Economisch
tische
Bertchten±
r
De pendel in West Brabant
*
Drs. C. de Jager
Beperking van de melkproduktie
ongewenst
*
Dr. H. Riemens
De tweede wetenschappelijke
atoomconferentie
*
W.
de Ridder
Het kopen van &n woning
*
Drs. C. A. Cannegieter
Enkele economische asecten van
Australisch en Nederlands Nieuw-Guinea
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
43e
JAARGANG
No. 2153
WOENSDAG 8 OKTOBER 1958
i
i
•
Pensioenregelingen
•
Risico-herverzekering
van pensioenfondsen
I I R ST
I
•
HOOFDKANTOOR:
JOHAN DE WITTLAAN 50 – ‘S-GRAVEN HAGE
TEL 01700-51.43.51
• POSTADRES: POSTBUS
5
zIII!llZZ
•
11
N
De
Nederlandsche
Handel-Maatschappij
is
bij
H
uitstek
de bank voor de im- en exporteur. Met
H
ii
tal
van eigen vestigingen in hetVerre Oosten,
het
Midden-Oosten,
Oost-Afrika
en
Amerika
–
N
en
kunnen wij uw belangen ter plaatse behartigen
inlichtingen over handelsmogelijkheden uit de
N
H
eerste
hand
verschaffen.
Ons 14-daags
Bank-
H
u
II
Bulletin stellen wij de geïnteresseerde fabrikant
handelaar
beschikking.
of
gratis ter
edor1alldsche
llallde1-1IIaatchappij
.Y.
H
Hoofdkantoor:
Amsterdam, Vijzelstraat
32
H
M
111111
111111
111111
111111
=U
ECONOOM TEVENS JURIST.
met 8 jaar notaris-prâktijk en enige kennis van belastingrecht
zag zich gaarne geplaatst op ussurwfliekantoor,
bonk
5
belastingkantoor of commerciële instelling
Brieven onder No. E.S.B. 33-1, Postbus 42, Schiedam.
0
R. Mees
&
Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
Rotterdam
Amsterdam- ‘s-Graven bage
Delft
–
Schiedam
–
Vlaardingen
Alblasserdam
Adviezen inzake
levensverzekeringen
en pensioencontracten
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter deHoochweg 118, Rotterdam 6.
Telefoon redactie: K1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België: Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent. –
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam 6.
Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B. fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam 6.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of 3).
Advertentie-tarief
f.
0.30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen le weigeren.
766
4′
De pendel in West-Brabant
Het pendelverschijnsel in ons land heeft de laatste jaren
bijzonderebelangstelling getrokken. Dit was niet omdat
er plotseling iets nieuws in onze samenleving verscheen.
Het dagelijkse heen en weer reizen van personen, voort-
vloeiende uit het feit, dat zij hun werk in een andere plaats
vinden dan waar zij wonen, heeft zich al vari oudsher op
de arbeidsmarkt voorgedaan. Met het ontsluiten van be-
paalde achtergebleven gebieden en met de verbetering van
de verkeersverbindingen en verkeersmiddelen vertoonde
de pendel een vöortdurende en normaal te achten groei.
De belangstelling richtte zich
echter in het bijzonder op de
pendel, toen dit verschijnsel
door de enorme werkgelegen-
heidsexpansie eh de optre-
dénde overspanning op de
arbeidsmarkt een abnormale
omvang ging aannemen.
Zeer duidelijk kwam dit
naar voren in het westelijk
deel van Noord-Brabant. In
dit gebied, waartoe wordt ge-
rekend het ressort van de
Gewestelijke Arbeidsbureaus
Breda, Roosendaal en Bergen
op Zoom, kan het een traditie
worden genoemd, dat een –
.1… L…….L… ….11_.
UO1 Valt UO
uuIUopaLJÇVuiJs.ulg
elders in het land werkzaam is. Sedert vele jaren reeds k.n
men in zomer en najaar West-Brabantse arbeiders vinden
bij landbouwwerkzaamheden op de Zuid-Hollandse eilan-
den, in Zeeland en zelfs in Limburg. De pendel, welke in
en vanuit West-Brabant optreedt, is dan ook voor een
groot deel traditioneel te achten. Dit geldt vooral, maar
niet alleen, voor de pendel binnen West-Brabant – vanuit
het gewest Breda buy, gaan dagelijks ruim 800 mannen
in het gewest Roosendaal werken en omgekeerd 350 uit
gewest Roosendaal in het gewest Breda, welke pendel v.v.
geheel als traditioneel is aan te merken – maar ook die
naar andere provincies. Zo kan’ de pendel van West-
Brabant naar Zuid-Holland van rond 3.600 mannen voor
ongeveer 1/3 als traditioneel worden aangemerkt. Voor
het overige draagt deze een additioneel karakter.
De grote arbeidstekorten, in jndusfriecentra in Noord-
Brabant zelf, maar vooral ook in Ziid-Holland, hebben
–
Blz.
De pendel in West-Brabant,
‘door H. L. Gvers …
767
Beperking van de melkproduktie ongewenst,
door
Drs. C. de Jager ……………………..
768
De tweede wetenschappelijke atoomconferentie,
door Dr. H. Riemens …………………..
774
Het kopen van een woning,
door W. de Ridder …
776
de péndelcijfers tot hoge waarden doen
–
oplopen. De hogere
beloning en de vergoeding van . reiskosten en reisuren
oefenden een grote – aantrekkingskracht op de West-Bra-
bantse arbeiders uit. Enerzijds was deze sterk toegenomen
pendel toe te juichen omdat hierdoor het grote arbeiders-
overschot tot een minimum werd gereduceerd. Anderzijds
zijn aan de door• de hoogconjunctuur sterk opgevoerde
pendel, ‘elke zich vaak ov’er aanzienlijk grotere afstanden
ging bewegen, verschillende bezwaren verbonden. Zo wordt
het structurele probleem in West-Brabant erdoor ver-
–
sliiierd
Vnnrt
hrnon dp
;;a;;;;a
T;;;;;
met
zich voor bedrijfsleven en
gemeenschap en vooral daar-
door moet een terugvallen
op eigen arbeidsmarkt reeds
bij een lichte recessie worden
verwacht. Ten slotte zijn er
zeker ook in sociaal opzicht
bezwaren aan verbonden.
Ten aanzien van de omvang
van de pendel is het statis-
tisch materiaal wel zeer be-
perkt. De gegevens verzameld
bij de Woningtelling van 1956
geven .slechts een onvolledig
beeld. Voor een indruk om-
– trent het totaal aantal mannen
dat pendelt kan echter worden afgegaan op ramingen,
die door de directeuren der Gewestelijke Arbeidsbureaus in
het kader van het arbeidsmarktonderzoek werden opge-
steld: Nevenstaande tabel geeft voor Noord-Brabant en
speciaal voor West-Brabant de ramingen van de inkomende
en uitgaande g6vestelijk6 pendel van mannen iii
1958.
In vergelijking met 1957 trad door de wat minder gunstige
conjunctuur reeds een duidelijke vermindering van’ dit ver-
schijnel op. Zo bedroeg de uitgaande pendel van mannen
naar Zuid-Holland in 1957 van het gewest Bergen op
Zoom nog
550,
van het gewest Breda; 2.550 en van het
gewest Roosendaal 1.850. In 1958 waren de aantallen resp.
350,
1.750
en 1.500. Ook tussen de gewesten in Noord-
Brabant onderling nam de pendel van 1957 op 1958 af
als gevolg van de ruimer geworden arbeidsmarkt. In
West-Brabânt vooral nam mede door het terugvallen van
de pendel de structuurwerkloosheid in omvang toe.
‘s-Hertogenbosch.
H. L. GEVERS.
Blz.
Enkele economische aspecten van Australisch en
Nederlands Nieuw-Guinea,
door Drs. C. A. Can-
negieter………………………………
779
A a n t e k e n i n g :
Melk……………………………….780
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P..Gans …
781
Gewestelijke pendel,van mannen in Noord-Brabant in 1958
Van
Gewesten
.,
.
°E
Z
°
. .
Naar
N
Bergen op Z.
*
50
250
10
40 80
–
10
440
Breda
170
*
350 650
–
100
80
270
1.620
Roosendaal
440
820
*
40 20
120
30 30 1.500
ov.N.-Brabant
30
1.620
60
*
370
30
2.980 .920
7.010
Z.-Holland
350
1.750
1.500
1.600
Zeeland
150
90
60
160
Andere prov.
–
130
20
1.780
Buitenland
150 160
180
800
10.570
Totaal uit-
gaande pendel
1.290
4.620
2.320
5.040
13.270
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz L. M. Koyck; II. W. Lambers J. 1
1
nbergen J. Ït Zuldema.
Redâcteur-Secretaris: A. de Wit, Adjunct-Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Coffin; J. E. Mertens de Wilinars
J. van Tlchelen R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
767
In dit artikel onderwerpt schrijver het advies
– van het Landbouwschap betreffende beperkiiig
van de melkproduktie aan éen kritisch onder-
zoek. Naar zijn mening is de situatie in de melk-veehouderij in ons land niet zo verontrustend als
de meerderheid van het bestuur van het Land-
bouwschap blijkbaar meent.’ Gelet op de kosten-
stnictuur en de huidige constellatie op de afzet-
markten, meent schrijver te mogen concluderen dat
ingeval van produktiebeperking de totale kosten
van de gehele Nederlandse melkproduktie minder
zullen afnemen dan de totale opbrengst ervan.
Het nationaal verlies ‘bij een beperking niet 15
pCt.’ zou f. 19,4 mln, groter zijn dan zonder be-
perking. Dit bedrag zou in de praktijk nog be-
langrijk hoger liggen door de optredende onder-‘
bezettingsverliezen in andere sectoren van het
bedrijfsleven. Daarnaast zouden bij produktiebe-
perking nog tal van andere schadelijke factoren
optreden. Aan het slot van
het artikel gaat schrij-
ver in het kort
in ‘op de vraag, langs
welke wegen
dan wèl naar een
oplossing van het zuivelprobleem
moet worden
‘gezocht.
• Peperking. van de.
rnelkproduktie –
ongëwenst
In zijn besloten vergadering van 6 augustus ji. heeft het
voorstellen zowel voor de mengvoederindustrieën als voor
Landbouwschap ,,de mening van het bedrijfsleven” ge-
de olieslgerjen desastreuse gevolgen zal hebben. In deze
formuleerd over de middelen tot beperking van de melk-
sector werd zelfs gesproken van ,,hbt uitvechten van de
produktie. Deze mening is intussen ter kennis van de
ierugslag in de zuivelsector op de rug van de mengvoeder-
Minister van Landbouw gebracht. Daar, ondanks de
fabrikanten”!
negatieve reactie van deze bewindsman met betrekking tot
In verband met het in de agrarische sector lvende
het eerste punt van het advies, het Landbouwschap bij zijn
verlangen naar een gunstige openbare mening
–
getuige
mening
ersisteert, is er o.i. gerede aanleiding dit advies
–
o.a. het rapport ,,Stedeling en Boer” van 16 oktober 1957
dat niet alleen de belangen van de melkproducenten, maar
in opdracht van ‘het Landbouwschap en dat van de Corn-
die van onze gehele nationale economie raakt
–
hier aan
missie ,,Landbouw en Public Relations” van medio 1958
–
een nader onderzoek te onderwerpen. Wij, zullen dan
ware een in de publikatie tot uitdrukking gebracht begrip
tevens gelegenheid hebben om aan te tonen, dat produktie-
van het Landbouwschap voor de repercussies, die zijn
beperking
niet
zal leiden tot een situatie, waarbij de offers voorstellen op de andere sectoren van het bedrijfsleven en
voor de Nederlandse volkshuishoudink een minimum
op de kosten van levensonderhoud zullen hebben, wel
vormen.
1
zeer wenselijk geweest. Mede ook, omdat de verwevenheid
Volgens hetgeen hierover in de pers is gepubliceerd,
van de landbouwbelangen met de -nationaal-economische
zijn de door het Landbouwschap aanbevolen ‘middelen:
belangen één der grondslagen van de te voeren landbouw-
een drastische heffing op het krachtvoeder;
‘
politiek vormt.
verhoging van de slachtveeproduktie;
het voor de boer aantrekkelijker maken van de akker-
‘
bouwproduktie.
‘
Het is wel zeer te betreuren, dat over een zo belangrijk
Komen wij thans tot de inhoud van het advies, en de
vraagstuk, waarover bovendien de meningeii van de-
vermoedelijke achteygronden ervan, dan is allereerst de
kundigen sterk zijn verdeeld, in een besloten vergadering
‘
vraag gewettigd, of de situatie in de meikveehouderij in
wordt beslist. Temeer, nu uit publikatie van het advies
ons land inderdaad zo verontrustend is, als de meeiderheid
blijkt,
.
dat aan het enige rdeliike
motief ervoor: voor-
van het bestuur van het Landbouwschap blijkbaar meent.
koming van ongewenste speculaties op de veevoedermarkt,
Bezien wij hiertoe:
bepaaldelijk geen aandacht is geschonken. Eenzelfde gebrek
aan waardering voor ,,public relations” komt zowel tot
T.
De richting der produktie in de vee-
titdrukking in de zinsnede ,,mening van het bedrijfsleven”,
,
h o u d e r ij-s e c t o r.
lls in punt 1 van het advies.
‘
‘
–
Uit de ,,Landbouwcijfers” van het L.-E.I.’en de voor
Het is zeker, dat er slechts weinig boeren zijn, die de
lopige uitkpmsten van de Landbouwtelling mei 1958 van
voorstellen bijvallen. Het Koninklijk Nederlandsch Land-
het
C.B.S.
stelden wij het onderstaande overzicht samen.
bouwcomité sprak zich volgens ,,De Landbode” ‘van
*
-,
10 juli 1958 zeer beslist tegen produktiebeperking uit,
Aantallen x
1.000
‘
1958 in pro-
ë
vena
l
s
het Algemeen Orgaan Voedselvoorziening ‘van de
centen
veestapel
n
van
1
agrarische, handel en aanverwante bedrijven blijkens zijn
1939
1
1954
1957
1958 1939
1954
.
‘
brief aan de Tweede Kamer. Het Comité van Graanhande-
_____________ _L_
111111
3
1
laren te Rotterdam
–
erkennende de wenselijkheid tot
Melk- enkaifkoeien
1.566
1.548
1,493
1i22
97,
98
een economische omvang van de melkproduktie te komen
Mest- en weidevee
143
117
249
258
180
221
Varkensstapel
1.553
1.975
2.529
2.467
159
125
neemt een afwijzend standpunt t.o:v. het advies in.
schapenstapel
690
407
496
542
79
133
.De oliefabrieken zijn.van mening, dat aanvaarding van de
Hoenderstapel
32.800
32.000
35.200
37,700
115
118
Aantal eenden
1.022
521
652
750
73
144
68
.
Ten aanzien van de produktierichting zijn hieruit de
volgende conclusies te trekken:
a. ondanks het feit, dat onze bevolking sinds 1939 met
circa 25 pCt. en opk de welstand aanmerkelijk
is toegenomen, is het aantal melk- en kalfkoeien in
1958 nog 3 pCt.
lager
dan in 1939;
t. het garantiebeleid voor de melk, dat eerst van
1954/55
af effectieve betekenis heeft gehad voor de boer, gaf
geen
aanleiding tot een uitbreiding in de richting
van de melkveehouderij. Het aantal melk- en kalf-
koeien bleef in 1958 nog met 2 pCt.
onder
dat van
1954;
ondanks de naar verhouding gunstige zuivelprijzen
tot en met 1954, waarvan het resultaat voor de melk-
• veehouder tot uitdrukking kwâm in de zgn. vrije
uitloop, kwam in deze jaren het aantal melk- en kalf-
koeien niet boven 99 pCt. van’dat in 1939;
er trad geen verschuiving van de rundvieesproduktie
• naar de meikveehouderij op. Integendeel: de rund-,
vleesproduktie vertoont nâ 1954 een belangrijke
t
uitbreidiiig;
de verdere uitbreiding van de veehouderj-sector
ging blijkens kolom 6 van de tabel na 1954 in de
richting der varkens-, schapen- en pluimveehouderij.
De varkensstapel was in 1958 zelfs aanmerkelijk
groter dan in 1939. In geringere mate is dit ook het
geval met 1e kippenhouderij. De schapenstapel en
het aantal eenden herstelden zich, naar kolom
5
doet
zien, tot resp. 79 pCt. en 73 pCt. van 1939.
Daar de oppervlakte, beteeld met akkerbouwgewassen,
zich met 871.000 ha praktisch stabiliseerde op het niveau
van 1954 (891.000 ha), tegen gemiddeld 854.000 ha. in
1931/40, kan ook hier niet van een verschuiving in de
richting van de andere landbouwsectoren en met name
niet
in
de richting der melkveehouderij worden’ gesproken.
In de tuinbouw ten slotte voltrekt zich wèl een verschuiving
in de richting van de cultuur onder glas, niet echtef naar
de melkveehouderij.
II. De melkproduktie.
Hoewel het aantal melk- en kalfkoeien steeds lager lag
dan in 1939, vertoont de melk- en zuivelproduktie een –
vooral over 1957/58 sterk geprononceerde – stijging. Deze
stijging is de resultante van een verhoogde produktie per
koe en een hoger vetgehalte van de melk. De berekende
gemiddelde produktie per koe beliep in 1939 3.520
kg
met een (door het L.-E.I. volgens de nieuwe methode van
vetbepaling omgerekend) vetgehalte van 3,24
pCt.
Over
1957/58
was dit 4.135 kg met een vetgehalte van 3,76
pCt.
Gemiddeld per koe steeg dus de melkproduktie met 17
pCt.
en de hoeveelheid melkvet met 36
pCt.
t.o.v. 1939.
De oorzaken zijn bekend: onderwijs, research, voor-
lichting, excursies naar proefbedrijven en agrarische insti-
tuten e.d. hebben de voordelen van de ,,knowledge” voor
de boeren tot een economische realiteit gemaakt. Het gevolg
was immers: beter en gezonder vee, betere winning en
rationeler bedrijfsvoering. Naast deze naar hun aard
blijvende factoren trad in 1957/58 eefi aantal toevallige
omstandigheden op, die de produktie extra deden stijgen:
het weer was gunstig voor een grote en goede (eigen) vee-
voederproduktie; er gold een lage prijs voor aangekocht
krahtvoeder en er trad een relatieve veroudering van de
melkveestapel op
1).
1)
Steekproef ,,Landbouwproduktie” van het C.B.S.
ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACCRE DITIE VEN
INCASSE RINGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
25 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
Terwijl de raming van het C.B.S. voor het mellcjaar
1mei 1957-30 april 1958 6,14 mrd. kg beliep en voor 1958/59
op grord van de verwachte verjonging van de m1kve-
stapel 6,025 mrd. kg
, moet thans wel worden aangenomen;
dat deze raming voor het lopende melkjaar voorlopig,
aanmerkelijk verhoogd zal moeten worden. Wij schatten
de pi’oduktie zonder beperkende maatregelen op grond van
de thans bekende gegevens op 6,5 mrd. kg
. Het is de
tragiek van de landbouw, dat deze ,,tip”-produktie, be-
haald met praktisch hetzelfde apparaat en slechts relatief
geringe additionele kosten, in vakkringen – en niet alleen
– tot ,,verontrusting” aanleiding moet geven.
Intussen hoede men zich ook in dit opzicht voor over
–
drijving en vooral voor maatregelen, dle onherstelbare
schade kunnen veroorzaken voor de ‘gehele nationale
economie, nii, maar vooral ôék in de toekomst. Eén ervan
is prôduktiebeperking onder de thans heersende binnesi-
en buitenlandse constellatie. Hierop komen wij hieronder
nog terug. Pepalen wij ons thans tot de gesignalèerde
verontrusting. Geven de feiten hiertoe reële aanleiding?
O.i. niet nu gebleken is, dat de recente prijsverlagingen voor
boter en kaas, behalve een vergrote exportmogeljkheid
een binnenlandse poténtiële vraag hebben geactiveerd en
omgezet in een koopkrachtige vraag van naar schattihg
20.000 ton boter en 10.000 ton kaas. Hiermedè komt de
raming van de binnenlandse afzet op 60.000 ton btter
(vorig jaar 40.000 ton) en 80.000 ton kaas (vorig jaar
70.000 ton). Ondanks de aanmerkelijkevooruitgang in de
boterafzet in het binnenland, blijft deze met 60.000 ton,
nog aanzienlijk achter bij het boterverbruik
in
België vân
100.000 ton. De produktie- en exportcijfers zijn als volgt:
Produktie
‘
Export
(ton)
(ton)
Boter Kaas
Boter Kaas
1957
le halfjaar
………………..
35.000
74.000
18.000
39.500
1958 le
halfjaar
……………….
49.500
85.000
21.500 , 46,000
Een globale berekening toont aan,
dat –
op jaarbasis
berelçend en bij bestendiging van bovenstaande export-
cijfers
–
voor de gehele Nederlandse melkproduklie afzet
-• in het binnen- en buitenland mag worden verwacht.
769
Een gunstige ontwikkeling was – nâ de aanvankelijke
teruggang in de afzet als gevolg van de prijsstijging van
1 juli 1957 – ook voor de consumptiemelk te verwachten.
Wij schrijven ,,was”, omdat doorvoering van de zo juist
bekend geworden plannen van de Regering om uit budget-
taire overwegingen de consumentensubsidie van ruim
6 ct. per liter melk te laten vervallen, een aanmerkelijke
terugsiag op het verbruik zal uitoefenen. Indien de consu-
mentenprijs dan bovendien nog verhoogd moet worden met
de verbetering in de slijtersmarge,
is o.i. de enige oplossing,
om de prjjsverhoging voor de consument aanvaardbaar te
maken en daardoor de afzetvermindering tot een minimum
te beperken: lever hem volle melk (3,5 pCt. vet) van prima
smaak en hoedanigheid.
Weliswaar zal dan de prijs bovendien nog verhoogd
moeten worden met ongeveer 2 ct. ter compensatie van de
waarde van de bij standaardisatie op 2,5 pCt. vrijkomende
boter en karnemelk, doch dit nadeel – overigens relatief
gering in vergelijking met de verhoging van, stel, 7 ct.,
voortvloeiende uit bovengenoemde oorzaken – weegt
niet op tegen het psychologisch voordeel; daf de consument
ziet, dat hij ,,waar voor zijn geld” krijgt. Als niet minder
belangrijke secundaire voordelen treden dan nog op:
een te verwachten geleidelijk toenemend verbruik op grond
van: de betere hoedanigheid van de melk; 2. een vrsterking
van de botermarkt, temeer noodzakelijk indien de prijs-
verhoging inderdaad een belangrijke afzetvermindering
van de consumptiemelk ten gevolge heeft; 3. de inter
nationale kritiek op ons land met betrekking tot de stan-
daardisatie op 2,5 pCt. zal verstommen; 4. het aandeel
van de binnenlandse afzet aan melk en zuivelprodukten
zal stijgen tot ongeveer 78 pCt. van de gehele Nederlandse
melkproduktie.
Met opzet hebben wij bij deze beschouwingen met de
prijs, waartegen afgezet wordt, geen rekening gehouden
Gebonden aan een inkomensgarantie voor de boer en
erkennende het gemis aan ,,uitwijkmogelijkheden”, althans
,,in the short run”, kan onze Regering beter de’boer doen
produceren, dan gedeeltelijk doen stoppen. Zolang de
grensopbrengst nog gedeeltelijke dekking van de constante
offers plus de volledige vergoeding van de variabele kosten
geeft, is deze politiek verantwoord, althans op korte
termijn.
Prof. Dr. P. Hennipman
2)
heeft er terecht op
gewezen, dat indien de bestemming van de goederen vast-
ligt, de onherroepelijk gebrachte offers geen kostenelement
van het tegenwoordige handelen zijn: ,,Wil men het causaal
verband, dan ligt dit tussen de offers van het handelen
in het
heden
to.v. de produktie in het
heden”.
Daarbij heeft ons land als zuivelexporteur er alle bela
bij, dat allerwegen de consumentenprijs voor boter belang-
rijk wordt verlaagd ter stimulering van de koopkrachtige
vraag. Behalve in ons land, is deze methode met succes
toegepast in Denemarken, Zweden en Finland. De aan-
beveling van de Ministerraad van de O.E.E.S. van eind
juli 1958 gaat in dezelfde richting. Het wachten is nu op
onze grote partners in de E:EG:;
–
waar verlagingvan ‘de
kleinhandeisprijs en daardoor te verwachten grotere af-
zetmogelijkheid al voldoende isom het evenwicht in de
Europese zûivelsituatie te herstellen. Dit zal tijd vragen,
doch is een aspect, dat bij de beoordeling van de ,,long-
run”-positie zeker niet uit het oog mag worden verloren.
2)
Prof. Dr. P. Hennipman: ,,Marginalisme en anti-margina-
lisme”. Her-orinteringscolleges der Universiteit van Amsterdam.
Produktiebeperking?
De factoren, die tot
blijvende bedrijfsverbeteringen
hebben
geleid en – naar het zich laat aanzien – ook in de toe-
komst nog zullen leiden, hebben alle iets te maken met de
,,knowledge”, het expansieve produktiemiddel bij uit-
nemendheid. Op de betekenis van de expansieve produktie-
middelen voor de kwantitatieve verhoudingen heeft
Prof.
Dr.
H. J. van der Schroeff
3
)
gewezen. Door de
wijze,
waarop
hier te lande de landbouwvoorlichting is georganiseerd,
hebben alle bedrijven, groot en klein, de voordelen van de
,,knowledge” kunnen benutten: direct door toepassing
van de gegeven adviezen en indirect door vergroting van
de leiderscapaciteit. De vele miljoenen guldens voorâl na
1945 in dit werk geïnvesteerd, kwamen aldus aan een zo
groot mogelijke produktie ten gôede. Op dit gebied ont-
stond in de landbouw dan ook geen voorsprong van het
grote bedrijf t,o.v. het kleine. Op de betekenis hiervan heeft
J. Maurice Clark
4)
gewezen: ,,To be efficient, the enter-
prise of extending the frontiers of industrial and economic
knowledge must be carried out on a large scale; yet the
results must also be made available for the benefit of
smaller scale producers, unless we are to submit to a ruinous
waste of overhead in this respect. 1f industial research
becomes the sole perquisite of the concern which can
afford an expensive laboratory, there is an end of economic
freedom, and as a long-run result, perhaps, an end of
economic efficiency, owing to bureaucratic stagnation”.
Rekening houdende met de omstandigheid, dat 85 pCt.
van alle arbeid in de melkveehouderij arbeid is van boer en
gezinsleden (variatie naar de landbouwgebieden 71 pCt. –
98 pCt.), blijkt dat voor de melkproduktie worden aan-
gewend: –
1.
onbeperkt expansieve produktiemiddelen:
kennis en
ervaring;
2. beperkt expansieve produktiemiddelen:
leiders- en
andere mentale arbeid;
3.
ondeelbare’roduktiemiddelen:
rundveebeslag en -stalling en andere bedrijfs-
gebouwen; machines en werktuigen; transport-
werktuigen; grond;
krachtens bestemming: arbeid en meststoffen voor
verzorging en instandhouding van de cultuurgrond;
arbeid en kosten (w.o. het onderhoudsvoeder) voor
verpleging en onderhoud van de rundveestapel
en van de bedrijfsgebouwen; arbeid en kosten
voor bediening van machines en werktuigen e.d.;
4.
deelbare produktiemÎddelen:
het produktievoeder.
Dit is de variabele factor, waarvan de hoeveelheid tot
een zekere grens ongeveer evenredig is met de hoeveel-
heid produkt. Voorbij die grens – verschillend voor
–
ieder dier en gewoonlijk eerst bij hogere produkties –
treedt de werking van de wet van de afnemende meer
–
opbrengst ook in de uiterlijke verschijnselen aan de
dag. Dit voeder kan worden aangekocht of in belang-
– rijke mate op het eigen bedrijf worden gewonnen.
•
In het laatste geval is de (extra) N-gift en de arbeid
Prof. Dr. H. J. van der Schroeff: ,,Kwantitatieve verhou-dingen en economische proportionaliteit”,
1955,
Amsterdam-
Antwerpen, hoofdstuk XIV.
J. M. Clark: ,,The Economics of Overhead Costs”, lOth
Impr. 1950, blz. 141;
770
voor extra bemaaide oppervlakte als variabel aan te
merken, tenzij een volledige aanwending van beschik-
bare ondeelbare câpaciteit.
Uit deze indeling blijkt, dat in economisch opzicht
vrijwel alle produktiekosten ,,overhead costs”
zijn,
althans
,,in the short run” en voor de (in deze bedrijfstak over
–
wegende) gezinsbedrijven. Dit roept het streven op naar
vergroting van de melkproduktie per koe, welke, tot een
zekere grens, tot kostprijsverlaging zal leiden.’ Immers,
voor de expansieve middelen geldt de wet van de afnemende
meerpbrengst niet. Ook de ondeelbare middelen geven
– tot de grens van de volledige capaciteitsbezetting –
een kostendegressie. Daafenboven kunnen deze middelen
intensief worden aangewend tot de grens, waarbij de
offers een minimum vormen. De wegen tôt dit doel zijn
zeer verschillend: aanfok van hoogproducerende dieren,
verhoging van de produktie per dier via voedering, ver-
hoging van de melkplas ten koste van het vetpenientage,
verlegging van de afkaiftijd naar de herfst enz. Al deze
mogelijkheden kunnen separaat en simultaan worden
toegepast, theoretisch tot het punt, waarbij de grenskosten
gelijk zijn aan de grensopbrengst. Het gevolg zal zijn
,,increasing economy”.
De weg terug – produktiebeperking – bewerkt het
tegendeel. Als logische consequentie van het bestaande
garantieprijssysteem komen de gevolgen van de ,,diminishing
economy” ten laste van de Nederlandse Staat, niet ten laste
van de boeren.
Micro-economisch heeft de producent alleen te maken
met zijn kostprijs, die in principe gedekt wordt door de
garantieprijs. Stijging van deze kostprijs als gevolg van een
(algemene) produktiebeperking werkt volledig door in de
garantieprjs. Ware dit anders, dan zou immers de inko-
mensgarantie in gevaar komen. Macro-economisch betekent
de produktiebeperking – die zéér drastisch zou moeten
zijn oni een ,,aanpassing aan de internationale verhou-
dingen” te bewerkstelligen – een vermindering van het
nationaal inkomen, tot uitdrukking komende in een
hoger bij te passen bedrag door het L.E.F. Indien de
melkproduktie een omvang bereikt van 6,5 mrd. kg
, is
export van rond 42.000 ton boter noodzakelijk. Het alter-
natief is een beperking der melkproduktie met 15 pCt.,
waarmede tegelijkertijd het vraagstuk van de steeds op-
lopende voorraad magere melkpoeder zou zijn opgelost.
Deze geringere hoeveelheid zal echter slechts kunnen
worden voortgebracht tegen hogere gemiddelde totale
kosten per kg, hetwelk gedeeltelijk gecompenseerd zal
worden door de hogere gemiddelde opbrengst per kg, als
gevolg van – naar wij aannemen – het wegvallen van de
minst lonende afzet (exportboter, vooral die naar Enge-
land en magere melkpoeder). In hoeverre de gemiddelde
opbrengst bovendien zal kunnen stijgen, doordat de druk
op de markt voor de andere melkprodukten geringer wordt,
valt niet te voorspellen. Daar Nederland geen monopolis
tische positie inneemt, zijn wij geneigd aan deze factor
weinig waarde toe te kennen.
Gelet op de kostenstruct uur –
wij berekenden de kosten-
elasticiteit onder de feitelijk bestaande, en niet theoretisch
denkbare, verhoudingen op 0,31
– en de huidige constel-
latie op de afzetmarklen, menen wij te mogen concluderen
dat ingeval van produktiebeperking de totale kosten van de
gehele Nederlandse melkproduklie minder zullen afnemen
dan de totale opbrengst ervan.
Schematisch hebben wij
dit als volgt weergegeven. –
Melkproduktie Nederland
1
Niet beperkt
Met 15 i,Ct.
(6,5 mrd. kg)
1
beperkt (5,525
mrd. kg
)
Opbrengst:
I
(x
f.1 mln.)
5,59
mrd. kg
â f.20,85
8.165,5
4,615 mrd. kg
A f.22,72
1.048,5
0,91
mrd. kgâ f.28,60 a)
260,3
260,3
1.425,8 1.308,8
Produktiekosten:
6,5
mrd. kg
â f.28,60
1.859,0
5,525 mrd. kg
â f.31,88
1.761,4
Nationaal verlies
………………..
433,2
t
452,6
a) Economische waarde van de door veehouders behouden melk.
Het nationaal verlies bij beperking blijkt
f.
19,4 mln.
groter te zijn dan zonder beperking. Dit bedrag zal echter
in de praktijk nog belangrijk hoger liggen door de optre-
dende onçlerbezettingsverliezen in de andere sectoren
van het bedrijfsleven, zoals de zuivelverwerkende, blik- en
emballage-, olie- en menvoederfabrieken, die alle met
aanzienlijke constante kosten produceren. Hiervan komt
via de garantie-uitkering aan de boeren extra ten laste van
het L.E.F.:
4.615(0,3188 – 0,2272) – 5.180(0,2860 – 0,2085) is
f.
21,3
mln., terwijl de boeren ontlast worden van een verlies van:
410(0,2860 – 0,2085) – 910(0,3188 – 0,2860) is f. 1,9 mln.,
zijnde het verschil tussen het verlies op het boven de limiet
van
5,18
mrd. kg
geleverde kwantum bij géén beperking en
het onderbezettingsverlies op het door hen behouden
gedeelte van de melkproduktie bij beperking. Uiteraard zou
de Regering de door de produktiebeperking optredende
stijging van de kostprijs geheel of gedeeltelijk kunnen doen
doorberekenen in de prijs van de consumptiemelk en daar-
mede de lasten van het L.E.F. verminderen. In. nafionaal-
economisch opzicht maakt dit echter geen verschil, wèl in
de repercussies.
De uiterste consequentie van het aldus ,,aanpassen aan
1e internationale verhoudingen”, is, dat de produktie
beperkt wordt tot de hoeveelheid, die aan melk en
•
zuivel
door het binnenland wordt opgenomen. Indien – zoals
hiervôér reeds werd gesuggereerd – de consumptiemelk
op 3,5 pCt. vet werd gebracht, zou dit niettemin een beper-
king van de melkproduktie betekenen met 22 pCt. Macro-
economisch zou dit ons nationaal inkomen nog verder
aantasten. Steeds minder variabele kosten zouden kunnen
worden afgestoten (= progressief stijgende gemiddelde to-
tale kosten per kg) en steeds méér opbrengst zou worden ge-
derfd (= een steeds geringer
stijgende
gemiddelde opbrengst
per kg). Tenzij het L.E.F. bereid zou zijn een nôg hoger
verlies te dragen – wat budgettair nauwelijks denkbaar
is, daar de drang tot beperking voortkomt uit de (vermeend)
daaruit voortvloeiende vermindering der lasten van het
fonds – zou de consumptiemelkprijs belangrijk omhoog
moeten. Afgezien van de te verwachten reactie: sterk
afnemend verbruik – verdere produktiebeperking –
opnieuw
stijgende
gemiddelde totale kosten per kg. – nôg
hogere prijs – nôg meer afnemend verbruik, is deze ont-
wikkeling voor het ‘1oon en prijspeil onaanvaardbaar. De
repercussies op de andere sectoren van het bedrijfsleven –
vooral op de marginale exportbedrjven – maken het
aldus geheel of gedeeltelijk verplaatsen van de ,,lasten
van de landbouw” van de algemene rijksmiddelen naar de
binnenlandse consumenten tot een’ hoogst bedenkelijke
aangelegenheid, die zich niet verenigt met de vereiste rust
rond het loon- en prijsniveau.
771
1
(Advertentie)
– Afgezien hiervan, is produktiebeperking schadelijk in
velerlei ander opzicht, waarvan Wij slechts willen noemen:
De
bedrjjvigheid
zal ook in andere sectoren, o.a. de
olie-, mengvoeder-, kunstmest-, bestrijdingsmiddelen
–
,
landbouwwerktuigen-, zuivelverwerkende-, blik- en embal-
lagefabrieken, de ambachten, de handel, het transport- en
verzekeringswezen en ons efficiënte afzet- en verkoop-
apparaat (waarin volgens de Duitse Minister van Landbouw
‘çle verklaring van onze voorsprong berust!) afnemen.
Onze
expor (positie
èn onze toekomstige plaats in de
E.E.G. worden aangetast. Blijvend zulleit exporimarkten
verloren gaan, hetgeen in het licht van de in de toekomst
ongetwjifeld ontstaande nieuwe mogelijkheden voor de
zuivel –
mits vorm,,smaak, uiterlijk aanzien e.d.worden
aangepast aân de eisen van de consumenten en aandacht
wordt geschonken aan de relatief gestegen waarde van de
eiwitten in de melk – niet minder dan een nationale ramp
betekent.
Er ontstaat
deviezenderiving
op een moment, dat het
herstel van de rècessie’ verhoogde invoer van grondstoffen
– en
•
halffabrikaten voor de industrie zal vorderen. Over
1957 bedroeg de export aan ‘zuivelprodukten nog f. 742
mln.
De
goodwill van de voorlichtings- en researchdiensten
bij clç boeren gaat verloren. Psychologisch zullen de boeren
de ‘ommezwaai van een twaalfjarige stimulans tot produk-
tievergroting, ‘méér en beter grasland, b&er vee, betere’
winhing enz. naar produktiebeperking niet kunnen ver-
werken.
‘Dé
mechanisatie
komt in het gedrang, omdat çle
veélal bestaande overcapaciteit door de beperking nog
vordt vergroot. Tractoren bijv. – in de wei’debedrjven
• ih vele gevallen toch al beperkt. rendabel – zullen vaak
onrendabel zijn, indien de overbodig geworden paarden
niët door koeien kurmen worden veryangen.
De
cultuurtechnische werken
– kostbaar als zij dik-
– Wijls zijn – ‘zullen de onmisbare economische grondslag
gaan ontber’en, indien er geen voldoend grote produktie
is om de sterk gestegen lasten te dragen.
De blijvende bedrjjfsverbeteringen,
ontstaan uit kennis
• en wetën, die ons land tot een gevreesde concurrent hebbed
gemaakt, worden illusoir. De voordelen van rationalisatie
• zijn nu eenmaal dikwijlsslechts te benutten via verhoogde
prod,uktie ‘en het op optimaal niveau brengen en hand-
haven ,van het afzet- en verkoopapparaat. Er zal géen
prikkel meer béstaan tot verbetering van het veebeslag.
Hoogproducerende dieren – in dubbel opzicht van belang
voor de nationale economie, nl. als goedkôopste produ-
centen van melk en als exportartikel – vragen fysiologisch
méér zorg, geven een belangrijk hôger risico (ziekte, voeder
–
positie, indien de weersomstandigheden slecht zijn) en’
• vordéren ‘ grotere investeringen.
Ons land is
arm aan grondstoffen,
uitgezonderd voor
de voedingsmiddelenindustrie. Een rationeel beheer vereist
gebruik van de schaârse en onvermeerderbare cultuurgrond.
• Het gemak, waarmede men zich vertrouwd heeft e-
maakt met de gedachtô vanproduktiebeperking, doet ver-
772
moeden, ,dat men zich onvoldoende rekenschap heeft ge-
geven van de nationaal-economische gevolgen.
Over de overige gevolgen van_het advies van het Land-
bouwschap en de daarin aanbevolen middelen, kunnen
wij nu kort zijn.
Heffing op krachtvoeder (veekoeken).
De aan dit advies ten grondslag liggende veronderstel-
ling, dat de kritische oorzaak van de hogere melkproduktie
ligt bij de prijsverhouding krachtvoeder/melk, is niet in
overeenstemming met de feiten. Het streven van de vee-
houders is niet in de eerste plaats naar winstmaximalisatie,
maar, naar een zo stabiel, duurzaam en zeker mogelijk
inkomen. Hierop berust de medewerking van de landbouw
aan de na-oorlogse economische politiek. Hier ligt ook de
waardering van de boeren voor de door onze Regering
bevorderde en’ op hoog niveau gebrachte ,,knowledge”: in
toepassing gebracht
moesten
de resultaten ervan te eniger
tijd wel tot uitdrukking komen. Hierop – en niet op de
toevallige omstandigheid van ‘een’lage krachtvoerprijs –
treft de boer zijn disposities en – in v’erband met de aard
van het produktieproces – lang van te voren. En méér
het oog op de toekomst gericht, dan op ,,windfall profits”.
Hij wordt hierbij geassisteerd door bekwame veevoeder-
deskundigen, die de gewone mdllcproducent nimmer zullen
adviseren de dieren te forceren tot een hoeveelheid, waarbij
de grenskostengelijk zijn aan de grensopbrengst.
De krachtvoederprijzen daalden trouwens al enige jaren,
maar de grote melkstroom kwam eerst dit jaar, begunstigd
door goed weer, nadat gedurende enkele jaren de produk-
iestijging was afgeremd door slechte weersomstandigheden.
En dit ondanks verminderde import van voedergranen!
Van
1 september 1957-1 mei 1958 nam de import van voeder-
granen af met 400.000 ton, tegen een toename van de
import van veekoeken met 55.000 ton en van molenbij-
produkten met 100.000 ton in vergelijking met de overeen-
komstige periode van het voorgaande seizoen.
Het Landbouwschap wil de produktiebeperking via de
kostenzijde bereiken: Zij, die de bezwaren kennen, die de
veehouderjsector – terecht – heeft tegen de werking van
de monopolieheffingen, zullen deze – geaccentueerd
terugvindën in het yoorgestelde advies; Door een heffing
te leggen op een produktiemiddel, dat al naar gelang de
bedrijfsvoering kwantitatief zeer verschillend wordt aan-
gewend, zullen grote en niet te rechtvaardigen verschillen
ontstaan tussen de netto-bedrijfsresultaten der individuele
producenten. Indien de hoeveelheid en kwaliteit van het
eigen gewonnen voeder zowel de mogelijkheid biedt om te
ontsnappen aan produktiebeperking, als odi meer te leveren
tegen hogere ‘prijs, waar anderen sterk moeten beperken
en de offers dragen, is deze regeling niet alleen moreel te’
veroordelen, maar ook tot mislukking gedoemd.
Heffing op krachtvoeder en lagere garantieprijs voor dè
wintermelkproduktie hebben overigens hetzelfde bezwaar
in dit opzicht, dat inbreuk wordt gemaakt op de oorzake-
lijke samenhang tussen de totale prod,uktikosten en de
structuur der voortbrenging van de melk hier te lande, tot
uitdrukking komende in de garantieprijs als resultante
van een ex ante
benadering van beide grootheden. Indiën
kunstmatig en tussentijds door globale middelen wordt
getracht de produktiestructuur te wijzigen, zal de
ex post-
verhouding aanzienlijk kunnen gaan afwijken van die,
waarop de producenten hun disposities mochten baserçn.
De garantieprjs is dan niet langer de vlag, die de lading
dekt.
Een meer gelijkmatig over de seizoenen verspreide pro-
duktie, vooral van belang voor de verwerkende industrie,
wordt afgeremd.
Een heffing op krachtvoeder zal,’ onder daarvoor in
aanmerking komende omstandigheden, èrtoe leiden dat
daarvan minder, doch aan arbeid méér zal worden gebruikt
(extra bemaaide oppervlakte plus N-gift, méér ingekuild
en kunstmatig gedr’oogd gras, klaverweiden, betere be-
weidingssystemen enz.). Dit is in strijd met de structuur-
politiek, die ervan uitgaat, dat de hoeveelheid arbeid in de
landbouw moet verminderen.
Ook op andere wijze wordt de structuurpolitiek aange-
tast. De intensieve (Ideine) meikveehouderijbedrijven kopen
of verbouwen zetmeelachtige voederstoffen, geen eiwitrijk
voeder. Het krachtvoedergebruik op deze bedrijven is
relatief kleiner dan op de grote bedrijven
5).
Dus wordt
de relatieve voorsprong van het grote bedrijf t.o.v. het
kleine geringer. Eenzelfde tendens gaat waarschijnlijk uit
yan de verlegging van het accent van vet naar de eiwitten
in de melk. Niet dat wij dit betreuren, integendeel. Om
economische en sociaal-agrarische redenen dient het ratio-
neel werkende kleine landbouwbedrijf beschouwd te wor-
den als een onmisbare schakel in de keten van oerproducent
tot consument.
Verhoging van de slachtveeproduktie.
Deze zal slechts mogelijk zijn, indien de produktie van
slachtvee aantrekkelijk wordt gemaakt. Ook thans nog is
immers de speciale bedrijfsvorm der vetweiderij nietlonend.
Indien een uitwijkmogelijkheid in
deze
richting wordt ge-
forceerd, zonder dat enige redelijke kans bestaat op export-
vergroting en duizenden boeren gaan handelen als één,
zal het totale resultaat te groot zijn voor het uiterst labiele
evenwicht op de vee- en vleesmarkt en het effect een cata-
strôfale prijsval. Illustratief is in dit verband de in Engeland
in het begin van dit jaar bekend gemaakte verhoging van
de premie per kalf van het vleesras, dat wordt afgezet als
baby-beaf: de maatregel leidde tot een toename van de
inseminatie met zaad van stieren van het vleesras met
45 pCt.(!) en een afname van lÔ pCt (!) voor de melkrassen.
Waar de post ,;omzet’ en aanwas” een negatief kostenbe-
standdeel vorint van de melk, zou bij een prijsval op de
vee- en vleesmarkt een nieuwe kostprijsverhogende factor
toegevoegd worden aan de reeds hiervô6r genoemde. Of
nu de rundvleesprijs garanderen?
/
Aantrekkelijker maken van de akkerbouwproduktie.
Dit zal slechts verplaatsing van de moeilijkheden be-
tekenen: van het ene teveel komen wij in het andere tveel
en van ‘de ene vorm van landbouwsteun in de andere.
Bovendien: de kostbare lage weidegronden zijn ongeschikt
voor akkerbouw. Vast staat o.i. dat er onder de huidige
verhoudingen geen uitwijkmogelijkheid naar de andere
5)
L.-E.I.: Bedrijfseconomische Mededelingen No.
15, blz.
14/15.
1aridbouvsectoren is en evenmin naar de tuinbouw.
En hoe staat het met de uitwijkmogelijkheid van kapitaal
en arbeid naar de niet-landbouwsectoren? Düs met de
situatie op lange termijn? Ons land bezit geen natuurlijke
rijkdommen, die het op één lijn kunnen stellen met de
specifieke industrielanden. De weinige andere rijkdommen,
w.o. de cultuurgrond en kennis, zullen volledig moeten
worden benut. In de produkten daarvan.zullen 66k erva
ring en geschooldheid Van onze landbouw moeten worden
geëxporteerd. Aan de cultuurgrond kan men moeilijk eer
andere aanwending geven . Of méér recreatie? Akkoord:
,
maar toch niet op weidegronden? Of moeten wij van al
onze oude weideboerderijen jeugdherbergen maken? Ook
het in gebouwen en werktuigen geïnvesteerde kapitaal heeft
alleen in de bestaande richting aanwendingsmogelijkhedeii
Het gemis aan opleiding in andere richting is een beletse’
voor de mobiliteit van de arbeid.
• Ervan uitgaande dat men om redenen van onmisbaar
heid en noodzakelijke aanwending van de beschikbare
natuurlijke rijkdommen een plaats aan de landbouw als
sector van ons economisch leven moet
blijven
inruimen, i
het een eis van economische doelmatigheid om dit apparaat
te doen produceren, zolang de daaraan verbonden offers
voor de nationale economie geringer zijn dan de directe
premie voor de beschikbaarheidsnuttigheid.
Wat dan nu met de melk- en zuivelproduktie?
De toevallige omstandigheid van een lage krachtvoer-
prijs beroert de melkveehouder minder, dan zijn zorg om
de lasten der vele miljoenen guldens, die door de
interna-
tionale
(en
niet
nationale) verhoudingen op dê Néderlandse
volkshuishouding worden gelegd. De boer, zou het liever
geheel op eigen kracht doen. Ook nu zou hem dit nog
mogelijk zijn, indien elders de veel duurdere produktie
niet werd aangemoedigd ten koste van de voordelen van
de internationale arbeidsverdeling. Hij weet, dat de op-
kssing hiervan ligt in het internatjonale vlak. En dat, zo
lang deze oplossing niet wordt bereikt, de precaire situatie
als een datum moet worden beschouwd. Hij ziet in, dat
als gevolg van de huidige ontwikkeling de offers voor de
Nederlandse volkshuishouding een omvang hebben be-
reikt, die in alle redelijkheid door de Regering noch door
de landbouworganisaties en hemzelf kon worden voorzien.
In dit bégrip voor_de
feitelijke
verhoudingen l4’t het aan-,
grjpingspunt voor medewerking van de melkveehouders
aan eventuele onaangename, maar wellicht noodzakelijke
rnaatregelen.
Laat men gaan spreken over een billijker,
althans aan de feitelijke situatie aangepâste, lastenver-
deling. Maar laat omvang,
wijze
en tijdstip van de produk
tie aan de producenten over. Gesteld voor de keuze: pro-
duktiebeperking (maar dan reëel, dus per bedrijf!) oflagere
prijs, zullen de boeren ongetwijfeld kiezen voor de lagere
prijs. Maar niet dan nadat aststaat, dat onze Regering
actief streeft naar een• internationale regeling, steun geeft
aan een agressieve verkooppolitiek (zoals door het Pro-
ductschap Zuivel is geadviseerd), aan bevordering van de
melk-, zuivel- en roomijsconsumptie en aan alle activiti
ten, gericht op verhoging van de. efficiency van het produk-
tie- en distrib.itie-apparaat. Met name wat dit laatste be-
treft, zou een onderzoek door onpartijdige deskundigen
naar de mogelijkheid om ter besparing van de zeer hoge
daaraan verbonden kosten (en
bevordering
van de smaak
en hoedanigheid), het standaardiseren van .de consumptie-
melk geheel te doen vervallen, wenselijk zijn’. ‘
Maarssen –
–
.
– ‘Drs. 0. DE JAGER-
773
In dit artikel worden enkele van de voorlopige
‘conclusies van de van 1-13 september ji. te
Genève gehouden tweede wetenschappelijke
atoomconferentie der Verenigde Naties in het
licht
•
gesteld. De praktische toepassing van kern-
fusie ligt volgens schrijver nog ver weg, veel ver-
der dan sommige over-optimistische uitspraken
van wetenschappelijke onderzoekers van enige
maanden geleden deden vermoeden. Op het ge-
bied van de reactortechnologie heeft men sedert
de eerste conferentie veel vorderingen gemaakt;
nieftemin schijnt het ideale type kernreactor voor
energie.opwekking nog niet te zijn gevonden. Op
de vraag in hoeverre de produktie van natuurlijk
uranium in de naaste en ook in de verdere toe-
komst zou kunnen voldoen aan de behoeften
heeft de conferentie geen duidelijk antwoord ver-
mogen te geven. In het algemeen genomen stem-
men de conclusies van Genève, voor zover deze
reeds uitgewerkt zijn en derhalve geformuleerd
kunnen worden, volgens schrijver tot een zekere
mate van voorzichtigheid.
De tweede
wetenschappeliJke
a’toomconferentie
Van 1-13 september werd te Genève de tweede
wetenschappelijke atoomconferentie iier Verenigde Na-
ties gehouden. Het was een gedurfde poging öm te her-
halen wat drie jaren tevoren te zeifder plaatse georga-
niseerd werd: de eersteconferentie over de vreedzame
toepassingen der kernsplitsing. Een gedurfde poging was
het in twee opzichten: de conferentie van
1955
had bij
zeer vele deelnemers een grootse indruk nagelaten, om-
dat daar.voor het eerst tal van wetenschappelijke en
technische bekendmakingen werden gedaan welke te-
voren strikt geheini waren gehouden door de drie atoom-
niogendheden de Verenigde Staten, het Britse Rijk (met
Canada) en de Sowjet-Unie en men kon nu eenmaal
niet verwachten dat die verrassing zich zou herhalen
aangezien er sedert
1955
veel meer ervaringen waren
uitgewisseld dan voordien het geval was geweest. En
in de tweede plaats was het een vermetele daad om op
één enkele conferentie zozeer uiteenlopende onderwer-
pen aan de orde te stellen als kernfysica, het fusie-on-
derzoek, de radio-actieve bestraling en al haar gewilde
en ongewilde gevolgen, reactortechniek, het geologisch
onderzoek naar uranium, de verwerking van het erts, de
technieken voor liet maken van brandstofelementen en
de ,,opwerking” van bestraalde elementen, het verrijken
van uranium door middel van gasdiffusie en anderszins
en de ontwikkeling alsmede de verwachtingen op het stuk
van de vreedzame aanwending van kernenergie bij de
elektriciteitsvoorziening en bij de aandrijving van
scheepsmotoren……
Een dusdanige verscheidenheid van onderwerpen
noopte de deelnemende landen om ware reeksen van
deskundigen op de onderscheiden terreinen naar Genève
af te vaardigen, hetgeen veer tot gevolg had dat ruimte
gevonden moest worden – en tijd! – om al deze des-
kundigen, gegroepeerd naar hun eigen specialiteiten, gele-
genheid te geven de conferentie te volgen en eventueel
ook om er, in de vorm van referaten, een actief aan-
deel aan te hebben.
Veel meer dan een conferentie was deze geweldige ont-
moeting van ,,atoomgeleerden” (men yergeve deze. wat
naïef aandoende, doch doelmatige collectieve benaming)
een congres waar geluisterd werd meer dan gedebatteerd,
en waar geen resoluties ‘werden aanvaard doch waar
daarentegen veel op te steken viel op velerlei gebied.
Voor deze ontmoeting van kernfysici, -chemici, radio-
biologen en geologen bestond belangstelling bij alle vak-
genoten, doch ook bij de nog weer veel bredere kring
van degenen die ambtshalve, of als politici, met de re-
geling van deze nieuwe materie in aanraking komen. Het
is voor die bredere kring, dat ,,Genève” het antwoord
moest geven op tal van moeilijke vragen; tal van beslis-
singen zijn aangehouden omdat men eerst kennis wilde
nemen van de resultaten van de tweede wetenschappe-
lijke atoomconferentie. Hieronder zal een poging worden
ondernomen om enkele van de voorlopige conclusies van
de conferentie in het licht te stellen.
Een eerste algemene conclusie lijkt wel deze te zijn,
dat de praktische toepassing van kernfusie nog ver weg
ligt, veel verder dan sommige over-optimistische uitspra-
ken van wetenschappelijke onderzoekers van enige maan-
den geleden wel deden vermoeden. Van de referaten,
tér conferentie behandeld, hield een Vrij aanmerkelijk
aantal zich bezig met het vraagstuk van de fusie, en op
de zeer opvallende wetenschappelijke tentoontelling wel-
ke ter gelegenheid van de conferentie werd gehouden,
trok het fusie-onderzoek in bijzonder sterke mate de
aandacht. De Amerikaanse inzending op deze tentoon-
stelling bestond niet uit modellen of afbeeldingen, doch
uit de werkende apparatuur zelf; hoe indrukwekkend
deze demonstratie van technisch kunnen en wetenschap-
pelijk vernuft ook was, het bleek toch duidelijk – en
dit was ook de mening der houders van de voordrachten
dienaangaande – dat ,,controlled fusion” alsnog ergens
in de toekomst ligt, ‘misschien twintig en misschien veer-
tig jaren verwijderd. De technische uitwerking ervan zal
daarna ook zonder twijfel jaren van studie vergen; de
aard van de problemen, waarvoor men hier komt te
staan, met temperaturen van tot dusverre ongekende
hoogte en met ontiadingen van duizelingwekkende sterk-
te, zal ook de. techniek nog voor menig groot probleem
stellen.
774
De praktische gevolgtrekking is derhalve, dat voors-
hands de ontwikkeling van de atoomenergie gebaseerd
op het beginsel van de kernspiitsing niet door die van de
fusie bedreigd zal ,worden, wat ook haar uiteindelijke lot
moge zijn.
Op het gebied van de reactortechnologie is – even-
als op het juist genoemde terrein – zonder twijfel veel
vordering gemaakt sedert 1955, doh daarvan was reeds
vrij veel aan vakgenoten bekend geworden, zulks in te-
genstelling tot de fusie, waaromtrent veel nieuws in
Genève is meegedeeld. Niettemin is het er nog verre
van, dat men thans van één of twee types van kernreac-
toren zou kunnen zeggen, dat deze de enig aangewezen
soorten zijn die voor energie-opwekking zullen dienen.
Een jaar geleden zag het er naar uit, dat d&gasgèkoelde, –
met grafiet gemodereerde reactoren van het Calder Hall-
type hiervoor het meest doelmatig waren en ofschoon
dit type thans in Engeland verder ontwikkeld wordt (zij
het met enkele nogal ingrijpende wijzigingen), zo kan
men toch niet zeggen dat de toekomst per sé aan de
grafiet-reactoren met gaskoeling is. Evenmin zweren de
Amerikanen nu nog alleen bij hun water-reactoren als de
enige typen, die een verdere ontwikkeling waardig ge-
keurd worden. Zo goed als de grafiet-reactor zijn spot
ren verdiend heeft op het terrein van de elektriciteitsop-
wekking, zo goed heeft de water-reactor opzienbarende
prestaties geleverd bij de voortstuwing van de atoom-
onderzeeërs. Maar terwijl in het recente ontiverp-verdrag
tussen Euratom en de Verenigde Staten aanvankelijk al-
leen gesproken werd over de verdere ontwikkeling van
water-reactoren, werd in Genève vanAmerikaanse zijde
de aandacht onder andere ook gevestigd op de reactoren
met organische moderatoren. Het ontwerp-verdrag tus-
sen de Verenigde Staten en Euratom is ook in die zin
geamendeerd, dat niet langer de ontwikkeling van de
water-reactoren alleen tot voorwerp van gemeenschap-
pelijke onderzoekingen wordt verklaard.
De oorlopige conclusie van het medegedeelde op het
gebied van reactortechnologie kan dan ook alleen maar
een voorzichtige zijn: verder onderzoek is nodig, het
ideale type schijnt nog niet gevonden te zijn. Lessen
uit het recente verleden, zoals die getrokken uit het
Windscale-ongeval, stemmen eveneens tot voorzichtig-
heid, wat niet betekent, dat men, achteraf bezien, de
schadelijke gevolgen van dit ongeval’ niet schromelijk
overdreven zou hebben zowel in als buiten Engeland.
Nog even stilstaande bij het onderwerp van de onge-
vallen en van de beveiliging van reactoren, kan worden
aangetekend dat dienaangaande in het algemeen op de
conferentie een grote mate van openhartigheid heerste.
Ook het naast elkaar en met elkaar werken van reactor-
en van volksgezondheidsdeskundigen, zoals dit op deze
conferentie te zien was, leidde tot een veel beter weder-
kerig begrip dan in het verleden te zien is geweest. On-
dank de praktische bezwaren van het verenigen van des-
kundigen uit zoveel verschillendè vakken wil het dan ook
voorkomen, dat hier het nut veel groter was dan het
offer.
Over de verrijking van uranium is een aantal belang-
rijke mededelingen gedaan van Franse, Duitse en Neder
–
landse zijde, doch merkwaardigerwijs zwegen hier de
,,oude” atoomlanden, Amerika, Engeland en Rusland.
Verrijking van uranium kan natuurlijk zowel het vreed-
zame als het militaire gebruik dienen en de terughou-
dendheid van de oude atoomlanden houdt een duidelijk
verband met de neiging van de leden van de atoornclub
om deze klein en exclusief te laten blijven. Wanneer
men er zich echter rekenschap van geeft, dat bijna iedere
thans Pin of meer voor de hand liggende toepassing van
kernsplitsing alleen dank zij een zekere toevoeging van
verrijkt uranium aan het natuurlijk uranium kan plaats-
vinden, dan schijnt het ietwat naïef om te veronderstellen
dat continentaal Euröpa een grote plaats aan die toepas-
singen zou willen toekennen zonder zelf ook de moge-
lijkheden tot ontwikkeling te brengen om uranium te ver-
rijken. In dit bestek kan over dit uitermate interessante
onderwerp niet meer worden gezegd dan hetgeen voor-
afgaat, plus nog deze opmerking, dat juist in deze hoek
nog allerlei vragen onbeantwoord blijven en met name
ook economische vragen.
• Op de vraag in hoeverre de produktie van natuurlijk
uranium in de naaste en ook in de verdere toekomst zou
kunnen voldoen aan de behoeften heeft de conferentie
geen duidelijk antwoord vermogen te geven. Te dien
aanzien heeft men eerst in een sfeer geleefd van schaar-
stepsychose (de tijd waarin alleen Belgisch Congo een
belangrijk exportland was), terwijl in het meer recente
verleden het kon lijken alsof uranium vrijwel overal te
vinden zou zijn. Dit laatste nu is bepaald niet waar; wat
dat betreft is het antwoord van de conferentie van Genè-
ve wèl duidelijk. Belangrijke nieuwe vindplaatsen zijn
niet aangekondigd en deze zullen – met de mogelijke
doch geenszins zekere uitzondering van de Sowjet-Unié
– dus ook wel niet ontdekt zijn. Aangezien nu een
tijd van ongeveer vijf jaren nodig is om van een ontdek-
king van uranium een daadwerkelijke ontginning te ma-
ken, ziet het er naar uit, dat de wereld voorlopig niet
al te ruim in benutbaar uranium zit. Een tweede, op dit
vooruitzicht steunende conclusie is dan, dat het wel zin
heeft om het speuren naar uranium in daartoe in aan-
merking komende gebieden voort te zetten. Wat intussen
de vooruitzichten dienaangaande in Suriname betreft, zal
men rekening moeten houden met de negatieve conclu-
sies waarmede het onderzoek in Frans Guyana thans
afgesloten schijnt te worden.
In het algemeen genomen stemmen de conclusies van
Genève, voor zover deze reeds uitgewerkt zijn en der-
halve geformuleerd kunnen worden, tot een zekere ma-
te van voorzichtigheid. Dit geldt niet in de laatste plaats
ook voor de kostprijsberekeningen en de daarmee samen-
hangende economische overwegingen. De economen heb-
ben dit deel van hun wetenschap nagenoeg braak laten
liggen. Het gevolg is geweest dat allerlei niet-economen,
soms kernfysici en soms reactor-bouwers, soms ook che-
mici, aan het maken van kostprijsberekeningen zijn ge-
slagen en dat op niet altijd evenzeer verantwoorde grond-
slagen. Bij de toepassing van nieuwe vindingen zal het
wel altijd een uitgebreid en langdurig onderzoek eisen,
gevolgd door een aanmerkelijke tijd van toepassing, alvo-
rens kostprijscalculaties. inderdaad verantwoord zijn. Ik
geloof njet dat iemand die met zorg heeft beluisterd wat
de veledeskundigen in Genève aan indrukken weerga-
ven en aan ervaringen uitwisselden, zou willen staande
houden dat ten aanzien van de vreedzame toepassing van
atoomenergie het tijdvak van het eerste onderzoek ook
maar bij benadering afgesloten zou zijn.
Egmond aan den Hoef.
Dr. H. RIEMES.
775
Wil men een eigen woning kopen dan komt
men in de praktijk voor verschillende problemen
te staan. Deze problemen laat schrijver
in dit
artikel de revue passeren. Achtereenvolgens be-
ziet hij de vragen, waarmee een koper wordt ge-
confronteerd,
indien het hem gaat om
1.
een
woning – hetzij een eengezinspand hetzij een flat
– die reeds bewoond is geweest; 2.
een terrein
om daarop een eengezinshuis te laten
bouwen; 3.
een eengezinshuis of een flat in aanbouw; 4. een
eengezinshuis of een flat, gereed gekomen maar
nog niet bewoond geweest. Onder punt 3 verge-
!ijkt schrijver o.a. de gang van zaken bij het ver-
werven van een flat in een coöperatieve vereniging
en van een flat in horizontale eigendom. Wat de
koopprijzen van woningen betreft ziet schrijver
geen belangrijke prijsdaling in het verschiet; het
zou
– schrijft
hij
– wel eens
kunnen,
zijn, dat zij,
die thans niet ‘willen kopen in de verwachting van
dalende prijzen, straks’ hiervan spijt zullen hebben.
Het
kopen van een
S
‘
woning
Een potentiële koper van een eigen woning wordt met
verschillende problemen geconfronteerd. Het is de bedoe-
ling in dit artikel deze problemen in het kort de revue te
laten passeren. Achtereenvolgens zullen worden bezien de
vragen, waarvoor een’ koper komt te staan, indien het hem
gaat om:
1. een woning, hetzij een eengezinspand, hetzij een etage
– de zgn. flat -, die reeds ‘bewoond is geweest;
2j een terrein om’ daarop een eengezinshuis te laten bou-
wen;
3. een eengezinshuis of een flat in aanbouw;
4.’ een eengezinshuis of een flat, gereed gekomen, maar
nog niet bewoond geweest.
Ad 1.
Wij zullen ons met verdiepen in de vraag, of het voorkeur
verdient een eengezinspand in plaats van een flat te’kopen.
Dit zou betekenen te moeten ingaan op een nogal eens ge-
maakte opmerking, dat men onder geen voorwaarde een
flat wil kopen. ,,Als ik een flat koop, dan koop ik iets dat
in de lucht hangt,’dat zweeft”. Deze opmerking houdt geen
steek, omdat de verkrijging van een flat, hetzij door het
• lidmaatschap van een coöperatieve vereniging, hetzij door
• de aankoop in horizontaal verband, juridisch volkomen
• waterdicht is.
Ziet men bij de aankoop van een flat soms de voorkeur
uitgaan naar het horizontale systeem, omdat men meent,
dat de wëttelijke regeling in de zgn. appartementenwet meer
zekerheid biedt, de ervaring heeft ruimschoots doen zien,
dat de coöperatieve vereniging bepaald niet minder zeker-
heid biedt en wij durven nog wel verder te gaan door te
stellen, dat de coöperatieve basis in bepaalde omstandig-
heden voordelen biedt boven de horizontale eigendom.
Wij zullen hierop niet nader ingaan, daar dit orig in het
bestek van dit artikel’ te ver zou voeren. Op de piktische
toepassing komen wij onder ad 3 nog terug.
Bij de koop van een bestaande woning hebben wij eerst
te onderzoeken of de gemeente, waarin de woning is ge-
legen, voor het betrekken daarvan wel de vereiste vergun-
• ning zal verlenen. De gemeenten zijn voor het opstellen
van de desbetreffende bepalingen autonoom, zodat de
hierop betrekking hebbende richtlijnen per gemeente kun-
nen verschillen. Speelt hierbij het al dan niet ingezetene
zijn een rol, ook de gezinsformatie en gezinssamenstelling
is van doorslaggevende betekenis. Een gezin van ‘twee per
–
sonen zal in de meeste gemeenten niet een woning van acht
kamers mogen betrekken. Dat bijv. voor een arts met
praktijk aan huis andere normen worden aangelegd,, be-
hoeft geen nadere toelichting.
De prijs, die men hiervoor wil betalen, ligt geheel in het
subjectieve vlak. Deze is voornamelijk afhankelijk van
ligging, constructie, indeling enz. Kan de woningvoorraad
aan elke normale vraag naar woonruimte voldoen, dan kan
glôbaal worden gesteld, dat de prijs overeenkomt met de
rentabiliteitswaarde. Deze gedachtengang mist momenteel
elke grond. Wij leven immers in een periode van een groot
woningtekort. De prijs van een woning wordt thans geheel
bepaald door de behoefte en dit houdt in, dat men voor
een woning een prijs betaalt, die uitgaat boven de reeds
genoemde rentabiliteitswaarde. Het is dan ook uitgesloten,
dat richtlijnen kunnen worden gegeven voor het meerdere
bedrag, dat voor leegkomen dient.
Vast staat wel, dat het voor de financiering van deze
aankoop benôdigde bedrag aan hypotheek niet zijn uit-
gangspunt vindt in de koopsom, maar in de verkoopwaarde,
i.c. de opbrengst bij openbare verkoop. Veelal gaat in de
praktijk deze verkoopwaarde uit boven de rentabiliteits-
waarde, maar zij ligt beneden de koopsom.
Er is geen bezwaar de verkoopwaarde een weinig hoger
te stellen. De eigenaar gaat het gekochte immers zelf be-
wonen. Hij zal daarom alles doen om zijn verplichtingen
na te komen. Bovendien kan deze eigenaar bij’ executie
geen beroep doen op huurbescherming, zodat bij deze
vorm van verkoop in het algemeen een ontruimde woning
kan worden geleverd.
Het bedrag, dat de woning gaat kosten, komt neer op
de aankoopsom, te verhogen met
5
pCt. registratierecht,
ongeveer
14
t
24
pCt. notariële kosten en 1 â
14
pCt.
provisie, wanneer van de diensten van een makelaar
gebruik is gemaakt. Betreft de aankoop een flat in een
coöperatieve vereniging, dan is geen registratierecht , ver-
schuldigd.
776′
,..Ad2.
Een tweede mogelijkheid is het kopen van ‘een terrein
met de bedoeling daarop een pand te laten bouwen. Mèestal
wordt daartoe overgegaan, wanneer men geen zgn. con-
fectiehiis wenst, maar een woning meer aangepast aan eigen
verlangens. Hierbij moet er rekening mede worden gehou-
den, dat de kostprijs hoger uitkomt dan de aankoop van
een reeds gepland pand. In het laatste geval wordt gekocht
uit een complex of een groep, hetgeen per pand op lagere
bouwkosten uitkomt dan de bouw van een enkel pand.
Ook hierbij moet aandacht worden gevraagd voor de
vestigingsvergunning, hoewel de meeste gemeenten ingeval
van, nieuwbouw voor de verstrekking hiervan minder
stringent zijn. Het komt niet veel meer voor, dat voor deze
gevallen, en ook voor die genoemd onder 3 en 4, beperkende
bepalingen bestaan.
Wat de financiering betreft, geldt hetzelfde als onder
ad 1 aangegeven.
Ad 3.
ij de. aankoop van een eengezinshuis of een’ flat in
aanbouw, koopt men een goed, dat nog niet gereed is:
Betreft het een eengezinshuis, dan betaalt men bij het’
tekenen van de voorlopige koopakte in mindering op de
koopsom een bepaald bedrag overeenkomende met de
prijs van de grond (indien geen erfpachtsgrond) en de
waarde van de aanwezige opstal. Door de indiening van
een registratieverklaring, wordt het registratierecht over
dit bedrag berekend en niet over de koopsom. De betaling
van de restant koopsom geschiedt meestal in termijnen.
Wij zien hier het beeld, dat de koper eigenaar wordt
van de grond en de gedeeltelijke opstal en daardoor moet
vdcfr de afbouw met de verkoper een aannemingsovereen-
kômst worden aangegaan. Dé verkoper wordt dan aanne-
nier.
Heeft men voor de financiering een hypotheek nodig,
dan moet er rekening mede worden gehouden, dat niet alle
geldgevers bereid zijn
tijdens
de bouw gelden beschikbaar te
stellen. Zij sluiten deze lening eerst na gereedkomen. Met
hypotheekbanken e.d. is overeen te komen de hypotheek
reeds tijdens de bouw te sluiten tot het bedrag, dat op het
pand na gereedkomen kan worden verstrekt, doch hiervan
eeii gedeelte als deposito in te houden afhankelijk van de
stand van de bouw. De rente moet dan worden betaald
over de totale som en over het deposito ‘vergoedt de geld-
gever een rente, die meestal lager ligt dân de hypotheek-
rehte. Naarmate de bouw vordert, worden uit het deposito
gelden vrijgegeven om de aannemer te kunnen betalen.
Kan de hypotheek eerst worden gesloten na het gereed-
komen van het pand, dan zal de verkoper veelal wel ge-
i'{oegen nemen om met betaling van het bedrag, dat uit de
hypotheek wordt verkregen, tot dat moment te wachten.
Waarschijnlijk zal hij een rentevergoeding vragen, die
gelijk is aan de rente, die hij voor het bouwkrediet aan
zijn bank verschuldigd is.
Een ander beeld zien wij bij een flat in een coöperatieve
vereniging. De vereniging wordt eigenaresse van een’ be-
aald aantal flats in één gebouw. Het is de vereniging, die
schuldenaresse wordt voor de hypotheek op het gehele
ebouw en de leden neiien in een bepaalde verhouding
deel in deze lening. Voor hun gedeelte tekenen de leden
een akte van borgtocht.
[ Bij deze vorm van woningbouw ziet men praktisch steeds
een financiering met hypothecaire gelden. Dit terrein wordt
beheerst door de hypotheekbanken en ook hier zien wij
t
t
het deposito, waaruit de termijnen aan de aannemer kun-
nen worden voldaan.
Maar het lid dan, dat zijn flat contant wil betalen? Geen
bezwaar, want wanneer de koopsom, of beter gesteld de
deelnamesom, wordt voldaan zonder beroep op een ge-
deelte van de hypotheek, dan moet dit lid worden gesubro-
geerd in de rechten van de hypotheekhouder tot het bedrag,
dat het lid als hypotheek had kunnen opnemen.
De coöperatieve vereniging wordt geregeerd door haar
statuten en het is usance, dat als bestuur optreedt een
secretaris-penningmeester. Zijn rechten en verplichtingen
zijn in de statuten omschreven en hij vertegenwoordigt de
vereniging in en buiten rechten. Hij is verantwoording
schuldig aan de. ledenvergadering. Het ‘erdient aanbeveling
ervoor zorg te dragen, dat als secretaris-penningmeester
niet optreedt één der leden. Deze functionaris is belast met
de exploitatie van het gebouw, het.bèheer en de admini-
stratie der vereniging en het is daarom beter, dat hij geen
partij is. Deze partijdigheid bestaat wèl als één der leden
secretaris-pennin’gmeester is. De praktijk
wijst
dan ook uit,
dat men steeds meer de voorkeur geeft aan een buiten-
staander, die over eeh behoorlijke technische en, admini-
stratieve deskundigheid en juridische kennis beschikt.
Gaat men over tot de aankoop van een flat in horizon-
tale eigendom, dan zal de bouwer meestal de beschikking
hebben over een bouwkrediet. De splitsing van het gebouw
in appartementen geschiedt in het algemeen bij of na het
gereedkomen van het gehele gebouw. Eerst na de splitsing
kan hypotheek op de appartementen worden gevestigd.
Over het niet-betaalde gedeelte van de koopsom zal door
de koper rente moeten worden betaald, tenzij dit in de
koopsom is opgenomen.
De wet op de appartementen schrijft voor, dat een admi-
nistrateurmoet worden aangewezen. Verder kan een ver-
eniging yan eigenaren opgericht worden. De bemoeiingen
van de administrateur zijn aanmerkelijk geringer dan die
van de secretaris-penningmeester van een coöperatieve
vereniging. Moet & laatste zorgdragen voor alle financiële
verplichtingen van de. coöperatieve vereniging, tot het
terrein van de administrateur behoren in deze slechts de
brandverzekering van het gehele gebouw en het onderhoud
van die gedeelten van het gebouw, welke als gemeenschap-
pelijk.moeten worden beschouwd.
Bij de coöperatieve vormontleent het lid de gebruiks-
rechten van zijn flat aan het lidmaatschap, welk lidmaat-,
schap met alle daaraan verbonden rechten overdraagbaar
is. Bij de appartementsvorm woidt de flateigenaar inge-
schreven in de kadastrale registers: Ook hij kan zijn rechten
verkopen. In beide gevallen. verkrijgt men in wezen alleen
het gebruiksrecht van een bepaalde aangewezen flat. Het
praktische verschil is alleen, dat de appartementseigenaar
zelfsfandig een hypotheek kan sluiten en de aanslagbiljetten
voor de zakelijke belastingen op zijn naam krijgt. Bij de
coöperatieve vorm komen de aanslagbijetten ten name van
de coöperatieve vereniging en ook de hypotheek kan slechts
via de coöperatieve vereniging worden geslöten.
Ad 4.
De aankoop van een pand of flat na gereedkomen,
doch nog niet bewoond geweest, biedt geen.nieuwe aspecten.
Hiervoor kunnen wij naar het bovenstaande verwijzen.
Wij komen thans tot meer algemene opmerkingen. De
eigendom van een pand of appartement blijkt uit de in-
777
1
schrijving in de openbare registers ten hypotheek-
kantore, waarbij de eigenaar in het bezit is van
het eigendomsbewijs. Het beschikkings- of ge-
(
bruiksrecht van de flat blijkt uit de installatie-
akte in geval van eerste bewoning en het eigen-
domsbewijs bij overname van het lidmaatschap.
Worden voor deze tenaamstelling bij de aan-
koop geen bepalingen hier’omtrent gesteld, dan
zijn de daaraan verbonden kosten voor rekening
van de verkrjger. Men spreekt dan van ,,kosten
koper”. Het komt ook voor, dat er sprake is
van ,,vrj op naam”. Hiermede duidt men aan,
dat deze kosten door de verkoper worden ge- –
dragen en dat de koper niet meer behoeft te
betalen dan de koopsom. Het kofrit in de praktijk ook
voor, dat bij nieuwbouw onder ,,vrij op naam” zijn
begrepen de kosten verbonden aan de verkrijging en
vestiging van de hypotheek, t.w. de kosten van de notaris
voor de akte, de afsluitprovisie en de taxatiekosten, voor
zover voor de laatste twee genoemden verschuldigd.
Voor nog te bouwen woningen, die een inhoud van 500
m
3
niet te boven gaan, kan uit ‘s Rijks Kas een premie
worden toegekend. Door de huurbeheersin ligt de renta-
biliteitswaarde lager dan de bouwkosten. De premie dient
om het onrendabele deel van de bouwkosten te overbrug-
gen. Wanneer men niet zelf bouwt, wordt de premie aan
de bouwer toegekend en uitbetaald, doch bij de vaststelling
van de koopsom is hiermede dan ook rekening gehouden.
Ter bevordering van het eigen-woningbezit heeft de
Overheid bepaald, dat ten behoeve van de bouw van
woningen, waarvoor een premie is toegekend, als in de
vorige alinea bedoeld, aan meerderjarige personen, die
op moment van aanvraag dezer premie nog riet de leeftijd
van
65
jaar hebben bereikt, onder bepaalde voorwaarden
toeslagen kunnen worden verstrekt. Als voornaamste voor-
waarde geldt, dat de aanvrager de woning van de aanvang
der eeFste bewoning af gedurende ten minste 10 achtereen-
volgende jaren als eigenaar zal bewonen. Het bedrag van
de toeslag, dat 25-35 pCt. van de premie bedraagt en af-
hankelijk is van de grootte van het gezin, wordt aan de
aanvrager uitbetaald en niet aan de bouwer. Dit bedrag
kan dus strekken in mindering op de koopsom.
Is de aanvrager bovendien beneden de leeftijd van
55
jaar, dan bestaat nog de mogelijkheid een garantie van de
gemeente te verkrijgei vöor de betaling van hoofdsom en
rente onder
1
verband van eerste hypotheek, mits deze lenmg
niet meer bedraagt dan 90 pCt. van de netto-stichtings-
kosten. De aanvragen voor de toeslag en de zekerheid van
de gemeente moeten worden gedaan door tussenkomst
van een bemiddelend orgaan.
Bij de coöperatieve vereniging zijn alle leden gebonden
aan één hypotheek, dus aan één geldgever. Alle flats te-
zamen, vormende één gebouw, zijn gezamenlijk verbonden.
De eigenaar van een appartement staat op zichzelf en is
daardoor geheel vrij in de keuze van de geldgever. De
praktijk toont, dat geldgevers verhoudingsgewijze op een
appartement een lager bedrag verstrekken dan bij de
coöperatieve vereniging per flat. Dit brengt als gevolg
mede, dat de koper van een appartement in het algemeen
een groter bedrag aan eigen middelen nodig heeft dan het
lid van een coöperalirve vereniging.
Als geidverstrekkende instellingen treden voornamelijk
op de hypotheekbanken en de levensverzekeringmaat-
schappijen. De rente van deze banken ligt hoger dan die
der verzekeringmaatschappijen, omdat de hypotheekbank
‘
afhankelijk is van de pandbriefrente, dan wel van de rente,
waartegen zij bij de institutionele beleggers kan lenen. De
meeste levensverzekeringmaatschappijen ‘stellen naast de
lagere rente echter de verplichting tot het sluiten van een
levensverzekering tot een bedrag gelijk aan dat van de
hypotheek.
Tot slot nog een enkel woord over de 1rjzen. De slapte
op het terrein van de huizenmarkt vindt voornamelijk haar
oorzaak in het gebrek aan voldoende eigen middelen om
het verschil tussen koopsom en hypotheek te kunnen op-
vangen. Bovendien,’ en dat is ook een voornaam punt,
leeft bij velen de verwachting, dat de prijzen aanmerkelijk
zullen dalen. Inderdaad zijn de laatste maanden de koop-
prijzen van woningen een weinig gedaald. ,
Wanneer men in de gelegenheid is dit beeld van nabij
gade te slaan, dan ervaart men, dat bij de bestaande bouw,
waartoe behoren de woningen, die bewoond zijn of bewoond
zijn geweest, de prijsdaling moet worden gezien als een
vermindering van het bedrag, dat boven de rentabiliteits-
waarde voor leegkomen of leeg zijn moet worden betaald!
In het algemeen is deze
prijsdaling
niet van grote omvang
– en deze wordt bovendien nog geremd door de omstandig-
heid, dat de nieuwbouw in verminderde mate tot het
aanbod van woningen gaat bijdragen.
Natuurlijk komen gevallen voor van geforceerde ver-
koop, waardoor met een behoorlijk lagere prijs genoegen
moet worden genomen, doch dat is geen maatstaf vodr
een algemeen oordeel. Evenmin mag men van een belang-
rijke prijsdaling in de nieuwbouw spreken, wanneer een bou-
wer tot verkoop verplicht wordt door de hoge rentelast of
anderszins, wanneer een, woning te lang onverkocht blijft.
In ieder geval staat vast, dat de bouwkosten als zodanig
niet dalen en de vrees is dan ook niet ongegrond, dat zonder
een gunstiger financieringsregeling voor de particuliere
bouw door de Overheid, die tot lagere bouwkosten leidt,
de nieuwbouw terugloopt. Wanneer hieruit zou resulteren
minder aanbod met een stijgende vraag, dan zou het wel
eens kunnen zijn, dat zij, die thans niet willen kopen in de
verwachting van dalende prijzen, straks hiervan spijt
zullen hebben.
‘s-Gravenhage.
W. DE RIDDER.
Leeft met Uw tijd mee!
Leest de
‘
V
w
‘-
O
d
“t
/o#
AM
Prok
BATA INTERNATIONAL
”
ENGLAN D
•AMSTERDAM
– KALVERSTRAAT
‘-.——-..,–J
DEN HAAG
– SPUISTRAAT
ROTTERDAM
– HOOGSTRAAT
(Advertentte)
VOOR HERE’JSCHOENEN
VAN STANDING
778
Enkelè economische aspecten van
Australisch en Nederlands Nieuw – Guinea
Terwijl van Nederlands Nieuw-Guinea met enige moeite
het nationaal inkomen kan worden berekend
1)
en de be-
talingsbalans kan worden opgesteld
2),
is dit vocir de dôor
.Australië bestuurde gebieden van Nieuw-Guinea – bij
gebrek aan voldoende statistische gegevens – niet moge-
lijk
3).
Is dus op grond hièrvan een vergelijking van beide
gedeelten uitgesloten, wèl kunnen de overheidsbudgetten,
de financiële bijdragen van het moederland en de handels–
balansen naast elkaar worden gesteld:
Totaal van het Bd
h
1956/1957
gouvernementa-
e
moederland
budget
(in min, gids.)
Territory of New Guinea’)
70
47
Territory of Papua
5)
..48
35
Totaal Australisch gedeelte
118
82
Nederlands gedeelte’)
………….
130
66
Volgens deze cijfers gaat dus in de overheidshuishou
‘
ding
van het Nederlandse gedeelte iets meer om dan in het
Australische gedeelte, terwijl de bijdrage van het moeder-
land voor het Nederlandse gedeelte iets lager is.
Bij een vergelijking van de handelsbalansen van beide
gebieden komen relatief grotere verschillen aan het licht:
Handelsbalans 195611957
7)
(in mln, gids.)
Austr.
Austr.
N d
Nieuw- Niu-
Nieuw- Niuw-
Importen
Guinea Guinea
Exporten
Guinea Guinea
956/
195
1957
1957′
1957
voedingsmiddelen
Ruwe aardolie
–
21
e.d
………….
..50
31
Copra en andere
Machines, toestel-
klapperproduk-
len en elektr.
ten
…………
60
2
materiaal
37
24
Goud
…………
10
–
Aardolieprodukten
9
9 – Rubber ………..9
–
Metalen en metaal-
Hout
………… .
..0
0
produkten
15
15
Cacao ………..4
–
Textielprodukten
Koffie
……….
.2
–
en schoeisel
13
10
Schelpen
3
1
Chemische pro-
Overige uitvoer . .3
5
dukten
……….
12
5
Invoersaldo
56
86
Overige
……….
31
21
167
115
167
115
Opvallend bij deze vergelijking
‘
van de handelsbalansen
van beide gebiedsdelen is de geheel verséhillende plaats
die het invoersaldo inneemt. Voor het Australisch gedeelte
Zie mijn artikel: ,,Het nationaal inkomen van Nederlands
Nieuw-Guinea” in ,,E.-S.B.” van 16 juli 1958.
Zie de jaarlijkse U.N.O.-rapporten over Nederlands
Nieuw-Guinea.
Zie o.a. ,,Territory of New Guinea – Report for 1956-
1957″ van de Commonwealth of Australia, 1958, hlz. 41.
Zie ,,Territory of New Guinea – Report for 1956-1957″
van de Commonwealth of Australia, 1958, blz. 151.
Zie ,,Territôry of Papua – Report for 1956-1957″ van
de Commonwealth of Australia, 1957, blz. 124:
0)
Gouvernementsbegrotingen van Nederlands Nieuw-Guinea.
7)
-De gegevens voor ,,New Guinea” zijn ontleend aan ,,Ter-
ritory of New Guinea, Report for 1956-1957″ van de Common-
wealth of Australia, 1958, blz. 156 (import) en 47, 48, 168
(export); die voor ,,Papua” aan ,,Territory of Papua – Repo rt
for 1956-1957″-van de Commonwealth of Australia, 1957, blz.
127 e.v. (import) en 57, 139, 140 (export); en die voor Neder-
lands Nieuw-Guinea aan het U.N.O.-râpport over Nederlands
Nieuw-Guinea.
beloopt het invoersaldô ongeveer een derde van de totale
importen. Volgens de Australische Minister for Territories
moet het feit dat de importen iets hoger.dan de exporten
liggen, verklaard worden door de kapitaalsinvesteringen in
projecten als olie-exploratie ed.
8).
Aan de hand van de
importcijfers van de handelsbalans is dit te verdedigen:
,,produktiemiddelen” als machines, toestellen, elektrisch
materiaal, metalen en metaalprodukten worden immers
voor ongeveer hetzelfde bedrag als het invoersaldo ge-
importeerd.
Bij Nederlands Nieuw-Guinea liggen daarentegen de
verhoudingen geheel anders. Wanneer daar iemand zou
beweren dat het grote importsaldo nodig is om de voor de
opbouw benodigde produktiemiddelen te importeren, daii
is deze theorie aan de hand van de
importcijfers
niet
te handhaven. Het invoersaldo van het Nederlandse
gedeelté beloopt ni. ongeveer 3/4 gedeelte van het totaal
der importen en is belangrijk meer dan de importen van
de produktiemiddelen!
Hoewel de verklaring van dit verschil tussen de handels-
balaijsen van beide gebieden uiteraard voor een deel ge-
zocht moet worden in het feit dat het Australische gedeelte
reeds langer en intensiever tot ontwikkeling is gebracht en
dat dit gebiedsdeel wat vruchtbaarder is, dient anderzijds
mijns inziens de verklaring mede in andere richting te
wrden gezocht;
bijv.
in de behandeling van de particuliere
ondernemer. Hoort men in het Nederlandse gedeelte nog
al eens bij de particuliere ondernemer gemopper over
,,bureaucratie”, tegenwerking of gebrek aan medewerking
bij het Gouvernement – aan de andere zijde van de
kunstmatige grenslijn over het eiland hoort men veelal een
heel ander geluid. Dit is ook niet te verwonderen als men
bedenkt dat bijv.:
i. in het Australisch gedeelte geen inkomstènbelasting
bestaat, door welke belasting de ondernemer, speciaal
wanneer deze
bijzonder
hoog is, in zijn ‘ondernemen wordt
geremd;
2. in ,,New Guinea” de auto’s belastingvrij zijn, zelfs
als men ze daar koopt en mee naar Australië neemt. Alleen
bij een eventuele verkoop in Australië moet belasting wor-
den betaald;
– ‘3. in ,,New Guinea” het Gouvernement bij de invoer
‘/an vee in dat gebiedsdeel de transportkosten daarvan of
een gedeelte voor zijn rekening neemt;
4. de basisfadiliteiten zodanig zijn dat vele Australiërs
er voor hun plezier, als zij eenmaal gepensioneerd zijn,
komen wonen. Goroka, een der centra, heeft
bijv.
iets van
een Zwitsers dorpje in de bergen, met alle gezelligheid van
een toeristencentrum.
Het sociale aspect.
/
‘ Bij deze economisch gunstiger verhoudingen in het
Australisch gedeelte kan men zich afvragen, of de exploi-
tatie niet ten koste van het sociale aspect, van de bevolking
gaat. Inderdaad moet worden toegegeven dat dit aspect
ih het Autralische gedeelte een veel meer disciplinaire
8)
Minister Hasluck op een persconferentie te Hollandia d.d.
1juli 1957.
779
/
indruk maakt. De arbeidsdiscipline is er groter, de lonen
zijn er een stuk lager, de Papoea heeft ér zijn eigen winkels
en bioscopen (rn.a.w. een veel strengere iassenscheiding
dân op het Nederlandse gedeelte), na een bepaald uur mag
hij soms niet meer op straat komen, e.d. Anderzijds steekt
het sociâle aspect in andere opzichten voor het Australische
gedeelte beslist gunstiger af vergeleken bij het Nederlandse,
•bijv.:
in het opzicht van democratische zelfopvoeding.
Terwijl er in het Nederlandse gedeelte nog nimmer verkie-
zingen plaatsvonden voor een lichaam met enige bestu-
rende bevoegdheid, heeft dit in het Australische gedeelte
reeds verschillende malen plaats gevonden. Er zijn daar
reeds vele van dergelijke, plaatselijke raden, gekozen door
de bevolking. Deze raden hebben de beschikking over
aanzienlijke fondsen, waarmee eerste-huipposten worden
opgericht, scholen worden geboüwd, waterleidingen wor
–
den aangelegd e.d.;
niet alleen bij de autonomie wordt de Papoea in het
Australische gedeelte meer ingeschakeld, maar eveneens
bij de verdediging van het eiland, wat het zelfbewustzijn
van de bevolking ten goede komt.
Conclusie.
Van economisch gezichtspunt uit gezien is het m.i. zeer
toe te juichen dat de Nederlandse Regering in haar beleid
ten aanzien van Nieuw-Guinea meer aansluiting bij het
Australische gedeelte zoekt. Dat het haar ernst is met dft
streven moge blijken uit de territoriale conferentie die in
de tweede helft van de maand oktober te Canberra zal
worden gehouden, en waaraan zal worden deel genomen
door hoofdambtenaren van de besturen vân beide delen.
Deze conferentie zal zich o.a. bezig houden met de inten-
sivering der saménwerking.
Wanneer Nederland in zoverre aansluiting bij het Austra-
lische gedeelte zou kunnen
krijgen,
dat overeenkomstige
economische resultaten zouden kunnen worden verkregen,
zou dit een economisch veel geiondere toestand betekenen:
in Australisch Nieuw-Guinea ‘?erzorgt het binnenland wat
betreft voedings- en genotmiddelen niet alleen hët kust-
gebied voor een deel, maar bovendien heeft ervan uitvoer
naar Australië plaats. De
totale
uitvoer is ongeveer net
zo groot als het Gouvernementsbudget, terwijl in het
Nederlandse gedeelte de uitvoer ongeveer een vijfde ge-
deelte van ‘het Gouvernementsbudget beloopt. Of mèt
andere woorden van de ongeveer f. 80 mln. & Australië
in het gebiedsdeel steekt komt een export te’ staan van
ongeveer 140 pCt., terwijl tegenover de
bijna
f. 70 min.
die Nederland er in steekt een export staat van 44 pCt.
van dat bedrag!
Hoewel toegegeven moet worden dat de exportcijfers
niet een allesoverheersende betekenis hebben, zal tdch
anderzijds moeten worden erkend, dat deze een zekere aan-
wijzing geven voor wat er in een land gebeurt!
Voorschoten.
‘
Drs. C. A. CANNEGIETER.
Melk
Onder de titel ,,2/- Butter, 10/- Steak?” gaat ,,’Fhe Ec’o-
nomist” van 27 september jl. vrij uitvoerig in op het over-
schot aan zuivelprodukten, waarmee ook het Verenigd
Koninkrijk te kampen heeft. Het blad stelt vast, dat, ge-
geven de huidige vraag- en aanbodverhoudingen, de markt
overvoerd is met melk, terwijl vlees schaars is. Op een’vrje
markt zouden producenten, die zich geconfronteerd zien
met afbraakprjzen voor één hunner prôdukten en hongers.
noodprjzen van een ander produkt, zo spoedig mogelijk
van het eerste naar hét tweede produkt overschakelen. Zij
zouden met deze ommezwaai beginnen, lang voordat het
prjsverschil extreme vormen zou hebben aangenomen.
•
Op
een markt echter, waar de winstgevendheid niet
afhankelijk is van evenwicht tussen kosten en de geneigd-
heid der consumenten om te betalen, maar van de relatieve
dikte van het, door diverse subsidies gevormde, stootkus-
sen, dat de producent scheidt van de economischè realiteit,
kunnen de divergenties vrijwel onbeperkt in omvang toe-
– – nemen. ,,Because dairy farming is the small man’s standby
and the small man is politically important
1
a particularly
thick layer of padding separats him, in all but a hand full
• of countries, from the consequences of glut”. Wanneer de
onaangenaamheden die de markt kan, bieden worden
• afgezwakt nemen ook de stimulantia in kracht af. Dé
Engelse vleesproducent bijv. vergelijkt de huidige hoge
vleesprijs niet met de marktprjs van vorig jaar maar met
“de garantieprjs die hij toen ontving. Aangezien de laatste
– 34 s. per koe hoger was dan de marktprjs is de stimulans
thans evenzoveel geringer.
• De wetenschappelijke vooruitgang is, zegt ,,The Econo-
mist”, ,,inconveniently pressing” in dezelfde richting als
de steun aan de kleine boeren: het grootste deel van de
toegenomen melkproduktie is niet het gevolg van een
grotere veestapel maar van een grotere opbrengst per, koe.
780
Tegen deze achtergrond zal de Raad van Ministers der
O.E.E.C.-landen, die begin oktober de boterdumping, de
melkovervloed, die daaraan ten grondslag ligt en de on-
economisôhe politiek, die op haar beurt ten grondslag ligt
aan de melkovervloed, zal bespreken, de problemen waar
–
mee hij wordt geconfronteerd moeten bezien. Het belang-
rijkste doel van deze bespreking behoort niet de bescher
–
ming van het levensonderhoud der veeboeren, noch het
tegemoetkomen aan de gegriefde goedkope producenten,
noch het matigen van de ergernis der margarinefabrikanten
te zijn. Wèl het verschuiven der produktiemiddelen volgens
een meer economisch patroon. Het doel moet zijn een last
weg te nemen van de schouders van de consument-belas-
tingbetaler, die, doordat hij wordt gedwongen een melkplas
te financieren, die hij niet hebben wil, moet afzien van
zaken, die hij wèl wenst te kopen.
Er zijn, schrijft ,,The Economist”, zowel in Engeland als
elders, drie mogelijkheden om een evenwichtiger situatie
te bereiken, ni.: inkrimping van de produktie; kostenver-
laging en toeneming van de vraag. Wat de eerste mogelijk-
heid betreft: de ommezwaai van melk- naar vleesproduktie
is in Engeland onmiskenbaar aan de gang. De veestapel
verandert van samenstelling: het aantal drachtige vaarsen
—de melkkoeien van het komende seizoen – is met 9 pCt.
gedaald en het aantal kalveren dat wordt gefokt voor de
vleesproduktie is met 12,5 pCt. toegenomen. Een stap terug
in het produktieproces leert, dat in de centra voor- kunst-
matige inseminatie een verandering van de vraag, in de
richting van toekomstig slachtvee aan de dag treedt. Het
alternatief van vermindering van het aanbod is kostenver-
laging. Dit is een langzamer en minder dramatisch proces,
waar Engeland niet te vast op moetrekenen. Geïmporteerd
veevoeder immers zal niet altijd goedkoper blijven worden
en ‘vrijwel iedere andere kostenfactor in de landbouw
/
–
•
‘k
•
,,
‘.
-:
1
–
*
‘
t
ordt steeds dujrder. Een daling der gemiddelde kosten is
een bïjprodukt van de ommezwaai van melk- naar vlees-
produktie, want de producenten met de hoogste kosten
hebben de sterkste stimulans om hun produktie om te
schakelen, –
Bevordering van de vraag – de derde mogelijkheid – is
een ingewikkeld vraagstuk; vloeibare melk is, zegt ,,The.
Economist”, de nachtmerrie van de, econoom. Op het
huidige Engelse consumptiepeil is de vraag zeer gevoelig
voor prijsverhogingen, maar- weinig vatbaar voor prijsver-
lagingen. Vergeleken met het reële inkomen en de doorsnee
voedingsmiddelenprijzen, was melk in 1957 goedkoper dan
in 1950, maar het meikverbruik per hoofd is gedaald. Ook
in andere landen in Europa, en zelfs in het melkdrinkende
Amerika, is dit het geval. Volgens gewone menselijke be-
grippen is dit zo vreemd niet. Mensen, die graag melk
drinken zullen dankbaar gestemd meer melk tot zich nemen
‘indien de prijs daarvan daalt, of alleen maar van mening
zijn, dat zij er beter aan toe zijn. Lieden, die niet van melk
houden, zullen niet aldus op een prijsverlaging reageren.
De meeste volwassenen en kinderen in Engeland behoren
tot de laatste categorie. De hoeveelheid melk, die zij drinken
hangt minder af van de melkprijs en hun inkomen dan
van de andere onderdelen van hun voedingspakket: koffie-
en chocolademelkdrinkers gebruiken meer melk dan thee-
drinkers; liefhebbers van fruit minder dan puddinglief-
hebbers. Deze complementaire vraag naar melk is moeilijk
op te voeren. Men kan alleen trachten degenen, die tot
nu toe onverschillig tegenover melk staan en zelfs de
afkerigen, over te halen de melk eens te proberen. De
Milk Marketing Board heeft hiermede de laatste tijd succes
geboekt. De fabrikanten van ijskasten zijn daarbij zijn
natuurlijke bondgenoten. Want het is zeer wel mogelijk,
dat consumenten die bij het woordje ,,melk” denken aan
de lauwe, bijna zure drank die zij in hun kinderjaren onder
het toeziend oog van hun ouders naar binnen moesten
wurgen, dank zij de ijskast aangenaam kennis maken met
een’ frisse, ijskoude drank van dezelfde naam. Dat heeft
wellicht een grotere overtuigingskracht dan reclamebil-
jetten en zuivelkoninginnen.
Wanneer de Engelse Minister in oktober naar Parijs
‘gaat, besluit ,,The Economist”, zal, hij in staat, zijn ,,to
offer as an example to other subsidy-ridden and milk-
sodden economies a substantial instalment of rationality,
achieved neither by quota-setting, surplus-destroying, and
other restrictive devices, nor by the steamroller methods
of central direction, but by a not unbearable degree of
pressure from ordinary market forces”.
De geldmarkt.
Het blijft voor de geldmarkt een moeilijke tijd. De
combinatie van belastingbetalingen en stijging der bank-
biljettencirculatie onder invloed van de september-ultimo,
is de banken in de week eindigende 29 september op ruim
f. 140 mln, komen te staan. Hun tegoed bij De Nederland-
sche Bank daalde hierdoor tot f. 500 mln., d.w.z. tot
enkele tientallen miljoenen guldens onder het verplichte
kassaldo. Een symptoom van deze ontwikkeling was dat
op 27 september de callgeldnotering verhoogd werd van
21 tot 2j pCt., de tweede verhoging in de septembermaand.
De Nederlandsche Bank heeft de geidmarkt’ echter in
haar benarde toestand de helpende hand toegestoken,
door zich bereid te verklaren kortlopend papier
,
met als
vervaldatum uiterlijk 15 november 1958 in disconto te
“
I
nemen. Het bijzondere hierbij was niet deze bereidheid
als zodanig, ‘want de
1
Bank is in principe altijd bereid
dergelijk papier te kopen, maar het toegepaste tarief, en
wel 3 pCt. Dit is ‘} pCt. onder het officiële wisseldisconto.
Deze incidentele discontoverlaging voor speciale trans-
acties maakt dat hier van een fadiiteit van de Bank ge-
sproken kan worden; het is voor de tweede keer dit jaar
dat zij, in het kader van haar openmarkt-politiek, als
koper van papier fungeert; de eerste keer geschiedde dit
op 1 en 2 juli jl.
De huidige krapte op de geldmarkt is door incidentele
factoren – de belastingbetalingen – veroorzaakt, en
men kan hieraan geen indicaties ontlenen t.a.v. de vraag
welke richting de geldmarktrente zal inslaan als de rook
op het belastingslagveld eenmaal zal zijn opgetrokken.
Wat de binnenlandse ontwikkeling betreft, in de lopende
kasperiode moet de Staatnog ca. f. 220 mln, betalen in
verband met rente en aflossingen op vlottende en ge-
consolideerde schuld. Dit vormt ‘een gedeeltelijke compen-
satie voor ‘de eisen die de fiscus stelt. Op 25 oktober, dus’
in de komende kasperiode, komt o.a. de kwartaalsuitkering
aan de gemeenten (ruim f. 250 mln.) weer aan de orde,
terwijl er dan eveneens -flinke bedragen aan schatkist-
papier vervallen. Dit maakt dat er op zich zelf weer enige
ruimte in zicht is.
Voor en na blijft de ontwikkeling van de goud- en
deviezenreserves de grote onbekende. Van 1 t/m29 septem-
ber is deze met f. 116 mln, toegenomen, d.i. in.totaal dus
minder dan het overschot dat het betalingsverkeer met de
E.B.U.-landen in september heeft opgeleverd (f. 160 mln.).
Afgewacht moet worden of, en zo ja wanneer, de aaii-,
vulling van voorraden en de rente-ontwikkeling in de
Verenigde Staten, waar het toewijzingsdisco’nto voor 3-
maandspapier deze week van 2,6 tot 2,9 pCt. is gestegen,
de toeneming van de deviezenvoorraad zullen gaan
remmen.
De kapitaalmarkt.
“De ,,American Management Association” heeft, in
vergadering bijeen, een aantal ,,leaders of key industries”
per telefoon om hun opinie over de conjunctuur gevraagd.
Als hun bezonken oordeel gaven deze sleuteffiguren niets ‘
anders dan optimistische geluidn over de vooruitzichten
vôor 1959 te horen. Maar ook de gezaghebbende First
National City Bank komt in haar ,,Economic Letter”
tot de conclusie dat alles
,
met de conjunctuur nu ,weer
rozegeur en maneschijn is. Geen wonder dus dat er op-
nieuw de nodige koersrecords in Wall Street werden
verbroken.
Ondanks de berichten over prijsverlagingen van bepaalde,
Dlieprodukten werden pètroleumaandelen in New York
deze week plotseling tot de ,achtergebleven groepen”
gerekend, waarop mén zich beijverde deze stiefmoederlijke
– *
behandeling goed te maken. Ook de aandelen Koninklijke
hebben hiervant danig geprofiteerd, zoals trouwens op de
Amsterdamse beurs over vrijwel de gehele linie eenvaste
* *
stemming heerste.
” *
Voor de vierde ‘keer dit jaar doet de N.V. Export-
Financiering-Maatschappij een beroep op de kaitaal- –
markt in de vorm van een obligatie-emissie. Het betreft
hier f. 40 mln. 15-jarige obligaties met een rentevoet van
5
pCt. Deze modaliteiten, evenals de afiossingsvoorwaar-
den, zijn gelijk aan die van de vorige obligatielening, welke
7 juli jl. plaatsvond. De stukken zullen dooreen leveibaar
zijn, hetgeen aan de courantheid ten goede zal komen..
*
In één opzicht verschillen de emissievoorÇ1,’aarden echter,
en wel wat betreft de inschrijvingskoers; deze is thans
4 pCt. lager dan drie maanden geleden, nl. 994 pCt. Dit
781
wijst er dus op dat de kapitaalmarktrente in de laatste drie
maanden een lichte stijging heeft ondergaan.
Deze obligatie-emissie was evenwel nog niet genoeg
om scepsis te zaaien t.a.v. demening van Minister Hofstra
dat het met het beroep op de kapitaalmarkt door het
bedrijfsleven wel zal loslopen: in de verslagweek hebben
drie andere ondernemingen een aandelenemissie aan-
gekondigd, nadat dit vorige week door Van Berkel was
geschied. Het gaat hier weliswaar om bescheiden bedragen
(N.V. Zuid-Afrikaans Handelsbuis, effectief ruim’ f. 1,6
mln., Chemische Fabriek L. van der Grinten N.V., effec-
tief
5
ton, Simon de Wit, effectief ruim
f.
1 mln.), maar
de ene zwaluw die nog geen lente maakt zal thans toch
vervangen moeten worden door het ene schaap dat over
de dam is.
Staatssecretaris Schrnelzer heeft in de afgelopen -week
het inwerkingtreden van de Jeugdspaarwet ingeluid door
in Haarlem de eerste jeugdspaarboekjes uit te reiken.
Ondertussen is er in de spaarbankwereld enige deining
ontstaan door de stap van de Rijkspostspaarbnk om aan
de 10 pCt. staatspremie nog het hare toe te voegen. Zij zal
aan jeugdspaarders een hogere dan de normale rente
vergoeden, nl. 3,24 in plaats van 3 pCt., welk voorbeeld
intussen door de Spaarbank voor de stad Amsterdam is
gevolgd.
Dat er in Nederland echter niet alleen aan de jeugd
maar ook aan de ouderen wordt gedacht bleek uit het
bericht dat de A.O.W.-uitkering iiet ingang van 1 novem-
ber een verhoging van 4 pCt. zal ondergaan, daar het loon-
indexcijfer waaraan deze uitkering is gekoppeld gestegen
is, dank zij hogere officiële lonen in de bouwnijverheid en
de landbouw. Als de S.-E.R. nu obk nog een oplossing
weet te vinden voor het probleem, hoe de huren en de
melkprijs te verhogen, en tgeljk de reële lonen in tact
te laten zonder evenwel de geldlonen te doen stijgen, kan
iedere leeftijdsklasse in ons land dus tevreden zijn.
Aand.
lndexcljfers
A.N.P.-C.B.S
2
jan.
26 sept.
3 okt.
(1953
100)
1958 1958 1958
Algemeen
……………………………
168
214 220
Internat.
concerns
…………………
237
304
316
Industrie
………………………………
126
158
159
Scheepvaart
…………………………
117 138 142
Banken
…………………………………
106 128 129
Indon.
aand
.
…………………………
64
87
89
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
f. 147,30
f. 169,85 f.
179,50
Unilever
………………………………
311% 398%
406
7
/8
Philips
…………………………………
230%
342%
345
A.K.0.
…………………………………
142%
208%
219
1
/2
Kon.
N.
Hoogovens
………………
241 323 320
Van
Gelder
Zo.
……………………
170
188%
186%
H. A. L .
…………………………………
132%
144 149
Amsterci.
Bank
………………………
191%
238
1
/4
238%
H.V.A
…………………………………
84%
105%
107
1
,4
Staatsfondsen
2%
pCt.
N.W.S
……………………
59%
59%
59
3%
pCt.
1947
…………………………
86,
1
6
9120/32
92
3%
pCt.
1955
1
……………………. ..
81%
87
87%
3 pCt.
Grootboek 1946
……………
80% 89%
89½
3 pCt. Dollarlening
…………………
90
91
91
Diverse
obligaties
3½ pCt. Gem. R’dain 1937 VI
84
91% 92%
.3% pCt. Ek.v.Ned.Gem.195411/III
79
7
/s
84%
84
3% pCt. Nederl. Spoorwegen
84%
91
90pa
3% pCL Philips 1948
.
……………..
90 85
2
/s
85%
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
80
93%
94½
6 pCt.
Nat.
Woningb.len. 1957
104%
109%
109
7
/8
New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
…………
439
526
534
M. P.
GANS.
N.V. SLAVENBUiRG’S BANK
– Gevestigd te Rotterdam
1
FINANCIERING GOEDE RENTRANSACTIES
IN
DIT BLAD
ADVERTEERT
u
.
MET SUCCESI!
Voor
Uw
aan- en verkopen van effecten,
3
voorlichting inzake beleggingen,
bewaarneming, safe-deposit
I
I
–
en
AL
UW
ANDERE BANKZAKEN IN BINNEN- EN BUTENLAND:
HANDEL-MAATSCHAPPIJ
C.
cAthert dc 9arvy
&
HERE
‘
NGRACHT 448 – 454, AMSTERDAM
782
/
stichting
studiecentrum
zoekt
voor
voor
spoedige
administratieve
indiensttreding
automatisering
1) een tweetal functionarissen voor
de opbouw, ontwikkeling en lei.
ding van haar afdeling
docu-
mentatie en onderzoek
en wel
voor de onderafdeling
machines
voor de onderafd.
toepassingen
2) een leider voor haar afdeling
cursussen en voorlichting
Sollicitaties
met
uitvoerige
gegevens
uitsluitend schrif-
telijk
te
richten
aan het
secretariaat
van de
Stichting,
OUDEMANHUISPOORT 4, AI4STERDAM-C.
Een stencil met inlichtingen omtrent doel,
werkwijze en organisatie van de Stichting
en nadere gegevens betreffende bovenge-
noemde functies wordt desgewenst vooraf
aan geïnteresseerden toegezonden.
D.
HUDIG
&
CO
Ao. 1825
MAKELAARS IN ASSURANTIN
ROTTE RDAM
Telefoon 139360
Wijnhaven 23
Telex 21103
Postbus 518
VAN OER
HOOP, OFFERS
&
ZOON
Ao. 1807
BANKIERS
ROTTERDAM
Telefoon 114620
Westersingel 88
Telex 22199
Postbus 502
een doeltreffende bedrijfsvloer
Hebt U een bedrijf, waarin veel intern transport
plaats vindt? Hebt U een bedrijf, waarin veel
versleept en verrold wordt? Hebt U een bedrijf
waarin vaak zware lasten worden opgeslagen?
Het is de bedrijfsvloer, die dit alles moet kunnen
dragen en vèrdragen; het is de bedrijfsvloer,
die
•
de basis moet vormen voor een snel, efficiënt
en zo voordelig mogelijk productieproces.
Stelcon is .zo’n bedrijfsvloer.: sterk, vlak en
duurzaam, opgewassen tegen jarenlange,
zware beproevingen 1
/
bedrijfsvloeren
sterk
–
vlak
–
duurzaam
eton
N.V. Betonfabriek De Meteoor, de Steeg, Tel.
08302-3344
783
De IBM 650, een universe
machine, werd reeds
le
+
toegepast voor:
Actuariële berekeningen
Antenne-berekeningen
Brug-constructies
•
‘
Camdesign.’
Irrigatie-problemen
Destillatie-kolommen
Kadaster-bérekeningen
•
ERAC
Kernreactor- berekeningen
-.
Operational Research
Pijpleidingen
Stabiliteitsberekeningen
Statische berekeningen
Sterkte-berekeningen
Transformator-berekeningen
geheugen
Trillingsanalyse
Vliegpiantabellen
20.000
decimale cijfers
Warmte-wisselaars
cap
aciteit
en vele administratieve en
,
•
commerciële toepassingen.
138.000 logische bèslissingen/minuut
78.000 optellingen/minuüt
In het IBM Electronisch Reken- en Administratie-Centrum
(ERAC) te Amsterdam staat de -IBM 650; de meest ge
bruikte Computer ter wereld, op basis van een uurtarief
te uwer beschikking Deze electronische reken- en ad-
ministratiemachine wordt reeds door vele bedrijven en
instellingen ingeschakeld bij de oplossing van hun weten-
schappelijke, technische en administratieve problemen
Een staf van deskundigen is beschikbaar
om u bi) de oplossing van uw problemen
behulpzaam te zijn Een uitgebreide pro
‘gramma bibliotheek staat kosteloos te uwer
784
V.
S
.5
,
:
‘Is.
k