Ga direct naar de content

Jrg. 42, editie 2107

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 13 1957

7′

E

Bert”chteh

Uitvinders vroeger en nu

*.

Mevr. Dra. M. J. ‘t Hooft- Welvaars

Fiscale bevordering van
het ploegenstelsel

*

Beschouwingen rond de

defensiebégrofing 1958

*

J. Pattyn, lic. ec
. wet.

T)

1

1
iie izivoer van nussiscn
vias

en de Beiielux-vlasinclustrie

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

•42e JAARGANG

No. 2107

WOENSDAG 13 NOVEMBER 1957

LLtÎAÏJJ

LIV t NS VI R ZE 111k
H
Ci

ANK SCVA

1

1

.1′

0

.1

E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-38040. Giro 8408.

Bankiers:’
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Com-
merce, Koninklijk- Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwjjnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118. Rotterdam- W.

Abonnementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.

29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.
fr.
400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo. van ,het kalenderjaar.

-.

Losse nummers
75 ct.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties
Alle correspondentie
‘betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” –

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van.
redenen te weigeren.

(
MM1SSLE VAN REDACHE: Ch. Glasz; L.
M.
Koyck;E
Lambers
;

J. Tinbergen; F. de Vries; J. R. Zuidema. Redacteur-Secre
.
Adjunct Redacteur-Secretaris J. H.
Zoon
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F.
Colli
s
de Wilmars; 5. van Tichelen; R. Vandeputte; A.

4

uistr!t 172.

Amsterdam.

KAS-ASSOCIATIE N.V.

Voorschotten op

,

Effecten

!1’ÎiiIi

Bij de dienst van Stadsôntwikkeling en Weder-

opbouw kan een

medewerker

op academisch fliveau

(ociaaI geograaf, socioloog of éèn der aan-
verwante studierichtingen) worden geplaatst,
die zal worden belast met de leiding van de
onderafdeling ,,Sociaal Onderzoek”.
Alleen zij; die op meerdere jaren ervaring
kunnen bogen, komen in aanmerking.
Benoeming geschiedt in de rang van plan-

9

onderzoeker (salarisgrenzen f8050,- – f10975,-,
excl. de huurcompensatie).
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
Gehuwden komen in aanmerking voor ver-

goeding van reis- bf pensionkosten en ver-

t,

huiskosten.

,

Sollicitaties te richten tot ourgemeester en
wethouders en te adresseren aan het bureau

Personeelvoorziening, kamer 331, stadhuis. Inzending uiterlijk binnen 14 dagen na deze
oproep, onder no. 466.

Uitvinders vroeger en nu

.l-it uitvinden, te omschrijven als arbeid, gericht op het

ontdekken van nieuween bruikbare kennis van produkten

en processen, is een der voornaamste determinanten van

de economische groei. jToch is er weinig over bekend:

wie houden zich ermee bezig, waarom en hoe? Door deze

nbekendheid was het mogelijk, dat allerlei meningen

daaromtrent ontstonden, die niet

met de werkelijkheid overeen-

stemden. De belangrijkste on-

Patenten en ontwerpen

der deze onjuiste gedachten is,

0

per 10.000 arbeiders

dat de

nafhankelijke indivi-

duele uitvinder niet meer be-

staat. Thans, zo wordt dan aan-
60

genomen, is uitvinden geworden

tot een exclusief privilege van

de acadernicus in het research-

50

laboratorium, omringd door

mysterieuze apparaten, elektro-

40
nische rekenmachines en andere

1899-1901
academici. Deze visie is geba-

seerd op de sterke toename van
30

de industriële research in de

laatste vijftig jaar, waarop door

20
de betreffendé ondernemingen

veel en uitvoerig werd gewezen.

In zijr artikel ,,Inventors past
,
ID

and present” , tracht Jacob

Schmookler
1)
een antwoord te

gevenop cie vraag, ot cie beteRe-

40

80

120

.nis van de industriële research

in de Verenigde Staten in dit verband al.dan niet wordt
overschat, en zo ja, in welke mate. Uit een steekproef-

onderzoek op basis van een reeks ingeschreven patenten

volgde de conclusier dat het aantal niet-academisch ge-

vormden onder de uitvinders verbazend groot was; het

aantal door hen gedane uitvindingen bleek zelfs groter dan

dat van academici. Daar de laatsten in overwegende mate

hun arbeid in researchlaboratoria verrichten, blijkt dus

dat dezen -niet zo sterk domineren als wel wordt aan-

genomen. De kwantitatieve betekenis van de inventieve

produktie van onafhankelijke uitvinders en van uitvinders

(onafhankelijk, dan wel in dienstbetrekking) met slechts

een bescheiden schoolopleiding toont aan, dat de gang-

bare mening niet houdbaar is.
1)
Jacob Schmookler: Inventors past and present, Review of Economics and Statistics, Vol. XXXIX, no. 3, aug. 1957.

Blz.

Uitvinders vroeger en nu ………………….
955

Fiscale bevordering van het ploègenstelsel,
Mevr. –

Dra. M. J. ‘t Hooft- Welvaars ……………
956

Beschouwingen rond de defensiebegroting 1958.. 960

De invoer vn Russisch vlas en de Benelux-vlas-

industrie,
J. Pattyn, lic. cc. wet. ………….
962

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Wel is een ontwikkeling gaande, die het uitvinden meer

en meer in de sfeer van het bedrijfsleven brengt. Het aantal

in een dienstbetrekking werkzame uitvinders – in over-

wegende mate niet een technische scholing – neemt

voortdurend toe, maar deze ontwikkeling is niet zover

voortgeschreden- als vaak wordt aangenomen. Om een

indruk ‘te geven van de mate –
x,*t*rin kAt ,,jt,r,Ann

ka*..,.

BI z.

Inzonden stuk:

Het Deltaplan,
door Ir. R. Verloren van Thehiaat

Sr., met een naschrift van Drs. M. C. Verburg
965

Aantekenng:

Het groeitempo van de Amerikaanse produktie

sedert 1929 ………………………..965

Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet . . .
967

Statistieken …………………………..969

955

matig” is geworden, heeft

,
1949.1951

Schmookler het aantal in elk

der Amerikaanse staten verleen-

/

de patenten gecorreleerd met

7.

het aantal technici per staat.

/

Indien mensen uit allerlei be-

/

roepen in belangrijke mate aan

/

het jaarlijkse patententotaal bij-

/

dragen, dan zal de correlatie

gering zijn. Dit blijkt omstreeks

1900 inderdaad het geval te

zijn. In 1950 is, de correlatie-

coëfficiënt evenwel tot ruim

het tienvoudige gestegen, het-

geen dus de grotere participatie

van technici illustreert. Het ver-

band tuisen de beide grootheden

is voor deze beide jaren in
Technici per

nevenstaande grafiek in beeld
10.000 arbeiders

gebracht.

.
60

200

240

De hogere ligging van de lijn

1899-1901 betekent dus, dat

in die jaren een zelfde aantal patenten kon worden ge-

registreerd bij een geringer aantal technici. De conclusie

welke Schmookler hieruit trekt, is dat het uitvinden zich

1
r

in de eerste helft van deze eeuw ontwikkelde van een in

hoge mate door onafhankelijke personen verrichte bezig-,

heid toteen – in overigens minder doniinerende mate –

hoofdzakelijk door het bedrijfsleven bedreven activiteit.

Deze verschuRng ging gepaard met een analoge ver-

schuiving in de beroepskennierken van de uitvindersgroep.

Omstreeks 1900 kwamen zij in zeer uiteenlopende beroeps-

-, groepen voor,

terwijl thans bijna 50 pCt. van de uitvin-

dingen wordt gedaan door ,hen die technische beroepen

beoefenen. Toch is het uitvinden overwegend ,,part-time

job” gebleven: ruim de helft van alle uitvindingen komt

in 1950 voor rekening van personen, die niet tot de research-

werkers behoorden dan wel in hun vrije tijd aan hun

ideeën gestalte gaven. –

De Euromarkt zal onze industrie voor ver

scherpte concurrentie stellen. Deze kan alleen het

hocfd worden geboden door kostendaling, waar-

toe o.a. een ploegenstelsel kan bijdragen. De
be-

schikbare hoeveelheid arbeid in ons land heeft

tot gevolg, dat een ploegenstelsel alleen
is te ver-

wezenlijken bij aanschaffing
van minder-arbeids-

intensieve machines. Dit betekent de noodzaak

van diepte-investeringen. Hierbij doet zich een

financieringsprobleem voor, dat macro-economisch

een grote deviezenreserve vereist, terwijl micro-

economisch een fiscaal ‘afschrjvingspercentage

nodig is om liquiditeitsmoeilijkheden te voorko-

men. Wanneer een hoger fiscaal afschrijvingsper-

centage gebonden wordt aan een ploegenstelsel,
stimuleert de fiscus zowel
de produktiviteitsver-

hogende mechanisatie als het eveneens nodige

intensieve gebruik ,,van de kapitaalgoederenvoor-

raad. Zulks kan geschieden zonder nadeel voor de

staatsfinancien.

Fiscale

bevordering

van het

ploegenstelsel

Ploegenstelsel, een noodzaak.

Het is een algemeen erkend feit, dat het werken in

ploegen een bedrijf in vele gevallen rendabeler maakt;

het ploegenstelsel is zelfs een aperte noodzaak voor

sterk gemechaniseerde bedrijven. Dat desalniettemin de

meeste secundaire industrieën in ons land slechts 8 uur

per dag werken, heeft o.a. de volgende oorzaken:

Het machinepark, waarmee wordt gewerkt, bestaat

uit betrekkelijk kleine machines, die nogal arbeids-

intensief zijn. Daarom is het totaal aantal arbeiders

niet groot genoeg om met deze arbeidsintensieve

machines tot ploegenarbeid over te gaan.

Grotere machines, die minder arbeidsintensief zijn,

en aarmee bij het bestaande arbeidspotentieel wèl

tot ploegenarbeid zou kunnen worden besloten,

zijn slechts voordelig wanneer overgegaan kan wor-

den tot produktie van grote series of zelfs tot massa-

produktie. Daarvoor is de Nederlandse markt te

klein. Daar het bijzonder onvoordelig is grote ma-

chines voortdurend om te stellen op een ander pro-

dukt, blijft men de voorkeur geven aan kleinere

machine-eenheden.

Grotere machines vereisen grote investeringen. Voor

vele ondernemingen is .het onmogelijk om nieuw

lang kapitaal aan te trekken, terwijl de bestaande

rentabiliteit niet groot genoeg is om. het benodigde
kapitaal door zelffinanciering te verkrijgen.

Financiering met kort krediet is niet mogelijk, daar

aflossing uit bedrijfswinst en afschrijvingen niet snel

genoeg kan geschieden, ten gevolge van de lage toe-

gestane fiscale afschrijvingen.

Sommige kleine ondernemers zien tegen een grote

reorganisatie op.

De na-oorlogse ontwikkeling vrtoont echter enige

tendenties welke het overgaan op een ploegenstelsel ook

voor de secundaire industrieën noodzakelijk maken.

Het ontstaan van de Euromarkt betekent voor onze in-

dustrie een mogelijke marktuitbreiding, welke zo groot
is dat zeker tot serie- of zelfs massa-fabricage kan wor

den overgegaan. De gemeenschappelijke markt brengt

echter tevens mee dat: a) wij worden blootgesteld aan

concurrentie van die buitenlandse secundaire indus-

trieën ‘die, doordat ze altijd al een grotere binnen-

landse markt hadden, met een beter kapitaalsapparaat

zijn uitgerust, in ploegen werken, en daardoor een la-

gere kostprijs hebben; b) de drang van andere West-

europèse vakorganisatie naar een 40-urenweek zich

ook aan onze vakbeweging zal gaan mededelen. Een

40-urige werkweek -‘ vooronderstelderwijze tegen de-

zelfde loonsom – zou vele van onze bedrijven die met

één ploeg werken, zonder meer onrendabel maken. Ook
wanneer onze vakbeweging aan de Westeuropese drang

weerstand zou kunnen bieden, zou de nieuwe buiten-

landse concurrentie nog voldoende zijn om vele Neder-‘

landse bedrijven met kleine, arbeidsintensieve machines

de genadeslag toe te brengen.

Een ploegensteisel is dus geboden, en is mogelijk,

doordat de afzetmogelijkheden binnen klein Europa

zeer zullen stijgen, mits men maar in staat is tegen con-

currerende prijzen• te leveren. De bedrijven – en ons

land als geheel – stuiten bij het aanschaffen van

grotere machine-eenheden echter op een welhaast on-
overkomelijk schijnende drempel, nI. de financierings-

moeilijkheden.

Financiering, macro-economisch.

Het lijkt niet te pessimistisch te veronderstellen, dat

de na de oorlog gesignaleerde kapitaalschaarste een

verschijnsel zal blijken te zijn, dat nog enige decennia

zal aanhouden. De snelle verbetering van de techniek

(automatie, atoomenergie) en de sociaal onontkoom-

bare woningbouw vereisen enorme kapitalen, terwijl het

lang niet zeker is dat de daarvoor noodzakelijke be-

sparingen, gezien de consumptiedrang van alle lagen
der bevolking, ook opgebracht zullen worden ‘).
Als er dus sprake zal blijven van kapitaalschaarste,

is het dan geen dwaasheid om over te gaan tot een

kapitaalintensievere produktie in een land, dat toch een

betrekkelijk overvloedig en goedkoop arbeidspotentieel

i) Zie hierover het atikel van Drs. J. Bosch: ,,Automatie
en kapitaalinvestering”, in ,,E.-S.B.” van 16 oktober
1957,
wiens gedachtengang ook t.a.v. het’ onderwerp van dit ar-
tikel geheel parallel aan de mijne loopt.

956

bezit, in vergelijking met de omringende landen? Het

antwoord op deze vraag is in de theorie gecompliceerder

dan in de praktische huidige situatie van ons land.

Theoretisch zou men het volgende kunnen opmerken:

Minder-arbeidsintensieve machines doe’n de kapitaal-

quote in de kostprijs van het eindprodukt stijgen.

Toepassing van ploegenarbeid op deze minder-

arbeidsintensieve machines doet de kapitaalquote

weer dalen. Er kan hier sprake zijn vân ondercom-

pensatie, volledige compensatie of overcompensatie

van factor a) door factor b). Bovendien wordt door

beide factoren de hoeveelheid eindprodukt vergroot,

en wel cumulatief. Het is mogelijk, dat voor een-

zelfde
hoeveelheid
eindprodukt de benodigde hoe-

veelheid kapitaaldispositie in de maatschappij ge-

ringer wordt; of clan ook voor eenzelfde
geld-

opbrengst
van dit eindprodukt de benodigde kapi-

taaldispositie lager wordt, hangt ‘dan nog eens af

van de elasticiteit van de vraag naar het produkt

en dus mede van de marktyorm
2).

De praktijk voor ons land is tot op zekere hoogte

eenvoudiger. immers, in het kader van onze open volks-

huishouding vindt de voorgestan6 mechanisatie, die

produktiviteitsstijging meebrengt (factor a),’ haar af-

doende rechtvaardiging in de
kostprjsdaling,.
die nood-

zakelijk is om aan buitenlandse concurrentie het hoofd

te bieden. Zelfs wanneer we het ongunstigstgeval ver-

onderstellen, nI. dat per saldo de hoeveelheid benodigde

kapitaaldispositie belhngrijk zal moeten stijgen, is er

nog geen ontkomen aan ). De kapitaalschaarste wordt

dan weliswaar door de mechanisatie verergerd, maar

dit mag geen reden zijn de mechanisatie achterwege te

laten. De vergrote kapitaalschaarste moet dan vermin-

derd worden door toeneming van de besparingen. Het

is dan echter wel geboden om de benodigde stijging

van de kapitaaldispositie zo gering’ mogelijk te doen

2)
Wanneer voor eenzelfde Ioeveelheid eindprodukt de
benodigde kapitaaldispositie
hoger wordt, zal in ieder’ geval
ook voor eenzelfde geldopbrengst de benodigde hoeveelheid
kapitaaldispositie’ hoger worden. Het vergroten, van de
hoeveelheid eindprodukt zal immers de prijs èf doen dalen,
ôf hoogstens gelijk doen blijven. Eenzelfde hoeveelheid
produkt betekent dus in het gunstigste geval eenzelfde geld-
opbrengs?. Bij, de hier bedoelde hogere behoefte aan ka-
pitaaldispositie gaat men uitsluitend tot mechanisatie over
wanneer de besparing op de factor arbeid het meerdere
gebruik van kapitaal minstens goedmaakt.

zijn, ni. door toepassing van een ploegenstelsel (factor

b), dat op zichzelf in ieder geval ,,capital-undeepening”

(kapitaalbesparend) is. in een periode van kapitaal-

schaarste mag het gebruiken van de aanwezige kapitaal-

goederenvoorraad gedurende slechts 48 uur er week

de grootste verkwisting heten.

Ook afgezien van de algemene kapitaalschaarste is

het, zoals hieronder nog zal worden uiteengezet, voor

de meeste kleinere bedrijven onmogelijk lang kapitaal

aan te trekken voor hun noodzakelijke investeringen

bij verdergaande mechanisatie. Voor de financiering

blijven dus over:

leverancierskrediet door buitenlandse machinefa-

brieken;

bankkrediet (eventueel gecimbineerd met sub a);

leverancierskrediet door binnenlandse machinefa-

•bjieken.

Dit laatste kan betekenen dat reeds bestaand kapitaal

wordt ûitgeleend – hetgeen niet altijd infiatoir be-
hoeft te zijn -, of dat deze machinefabrieken zulks

ook financieren uit bankkrediet, hetgeen op hetzelfde

neerkomt als sub b.

Leverancierskrediet door buitenlandse machinefabrie-

ken betekent kapitaalimport, zodat niet van inflatoire

financiering kan worden gesproken. Bankkrediet is
echter infiatoir. Dit zal zich over het algemeen niet

uiten in een prijsstijging, maar in een tekort op de be-

talingsbalans, daar de meeste nieuwe machines in het

buitenland zullen worden aangeschaft. Onze deviezen-

reserve moet hiertegen opgewassen zijn. Het gebruik van
) Wanneer we over een
gesloten
volkshuishouding spre-
ken, zou het van geval tot geval nodig zijn om na te gaan
of er bij een verhoogde mechanisatie van de secundaire in-
dustrieën, ook indien gecombineerd met ploegenarbeid, in-
derdaad meer kapitaaldispositie nodig is. Indien dit zo is,
zal er immers een knelpunt optreden in de voorafgaande
fasen van de bedrijfskolom, dus in de basisindustrieën. Daar
in een gesloten huishouding verhoging van het geïnvesteer-
de bedrag per man alleen zal plaatsvinden om door pro-
duktiviteitsstijging tot een hogere levensstandaard te komen,
zou men inderdaad moeten besluiten hiervan af te zien
wanneer in het voorafgaande deel van de bedrijfskolom één
of meer ernstige knelpunten zouden optreden. In een
open
huishouding met weinig basisindustrieën, zoals ons land,
is het optreden van zodanige knelpunten minder waarschijn-
lijk en zal er alleen sprake zijn van een kapitaaltekort in
financiële zin. Onder onze omstandigheden, nI. bij import
van de benodigde machines, wordt dit tekort speciaal voel-
baar in de vorm van een te kleine deviezenreserve.

(Advertentie)

957

deviezen tot modernisering van het produktie-apparaat,
waarbij een belangrijke kostprijsdaling wordt bereikt, is

m.i.
,
volkomen verantwoord, temeer daar dez aderlating

zich op de iets langere iuur zal redresseren door ver-

hoogde export uit sterk vergrote produktie, of door

verminderde import. Macro-economisch zullen deze iii-

vesteringen, wanneer ze op meer kapitaal beslag leggen,

dus een krachttoer blijken, die echter uit concurrentie-

oogpunt volstrekt noodzakelijk zal zijn.

Financiering, micro-economisch.

Een grooi aantal secundaire industrieën in Nederland

is georganiseerd in de vorm van familiebedrijven of

kleine N.V.’s. Dit maakt het aantrekken van lang kapi-

taal zeer moeilijk, temeer daar de betreffende onder

nemingen meestal slechts een bescheiden rendement

opleveren. Kapitaal zal dus in hoofdzaak slechts te ver-.

krijgen zijn van machinefabrikanten, die zelf inzicht
hebben in de rendementsverhoging die de installatie

van hun machine in het betrokken- bedrijf zal teweeg-

brengen, en die dus bereid zijn het risico te nemen, of

uit bankkrdiet, wanneer een grondig inzicht in deze

bedrijven de bankdirecties bereid maakt het risico te

aanvaarden.

In beide gevallen is hier sprake van
kort
krediet, dat

binnen enkele jaren zal moeten worden afgelost. En

hier steekt de belastingwetgeving een spaak in het wiel.

Wanneer een bedrijf gewend is geweest zijn machines

in tien jaar af te schrijven, en daarmee door moet gaan,
ook bij grotere investeringen terwille van een ploegen-

stelsel, zal het onmogelijk zijn voor een dergelijke in-

vestering kort krediet aan te trekken, ook al kan met

zekerheid worden aangenomen dat de rentabiliteit van

het bedrijf vele malen groter zal worden.

Men vraagt zich wellicht af waarom deze bedrijfs-
takken de afgelopen jaren dan niet meer geprofiteerd

hebben van de belastingfaciliteiten die toen werden ver-

leend. Het antwoord daarop is m.i. dat, afgezien van

eeh zekere inertie, hun afzetgebied – in principie alleen

de binnenlandse markt – te klein was voor het ge-

bruik van grote machine-eenheden, terwijl de bescher-
ming aan de grens hun nog een rustig voortbestaan ga-

randeerde. Deze beide argumenten komen echter bin-

nen de eerstvolgende twaalf jaar te vervallen, zodat het

feit, dat deze industrieën nogniet, of niet voldoende
gebruik maakten van deze belastingfaciliteiten, niet

bewijst dat ze dat onder nieuwe, veranderde omstan-

digheden ook niet zullen gaan doen.

Belastingmaalregelen als instrument van economische

politiek..

be’ afgelopen jaren heeft de fiscus, ter bevordering

van de industrialisatie, twee faciliteiten toegestaan, t.w.

vervroegde afschrijvingen en investeringsaftrek. Prof.

W. J. de Langen heeft in een artikel in ,,E.-S.B.” van

26 mei 1956, getiteld: ,,Investering is investering, fis-

caal”, reeds betoogd dat deze maatregelen te globaal

waren, d.w.z. te weinig uitsluitend gericht op die in-

vesteringen die de maatschappelijke produktiviteit snel

verhogen. Daar aan de fiscus praktisch geen discrimi-

natiemogelijkheden waren gelaten, werden niet alleen

kapitaal-verdiepende investeringen bevorderd, maar

ook vervangend, of kapitaal-uitbreidende investeringen

(,,capital-widening”).

Wanneer vervangende investeringen geen technische

Verbetering inhouden, bevorderen ze de produktiviteit

niet, terwijl de uitbreidende investeringen in een tijd
van arbeidstekort zelf wel het nationaal produkt ver-

groten, maar de produktie in andere bedrijven doen af-

nemen. Ten slotté behoeft ook het oprichten van nieu-

we kantoorgebouwen, winkels, amusementsbedrijven
etc. in een tijd van kapitaalschaarste waarlijk niet fis-

caal te worden gestimuleerd.

Prof. De Langen beval dus een systeem aan, waarbij

de fiscus grotere discriminatiemogelijkheden zou krijgen,

en daardoor in staat zou zijn de fiscale faciliteiten in

tijden van dreigende overbesteding alleen toe te kennen

in geval van ,,capital-deepening”. Hij stuitte hierbij op

de grote moeilijkheid van het vaststellen van het onder-

scheid tussen ,,capital-deepening” enerzijds, en ,,capital-

widening” en vervanging anderzijds.

Intusen heeft de heersende overbesteding, waaraan

ook het ongediscrimineerde investeren enigszins schul-

dig is, ertoe genoodzaakt de bestaande belastingfacili-

teiten per 1 januari 1958 geheel op te schorten.

Versnelde afschrijving bij een ploegenstelseL

Het willen discrimineren ten gunste van ,,capital-

deepening” heeft een zeer goede reden. Wanneer im-

mers het arbeidspotentieel van een land vol bezet is, kan
uitbreiding vaï de produktie nog slechts verkregen wor-

den door dit gegeven arbeidspotentieel samen te laten

werken met een produktiever kapitaalsapparaat, dus

meestal door verhoging van het geïnvesteerde bedrag

per man
4).
Verhoging van het geïnvesteerde bedrag

per man komt echter veelal in conflict mét de algemene

kapitaalschaarste. Uit dit dilemma kunnen we worden

verlost door een ploegenstelsel. Het geïnvesteerde be-
drag per arbeidsploeg wordt dan groter, maar wanneer

in ploegen aan dezelfde machine wordt gewerkt, be-

hoeft het geïnvesteerde bedrag per man niet, of niet

) Of door vooruitgaog van technische kennis en effi-
ciency.

(AcLvrtentje)

Met papier en met plastic geïsdeerde kabels voorhoogspanning,

laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,

koperdraad en koperdraadkabel. Staatdraad en staalband.

NEDERLANDSCHE KABELFABRIEK DE

958

zoveel roter te worden: Men moet dus niet één kleine

machine, waaraan één ploeg werkt, vervangen door één

grote, maar minstens twee kleine machines door één

grote, die dan door meer ploegen kan worden bediend,

dus door hetzelfde aantal – of minder – arbeiders als

tevoren de twee kleine machines bediende.

Gegeven de kapitaalnood en het arbeidstekort in ons

land, zou eventuele
wederinvoering van belastingfacili-

teitén
dus niet zonder meer discriminerend moeten wer-

ken ten gunste van ,,capital-deepening”, maar
ten gun-

ste van produktiviteitsverhogende mechanisatie,
waarbij

de
,,capital-deepening” zoveel mogelijk gecompenseerd

wordt door ploegenarbeid.
Daar men veilig kan aan-

nemen dat in verreweg de meeste gevallen een ploegen-

stelsel alleen maar
,
doorgevoerd kan worden – gezien

het arbeidstekort – wanneer tegelijkèrtijd’tot produk-

tiviteitsverhogende mechanisatie wordt overgegaan, zou

het
criterium van ,,meer ploegen” voldoende zijn.
Dit

criterium is in de praktijk bijzonder eenvoudig te han-

teren. Een verklaring van de arbeidsinspectie, of het

overleggen van de loonadministratie, levert voldoende

bewijs. Daar het voor zal komen, dat tijdens de vakan-

ties en bijv. tijdens een griepepidemie slechts in één

ploeg gewrkt kah worden, zou men bijv. als criterium

voor versnelde fiscâle afschrijving kunnen

stellen dat

het werken in ploegen gedurende méér dan de helft van
een jaar voldoende is.

De voorgestelde belastingmaatregel zou
macro-econo-

misch,
door het werken in ploegen, een intensiever ge-

bruik van ons Nederlandse kapitaalsapparaat stimuleren,

en daardoor bijdragen tot een verlichting der kapitaal-

schaarsté, terwijl zij
micro-econdmisch
de kleinere be-

drijven in staat zou stellen hun kapitaalbehoefte beter

te bevredigen. Wanneer deze bedrijven immers hun in-

vesteringen sneller af mochten schrijven, en dus het

fiscaal ,,winstmaken” naar een latere periode zouden

kunnen verschuiven, zou het aantrekken van leveran-
ciers- of bankkrediet voor hen geen onverantwoorde-
lijke zaak meer zijn.

Is wetswijziging noodzakelijk voor deze versnelde

afschrijving?

Om een discriminerende toekenning van belasting-

faciliteiten mogelijk te maken, is wetswijziging nood-

zakelijk. Is het echter nodig om bij de voorgestelde maat-

regel te spreken van discriminatie, dus van faciliteiten,

of zou men misschien zelfs kunnen volstaan met een

wat ruime interpretatie
van
het ,,goed koopmansge-

bruik”? Men zou naar mijn mening zeer wel kunnen

stellen, dat het werken in ploegen een overeenkomstig

snellere slijtage ten gevolge heeft, zodat de afschrij-

ving in een overeenkomstig kortere periode moet plaats-

vinden. Hiertegen kan men inbrengen dat de afschrij-

vingsperiode tegenwoordig ook fiscaal niet meer geba-

seerd is op de technische, maar op de economischele-

vensduur, wanneer deze korter wordt geacht. Het is

‘echter zeer goed mogelijk, naar mijn mening zelfs on-

ontkoombaar, de ‘stelling te verdedigen dat verhoogde

mechanisatie ook de economische levensduur korter

maakt.

Economische levensduur heeft nI. betrekking op de

tijd gedurende welke de ondernemei bereid is het risico

van een economische veroudering te dragen. Deze tijds-

horizon wordt verkort, wanneer de machine ieer ge-

specialiseerd is (en daardoor slechter aangepast kan wor

den aan wijziging in de vraag naar het eindprodukt),

èn naarmate het geïnvesteerde bedrag een groter deel

uitmaakt van het totale bedrijfskapitaal, waardoor ook

de flexibiliteit van het bedrijf geringer wordt. Beide

‘factoren spelen hier mee, iodat de tijd, gedurende welke

de ondernemer bereid zal zijn het risico te dragen, veel

korter wordt
5).

Wij kunnen nu de volgende vragen stellen:

Is versnelde afschrijving op basis van ploegen,

in het licht van bovenstaande argumentatie, binnen

de bestaande wetgeving mogelijk?
Zo ja, is zij ook voldoende om de financieringsdrem-

,, pel voor invoering van een ploegenstelsel op te hef-

fen?

.c) Zo neen, welke wetswijziging is nodig om de fiscus

in staat te stellen belastingfaciliteiten te verlenen

aan die industrieën waarvan wij de grootste bijdrage

in de produktiviteit en de geringste blijvende belas-

ting van de kapitaalmarkt kunnen verwachten, dus

aan die industrieën die de op zichzelf noodzakelijke

,,capital-deepening” compenseren door ploegen-

arbeid?

De beantwoording van de vragen ad a) en c) laat ik

.gaarne aan onze belastingspecialisten over. Vraag b),

ni. of versnelde afschrijving alleen voldoende zal zijn

om dit soort bedrijven over de financieringsdrempel

heen te helpen,
,
is niet in zijn algemeenheid te beant-

woorden. Dit zal immers afhangen van de omvang van
de initiële investeringen, vergeleken met het totale be-

drijfskapitaal. Voor de best renderende ‘onder deze on-

dernemingen, die niet alleen uit deze versnelde afschrij-

ving, maar ook nog uit hun bedrijfswinst kunnen aflos-

sen, zal het, mogelijk voldqende zijn. De andere heb-

,ben wellicht nog behoefte aan belastingfaciliteiten, ten-
zij de maatschappijen voor middellang krediet zich spe-

ciaal zouden gaan bezighouden met bedrijven die om-
schakelen op werken in ploegen.
De bestedingsbeperking heft de noodzaak tot indus-

trialisatie niet op, doch moet ons alleen zeer kritisch

doen staan tegenover alle middelen, die de investerin-

gen kunstmatig stimuleren, daar het maatschapjelijk

1rendement van investeringen zeer uiteenloopt. Wil men

dus na 1 januari 1958 niet geheel van verdere stimule-

ring afzien, maar toch uiterst omzichtig te werk gaan,

laat men dan beginnen met versnelde afschrijving toe te

staan bij investeringen die zeer intensief, dus in ploegen-

arbeid gebruikt worden. Later kan dan wellicht het

arsenaal van belastingstimulansen weer wat worden

uitgebreid °).

Complicaties.

Behoren kapitaal-uitbreidende investeringen, die een

noodzakelijk complement zijn van de grotere produktie,

die met ploegen bereikt wordt, ook tot de iivesteringen

die versneld kunnen worden afgeschreven? Zou de ver-

snelde afschrijving ook moeten gelden voor een bedrijf

5)
Deze gedachtengang is gebaseerd op publikaties van
G. L. S. Shackie en B. S. Keirstead. Drs. J. Bosch, inhet
hiervoor aangehaalde artikel, spreekt op dezelfde wijie
‘over verkorting van de economische levensduur in het meer
spectaculaire geval van automatie.
(;)De bevolkingsgroei in ons land zal nl. ook kapitaal-
uitbreidende investeringen nodig maken. Toch verdient het
ook hier aanbeveling om, in de bedrijfstakken waar zulks
mogelijk is, de bevolkingstoeneming eerst op te vangen
door werken in ploegen, en pas daarna door een uitbreiding van het produktie-apparaat.

959

De Defensiebegroting 1958 staat in het teken

van consolidatie en reorganisatie. Nadere analyse

leert, dat de nadruk ligt op consolidatie. De grote

matariaalaankopen, verband houdend met de op-

bouw zijn achter
de rug. De krimpende marge

voor materieelaanschaf is in wezen een gevolg van

de
financiële beperkingen, die tijdens de Kabinets-

formatie in 1956 aan de Nederlandse defensie-

inspanning werden aangelegd. Het ,,plafond” van

f. 1.550
mln,
per jaar
betekent, dat de Minister

van Defensie te kampen heeft met een ,,moeilijke

liquiditeitspositie”, die hem telkens tot nauwkeu-

rige keuze van prioriteiten dwingt. Nederland staat

met zijn problemen van een passende financiering

van een bij voortduring zo modem mogelijke de-

fensie niet alleen. Schrijver bepleit als defensie-

plafond niet een jaarlijks gelijkblijvend gelds-

bedrag, doch een
jaarlijks gelijkblijvend
percentage

van het nationale inkomen.

Beschouwingen

rond de

defensiebegroting 1958

Men
schrijft ons:

,,Consolidatie” en ,,overgang” zijn de slagwoorden,
waarmede de defensiebegroting 1958 wordt ingeleid.

Consolidatie: in de komende drie jaren is, na de plaats-
gevonden snelle opbouw van land-, lucht- en zeemacht

sinds 1951, de ,,afwerking van de in geforceerd tempo

opgetrokken stri’ictiiur” aan de orde. Overgang: eveneens

in 1958-1960 dient met de aanpassing der Nederlandse

(vervolg van blz. 959)

dat al jaren met ploegen werkt, en nu tot routine-

vervanging overgaat? Zou een bedrijf dat voor zijn reeds

bestaande machinepark meer arbeiders weet aan te

trekken (bijv. uit de landbouw), zodat tot ploegenarbeid

kan worden besloten, ook gaan profiteren van de ver-

snelde afschrijving? Zo zou men nog vele vragen kun-

nen stellen.

Het antwoord daarop zal mede afhangen van het

succes dat de bestedingsbeperking reeds heeft bereikt,

dus van de mate waarin men de teugels weer kan vie-

ren. In principe echter zou men dit moeten vaststel-

len: wij leven in een wereld die streeft naar full

employment.. Er zal dus, naar wij hopen, niet vaak

meer srake zijn van een omvangrijke arbeidsreserve, of,
om een lelijker woord te gebruiken, van een werklozen-

leger. Het levenspeil kan dan voornamelijk nog slechts

stijgen door grotere investering per arbeider. Tegelijker-

tijd leven we in een tijd van een structureel kapitaal-

tekort. Het fiscale klimaat moet dus het gunstigst ge-

maakt worden vöor die bedrijven, die dd bestaande ka-
pitaalgoederenvoorraad zo intensief mogelijk benutten,

en dus in ploegen werken.

Ook het sociale klimaat zal de natuurlijke weerstand

tegen ploegenarbeid zoveel mogelijk moeten compen-

seren. Van dit bijzonderS belangrijke aspect moet echter

binnen het kader van dit artikel worden afgezien.

Ontvangsten van de fiscus.

Op het eerste gezicht zou men menen dat het ver-

groten van het afschrijvingspercentage .voor machines,

wanneer in ploegen wordt gewerkt, zal leiden tot lagere

ontvangsten voor de fiscus. Niets is echter minder waar;

strijdkrachten aan de eisen van de nucleaire oorlogvoering

een begin te worden gemaakt. –

Consolidatie en
tegelijkertijd
aanpak ener reorganisatie:

de tegenstelling is slechts schijnbaar. De overgang naar

nieuwe concepties zal bij de landmacht gericht zijn op

grotere spreiding en gotere mobiliteit der samenstellende
onderdelen alsmede modernisering hunner uitrusting; bij
de luchtmacht op spreiding van doelen die een mogelijke

het gaat hier immers om verlaging van het percentage
dat de Schatkist in de eerste jaren van het exploitatie-

saldo ontvangt. In het ergste geval is er dus sprake van

ontvangstenverschuiving.
Daar ‘echter het systeem er

tegelijkertijd op gericht is, een ploegenstelsel door te

voeren, zal het bedrag van de exploitatiesaldi waar

schijnlijk sterk stijgen, zodat ook het lagere percentage

voor de fiscus wellicht nog een hogere absolute ont-

vangst zal betekenen.

Samenvatting.

De Euromarkt zal onze industrieën voor verscherpte

concurrentie stellen, en wellicht de drang naar een ver-
korte werkweek doen toenemen. Deze concurrentie kan

alleen het hoofd worden geboden door kostendaling,

waartoe o.a. een ploegenstelsel kan bijdragen. Ploegen-

arbeid brengt tevens mee een kortere arbeidstijd. De
beschikbare hoeveelheid arbeid in Nederland maakt,
dat een ploegenstelsel alleen te verwezenlijken is bij

aanschaffing van minder-arbeidsintensieve machines.

Dit betekent de nodzaak van diepte-investeringen.

Hierbij doet zich een financieringsprobleem voor, dat
macro-economisch een grote deviezenreserve vereist,

terwijl micro-economisch een hoger fiscaal afschrijvings-

percentage nodig is om liquiditeitsmoeilijkheden te voor-

komen. Wanneer een hoger fiscaal afschrijvingspercen-

tage gebonden wordt aan een ploegenstelsel, stjmuleert
de fiscus zowel de produktiviteitsverhogende mechani-

‘satie, als het eveneens nodige intensieve gebruik van de

kapitaalgoederenvoorraad. Zulks kan geschieden zondei

nadeel voor de staatsfinanciën.

Amsterdam.

M. J. . HOOFT-WELVAARS.

960

vijand zich zou uitkiezen, op gedeeltelijke vervanging van

vliegtuigen door van buitenaf bestuurde wapens en op

gebruik van atoomwapens door de tactische luchtstrijd-

krachten; bij de marine
oii
benutting der atoomenergie als

voortstuwingsmiddel, alsook op atoombewapening en’ het.

gebruik van ‘geleide projsctielen. Bij dit alles – en hier

komt het consolidatie-element voor den dag – zal het in

de periode 1958-1960 in hoofdzaak gaan om de. riodige

organisatorische voorbereidingen. De daadwerkelijke over-

gang op een nieuwe organisatie, inclusief de voor de

atoomoorlog benodigde bewapening en uitrusting, is in de
1

komende drie jaren nog niet aan de orde; ten eerste niet,

omdat ontwrichting door ‘te snelle omschakeling moet

worden voorkomen; ten tweede niet, omdat – nog af-

gezien van het feit, dat de nieuwe wapens momenteel

veelal nog in het ontwikkelingsstadium verkeren – de

benodigde financiële middelen voorshands ontbreken.

Nadruk op consolidatie.

Nadere analyse van de Defensiebegroting 1958, aan de
hand van de. daarin me.de vervatte uitvoerige toelichting

op het defensiebeleid in• het verleden en de toekomst,

leert dat voor het moment de consolidatie inderdaad

zwaarder weegt dan de reorganisatie. Het peil der Neder-

landse defensie-uitgaven begint, ‘na sinds 1951 jaarlijks
sterk te zijn gestegen, een neiging tot dalen te’vertonen.

Hetzelfde’geldt voor het percentage, dat de defensie-

uitgaven uitmaken van het nationaal inkomen (tab’el 1).

Symptomatisch is ook, dat het ,,overloop”-verschijnsel

begint te verdwijnen: terwijl sinds
1954
de jaarlijkse defen-

sie-uitgaven
belangrijk uitgingen boven de jaarlijkse defen-

sie-begrotingen (
doordat vôér 1954 gevoteerde doch niet

uitgegeven bedragen op grond ‘van art. 24 van de Comptabi-

liteitswet naar latere jaren konden worden ,,overgeheveld”;

een faciliteit die met name van belang is ‘voor een meer-

jarige programmering van de materieelaanschaf), begint

thans de marge tussen uitgaven- en begrotingscijfers kleiner

te worden. Aldus is, gegeven de omvang der defensie-
begroting, inderdaad het tijdperk der consolidatie aan-

gebroken; de grote materieelaankopen, verband houdend

met de opbouw, zijn achter de rug; de kdsten voor exploi-

tatie en onderhoud nèmen verhoudingsgewijs een groter

deel van de jaarlijks voor defensie besctiikbare middelen

in beslag.

TABEL 1.

Nederlands defensie-uitgaven

(gehele dienst)


in f mln

als pCt. van
het nat. ink.

1.099,4 5,62 ‘

1.346,3

.
6,58
1953


………….
1.369,2
6,24 1.646,0
6,77

1951

……………..
1952

………….
.

1.736,0
6,46

1954

…………. ….

1.842,3

.

6,46

1955

……………..

Schatting 1956

……………..
1.875,0
6,10
dito

1957

……………..

Ontwerpbegr. 1958

……………..
1.779,0 5,67
Bron:
Bijlage 4, Miljoenennota 1958.

Wat dit laatste aspect betreft, bevat de algemene Nota;

die de Memories van Toelichting op de hoofdstukken

Oorlog en Marine inleidt, enkele belangwekkende cijfers,

in de vorm van de volgende begrotingsopzet voor de jaren

1957 t/m 1960 ):

1)
Zie Rijksbegroting
1958,
Hoofdstukken VIII A en
Vrij B, Oorlog en Marine, Nota nr. 2, blz.
5.
De Nota
spreekt van de ‘jaren
1958-1960,
maar hier schuilt onge-twijfeld een drukfout; gezien de omvang der cijfers gaat
het om de jaren
1957-1960.

TABEL 2.

Personeelskosten
…………..
……
f. 3.490 mln,

54 pCt. Overige (materiële) exploitatiekosten

f. 1.945 mln.

30 pCt.
Aanschaffing van materieel enoverige
‘goederen

……………………
f.

890 mln.

14 pCt.
Bijdrage internationale infrastructuur

f. 135 mln.

2 pCt.
Totaal

f. 6.460 mln.

100 pCt.

Dit betekent .voor elk der vier jaren een gemiddeld

begrotingsbedrag van f. 1.615 mln., waarvan rond f. 1.360

mln, voor exploitatiekosten, rond f. 220 mln, voor materieel-

aanschaf en rond f. 35 iiln. Voor’ infrastructuurbijdragen.

Bepaalt men zich tot de materieelaanschaf, dan is een

treffende vergelijking mogelijk met hetgeen in de jaren

1951 t/m 1956 daarvoor werd besteed. In deze zes jaren

nl., aldus dezelfde algemene Nota
2),
is de waarde aan

oorlogsmaterieel en onroerende goederen van de krijgs-

macht op basis van de huidige vervangingswaarde met

f. 6.400 ‘mln, toegenomen, waarvan de helft uit Amen

‘kaanse hulp, de helft uit eigen aanschaffingen werd ver-

kregen. Dit laatste betekent dus een gemiddelde van rond

f. 530 mln, per jaar, op basis der huidige prijzen. De terug-

val van de materieelaanschaf van dit bedrag op rond

f. 220mln. in de komende drie jaren vormt een duidelijk

consolidatie-element.

Betekenis van het ,,deiensieplafond”.

De gegeven berekening is globaal; met mime is niet

getracht, te berekenen welke begrotingscijfers de Minister

van Defensie voor elk der afzonderlijke jaren tot en met

1960 voor ogen hebben gestaan. Het beeld is daardoor

niet minder illustratief. Hoofdzaak is immers, dat de

krimpende marge voor materieelaanschaf in wezen 6en

gevolg is van de ‘financiële beperkingen, die tijdens de

Kabinetsformatie in 1956 aan de Nederlandse,defensie-

inspanning werden aangelegd: een ,,plafond” van f. 1.550

mln. per jaar voor de’jaren 1958 tot 1960, behoudens wat
betrof gevolgen van algemene maatregelen op het gebied

van lonen, pensioenen e.d.
3
). Een dergelijk plafond be-

tekent, dat grootondernemer Staf, proditcent van het

collectieve goed ,,nationale veiligheid”
.4),
in zijn bedrijfs-

voering in feite te kampen heeft met kapitaalschaarste,

of zo men wil: een moeilijke liquiditeitspositie, die hem

telkens tot nauwkeurige keuze van prioriteiten dwingt.

Momenteel is de situatie deze, dat, gegeven het defensie-

plafond, de gestegen exploitatiekosten (gestegen als gevolg

van het in 1951 geëntameerde investeringsprogramma) .de

mogelijkheid tot het doen van nieuwe investeringen.tot een
minimum beperken. Het spreekt vanzelf, dat overschrijding

van het plafond, zoals deze is toegestaan voor dekking van

hogere lonen, pensioenen ed., de situatie niet kan verlich-

ten; aldus kan hoogstens worden voorkomen, dat verdere

verhoging der exploitatiekosten ten laste van de toch reeds

zeer magere investeringsrekening moet worden gebracht.

Consolidatie: pro en contra.

Is het ,,consolidatie”-streven in onze defensie-inspanning,

zoals dat thans noodwendig voortvloeit uit hetgeen bij

de vorming van het huidige Kabinet werd afgesproken,

gerechtvaardigd? Argumenten ten gunste ontbreken stellig

niet. Zo moet inderdaad, na een aantal jaren van snelle

opbouw, een zekere stabilisatie worden nagestreefd; de

2)
T.a.p. blz. 3.
‘) Vgl. Rijksbegroting
1957,
algemene inleidende Nota
nr. 2 op de Hoofdstukken VIII A en Viii B, Oorlog en
Marine, blz. 3.
4)
Vgl. het, artikel ,,Enkele economisch-financiële aspec-
ten van het defensiebeleid” in ,,E.-S.B,”
VBO
22 augustus
1956,
bl.
749/50,

961

De Westeuropese vlassers maken zich zorgen:
de situatie in de vlasnijverheid was de laatste ja-

rei, toch al niet rooskleurig en daar zijn de Rus-
sische dumpingpraktijken nog
bijgekomen.
De

Westeuropese markt wordt door Rusland thans

massaal bewerkt. Met name de invoer in het Ver-

enigd Koninkrijk is voor de Westeuropese vlas-

nijverheid zeer gevaarlijk. In deze nijverheid is een,

zich in prjsafbrokkeling uitende, crisis ontstaan,

die ernstige gevaren voor de gehele Westeuropese

vlasindustrie inhoudt. De met vlas beteelde op-

pervlakte in Nederland, België en Frankrijk is

belangrijk ingekrompen en in andere landen is de

uitzaai volledig verdwenen. Uit de kritieke situatie

is een toenadering gegroeid tussen dIe bij vlas be-

trokken sectoren in Nederland, België en Frank-

rijk. In vlaskringen acht men de mogelijkheid

niet uitgesloten om in Europees Verband tot over-

eenstemming te komen over gezamenlijke afweer

middelen tegen de Russische durnpingpraktijken.

t

.•

.’

S

,


t

‘S

Of invoer van

Riissisch vlas

en de

Benelux-vlasinciustrie

Het zal de Nederlandse en Belgische lezer zijn opgevallen

dat het probleem van de invoer van Russisch vlas in West-

– Europa de laatste tijd in de belang’steiling staat, niet alleen

van de betrokken vlaskringen, maar zelfs van een ruimer

publiek. De .Weste,uropese vlassers maken zich zorgen: de

situatie in de vlasindustrie was toch al niet rooskleurig de

laatste jaren en daar zijn de Russische dumpingpraktijken

nog bijgekomen. De toestand is hierdoor onhoudbaar ge-

worden en het is dan ook geen wonder dat de vlassers

hierop reageren. Er bestonden zelfs plannen om zonodig

op 1 november de produktie stop te zetten teneinde de

marktverhoudingen te herstellen.

• (vervolg van blz. 961)

boog kan niet altijd gespannen blijven, en vele details van

het defensie-apparaat, tot nu toe weinig onder het oog

gezien, vragen de aandacht. Zo is ook de opvatting van

Minister Staf, dat het nieuwe materieel, dat in de toekomst

benodigd zal zijn voor het toepassen van nieuwe coicep-

ties, in vele gevallen nog niet eens in produktie is, op

zichzelf niet voor bestrijding vatbaar. Ook is nog niet te

voorzien, welke vorm en omvang de Amerikaanse hulp

• in de tkomst zal aannemen. Ten slotte is het in het alge-

mene kader der bestedingsbeperking, gegeven de binnen-

lands-politieke constellatie, onontkdombaar, dat aan de

uitgaven voor de defensie, toch altijd nog de grootste

Post in de Rijksbegroting;een zekere rem wordt aangelegd.

Daartegenover staat, dat de nadruk, die in het Neder-

landse defensiebeleid momenteel op ,,consolidatie” valt, de

,,overgan” op het nieuwe dreigt te vertragen. Nu het ge-

bruik van tactische atoomwapenen in de drie krijgsmacht-

delen een algemeen aanvaarde doctrine is geworden, lijkt

het uitsluitend treffen van organisatorische voorbereidin-

gen voor overgang op dit gebruik niet voldoende. Deze

overweging geldt temeer, waar nieuwe wapens veelal

,,long lead items” zijn; research, ontwikkeling en ver-

volgens produktie vormen tezamen een proces, dat jaren

in beslag kan nemen, en dat dus vroegtijdige voorzieningen

eist, en Amerikaanse hulp is ten slotte geen remedie tegen

âlle kwalen. Tegenover binnenlands-politieke constellaties

staat ten laatste de internationale situatie, die er sinds de

glimlach van Genève in 1955 niet vriendelijker op is ge-

1
.

962

Enkele facetten van de crisis.

Ook in de vlassector trad, als reactie op de Korea-hausse,

een prijsdaling op; van prijsstabilisatie op een gegeven

moment was hier echter geen sprake, integendeel de prijzen

bleven voortdurend dalen.

De concurrentie der Franse vlasindustrie was hieraan

niet vreemd. Frankrijk heeft nI. na de oorlog door het

voeren van een beschermende politiek een eigen vlas-

industrie in. het leven geroepen, waardoor een voor België

belangrijk afzetgebied goeddeels verloren ging…Na 1951

werd zelfs Frans viaslint naar België en andere landen

uitgevoerd. Om dit mogelijk te maken werden aan de

worden. Vooral in de Verenigde Staten wordt thans be-

seft, dat in de achterliggende jaren de defensie-begrotingen

te sterk aan limieten zijn gebonden, en dat aldus een achter-

stand in het ndodzakelijke modern iseri ngsproces is ont-

staan, die moeilijk in te halen is. Dezelfde achterstand

dreigt te oitstaan in tal van Europese NATO-landen, die

in de afgelopen jaren eveneens hebben gestreefd naar

stabilisatie van het totaal aan defensie-uitgaven.

Een voorstel ter nadere overweging. –

Nederland staat met zijn probleem van ‘een passende

finadciering van een bij voortduring zo modern mogelijke

defensie dus niet alleen. De komende bijeenkomst van de

regeringshoofden der NATO-landen in december a.s.,

waartoe President Eisenhower en Prime Minister Mac-

millan recentelijk hebben besloten, zal niet alle moeilijk-

heden, die het Westen in zijn betreurenswaardige, doch

onontkoombare race met Oost ontmoet, met één, slag

kunnen oplossen. Wanneer echter het besef levendig zal

worden, dat de beste vorm van een ,,defensieplafond”

niet is gelegen in een jaarlijks gelijkblijvend geldsbedrag,

doch in een jaarlijks
gelijkblijvend
percentage van het

nationaal inkomen der betrokken landen,
i
ou reeds veel

gewonnen zijn. Toepassing van een dergelijk voorstel zou

tal van praktische problemen oproepen, die echter stellig

oplosbaar zijn; de risico’s, die het bestaan van de vrije

wereld bedreigen, wettigen een dergelijk vast verzekerings-

tarief in alle opzichten.
I


t

Franse industrie exportpremies verleend in devorm van
teruggave van sociale en fiscale lasten. Het Franse vlas

werd tegen lage prijzen op de wereldmarkt gebracht.
Uit onderstaande cijfers, weergevend de Belgische ge-

niiddelde uitvoerprijs per kg vlaslint, blijkt de afbrokkeling

van het prijsniveau duidelijk.

TABEL 1.
(in B.fr.)
1951
……….
57,83

1954
……….
38,75
1952
……….
43,19

1955
……….
35,80
1953
……….
36,34

1956
……….
31,58

Naast deze scherpe prijsdaling staat een stijgende kost-
prijs, waaraan door het invoeren van verbeterde werkme-
thoden ilechts gedeeltelijk een halt kon worden toegeroe-

pen. Ook de prijzen voor de bijprodukten zijn gedaald.

Zo daalde het slaglijnzaad in prijs van B.fr. 9 in 1951 tot

minder dan B.fr.
5
in 1957. in dit verband moet worden

opgemerkt, dat de uitvoer van consumptielijnzaad door

de Belgische Overheid nog steeds streng vordt gecontin-

genteerd. Tegen deze beperkende maatregel wordt van’

vlasserszijde scherp geprotesteerd.

Een harde noot voor de vlasnijverheid was voorts de

mislukking van de vlasoogst in 1956 en
1957.

Ondanks al deze tegenslagen moet worden gezegd, dat

de vlassers de voor hen ongunstige ontwikkeling van hun

bedrijf met verbeten wilskracht hebben doorstaan. Intussen

zijn de Russen echter op de markt gekomen en hebben

alles in de war gestuurd.

Russisch vlas op de wereldmarkt.

De eerste leveringen van Russisch vlas dateren van 1955.

In het kader van de toenmalige toenaderingspolitiek tussen

het Oosten en het Westen, werden de eerste Russische

offerten aan het Verenigd Koninkrijk gedaan. Deze leve-

ringen namen in 1956 belangrijke afmetingen aan, maar

sinds de afgelopen maanden van dit jaar gaat het om een

massaal bewerken van de Westeuropesernarkt. Hieronder

volgen enkele cijfers over de ontwikkel,ing van de invoer.

TABEL 2.
In voer van Russisch vlas

(in tonnen)

België

ver. Koninkrijk

Nederland

vlaslint

vlaslint
(mcl.

lokken

(mcl.

lokken

breekvlas

lokken
breekvlas)

breekvlas)

1955

10

432

695

54


1956

1.092

1.194

9.959

2.978

41
1957

957

870

10.487

2.710

10

60
(5
mnd.)

(5 mnd.)

(6 mnd.)

De toeneining van de invoer van Russisch vlas in België
is belangrijk. Aannernend dat de invoer in hetzelfde tempo

doorgaat, zal de jaarinvoer voor 1957 2.300 ton vlaslint
en 2.100 ton lokken bedragen. Er zij opgemerkt dat van

deze hoeveelheden slechts een gedeelte door de Belgische

vlasspinnerij aangekocht werd. Ook de import van lokken,

die sinds 1949 regelmatig plaatsvond, is de laatste jaren

aanzienlijk gestegen. De invoer in België betekent echter
nog niets in vergelijking met de invoer van Russisch vlas

in het Verenigd Koninkrijk. Het is de invoer in dit land,

die de basis vormt van de zeer scherpe en onhoudbare
toestand. De hoeveelheden Russisch vlaslint, door het

Verenigd Koninkrijk ingevoerd, zijn dit jaar dan ook wel

bijzonder belangrijk geworden en mogen, op jaarbasis ge-

rekend; op niet minder dan 25.000 ton vlaslint worden

geschat.

Bedreiging voor de Benelux-vlasnijverheid.

De Russische invoer in het Verenigd Koninkrijk is bui-

tengewoon gevaarlijk.voor de Westeuropese vlasnijverheid,

meer in het
bijzonder
voor de Belgische. Dit vloeit voort

uit de voorname plaats, welke België bekleedt op de

wereldmarkt van vlas. In België wordt meer vlas geprodu-

ceerd dan nodig is voor de bevrediging van de behoeften

der Belgische vlasspinnerijen. Ongeveer
85
pCt. van de

produktie van vlaslint en ongeveer 50 pCt. van de lokken-
produktie moet dan ook in het buitenland worden afgezet.

Het Verenigd Koninkrijk is een belangrijke afnemer van’

Belgische vlasvezels: het is ,de grootste afnemer van vlaslint

en breekvlas
(45 â
50 pCt. van de Belgiscl

e produktie),

derde cliënt van lokken en vierde van vlasafval. Het is dan

ook zeer begrijpelijk, dat
t
de Belgische vlaer de massale

invoer van Russisch vlas op de Engelse markt van zeer

nabij volgt.
Hoewel de totale uitvoer van Nederlandse vlasvezels ver

onder de Belgischë
cijfers
ligt, is Groot-Brittannië toch

een belangrijke afnemer van Nederlands vla: tweede cliënt

voor viaslint, breekvlas en vlaslokken met 28 pCt. van de

totale uitvoèr. /

in absolute cijfers was de uitvoer naar het Verenigd

Koninkrijk in 1956 als volgt:

TABEL 3

Uit België

1
Uit Nederland

1.000 kg
1.000 B.fr.

1
1.000 kg

f. 1.000

vlaslint
21.074 652.290
2.356
4.795
2.444
46.939
459
644
breekvlas

………..
vlaslokken
1.799
34.186
1.807 1.734

In verband met de omvangrijke invoer van Russisch

vlas zijn de bestaande aanbodverhoudingen op de fngelse

markt belangrijk veranderd. In
1955
leverde Rusland 2 pCt.

van de totale import; in 1956 was dit percentage reeds 27,

terwijl het aandeel van Rusland voor. de eerste vijf maanden

van 1957 reeds
55
pCt. bedroeg. Daartegenover is het

aandeel van België in de totale Britse invoer gedaald van

76 pCt. in
1955
tot 61 pCt. in 1956 en tot nauwelijks 38 pCt.

in 1957. Het Nederlandse aandeel in de totale Britse invoer

van vlaslint daalde van 7,75 pCt. in 1955 tot 3,43 pCt. in

1957.

tit zijn enkele nuchtere cijfes over de concurrentie van
Rusland op dé markt van het Verenigd Koninkrijk. Deze

concurrentie is uiteraard in de eerste plaats tegen de Bel-

gische industriè gericht, daar België vroeger het leeuwedeel

in de Britse invoer had. De cijfers zijn klaar genoeg en

spreken boekdelen.

Dumping van Rusland.

Rusland poogt en slaagt er werkelijk in, de wereldmarkt

op kunstmatige wijze te veroveren door massaal uit te

voeren tegen ontstellend lage prijzen. Het economisch

bestel in dat land laat toe tegen welke prijs ook, boven of

beneden de kostprijs, produkten in het buitenland te ver-
kopen; dit behoort nu eenmaal tot de mogelijkheden van

de staatseconomie.

Enkele cijfers ter illustratie:

– uit de Engelse ‘statistieken blijkt, ‘dat de gemiddelde

prijs per Engelse ton £ 232 bedraagt voor vlas afkom-

stig uit -België, èn slechts £ 131 voor Russisch vlas;

– terwijl naar hoeveelheid het aandeel van het Russisch

vlas in de totale Engelse invoer 55 pCt. bedraagt, is

dit in waarde uitgedrukt slechts 41 pCt.;

963

– de prijs van het Russisch vlas daalde in Engeland van


gemiddeld.f 153 per ton in 1955 tot £131 in 1957.
Het is duidelijk, dat door dergelijke dumpingpraktijken

de prijzen méésten dalen tot beneden kostprjniveau. In

dit verband zij nog opgemerkt, dat de Westeuropese vlas-

industrie in staat is in landen als Polen en Tsjechoslowa-

kije tegen concurrerende prijzen in te voeren. Eerlijkheids-

halve zij nog opgemerkt, dat bovengenoemdè gemiddelde

invoerprijzen van Russisch en Belgisch vlas niet direct

vergelijkbaar zijn, omdat de Russen geen ‘kwaliteitsvlas

leveren zoals de Belgen.

Het optreden van Rusland op de wereldmarkt van vlas-

vezels heeft ,een sterke psychologische terugsiag uitge-

oefend op de Westeuropese vlasnijverheid. Vooral in België

herinnert men zich nog levendig, dat Rusland in de crisis

der jaren dertig grote hoeveelheden vlas in West-Europa

afette. Deze herinnering, tezamen met de zwakke markt-

structuur en het grote aantal kleine vlassers die het aanbod

vormen, heeft een ineenstorting van het prijspeil tot gevolg
gehad, zodat het ging om een onderling onderbieden tussen

het Russisch en het Westeuropees vlas. Hierdoor is de

vlasnijverheid in een paniekstemming geraakt.

Ernstige toestand voor
de gehele
Westeuropese vlasindustrie.

De crisis in de vlasnijverheid, die zich op typische wijze

uit in de prijzenafbrokkeling, bergt zeer ernstige gevaren

in zich voor de gehele Westeuropese vlasindustrie. De uit-

zaai van vlas, die de basis vormt van de produktie van vlas-

vezels en derhalve van de grondstoffenbevoorrading van

de spinnerijen, en in
1955
in de drie Westeuropese landen

nog meer dan 125.000 ha bedroeg, is verleden jaar reeds

enigszins teruggelopen en in 1957 op opvallende wijze

gedaald.

TABEL 4.

Oppervlakte stro vlas in ha

België
Frankrijk
Nederland
totaal

35.423 57.956
32.196
125.575
1955
…………….
34.027 54.555 31.995 120.577 1956

…………….
1957 a)

………..
25.742
45.511
22.374
93.627
a)

Voorlopige cijfers.

In 1957 is de met vlas beteelde oppervlakte in de drie

Westeuropese landen t.o.v. 1956 met 22,4 pCt. terugge-

lopen. De teruggang is het scherpst in Nederland en het
zwakst in Frankrijk, maar overal heeft een daling plaats

gevonden. In andere landen, van geringe betekenis echter,

is de vlasuitzaai volledig verdwenen. Uit informaties in

landbouw- en vlasserskringen blijkt, dat men zich wat

betreft de vlasuitzaai 1958 geen illusies moet maken. Dit
houdt een bijzonder gevaar in zich, daar de vlastelers die

naar andere gewassen overschakelen, altijd met vertraging

zich zullen laten overhalen om tot de vlasteelt terug te

keren.

Een dergelijk toekomstbeeld van de strovlasoppervlakte

is uiteindelijk in strijd met de belangen van de spinnerij.

Rusland zal hierdoor een monopoliepositie verkrijgen,
waarvan de vlasspinners de eerste slachtoffers kunnen

worden. Wat is per saldo de bedoeling van de Russische

vlaspolitiek? Waarom zou dit land op zekere dag niet

massaal vlasgafens en zelfs weefsels op de markt werpen

tegen uiterst lage prijzen? Zal de spinnerij in de toe-

komst geen terugslag moeten incasseren?

De Britse’spinnerij draagt hier een zware verantwoorde-

lijkheid, ook tegenover de vlasspinners van de andere West-

europese landen. In vlaskringen wijst men erop dat het

Russisch vlas aanzienlijk minder van kwaliteit is dan

het Westeuropese produkt. Thans mengen de spinners het

Russisch vlas, indien dit technisch verantwoord is, nog

met het Westers v1as,maar wanneer het Westen geen vlas

meer teelt dan wordt het haiffabrikaat onvermijdelijk

minder van kwaliteit. Ook de faam van het Belgisch vlas

over de ganse wereld staat op het spel. In vlaskringen ver

zekert men ons, dat Russisch vlas door België wordt inge-

voerd, dat achteraf, na of zelfs zonder bewerking, als Bel-

gisch vlas wordt uitgevoerd.

Kans op Westeuropese solidariteit?

Uit het voorgaande zal de lezer hebben begrepen, dat

het onderhavige vraagstuk geen Belgisch maar een West-

europees probleem is. Het is dan ook te
begrijpen,,
dat uit

deze kritieke situatie een toenadering is gegroeid tussen

de betrokken sectoren uit Frankrijk, Nederland en België.

In on’derling overleg werd contact opgenomen met de

Britse spinners met het verzoek eens grondig van gedachten

te wisselen over de bestaande toestand.

De ontmoeting met de Ierse en Schotse vlasspinners
heeft op 18 en 19 september plaats gehad en heeft een

werkelijk bemoedigende indruk achtergelaten op de Ne-

derlands-Belgis6he delegatie. Uit dit contact is gebleken dat

de kern van het probleem niet zozeer bij de Noord-ierse

dan wel bij de Schotse vlasspinnerj is gelegen. Het is deze

laatste die belangrijke hoeveelheden Russisch vlas heeft

gekocht. Ook de Internationale Confederatie voor Vlas en

Hennep, die van 30 september t/m 3 oktober te Cannes

(Frankrijk) congresseerde, heeft voornamelijk het probleem

van de invoer van Russisch vlas bestudeerd. Geconstateerd

werd, dat de alarmklokken van Nederland en België wer-

kelijk overal gehoord zijn’ en dat ook bij de spinners de

overtuiging had post gevat dat hud bestaan, zij het mis-

schien op iets langere termijn, op het spel staat.

Na de besprekingen kwam het volgende resultaat uit de

bus. Ter vrijwaring van de levensbelangen van de vlas- en

hennepproduktie in West-Europa zijn de afgevaardigden

van de spinners bereid gevonden in hun nationale groe-

peringen een vrijwillige beperking van de invoer van Rus-

sisch vlas in de komende twaalf maanden te verdedigen.

De toegelaten importhoeveelheid werd bepaald op 10 pCt.

van de jaarbehoeften der Westeuropese spinnerij, d.i. een
beperking van de invoer tot 14.000 ton. De spinnersorga-

nisaties dienen pér 1 november antwoord te geven aan het

secretariaat van de Internationale Confederatie.

Er blijkt zekerheid te zijn dat sommige landen dit

principe-akkoord zullen goedkeuren, terwijl over de, hou-

ding van andere spinnersorganisaties nog aarzeling bestaat.

In vlaskringen acht men de mogelijkheid niet uitgesloten

om in Europees verband tot overeenstemming te komen

over gezamenlijke afweermiddelen tegen de Russische

dumpingpraktijken, omdat deze in wezen voor allen, ook

dus voor. spinners en wevers, een dodelijke bedreiging

vormen. Dat de Westeuropese landen door geplande

samenwerking maatregelen kunnen treffen om aan de

ongezonde toestand een eind te maken ten gunste van al
degenen, die het slachtoffer van de huidige crisis zijn of

dreigen te worden, is onze innigste wens.

Kortrijk.

1. PATTYN, lic. ec. wet.

964

L

VOOR

SCHOENEN

‘VAN

STAND ING

INGEZONDEN STUK

Het Deltaplan

Ir. R. Vërloren van Themaat Sr. te Nijmegen schrijft ons:

Bij het artikel van Drs. Verburg in ,,E.-S.B.” van 2 okto-

ber over de prioriteiten bij het Deltaplan een enkele kant-

tekenin’g. In dit artikel, als in meerdere beschouwingen over

het Deltaplan, mis ik prioriteit no. 1 de veiligheid. Het kan

zijn, dat men dit niet als çen prioriteit, maar als een absolute

eis beschouwt, maar dit is gevaarlijk. Immers, door de
wensen van recreatie, landaanwinning, scheepvaart en

oester- en mosselcultuur wordt ook de veiligheid beïnvloed.

Het schijnt onvoldoende bekend te zijn, dat in de enkele

zeér zeldzame perioden, dat een stormvloed samenvalt met

een grote rivierafvoer, het gehele Deltabekken met inbegrip

van het Zeeuwse Meer als bergboezem zal moeten dienst

doen. Naarmate het Zeeuwse Meer kleiner wordt, zal er

minder geborgen kunnen worden en zal de stijging groter

zijn. Hoe deze berging zal geschieden is nog in onderzoek.

Mogelijk kan men zorgen, dat het peil van het Zeeuwse
Meer in gevaarlijke tijden zo laag mogelijk is, maar ook

dan nog zal de stand op het Zeeuwse Meer misschien hoger

worden dan voor de recreatiegebiéden aanvaardbaar is en

elke verkleining van de boezem, of dit is voor landaanwin-

ning, oestercultuur of recreatie, geeft een vermindering

van de veiligheid.

Het onderzoek naar het ongunstigste geval waarmede

rekèning moet worden gehouden is zeer moeilijk. Het

vraagstuk is zeer veel ingewikkelder dan bij’ het ijsselmeer,

doordat de Waal, Lek en Maas veel meer water naar de

Deltameren brengen dan de IJssel en de Vecht naar het

IJsselmeer en de lozing enerzijds door de Haringvlietsluizen

en anderzijds door de Nieuwe Waterweg zeer gecompliceerd

is. Bij het IJsselmeer houdt men rigoureus vast aan de eis,

dat het oppervlak niet kleiner mag worden dan 120.000 ha.

Bij de Deltameren is hoogstens 85.000 ha wateropprvlak

beschikbaar. Dat dit voldoende is komt, doordat de toelaat-
bare
stijging
van het waterpeil veel groter is, doch in hoe-

verre een verkleining van de 85.000 ha toelaatbaar is, is

thans nog niet te zeggen. Ik meen goed te doen hierop te

wijzen, omdat de eis van veiligheid primair dient te blijven

en ontgoocheling door het onvervulbaar blijken van met

liefde gekoesterde illusies zo mogelijk moet worden voor-

komen.

Naschrift.

Ook door mij is de veiligheid als priçriteit nummer één
gesteld. In alinea twee wees ik er op dat de beperkte mid-

delen in ieder geval voor het Deltaplan zullen worden

aangewend, gezien het belang van de veiligheid en het

economisch nut van zoet water. Bovendien vermeldde ik

dat de Rijksbegroting voor 1958 niet rept van beperking

– der ,,Delta-bestedingen”. In alinea drie wees ik er op dat
deze prioriteit van de veiligheid leidt naar de uitvoering

der Delta-werken in plaats van naar verhoging van de

bestaande dijken. Overeenkomstig het wezen van de

economische wetten trok ik daarom de kosten van de

dijkverhoging, als alterna’tieve kosten, van de kosten

der Delta-werken af, ,,omdat men ook zonder ,,bijver

diensten” de veiligheid (zou) moeten verhogen”. Voordat

men over economie gaat spreken dient eerst het leven

– in casa vn het Delta-gebied’— gewaarborgd te zijn.

Wie in levensgevaar verkeert calculeert zijn bezoek aan

de dokter niet! Ook hieruit blijkt dat volgens mij de vei-

ligheid vôér alles gaat. Vandaar dat alinea vier als volgt

aanvangt: ,,Gege-

ven thans de uit-

voering van het

Delta-plan ontstaat

een nieuw probleem.

van prioriteit”.
Hier-

na volgt het over-

zicht van de dan op

te lossen proble-

men.

De heer Verloren

van Thernaat vult

nochtans mijn be-

toog aan. Wanneer

de waterberging het
om’

yeiligheids-

redenen

nodig

maakt het Zeeuwse

meer zo groot

mogelijk te maken /

zal het kunnen ge-

beuren dat de ge-

ringste(n) van de

prioriteiten

moet

(en) vervallen. De

berekeningen zul-

OF BRITAIN..
len dan beslissen

over de sector(en)

die het offer moet-

,

(en) brengen. Dit

BATA
standpunt


NTERNATIONAL

de

algemene opvatting

AMSTERDAM
– KALVERSTRAAT

dat de veiligheid

de eerste eis is. Mijn

opponent spreekt

(Adverlenlie)

echter wel een zeer hypothe.tisch oordeel uit, in de zin

van: als het nodig is, moeten wij het doen. Uiteraard!

Maar ook hij kan deze wijsheid niet ommunten in een

categorische: ,,het onderzoek …. is zeer moeilijk” én

,,in hoeverre een verkleining: … toelaatbaar is, is thans

nog niet te zeggen”. Ik zou daartegenover willen stellen

dat een rijzing van de waterspiegel van 25 cm op 85.000 ha

veel bergingsmogelijkheid geeft. Het is dan, weer een

kwestie van prioriteiten of de omkadingen van land-.

aanwinningen of recreatiegebieden met een gelijk bedrag

kunnen worden verhoogd. De opmerking van de heer

Verloren van Themaat is’ dus wel strikt academisch, zodat

wij onze ,,met liefde gekoesterde illusies” voorlopig nog

maar niet afvoeren. Wat onzé criticus trouwens kennelijk

niet van ons’ vergt.’

Middelburg.

Drs. M. C. VERSURG.

De groei van de Amerikaanse produktie sedert 1929

In ,,Survey of Current Business” van april jl. is een studie

gepubliceerd ôver het groeitempo van de produktie van
een groot aantal produkten en diensten in de Verenigde

Staten. Voor niet minder, dan 288 produkten en dienstén

werden produktiegegevens verzameld over, voor zover

môgeljk, de jaren 1929 t/m
1956.
Daar niet voor alle

groepen produkten bevredigende cijfers overde kwantita-

tieve omvang van de produktie te verkrijgen waren, zijn

011

Produktie

Eenheid waarin
1929 of eerste jaar waar-
Produkt of dienst
de produktie
voor cijfers beschikbaar

195
is

uitgedrukt
baar zijn
1940
1951
1955
(voorlopig)
heid

Sneigroeiend: jaarlijkse stijging 74 pCt. of meer.
40 pCt. en meer:



Titw,ium ………………………………
tonnen
1949
25

495
7.397
14.500
Antibiotica

……………………………
duizenden

lbs.
1944
3

1.286
1.572
1.900
duizenden stuks

..
..
.
1940
1
1
5.385 7.757 7.387
duizenden

lbs.
1938
9 56
4,338
6.139
7M00
30–40 pCI.
.

Televisietoeslellen

……………………….

Duizenden stujs
1932
10
900
.

2.200 4.750
6.900
Kamer air-conditioning apparaten ……………
‘duizenden stuks
1939
9
12
238
1.270
1.765

Vitaminen

……………………………..

20-30 pCt..

Elektrische scheerapparaten

………………..

Eenheden

..

1932
4
281
3.438
1.172 1.445
Diesel-elektrische locomotieven

…………………
Betalenden passagiers-mijlen in het luchtverkeer.,
miljoenen mijlen
1929
51
1.100
11.600
21.200
23.900
Melkverpakking van papier (karton) …………
miljoenen kartons
1939
705 750
7.500
12.125
13.000
15-20 pCt.
Bevroren levensmiddelen ……………….
…..
mln.

,lbs.
1938
284
370
2.470 4.410
5.000
Plastic en kunsthars grondstoffen ……………
mln.

lbs.
1929
39
277
2.441 3.739
3.900
10-15 pCt.
stuks
1947
120

260

295
400
m
Aluminiu

……………………………
.
uizenden sh. tons
1929 114

206
837 ‘

1.566 1.680
duizenden lbs.

1937
355
650
6.411
2.767
3.105

Boardenwasapparaten

…………………… ..
Duizenden

74-10 pCt.
Sulfa

drugs

……………………………..

Kunstzijde en acelaat

……
……………..
mln.

lbs.

.

1929
122
471

1.294
1.261
1.148
Buitenboordmotoren

……………………
…..
1929 58
129
292
515
600
Reparaties aan personen- en vrachtauto’s
duiz
.
enden stuks
1940=100
1940
100
100
266
296
317

t4atig groeiend: jaarlijkse stijging gemiddeld lager dan

dan 74 pCI.
6-7 pCt.
Elektrische koelkasten

……………………
duizenden stuks
1929

778
2.600
4.075 4.200
3.700
Stalen

vaten

…….
……………………
mln, stuks
1933
7
14
30
25
25
S pCt.

Gloeilampen en verlichtingsbuizen …… ……..
mln,

stuks
1929
634
1.115
2.012

.
2.479 2.610
Margarine

…………………………..
mln.

ibs.
1929
356
320
1.041
1.333
1.369
mrd. stuks
1929 122

189
419
412 424
8 pCI.
Sigaretten

……………………………..

mln,

stuks

..

1929

24

39
63
61
Herenpantalons

………………………….

mln,

stuks

..

1929
20

22
46
56
60
Stofzuigers ……………………………..
duizenden stuks
1929
1.253
1.341
2.729
3.270 3.725
2 pCt


Staal

in

coquilles

……………………….
mln.

A.

tons
1929 62 67
105
117

115
Personenauto’s

……………………….
duizenden stuks
1929
4.587
3.717
5.338
7.920
5.816
Banden voor personenauto’s ………………
mln,

stuks
1929

63
51
66
97
86
5-2 pCt.’
Betalend goederenvervoer per spoor
mrd. tonmijlen

..

1929
450
‘375
650
627
650
duizenden stuks
1929
963
917

1.252
1.493
Koper, gerafflneer

…………….. . ……..
duizenden sh, tons
1929
1.437
1:382
1.445
1.545


1.627

Telefoonaansluitingen

……………………

mln,

lbs.

..

1929
3.423
3.954
4.847 4.384
4.339
.

mln.

lbs.

..

1929
368
408
495
428
455

Schrijfmachines

…………………………

l’rodukten ss’elke op lange termijn achteruitgaan.

..

fot 2 pCt.

..

Betalende reizigersmijlen per spoor
mrd.

mijlen
1929
31


24
35′
29
29

Verbruik van ruwe wol

…………………….

Bitumineuze kolen

……………………..
mln, sh. Sons
1929
535
461
534
470
508

Verbruik van ruwe katoen ……………………

mln,

stuks
1929
6.900 5.400
.

5.700
5.800
5.900
2 pCt.
Sigaren

…………………………………

In het lbkaal verkeer,vervoerde passagiers

mln,

stuks

..

1929
13.604 10.504
12.881
9.189
8.720
duizenden sh. Sons
1929
4.000 2,500
3.200 2.100
2.300
3-5 pCt.
duizenden stuks
1929 85
64
96
42
68
1929
2.202
285
311


983
430

Spoorwegrails en toebehoren

……………….

mln,

sh.

tona
1929
5.453
2.919

2.152

“Goederenwagons

………………………..

S pCt. en meer

Personenrijtuigen (spoor) …………………..
Eenheden
Anthraciet

…………………………….

Eenheden
1932
55
20
6
10
8
,
Elektrische locomotieven

………………….
Zijdeverbruik

. ………………………….
t6ln.

lbs.
1929
97
48
7
7
‘.

8
Stoomlocomotieven

……………………..
.Eenheden
1929
681
120
18
0
0

:•,’

/
/

belangrijke

nieuwe

produktgroepen., niet

opgenomen,
De in de tabel gesignaleerde veranderingen’inde produk-

,z6als bi, elektronische onderdelen, automatische con-
tie geven niet altijd een zuiver beeld van het beloop der

trol-apparaten,’ nieuwe produkten van plastic en alurni-
produktie, daar het produkt kwalitatief in vele gevallen

nium.

verbeterd is (bijv. omdat het meer functies heeft gekregen).

Geschat wordt dat het totale aandeel, uitgedrukt in de
Onder nieuwe produkten

gecursiveerd in de tabel

toegevoegde waarde, van de ongeveer 270 produkten die
verstaat men die welke in het daarachter vermelde jaar
in het onderzoek opgenomen zijn, ongeveer 3/5 omvat
voor het eerst in een redelijke hoeveelheid ter markt zijn

van de Federal Reserve index van de industriële produktie.
aangeboden.
,

Ten behoeve van het onderzoek werden de artikelen, op
In de snelgroeiende catégorie nemen chemische produk-

grond van de verandering in de produktie van 1929 tot
ten en fabrikaten voor verdere verwerking bestemd een

1955,
in drie hoofdgroepen gerubriceerd, iii. 1. snelgroeiend,
voorname plaats in. Het gaat hier o.a. om antibiotica,

d.w.z. met een gemiddeld groeipercntage van
74
pCt.
plastics en ,,resins”, synthetische vezels (exclusief kunst-

of meer per jaar, een tempo dat ongeveer 24 maal zo hoog
zijde),

D.D.T.

formaldehyde,

fenol,

cellofaan,

kunst-

ligt als dat, van de groei van de nationale produktie;
en acetaatzijde, acetyleen. De 98 in het onderzoek opge-

2: matig groeiend, d.w.z. met groeipercentages tot
74
pCt.
nomen snelgroeiende produkten vertonen gemiddeld ge-

per jaar en

3.

produkten

waarvan

de voortbrenging
nomen een’ stijgingspercentage van -25 pCt. per jaar. De

afneemt.


nieuwe produkten brengen het daarbij’ zelfs tot bijna

Het groeitempo van de’ Amerikaanse pioduktie a)

a) De gecursiveerde produkten zijn pas na 1929 in voldoende omvang ter markt aangeboden.

.

966

t

40 pCt. per,
jaar, terwijl de oude artikelen gemiddeld slechts

12 pCt. halen. De snelste groei geven de pas kort aan de

markt zijnde produkten te zien, zoals titanium en polyethy-

leen. –

De meeste meer gevestigde produkten geven een dalend

groeitempo te zien. Toch zijn er enkele, zoals ammonia,

,,plywood”, aluminium en buitenboordmotoren, waar-

voor het groeipercentage in de direct achter ons liggende

-jaren hoger is geweest dan in het tijdvak 1929-1940. De

chemische industrie en de burgerluchtvaart zijn typisch

snelgroeiende bedrijfstakken. De luchtvaartmaatschappijen

hebben orders geplaatst ter waarde van meer dan $ 2 mrd.

voor de nieuwste typen jet en turbo-jet vliegtuigen, te

leveren in de komende 2 â 3 jaar. Ziet men dit tegen de

achtergrond van een jaarlijkse omzet in het binnenlandse

en internationale verkeer van $ 1,9 mrd. behaald in 1956,

dan springt de omvang der bestellingen wel zeer sterk

in ht oog. –

De groeicurven der nieuwe produkten vertonen een zeer

uiteenlopend beloop. De meeste hunner bereiken na ver-
loop van tijd een stadium van verzadiging, hetgeen blijkt

uit het groeitempo. Het tijdvak waarover dit proces zich

uitstrekt verschilt van produkt tot produkt. Voor bevroren

levensmiddelen, oplosmiddelen (,,detergents”) en ,,sulfa

drugs” – drie consumptie-artikelen die in het midden van

de jaren dertig geïntroduceerd werden -, bijv. gaat de

afzet’ bij de eerste twee nog sterk vooruit, terwijl die van

,,sulfa drugs” nu absoluut dalende is. Opvallend is o.a.,

dat in de Verenigde Staten de produktie van televisie-

toestellen in de jaren 1945-1950 zeer sterk toenam, doch

sedert 1951 nauwelijks is toegenomen. Over het algemeen

vertoonden de snelgroeiende produkten zowel in de voor-

oorlogse jaren als in het tijdvak 1940-195 1 de snelste groei.

Van 1951 af’is er in deze categorie bij vele produkten een

duidelijke vertraging van het groeitempo te zien.

De groep der matig groeiende produkten omvat 143

artikelen en is daarmede de grootste der drie categorieën.

Toch ligt het groeipercentage van bijna de helft van het

aantal van deze categorie voor de lange termijn nog

boven het nationaal gemiddelde, dat 3 pCt. per jaar

bedraagt.

Een 47-tal artikelen uit de onderzochte groep ten slotte

vertoont, gerekend van 1929 af, geen groei doch een dal{ng;

meestal blijft de gemiddelde daling op lange termijn be-

neden 3 pCt. per jaar. De belangrijkste reden voor de daling

is het op de markt komen van meer efficiënte en soms goed-

kopere ‘substitutie-artikelen. Een sprekend voorbeeld is de

vervanging binnen een tijdvak van 25 jaar van stoom-

locomotieven door diesel-elektrische locomotieven. Ook

zijn -er gevallen waarin modeveranderingen de oorzaak

zijn geweest van de vlucht naar andere produkten, dikwijls

met een gering effect op de totale omzet van een bedrijfs-

tak. Zo neemt bijv. het aantal vervaardigde herencostuums

af, dat van afzonderlijke jasjes en pantalons daarentegen

toe.

‘De omvang van de machine-industrie kon in het onder-

havige onderzoek niet worden gemeten; hiervoor waren

de produkten tè gevarieerd. De trend van de totale produk-

tie van de machine-industrie, zowel uitgedrukt in waarde-

eenheden als gemeten naar fysieke omvang (d.w.z. waarde

van de verschepingen gedeeld door prijsindices), is de

laatste 25, jaar voortdurend stijgend; zij is nu hoger dan

ooit tevoren. De expansie bedroeg sedert 1929 volgens de
Federal Reserve Board index gemiddeld 4,5 pCt. per jaar;

sedert 1939 is het groeitempo.emiddeld 9 pCt. per, jaar.

De geldmarkt’

IDe geldmarkt was gedurende de verslagweek nôg

ruimer dan de vorige week. Vooral door terugstroming

va’n bankpapier na de ultimo en door een verdere deviezen-

aanwas zaten de banken nI. zeer ruim in hun liquiditeits-

jassen, of beter gezegd -pelzen. Middelen om op caIl uit

te zetten war&n hierdoor ruimschoots voorhanden. De

officiële callgeldrente, dië 2 noember was verlaagd van

3- tot
3+
‘pCt., werd 7 november verder gereduceerd tot

•3
}
pCt., een laagteunt voor de laatste maanden. Ook de

marktdisconto’s voor schatkistpapier vertoonden een

daling, in het bijzonder voor de zeer korte termijnen.

Hoewel weinigen het fijne ervan weten, wordt in geld-

marktkringen vrij algemeen aangenomen, dat de Bank

voor Nederlandsche Gemeenten momenteel een belang-

rijke rol op deze markt speelt. Zo trad deze instelling

gedurende de verslagweek op vrij grote schaal als neemster

van calI-krediet op. Voorts’ zou Izij – naar sommigen

menen te weten – op haar beurt kort krediet aan het

Rijk hebbén verleend. Dè grote daling (ni. van f. 199 mln.

tot f.. ’57 mln.) van de Post voorschotten in rekening-
courant op de weekstaat van De Nederlandsche Bank

van 4 november zou, naar verluidt, voor een belangrijk

deel op haar (en voorts op individuele gemeenten) betrek-

king hebben. De a.s. grote overmaking op medio novem-

ber van het provenü van de Woningbouwlening van de

banken naar de Bank voor Nederlandsche Gemeentén

ten slotte vormde uiteraard ook de afgelopen week een

boven de bankkassen hangend zwaard van Damocles, dat
het hoofdmotief voor de politiek van ruime liquiditeit der

banken vormde.

Het Rijk zat er gedurende de verslagweek uit liquiditeits-

oogpunt minder florissant voor, o.a. doordat het aan het

begin van de maand f. 120 mln, aflopende’ schatkist-

biljetten had moeten betalen. Naar verluidt nam de Agent

van het Ministerie van Financiën callgeld op, iets wat ge-

woonlijk slechts gebeurt wanneer de Schatkist aaii het

einde van zijn financieel latijn is. Inmiddels zorgde het

Rijk er wel voor dat, nu de nood hoog was, de redding

nabij was. Als reddende engel fungeerde de (particuliere)

Deutsche Bank, bij welke het Rijk der Nederlanden

f. 200 mln. voor een jaar zal lenen â 5 1/8 pCt. disconto

(d.i. ca. 5,4 pCt. rente) per jaar. Dit bedrag zal in twee

(gelijke) helften worden opgenomen medio november en

medio december 1957. ,,De plaatsing van dit papier ge-

‘schiedt”, aldus het officiële commentaar, ,,in verband met

het vervallen van enkele kortlopende verplichtingen aan

het buitenland”.

De rij der buitenlandse financiële instellingen, omvatten-

de o.a. een in Zwitserland gevestigde internationale bank-

instelling, de Deutsche Bundesbank (beide ,,on dit
… s)
en

het Internationa’le Monetaire Fonds, die een handje hiel-

pen om het Rijk te behoeden voor staking van zijn be-

talingen dan wël voor een rechtstreeks beroep van de Staat

op De Nederlandsche Bank, is derhalve thans weer met

één vermeerderd.

Het överhevelen door de geldgevers van korte middelen

naar de Bank voor Nederlandsche Gemeenten en naar

individuele gemeenten alsmede het feit, dat het Rijk zich

genoopt heeft gezien ten bate van laatstgenoemden van

obligatie-emissie af te zien, kortom de impasse der ge-”

967

Kas, Kassiers en Dag-
geldieningen .
Nederlands
Schatkistpapier
Ander Overheidspapier
“Qisse1s
……….
Bankiers in Binnen- en
Buitenland
……
Effecten, Syndicaten en
Waarden . . . . …
Prolongaties en Voor-schotten tegen Effecten,,
Debiteuren
…….
Deelnemingen
(mcl.

79.499.906,60

335.400.000, –
25.071.624,22 21.313.004,66
50.043.136,42

42.406.256,58

34.304.232,19
435.062.001,98

Voorschotten).
.,,

6.945.237,14

Gebouwen
……. ….

5.000.000,-

f1.035.045.399,19

meentefinanciering, vormt ook voor deze ontwikkeling

de sinistere achtergrond.

,
De kapitaalmarkt.

De
merkwaardige stabiliteit op het verlaagde peil, die

zowel het Amerikaanse als het Nederlandse aandelenkoers-

niveau reeds ongeveer drie weken vertoonden, werd met

een week geprolongeerd. De aandelenmarkten wekken

de indruk, dat de beleggers (en speculanten) niet weten

of er storm op til is of dat straks het mooi6 weer terug zal

keren. Even gloorde de hoop, dat President Eisenhower
in zijn jongste redevoering zou aankondigen, dat Uncle

Sam flink wat dollars tegen de bouw van Amerikaanse

spoetniks aan zou gooien, met alle daaraan verbonden

infiatoire consequenties,’ maar ook in dézen stelde de

President teleur. Kon Amsterdam derhalve geen inspiratie

uit Walistreet putten, op eigen kracht kon men hier even-

min optimisme opbrengen. Veeleer speurde men gewapend

met bril en loep in de kranten naar de ontslagen van

arbeidskrachten in het bedrijfsleven ten gevolge van de

bested i ngsbeperking.

De publikatie van de, betalingsbalanscijfers over het

eerste halfjaar 1957 onthulde, dat er dat semester niet

minder dan voor f. 315 mln. binnenlandse effecten naar

het buitenland werden verkocht, een record sinds het

eerste halfjaar 1954. Ook thans zal dit praktisch uitsluitend

hebben bestaan uit internationaal georiënteerde aandelen
als aandelen Koninklijke, .Philips en Unilever. Uiteraard

betekende dit een kapitaalimport, zonder welke de kapitaal-

sôhaarste hier te lande nog groter zou zijn geweest dan zij

nu reeds was.

Op de obligatiemarkt bleef 6 pCt. troef. De koersen


van de bij de jongste emissies uitgegeven 6 pCt. obligaties

‘handhaafden zich (of liever: werden gehandhaafd) op een

enigermate boven pari gelegen niveau, hetgeen bij het

publiek uiteraard een goede indruk maakte. Weer nieuwe

6
pCt. emissies werden aangekondigd. Ook ditmaal waren

vogels van diverse pluimage broederlijk verenigd nI. de

Provinciale Geldersche Elec-

triciteits-Maatschappij, de

Rotterdamsche Scheepshypo-

theekbank en de Zusters van

Liefde te Venray.

Dat het fameuze rente-
gamma, door velen reeds

doodgewaand, in werkelijk-

heid nog springlevend is,

bleek de afgelopen week o.a.

uit de vernietigirg door de

Kroon (d.w.z. de Regering)

van een leningstransactie der
gemeente Utrecht, welke ge-

meente reeds eerder haar

vindingrjkheid met vernieti-

ging bekroond zag. Thans

wilde deze boosdoenster een

dertigjarige lening groot f. 4

mln. bij een levensverzeke-

‘rinmaatschappij sluiten

tegen een rente van 4 pCt.,

echter onder de conditie, dat

de retanten van twee oude

31 pCt. leningen (tezamen

groot f. 1,8 mln.) vervroegd

zouden worden afgelost. Dit laatste nu kon niet door

de beugel, aldus de Ministers.

Ook uit de Memorie van Antwoord bij de begroting

van Financiën blijkt dat geen haar op het hoofd van de

Minister eraan denkt, ‘de gemeenten door loslating van

het rentegamma in staat te stellen zelfstandig een beroep
op de kapitaalmarkt te doen. De Minister is van mening,

zo heet het in genoemde Memorie hoofs; dat hij ,,het

beginsel van vrijere prijsvorming op de kapitaalmarkt niet

in zo ver gaande mate zou willen volgen, dat hij het moge-

lijk en dienstig zou achten, de gemeenten vrijelijk tegen

elkaar te laten opbieden om een deel van het vooralsnog

schaarse kapitaal te bemachtigen. Met het oog daarop

is thans ‘slechts voor de nationale woningbouwleningen

van het bestaande rentegamma afgeweken”.

In dit verband wordt o.a. voor de kapitaalbehoeften

der lagere publiekrechtelijke lichamen, een bedrag van

f. 2 mrd. genoemd, half om half bestaande uit consolidatie-

achterstand en behoefte voor dringend benodigde kapitaal-

werken.

Tn de gemeente Amsterdam, waar men een half jaar

geleden geen been zag in een tunnelpian, dat een kapitaals-

investering van ca. f. 1 mrd. zou vergen, is de stemming

omtrent de kapitaalvoorziening thans blijkbaar tot een

ander uiterste omgeslagen. De burgervader dezer progres-

sieve gemeente heeft althans verklaard, dat rantsoenering

van stroom en gas over een aantal jaren binnen de grenzen

der
mogelijkheden
komt, nu de gemeenten, wat de kapitaal-

uitgaven betreft, vrijwe.l zijn ,,drooggelegd”.
Aand.

indexcijfers

A.N.P.-C.B.S.
25
okt.
1 nov.
8
nov.
(1953
=
100)
1957 1957
1957

Algemeen

………………………………
182,6 181,8 182,4
Internat.

concerns

…………………
258,5 258,2 258,7
Industrie

……………………….. …….
.132,5
131,6 133,7
Scheepvaart

…………………………
129,9 128,2
129,0
Banken

……….. …………………….
107,2 107,7 110,5
Indon.

aand.

…………………………
79,5
76,6
74,0

Aandelen
Kon.

Petroleum

…………………
….
f. 162,60
f. 164,50
f.
163.20
Unilever

…………….
…………………
339½ 334½ 336½
Philips

……………… . ……
…………..
234’/
4

234
242’/
A.K.0 .

…………………………………
158
151½
150

Kapitaal
.

. . . . . . .

.
f
49.000.000,

Reserve

.

.

.

.

.

.

.

.


21.000.000, —
Bouwreserve

……..
1.000.000, –
Deposito’s

op Termijn,,
289.740.585,65
Crediteuren

……….
633.447.024,14
Geaccepteerde Wissels
1.748.620,28
Door Derden
Geaccepteerd
. .
698.774,10
Overlopende

Saldi

en
Andere Rekeningen ,,
38.410.395,62

f1 .035.045.39979

TWENTSCHE BANK
N.V.
Gecombineerde Maandstaat op 31 oktober
1957

968

IN- EN UITVOER’)

(waarde in miljoenen guldens)

Invoer

Uitvoer
Jaar

sept.

s
jan.-

jan.-

ept.

)

Sep
t
.

sept.

1938 ……………120

120

103

87

1954
……………..
905

867

773

732
1955
…………..

..

.1.060

994

990

817

1956
……………
1.191

1.151

999

889

1957
……………
1.182

1.300

1.073

955

1)
Bron:
C.B.S.
‘) Maandgemiddelden.

Dekkings-
percentage
sept.
i

jan.-

86
1
73
85
1

84
93
1

82
841
77
91
1

73

Kon. N. Hoogovens
260
253 249
Van

Gelder Zn .

………………………
183
1801%
1861,
,

H..A.L.

…………………………………
145
141
144
Amsterd,

Bank

………………………
1894
189 197
H.V.A.

…………………………………
98,4
94
.
921%

Staatsfondsen
21%

pCt.

N.W.S.’
…………………… 53%
,

53 53

pCt.

1947

…………………………
79½
7914
793e
3%

pCt.

1955

1

……………………….
79%
79%
79
3
/4
3

pCt.

Grootboek 1946

……………
80%
80
1
/4
80%
3 pCt.

Dollarlening
…………………
87
87
85

Diverse obligaties
31% pCt. Gem. R’dam 1937 VI
79’/2
82
80
3
/4
/

3
1
/t
pCt. Bk.v.Ned.Gem.1954 11/111
73½
73
3
/4
74
7
/s
3½ pCt. Nederl. Spoorwegen
79
1
/,
79
1
h
,
81

pCt.

Philips

1948

……………
87

w
86,4
87%
31% pCt. Westl. Hyp. Bank
751%
75
1
/-
,

761%
New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
435,2 434,7 434,1

J. C. BREZET

t,lIlIIIIIlIIIDIIIIIIID lID 111fl 111V 0001 DII 001 VIDDIDIO

KWANTITEIT

of

KWALITEIT

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te

moetn afraden deze annoces

in
,,E.S.B.”
te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.

Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan

zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig
,,E.-S.B.”
inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk dat een

oproep, in
,,E.-S.B.”
geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-

sonèelannonces, dan geven

wij U ernstig in overweging

om
,,E.-S.B.”
als medium in

te schakelen.

Advertentie-afdeling

Postbus 42 – Schiedam

ALGEMENE KUNSTZIJDE UNIE N.V.’

ARNHEM

Voor economische technologische studies op het

gebied van kunststoffen vragen ‘wij een

ACADEM/CUS
(doctor, ingenieur of doctorandus)

met meerjarige technische, chemische ôf econo-

mische ervaring, zo
1
mogelijk ook in lijnfuncties. Zij,

die reeds werkzaam waren op het gebied van

kunststoffen genieten de voorkeur.

De mogelijkheid bestaat, dat deze functionaris ‘later

in ‘een leidende functie zal worden ingeschakeld bij

de praktische realisatie van ûit de gemaakte studies

voortvloeiende projecten.

!!

Zij, die zich voor deze functie geschikt achten,
0.
i.

kunnen schriftelijk nadere inlichtingen vragen of
at
!’

hun sollicitatie inzenden aan de Hoofdafdeling

Personeelzaken, Velperweg 76, Arnhem.

1 ltIIIj5• 1

Ul

!…..i. ….,.IseI.,m.I

969

goede redenen

• om K 1 M 4erkkIec1ing

te, kopen

• VOLLE GARANTIE

oersterke stof

Maandblad

EKONOMI DAN KEUANGAN INDO’NESIA

(ECONOMIE EN FIiYANGIËN)

Uitgâve in samenwerkiig met Nationaal Planning

Bureau, Ministerie van Financiën en de Economische

Faculteit van de Universiteit Indonesia.

R e da c t’i e: R. H. Djuanda, S. I. Djajadiningrat,
A. KraaI, Loekman Hakim, Oey Bei To en Sumitro

-Djojohadikusurno.

Abonnementsprijs: Rp. 60 per jaar, welke voor

abonnees in Nederland kan worden betaald door

overmaking aan de Bank Indonesia Amsterdam op

‘rekening van de Jajasan Penerbitan Ekonomi dan

Keuangan, Djakarta, van een bedrag ad N.f 20 per

jaar.

Adres Redactie:
1
Djalan, Langsat
1 no..22

Kebajoran Baru

Djakarta -,Indonesia.

Mres Administratie: d/a P. T. Pemban’gunan,

Gunung Sahan nr. 84

Djakarta – Indonesia.

t

4

•,

.-

,

.

‘,

t

-”’S

;
N••”

,-

1′


Iângere levensduur
• beter wasbaar
• weinig verstelwerk

,,-‘:

:
4
• alle naden 3
x gestikt
• maximale bewegingsvrijheid
.S
extra, versterkte zakken

Eis met klem’

merk KLM, want…..

K.L.M. werkkledingfobrieken te Haaksbergen.

‘Overweegt U eens ook

/
._

S

in Uw pbIiciteit te betrekken! II

/
DE TECHNICAL ASS1STANCE ADMINISTRATION

DER VERENIGDE NATIES

zoekt voor tijdeîijke uitzending naar Ceylon

een deskundige

in de economische planning. De taak hoult in om in

samenwerking met het ‘Planning Secretariaat in Ceylorf
een ontwikkelingsplan op lange ‘termijn op te stellen en

voorts een diepgaande studie te maken van enige

aspecten van de Ceylonese economie die voor de ontwik-

keling van bijzondere betekenis ‘zijn.

‘Gevraagd wordt een goede economische opleiding en

verscheidene jaren fesearchervaring. Enige speciale

kennis van de statistiek is gewenst. Goede beheersing

van de Engelse taal is noodzakelijk.

De uitzending zal plaatsvinden voor de duur van een

jaar met mogelijkheid van verlenging. Gedurende deze

tijd is de deskundige in dienst van de Verenigde Naties.

Het salaris’ aan deze functie verbonden bedraagt

US$7.000 tot 8.000 per jaar, verhoogd met een dag-
toelage en ‘voorts enige andere financiële tegemoet-

komingen. Deze inkomsten zijn vrijgesteld van belasting.

Belangstellenden kunnen zich voor het verkrijgen van

verdere inlichtingen ,wenden – tot het Bureau voor

Internationale Technische Hulp, van Alkemadelaan 500,

‘s-Grav’enhage.

/

DE WERELD!S KLEIN

Want waar ook Ier wereld….

men leest overal de

‘ran1urfcrItcmciuc

‘ITVNC Pal DUTCI4LMD

Zij wordt . in 62 landen der aarde verspreid en geeft

de beste informaties op economisch en politiek gebied

Vraagt inlichtingen en proefno’s bij de importeur:

N.V. v/h. VAN DITMAR – Rotterdam

VACATURES

Het Consumentén Contact Orgaan (CCO), waarin
samenwerken de Centrale der Nederlandse Verbruiks-
coöperaties, de Nederlandse Consumentenbond, het CNV, de KAB en het NVV, vraagt voor leiding van
zijn bureau een

.

DIRECTEUR-SECRETARIS

Organisatorische ervaring benevens praktische en theo-
retische economische kennis strekken tot -aanbeveling.
Sala’ris
f
10.000,— h f13.000,— per jaar. Brieven onder L.B. 5494, Adv. Bur. De la Mar, Am-

sterdam

De Firma R.’MEES
&
ZOONEN

ROTTERDAM-

vraagt voor haar
Economische Afdelingi

een ASSISTENT(E)

*

Vereist wordt een Candidaats- of Baccalau-

reaats-examen Economie. Enige kantoorerva-

ring wenselijk, maar niet noodzakelijk.
De werkzaamheden zijn afwisselend, en om-

vatten o.m. het geven van voorlichting en de

verzorging van de interne berichtgeving.

/

Brieven te richten aan de Afdeling Personeelszaken,

Blaak 10.

I

Dr Ir M. G. YsIo

‘ADVIESBUREAU VOOR BEDRlJFSORGANISATIE

Âmsterdarn.C.

Kelzergracbt 407

T.I. 31585-38430

Eén
onzer
relaties,
een groot internationaal bedrijf met hoofdkantoor in

Nederland, zoekt een

topfu
‘nktionaris

die na een inwerkperiodc. in staat is de leiding van eenvan haar kantoren

in het buitenland op zich te nemen.

Gevraagd word€ een ruime, bij voorkeur internationale -ervaring in zelfstandige funkties, waarin naast commerciële, tevens organisatorische en leiderskwaliteiten
werden gevormd. Minimum leeftijd 35 jaar.

Alleen kandidaten, die aantonen, dat zij aan bvenstaande eisen voldoen, zullen voor
een onderhoud worden uitgenodigd. Wij zijn gemachtigd aan geïnteresseerden
vertrouwelijke inlichtingen te verschaffen.

Uitvoerige sollicitaties, ook van kandidaten woonachtig in het buitenland, w6rden
ingewacht bij ons bureau. Vertrouwelijke behandeling gegarandeerd.

4

S

1

1

‘S

/

1

reisbureau
voorrekenen

5:

Voor rekening-courant en bankiersgiro,

het plaatsen van gelden â deposito,

handc1sbemuddelung, handelsinformaties
en

AL UW ANDERE BANKZAKEN IN BINNEN- EN BUITENLAND:

HANDEL-MAATSCHAPPIJ

S

C.
cAthert
dc
“Bar1j
&

o.

fl
‘1P•

HERENGRACHT 448- 454, AMSTERDAM

i-S
is .0edkoper

yliegehl

u
denkt!

%d
0n

,
I
S
s
teden “n

KLM

KONINKLIJKE LUCHTVAART

MAATSCHAPPIJ

4

r
4

SS

/

SS

Auteur