee factoren wordt toegeschreven. De eerste is een
bestedingsbeperking van de overheid na enkele jaren van
grote expansie. De oorzaak hiervan moet worden toe-
geschreven aan de teruggelopen liquiditeit van het land.
Deze bedroeg:
(in duizenden Sur. guldens)
Ultimo
1957
……………………
9.370
1958
……………………
6.905
1959
……………………
7.792
1960
……………………
6.015
31-3-1961
……………………….
3.988
30-6-1961
……………………….
4.781
30-9-1961
……………………….
4.519
Bron:
A.B.S.-Berichten, no. 110.
Hierbij wordt – bij gebrek aan nadere gegevens –
aangenomen dat het lichte herstel gedurende het tweede
en de slechts kleine daling gedurende het derde kwartaal
te danken zijn aan een doelbewuste beperking der over-
heidsuitgaven.
De tweede oorzaak wordt toegeschreven aan het ge-
durende het twee4e kwartaal opgetreden gevoel van poli-
tieke onzekerheid ten gevolge van het in discussie brengen
van de rijksverbandkwestie. De discussies binnen en buiten
het parlement inzake zelfstandigheid versus Statuut bleven
dit gevoel gedurende het verdere jaar voeden en de appai-
serende verklaringen van de fracties na de soms zeer felle
Statendebatten tegen het eind van het jaar vermochten
dit gevoel in zakenkringen slechts gedeeltelijk weg te ne-
men, temeer daar duidelijk bleek dat er ernstige menings-.
verschillen binnen de regeringscoalitie zijn gebleven.
De in december gepubliceerde cijfers over de in- en
uitvoer in het eerste halfjaar geven nog weinig indicaties
aangaande de bovenvermelde tendenties. De invoer be-
droeg Sf. 52 mln, ofwel ruimSf. 2 mln. mee’r dan in het
eerste halfjaar van 1960. Een belangrijke toename werd
daarbij geconstateerd voor: zuivelprodukten, cement,
minerale brandstoffen, houtwaren, katoen, schoeisel, ijzer
–
waren en voertuigen. Daartegenover vertoonden de vol-
gende pôsten een belangrijke teruggang: vetten en oliën,
textiel van synthetische vezels en vaartuigen. De stijging
voor schoeisel is het gevolg van de in januari aangevangen
liberalisatie voor damesschoehen. De daling voor spijs-
oliën resulteerde uit het uitblijven van een invoercontingent
gevolgd door een tijdelijk absoluut invoerverbod.
De uitvoer gedurende het eerste halfjaar steeg met
Sf 1,5 mln, tot Sf. 40,5 mln. Deze stijging kwam geheel
voor rekening van bauxiet, waardoor de overige export
terugviel tot minder dan één zesde van de totale export.
Hiervan vormen hout, triplex en spaanplaten
(Sf.
3 mln.)
en rijst (Sf. 2,7 min.) de belangrijkste posten. De overige
agrarische produkten dragen met enkele honderdduizenden
guldens nauwelijks meer bij tot de Surinaamse handels-
balans. Kledingartikelen en balata wisten zich te hand-
haven op resp. 2 en 1 ton.
Een indicatie voor de teruggang van de buitenlandse
handel in het tweede halfjaar vormt de scheepvaart-
statistiek over het derde kwartaal:
Derde kwartaal
1960
J
1961
441
343
2.726 2.570
831
Aantal binnengevaren schepen
……………………
Panamees
………………………………
..
1.032
616
B.R.T. x 1.000
………………………………
w.v.
Liberiaans
………………………………685
502
573
Nederlands
…………………………….
–
140
.
185
Noors
…………………………………
Braziliaans
……………………………..
28
4
De bauxietuitvoer toonde tegen het einde van het jaar
een licht herstel. Tot en met november bedroeg deze
3.356.000 metr. ton tegenover 3.220.000 voor dezelfde
periode in 1960. Het is begrijpelijk dat in een situatie van
teruglopende uitvoer van verschillende produkten de ex-
porteurs zich voor steun wenden tot de overheid. In de
vorige kanttekeningen werd reeds gewag gemaakt van de
steun aan de koffieproducenten, welke voorlopig voor één
oogst geldt. Daarnaast wendden de paalhout- en de balata-
exporteurs zich tot de overheid, doch tot dit ogenblik
zonder resultaat. De paalhoutexporteurs trachten in het
bijzonder afschaffing te verkrijgen van het uitvoerrecht
van 10 pÇt. ad
val, op hun produkten.
Teneinde de verspreide agrarische steunregelingen te
bundelen werd
bij
de Staten een Ontwerp-Landsbegroting
ingediend tot oprichting van een Landbouwegalisatiefonds.
Tevens heeft deze verordening ten doel een wettelijke basis
te geven aan bestaande en toekomstige steunregelingen,
hetgeen van belang is daar reeds verscheidene jaren be-
staande regelingen legaal als het ware in de lucht hingen.
Beter dan incidentele regelingen zal dit fonds een con-,
structieve agrarische politiek kunnen uitstippelen.
Ter stimulering van het binnenlands gebruik van zowel
agrarische als industriële produkten. werd door het Minis-
terie van Economisèhe Zaken, de Kamer van Koophandel
en Fabrieken, de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven en
de Stichting Sociaal-Economisch Onderzoek opgericht de
Stichting Surinaams Fabrikaat. De akte van oprichting
van deze stichting, die eenzelfde doel heeft als gelijksoortige
organisaties in het buitenland, werd kort na Nieuwjaar
met enig openbaar ceremonieel verleden.
De bevordering van de produktiviteit
bij
de kleine nijver-
heid werd uitgebreid door het, voor de eerste maal houden
van Industriedagen op dezelfde voet zoals dit in Neder-
land geschiedt. Het Produktiviteitscentrum van het Minis-
terie van Economische Zaken organiseerde deze manifes-
226
.
E.-S.B. 7-3-1962
tatie op 1, 2 én 3 november. Inmiddels werd dit Produkti-
viteitscentru m organisatorisch overgebracht naar de Stich-
ting Industrie Ontwikkeling Suriname.
De plannen tot verbetering van de haven van Paramaribo
beginnen vastere vorm te krijgen zodat, mits de finan-
ciering in orde lçomt, verwacht kan worden dat in. de loop
van 1962 met de werkzaamheden een aanvang zal worden
gemaakt. Een belangrijke stap ter verbetering van het
verkeer te water werd reeds gedaan met het gereedkomen
van de doorsteek van het Saramaccakanaal, dat thans ten
zuiden van de stad in de Surinamerivier uitkomt. De sluis
aldaar werd op 14 december feestelijk in gebruik genomen.
Sedertdien is er echter een debat gaande tussen de ge-
bruikers en de overheid in verband met de bestaande
plannen tot het heffen van sluisgelden. Sluis- en tolgelden
zijn namelijk tot heden onbekende verschijnselen in Suri-
name en een nieuwe kostprijsverhogende belasting wordt
nu eenmaal nergens door het bedrijfsleven gewaardeerd.
-Begin december werd de uitgifte aangekondigd van de
,,Woningbouwlening Suriname 1962/1″.
Blijkens
de Toe-
lichting van de Minister van Financiën is dit een bijzondere
obligatielening ten behoeve van de volkswoningbouw. De
achtergrond van, deze lening is het feit dat er een groot
tekort aan volkswoningen is, terwijl financiering van
nieuwbouw daarvan volgens de moderne gedachtengang
niet behoort tot de doelstellingen van technische en finan-
ciële hulp aan onderontwikkelde gebieden. Dus met andere
woorden niet tot het Tienjarenplan.
Hoewel Surinâme in het geheel niet heeft geleden van
oorlogsgeweld heeft het wel degelijk een woningprobleem.
Of beter gezegd, de stad Paramaribo heeft een woning-
probleem. De snelle natuurlijke bevolkingsaanwas en de
urbanisatie deden Paramaribo van 1940 tot 1960 uit-
groeien van een stadje van 40.000 inwoners tot een wer-
kelijke hoofdstad die met aangebouwde terreinen in het
district Suriname ongeveer 140.000 inwoners telt. Ge-
durende die periode was het bouwbedrijf, bestaande uit
zowel lokale als Nederlandse ondernemingen, zeer actief.
De buitenwijken’groeiden zeer snel en beslaan thans reeds
een veel grotere oppervlakte dan de oude binnenstad bin-
nen haar bebouwingsgrens van 1940. Echter, met de be-
drijvigheid gingen ook de bouwkosten omhoog zodat al
spoedig alleen het bouwen van woningen voor de midden-
stand en de beter gesitueerden rendabel bleek te zijn. Daar-
tegenover konden overheidssubsidies voor volk swoning-
bouw uit ontwikkelingsschema’s niet gehandhaafd blijven.
Het resultaat is thans, dat dure woningen (huurwaarde
boven
Sf
1.500 per jaar) redelijk te krijgen zijn, midden-
standswoningen (tussen
Sf.
400 en
Sf.
1.500) zeer moei-
lijk en volkswoningen (daar beneden) in het geheel niet.
Dit geldt voor de huurmarkt. Huizen kopen kan men te
kust en te keur beneden de bouwprjs. Dit is het gevolg
van het feit, dat gedurende de afgelopen jaren vele parti-
culieren huizen lieten bouwen welke achteraf bleken boven
hun financiële draagkracht te liggen. Deze ,,miscalculaties”
hebben verscheidene oorzaken: te optimistische ver
–
wachtingen aahgaande het toekomstige inkomen, te ge-
makkelijke hypotheekvoorwaarden, onderschatting van de
onderhoudskosten en als achtergrond van alles: een dui-
delij ke manifestatie van het demonstratie-effekt. Daar
iedereen die wat geld had zelf bouwde of liet bouwen.en
bovenmatig zwar hypotheken nam is er thans vrijwel
niemand die over de contanten beschikt om gebruik té
kunnen maken van de gunstige aanbiedingen.
In en om de stad wachten thans vele honderden gezinnen
op een huurwoning. Op het platteland wordt echter door
dé hoofdzakelijk Hindostaanse landbouwers veel gebouwd
en heerst er allerminst woningnood. Het merendeel dezer
woningen kan worden aangemerkt als volkswoningen. Op
dit punt kan derhalve beslist niet worden gesproken van
een beter woonklimaat in de stad dan op het platteland.
Wanneer thans te Paramaribo of omgeving nieuwe volks-
woningen zullen worden gebouwd zal dit betekenen dat
hetzij de ‘huurprijs daarvan aanmerkelijk hoger zal worden
dan die van de bestaande volkswoningen, hetzij een bouw
–
subsidie wordt verstrekt die verhuur op de thans bestaande
voorwaarden commercieel mogelijk maakt. Deze laatste
mogelijkheid zou de meest wenselijke zijn ten aanzien
van het loonpeil, doch gezien de afwezigheid van middelen
voor een dergelijke subsidie en bovendien de aanwezigheid
van voldoende koopkrachtige vraag naar huurhuizen van
omstreeks
Sf
40 per maand zullen de nieuwe volks-
woningen wel in deze categorie komen, hetgeen een dubbele
huurprijs betekent ten opzichte van de ,,oude” volks-
woningen.
De Centrale Bank gaf over ht gehele jaar genomen in
haar weekbalansen een beeld van een zekere stagnatie in
de economische ontwikkeling. De laatste in het kalender-
jaar verschenen weekbalansen zien er als volgt uit:
27-12-1960
23-12-1961
(in
Sf.
1.000)
Debet:
3.005
23.026
10.035
.7.170
440
418
R.-C. van den Lande
………………….
-..
487 1.596 1.962
944 960
Goud
……………………………….
Buitenlandse valuta
…………………….
Credit:
R.-C. van derden
…………………………
Beleggingen
…………………………..
…..
22.008
22.661
Diversen
……………………………….
92
–
Bankbiljetten in omloop
…………………
Overige binnenlandse R.-C. saldi
………….
3.484
R.-C. van den Lande
……………………..
6.050 6.050
Kapitaal
+
reserves
…………………….
Buitenlandse R.-C. saldi
……………………
4.2
.91
127
III
Diversen
…………………………….
3.4 52
1.717
Balanstotaal
………………………
1
36.020
1
34.023
Hoewel de gegevens van de particuliere banken nog
ontbreken kan worden geconstateerd, dat deze cijfers zeker
niet het beeld geven van een inilatoire ontwikkeling, welke
volgens sommigen in Suriname zou bestaan. De externe
positie is er echter niet beter op geworden.
De eerder geconstateerde ontsparing
bij
de Postspaar
–
bank ging voort:
jan. t/m okt.
1960
1
1961
(in
Sf.
1.000)
Inlagen
……………………………………..
4.221
4.200
Terugbetalingen , ……………………………
3.847
4.445
Saldo
…………………………………
.+ 374
—245
(1. M.)
E.-S.B. 7-3-1962
.
.
.
227
Naast het Algemeen Bureau voor de Statistiek verzorgen
enkele Ministeries thans hun eigen statistieken. Genoemd
kunnen worden die van het Bureau voor Openbare Ge-
zondheidszorg en van het Ministerie van Landbouw, -Vee-
teelt en Visserij. Dit Ministerie heeft zijn uitgave ,,Land-
bouwcijfers” uitge&eid met de publikatie van gewogen
indexcijfers van de prijzen op de Centrale Markt, hetgeen
een welkome aanvulling vormt op de bestaande index-
cijfers van de prijzen van het levensonderhoud van het
A.B.S., waartegen vooral op grond van de wijze van weging
reeds verschillende bezwareii werden geuit. De weging van
de statistiek van L.V.V. geschiedt op grond van de wer-
kelijk voortgebrachte hoeveelheden verminderd met de
geëxporteerde hoeveelheden, gewaardeetd tegen binnen-
landse plijzen. Met als basis de gemiddelde prijzen in de
jaren 1954/57 worden de volgende indexcijfers verkregen:
1958
1959 1960
1961
(We8in
r
8S
109
113
93
100
443
107
77
115
134
26
115
97
131
55
23 95
116
131
45
Granen
………………..
Aardvruchten
……………
. 04
82
91
107
98
Peulvruchten
……………
Groenten
……………..96
0v. landbouwprodukten
….
93
109
98
91
63
Vruchten
……………….85
Veeteeltprodukten
………
III
110 112
302
Totaalindex
…………….
.103
107
101
108
De gebruikelijke Nieuwjaarsprognoses legden vrijwel
alle de nadruk op de onzekere economische situatie in
binnen- en buitenland en getuigden van een gematigd
optimisme voor 1962.
Paramaribo, januari 1962.
G. C. A. MULDER, B.Sc., Ps.D.
GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE
Bij de Dienst van de Wederopbouw en de
Stadsontwikkeling is op korte termijn de
vacature te vervullen van
HOOFD VAN DE AFDELING
ONDERZOEK EN PLANNING
Aanstelling geschiedt, afhankelijk van be-
kwaamheid en-ervaring, in de rang van
hoofdplanoloog A of B.
–
Salarisgrenzen resp. van
f1003,–f1280,—enf1077,—f1410,-
per maand (excl. huurcompensatie).
Salarisherziening is in voorbereiding.
Vakantietoelage: 4 % van het jaarsalaris.
Vereisten: academische vorming, bij voor-
keur in economische of sociaal-geogra- fische richting en ruime, veelzijdige er-
varing in het
stedebouwkundig
onderzoek.
*
Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties
met opgave van volledige-personalia, referen-
ties en event. publicaties -binnen 14 dagen na
verschijning van dit blad onder no. H 57 te
zenden aan de Directeur van het Gemeentelijk
Bureau voor Personeelsvoorziening, Burg. de
Monchyplein 10 te ‘s-Gravenhage.
Dr. F. J. W. van Vroenhoven: Samenwerking in het midden-
en kleinbedrijf.
H. E. Stenfert Kroese NV,, Leiden
1961, 176 blz., f. 10.
Dr. Van Vroenhoven promoveerde medio 1961 op de
inhoud van deze studie aan de Katholieke Economische
Hogeschool te Tilburg tot doctor in de economische
wetenschappen. Na een korte inleiding en probleem-
stelling (T), waarin met name het vraagstuk der zelfstandig-
heid van de middenstandsondernemer in het middelpunt
wordt geplaatst, behaidelt de schrijver achtereenvolgens:
II. Het midden- en kleinbedrijf in de samenleving; III. De
concentratie in het midden: en kleinbedrijf (inkoop-
combinatie, vrijwillig fihiaalbedrijf, kartelvorming, fusies);
IV. De overheid en het midden- en kleinbedrijf.
Alvorens tot een nadere kritische behandeling van
bepaalde gedeelten uit Van Vroenhovens studie ovet te
gaan, moge bij voorbaat worden opgemerkt, dat het o.i.
goed is gezien om van deze dissertatie een handelsuitgave
te doen verschijnen. Onder de economische vraagstukken
van onze tijd neemt het probleem va’ii de machts- en
groepsvorming een belangrijke plaats in. Dit probleem
heeft ook de middenstand niet onberoerd gelaten en heeft
juist op dit terrein door de eigen geaardheid van betrok-
kenen zijn typische spanningen veroorzaakt. Van Vroen-
hovens boek kan mitsdien zonder meer actueel worden
genèemd. Een tweede kenmerk, dat de waarde van deze
studie verhoogt is de weldadig aandoende (wetenschappe-
lijke) nuchterheid, waarmede het probleem ‘ordt gesteld
en uitgewerkt. Zuiver economisch gezien is de ondernemer
in het midden- en kleinbedrijf een ondernemer als iedere
andere ondernemer; zijn positie in het maatschappelijk
leven dient te berusten op de vervulling van (een) reële
economische functie(s). ,,Het spreekt immers vanzelf,
dat het midden- en kleinbedrijf, waar het bestaat, steeds zal
môeten beantwoorden aan de eis van interne doelmatigheid.
Het baseren van het bestaansrecht van het midden- en
kleinbedrijf op de typische band tussen persoon en bedrijf
is op zichzelf niet voldoende” (blz. 41). ,,Overheidsmaat-
regelen dienen niet verder te gaan dan het bevorderen van
de economische weerbaarheid der (kleine) ondernemeis en
het optreden tegen machtsconcentraties die er naar streven
zonder de mogelijkheden te openen tot een meet rationele
voortbrenging, zeggenschap in het economisch leven te
verkrijgen” (blz. 42).
Hoofdstuk 111 (De concentratiebeweging) vormt de
kern van deze publikatie en omvat ruim 80 blz. druks.
Onder samenwerking verstaat Van Vroenhoven ,,elke
overeenkomst tussen ondernemers die strekt tot het
gezamenlijk (doen) verrichten van één of meer onder-
nemersfuncties (technische, commerciële, administratieve,
sociale, financiële en beheetsfunctie), waarbij de bedoeling
vdorzit, aan de óvereenkomst een min of meer duurzaam
karakter te geven”. Het gezamenlijk streven is enerzijds
gericht op het verkrijgen van eei redelijke opbrengst voor
produkt of verleende dienst en beoogt anderzijds het druk-
ken van het kostenpeil door rationalisatie. Van de omstan-
digheden, die de samenwerking begunstigen, noemt Van
Vroenhoven onder meer de depressie der jaren dertig,
de Vestigingswetten 1937 en 1954, de werkzaamheden van
het Economisch Instituut voor de Middenstand, de
Organisatie Woltersom en de kartelvôrming in de industrie.
228
E.-S.B. 7-3-1962
Het wil ons voorkomen
j
. dat Van Vroenhoven bij deze
ôpsomming één van de voornaamste oorzaken van de
drang tot samenwerking over het hoofd, heeft gezien, en
wel de prijsbeheersing gedurende de tweede wereldoorlog
en volgende jaren.
In par. 4 van hoofdstuk III geeft de schrijver een uit-
voerige beschrijving van de verschillende vormen van
samenwerking; niet name van de inkoopcombinatie, het
vrijwillig fihiaalbedrijf en de kârtelvormen. Aan de fusie,
die vooral in het bakkerjbedrjf van grote betekenis werd,
schenkt
hij
helaas minder aandacht dan zij o.i. in het kader
van deze studie verdient. De lezing van deze paragraaf
heeft ons trouwens in het algemeen wel wat teleurgesteld.
Gaarne zouden wij een meer gedetailleerde bedrijfs-
econômische benadering van de vraagstukken hebben ge-
zien. Zo zouden er bijv. iieér cijfers te vermelden zijn ge-
weest, die de rationafiserende werking van het V.F.B. aan
tonen. Aandacht had voorts geschonken kunnen worden
aan de merkwaardige omstandigheid, dat verscbillende,
door het V.F.B. sterk gewoiden detaillisten deze organi-
saties veflaten om hun weg alleen te vervolgen.
Bij
de –
beschrijving van de -kartelvormen, die kort en juist ge-
typeerd worden, zou o.i. wat meer, aan Nederlandse ver
–
houdingen ontleend, illustratiemateriaal, de praktische
bruikbaarheid van deze studie hebben verhoogd.
Interessant zijn Van Vroenhovens beschouwingen over.
de vraag, iii hoeverre het overdragen van gehele of gedeelte-
lij ke ondernemersfuncties aan het samenwerkingsorgaan
de zelfstandigheid van de (kleine) ondernemer aantast.
Schrijver is van mening, dat tegenover het voordeel van
de verhoogde rentabiliteit het nadeel staat van een zeker
verlies van zelfstandigheid. Voordelen en nadelen liggen
echter niet, op hetzelfde niveau zodat het tegen elkaar af-
wegen ondoenlijk is. Terecht vestigt Van Vroenhoven er de
aandacht op, dat dit verlies van zelfstandigheid niet al te
tragisch behoeft te worden opgevat. Het is immers een
kwestie van ,,to be or not to be”. Wellicht zou Van Vroen-
hoven zijn beloog op dit punt nog hebben, kunnen ver
–
sterken door erop te wijzen, dat de ondernemersfuncties
niet voor alle tijden en omstandigheden dezelfde zijn.
Hetgeen onder bepaalde omstandigheden verlies van zelf-
standigheid schijnt, •kan zondermeer een gevolg zijn
van het tenietgaan van een functie. Ook zonder samen-
werking zou het verlies zich dan hebben geopenbaard.
Bovendien kan de betekenis van één of meet resterende
functies zo toenemen, dat de totale verantwoordelijkheid
groter wordt.
Op blz. 171 trof ons tenslotte de volgende opnierking:
,,in het licht van de voortschrijdende emançipatïe van de
werknemers is het opmerkelijk, dat de geneigdheid, zich
als zelfstandig ondernemer te vestigen, afneemt”. In haar
algemeenheid schijnt ons deze uitspraak niet juist. In
bepaalde sectoren valt namelijk een verhöogde toestroniing
van werknemers tôt de kringen der zelfstandige onder
–
nemers te constateren. Wij noemen in dit verband slechts
de sectoren van het beroepsgoedèrenvervoer, van het loon-
bedrijf in de landbouw en van de aannemerij van grond-
werk.
Ons oordeel over de studie van Van Vroenhoven samen-
vattend, willen wij met nadruk constateren, dat de schrijver
niet deze studie een uitmuntend werk heeft verricht, waar
–
van wij de bestudering van harte aanbevelen aan hen, did
zich niet het probleem van de groeiende middenstands-
onderneming bezig houden..
Bussurn.
Prof. Dr. F. L. VAN MUI5wINKEL.
Eén snelle
tijd
vereist snel-kopie
1
Geen
urenlang
nauwgezet
overtypen van Uw stukken,
dus ook geen missiagen, geen
gevlekte of vaak onleesbare
duplo’s,
triplo’s
enz.
en
evenmin tijdnood! Maar wèl
…,.’
werkbesparing, snelheid en
efficiëntie!
Het
DALCOPY-apparaat
maakt direkte kopieën in
onbeperkte aantallen van al
Uw
waardepapieren
(ook
van foto’s). Ongeacht inkt-
soort,
kleur
of
vergeling
vervaardigt U haarsherpe
kopieën, die tevens een za-
kelijke indruk maken! Hier-
bij wordt slechts’één soort
DALCOPY-papier gebruikt.
4.-
itk
14
–
&nvudige bediening. Uwerkt
–
in daglicht. Geen installatie-
/ r
kosten
–
wel volledige service.
Een
,,kanioormeubel”
dat
past ‘bij elk interieur.
daicopy
NEDERLANDSCHE FOTOGRAFISCHE INDUSTRIE N.V. SOESTDUINEN
TELEFOON (02955) 2600-4951
E.-S.B. 7-3-1962
.
.
229
banken worden getroffen, duidelijk een sterk deflatoir
karakter draagt.
Geidmarkt.
Nadat in mei/juni 1960 tussen enerzijds handelsbanken
en landbouwkredietbanken en
anderzijds
De Neder-
landsche Bank overeenstemming was bereikt betreffende
de norm van een monetair toelâatbare uitbreiding van de
kredietverlening en de sanctie, die bij overschrdng van
de norm zou worden toegepast, trad de regeling eerst in
de zomet van 1961 in werking. Voot het eerst over augustus
en daarna, aan het einde van elke maand, werd vastgesteld
of de kredietverlening aan de private binnenlandse sector
niet te ver was voortgeschreden. Ofschoon de banken is
toegestaan de groei van de kredieten op tweeërlei wijze te
meteh, wordt in de praktijk als uitgangspunt het gemiddel-
de bedrag der kiedieten over de laatste drie maanden van
1960 genomen. In totaal mocht gedurende geheel 1961
het kredietbedrag met niet meer dan 15 pCt. van dit ge-
middelde toenemen. Dit is het afgelopen jaar ook niet
gebeurd. Dit bracht mede dat
partijen
zich hebben beraden
over de vooitzetting van de regeling. Het resultaat van het
overleg is geweest, dat de regeling voor de eerste vier
maanden van 1962 is gecontinueerd, echter met dien
verstande, dat de
maandelijks
toelaatbare toeneming van
het kredietbedrag tot
1
/
2
pCt. is beperkt. In de afgelopen
week heeft De Nederlandsche Bank bekend gemaakt, dat
in januari de norm werd ovei schreden. Dit biengt voor de
banken, die niet binnen de perken zijn gebleven, mede dat
zij 15 maart boven hetgeen zij reeds op grond van de
kasreserveregeling verplicht zijn aan te houden nog een
renteloos deposito ter grootte van de overschrijding bij
De Nederlandsche Bank moeten storten. –
Nu de ,,reservecapaciteit”, die in de regeling
•
was in-
gebouwd, beperkt is tot de
/2
pCt.
stijging
per maand,
zullen de bankkredieten onder druk komen te staan.
Tevens heeft de sanctie meer in het algemeen een verkrap-
pend effect op de geldmarkt op dezelfde wijze als sedert
1954door verhoging van de verplichte kasreserve wordt
uitgeoefend.
De kredietcontrole vormt een onderdeel van de huidige
overheidspolitiek, die met de draineringsiening van de
staat en de verscherpte loonpolitiek, waardoor ook de
DE MARINE ACCOUNTANTSDIENST
vraagt ter standplaats
‘s-GRAVENHAGE:
ADJUNCT-ACCOUNTANTS
Vereiste opleiding: S.P.D. of akte M.O. Handelsweten-
schappen A of M.O. Boekhouden, dan wel het gelijk-
waardig te achten gedeelte der accountantsstudie.
Salariëring afhankelijk van opleiding en ervaring. Eigen-
handig geschr: soli, onder no.
6895/7
188 (in linker boven-
hoek van env. en brief) aan het bureau Personeelsvoor-
ziening v.d. Rijksoverheid, Pr. Mauritslaan 1, Den Haag.
Kapitaalmarkt.
De emissiemarkt doet de laatste weken weer meer van
zich spreken. De staatslening 1962, de emissie van f. 7
mln, aandelen Heineken’s Bierbrouwerj Maatschappij, de
emissie tevens introductie ter beurze van f. 7 mln, aandelen
Heineken’s Belegging- en Beheermaatschappij en in de
–
lIET LANDBOUN-ECONOMISCH INSTITUUT
vraagt
1. Wegens uitbreiding van de afdeling Algemeen Econo-
misch Onderzoek
DRIE ACADEMISCH GEVORMDE
ECONOMEN
(bij voorkeur
met kennis
van de landbouw)
of
LANDBOUWKUNDIGE INGENIEURS
(studierichting Landhuishoudkunde)
die belast zullen worden met het onderzoek van Alge-
meen Agrarisch-economische problemen. Wisk undige be-langstelling strekt tot aanbeveling.
VIER MIDDELBARE KRACHTEN
ter assistentie van de wetenschappelijke staf. Vereist:
landbouwkundige en economische kennis (diploma M.O.
economie of econ. candidaat).
2. Voor de afdeling Bedrijfseconomisch Onderzoek Land-
bouw
–
EEN ACADEMISCH GEVORMDE
ECONOOM
(hij
voorkeur
met kennis
van de landbouw)
of
EEN LANDBOUWKUNDIG INGENIEUR
die belast zal worden met de uitvoering van bedrijfsver-
gelijkende onderzoekingen en de ontwikkeling van de
daarop gerichte methodes van onderzoek.
EEN ACADEMISCH GEVORMDE
ECONOOM
(bij voorkeur met kennis van de landbouw)
of
EEN LANDBOUWKUNDIG INGENIEUR
die belast zal worde& met het bedrijfseconomisch onder-
zoek op akkerbouwbedrijven.
Salarisgrenzen: voor de funkties vermeld onder Ja, 2a en
2b
f
727,— tot
f 1145,—
eventueel
f
1312,— per
maand (exclusief een te verwachten algemene salarisver-
hoging van minimaal
5
pCt.);
voor de funkties vermeld onder lb
f
498,— tot
f
776,-
eventueel
f
887,— per maand (exclusief een te verwachten algemene salarisverhoging van minimaal
5
pCt.).
Brieven met volledige inlichtingen en vermelding van de
funktie waarnaar wordt gesolliciteerd, naar Conradkade
175, Den Haag.
230
.
–
E.-S.B. 7-3-1962
H
ei
h
e
‘
e
f
t
hel vooril
e
1,
k
co ur t
!
Paps heeft een nieuwe baan. Hij werpt zkh
vol energie op zijn nieuwe taak en vertrouwt
hierbij uiteraard op zijn voortreffelijke ge-zondheid. Maar.zal deze zo blijven?
En ding weet hij zeker:
‘
welt
een
conder
c~
1
k
ca
n
ook
l.
m mi oveikornen.”
Dus sluit hij een levensverzekering af. Een goede, die tevens zijn werkkracht
verzekert
Alleen de VITA
–
polis
biedt naast de normale garanties van iedere levensverzekering
in
gevn1
von
oeWsoeschîkthed
door ziekte of orgev:
. indien algeheel, doch kortdurend
(wachttijd 60 dagen)
EXTRA
RENTE-UITKERING van
12°/o per
jaar
van
het
verzekerde
kapitaal
•(d.i. 1°/
pr
maand).
• indien algeheel en waarschijnlijk blijvend
(géén wachttijd)
EXTRA INVALIDITEITSUITKERING tot maxi-
“VITA” Levensverzekering-
maal
1000/0
van het verzekerde kapitaal.
Maatschappij te ZUrich
*
premievriistelling
naar
graad en duur van de arbeidsongeschikt-
heid,
dus
ook
in
geval van
tijdelijke en/of
Kantoor
voor Nederland:
gedeeltelijke invaliditeit.
‘s-Gravenhage.
Bovendien:
Atexanderstraat 21
.,
WINSTAANDEEL
• WEDUWE-ERFRENTE 10°/o
tel. (070)184360*
.
DUBBELE UITKERING
bij
DOOD door ONGEVAL
k,~,X; D
-“L t
UW
,
.ASS
URkNƒIE’M
–
AN
S
231
E.-S.B. 7-3-1962
afelopen week de aankondiging van de uitgifte van
44
.pCt. converteerbare obligaties tot een bedrag van
f. 70,3 mln, door de A.K.U. vormen alle belangrijke gebeur-
tenissen –
Dar’naast circuleren geregeld geruchten over omvang-
rijke ondershandse leningsopératies van zowel het bedrijfs-
leven als overheidsbedrjven. Gebrek aan kwantitatief
materiaal verhindert, dat men een antwoord kan krijgen
op de vraag of het beroep op de kapitaalmarkt bezig is
te groeidn. In de huidige conjunctuursitüatie zou dit name
lijk zeer begrijpelijk zijn omdat de winstfinanciering een
veel minder grote rol kan spelen.
Het ihans bij het Parlement in behandeling zijnde
ontwerp van wet inzake fiscale faciliteiten bij bezitsvorniing
met betrekking tot effecten heeft van de zijde van de
‘werkgeversbonden kritiek uitgelokt. Men verzet zich
– tegen het voorges’telde systeem, waarvan slèchts beleggings-
iiiaatschappijen voor kleine spaarder zullen’gaan profiteren
en die dus t.o.v. de thans werkzame beleggingsforidsen
discriminerend werken,’
Eer groot utiliteitsbedrijf in het Westen des lands
vraagt voor spoedige indiensttreding een
TOPFÜNCTIONARIS
Zijn taak omvat onder meer financiële, comptabele en
bedrijfseconomische aangelegenheden. Gezocht wordt
een deskundige, die dp dit terrein reeds een leiding-
gevende functie heeft bekleed en in staat is vlot ana-
lyses, rapporten en prognoses op te stellen.
Accountantsdiplorha (NtVA of VAGA) vereist.
Leeftijd bij voorkeur niet ouder dan
45
jaar. SALA-
RIS NAAR BEKWAAMHEID EN ERVARING,
LIGGENDE TUSSEN CA.
f
15.000,— EN
f
20.000,— PER JAAR. –
Sollicitanten zullen eventueel voor een psychologisch
onderzoek worden uitgenodigd.
Eigenhandig geschreven sollicitatie met uitvoerige in-
lichtingen, onder bijvoeging van een recente pasfoto,
binnen één maand te richten aan dit blad onder nr.
E.-S.B.
5-1,
pdstbus 42, Schiedam.
tndexcijfers aandelen.
27 dec. H.
&
L.
23 febr.
2 maart
(1953
=
100)
1961
1952
1962 1982
Algemeen
……………….
410
429
–
399
427 430
Intern, concerns
………….
566
591
–
545 585 594
Industrie
………………
366
396-361
391
392
Scheepvaart
……………..
184
186— 181
185
182
Banken
…………………
253
265 – 247
262
257
Handel enz .
…………….
160
171-159
170 170
Bron:
A.N.P.-C.B.S.,
Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
………….
f. 126,70
f.
135,50 f. 143,20
Philips G.B
………………
984k
1.009
1.039
Unilever
……………….
f. 189,70
f. 186,20
f.
187,80
Robeco
…………………
f. 252,50
f. 254,50
f. 255
Hoogovens, n.r.c
…………
776
833
829
A.K.0
…. ………………
404’/
421 /,
–
407
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c.
…..
–
1.070
1.080 1.098
Zwanenberg-Organon
……..
1.024
1.085
1.070
Interunie
……………….
f. 228
–
f. 231
f.
251,50
Amsterd. Bank
…………..
396
405
400
1
/,
New York.
00w Jones Industrials
……..
731
710
711
Rentestand.
Lang!. staatsob!. a)
……….
4,12 4.02
4,03
Aand.: internationalen a)
2,83 b)
2,79
lokalen a)
…………
3,55 b)
–
3,30
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
l’/,
1
1 ‘/,-1
f
Bron:
Veertiendaags beursoverzicht Anisterdamsche
Bank.
19 december.
‘
CD. JONGMAN,
Bij de
afdeling Onderzoek van de Rijksdienst voor het Nationale
Plan
worden gevraagd
wetenschappelijke medewerkers
Geplaatst kunnen worden:
een academicus met economische opleiding.,
een landbouwkundig ingenieur niet stidierichting (hoofd-
of keuzevak) agrarische sociologie.
Enige ervaring in het planologisch onderzoek strekt tot
aanbeveling. Salaris naar gelang van leeftijd en ervaring
volgens het rangenstelsel adjunct-planoloog/planoloog/
planoloog le klasse (f.
545,—
– f. 1.117,— p.rn. excl. huur-
comp. en vakantie-uitkering.).
Eigenhandig geschreven sollicitaties onder nr. 2-29117188
(in linkerbovenhoek brief en env.) aan het Bureau Perso-
neelsvoorziening van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1,
Den Haag.
ADVIEZEN
op Iiet gebied van de
MARKETING
MARKT ONDERZOEK
R. H. HAENTJENS
VERKOOPPLANNING
marketing consultant
VERKOOPTAKTIEK
REKLAMEBELEID
Heliotrooplaan 258 – Den Haag – Telefoon (017) 37 16 84
232
E,-S.B. 7-3-1962
Voor elke omgeving de juiste lichtkleur..
U
Voor elke omgeving de juiste kleur. Philips ‘TL’ fluorescentielampen zijn verkrijg-
baar in
5
lichtkleuren. Voor elke speciale toepassing is er steeds de geëigende
kleur en het gewenste type. Philips ‘TL’ fluorescentielampen geven een zeer hoge
lichtstroom en hebben een lange, constante levensduur. Er zijn Philips’TL’.buizen
voor wissel- en gelijkstroom. Voor ruimten met grote vervuilingsfactoren lenen
zich vooral de typen’TL’F en’TL’M. Nadere inlichtingen worden gaarne ver-
strektdoor Philips Nederland n.v. – Eindhoven.
PHILIPSVOOR
LICHT
GLOEJLA MPEN – ‘TL’ FL UORESCENTIELA MPEN – A R MA TUREN – NEON
E.-S.B. 7-3-1962
233
—H-
H
H
H
H
,1
H
H
H
H
H
–
H
–
/
S,
.
S,.
Op ons hoofdkantoor te Amsterdam vaceert in de staf
van de ‘verkoopleiding de functie van
deskundige
op het gebied van de organisatie
Deze functionaris zal speciaal belast. ‘worden met de
ontwikkelings-projecten, op het gebied van:
• de verkooporganisatie
•. de verkoopmethoden
en
• de efficiency in het verkoop-apparaat.
Met het oog op de veelzijdigheid in de proectie lijkt
ons dit een interessante functie voor iemand met een
praktische instelling en bijzondere belangstelling voor
‘commerciële problematiek.
S
.
Voor deze functie komen’ alleen zij in aanmerking,
die door kennis en ervaring over de mogelijkheden
beschikken, om de aanpak van projecten zelfstandig
te ontwikkelen.
Moderne inzichten en opvattingen op het gebied van
‘de menselijke verhoudingen ziin hierbij onontbeerlijk.
Uw schriftelijke sollicitatie met vermelding van leeftijd,
opleiding en ervaring en voorzien van een recente
pasfoto kunt U richten aan de afdeling Personeëls-
zaken der N.V. HEMA, Ruysdaelstr. 49, Arnsterdam-Z.
1
1
HEMAI
L
234
E.-S.B. 7-3-1962
-S’
Wat betekent
executele
door de
Kas-Associatie
Aanwijzng van de Kas.
Associatie als executeur-
testarnentair
.
verzekert een
boedelbehandeling in abso-
lute onpartijdigheid (in
samenwerking met
uw
notaris) door een instelling,
ervaren in vermogensbeheer
en beschikkende over des.
kundigen op het gebied
van erfrecht.
SASSOCATE
spuistraat 172 amsterdam
Abonneert U op
E ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof.
P. B.
Kreukniet,
Prof
H. W.
Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Venijn Stuart
Prof. J. Zijlstra.
Koninklijke
Nederiandsche Gist-
én Spiritusfabriek H.V.
Delft
*
Bij het Delftse bedrijf van onze onderneming kan in dienst treden
een
ARCHIVARIS
–
wiens taak
zal gaan omvatten:
• het beheer van het directie-archief;
• de coördinatie van de gedecentraliseerde archieven;
• en de centrale postbehandeling.
De nieuwe funktionaris zal door een gespecialiseerde opleiding en
ruime ervaring als archivaris alsmede door het niveau van zijn persoonlijkheid in staat moeten zijn deze nieuwe vertrouwens-
positie in de onderneming geheel zelfstandig op te bouwen en in
te nemen.
t-‘
Belangstellenden, die tussen 30 en
45
jaar oud zijn, nodigen wij
uit zich schriftelijk in verbinding te stellen met onze afdeling Perso-
neelszaken, Wateringseweg 1 te Delft. –
Wij verzoeken in de brief ons kenmerk 126/AE te vermelden:’
Abonnementsprijs
f
22,50;
fr.
p. post 1 23,60; voor stu-
denten
f
19,—; fr. per post
f
20,10.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers –
DE ERVEN, F. BOHN.
TE HAARLEM: –
– -,
7-3-1962
‘ -.
‘
– -.
–
–
–
–
’23
bij de Nederlandse Cement-Industrie, op stand 7052
in de Bernhardhal tCroese1aan, tel. 030 – 2 36 55
1-fier vindt u vèel. interessante dingen waaronder een
mooi, verlicht schema dat op
overzichtelijke
wijze de
fabricage van het
voortreffelijke
Nederlandse portland-
en hoogovencement aangeeft. Welkom 1
VERKOOPASSOCIA TIE ENCI-CEMIJ N. V. – HERENØRACIIT 507-
AMSTERDAM – TEL. 3 85 31 -(5 lijnen)
236
E.-S.B. 7-3-1962