VE R Z
z
EVEN SV t R ZE K ERIN 6
A N K sC4
GEMEENTE ARNHEM
Bij de
Stadsaccountantsdienst
kan geplaatst worden een
HOOFDAMBTENAAR
In aanmerking komen degenen, die in het bezit zijn van
een accountantsdiploma – of hiervoor zeer binnenkort
afstuderen – en een ruime ervaring bezitten ten aanzien
van controle en administratieve Organisatie.
Salaris nader overeen te komen.
Brieven met korte doch duidelijke levensbeschrijving te
richten aan Burgemeester en Wethouders der gemeente
Arnhem.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
roepen gegadigden op voor de vervulling per 1 januari
1961 van de functie:
Bedrijfseconomisch Adviseur,
hoofd van het Gemeentelijk Bureau
voor Organisatie en Efficiency.
Verlangd wordt gedegen praktijk in een hogere lijnfunctie,
alsmede ruime ervaring als verantwoordelijk organisatie-
expert.
De functie is ingedeeld in salarisgroep XVIII (min.
f. 16563,24, max. f. 22143,24).
Kindertoelage, vakantietoelage alsmede eventuele ver
–
goeding van pension-, reis- en verhuiskosten volgens de
gemeentelijke regelingen.
Sollicitaties onder no. 75306 v6ôr 15 augustus 1960 te
zenden aan de Directeur der Gein. Personeelsvoorziening,
Sarphatislraat 92, Amsterdam-C.
Adviezen
en bemiddeling
inzake
levensverzekeringen
en
pensioencontracten
R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM
#1′
E C 0 N 0 MIS CH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010
of
01800) 5 29 39. Administratie:
(010
of
01800) 3 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Com-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,—per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer
75
ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Postkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
6 93 00, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
714
13-7-1960
Leiderschap vereist kwaliteit
Nadat Cameron Hawley
1)
een grote reis had gemaakt,
tijdens welke hij o.a. negen weken in Europa verbleef, is
hij met enkele verrassende ontdekkingen inzake de mentali-
teit van de Amerikaanse zakenman in de Verenigde Staten
teruggekeerd.
Hij
kan deze alleen nog maar zien als een
,,nice guy”, die slechts één zorg heeft, nl. zijn onderneming
te doen uitgroeien tot ,,one-big-happy-family”. Dat hij
deze ontdekking juist in Europa deed is gelegen in het feit,
dat hij in ons wereiddeel een ontstellend groot aantal
landgenoten heeft ontmoet. Toen Hawley Europa bezocht
was het toeristenseizoen reeds voorbij, maar toch kon hij
iedere keer als hij een restaurant bezocht zich wanen in
de stafvergadering van een Amerikaanse onderneming.
Wat deden al deze Amerikanen hier? Dat was niet gemak-
kelijk te ontdekken, want allen deden buitengewoon
geheimzinnig. Het is de schrijver echter gelukt de geheim-
zinnigheidsbarrière te doorbreken en zie hier het resultaat
van zijn ontdekking: al deze Amerikanen waren in Europa
om er eén bedrijf te vestigen, hetzij als. filiaal van hun
onderneming in de Verenigde Staten, hetzij in samenwer-
king met een Europese Organisatie. Allen waren er nI.
achter gekomen dat de produktie in Europa tegen aanmer
–
kelijk lagere kosten kan geschieden, waardoor het voor hen
lonender, is om in ons werelddeel te produceren en ver-
volgens te exporteren naar de Verenigde Staten.
Nadrukkelijk vestigt Hawley er de aandacht op, dat
de hoge produktiekosten in de Verenigde Staten niet alleen
een gevolg zijn van de hoge arbeidslonen die daar gelden.
Een vergelijking van de ,,overhead”kosten in Europa met
die in zijn land leerde hem, dat deze in Europa veel gunsti-
ger zijn. De schrijver geeft hiervan enkele voorbeelden
die hij ontleent aan gesprekken welke hij had met verschil-
lende van de Amerikaanse zakenlieden die hij op zijn reis
ontmoette. Een Amerikaans bedrijf dat met een onderne-
ming in Europa samenwerkte van ongeveer gelijke grootte,
werkte met één president,
5
vice-presidenten en een staf
van 42 personen; het Europese bedrijf deed hetzelfde werk
mer9 man. Van een andere zakenman vernam Hawley,
dat de Europese partner dringend verzocht had de Ameri-
kaanse vice-president en zijn drie helpers maar weer naar
huis te sturen, omdat de Europese leider zich werkelijk
1)
Ç Hawley: ,,The quality of leadership” in ,,Personnel”
van mei-juni 1960.
niet kon vrijmaken voor al de bedrijfsvergaderingen die
de Amerikanen wensten en beslist ook niet detijd had
om telkens een verklaring af te geven voor iedere beslissing
die hij had genomen. De Amerikaanse directeur verklaarde
aan de schrijver naar aanleiding hiervan: ik ben opge-
groeid in een andere ,,management”-filosofie dan die welke
in Europa heerst en de mensen die in mijn bedrijf werken
heb ik volgens mijn methode geschoold..
Hawley heeft ter verklaring van deze ontwikkeling een
eigen theorie. Hij zoekt de verklaring in de mentaliteit die
er heerste in de jaren dertig, toen de zakenmar in de Ver-
enigde Staten werd beschouwd als een vijand van de
gemeenschap. Hij geeft toe, dat er in die dagen in het
bedrijfsleven veel gebeurde dat voor kritiek vatbaar was,
maar deze mentaliteit heeft er uiteindelijk toe geleid, dat
de jongere mensen die toen in het bedrijfsleven werkzaam
waren, besloten het bedrijf anders te leiden als zij eens aan
de top zouden staan. Zo ontstond de ,,verlichte manager”
van onze dagen. Deze is in alle opzichten het tegenbeeld
vande dictatoriale en autocratische zakenman van vroeger,
zegt Hawley. De .éénhoofdige leiding moest verdwijnen;
daarvoor in de plaats kwam het groepsgewïjs denken en het
,,committee-systern” van werken. Iedereen gelukkig maken
wordt het eerste doel van ,,business-management”, hetgeen
leidde tot de ,,one-big-happy-family”. De ondernemer
werd de ,,nice guy”, die bij iedereen goed staat aange-
schreven.
De schrijver, die van zichzelf getuigt dat hij zich reeds
acht jaar uit het actieve zakenleven heeft teruggetrokken,
levert felle kritiek op deze mentaliteit en wil terug naar
,,vigorous, dynamic, personal ladership”, toen men geen
tien mensen in dienst had ,,to make one man’s decisions”.
De kwaliteit van het leiderschap is de bepalende factor
iui ieder lichaam dat een onderdeel vormt van onze gemeen-
schap. Leiderschap is een persoonlijke eigenschap en als
men die eigenschap niet heeft, dan kan men werkcomité’s
stichten, organisatieschema’s opstellen en wat al niet meer,
maar er gebeurt niets. Hawley meent dat men de jeugd
van tegenwoordig geen verwijt mag maken, want men vormt
nu eenmaal geen leiders in een organisatie waar het indi-
vidueel denken en handelen is opgeofferd aan de ,,geluk-
kige-familie-mentaliteit”. Een gezonde onderneming moet
een zakeninstituut zijn en geen sociale instelling, gericht
op het geluk der massa.
AP
Blz.
Blz.
Leiderschap vereist kwaliteit………………
715
Beschouwingen over het Radcliffe-rapport (IV),
De Europese melkveehouderj in beweging (1),
door
Prof.
Dr. H. W. J. Bosman………….
725
door Drs. H. Schelhaas………………
716
N
De ruimtelijke ordening van het Gooi, door D.
0 1
t
1
e
S
H. Franssens ………………………..
721
Internationale huurkoopconcurrentie ……..720
• Vestigingseisen onder de S-ER.- loep,
door Drs.
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jonginan
728
•
B. W.
Buenk.. ………………………
723
Statistieken …………………………..729
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. J. Hartemink.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelcu; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
13-7-19P60
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
715
.ç.
Drs. Schelhaas heeft voor ons blad een tweetal
artikelen geschreven
over de Europese meikvee-
houderj. In het eerste
artikel, dat hieronder is
afgedrukt, analyseert hij
de ontwikkeling van de
produktie en van de afzet. De melkproduktie is
in de E.E.G.-landen
aanzienlijk gestegen. Deze
stijging werd veroorzaakt door rationalisatie en
door een soort ,,innovation”.golf. Een prognose
voor het eerstkomende tiental jaren geeft het beeld
van een onverminderde produktietoename.
Ver.
laging van prijzen en inkomens zal de afzetmoei-
lijkheden vergroten, mede door het stimuleren van
de ,,innovation”-golf. Aan de vraagzijde treden
zowel gunstige als ongunstige ontwikkelingen op.
Het achterblijven van de consumptiemelkafzet is
uiteindelijk de oorzaak van de zuiveicrisis. Deze
crisis kan een blijvend karakter hebben, hoewel een
geringe verandering in de trendmatige ontwikkeling
van vraag en aanbod de
crisis kan opheffen. De
Euromarkt kan aan een ongunstige ontwikkeling
van de Nederlandse afzet van zuivelprodukten een
halt toeroepen, zonder een afdoende oplossing te’
bieden.
De, Europese
meikveehouderij
iii beweging
(1)
Het schijnt in strijd te zijn met elke economische ratio-
naliteit, dat een bedrijfstak de produktie uitbreidt, terwijl
de afzetmogelijkheden geringer worden. Een bedrijfstak,
waarin desalniettemin deze twee verschijnselen zich de
laatste jaren tegelijkertijd voordeden, is de Nederlandse
melkveehouderij. Toch is het aangeven van een remedie
voor deze op zichzelf ongewenste ontwikkeling moeilijk.
In de rest der samenleving zal in een dergelijk geval over-
gegaan worden tot beperking der produktie of zal een
politiek van actieve verkoopstimulering toegepast worden.
Beide ,remedies stuiten in de meikveehouderij op geheel
eigen
moeilijkheden.
De reden hiervoor is dat de boer
zich niet of nog onvoldoende houdt aan de spelregels,
die in de westerse economische orde gangbaar zijn. De
boer is in deze samenleving van rationaliteit en materia-
lisme nog steeds ,,de vreemdeling” met alle gevaren van
ordeverstoring van dien.
In de onderstaande analyse van het probleem, zal begon-
nen worden met de
Europese
meikveehouderij en zuivel-
markt. In deze
tijd
van integratie, eerst in de E.E.G. strâks
wellicht in de vrijhandelszone, is dit een logisch begin.
De Nederlandse meikveehouderij is hiervoor reeds te zeer
een onderdeel van de Europese markt geworden en zal
dat in de toekomst nog in veel sterkere mate worden. Als
vanzelf komen dan de specifiek Nederlandse problemen
wel aan de orde.
Ontwikkelingstendenties
in produktie en afzet.
Tot de gangbare spelregels in de kapitalistische maat-
schappij van na de oorlog behoort zeker, dat de produktie
afgestemd wordt op de vraag. In de industriële onderne-
ming wordt eerst de vraag gekwantificeerd en vervolgens
wordt het produktieprogramma opgesteld. In de melkvee-
houderj is een dergelijke relatie tussen afzet en produktie
niet aanwezig; de produktie wordt, althans in eerste instan-
tie, autonoom bepaald; de handel moet maar zien hoe het
geproduceerde afgezet kan worden
1).
1)
Dit geldt niet voor de gehele landbouw. In de tuinbouw
buy, is de situatie wat dit betreft, reeds anders. Doch de tuin-
bouw is dan ook reeds veel meer dan de melkveehôuderj aan-gepast aan de eisen, die de ruilverkeersmaatschappij van na de
oorlog stelt.
716
‘Een dergelijke gang van zaken zou noggeen kortsluiting
tussen produktie en afzet behoeven’op te leveren, indien
‘er sprake was van een statische situatie, 6f indien een afzèt-
apparaat aanwezig was, krachtig genoeg om met behulp
van moderne technieken een vraag te scheppen. Aan geen
van beide voorwaarden is echter voldaan. Van een statische
situatie is in het geheel geen sprake meer. Zeker sinds 1950
heeft de dynamiek van rationalisatie en technische voor-
uitgang – die in vroegere stadia de rest der samenleving
van karakter deden veranderen – zich meester gemaakt
van de produktie. En het afzetapparaat is vaak nog afge-
stemd op de situatie van v66r de oorlog.
De ontwikkeling der produktie.
In de landen’ der O.E.E.C. nam tussen 1950 en 1958
de’melkproduktie toe met 20 pCt. Dit betekent een jaarlijkse
stijging van 2,5 pCt. De produktietoename werd voorna-
melijk veroorzaakt door een grotere meikgift per koe.
Het aantal melkkoeien nam slechts met 6 pÇt. toe.
TABEL 1.
Melkproduktie in de O.E.E.C.-landen
(in 1.000 ton en in indexcijfers) a)
voorde
50151
54/55
58159
,
44.320
46.493 53.246 59.056
Landen dr EEG …..
………….
Jndexcijfers 1950151
=
100 ………..95,3
100
114,5
127,0
Overige O.E.E.C.-landen …………26.980
29.133
29.587 30.656
lndexcijfers 1950151
=
100 ……….92,7
100
101,6 105,2
Ver. Staten
…………………..48.440
.
53.207 55.473
11.816
Tndexcijfers 1950/51
=100 ……….91,0
100
104,3 111,3
Australjë en Nieuw-Zeeland
……..9.754
10,621 11.291
57.400
Indexcijfers 1950151
=
lOO ……….91,9
100
106,3 107,9
a) Gegevens voor ‘de O.E.E.C.-landen ontleend aan: ,,Probtems in dairy
policy”, Report prepared by the Ministerial Committee for Agriculture and
Food, maart’ 1960. Gegevens Austaliö en Nieuw-Zeeland: Produktschap
voor Zuivel.
Opvallend is dat er van een belangrijke produktiestijging
eigenlijk ailen sprake is in de E.E.G.-landen. In de overige
landen is de produktiestijging van zeer bescheiden omvang.
Een belangrijke stimulans voor deze produktiestijging is
het binnendringen van de. moderne begrippen van ratio
nalisatie en het toepassen van technische vindingen in de
Europese me1kveehouderj. In haar meest primitieve vorm
13-7-1960
S
geschiedt dit door de vervanging van werkkoeien – die
ook als melkkoeien gbruikt worden— door meer moderne
vormen van trekkracht (paard of tractor).’ Dit geschiedt
buy, in Zuid-Duitsland en in Zuideuröpese landen. Het
resultaat is een veel produktiever veebeslag. In geheel
Europa vindt verder een steeds betere beheersing van de
gezondheidstoéstand van het vee plaats. Er vinden betere
opfokmethoden éh betere veevoedertechnieken ingang. De
kwaliteit van het meikvee stijgt door vervanging van de
minder produktieve dieren geleidelijk.
Er’ zijn nog ‘enorme mcigelijkheden voor produktieuit-
breiding. In Zuid-Duitsland en in Frankrijk bijv. doet men
moeite – en dit met toenemend succes – technieken ingang
te doen vinden die in ons land en Denemarken tien jaar
terug modern waren, doch nu achterhaald zijn. In ons land
zijn nieuwe bedrijfssystemen ontwikkeld – doch nog niet
of vrijwel niet toegepast – die een verdubbeling der
graslandproduktie en een lagere kostprijs
mogelijk
maken
(o.a. via beregening en stalvoedering). Er is een aanzien-
lijke ,,lag” .aanwezig tussen hetgeen wetenschappelijk en
technisch mogelijk is en hetgeen cle gemiddelde Europese
boer toepast. De melkveehouder gaat echter in toenemende
mate gebruik maken van moderne vindingen en werk-
wijzen. Er zou gesproken kunnen worden van een soort
,,innovation”-golf (Schumpeter).
In dit proces speelt vooral mee het besef
bij
de Europese
boer, dat hij moet trachten door..technische vooruitgang
de stedeling met zijn luxe en comfort bij te blijven. Ook
raken stad en platteland elkaar steeds dichter en dit houdt
o.a. in, dat’de rationalistische en materialistische denk- en
werkwijze van de grootstedelijke industrie steeds meer op
het platteland toegang vinden’.. De mentaliteit van: ,,de
beste boer is degene, die ‘s morgens het eerst op het land
is en ‘s avonds ,het laatst er van vertrekt”, is niet meer
de mentaliteit van de jonge boer.
Symbolisch – hoewel nog van geen praktische betekenis
– is de opkomst van hei idee der zgn. open loopstal,
met het hierbij horende systeem der zelfvoedering. Tot
dusver stonden op alle boerderijen de koeien ‘s winters
op stal en de boer deed het verzorginswerk; hij voerde
hooi âan,
hij
zorgde voor andere voederingsmiddelen,
kortom,
hij
liep en de’koe stond stil. In de zgn. open loop-
stal is het anders: daar moet de koe zich’ zelf redden, zij
moet zelf het hooi e.d. halen en neemt dus het werk van
de boer. over. De opkomst van de open loopstal kan een
revolutie in de boerderij bouw betekenen en wil zeggen
dat de gebouwen – die tot dusveè 100 en meer jaren mee
konden – nu zeer snel economisch verouderen. Reeds
nu spreekt men over een levènsduur van de boerderij van
tien jaar. Het zal betekenen dat al het oude van het platte-
land zal verdwijnen.
Te verwachten is, dat de melkproduktie het eerstkomende
tiental jaren minstens in hetzelfde tempo als de laatste
tien jaar zal blijven toenemen. Een laag inkomens- en
prijspeil – een beproefd middel elders om evenwicht tussen
produktie en afzet te herstellen – zal dit proces eerder
versnellen dan vertragen. Het zal immers een extra stimu-
lans betekenen voor de ,,innovation”-golf. Wel moet
worden opgemerkt, dat deze produktiestij ging typisch is
voor het
Europese
meikveehoudersbedrijf, dat te kenmerken
is als een gezinsbedrijf, meestal een kleine omvang(heeft en
waar veelal voldoende arbeidskracht aanwezig is.’ In de
Vèrenigde Staten, Nieuw-Zeeland en Australië met hun
moderne grootbedrijven en hun problemen van arbeids-
schaarste en werktijdverkorting, is de
prodüktietijging
veel
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT-
TRANSACTIES
MEER DAN 300 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(advertentie)
minder geprononceerd. In de Verenigde Staten liep het
laatste jaar, de produktie zelfs terug, vooral door een
omschakeling naar de arbeids-extensieve en meer rendabele
vleesproduktie. In de Verenigde Staten kon hierdoor,
althans in 1959, het evenwicht tussen produktie en afzet
worden hersteld.
Ook in Zweden en Denemarken bleek een produktie-
stijging vermijdbaar. In Zweden was dit een gevolg van
een doelbewuste en rigoureuze structuurpolitiek, gericht
op een drastische verlaging van het aantal boeren. In
Denemarken spelen wellicht mee het rechtstreeks door-
werken van het lage wereldmarktprijsniveau in de melk-
veehouderij, de mogelijkheden om te switchen naar andere
produktierichtingen en de gemiddeld veel grotere bedrijven,
factoren, die geen van drieën gelden voor het gemiddelde
Europese melkveehoudersbedrij f.
De ontwikkeling bjj de vraag.
Aan de vraagzijde zijn er zowel gunstige als ongunstige
ontwikkelingen. Onbevredigend is het consumptiemelk-
gebruik. In het O.E.E.C.-gebied bleef weliswaar het ver-
bruik in absolute hoeveelheden gemeten tussen 1950 en
1959
gelijk, doch dat betekende bij een bevolkingstoename
van 7 pCt. (bijna 0,9 pCt. per jaar) een teruggang van het
verbruik per hoofd van de bevolking. Het resultaat van
de teruggang van het verbruik per hoofd en de toename
der melkproduktie was, dat in 1958 slechts 30 pCt. van
de melkproduktie als consumptiemelk kon worden afgezet
tegen ’37 pCt. in 1950.
Een belangrijke oorzaak’ voor de teruggang van het
consumptiemelkgebruik is de’ prijsstijging van consumptie-
melk. De prijs van consumptiemelk steeg in bijna elk land
aanzienlijk.’ De invloed van deze prijsstijgingen moet
echter niet worden overschat (zie tabel 2).
De prijselasticiteit van het consumptiemelkgebruik is
zeer gering. De prijsverhogingen waren veelal noodzakelijk
door kosfenstijgingen bij de producent en bij het detail-
handelsapparaat.
Een tweede factor voor de relatieve teruggang van het
consumptiemelkgebruik kan zijn de opkomst van duurdere
en meer veredelde consumptiemelkprodukten. Er vond nI.
een verschuiving plaats van losse melk naar flessenmelk
en van het gebruik van gewone melk naar koffiemelk.
13-7-1960
717
ÏABEL
2:
Consumentenprjzen in de munteenheid van het
betrokken land a)
juni
1951
juni
1955
juni
1959
050
0,52
0,57 0,38
0,40
0,44 6,50
7,0
Nederland
………………..
0,30 0,37
,
Zwitserland
…………………
West-Duitsland
…………….
0,53
0,68 0,77
België
…………………….5,35
0
.,21
0,44
–
0,69
,.
Denemarken
……………….
Zweden
……………………
0,54
0,58
0,74
Noorwegen
……………….
Verenigde Staten
…………….
0,202
0,25 0,29
a) Gegevens: ,,Preisberichtstelle des Schweizerischen Bauernverbandes”
Deze nieuwe distributievormen betekenen een efficiënter.
en hygiënischer verbruik, met tot dusver als gevolg dat
minder melk in de huishouding nodig is. De gezinsuit-
gaven voor melk werden echter – doordat de meer ver-
edelde produkten duurder zijn – niet lager doch meestal
zelfs hoger. Deze tendens zal zich in de toekomst op uiteen-
lopende wijze kunnen voortzetten. Zo is mogelijk: papier-
verpakking van consumptiemelk, het gebruik van gecon-
centreerde melk als consumptiemelk en het ontwikkelen
van een snel en goed oplosbaar melkpoeder, geschikt voor
gebruik als consumptiemelk.
Het
roomboterverbruik
ontwikkelde zich bevredigender.
De consumptie per hoofd nam toe van 4,4 kg in
1950/51
tot 4,9 kg in 1957/1958. Daarnaast nam de bevolking toe
met 8 pCt. Het roomboterverbruik steeg hierdoor vrijwel
evenredig met de stijging der melkproduktie. In 1957/58
werd ca. 34 pCt. van de totale melkproduktie gebruikt voor
de boterproduktie. Het consumptieniveau van véér de
oorlog werd vrij dicht genaderd. Het verbruik per hoofd
was toen 5,2 kg. De concurrentie van de margarine is dus
de laatste jaren in het welvarende Europa voorlopig wat
uitgewoed. De . hierboven weergegeven stijging van het
verbruik vond plaats ondanks een ongunstiger wordende
prijsverhouding tussen roomboter en margarine
TABTEL 3
Verhouding boter-
margarineprijzen
Ontwikkeling van het
verbrui1c der
volki
per
ng
1951
1957
1951
1957
Nederland
……….
2,3
3,2
2,4
2,9
3,0
3,8
9,1
8,8
Frankrijk
2,0
2,4 4,8
6,0
Duitsland
……….
2,5
3,5
5,6
5,9
Noorwegen
3,3
..
3,7
3,0 3,0
België
……………
1,8
2,1
9,6
.
6,9
Denemarken
1,6
..
2,0
6,5 7,8
Zweden
…………..
Engeland
………..
2,3
1,7
4,8
6,0
Zwitserland
…….
..
2,9
3,1
4,9
5,6
Gegevens:
O.E.E.C.
De jaren 1958 en 1959 bieden weinig houvast voor een
prijsvergeljking wegens de zeer wilde prijsbewegingen.
Het-kaasverbruik
gaf in de jaren 1950 tot 1959 een regel-
matige stijging te zien. Het gebruik per hoofd lag in
1958/
1959 18 pCt. boven het niveau van 1950. Het totale kaas-
verbruik kon hierdoor met ca. 30 pCt. stijgen. Bijna 20 pCt..
van de melkproduktie in het O.E.E.C.-gebied wordt tot
kaas verwerkt.
Van de overige besterruflingeri der melk moeten genoemd.
worden de (afnemende) teruglevering aan de’ b’oerderijen
en de
(sterk stijgende)
condens- en poederproduktie.
De
teriiglevering aan de boerderijen is in vele landeif nog
steeds belangrijk en neemt. in totaal nog
steeds meer
dan
10 pCt. der melk in beslag. De condens- en poederproduktie
neemt snel toe. In
1959 was ca. 5 pCt. van
de totalemelk-
produktie in het O.E.E.C.-gebied nodig voor de produktie
van condens en vol
.
*
poeder tegen 2 pCt.
*
in 19502). .
.
UW
DEELNEMING
*
Van belâng. is
n..,
r’v
4
.
J.M
*
vooral dat een .be-
WERELDWELVAART *
langrtjk deel van .
*
deze produktie een
4
.
afzetgebied vindt
,,INTERUNIE”
landen buiten Euro-
pa, waardoor de .
*
Eûropese markt kan
Parkstraat 30, Den Haag *
worden ontlast. De
-_.
C. *
condensexport naar
(advertentie)
landen buiten Eurd-
pa steeg van 145.000
ton in 1950 tot 305.000 ton in 1958, de éxport van melk-
poeder naâr landen buiten Europa van 13X00 ton tot
52.000 ton. Gereleveerd kan in dit verband worden de
Nederlandse condens- en vol poederroduktie. De pro-
duktie van condèss in Nederland steeg van 173.000 ton
in 1950 tot337.000 ton in. 1959. De export nam toe van
.112.000 ton tot 263.000 ton. Het grootste deel wordt afgezet
in Azië en Afrika. Hier heeft het Nederlandse bedrijfs-
leven met alle dynamiek en initiâtief, welke een vrij bedrijfs-
leven kan ontplooien, een geheel nieuw afzetgebied öpge-
bouwd. Nederland is verreweg de belangrijkste condens-
exporteur. Bij melkpoeder bezet Nederland de tweede
plaats na de Verenigde Staten.
Het is overigens een merkwaardige ontwikkeling dat
Nederland; dat op’ de belangrijke Engelse marktgeen rol
van betekenis speelt, in Zuid- en Oost-Azië een belangrijk
afzetgebied heeft gevonden en dat Australië en Nieuw-
Zeeland hun produktie niet.instellen op dit dichtbij liggende
afzetgebied,.
:doch
zich geheel concentreren op de op veel
grotere afstand gelegen Engelse markt.
Blijvende zuivelcrisis.
De in, het voorgaande weergegeven ontwikkeling liet
een jaarlijkse produktietoename zien van 2,5 pCt., een
gelijkblijvende consumptiemelkafzet (voor ca.
1/
deel van
de melkproduktie) en een ongeveer
evenredig
stijgende
kaas: en boterproduktie (voor ca. de helft van de melk-
prodüktie)
3
). Hët achterblijven van de consumptiemelk-
afzet is Ûiteindeljk de oorzaak van 4e ërisis. De discre-
pantie tussen vraag en aanbod is overigens niet groot.
Zij bedraagt nog jeen 1 pCt. van de jaarlijkse produktie.
In een jaar waarin de melkproduktie
tijdelijk
achterbljft
bij de normale ontwikkeling – bijv. zôals door droogte –
of in jaren waarin (tijdelijke) nieuwe afzetmogeljkheden
bij de tiormale ontwikkeling – bijv. zoals in 1959 door
droogte – of in jaren waarin
(tijdelijk)
nieuwe afzetmoge-
ljkheden opdoemen, zoals dit tot 1958 bijna steeds het
geval was — schijnt het dan ook, dat er niets aan de hand
is en dat de crisis is overwonnen. Het herstel der zuivel-
markt in 1959 was echter slechts schijn. De crisis, eind 1957
begônnen,’trad eind 1959 en de eerste helft van 1960 weer
met niette miskennenduideljkheid naar voren.
2)..
Het opstellén
yan een
exact sluitende melkbalans is, ten.
dele door
het gèbrekkige statistische materiaal,
maar vooral
door de noodzaak arbitrair gekozen herleidingssleutels te
gebruikeY, niet goed mogelijk.
3)
Het
voor het weergeven
van
deze ontwikkeling gebruikte
cijfermateriaal, vobr zcivér betrekking hebbend op het
O.E.E.C.-
gebied, iS voôr het belangrijkste deel ontleend aan de publikatie
van.de
OE.E,C.:
,,Problems
in dairy policy”.
718
– 13-7-1960
De crisis kan
een
blijvend karakter hebben. De O.E.E.C.
verwacht voor de komende vijf jaar een produktietoename
van 25 pCt., vergeleken met hét priduktiéniveau van
1955/56.
Verwacht wordt dat de bestemmingen van de
melk buiten de botersector (dus bij c’onsumptiemelk, kaas
en de overige melkbestemmingen) maximaal 10pCt. meer
melk kunnen opnemen dan in
1955/56
het geval was.
Het restant zou dan geheel verwerkt moeten worden tot
boter. Dit betekent een vergroting van het. boterverbruik
per hoofd van 35 pCt. in vergelijking ‘met een toename
van 20 pCt. die op grond van de trend van de laatste acht
jaar mag worden verwacht. Tenzij de
prijzen
dalen tot
zeer lage waarden
–
zoals die in 1958 reeds gerealiseerd
werden en zoals dit jaar opnieuw het geval dreigt te worden
–
is een
dergelijke
stijging van de consumptie pér ‘hoofd
niet te verwachten.
Een discrepantie tussen vraag en aanbod zoals hier is
geschetst
–
overigens in absolute hoeveelheden’ gemeten
iiog niet van zo grote omvang
–
is voldoende om een
permanente en ernstige zuiveicnisis te vëroorzaken. De ver-
wachtingen van de ,,Zentrale Markt und Preisberichtstelle
der Deutschen Landwirtschaft” en van de ,,Preisbericht-
steile des Schweizerischen Bauernverbandes” zijn gelijk-
soortig aan deze
–
sombere
–
verwachting. De dïscrepan-
tie tussen vraag en aanbod dreigt bovendien elk jaar groter
te worden.
Anderzijds
kan echter een ge’ringe verandering
in de trendmatige ontwikkeling bij vraag en aanbod
–
bijv. een geringere produktietoename, gelijk aan de toe-
flame der melkproduktie in Australië, Nieuw-Zeeland,
Verenigde Staten en ‘Denemarken
-.
de dreigende crisis
opheffen.
Voor ons land is van belang dat de te verwachten perma-
.nente crisis zich het scherpst zal doen gevoelen in het
E.E.G.-gebied, waarvan ons land deel uitmaakt. In dit
gebied is ni. de discrepantie tussen vraag en aanbod het
grootst. Voor de Euromarkt verwachtde Europese Com-
missie voor de jaren 1956/1965 een produktiestijging van
30 pCt. tegen een groter verbruik van 17’pCt.
Positie van Nederland.
Zonder de E.E.G. en zonder het streven naar Europese
integratie, zou de toekomst er voor de Nederlandse melk-
veehouderij bijzonder slecht uitzien. In Duitsland, Frankrijk
en België
–
van oudsher belangrijke afzetgebieçlen van
$.ledenlandse zuivelprodukten
–
neemt de’melkproduktie
het snelst toe yan alle O.E.E.C.-landen. Een tekën aan
de wand is de ontwikkeling van onze export van de niet
geliberaliseerde produkten boter, gecoridenseerde melk en
melkpoeder naar de E.E.G.-landen.
TABEL 4.
Export naar het E.E.G.-gebiçd a)
1955
1
1956
1
1957:
1
:1958
Boter
…………………………
–
23.347
18.725
20.652
10.872
16.024
16.150 12.405
~
1
,
3
~
154.635
14.935
Gecond. melk
…………………..
10.377 11.409
8.521
8.747
Melkpoeder
……………………
Kaas (een geliberaliseerd produkt)
. .
132,215
136.854
—2
a) Gegevens: Produktschap Voor Zuivel.
Zonder Europese integratie zou, zodra de moeilijkheden
op de zuivelmarkt zouden toenemen en de Duitse en’
Belgische melkveehouderij in ernstige afzetmoeilijkhed’en
zouden komen, eenzelfde ontwikkeling dreigen voor onze
kaasexport. De kaashandel is nu vo6r een belangrijk deel
geliberaliseerd. Alleen Frankrijk kent importbeperkingen.
Ondanks het E.E.G.-verdrag en een over de hele linie
stréven naar vrije handel, dreigde Duitsland vorig jaar
reeds met een deliberalisatie van de kaasinvôer, terwijl
België, ondanks Benelux en E.E.G., de eigen kaasproduktie
subsidieert en de invoer van onze kaas sinds vorig jaar met
een heffing belast.
Doör de ontwikkeling van de melkproduktie zou in
landen als Frankrijk, België en Duitsland de behoefte aan
onze produkten vrij snel verminderen. Wij zouden aange-
wezen zijn op de Engelse markt met het daar geldende
lage prijspeil en moeten concurreren met de goedkoop
producerende landen Australië, Nieuw-Zeeland en Dene-
marken. Ér zou reeds veel gewonnen zijn, indien deze drei-
ging door de uitvoering van het E.E.G.-verdrag werd door-
broken. Het lijkt erop, dat dit het geval zal zijn. Ook voor
de landböuwprodukten zal het EEG-verdrag versneld
worden uitgevoerd,
zij
het dat
,
de versnelling in langzamer
tempo,zal geschieden dan bij de industrieprodukten het
geval zal zijn. Bovendien zal het E.E.G..gebied zeer
spoedig voor zuivelprodukten een overschottenmarkt zijn,
zoals het in feite in 1958 reeds was en ook dit jaar zal
worden.
Zonder hier een nadere analyse van te geven, is dealge-
mene mening tav. de mogelijkheden, die de E.E.G. biedt,
als volgt weer te geven. De Euromarkt zal de komende
vijf jaar geen algehele oplossing voor onze afzetproblemen
betekenen. .Wel is er ruimte voor de optimistische ver-
wachting, dat een geleidelijke en matige verbetering moge-
lijk is. Dat’ is reeds veel, gezien hetgeen’ ons te wachten
stond zonder Euromarkt. Het is mogelijk
–
gezien de
geleidelijk groter wordende afzetkansen
–
dat door de
ontwikkeling der Euromarkt voorlopig voor ons land het
dieptepunt der crisis bereikt is.
Enkele overwegingen voor deze conclusie zijn de’ vol-
gende. De Euromarkt belooft op den duur een vrije uit-
wisseling van zuivelprodukten. Bij deze uitvoer zullen wij
echter gebonden worden aan een gemeenschappelijk
Europees prijspeil. Wat dit kan betekenen is te illustreren
aan de hand van de onderstaande tabel, ontleend aan
de voorstellen der Europese Commissie.
TABEL 5.
Producentenprjjs ,van melk
(in guldens; 3,7 pCt. vet; af boerderij)
Landen
met subsidies a) zonder subsidies
België
0,275
0,275
Duitslatid …………………….
..0,30
0,27
Frankrijk
……………………
..0,27
0,27
Italië
0,275
0,275
Nederland …………………….0,275
0,205
a) België, Frankrijk, Italië en Duitsland ondersteunen de melkveehouderij
door ‘bescherming van het binnenlandse prijspeil. Duitsland geeft daarnaast
nog een ‘kleine producentensubsidie. Nederland laat het prijspeil
Vrij,
doch
geeft omvangrijke producentensubsidies.
(ad’crIenhie)
MET ÉÉN
ROTTERDAMCH
(
EE
AANDEEL HEEFT
BE1EGGINGS(ONS0RTIUM N.V
GESELECTEERDE
RURECUE
],
ONDERNEMINGEN
IN 14 LANDEN
BLAAK 10 ROTTERDAM
13-7-1960
719
Geëist zal kunnen worden, dat wij zullen concurreren
op basis van het gemeenschappelijk Europees prijspeil dat
dicht in de buurt van onze producentenprjs inclusief
subsidies zal liggen. Het is immers – bij een werkelijk ge-
meenschappelijke’markt – niet acceptabel, dat ons land de
hele afzet tegen lage prijzen tot zich trekt en dat vervolgens
achteraf onze boerén f. 0,07 per kg melk of meer subsidie
ontvangen en de overige boeren niet. Van een concurrentie
op gelijke voorwaarden is dan geen sprake. De in het
E.E.G.-verdrag neergelegde regeling van de minimum-
pijzen biedt de mogelijkheid een concurrentie op gelijk
prijsniveau af te dwingen. Deze gang van zaken zal, tegelijk
met de verlaging der invoerrechten, de rentabiliteit van
onze export naar de E.E.G.-landen verbeteren, doch zal
de te exporteren hoeveelheden niet vergroten.
tdi
n
h
oeverre er
bij
dit Europese prijspeil anderzijds kansen
illen zijn om de te exporteren hoeveelheden te vergroten,
zal moeten worden afgewacht. In het eigen land zal de
t
9
tstandkoming der Euromarkt een teruggang in het ver-
bruik tot gevolg kunnen hebben. Zodra nl. het Europese
prijspeil in ons land doordringt, zullen de prijzen van boter
en kaas belangrijk stijgen, hetgeen een daling van het
verbruik zal betekenen.
‘Wat de export btreft, voor kaas is geen grote uitbreiding
te verwachten. De kaasexport is reeds – behalve voor
rankrijk – geliberaliseerd. In Frankrijk bestond tot
dusver slechts een vraag naar Nederlandse kaassoorten ter
grootte van 20.000 ton,’ waarii echter grotendeels voorzien
werd door de Franse zuivelindustrie, in Italië is de vraag
naar Hollandse kaassoorten nog geringer. Onze kaassoorten
ptssen ook niet zo goed bij het Franse en Italiaanse menu
en het publiek is gewend aan de inlandse kaassoorten.
Ook is het de vraag, of op Denemarken veel terrein is te
veroveren op de Duitse markt.
11 Denemarken levert voor een deel andere soorten en ook
is een blijvende discriminatie van Denemarken, gezien de
te verwachten associatie tussen E.E.G. en vrijhandelszone,
iiet waarschijnlijk. Het ligt althans niet voor de hand,
gezien het integratiestreven in de gehele wereld, dat de
historische en politieke dwaasheid zil worden begaan om
West-Europa in twee blokken te verdelen.
Voor boter zullen wij het moeten hebben van onze
1waliteit, die in het algemeen goed is, althans naar onze be-
grippen. Op de botermarkt is echter de dreiging van over-
produktie het grootst. Voor condens en poeder zijn de
mogelijkheden moeilijk te schatten. In elk geval zal binnen
het kader van de E.E.G. een sterke afzetorganisatie nodig
zijn, die in plaats van met prijsconcurrentie, zal moeten
werken met concurrentie door middel van betere kwaliteit,
invoeren, van merken, het voeren van reclame en andere
moderne hulpmiddelen.
De conclusie zal moeten zijn, dat de Euromarkt aan
een dodelijk dreigende ontwikkeling een halt toe kan
roepen, de afzet van onze produkten kan verbeteren, doch
Internationale huurkoopconcurrentie
Blijkens een artikel in ,,The Economist” van
30 april 1960 breidt de concurrentie op het terrein
van de huurkoopfinanciering ‘zich uit op het
internationale vlak. Terwijl de financieringsmaat-
schappijen te Londen het gezamenlijk optreden
van de C.I.T. en American Express op dit terrein
afwachten (een geduchte combinatie) hebben
twee Britse financieringsmaatschappijen hun
eigen plannen aangekondigd om belangen op het
Continent te verkrijgen. Bowmaker (waarin
Lloyds Bank een belang van 25 pCt. heeft) en
Lloyds & Scottish Finance (gezamenlijk eigen-
dom van Lloyds en de National Commercial Bank
of Scotland) zijn van plan een gezamenlijke
holding company in Europa op te richten met
een beginkapitaal van ongeveer Zw.
fr.
24 mln.
De maatschappij wil belangen verwerven in be-
staande financieringsmaatschappijen in de hoger
ontwikkelde Europese landen, omdat dit minder
riskant is dan het oprichten van een geheel
nieuwe maatschappij, die op onbekend terrein
zou moeten gaan concurreren.’
Vele van de grote huurkoopzakeii in het Ver-
enigd Koninkrijk hebben belangen in de landen
van het Gemenebest; tegen het einde van het
vorige jaar heeft.de United Dominion Trust een’
overeenkomst gesloten met vooraanstaande huur-
koopfirma’s op het Europese vasteland, om voor
elkaar als correspondent op te treden’ voor im-
en exportzaken. Maar met het Bowmaker-Lloyds
en Schotse plan werpt men zich voor het eerst
op de directe concurrentie in Europa, waar de
huurkoopgewoonte eerst sinds kort aan het op-
komen is. Het zal de banken en finaiicierings-
maatschappijen genoegen hebben gedaan dat de
Bank of England in principe voor deze buiten-
landse investeringen toestemming heeft gegeven.
Het
blijkt
dat de beoordelingsmaatstaf die de
autoriteiten voor aanvragen, voor buitenlandse
investeringen aanleggen er eenvoudig een isvan
financiële gezondheid, ofschoon van de investeer-
der geëist kan worden, dat hij van een ,,switch”-
valuta gebruik maakt, tegen een kleine premie.
geen afdoende oplossing zal bieden voor onze zuivel-
moeilijkheden. De noodzaak van export naar landen
buiten de E.E.G. zal blijven bestaan, tenzij onze melk-
produktie belangrijk wordt ingekrompen.
‘s-Gravenhage.
Drs. H. SCHELHAAS.
Blijf bij
–
Lees ,,E.-S.B.”!
,
72Q
13-7-1960
De ontwikkeling van het Gooi heeft geleid tot een sterke mate van verstedelijking. Het gebied
kreeg een belangrijk eigen stuwend bedrijfsleven.
Voor de verdere ontwikkeling zal men de conse-
quenties hiervan moeten aanvaarden. Dit betekent
dat men zal moeten
komen tot een duidelijker ste- – delijk karakter. De nog veelvuldig toegepaste zeer
ruime bebouwing moet worden tegngegaan. De
belangen van recreatie en natuurbescherming kun-
nen niet a priori als onaantastbaar worden be-
schouwd. Voor een harmonische verdere ontwikke-
ling van het Gooise gebied zal een beperkte aan-
tasting van natuur- en recreatieterreinen, alsmede
van het agrarische gebied, in de bpchôuwing moe-
ten worden betrokken. Afleiding van een deel van
de bevolkingsaanwas van Amsterdam en van het Gooi naar met name de noordwestelijke Veluwe
zal kunnen worden
gestimuleerd. De
bouw van
satellietsteden
in zuidelijk Flevoland
lijkt,
mede
met het oog op de veiligheid, minder wenselijk. Aan
de aanleg in de polder van een compenserend heide-
veld ware de voorkeur te geven.
ruimtelijke ordening
van het Gooi
Het Gooi vormt een prachtig woongebied in het centrum
van het land, dicht
bij
Amsterdam en Utrecht. Het is dan
ook geen wonder, dat – vooral na het aanleggen van de
spoorlijn tussen Amsterdam en Amersfoort – de bevolking
in dit gebied sterk is toegenomen. In de voormalige heide-
dorpen, waar, naast boeren en vissers (Huizen), ook wevers
woonden, die werkten in de tapijtindustrie, vestigden zich
welgestelde forensen en renteniers. Zij bouwden landhuizen
en villa’s in een prachtig, nog landelijk gebied, waar, met
eikenhakhout omzoomde boekweit- en roggevelden rondom
de esdorpen overgingen in met heide bedekte golvende
hoogten en groene grasvlakten (de meenten). De heide-
velden ‘waren, evenals de meenten, gemeenschappelijk
bezit van de erfgooiers.
Geleidelijk vestigden zich meer en uit andere groepen
stammende bewoners in hët Gooi. Er ontstonden nieuwe
bedrijven, zoals de seintoestellenfabriek in Hilversum,
welke uitgroeide tot de belangrijke elektronische industrie
van vandaag. Ook vormde zich de bedrijvigheid van en
in Verband met de in Hilversum gevestigde radio-omroepen,
een stuwende bestaansbron van betekenis. In Huizen
bevindt zich eveneens een belangrijke stuweftde industrie.
Laren en Blaricum, maar ook Bussum, zijn nog in sterkere
mate forensenplaatsen. Naarden, dat een zeer hoog per-
centage woonforensen onder zijn inwoners telt, is tevens
van betekenis als vestigingsplaats voor de industrie.
De tabellen 1 en 2 geven van een en ander een duidelijk
beeld ‘)
De stuwende industrie is de laatste jaren regelmatig ll
betekenis toegenomen. Voor de zes gemeenten gezamenlijk
groeide de werkgelegenheid in deze bedrijven tussen 1949
en 1957 met ongeveer 30 pCt. méér dan de totale mannelijke
beroepsbevolking. Ten tijde van de samenstelling van dit
artikel waren betreffende de stuwende dienstenverlening
nôg geen gegevens beschikbaar. Mede met het oog op de
daar gevestigde radio-omroepen kan echter worden aange-
nomen, dat deze sector vooral in Hilversum van grote
betekenis is.
1)
De in deze tabellen verwerkte gegevens werden welwillend
beschikbaar gesteld door de Provir!ciale Planologische Dienst
aii Noordholland, .
13-7-1960
TABEL 1.
De omvang van de stuwende werkgelegenheid voor mannen
in de Gooise industrie
De totale man-
De stuwende
nelijke beroeps-
industriële
(2) in procenten bevolking in
werkgelegen-
van (t)
1956 a)
held in 1957 a)
(1)
(2)
.
(3)
Hilversum
25.469 7.276 28,6
Bussum
9.570
1.035
10,8
Naarden
3.371
967
28,7
Blaricum
1.408
–
0
Laren
3.160
•
312
9,9
Huizen
3.855
2.646
68,6
Totaal
46.833
12.236
26,1
a) De hier geheven cijfers
zijn niet beschikbaar voor hetzelfde
jaar.
Hoewel dus het Gooi in belangrijke mate een ,,eigen eco-
nomisch leven leidt”, blijkt uit tabel 2, dat het aantal buiten
het Gooi werkzame woonforensen tussen 1947 en 1956 –
ook in verhouding tot de totale beroepsbevolking – nog
aanzienlijk is toegenomen. Het forensisme tussen de Gooise
gemeenten onderling blijkt eveneens van grote betekepis.
De hiervôér geconstateerde situatie in Naarden bijv., kon
daardoor ontstaan.
Dit verschil in structuur tussen de Gooise gemeenten
zal ook van invloed zijn op de toekomstige ontwikkeling.
Zonder meer is in dit verband duidelijk, dat een beperking
van de groei van overwegend forensenplaatsen minder
ingrijpend zal zijn dan het afremmen van de ontwikkeling
van een aantal hoog gespecialiseerde en bovendien nog
expansieve takken van bedrijf.
Intussen gaat dè groei van de Gooise bevolking onver-
minderd voort. De zes Gooise gemeenten tezamen hadden:
in 1870 : 16.500,
in 1946 : 148.000,
in 1900 : 38.000,
in 1950 : 162.000,
in 1920 : 76.000,
in 1957 : 183.000
inwoners. Naar schatting zal het totale inwonertal in
1980 300.000 bedragen.’
Hoewel – mede als gevolg van de toen reeds bereikte
omvang – de relatieve groei der bevolking na de tweede
wereldoorlog enige vertraging onderging, is zulks met de
721
TIBEL 2.
Overzicht van de in het Gooi wonende forensen, vergeleken met de beroepsbevolking a)
Forensen, werkzaam Forensen, werkzaam
Forensen, niet werkzaam
binnen het Gooi
buiten het Gooi
in een bepaalde gemeente All e woonf orensen
Beroeps-
bevolking
,
=
5
=
o
5
–
S
o
=
S
o
2
O
0
2
O3
O
3
Q .o
0
2′
Q
O
–
00
._u.o
O
Os Os Os Os
Os
O
Os
05
O5
Os
Os
Os Os Os
E5
Os Os
Os
os
Os Os
os
Os Os
F-lilversum
17.89
20.995
394
94i
2
5
19
25
2.056
2.758
12
13
40
36 865
1.234
5
6
54
55
3.315
4.934
19
24
38
36
Bussuni
6.869
8.185
573
1.113
8
14
28 30
1.532
2.340
22
29
30
30 345
384
5
5
22
17
2.450
3.837
36
47
28 28
‘1aarden 2.429 2.865
353
498
15
17
17
13
709
1.097
29
38
14
14
186
171
8
6
12
8
1.248
1.766
51
62
14
13
Slaricum
999
1.192
120
268
12
23 6
7
152
385
15
32
3 5
56 34
,6
3
4
2
328
687
33 58
4
5
Laren
2.225 2.594
252 478
II
18
12
13
339
595
15
23
7
8
89
161
4
6
6
7
680
1.234
31
48
8
9
Huizen
2.383
3.101
382
464
16
15
18
12
297
538
12 17
6
7
62
256
3 8
4
11
741
1.258
31
41
9
9
totaal
32.804138.93212.074
13.763
1
6
10
1
100
110015085
17.686
1
16
1
201100
100
1.603
12.240
S
1
6
102
100
8
.
762
13.7161
27
1
35
101
1
100
a)Voor zover gezusshoofden en alleenstaanden (mannen en vrouwen).
absolute toeneming niet het geval. Weliswaar is de gemid-
delde
jaarlijkse toeneming tussen 1950 en 1957 (ca. 3.000)
lager dan die tussen 1946 en 1950 (ca. 3.500), maar toch
ligt dit cijfer voor de eerstgenoemde periode nog boven dat
voor het.tijdvak tussen 1920 en 1946 (ca. 2.800). Het is
dan ook niet uitgesloten, dat de bevolking zich tussen
1946 en 1980 opnieuw zal verdubbelen. Bij deze groei is de
op het Gooi gerichte migrantenstroom nog steeds van
belang. Over de jaren 1950 tot en met-1956 bedroeg het
positief migratiesaldo voor de gezamenlijke Gooise gemeen-
ten in totaal 7.381, of meer dan 1.000 inwoners per jaar.
Reeds in de jaren twintig was langzamerhand een groot
gedeelte van de engen
bij
de dorpen omgezet in villaparken.
Ook de heidevelden en bossen dreigden ten offer te vallen
aan de bebouwing: Om een vormloos dichtbouwen tegen
te gaan – een doeltreffende beheersing van de stedebouw-
kundige ontwikkeling was.destijds nog aanzienlijk moeilij-
ker dan nu – en de prachtige heidevelden en bossen te
sparen, werden van gemeentewege diverse bossen en land-
goederen aangekocht. Eveneens in die jaren werd het erf-
gooiersbezit aan woeste grond en bos voor het grootste
deel overgedragen aan’ een daartoe gevormde stichting
,,Het Goois Natuurreservaat”. Ook de meenten, die
eveneens een landschappelijk bijzonder aantrekkelijk ele-
ment vormen, konden tot nu toe grotendeels behouden
blijven.
Wanneer we thans de toekomstige ontwikkeling van
het Gooi aan een nadere beschouwing onderwerpen, dan
moet in de eerste plaats worden opgemerkt, dat, gezien
het belangrijke aantal woonforensen, deze niet los is te
denken van met name de situatie in Amsterdam, waar in
1956 69 pCt. van deze bevolkingsgroep haar werkkring
had. Dit ongeacht hetgeen hiervéér werd opgemerkt over
het ,,eigen leven” van een belangrijk deel van de Gooise
economie.
De vraag rijst nu, waar de verwachte ,,overloop” van
Amsterdam zich het beste kan vestigen. In dit verband
kan worden gewezen op het ,,Leitmotiv” van de Commissie
Westen des Lands: ,,Laat de Randstad naar buiten toe
uitgroeien”. Voor de Amsterdamse agglomeratie betekènt
dat een uitbreiding in Noord, inZaandam en zo mogelijk
nog verder noordwaarts.
Met betrekking tot de eveneens door de Commissie
Westen des Lands gepropageerde toekomstige ,,opvang-
centra” in het randgebied van zuidelijk Flevoland ligt
de vraag voor de hand, waarom grote nederzettmgen te
bouwen op een peil van 2,5 á
3,5
m beneden N.A.P., terwijl
zich in de directe nabijheid een hoog gelegen en ook overi-
gens voor de woningbouw
bij
uitstek geschikt gebied (het
Gooi) bevindt. Zijn onze planologen er nog steeds niet
van overtuigd, dat wonen onder de zeespiegel in sommige
delen van ons land een noodzakelijk kwaad is, dat daarom
ook tot de werkelijk noodzakelijke gevallen beperkt dient
te blijven?
Ten slotte zij hier nog gewezen op de
wenselijkheid
een
gedeelte van de ,,overloop” van Amsterdam – en mogelijk
eveneens van een gedeelte van de aanwas van de bevolking
in het Gooi – naar verder weg gelegen gebieden af te
leiden. Met name valt in dat verband te denken aan de
noordwestelijke Veluwe, dat als vestigingsgebied veel
aantrekkelijks bezit en waar de komst van nieuwe bedrijven
– ook indien zulks gepaard gaat met een toestroming van
nieuwe bewoners – veel kan bijdragen tot een verbetering
van de stagnerende ontwikkeling.
Een artikel over het Gooi is niet de plaats om de hier
aangeroerde vraagstukken uitvoerig te behandelen. Deze
te noemen is echter noodzakelijk, omdat een ieder, die
zich verdiept in de ontwikkeling van het Gooi, zich er
rekenschap van zal moeten geven.
Bij een nadere beschouwing van de in het Gooi op korte
termijn nog aanwezige uitbreidingsmogelijkheden blijkt,
dat er buiten de natuurgebieden en de meenten weinig tot
bouwterrein te bestemmen gronden meer over zijn. Voor
de naaste toekomst zou daar niet meer dan ca. 500 ha
beschikbaar zijn, waarvoor gemiddeld op niet meer dan
ongeveer 30 woningen per ha gerekend zou kunnen worden.
Bovendien zou naar schatting de helft van dit aantal beno-
digd
zijn
voor de opheffing van het woningtekort der reeds
aanwezige bevolking. Voor uitbreiding komen dus globaal
niet meer dan 8.000 woningen beschikbaar, die tezamen
plaats bieden aan 25.000 â 30.000 bewoners. Indien we
vërder bedenken, dat het aantal inwoners van het Gooi
zal kunnen groeien tot 300.000 in 1980, dan blijkt, dat er
volgens de huidige plannen tot dat jaar voor ongeveer
80.000 inwoners geen ruimte beschikbaar zal zijn.
Bij
de
tot nu toe gevolgde bouwwijzè betekent dit een tekort van
bijna 1.000 ha ruw bouwterrein.
Deze bouwwijze, welke is ontleend aan het oude vesti-
gingspatroön van landhuizen en villa’s, later gevolgd door
eenvoudiger woningtypen, en welke stoelt op het beginsel
van ,,buiten wonen”, temidden van bos en heide, begint
echter hoe langer hoe meer een anachronisme te worden.
Duidelijk wérd in het Gooi de waarheid bewezen van het
Engelse gezegde ,,You cannot eat the pie and have it”.
722
.
13-7-1960
De gemiddelde bewoner van hetGooi woont al lang niet
meer buiten, maar in een stad. Men zal zich dat dienen
te realiseren en men zal, mee dan tot – nu toe, de conse-
quenties. daarvan moeten aanvaarden. Dit houdt in, dat
in het Gooi het ontstaan van een werkelijke stad met een
uitgesproken centrum moet worden bevorderd, welke
een groot gedèelte van het gebied dient te omvatten. Het is
duidelijk; dat Hilversum als dit centrum het meest in
aanmerking kbmt.
Als complement van deze gedachte zou het natuur- en
landbouwgebied verslindende
–
,,landelijke”. vestigingspa-
troon moeten worden beperkt, als minder passend
bij
de
huidige structuur van de,, Gooise samenleving. Slechts
enkele landelijke stukken, zoals bijv. in de omgeving van
Blâricum, zullen in deze ,,Gooistad” kunnen worden
behouden. Deze ontwikkeling lijkt noodzakelijk
bij
de te
verwachten zeer grote bevolkingstoeneming, ook al mocht
men er in slagen, deze voor een deel naar elders af te leiden.
Zij is, zoals reeds werd opgemerkt, bovendien een logisch
uitvloeisel van de in het verleden gegro’eide situatie. Gaat
men verder op de nu nog veel gevolgde weg, dan zullèn
grote terreinen nodeloos ten offer vallen aan een op zichzelf
reeds ongewenste ontwikkeling.
Landbouw, recreatie en landschapsschoon worden meer
bedreigd door een weinig intensieve – die wel
de open ruimten verstoort, maar ze niet volledig benut –
dan door een meer compacte stedelijke occupatie van
beperkte terreinen. Hierbij zij nog opgemerkt, dat het
agrarische gebied een integrerend onderdeel vormt van het
traditionele Gooise landschap en daar even bezwaarlijk
uit kan worden weggedacht als bos en heide. Evenzeer
heeft het een niet te onderschatten recreatieve functie.
Daarom is het reeds uit landschappelijke overwegingen
bezwaarlijk de ,,beperkte resten van de vroegere heide-
velden en andere recreatieruimten” a priori als onaan-
tastbaar
bij
de belangenafweging uit te schakelen, zo-
als dit is gedaan door de Commissie Westen des
Lands (blz. 99-100 van de toelichting
bij
haar rapport).
Dat zulks uit andere overwegingen geheel onaanvaardbaar
is, behoeft na het voorgaande geen nader betoog. Men zal
er zich van de.zijde van natuurbescherming en recreatie
van bewust moeten
zijn,
dat een al te starre defensieve
houding zal gaan ten koste van een harmonische ontwikke-
ling van de stedelijke agglomeratie in het Gooi en mogelijk
ook van de veiligheid van tienduizenden va9 onze mede-
burgers. Als dan toch aan ab’solute handhaving van het
huidige areaal bos en woeste grond een zo grote betekenis
moet worden toegekend, dn
lijkt
de aanleg in zuidelijk
Flevoland van een compenserend heideveld een nog meer
voor de hand liggende oplossing.
Met betrekking tot de recreatieterreinen in het Gooi
kan voorts nog worden opgemerkt, dat deze – als gevolg
van de verdergaande verstedelijking – hun functievoor de
vakantierecreatie toch grotendeels zullen verliezen. Voor de
noodzakelijke dagrecreatie kan met minder grote en inten-
siever gebruikte terreinen worden volstaan. Anderzijds zal
het verlies aan agrarische en natuurterreinen echter beperkt
kunnen worden door de overgang naar een meer volledig•
stedelijk bebouwingstype, waardoor grotere dichtheden
kunnen worden bereikt dan tot nu toe het geval was. De
noodzakelijke verruiming van de Hilversumse dorpskern
zal kunnen samengaan met de vorming van een ,,city” met
kantorenwijk. Een belangrijk aantal’ verouderde en onge-
riefelijke villa’s zou voorts kunnenworden vervangen door
moderne, stedelijke woonhuizen. Hierdoor kan een groter
aantal mensen worden ondergebracht binnen het reeds
bebouwde gebied.
‘s-Gravenhage.
D. 11. FRANSSENS.
Vestigingseisen onder de S.-E.R.-loep
Inleiding.
Op 14 februari 1958 vroeg de Staittssecretaris vai
Economische Zaken aan de Sociaal-Ecoiiomische Raad
advies betreffendé de ontworpen Vestigingsbesluiteri voor
drogisterij-, tabaks- en levensmiddelenbedrijven. Het is
niet onmôgeljk, dat er op de Bezuidenhoutseweg enkele
weken geleden een zucht van verlichting hoorbaar is
geweest toen dit advies, tegelijk met het in 1955 gevraagde
voor de sector parfumerieën, daar van het ene gebouw
naar het andere ging.
.De wetgeving met betrekking tot’ de detailhandel en
het âmbacht geeft nogal eeis aanleiding tdt verschil van
mening
1
). Eén van dé Raamwetten is de Vestigingswet
Bedrijven 1954, die langzamerhand de Vestigingswet
Kleinbedrijf 1937 aflost. Dit géschiedt door er niéuwe
vestigingsbesluiten op te enten. Voor de hierboVen genoem-
de sectoren moest,dat nog gebeuren: de ontwerpen zijn
daarom door de Commissie Adviezen Vestigingsregelen
van de S.-E.R. bezien. En kritisch bèzien: het advies voor
de verschillende levensmiddelenbedrjven leidt tot een
1)
Zie: ,,De zin van het zinloze”, door Mr. 0. Leyendekkers
in ,,E.-S.B.” van 2 juli 1958 en ,,Het Vestigingsbesluit Le-
vensmiddelenbedrijven”, door Prof. Dr. F. L. van Muiswirikel
in ,,E.-S.B.” van 10 september
1958.
geheel andere opzet dan die, welke ten grondslag ligt aan
het ontwerp van de Staatssecretaris, zodat de Commissie
gemeend heeft een geheel nieuw voorontwerp te moeten
sâmenstellen.
Hoeveel meningen en belangen er
zijn,
blijkt kel uit
het feit, dat niet minder dan 54 organisaties gebruik hebben
gemaakt van de mogelijkheid verzoekschriften in te dienen:
alle met wensen die zij meenden •naar voren te moeten
brengen omdat
zij
een aantasting van de belangen van de
bij hen aangeslotenen vreesden.
Wie het rapport doorleest krijgt wel zeer sterk de indruk
dat het juist de hoogte van de stapel verzoeken is geweest,
die de Commissie bij het behandelen van elke reactie
zich weer deed afvragen: wat is eigenlijk het
doel
van deze
besluiten. Voor degene die als doelstelling
een verhoging
van het peil van de bedrijfsuitoefening wil
aanvaarden is
het advies bslist zeer bevrèdigend. Hier en daar vindt
men weliswaar voorstellen om de eisen van vakkennis
en handelskennis wat te wijzigen, maar dit geschiedt op
goede gronden.
De Commissie heeft de werkelijkheid van de ontwikke-
ling aanvaard enwenst op deze ontwikkeling geen rem
aangebracht te zien in de vorm van vestigingsregelen.
Menig middenstander zal dit niet zonder meer aanvaarden:
13-7-1960
1
723
in middenstandskringen hoort men dikwijls de mening dat
de regelen er zouden zijn om de gevestigde bedrijven te
beschermen tegen teveel verkooppunten, omdat een onver-
antwoord toenemen van dit aantal zal inhouden, dat een
voldoende hoog peil’ van bedrijfsuitoefening niet gehand-
haafd zou kunnen blijven.
Branche-patroon.
De structuur van een branche is geen vast gegeven.
Naar tijd en plaats zijn er verschillen, omdat de behoeften
van de afnemers verschillend kunnen zijn. Een te scherp
in een wetgeving getekend branche-patroon ontneemt de
betrokkenen elke vrijheid van beweging en zal daarom
onvermijdelijk tot een verstarring leiden: de Commissie
wil dan ook flexibiliteit mogelijk maken door in de regelen
ruimte te bieden. De artikelen van de levensmiddelen-
kleinhandel worden door haar ondérscheiden in drie groe-
pen. Twee daarvan worden uitdrukkelijk genoemd, ni.:
de groep, welke speciale eisen van vakbekwaamheid
aande verkoper stelt;
de groep, waarvoor de eis, dat de verkoper met
levensmiddelen vertrouwd is, een waarborg voor een
voldoende mate van vakbekwaamheid inhoudt.
Daarnaast is er dan nog een groep van artikelen waarvoor
nimmer een vestigingseis heeft gegolden.
Het algemeen levensmiddelenbedrijf.
Het algemeen levensmiddelenbedrijf kreeg
geen
plaats
in het nieuwe voorontwerp dat de Commissie heeft samen-
gesteld. Het heeft een andere gestalte in de gedachtengang
van de Commissie. In het concept van de Staatssecretaris
was bepalend het voeren van
vijf
groepen artikelen: de
ondernemer zou gedwongen zijn een groot assortiment
aan te houden en daarin ook de artikelen te behouden
waarVan de omzetsnelheid niet voldoende was ‘om het
economisch te kunnen rechtvaardigen. Het overstappen
naar het specialistisch levensmiddelenbedrijf – hetwelk zou
ontstaan bij een versmalling van ht assortiment tot min-
der dan de vijf groepen – was zonder meer niet mogelijk:
er zou dan een ander diploma, namelijk voor een gespecia-
liseerd bedrijf, nodig zijn. Bredere assortimenten vindt
men vooral op het platteland, zonder dat men daar kan
spreken van een algemeen levensmiddelenbedrijf, hetwelk
trouwens alleen voor de economisch sterken is weggelegd
en waarin een aanzienlijke omzetgrootte noodzakelijk is
voor een redelijke rentabiliteit. Dit plattelandsbedrijf, met
een vrij breed assortiment, kan geholpen worden met de
moeilijkheid dat formeel een groot aantal diploma’s nodig
is, nl. door het verstrekken van ontheffingen. De praktijk
leert evenwel dat deze ontheffingen zeer moeilijk verkregen
kunnen worden als niet een voorganger reeds artikelen
van een bepaalde branche in zijn neven-assortiment voerde.
De Commissie beschouwt het algemeen levensmiddelen-
bedrijf als een uitgegroeid bedrijf. Zij acht het gewenst
deze uitgroei mogelijk te maken door het kruideniers-
bedrijf wat meer bewegingsvrijheid te laten. Voor één
produkt moet evenwel toch een aanvullend examen
worden afgelegd, al. voor het verse vlees.
Vereenvoudiging van het branche-patroon.
De vereenvoudiging van het branche-patroon kan naar
de mening van de Commissie worden verkregen door het
aanwijzen van typerende artikelen voor een bedrijfstak.
Dit zijn er naar haar mening steeds slechts çrkele. Voor
de kruidenier zijn het: kaas, peulvruchten of vleeswaren
en in samenhang daarmee de panklare kip. Voor de groente-
boer zijn het aardappelen, verse groenten en vers binnen-
lands fruit, mits deze waren niet voorverpakt zijn, want
dan mogen zij door elk ander levensmiddelenbedrijf
verhandeld worden.
Naast de typerende goederen noemt
zij
andere, waarvobr
slechts ,,vertrouwdheid met levensmiddelen” nodig is om
ze te mogen verkopen. Dit is een vrij grote lijst geworden,
welke voornamelijk verpakte artikelen betreft.
Terecht heeft de Commissie met de structuurwijziging
rekening gehouden: het feit dat er tegenwoordig niet veel
meer ,,los” wordt verkocht, betekent dat de eis van vak-
bekwaamheid een ander element krijgt.
Zodra de detaillist alleen merkartikelen in verpakking
verkoopt kan zijn vakkennis omtrent de inhoud hèm,
evenmin als aan de consument, veel baat brengen. Tot
het assortiment van de kruidenier behoren, naar de mening
van de Commissie, tevens een sortering eenvoudige huis-
houdelijke artikelen, tabaksartikelen en eenvoudige verpak-
te geneesmiddelen. Voor een ontworpen beperking van,
door de kruidenier te voeren, toiletmiddelen tot zeep,
toiletpoeder, tandpasta en shampoo, ziet de Commissie
geen reden: zij wil de kruidenier voor de verkoop van
parfumerieëri, kosmetische artikelen en toiletartikelen geen
beperkingen opleggen. Hij kan zijn assortiment uitbreiden
met het v&rwerven van een bekwaamheid voor andere’
sectoren,
bijv.
voor de verkoop van vers vlees. Er is geen
eenstemmigheid in de Commissie .over de plaats van
gepasteuriseerde melk en gepasteuriseerde melkprodukten:
een deel meent, dat deze op de algemene lijst behoort een
ander – even groot – deel dat
zij
alleen bij de melkhandel
in goede handen zijn.
De vrijheid van vestiging.
Juridisch geeft dit ontwerp , ongetwijfeld een grotere
vrijheid. De Commissiè zegt, dat dit nog niet impliceert,
dat ieder de hem geboden mogelijkheden maar onmiddellijk
zal gaan gebruiken. Ze wijst er op, dat een ondernemer
toch wel degelijk eerst zal gaan overwegen of de vergroting
van het assortiment rendabel zal zijn. Dit is echtef proble-
matisch. Er is een categorie ondernemers die, inderdaad
dienovereenkomstig handelt. Maar er zijn niet-detaillisten,
die belang kunnen hebben ‘bij het verkrijgen van nieuwe
verkooppunten voor hun bedrijf: de grossiers en fabrikan-
ten. Daar deze groepen ook in vele gevallen een finan-
cieringsfunctie vervullen is het niet onmogelijk, dat er een
druk op de detailhandelsbedrijven wordt uitgeoefend om
het assortiment te verruimen. Een aanzienlijke toeneming
van de parallellisatie is dan ook niet onwaârschijnlijk. Het
zal daarom voor de detailhandelsbedrijven in verschillende
gevallen aanbeveling verdienen in onderling overleg le
beperking van de assortiment&n te regelen ten bate van
de rentabiliteit van de bedrijven. Voorkomen dient te
worden,,dat het ene bedrijf zijn assortiment gaat verruimen
met de artikelen van het andere om de nieuwe artikelen
als lokmiddel ‘te gaan gebruiken. Hierbij zij aangetekend,
dat het in het algemeen niet eenvoudig is door overleg
tussen middenstanders resultaten te bereiken.
De ambulante handel.
Ook de ambulante handel wordt geleidelijk in het be-
schermde gebied opgenomen. Een ,,vastè wijkrijder” wordt
door de Commissie als ambulant gezien, een rijdende winkel
724
13-7-1960
ziet
zij,
evenals de Staatssecretaris dit deed als sedentair. Voor
het stellen van lagere eisen pleiten verschillende argumenten,
o.a. de mogelijkheid van het overgaan van een ambulant
bedrijf naar een bedrijfsuitoefening
,
in een winkel. Naast
lagere: financieringseisen (voldoende middelen voor een
bedrijfsuitoefening gedurende een half, inplaats van een
heel jaar) worden lagere eisen aan handeiskennis wenselijk
geacht. Voor de vakkennis acht men het onjuist de eisen
lager te stellen dan die aan de winkelier.’
Voor één bedrijf acht de Commissie een vestigingsrege-
ling onnodig, nl. voor de broodslijter: de problematiek van
deze ondernemer is daarvoor te eenvoudig.
Eisen.
Op verschillende plaatsen heeft de Commissie gesnoeid
aan de vestigingseisen: vooral bij de tabakshandel, waar
zij het vakdiploma geheel wil laten vervallen. De wijziging
lijkt evenwel ingrijpender dan
zij
in feite.is
want de praktijk
leert dat het diploma na enkele maanden studie kan worden
behaald.
De kansen.
Het lijkt weinig waarschijnlijk, dat de definitieve vormen
van de vestgingsbesluiten in belangrijke mate zullen afwij-
ken van de thans geadviseerde. De zaak is grondig be-
schouwd: iedëre belanghebbende heeft inmiddels gelegen
heid gehad om zijn standpunt naar voren te• brengen en
te verdedigen. Men proeft in het advies overal het principe
van het ,,bevorderen van de goedé bedrijfsuitoefening’,’,
zodat een verandering in deze fase alleen nog mogelijk is
als er sterke en klemmende argumenten..kunnen worden
aangevoerd. 1
De gevolgen.
Het is moeilijk aan te geven wat de gevolgen zullen zijn.
Zij •vormen echter’ het belangrijkste facet van de zaak.
De detailhandel is geen statisch geheel met een in vaste
Iijntjes te tekenen patroon. Er komt ruimte – dit is duide-
lijk – speciaal voor de jongere ondernemers. De ouderen,
beladen met ,,historische rechten”, bezaten al veel van
de rechten, die nu voor de jongeren verkrijgbaar zullen
zijn. Dit zal geen revolutie veroorzaken
……
wel hier
en daar een kleine guerilla of een schijngevecht. Hierbij
past dan de vraag of dat zo erg is: het houdt de geesten
wakker en als de strijd met verstand gevoerd ‘wordt zal
het aantal slachtoffers beperkt zijn.
Schoonhoven.
Drs. B. W. BUNK.
Beschouwingen over het Radcliffe-rapport
(IV)
De positie van de Bank
of England (hoofdstuk IX)
Een zowel voor economisteri als politici altijd boeiende
kwestie’is de verhouding tussen de centrale bank en de
regering, in casu dan vooral de Minister van Financiën.
Ook dit vraagstuk werd vroeger, met name in de 19e eeuw
anders gezien: de circulatiebank had haar eigen taak,
en om die taak uit te voeren had zij een leidraad mee-
gekregen (de dekkingsregeling) en een of meer instrumenten
van monetaire politiek (vooral discontopolitiek, later ook
open-marktpolitiek). Daarmee was dé monetaire politiek
in hoofdzaken geregeld en dit was een regeling, waardver
ook de Regering geen zeggenschap meer bezat. Sterker nog:
een ingrijpen van de regering in deze verhoudingen werd
met nog meer argwaan beschouwd omdat het gevaar voor
inflatie veel meer van de Overheid dan van de particuliere
sector werd gevreesd.
Reeds in de jaren twintig van deze eeuw’ kwam hierin
wijziging, nog niet in formele zin, doch in ieder’ geval wel
materieel beschouwd. En na de tweede wereldoorlog heeft
men ook de wettelijke consequenties van de gewijigde
verhouding getrokken. Nu de monetaire politiek niet lan-
ger meer kon worden beschouwd als een afzonderlijk’
terrein, doch integendeel steeds meer vervlochten raaktë
friet de andere onderdelen van de economischepolitiek,
meende men ook formeel aan de onafhankelijkheid van
de centrale bank zekere grenzen te moeten stellen. De ge-
volgde methoden in Groot-Brittannië en Nederland zijn
daarbij in hoge mate gelijk geweest: in beide landen zijn
de aandelen van de Bank genaast, in beide landen kreeg
de Minister van Financiën het recht aan de leiding van de
Bank aanwijzingen te geven, waardoor tot uitdrukking
werd gebracht het beginsel van de uiteindelijke verant-
woorde1ïjkheid van de regering ‘ook voor de monetaire
politiek. Zowel bijons als in Engeland echter is de Centrale
Bank in hoge mate een onafhankelijk orgaan ‘gebleven,
dat zeker niet als een onderdeel van het staatsapparaat
zonder meer kan worden beschouwd en ook kan men
zeggen, dat deze ruime onafhankelijkheid in beide landen
steeds en vrij algemeen gewaardeerd is, omdat dardoor
de politieke invloeden van de dag een niet te grote invloed
hadden op het monetaire beleid en ook omdat de flank-
leiding op deze wijze het traditioneel grote gezag, dat zij
tegenover het bankwezen bezat, kon handhaven.
Men moet bij dit alles in het oog houden, dat de voor
de Minister yan Financiën bestaande mogelijkheid om
aanwijzingen aan de Bank te geven; meebrengt dat de
Minister zich in de volksvertegenwoordiging niet zal kunnen
onttrekken aan een discussie over het monetaire’ bèleid,
ook als dit meer in concreto door de Centrale Bank is ge-‘
voerd. Dit lijkt mij uit democratisch oogpunt een belang-
rijke zaak. Het is dan ook merkwaardig, dat er ndg steeds
kringen zijn, die ook voor onze tijd willen vasthouden aan
volkomen onafhankelijkheid van de Centrale Bank. Op
pittige wijze rekent de Radcliffe-commissie met deze mening
af; om haar scherpe formulering moge de betreffende par.
768 hierin haar geheel worden weergegeven:
,,Tn saying this we are not saying anythin that differs in
any important respect from the views as to the Bank’s proe’r
constitutional position which were putbefore us by the Treasurj’
and the Bank. We are however dissociating ourselves from a
view which was explicit or implicit in more than one of the
,
representations of other witnesses, that the public interest requires that the central bank should be assured complete
independence form politica! influence. ‘We do not ‘share this
view, however appropriate i t might be to some different economy
or to some different State system, if only because it seems to us
that It either contemplates two separate and independent agencics of government of which each is capable of initiating and pursuing
13-7-1960
.
725′
its own conception of what economic policy requires or else
assumes that the true objectïve of acentral bank is oe single
áfid unvarying purpose, thèstability ôfthe currency and the
exchanges. The first alternative would, we think, be out of
harmony with the general conceptions of responsible government that prevail in this country, even ifit were not to prove stultifying
iii itself; the second, while it rightly stresses that this stability
i the special and coiitinuing concern of any central bank,
ties such a bank down to a single objective whïch is both too
limited in scope antI at the same time incapable of achievement
without concurrent action on the part of the central Govern-
ment”.
De geschetste verhouding schijnt hier te lande praktisch
goed te werken; In Engeland is er blijkens de opmerkingen
van de commissie meer over te zeggen. Zo blijkt uit de
verklaringen die van de zijde van de Bank tegenover de
commissie zijn afgelegd, dat de Bank de wet zo interpre-
teert, dat bijv. de hoogte van het disconto, het beheersen
van de geidmarkt, de open-marktpolitiek worden be
schouwd als iaken, waarvoor zij primair de verantwoor-
delijkheid draagt, tenzij de Minister in een bepaald geval
dopr het geven van een aanwijzing die verantwoordelijk-
heid overneemt. Andere onderwerpen, zoals de deviezen-
controle, beschouwt de Bank of England meer als zaken,
waarin,zij als agent van de Treasury optreedt (par. 763-
764). De commissie spfeekt duidelijk uit, dat zij voor dit
verschil weinig voelt. In al deze zaken, zo zegt zij, draagt
de Bank een even belangrijke verantwoordelijkheid, zal
zij zo goed mogelijk door haar bij uitstek deskundig advies
moetewmedewerken aan het formuleren van het beleid en
zal zij, als dit beleid eenmaal is vastgesteld, dit zo goed
mogelijk moeten uitvoeren (par. 770).
Al is het vermoedelijk meer éen gradueel dan een
principieel verschil, toch proeft men uit het betoog van de
commissie, dat zij meent, dat de positie van deTreasury
beter tot haar recht mâet komen. Daarom stelt
zij
voor,
dai discontowijzigingen voortaan zullen worden aan-
gekondigd op gezag van de Minister in de vorm van een
aanwijzing van de Minister aan de Bank, waarbij dan
wel duidelijk moet worden gemaakt, dat er uitvoerig over-
leg met de ,,Governor” van de Bank is geweest. De huidige
Kanselier van de Schatkist, Heathcoat Amory, heeft
overigens reeds verklaard aan deze wijziging geen behoefte
te hebben. Als nadeel daarvan zag hij, dat dan niet meer
duidelijk zou
zijn,
dat de discontoverandering ook de in-
stemming had van de Bank of England. Wel wilde Amory
voortaan uitdrukkelijk vermelden, dat de Minister met de
discontowijziging instemde
1)
Het aanwijzingsrecht bleef
hij liever beschouwen. ,,for use in the last resort, if ever,
as is not expected, the Chancellor should fail to reach
agreement with the Bank by the normal procedure of
consultation”
‘).
Naar ik meen is de laatste opvatting ook
die, welke in Nederland ten aanzien van deze kwestie
overheerst.
Van meer belang is de aanbeveling van de Radcliffe-
commissie om een permanent comité op te richten, dat
zou adviseren inzake de coördinatie van de monetaire
politiek, vooral om een betere planning op langere termijn
te verkrijgen (par.
773-775).
Dit comité zou bestaan uit
vier figuren van de Treasury, vier van de Bank (waaronder
de Governor en zijn plaatsvervanger) en twee van de
,,Board of Trade”. De voorzitter zou zijn de ,,Economic
Secretary to the Treasury”, tenzij in bepaalde gevallen de
Minister zelf zou willen voorzitten. Ook dit voorstel is
‘)
Zie: ,,The Times” van 27 november 1959.
door de huidige Kanselier afgewezen met het argument,
dat een betere coördinatie van de monetaire politiek met
de algemeen-economische politiek het beste zou kunnen
worden bereikt door een permanente vertegenwoordiging
van de Bank in de commissies, die zich reeds met het advi-
seren inzake en het formuleren vad de economische poli-
tiek bezig houden
‘).
Inderdaad is het zo, dat men er, nu er toch reeds een
overdaad van organen in de sociaal-economische politiek
bestaat, beter aan doet geen nieuwe op te richten, tenzij
daaraan duidelijk behoefte bestaat. Uiteraard worden er
reeds op allerlei niveaus besprekingen tussen de Centrale
Bank en Financiën gevoerd en men kan beter een bespreking
beleggen als men daaraan behoefte heeft en met degenen,
die in het concrete geval daarbij tegenwoordig dienen te
zijn, dan dat er een permanent orgaan is, dat de ene keer
te ruim, een ander maal te eng blijkt samengesteld te zijn.
Van meer belang acht ik het, dat de mening van de ver-
schillende autoriteiten iets meer publiek wordt. Daarom
is het in de Nederlandse verhoudingen wel van belang,
dat bijv. de President van De Nederlandsche Bank deel
uitmaakt vn de Sociaal-Economische Raad, die bij
bepaalde gelegenheden in het openbaar vergadert. Voor
zulke organen is de formele samenstelling van betekenis,
doch voor commissies, die slechts binnen het kader van
het overheidsapparaat en dus niet naar buiten werkzaam
zijn, verliest het formele aspect veel van zijn belang,
althans van zijn publieke belang.
Een laatste kwestie, die onder dit hoofd in’ het rapport.
behandeld wordt, betreft de rol die de zgn. ,,part-time
directors” in de leiding van de Bank spelen. Het betreft
hier twaalf personen, die hun hoofdfunctie in het bedrijfs-
leven, ten dele in het financiële bedrijfsleven hebben, doch
die als ,,director” deel uitmaken van de zgn. ,,court”,
het leidinggevende orgaan van de Bank. Naast deze
twaalf personen zijn er vier ,,executive directors”, die zich
volledig aan de Bank vijden, terwijl uiteraard ook de
Governor en de Deputy-Governor van de Court deel
uitmaken. Volgens de door de commissie ontvangen in-
lichtingen wordt het beleid overigens niet door de Court,
doch in hoofdzaak in het zgn. ,,Committee of Treasury”
bepaald, dat uit zeven leden bestaat: de beide Governors
en vijf ,,directors”. Ondanks de vrij geringe invloed van
de Court is er toch een moeilijkheid ontstaan, toen in
september 1957 de Governor het nodig oordeelde op een
veel langere termijn dan gebruikelijk was, de leden van de
Court in te lichten over het komende monetaire beleid.
Men zal zich herinneren, dat de toen volgende disconto-
wijziging aanleiding heeft gegeven tot bezwaren tegen eèn
der ,,part-time directors”, waarvan men meende, dat zijn
voorkennis zou hebben kunnen leiden tot een bepaald
beleid in zijn firma. De Radcliffe-commissie erkent de
moeilijkheden, die voor een part-time director uit eventuele
voorkennis zouden kunnen voortvloeien. Zij meent echter,
dat de voordelen, die voor de Governor voortvloeien uit
regelmatig contact met deze figuren uit het bedrijfsleven,
zo groot zijn, dat het instituut niet gewijzigd moet worden.
Volgens de commissie is met de door haar bepleite wijziging
ten aanzien van de aankondiging van discontoveranderin-
gen de oplossing reeds gegeven: volgens deze procedure
zou immers de discontowijziging als een beslissing van de
Minister van Financiën worden aangekondigd en zouden de
leden van de Court daar niet eerder kennis van krijgen
dan ten tijde van de publikatie van de wijziging. Dit zou
726
13-7-1960
,1
overigens ook gelden voor andere 1 beleidsbeslissingen.
Al heeft nu Minister Amory deze voorgestelde’procedure
verworpen, daarmee is nog niet gezegd, dat de enigszins
dubbelzinnige ositie van de ,,part-timers” in de Banklei-
ding ongewijzigd moet blijven. Nodig is, dat de betreffende
functionarissen genoegen nemen met een positie, die door
het rapport als volgt wordt omschreven:
,,the function of the part-time director is to act as a special
consultant to the
–
Governor on matters within the range of his
expertise: to contribute all that he can to the stock of know-
ledge and ideas in the Bank without expecting to be invited to
participate in the actual policy decisions required in het conduct
of central bariking: and to take his part in supervising the general administrative activities that rrtake
up
so much of the day-to-day
business of the Bank” (par. 786). –
Het lijkt mogelijk dat men zich aan deze positiebepaling
houdt, welke ptocedure men overigens ook kiest. In
Nederland liggen de verhoudingen,geheel anders: volgens
art. 25 van de Bankwet 1948 is het alleen de directie, die
met het bestuur van de Bank in de ruimste zin belast is.
De contacten met het bedrijfsleven, die voor de directie
van belang zijn, kunnen voortvloeien uit de vergaderingen
van de Raad van commissarissen en van de Bankraad,
waar de directie toegang heeft. De Bankraad is echter
een zuiver adviserend lichaam en heeft geen verantwoor-
delijkheid voor het monetaire beleid, evenmin als de com-
missarissen. Het komt mij voor, dat de directie van De
Nederlandsche Bank het geheel in eigen hand heeft om
bepaalde voornemens al of niet in deze colleges ter sprake
te brengen. –
Statistieken
op monetair terrein (hoofdstuk X).
Het kan niet de bedoeling van deze beschouwing zijn
om ‘diep’in te gaan op de statistieken, die er al dan niet
in het Verenigd Koninkrijk zijn. Uit de uitgebreide be-
spreking dienaangaande in het rapport blijkt wel, dat
eerder van ,,niet” dan van ,,al” moet worden gesproken,
met name wat de statistieken op monetair en financieel
terrein betreft. Zo worden buy, geen regelmatige gegevens
omtrent de Schotse banken en de discount houses ge-
publiceerd, hoewel de monetaire autoriteiten wel daarover
beschikken. Nog minder,gegevens
zijn
er bekend omtrent
de Noord-Ierse banken, de merchant banks en de over-
seas en foreign banks, terwijl ook de publikatie van
gecombineerde balanscijfers met betrekking tot de andere
groepen financiële instellingen veel te wensen over laat.
Alleen de Londense clearing banks publiceren een maand-
staat. In het algemeen kan men zeggen, dat er veel te weinig
gegevens verzameld worden en dat van wat er wel is, te
weinig wordt openbaar gemaakt. De commissie is begon-
nen met van élke groep financiële instellingen een recent
overzicht van de gezamenlijke balansen -in haar rapport
op te nemen, terwijl in de bijlagen nog veel meer statis-
tische gegevens werden afgedrukt, die op verzoek van de
commissie zijn verzameld, resp. voor publikatie
zijn
vrij-
gegeven. De aanbevelingen van Lord Radcliffe en zijn
medeleden komen in hoofdzaak neer op de voortzetting
van de publikatie ten aanzien van de gegevens, die thans
voor het eerst bekend zijn gemaakt (par. 796).
Geheel zonder moeilijkheden zal dit overigens niet gaan;
zo hebben de joint-stock banks en de verzekeringsmaat-
schappijen bezwaar gemaakt tegen publikatie van de
beurswaarde van hun
•
effecten, omdat daardoor geheime
reserves zichtbaar zoLiden worden (par. 806). De Londense
clearing banks voelen ook niet voor een splitsing van hun
obligatiebezit a naar de reerënde looptijd vijf ja.’r bf
minder dan wel meer dan
vijf
jaar bedraagt. Naarmate
echter deze verdeling alleen bekend wordt voor een grotere
groep financiëlé instellingen, waarvan de clearing banks
een onderdeel vormen,’ wordt ‘het bezwââr minder (par.
819). Wat de commissie eigenlijk nastreëft is een analysé
en een totaal overzicht ,van de financiële stromen in de
volkshuishouding(,,flow of funds”), waardoor de invlded
van de liquiditeitsverhoudingen op de reële sfeer btet
onderzocht kan worden, derhalve een financiële aanvulling
op de nationale rekeningen,’zoals men deze thans in ver-
schillende landen, o.a. in Nederlaiid bépröeft. ‘
Na lezing van het betreffende hoofdstuk uit het -R’â’d
cliffe-rapport heeft rnen’de indruk, dat de átatistieken, die
men in Engeland thans tracht te verkrijgen, hier te landé
reeds in
aanzienlijke
mate besôhikbaar zijn. Dit is zëkr
het geval ten aanzien van de verschillende goepen ‘bank-
instellingen, voor de meeste waarvan wij over maande
lii kse of kwartaalgegevens beschikken. Voor de ‘institû
2
tionele beleggers is de volledigheid en frequentie mindéi,
doch voor de belangrijke groëp van de ‘levehsverzekeriig-
maatschappijen wôrdt sinds enigé jaren een drieigande-
ljks overzkht van de beleggingen gépubliceerd,
tervijl’
de
jaarlijkse publikatie omtrentde pensioenfondsën gedureudè
de afgelopen jaren-. aanmerkelijk ‘is verbetérd.’ Ook'”ôp
andere onderdelen van de finânciële statistiek
(bij’.
bé-
talingsbalans; overheidsfinanciën) zijn – de” Nederlândse
gegevens,naar het mij voorkomt, gedetailleerderenfrequen-
ter dan die in Groot-Brittannii”
Een andere zaak, die ‘door de’ conmissie wordt ‘aan-
geroerd; is de wenselijkheid Van commentaar van’ de
monetaire autoriteiten op het financieel verloop van zaken.
De Bank of England verklaarde tegenover de’conimissie,
dat zij niet meer commentaar had gegeveh dan wat de
zeer magere jaarverslagen hadden ‘bevat, ‘teneinde dë
Regering en haar departementen niet in moeilijkheden të
brengen. De commissie merkt hierover droogjes 6p: ,,We
find it difficult to believe that the Bank of England is so
differently placed from the central banki of other couiitries
that there should be such a vide disparity in the volüme
of printed comment for which they make theniselves
responsible” (par. 859).
Geheel tegenovergesteld aan het publikatiebeleid ‘van ‘de
Bank of England is dat van de Deutsche Bundesbank, die
– de ,,Monatsberichte” pübliceert, waarvan elk nuinmer,
bestaande uit tekst en een veelheid van tabèllen, bng&veer
80 blz, telt. De tekst geeft een uitvoerig overzicht van de
monetaire situatie en het numMer-van oktober 1959 bijv.
geeft in extenso een rede van de Bankpresident, w’aarin’de-
ze een duidelijke uiteenzetting geeft van zijn visie en daarbij’
recente maatregelen van de Bundesbank toelicht. Daarbij
geeft hij zelfs antwoord aan verschillende critici. Onge-
twijfeld wordt daardoor veel onzekerheid omtrent de
bedoelingen van de monetaire autoriteiten weggenomen,
hetgeen aan de effectiviteit van de door hén genomeh
maatregelen alleen maar ten goede ‘kan komen.
Nederland neeint dunkt mij een tussenpositiein. In zijn
jaarverslag gaat de President van onze Centrale Bank uit-
voerig op het monetaire gebeuren in en
“hij
geeft’ daarbij
ook interessante toelichtingen op maatregelen, die vânwege
de Bankdirectie zijn genomen. Mede door de diepgaandè
analyse, die het verslag pleegt te gèven van de ontwikkeling
gedurende het afgelopen jaar, kan men zich’ een helder
beeld vormen zowel van die ontwikkeling ‘als van het
13-7-1960
‘
‘
‘
727
monetaire beleid, dat daarop inyloed heeft trachten uit
te oefenen. Men kan er voorts dankbaar voor zijn, dat
een deel van de gegevens uit het jaarverslag thans ook
tussentijds wordt gepubliceerd. Doch wat men mist is een
toelichting
tijdens
het
jaar,
vooral wanneer door deDirectie
van De Nederlandsche Bank bepaalde maatregelen, bijv.
een discontowijziging of een kredietbeperkingsregeling
worden genomen. Een zodanige toelichting wordt soms
wel op een persconferentie gegeven, doch de belangstellende
buitenstaander verneemt een en ander dan eerst uit de
tweede hand. ,Bezwaar heb ik ook tegen het feit, dat er
soms brieven aan de banken worden geschreven, waarin
bepaalde maatregelen worden uiteengezet en soms toe-
gelicht, zonder dat de integrale tekst publiek wordt ge-
rnâakt. Wel lekt de inhoud dan dikwijls uit, doch daarmee
weet men nimmer precies, wat de Bank nu in feite gezegd
en gedaan heeft. Het lijkt mij, dat de effectiviteit van
monetaire maatregelen beslist door een algemeen verkrijg-
bare toelichting wordt bevorderd.
Om nog even tot het rapport-Radcliffe terug te keren:
het is duidelijk, dat deze commissie Vrij ver wil gaan in
de richting van het Duitse, men kan ook .zeggen het
Amerikaanse Voorbeeld. Men zou
bijv.
van deskundigen
van. de Bank of England uiteenzettingen willen hebben
omtrent verscheidene onderwerpen op monetair terrein,
hetzij in de vorm van monografleën, zoals de Federal
Reserve Bank of New York dit doet, hetzij in de vorm Van
artikelen in een tijdschrift
(waarbij,
men een vergelijking
zou kunnen maken met de reeds genoemde ,,Monats-
berichte” van de Deutsche Bundesbank, met het Federal
Reserve Bulletin en met het Tijdschrift voor Documentatie
eh Voorlichting van de Nationale Bank van België, die alle
maandelijks verschijnen). De commissie verbindt hieraan
de wens, dat er van de zijde van de Bank of Englandmeer
aan studie en research van deze vraagstukken zal worden
gedaan, een en ander in nauwe samenwerking met de
Treasury.
Tilburg.
H. W. J.
BOSMAN.
Geidmarkt.
Met ingang van 4 juli is in verband met een zich verrui-
mende geldmarkt de .rente voor daggeldleningen van 131.
pCt. op 11 pCt. gebracht. Er bestaat een neiging deze cali-
geldnoteringniethelemaal ernstig te nemen. In sommige
berichten wordt vaak medegedeeld, dat, wat men ten
onrechte de officiële daggeidrente noemt, een zeker percen-
tage bedraagt, doch dat men meent te weten, dat in de
markt een veel hogere rente geldt. Hiermede wordt gesug-
gereerd, dat het töch eigenlijk om deze laatste gaat. De
gepubliceerde câllgeldrente wordt vastgesteld door een
commissie uit degrote banken, waarbij men wat de inte-
restvoet aangaat aanslûiting zoekt
bij
de ontwikkeling van
de marktnotering voor driernaands’ schatkistpapier. Er is
geen sprake van; .dat de door deze commissie vastgestelde
rente officieel zou zijn. Wanneer buiten de banken andere
partijen op de calimarkt verschijnen, kunnen zij, indien zij
een tegenpartij kunnen vinden, daggeldleningen sluiten en
daarbij elke rente bedingen, die zij wensen. In het geval
dat men van een cailgeidrente hoort spreken, die boven
die van de commissie ligt, zal er een krappe geldmarkt
zijn. Dit brengt mede, dat de banken niet in de markt zijn.
Er’is wel .vraag van, maar geen aanbod door banken. De
728
op dit moment geldende rente, vastgesteld door de com-
missie, betekent dan weinig of niets. Komen toch trans-
acties tot stand, dan worden deze gesloten tussen andere
partijen dan de banken, doch deze transacties moeten toch
als incidenteel worden beschouwd. Of de hierbij gemaakte
rente de verhoudingen wel juist weergeeft, is de vraag.
De juni-ultimo heeft nauwelijks moeilijkheden opgele-
verd
;
Het in de afgelopen weken uit het buitenland binnen-
gestroomde geld en de marktverruimende invloed van de
financiële transacties van het Rijk waren voldoende om
de uiteenzetting van de bankbiljettencirculatie te finan-
cieren. Inmiddels is het bankpapier al weer op de weg
terug naar zijn schepper. De ruimte heeft de Minister van
Financiën op de gedachte doen komen weer eens een tender
te houden, die voor 13juli is uitgeschreven, met als stortings-
datum 15juli. Mei de kwartaaluitbetaling aan de gemeenten
in het nabije verschiet magde Agent op belangstelling
rekenen. –
Kapitaalmarkt.
Het grootste deel van de week keerde de beurs zich ten
gunste van de kopers. •Lagere koersen vermochten deze
echter niet sterk tot kooplust te prikkelen. Eerst vrijdag
trad wederom een stijging in. Beschouwt men de koers-
ontwikkeling in het eerste halfjaar, dan ziet men na de
nog vrij sterke koersstijging in de eerste dagen van het
jaar, een zich geruime tijd voortzettende daling. Een
dieptepunt werd op 17 februari bereikt, waarna de stem-
ming weer omsloeg. Geleidelijk, met veel onderbrekingen,
kropen de koersen naar boven waardoor eind mei het
op
4
januari bereikte peil weer werd bereikt. De maand
juni laat dan een duidelijke haussebeweging zien. Tege-
lijkertijd heeft de activiteit ter beurze in de aandelensector
in het eerste halfjaar 1960 een toeneming te zien gegeven
vergeleken met hetzelfde tijdvak van het vorig jaar. De
nominale omzetten stegen van f. 476 mln, tot f. 530 mln.
Hogere dividenden hebben dit mede in de hand gewerkt.
Van de tot nu toe gedeclareerde dividenden waren er48 pCt.
hoger dan indezelfde periode
1959
en slechts 7 pCt.lager.
Bij de obligaties lag het anders. Hier vond een daling
van de omzet plaats nl. van f. 501 mln, tot f. 436 min.
De kleinere activiteit op deze deelmarkt ging, echter niet
met koerswijzigingen van enige betekenis gepaard.
Indexcijfcrs aandelen
4 jan.
1953 = 100 1960
Algemeen
……………………………
372
Intern, concerns
……………………
547
Industrie
………………………………
268
Scheepvaart
………………………….
187
Banken
…………………………………
190
Cultures
………………………………
154
Bron:
ANP—CBS.
Aandelenkoersen.
Kon.
Petroleum
……………………
f.
17920
f. 140,70
f. 139,80
Unilever
………………………………
809 972
995
1
/2
Philips
…………………………………
835%
1.211
1.202
A.K.0.
…………………………………
514 549
549
Kon.
Ned.
Hoogovens
……………
900
791 808
Van
Gelder
Zn .
……………………
270 322
320
186%
139
1
/2
139
1
/2
Ainsterd.
Bank
………………………
.
340
351%
358
Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
166
166
164½
New York.
Koersgemiddelde aandelen
Dow Jones Industrials
679
641
647
Effectieve rendementen
–
obligaties.
gem
8
jan.
1 juli
8
juli
looptijd
1960 1960
1960
3
pCt. .Invest. Cert.
…
4
j
3,73
4,00
3,88
4
1
/.
pCt. Ned. 1959
12
1
/
2
j
4,48
4,41 4,40
3
1
/,
pCt. Ned. 1955
1
…
17% j
4,31 4,36
4,34
Bron:
Amsterdamsche Bank, Wekelijkse Rendements- en
Koersvergelijking.
C. D. JONGMAN.
13-7-1960
1 juli
8 juli
1960
1960
421
423
630
632
319
322
162
161 202
203
150
151
IN- EN UITVOER’)
(waarde in miljoenen guldens)
Uitvoer in pCt.
Invoer
Uitvoer
van de invoer
mei
.
J,)
‘
mei mei
mei
12
119
84 85 75
71
1957
…………..
1.478
..
1.350
997 944
67
70
1938
……………….
1.152 1.123 1.015
970
88
86
1958
…………….
…
1.129
1.178 1.088
1.056
96
90
1959
……………
1960
……………
1.413 1.393
1.252 1.230
89
88
‘) Bron:
CBS. .
.
‘)
Maandgemiddelde.
DIE UNIVERSITEIT VAN STELLENBOSCH
PROFESSORAAT IN BEDRYFSEKONOMIE
Aansoeke word ingewag ôm bogenoemde vakante
betrekking aan die Univrsiteit van .Stellenbosch, Unie
van Suid-Afrika. –
SaIariskaa1:
1,950 x 60 – £ 2,250 x 50 –
£ 2,400 p..i.
• Aanvangsalaris sal öoreenkomstig kwalifikasies en
ondervinding vasgestel word. Vergoeding van reiskoste
na die Unie van Suid-Afrika kan gunstig oorweeg word.
Kandidate rboet in besit wees van ‘n doktorsgraad of
gelykstaande kwalifikasie in Bedryfsekonomie. Onder-
vinding van navorsing- en doseerwerk sal ‘n sterk
aanbeveling wees.
Die suksesvolle kandidaat sal as hoof van die Depar
–
tement van Bedryfsekonomie moet optree, en sal voor
–
lesings moet gee aan beide voor- en nagraadse studente.
Diens moet’op 1 Januarie 1961, of so spoedig doenlik
daarna, aanvaar
1
word.
Aansoeke vergesel van gewaarmerkte afskrifte van
sertifikate- en getuigskrifte, asook van ‘n volledige curri-
culum vitae, moet die Registrateur, Universiteit van
Stellenbosch, véôr 27 Augustus 1960 bereik.
IIOOPDPOSTÈN VAN DE GECOMBINEERDE BALAÎEN
VAN DE 33 REPRESE1TAflEVE, RESP.
4
GROTE NEDER-
LANDSE HANDELSBANKEN
1))
(in miljoenen guldens)
1
33
banken’)
4
banken
29
banken
mrt.
april
mrt.april .
mrt.
april –
1960
– 1960
1960
1960 .1960
1960
Kas, Ned. Bank, kas-
siers, giro-i.nat.; . uit- gezette
daggeldle-
–
ningeri
…………604,7
722,2
350,0
395,5
254,7
326,7
Nederlânds schatkist- ..
1
papier
………….
1.383,21.347,3′
Nederlandse
schat- .
.
1.886,4 1.867,1
,607,4
.590,8
kistcertificaten
…..
…
1.110,6
1.110,6) Ander overheidspa-
pier (inc! buiten- –
lands schatkistpa-
pier)
…………..
..
378,2
373,5
229,9
202,0
148,3
171,5
Bankiers (nostro) ‘)
1.236,3 -1.444,6
939,2 1.104,5
297,1
340,1
Debiteuren, – Over-
heid ‘)
…………..
319,9
235,0
254,7
197,9
65,2
37,1
Debiteuren,overige’)
4.099,8
1
4.148,8 2.619,9 2.673,8 1.479,9 1475,0
Deposito’s en spaar-
.
.
–
gelden
7)
.3.327,2 3.215,9 2.158,1 2.018,5 1.169,1
1197,4
Creditsaldi van ban- ken ‘)
………….493,4
494,6
346,1
336,6
147,3
158,0
Creditsaldi van cliën-
ten ‘)
…………
..
.4.572,8 4.765,9 3.223,4 3.408,8 1.349,4 ‘1.357,1
Opgenomen gelden ‘°)
99,0
211,9
2,0
66,7
97,0
145,2
Balanstotaal
…….
-10.477,3 10.677,1 6.899,0 7.011,1 178,3 3.666,0
‘)
Bron:
De Nederlandsche Bank N.V.
.
.
‘) Amsterdamsche Bank; Nederlandsche Handel Mij. (Ned. bedrijf);
Rotterdamsche Bank en Twentsche Bank.
–
‘) Voor de
33
handelsbanken is een meer gespecificeerde opgave verschenen
in de Ned. Staatscourant en zal worden opgenomen in de Maandstatistiek
van het financiewezen.
) Nostro-saldi bij banken in binnen- en buitenland.
–
‘) Kredietverlening aan Nederlandse provincies, gemeenten en water-
schappen.
‘) Wissels, voorschotten tegen effecten en schatkistpapier; kredietverlening
onder garantie van Nederlandse overheidslichamen; voorschotten aan krediet-
instellingen; kredietverlening aan ondernemingen waarin is deelgenomei;
kredietverlening aan anderen.
‘) Deposito’s voor één maand of langer, spaargelden of gelieerde spaar-
bank.
‘) Creditsaldi van banken, loro en overige creditsaldi van banken.
‘) Creditsaldi van cliënten in guldens; creditsaldi in valuta.
10)
Opgenomen daggeldleningen; andere opgenomen gelden.
VOOR RECLAME
• ,
kan mente veel
en ook te weinig uitgeven
4e
De meeste mislukkingen
– zijn vaak het gevolg van het LAATSTE
Abonneert 1] op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs f. 22,50;
fr. p. post f. 23,60; voor stu-
denten f. 19,-; fr. per post
f. 20,10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers.
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
13-7-1960
Kredieten voor wonngverbetering
U wilt aan uw huis verbeteringen aan-
brengen. . U ‘schrikt echter terug voor dê’
kosten van aanleg van oliestook, bouw
van een-garage, vernieuwing van sanitair
of wat dan ook. Dit is het moment om
rnetde N.HM. te overleggen over een
– krediet voor woningverbetering, dat tegen een redelijke rente in bedragen van f500,-
tot f 5.000,- wordt verstrekt.
Vraagt toezending van onze folder:
Kredieten voor woningverbetering
729
Behoeft..
Un staf
uitbreiding?
Verzuimt dan niçt E.-S.B.. voor Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële, admini-
stratieve of aanver*ante sectoren.
Advertentie-afd.
–
Po6tbus 42
–
Schiedaan
kW.
COOP NEDERLAND
te Rotterdam, heeft plaats voor een
jong stafmedewerker
die zal worden toegevoegd aan de finan-
cieel-administratieve adjunct-directeur.
Deze functionaris wordt belast met
bedrijfs-economjsche en administratief-
organisatorische werkzaamj.ieden.
Gedacht wordt aan een geheel of zo goed
als afgestudeerde bedrijfseconoom met
• keuzevak administratieve organisatie
of aan een accountant wiens studië vol-
tooid is dan wel in een gevorderd sta-
dium verkeert.
Belangstellenden worden verzocht onder
nummer 314 schriftelijk contact op te nemen
me4 ,,CO-OP NEDERLAND”, afd. Algemene
Personeelszaken, Postbus 6008 te Rotterdam.
•
T
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
roepen gegadigden op voor de vervulling van de betrek-
king van
.
‘HOOFD’
van de afdeling
Wettelijke Aansprakelijkheid, Verhaals- en
Verzekeringszaken ter Gemeentesecretarie, tevens
Directeur . van het Gemeentelijk Assurantiefonds.
Reflectanten moeten de hoedanigheid, van Mr. in de
Rechten (Ned. Recht) bezitten en aan een omvangrijk
personeel léiding kunnen geven.
Civielrechtelijke ervaring en kennis van het verzekerings-
wezen strekken tot aanbeveling.
Salariëring na twerleg.
Volledige sollicitaties onder no. 688510 in te zenden
bij de Directeur der Gem; Fersoneelsvoorziening, Sar-
phatistraat 92, A msterdam-C.
DETWENTSCHE BAN..
–
..
Gecombineerde Maandstaatop 30 jup
.
i l9Q
Kas, Kassiers en Dag
Kapitaal ……..
.f
49.000.000,-
geldleningen
.
.1
108.094.505.65
Reserve ………..
,25.500.000
–
Nederlands
teposito’s
op Termijn,,
546.294.683,28
Schatkistpapier
.
430.400.000.
–
Crediteuren ………839.857.188,56
Ander
Overheidspapier,,
140.321.685,91
Geaccepteerde Wissels
,,
.
44.314,61
Wissels
………..
65.055.814,14
Door Derden
Bankiers in Binnen- en
Geaccepteerd
. .
,,
571.299,66
Buitenland……131.961.171,79
Overlopendé
Saldi
en
Effecten, Syndicaten en
Andere Rekeningen,,
39.201.125,20
Waarden…….
67.220.093,20
Prolongaties en Voor-
schotten tegen Effecten,,
47.345.314,79
Debiteuren …….
…
497.810.966,07
-.
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten). .,,
7.258.459,76
Gebouwen……….
5.000.000,-
f1.500.468.611,31 f1.500.468.611,31
730
Het nog al maar snel toenemen’
van het aantal abonnees in
het weekblad!
wijst er wel op hoezeer dit
beleggingsadvies-orgaan, dat
specifiek de belangen van de
particuliere beleggér behartigt,
in een behoefte voorziet.
Te vèrwonderen behoeft dit
eigenlijk niet, want
.
Bel-Bel
tracht volledig objectief te
zijn; het is in
begrijpelijke
taal
geschreven en zeer overzichte-
lijk
van
indeling.
Vraagt toe-
zending van gratis proefnum-
mer.
*
Abonnementen
(per
jaar
f. 19,—; p. kwartaal f.
5,50)
kunnen elk kwartaal ingaan en’
dienen te worden opgegeven
bij de A’dministratie van ,,Bel-
Bel”, Postbus 42, Schiedam.
13-7-1960
U reageert op
annonces in
Wilt Uclat
dan steeds
kenbaar maken!
“
W
o~
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.
•
GEVESTIGD TE ‘S-GRAVENHAGE
UITGIFTE VAN
nominaal
f
50.000.000,—
5
%
15
–
jarige
obligaties
in stukken aan toonder van f 1.000,— nominaal.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving
op bovengenoemde obligaties, op de voorwaarden van het prospectus d.d. 8 juli 1960,
TOT DE KOERS VAN 100
0
1,
openstellen op
MAANDAG, 18JULI 1960,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij hun kantoren te ‘s-Gravenhage, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht,
voor zover aldaar. gevestigd.
Exemplaren. van het prospectus en inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren van
inschrijving verkrijgbaar.
8 juli 1960.
PIERSON, HELDRING & PIERSON
PIEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
DE IWENTSCHE BANK N.V.
HANDEL-MAATSCHAPPIJ H. ALBERT DE BART & CO. N.V.
HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.
HOPE & CO.
LIPPMANN, ROSENTHAL & CO.
R. MEES & ZOONEN
NATIONALE HANDELSBANK N
.
V.
NEDERLANDSE OVERZEE BANK N.V.
ROTTERDAMSCHE BANK H
.
V.
VLÂER & KOL
13-7-1960
731
uw
.
• ‘ IBM
is de grootste fabrikant van electronische
c arriere bij
informatieverwerkende systemen (compüters)
en van ponskaartensystémen. Wetenschap en
techniek, bedrijfsleven en ovérheid maken.een
steeds toenemend gebruik van onze diensten.
De ontwikkeling gaat enerzijds naar grote
systemen, welke in staat zijn een geïntegreer
–
de’oplossing voor automatisering van admini-
II3M
stratieve zowel als van productiëprocessen te
verschaffen, en anderzijds naar kleinere appa-
ratuur die in het bijzonder geschikt is voor het
•
kleine en middelgrote bedrijf.
Het groeiproces dat hiervan het gevolg is
vraagt om bekwame medewerkers op velerlei
i+lii
1
gebied.
voor jonge academici
(economen, ingenieurs, mathematici, juristen e.a.)
of jonge mensen, die qua vorming’ en opleiding daarmede
gelijk te 8tellen zijn. bestaan bij
IBM
zeer aantrekkelijke
mogelijkheden op organisatorisch en commercieel gebied:
* het bestuderen van administratieve problemen In’ de ruimste zin van het woord
I
* het ontwerpen van een plan tot automatisering
* het oplossen van problemen met behulp vari pons-
kaarten- en electronische machines
* het verlenen van hulp en advies bij de invoering van
IBM systemen
* het verlenen.van organisatorische servjce aan cliënten,
alsmede het leggen van commerciële contacten orfl
nieuwe cliënten te verwerven.
7
Indien U
* over de gave beschikt Uw ideeën en kennis aan an-
deren ôver te dragen
* in
staat bent op elk niveau als gesprekspartner op t3
treden
‘
‘
* ‘het vermogen hebt door analytisch denken een ge-
compliceerdprobleezt te doorgronden * bereid bent door veel, doch’ boeiende studie U verder
te ontwikkelen
* niet ouder bent dan 30 jaar
nodigen wij U uit te solliciteren als TRAINEE, waarbij U
gedurende ca.
1113
jaar, aanvangende na de vacantieperiode,
een’ grondige opleiding zult ontvangen, deels klas sikaal,
deels practisch georiënteerd. In alle fasen der administra-
tieve automatisering.
Wij bieden:
*een zeer afwisselende werkkring van hoog creatief
• .
gehalte
* uitstekende, promotiekansen door onze politiek om alle
leidende functies uit eigen bedrijf te recruteren
*de mogelijkheid U zelf een boeiende carrière ineen
van de snelst groeiende bedrijfstakken te bouWen
* de kans binnen 2
â’3
jaar een hoog inkomen te ver-
–
werven
•
* goede
honorering tijdéns de opleiding
* opname in premievrij pensioenfonds na één jaar dienst-
verband.
Brieven,onder bijsluiting van recente pasfoto, onder let-
ter np’te zenden aan Hoofddlrectie
‘IBM,
Johan Huizinga-
•
laan 257,
Amsterdam-Slotervaart.
732
13-7-1960