Econom
1
“
Psch
– Stattstische
Berichten
Rumoer rondom de topfiguren
*
Drs. A. W. Hermse
Het ,,nieuw” huurbeleid
*
G.L.A.Ott
Verdelende rechtvaardigheid in musicis
*
L. Aerts
De financiering van de woningbouw
in België
*
Drs. W. C. M. Mutsaers
De positie van de Amerikaanse industrie
/
UITG.AVE VAN HET NEDERLADSCH ECONOMISCH INSTITUUT
• 42e JAARGANG
–
No. 2068
WOENSDAG 13 FEBRUARI 1957
•,
,1.
t
3-14 MAART 1957
LEIPZIGER MESSE
Technische Messe und Mustermesse
Gratis visum
Alle inlichtingen worden verstrekt door:
Nederlandse Kamer van Koophandel voor Duitsland
Jan van Nassaustraat 3 – ‘s-Gravenhage – Telefoon 777872
S.
HOLLANDSCHE SOCIETEIT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
IN
Anderhalve Eeuw
S
Levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Heerengrocht
475,
Tel. 49100
AMSTERDAM-C.
2
HEAD OFFICE FOR CANADA
Pl
•
S
330 Bay Street
TORONTO 1
Zoonen
Assurantie-makelaars
• Rotterdam
Amsterdam – s-Gravenhage
Delft – Schiedam – Vlaardingen
4
Iblasserdam
Beheer en administratie
van vermogens
Executele en bewind-
voering
ECONOMISCH-
STATISTISC,HE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituu(
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheque-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnzardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van hei
kalenderjaar.
Losse nummers
75 ct.
Speciale nummers f. 2.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertezties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren. –
S
-.
Maximle
Wedde Functie-index
netto-jaarwedde
1956
vakman
=
100
–
Rangen
in pCt.
1938/39
1
sept.
1956 a)
1938f
1939
1956
van
1938/39
1
-.
2
3
4
5
6,
f
1.491
f.
4.158
279
100 100
Adjunct-commies
…………
f.
5.443
249
147
131
Adjunet-commies A
–
f.
6.023
275
–
145
Onderwijzer (met hoofdakte)
..
f
2.481
f.
7.060
285
166 170
Commies
………………
f
2.781
f.
6.619
238
–
187
159
f.
7.495 270
–
180
Vakman
…………….
……
Hoofdcommies
…………..
.
3.702
f.
8.370 226
248
201
..
f
2.187
f.
8.965
242
–
216
Leraar R.H.B.S. 5-j. cursus
..
.4.318
f. 11.422
265
290
275
Commies A
………………-
E.eferendaris, Ingenieur lek!
f
4.598
..
f. 10.903
237
308
262
Hoofdcommies A
……………-
Administrateur, Hoofdingenieur
–
f. 12.142
264
–
292
Raadadvïseur in alg. dienst
–
f
6.099
f. 15.480
254
‘
409
372
Secretaris-Generaal
…………
..
f
6.796 f. 17.706
261
456
426
a) Inclusief de 6 pCt. verhoging per 1 september 1956.
Rumoer rôndorn de topfiguren
Nu de Tweede’ Kamer onlangs de verhoging der top-
salarissen heeft aanvaard, zodat, wanneer ook de Eerste
Kamer daaraan sanctie verleent, de Regering een reeds
geruime tijd geleden gedane toezegging kan honoreren,
zullen de topfiguren in ‘s Rijks dienst een iets ruimere
financiële armslag verkrijgen. Dit zal hun welkom zijn,
daar ingaande 1januari1957 over een bedrag van f. 6.900
1,15 pCt. wordt gekort wegens het niet gecompenseerde
deel der premie A.O.W. en, voor zover hun wedde een
bedrag van f. 7.000 (tot aan een grondslag van f. 20.000)
overtreft, 54 pCt. wordt ingehouden wegens verhaal van
gezinspensioen, zodat zij van de laatst verleende loons-
verhoging van 6 pCt. weinig zullen bespeuren.
Het voorstel tot
verhoging van de
salarissen van de top-
figuren heeft in en
buiten de Kamer nog-
al rumoer doen ont-
staan. Naast de be-
wering, dat het over-
heidspersoneel als ge-
heel is achtergebleven,
zowel t.o.v. hun voor-
oorlogse beloning als
t.o.v. die in de particu-
liere sector, is gesteld,
dat binnen het raam
van de overheidssector
de topfiguren niet
de grootste achter-
stand te incasseren
hebben gekregen. Ook van de zijde van de onderwijzers
en de leraren is protest aangetekend, terwijl de belasting-
ambtenaren, ,,nourri dans le serail” op het terrein der
inkomens, mede
blijken
te zijn ontstemd. Ter beoordeling
van een en ander dient bovenstaand overzicht, dat tot
verdieping van inzicht moge leiden. De daarin vermelde
jaarwedden vormen het maximaal netto-inkomen van ge-
huwden in èen le klasse gemeente met twee niet ver
–
dienende kinderen, berekend naar wat zij ,,in de beuis”
krijgen, dus m.i.v. kindertoeslag en -bijslag, vakantie-
toeslag, vergoeding ziektekosten, en na aftrek van pensioen-
verhaal en inkomstenbelasting.
Met 1938/1939 = 100 als basis, ligt het prijsindexcijfer
van het levensonderhoud yan hand- en hoofdarbeiders
(inkomen f. 3.000 tot f. 5.000), in Welk cijfer de belastingen
Blz.
Rumoer rondom de topfiguren,
door B. Bolmej/er
123
Het ,,nieuwe” huurbeleid,
door Drs. A. W. Hermse
124
Verdelende rechtvaardigheid in musicis,
door
G.L.A.Ott …………………………..
127
zijn verwerkt, in 1956 op 282 (C.B.S.). Daarnaar gemeten
valt in 1956 t.o.v. 1938/1939 over vrijwel de gehele linie
een achterstand te constateren. Rangschikt men de in kolom
4 gegeven percentages volgens hoogte, dan valt m.i. te con-
cluderen, dat de topfiguren binnen het raam van de over-
heidssector niet in die mate zjjn opgetrokken, dat van een
bevoorrechting kan worden gesproken.
De functie-index,
waarbij de vakman als basis is genomen, bevestigt deze
gevolgtrekking. In 1938/1939 was de verhouding vakman-
secretaris-generaal 1: 4,56; in 1956 is dat 1: 4,26. Uit deze
gezichtshoek bezien kan moeilijk worden volgehouden
dat de topfiguren, globaal gezien, niet de grootste achter-
stand te incasseren hebbengekregen.
Speurt men in dit
verband naar de oor-
zaak van het rumoer
dan vindt dit m.i.
verklaring in het feit,
dat in ,de bezoldiging
van het overheids-
personeel, welke af-‘,
wijkt van die in de
particuliere sector, dat
niet het starre vân de
overheidssector, . kent,
de algemene welstand
niet wordt weerspie-
geld. Vergeleken met
1938/1939 = 100 als
basis, ligt het reële
inkomen per hoofd
in 1956 rond 25 pCt.
hoger dan véér de tweede wereldoorlog. Niet alleen de
topfiguren maar voöral de hoogste middelbare technici,
waarvan de beloning in het vlak ligt van de hoofdcommies
•en waarvan voor velen de pas naar detop is gemarkeerd,
voelen zich tekort gedaan. Zolang deze toestand, die ook
geldt voor het personeel der lagere publiekrechtelijke
lichamen waarvan de salarissen van de topfiguren
zullen worden aangepast aan die van hun collega’s bij
het Rijk, blijft voortduren en de loonpolitiek blijft gericht
op verbetering van nu eens deze dan gene groep, waar
–
door telkens andere groepen in het geweer komen, zolang
mag worden verwacht dat het – hoe goed gemotiveerd
de partiële verhoging ook zij – rumoerig zal blijven aan
het loonfront in de overheidssector.
Groningen.
B. BOLMEIJER.
Blz.
De positie van de Amerikaanse industrie,
door
Drs. W. C. M. Mutsaers ………………..
131
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet . . -.
132
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in december
1956 en januari 1957,
door Dr. L. Delmotte …..
133
De financiering van de woningbuw in België,
door
Recente publikaties …………………….135
L. Aerts ……………..’. ……………..
129
Statistieken ……………………………135
COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch Glasz;- L. M. Koyck; H. W. Lanibers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. VLerick
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
123
1
Schrijver levert kitiek op de’ontwerpen van de Wet
tot Wijziging van de Huurwet en van de Wet Grootboek
Woningverbetering. . De achtergrond van deze ont-
werpen is volgens schrijver onveranderd die, welke
verantwoordelijk moet worden gesteld voor de impasse,
waarin de volkshuisvesting hier te lande verkeert:
Wederom moet worden gesprokeii van een politiek
huurbeleid; met economisch denken heeft het weinig of
niets uit te staan. In aanmerking genomen het sedert
de oorlog veel te lage huurpeil açht schrijver de recht-
vaardiging van de blokkering van 50 pCt. der huur-
verhoging, door
tewijzen
op ,,het gevaar van de
sedert jaren veelvuldig optredende verwaarlozing van
het onderhoud”, tendentieus, temeer daar dit niet
•
gebleken is uit een hiernaar door de Minister ingesteld
• onderzoek. De regeling van de tussentijdse en de
uiteindelijke deblokkering in het ontwerp laat
veel te
wensen over. De
onzekerheid omtrent de uiteindelijke
afrekening zal disagio bij eigéndomsoverdracht tot
gevolg hebben.
Het ontwerp van Wet tot Wijziging van de Huurwet
blijkt, samen met het ontwerp Wet Grootboek Woning-
verbetering, een getrouwe uitwerking te zijn van het destijds
getroffen politieke compromis uit de eerste weken van de
Kabinetsformatie na de verkiezingen van juni 1956. De
• achtergrond van dit ontwerp is onveranderd die, welke
verantwoordelijk moet worden gestld voor de impasse,
waarin de volkshuisvesting hier te lande verkeert. -Het is’
wederom een politiek huurbeleid, dat de Regering thans
aan de Volksvertegenwoordiging presenteert en heeft met
economisch denken weinig of niets uit te staan. Zulks be-
vreemdt temeer, waar in de Memorie van Toelichting
bepaalde algemene economische waarheden, zij het in
voorzichtige bewoordingen vervat, voorkomen ook met
betrekking tot de prijsvorming in de sector van de woon-
diensten en die als beginsel voor het te voeren beleid worden
genoemd. Zelfs het rechtvaardigheidsmotief blijkt niet te
ontbreken, terwijl dit deel van de M.v.T. wordt afgesloten
met de uitdrukkelijke verklaring, dat naar de mening van
de bewindsmân ,,het huurbeleid erop gericht zal dienen te
zijn dat, wanneer het won ingtekort zal zijn ingehaald, de
huurprijsbeheersing kan worden opgeheven”.
Volledig onderschrijven wij de door de bewindsman tot
uitdrukking gebrachte
wenselijkheid
om de wettelijke huur-
verhogingen te beperken tot een peil, dat lager ligt dan de
laagste kostprijshuur, die volgens huidige schattingen kan
worden bereikt, daarbij onzerzijds aantekenend, dat be-
doelde schattingen uiteraard speculatief zijn. Aan de hand
van veronderstellingen en daarop gebaseerde cijferopstel-
lingen, welke terecht als ,,gunstige” worden gekwalificeerd,
wordt hêt indexcijfer van de kostprijshuur voor woningwet-
woningen op 292 berekend. Rekening houdehd met kwali-
teitsverschillen tussen oude en nieuwe woningen, welke als
algemeen gemiddelde op
50
punten worden gewaardeerd,
zouden ,,de’huurprijzen van de vooroorlogse woningen van
het huidige peil van 148 nog tot ongeveer 240 moeten
stijgen”. Als eerste etappe wordt voorgesteld de thans
geldende huren van vooroorlogse – en daarmede gelijk
gestelde categorieën van na-oorlogse – woningen met
25 pCt. te verhogen overeenkomend met 37punten.
Ook indien men bedoelde cijferopstelling moet zien in
het licht van de wel zeer betrekkelijke waarde, welke eraan
124
–
‘
Het ,,nieuwe”
huurbeleid
mag worden toegekend, geeft zij niettemin blijk van een
ernstige poging tot benadering van het huurprijsvraagstuk
vanuit een andere dan louter subjectieve en vooringenomen
beschouwingswijze. Bepaald weldadig doet het aan thans
in de M. v. T. o.a. te kunnen lezen dat: ,,het kunstmatig
handhaven van de huren op een te laag niveau leidt tot een
onderwaardering van het woongenot” en naarmate deze
toestand langer duurt: ,,de bereidheid om de werkelijke
• kosten van de huisvesting te betalen, geringer wordt”,
als ook: ,,te lage prijzen gemeenlijk een relatief te grote
vraag naar de betrokken goederen ten gevolge hebben”.
De bewindsman erkent ook het euvel van onvoldoende
doorstroming als gevolg van he’t grote huurverschil tussen
oude en nieuwe woningen, waardoor ,,een natuurlijke
• doorstroming, voorwaarde voor het verkrijgen van het’
grootst mogelijke nuttig effect van de bestaande woning-
voorraad, gebicikkeerd” wordt.
De hierboven summier weergegeven gedachtengang kan
o.i. in principe, ‘als getuigend van een gezond economisch
inzicht en – werkeljkheidszin, met instemming worden
onderschreven. Ware met betrekking tot de huurverhoging
voor woningen de lijn consequent doorgetrokken waarlangs
de vorige huurverhogingen werden verwerkelijkt, dan zou-
den tegen het wetsontwerp slechts dezelfde bezwaren kun-
nen worden aangevoerd welke terecht in het verleden gol-
den, nl., dat wederom achter de prjzenontwikkeling wordt
aangehinkt en de toekomstige-ontwikkeling te optimistisch
wordt gewaardeerd..
Hoogst bedenkelijk en in dito mate schadelijk voor het
– benaderen van het gestelde doel achten wij echter, ‘dat de
uitwerking geheel ingaat tegen de verstandelijke gevolg-
trekkingen, welke uit de gestelde diagnose logischerwijze
moeten voortvloeien en een daaraan tegenstrijdig complex
van maatregelen wordt voorgesteld hetwelk de doelstelling
tot een zuiver ,,platonische” reduceert en waaraan een
doelbewust, op de toekomst gericht, beleid ontbreekt.
Het betreft hier de blokkeringsvoornemens, zoals neer-
gelegd in het ontwerp Wet Grootboek Woningverbetering.
In de M. v. T. behorend bij dit wetsontwerp wordt een
uitvoerig betoog gehouden ter rechtvaardiging van deze
.1
%
•.
,’
/
ingreep in het eigendomsrecht waarvan het gevlg zal zijn
dat een bepaalde groep van burgers zich ,,tijdeljk” een deel
van de vruchten van hun eigendom zal zien ontnomen.
Een maatregel van zo principieel krakter en tevens zodanig
van discriminerende aard, dat zij misschien gerechtvaardigd
zoü kunnen wordeii indien van een onmaatschappelijk
gedrag en/of grof, plichtsverzuim van een bepaalde econo-
mische en maatséhâppelijke categorie, i.c. de groep parti-
culiere huiseigenaren, sprake was.
De M. v. T. doet daartoe blijkbaar een poging door o.a
de aandacht te vestigen ,,op de toestand waarin het voor-
oorlogs huizenbezit ten gevolge van de sinds 1940 ingetreden
omstandigheden is komen te verkeren”, zomede op ,,het
gevaar van de sedert jaren veelvuldig optredende verwaar-
lozing van het onderhoud”, waarop herhaaldelijk zou zijn
gewezen. Deze argumentatie lijkt ons in hoge mate ten-
dentieus. Niet ontken1 kan worden, dat op het ,,euvel” van
verwaarlozing van het ondérhoud herhaaldelijk is gewezen;
‘maar dit houdt nog geenszins in, dat zulks ook terecht
gechiedde, terwijl het stellen van de schuldvraag recht-
streeks appelleert aân het beleid, dat door de, achtereen-
volgende regeringen met betrekking tot hét huurvraagstuk
is gevoerd. Voor zover er van verwaarlozing van onderhoud
sprake is, kan over het algemeen de steeds te late – en
onvoldoende – huuraanpassing daarvoor aansprakelijk
•worden gesteld. Overigens mochten de particuliere huis-
eigenaren te dezer zake, zij het op indirecte wijze, nog een
.gunstig testimonium ontvangen getuige de resultaten van
een door het Ministerie van Volkshuisvesting en Bouw-
nijverheid ingesteld onderzoek
1
naar de omvang van het
effect van de bemoeiingen der Huurcommissie in Nederland
krachtens de artt. 8 en 8a van de Huurwet, sinds september
1955. Van de op 1juli1956 afgehandelde 2.794 verzoeken
bleken 1.553 te zijn ingewilligd, 434 aangehouden, 732
afgewezen en 75 op andere wijze afgedaan. Gezien het grote
aantal verhuurde woningen mag elke bewijskracht inzake
onmaatschappeljke verwaarlozing van het onderhoud aan
deze cijfers worden ontzegd. Bewezen is zij allerminsten dit
zou, gezien de ernst van het aangeduide gevaar, als eerste
eis moeten
w
rden gesteld.
Terzake van de blokkering speelt dit punt echter in zo-
verre praktisch niet mede, omdat genoemde maatregel
als specifiek doel heeft een feitelijke
bijdrage
te leveren tot
het verbeteren en moderniseren van daarvoor in aanmerking
komende woningen. De stelling inzake verwaarlozing van
het onderhoud maakt de indruk te moeten dienen als een
testimonium paupertatis aan het adres van de particuliere
eigenaren ook terzake van verbetering en modernisering.
De M. v. T. wijst er ni. op, dat de corrigerende invloed, wel-
ke v66r de ‘oorlog van de nieuwe bouw uitging op de oude
woningvoorraad en welke ten gunste van het algemene peil
van de volkshuisvesting werkte – het aanbrengen van
verbeteringen – is verdwenen. Hiermede trapt de M.v. T.
echter een open deur in. Reeds jaren lang is door velen,
waaronder ook belangstellenden in de volkshuisvesting,
gewezen op het feit,dat het huurbeleid in het verleden deze
concurrentiemogelijkheid ten zeerste heeft bemoeilijkt,
zoal niet veelal onmogelijk heeft gemaalt.
Het voornemen tot blokkering van een deel der gedachte
huurverhogii’ig komt o.i. wel in een bijzonder vreemd licht
te staan waar de M. v. T. zegt:
,,Niet alleen heeft het wegvallen van de concurrentie ten
gevolge van het nog steeds grote woningtekort deze prikkel
opgeheven, maar ook bood het peil waarop tot op heden- de
huren der woningen werd gehandhaafd in verband met de
,
.
sterk gestegen kosten der verbeteringen onvoldoende gei4en-
heid om vroegtijdig gelden ter bestrijding van die kosten te
kunnen reservëren”.
Het laatstgenoemde was en is inderdaad de voornaamste
reden waarom de particuliere exploitanten in de feitelijke
onmogelijkheid kwamen te verkeren om hun eigen belangen
tezamen met die van hun huurders te dienen door aanpa-
sing – voor zover economisch verantwoord – van de te
verlenen woondiensten aan het algemeen geldend niveau.
De o.i. eigenlijk logische conclusie, dat de huren dus in-
grjpend ten behoeve van deze exploitanten zouden moeten
worden verhoogd, blijft echter achterwege. De M. v. T.
erkent, dat in het gesignaleerde verschijnsel onmiskenbaar –
een gevaar schuilt voor het peil van de volkshuisvesting,
betreurt deze ontwikkeling en vervolgt:
• ,,Er zou mitsdien alle aanleiding bestaan om die ontwikkeling
in andere richting om te buigen, ware het niet, dat de schaarste
aan woningen ertoe noopt alk aanwezige bouwcapaciteit
voor de bouw van nieuwe woningen te gebruiken. Daardoor
wordt de mogelijkheid om gedurende de eerstkomende jaren op –
enigszins omvangrijke schaal over te gaan tot het aanbrengen
van verbeteringen vrijwel uitgesloten. Hierin zal moeten worden
berust”.
Naar het ons voorkomt gaat deze motivering aan
hetzelfde euvel mank als die, waarmede destijds de bouw-
capaciteit werd geacht bepaald te worden uitsluitend door
de h’eveelheid beschikbare arbeidskraéhten en materialen;
een statische visie welke geen ooi heeft voor het samenspel
tussen kwantiteiten ende levende en strevende mens die op
wisselende omstandigheden steeds anders en vaak ver-
rassend reageert. Eerst indien gebleken zou
zijn’dat
de
exploitanten, ondanks het ontvangen van een aangepaste
beloning voor hun woondiensten, in gebreke bleven met
hun maatschappelijke plicht — mede in hun eigenbelang
—,
zou er althans een zakelijke reden zijn om een dergelijke
stap te overwegen. Waar hiervan op grond van het gestelde
in de Memorie t.a.v. het huidige huurpeil geen sprake is,
valt het uitermate moeilijk enig nuttig effect te mogen
verwachten van een maatregel welke gebaseerd is op de
in de Memorie als volgt weergegeven gedachte:
;,Reeds than’s zouden de eigenaren een deel van de opbrengst
van hun huizenbezit moeten reserveren om te zijner tijd de
nodige verbeteringen te kunnen doen aanbrengen. Gezien het
eminente algemene belang dat hiernede gemoeid is, achten de
ondergetekenden het verantwoord, dat maatregelen worden
getroffen, die ten doel hebben deze reservering niet aan het
persoonlijk inzicht van de individuele eigenaren over te laten”.
De logica in deze redenering ontgaat ons ten enenmale.
Reserveren is nuttig en nodig om bij financiële tegenslagen -.
de daaruit voortvloeiende nadelige financiële gevolgen,
zonder schade in de bedrjfsvoortgang, voort te zetten. Dit.
pleegt uiteraard te geschieden uit de gemaakte winsten in
.:
het verleden. Het kan echter een iedér wel bekend zijn, dat
van het maken van winst in de particuliere verhuursector’
geen sprake was, terwijl reservering uit verliëzen nu eenmaal
niet mogelijk is. Waar de eigenaren,’iri verband met de veel
te lage huren niet konden reserveren, ligt het voor de hand,
dat de Overheid daartoe evenzeer niet’ bij machte is. Waar’
niet is verliest zelfs de keizer zijn recht. Overigens doet de
reserveringsgedachte, gematerialiseerd in een soort van
‘geldpotje, ietwat kinderlijk aan. De afwezigheid van een
bepaalde geldsom sluit geenszins de aanweigheid van een
reserve uit; de crisis uit de jaren ,,dertig” heeft wel aan-
getoond over welke grôte reserves de totaliteit der particu-
liere eigenaren beschikten en waardoor de ontzagljke
waardedaling van het huizenbezit, zij het in tal van gevallen
125
•
,.•
t
ten koste van de financieel zwakkeren, niettemin kon
worden opgevangen.
De reserve, welke de ondertekenaren van het ontwerp
willen vormen, wordt dan ook niet geput uit gemaakte
winsten, maar eenvoudig op papier gecreëerd door het
toepassen van een aanzienlijke aftrek op een, naar de be-
rekening van de bewindsman van Volkshuisvesting nog
steeds onvoldoende huurverhoging. Geannexeerd wordt
een deel van de economische kosten hetwelk in de vorm
van een ,,reserve” wordt gepresenteerd; een staaltje van
boekhoud-acrobatiek welke, algemeen toegepast, het
Nederlandse economisch bestaan onder de schijn van een
zeer tijdelijke ,,welvaart” spoelig geheel te gronde zow
richten. Het kan dan ook in het geheel niet twijfelachtig zijn,
dat toepassing van deze voorgenomen maatregel de volks-
huisvesting aanzienlijk verder zal brengen op de weg naar
totale ontwrichting en het algemeen belang ten zeerste zal
schaden. Voorts, dat het particuliere initiatief — zonder
welks volledige inzet de woningnood als een woekering in
ons volksleven zal blijven voortbestaan – opnieuw en voor
de zoveelste maal zal worden afgeschrikt en belet zijn ver-
lossend aandeel in de uitroeiing van dit kwaad te leveren.
Op de bovenvermelde gronden zijn wijdan ook van oordeel
dat het onderwerpelijke wetsontwerp, als zijnde onvoldoen-
de gemotiveerd en schadelijk in stede van bevorderlijk aan
1e doelstelling welke ermede wordt beoogd, in het belang
van de volkshuisvesting onvoorwaardelijk dient te worden
afgewezen.
Aangezien het ons niet onbekend is, dat ,,de politiek”
in het huurvraagstuk nog steeds de toon aangeeft, menen
wij toch wat nader te moeten ingaan op de inhoud van het
ontwerp. De belangrijkste categorieër van woningen, welke
buiten de blokkering zullen vallen, zijn die, welke in
eigendom toebehoren aan publiekrechtelijke lichamen en
zelfbewoners. Overigens zal verreweg het grootste deel van
de bestaande woningvoorraad aan de blokkering van de
helft der huurverhoging worden onderworpen.
Wat de ,,heffing” betreft kan van een sluiten1 systeem
worden gesprokèn en schijnt het relatief niet al te kostbaar.
Voor een belangrijk deel is dat het gevolg van de omstandig-
heid, dat de daarvoor vereiste werkzaamheden in de admi-
nistratieve sector op de eigenaren worden gelegd. Art. 7,
lid 1 verplicht de ,,stortingsplichtige”, die op 1 juli 1957
verhuurder is, ,,voor 1juli1958 een bedrag ter inschrijving
in het Grootboek voor Woningverbetering te storten ter
grootte van 50 ten honderd van het verschil tussen de
krachtens de Huürwet geldende huurprijs berekend over het
tweede halfjaar van 1957 en de huurprijs per halfjaar op
30. juni van dat jaar”. Met huurachterstand, huurschade,
vervolgings- en eventuele ontruimingskosten zomede met
de incassokosten over de geblokkeerde bedragen houdt het
ontwerp geen rekening. De hieruit voortvloeiende financiële
schade zullen de eigenardn-verhuurders uit de resterende
50 ten honderd moeten dekken. Een rente van 3 pCt.,
welke wordt bijgeschreven, zal worden vergoed.
Hetgeen echtei terzake van de deblokkering wordt
gesteld, mag zeker op de kwalificatie van ,,sluitend” geen
aanspraken doen gelden. Ten aanzien van het tijdstip
waarop en de voorwaarden waaronder eventuele deblokke-
ring zal kunnen plaatsvinden laten wetsontwerp en Loe-
lichting de lezer volkomen in het onzekere. ,,Vermeden
moet worden” – aldus de toelichting op art. 17 van het
ontwerp – ,,dat de ingeschreven gelden in kleine bedragen
verdeeld worden besteed”.
De bepaling van het tijdstip van tussentijdse deblokkering
wordt naar een later tijdstip verschoven, verband houdend
met de beschikbaarheid aan bouwcapaciteit naar het oor-
deel van de bewindslieden van ,,Volkshuisvesting en Bouw-
nijverheid” en van ,,Financiën”. Verbeteringen van mini-
male omvang zouden voor het totale peil van•de volkshuis-
vesting van te geringe betekenis zijn en-de daarvoor be-
nodigde fondsen zouden, aldus beide bewindslieden, ook
nog wel op andere wijze kunnen worden gevondeii. De
laatste bemoedigende gedachte werd echter helaas niet
nader uitgewerkt. De omschrijving ,,minimale omvang” en
de interpretatie van het begrip ,,kleine bedragen” laten
een zodanige ruimte, dat de betrokken ,,gerechtigden”
geheel in het onzekere blijven. Overigens blijkt uit deze
toelichting; hetgeen wij uiterst bedenkelijk achten, dat ook
de huurder eventueel als gerechtigde zou kunnen optreden
voor kosten in die kwaliteit gemaakt
Voorzover het tussentijdse deblokkering betreft heeft het
sterk de schijn, dat daarvan in de praktijk voorshands niet
veel terecht zal komen en dreigt de blokkering te ontaarden
tot een middel om de Landsoverheid op geforceerde wijze
de beschikking te doen krijgen over financiële middelen
welke structureel en feitelijk in de particuliere sector thuis
behoren en behoren te blijven.
Echter, ook de regeling van de uiteindelijke afrekening
laat zeer veel te wensen over. De toelichting op art. 20
hult dit belangrijke punt in dichte nevelen. De lezer oordele
zelf:
,,Wat behoort te geschieden met geblokkeerde gelden, die niet op dein de artikelen 17 en 19 geregelde wijze uitbetaald worden,
dient naar de mening van de ondergetekenden bij voorkeur
aan regeling bij een te zijner tijd op hun beider voordracht
vast te stellen algemene maatregel van bestuur te worden over-
gelaten, mits slechts vaststaat, dat ook in deze gevallen uit-
betaling uiteindelijk plaatsvindt en de regel gehandhaafd blijft,
dat de claim met de woning overgaat; de belanghebbenden kunnen daarmede dan rekening houden. Teneinde zo nodig
monetair ongewenste gevolgen van deze uitbetaling te vermijden,
is de mogelijkheid geopend de uitbetaling in de vorm van
schuidbewijzen ten laste van Nederland te doen plaats hebben
en eventüeel bij gedeelten op achtereenvolgende tijdstippen”.
De hierdoor ontstane onzekerheid omtrent de uiteindelij-
ke afwikkeling van de vorderingen der rechthebbenden op
de Overheid doet o.i. ernstig afbreuk aan de ,,waardevast-
heid” der geblokkeerde gelden bij eigendmsoverdrachten
van de betrokken objecten. Een meer of minder aanzienlijk
disagio zal daarvan stellig het gevolg zijn.
Het ontwerp van Wet betreffende Fiscale Voorzieningen
in verband met de reservering van gelden voor verbetering
van woningen geeft ons weinig aanleiding tot commentaar.
Voor particuliere tiuiseigenaren die dus de woningverhuur
niet als bedrijf of beroep uitoefenen gelden de stortingen
ter inschrijving in het grootboek als kosten van verwerving
en zijn als zodanig aftekbaar voor het jaar, waarin de
stortingen zijn gedaan. De uitbetaling van de geblokkeerde
gelden wordt daartegenover als inkomen beschouwd en
fiscaal genoten geacht volgens de gewone regelen van art. 15
van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941.
De toelichting op art.
5
vermeldt, dat het recht op terug-
betaling van de ter inschrijving in het grootboek gestorte
gelden en van de bij geschreven rente geregeld is als een
recht, dat inherent is aan de woning. Voor de heffing van
het registratierecht of bij overgang volgens art. 1, 2e der
Successiewet wordt, bij de bepaling van de verkoopwaarde
van een woning, de grootboekinschnijving al waarde-
verhogende factor uitdrukkelijk uitgesloten.
Rotterdam.
HERMSE.
126
Het perfectionisme dat zich, wat het muziek-
leven betreft, in België, Duitsland en Franlrjk
vooral toespitst op de opera, bestaat in ons land
op het gebied der symfonie-orkesten. Zulk streven
naar volmaaktheid is kostbaar; het rijkssubsidie
voor orkesten en,
naar aangenomen mag worden,
ook de gemeentelijke en provinciale subsidies zijn
aanzienlijk gestegen. Dit houdt in een groeiende
belangstelling van de Overheid voor de optimale
besteding van deze gelden. Zou de Regering in-
gaan op de voorstellen van de door de Minister
van 0.,
K. en W. ingestelde commissie-Wifteman
– wier taak
het o.a. was advies uit te brengen
over de indeling in klassen van de door het Rijk
gesubsidieerde symfonie-orkesten en over de af-
stand is salaris tussen deze categorieën
–
dan be-
tekent dit o.a. een vrij aanzienlijke nivellering van
de bezetting der orkesten en een vrij geringe wij-
ziging in de ‘bestaande salarisverhoudingen.
Ver,delende
rechtvaardigheid
S
in
musicis
Zo goed als zeker telt geen land ter wereld, zowel naar
verhouding tot zijn oppervlakte als tot zijn bevolking,
zoveel symfonie-orkesten als Nederland. Terwijl ons land
wat de operacultuur betreft ontegenzegljk een achterstand
vertoont tegenover de buurlanden België en Duitsland, is
het aantal volwaardige orkesten, welker taak het is concer-
ten te verzorgen, te onzent opmerkelijk veel groter dan bij
de andere Westeuropese volkeren. Men kan dat gevoegljk
beschouwen als een gevolg van ons perfectionisme, dat
bijv. niet wil berusten in het geven van symfonieconcerten
en het verzorgen van koorbegeleidingen door een opera-
orkest, zoals dat in de meeste muzieksteden van West-
Duitsland gebruikelijk is.
Het perfectionisme van Belgen, Duitsers en Fransen, dat
zeer zeker bestaat, spitst zich gaarne toe op de opera, het
onze, wat het muziekleven betreft, op de orkesten. Zulk
streven naar volmaaktheid is kostbaar. Men ondervindt
dat voortdurend bij het stelselmatig opbouwen van ons
muziekleven, welks kosten voor de openbare kassen, ver-
geleken met véér de oorlog, zeer sterk zijn toegenomen.
Het rijkssubsidie voor de orkesten, dat volgens de begroting
voor 1938 in totaal f. 132.500 bedroeg, is gestegen tot
f. 2.650.000 voor 1957. Aangenomen mag worden, dat de
stijging van gemeentelijke en provinciale subsidies naar
verhouding nog veel aanzienljker is.
Dat houdt in een groeiende belangstelling van de Over-
heid voor de optimale besteding van deze gelden, en niet
het minst voor de manier, waarop deze steeds wassende
muzikale geldstromen op de meest bevruchtende wijze door
het totale Nederlandse grondgebied kunnen worden
gestuwd. De ervaring van de Regering op dit terrein is vrij
nieuw en kan op geen stukken na worden vergeleken met
die
bijv.
inzake de rijkswaterstaat. Bovendien gaat het hier
om een geestelijk grensgebied, waar zeker in de boezem
van het Nederlandse volk enige terughoudendheid van
regeringswege op prijs wordt gesteld. Toch kan in onze tijd
van toenemende werkclassificatie enz. de Overheid be-
zwaarlijk onverschillig blijven voor sommige verschijnselen
in de muzikale wereld, die tegen bepaalde moderne tenden-
ties ingaan. Men kan dit, eenvoudig gesteld, aldus formu-
leren: waarom moest,, om terug te gaan tot omstreeks
1950,
een eerste blazer van het Concertgebouworkest tot f. 6.600
‘s jaars verdienen, terwijl zijn collega te Arnhem het met
een maximum van f. 4.250, moest stellen? Het antwoord
luidt dan gaarne, dat het Concertgebouworkest heel iets
anders is, vanwege Amsterdam en wat al niet. Op zichzelf
kan dat zeer plausibel klinken, maar het is weinig in
harmdnie met de praktijk op zo menig ander respectabel
gebied, zoals dat van hoogleraren aan rijksuniversiteiten
of presidenten van gerechtshoven, in wier jaarwedden
allengs allerlei van oudsher bestaande verschillen wegens
standplaats aanzienlijk werden gereduceerd of opgeheven.
In elk geval heeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen op 10 september 1955 een commissie in-
gesteld, onder voorzitterschap van Mr. Dr. P. J. Witteman,
welker taak het was advies uit te brengen over de indeling
in klassen van de door het Rijk gesubsidieerde symfonie-‘
orkesten, over de afstand in salaris tussen deze verschillende
categorieën, alsmede over de artistieke betekenis en de
mogelijkheid van artistieke ontwikkeling van het Overjssels
Philharmonisch Orkest en het Frysk Orkest. Deze commis-
sie heeft, gezien de gemiddelde snelheid van dergelijke
lichamen, iii zeer behoorlijk tempo gewerkt, zodat reeds
27 maart 1956 haar rapport bij de Minister kon worden
ingediend.
Alvorens haar standpunt te bepalen heeft de commissie
de vertegenwoordigende organisaties der betrokken orkes-
ten gehoord, verder de Nederlandse Toonkunstenaarsbond
als algemene vakorganisatie, terwijl ook de Nederlandse
Opera en de Nederlandse Radio Unie in dit onderzoek
werden betrokken, klaarblijkelijk omdat opera en omroep
zijdelings bij dit onderwerp zijn geïnteresseerd. Bij herhaling
heeft de commissie tijdens deze peilingen moeten ervaren,
dat de verlangens van deze verschillende organisaties met
elkaar in strijd waren, welke constatering geen enkele
enigszins ter zake kundige ook maar in het minst zal
hebben verwonderd.
Voorstellen der commissie.
Tot de belangrjkë voorstellen der commissie mag men
rekenen een wijziging in de bestaande salarisverhouding
tussen de orkesten onderling, waarbij het Concertgebouw-
orkest op 100 wordt gesteld en de salarissen der andere
orkesten daarvan worden afgeleid volgens een schaal, die
127
–
,,-.•-
t
1
–
r
1.
hieronder wordt weergegeven. Verder een wij Ëiging in de
bezetting, voor zover deze ordt gesubsidieerd, en ten
slotte een vereenvoudiging in, de groepsindeling van de
orkesten, ,waarbij deze uniform wordt teruggebracht tot
vier categrieën. –
•
Salaris
Bezetting
Orkest
Ccs?sie 1 Jan. S56
Thans
Voorstel
II’
C
D
Concertgebouworkest
100
100
102
102
Residentie-Orkest
90
88
85
92
Rotterdams Philh.
.
Orkest
85
77
78
88
Utrechta Sted Orkest
80
77
77
‘
88
.
Brabants Orkest
, 75
72
56
72
Gelders Orkest
75
72
56
72
.
Groninger Orkest
vereniging
……..
75
72
56
68
Limburgs Symphonie
Orkest
………..
75
72
56
68
5°
Noordholl. Philh.
Orkest
…………
75
72 –
56 /
72
Overijssels Philh.
Orkest
………..
75
45
60 *)
68
Frysk Orkest
……..
75
1
42
41
68
De cijfers onder A, C en D zijn, behoudens dat jemerkt
*),
ontleend aan het rapport; die onder kolom B zijn van andere
zijde verkregen en tér oriëntering bijgevoegd, met dien verstande
dat zij in verband met de verschillen in de bestaande groepsin-
deling slechts benaderend kunnen worden geacht. Inmiddels zijn
de verhoudingen doôr een zeer recente beslissing van het College
van Rîjksbemiddelaars ook voor die onder A weer enigszins
gewijzigd. Men houde er rekening mee, dat de getallen onder
C en D betrekking hebben op het aantal orkestleden, waarvoor
subsidie wordt verleend; van sommige orkesten is het’ aantal
werkende leden echter groter. Dit geldt niet voor het Overijssels
en’ het Frysk Orkest, die tot nu op een andere basis werden
gesubsidieerd; de cijfers daarvan onder C geven de reele be-
zetting per 1 januari
1956 weer.
Mocht de Regering, wat overigens zo gôed als zeker mag
worden geacht, op deze voorstellen ingaan, dan betekent
een en ander:
1. inzake de bezetting van de orkesten een vrij aanzienlijke
nivellering’
1
1
2 afgezien van de mutaties aan het begin van de ranglijst
door het op de derde plaats stellen van het Rotterdams
Philharmonisch Orkest en aan het eind daarvan door
het bptrekken van het Overijssels en het Frysk Orkest
een vrij geringe wijziging in de bestaande salarisver-
houdingen; –
3. dat’de vraag naar de betekenis en de ontwikkelings-
mogelijkheden van de orkesten in Friesland en in
Overijssel, waarop het rapport niet rechtstreeks ingaat,
indirect zelfs in zeer positieve zin wordt beantwoord.
Een vrij principieel standpunt heeft de commissie inge-
nomen ten opzichte van het verlangen der orkesten, dat de
-. bestaande subsidiebasis, die zich nu beperkt tot de orkest-
leden, zou worden uitgebreid tot de salarissen van diri-
gent(en), administratief personeel, directeur, zakelijk en
artistiek leider. Zij
wijst
dat af, o.a. omdat eens dirigenten-
salaris moeilijk aan bepaalde normen kan worden gebon-
den. Ook daarbij is een ,,markt”. Het standpunt van de
‘commissie komt
OflS
echter juist voor op deze grond, dat
wanneer de Overheid nu utiles gaat betalen, de prikkels tot
de.gewenste graadvan inspanning wellicht zeer zwak kon-
‘den worden. Wel heeft de commissie aanbevolen de
pensioenkosten in, de subsidieregeling op te nemen, een
toestand, die reeds bij verscheidene orkesten voorkomt.
“
4
‘De muzikale arbeidsmarkt.
Bij de beschouwing van deze voorstellen mag niet uit het
/ oog worden verloren, ‘dat
ii1
dit rapport ae toekomstmuziek
ruimschoots is verwerkt. .Veel ervan kan slechts langs lange
lijnen der geleidelijkheid Worden verwezenlijkt. Dit geldt
niet zozeer de financiële gevolgen, want in feite zijn de
salarisvoorstellen reeds verwezenlijkt en kent het’ Concert-
gebouworkest zelfs een afwijking naar boven’ van de
voorgestelde norm.. De moeilijkheid ligt vooral in het
huidige tekort aan musici.
Over dat tekôrt is men reeds sinds de eerste oorlogsjaren
doende, toen van
rijkswege
de ialarissen der orkestmusici
op een geheel andere basis werden geplaatst en tevens de
periode van voortdurenae uitbreiding der orkesten werd
ingezet. Aan dit probleem kleeft de moeilijkheid, dat de
grenztn tussen een tekort en een teveel bijzonder nauw
kunnen zijn. In ons land zijn bijv. ‘met inbegrip van opera.
èn radio dngeveer 20 harpistes(n) nodig. Komt men er
3 tekort en zou men aan elk conservatorium met het oog
daarop enkele harpistes gaan opleiden, danis er na een
bepaalde tijd plotseling een teveel, tenzij men dat nauw-
keurig op elkaar weet af te stemmen. Men is overigens
bezig door nauwkeurige prognoses inderdaad te trachten
ernstige verstoringen van het evenwicht op deze muzikale
arbeidsmarkt te voorkomen.
V
Wat de salarissen zelf aangaat, lopen de voorstellen der
commissie van een top ad f. 10.000 (inmiddels verhoogd
met de f. 300, die de orkestleden van het Concertgebouw-
orkest erbij hebben gekregen) tot de basis, d.i. het aan-
vangsloon van groep IV der provinciale orkesten ad f. 3.900,
waarbij, in verband met het huidige tekort van orkest-
musici, nog een mogelijkheid openstaat, voor een lagere
jaarwedde aankomende krachten in dienst te nemen. Ten
aanzien van deze uitersten kan worden opgemerkt, dat d
top in wezen een beperkte betekenis heeft ten opzichte van
de werkelijke inkomens, omdat deze krachten als concert-
meester en solo-cellist door solistisch optreden,’ optreden
– voor grammofoon en omrôep, lessen e.d. hun inkomsten
veelal aanzienlijk kunnen uitbreiden, terwijl aan de basis
‘de toestand weer zo is, dat gezien de moeilijke opleiding en
de hoge eisen, heden ook aan de musici van provinciale
orkesten gesteld, de toevloed van musici bij deze conjunc-
tiur waarschijnlijk niet groot zal zijn.
Overziet men, aan dé hand van dit rapport, de toestand
vari ons orkestwezen als geheel, dan bespeurt men welke
moeilijke klippen de Overheid bij haar beleid in dezen heeft
te omzeilen. In deze probleemstelling speelt de radio-om-
roep nog een rol als extra-klip, ‘vanwege zijn financiële
zuigkracht. Er werken thans ca. 770 mdsici aan de elf
gesubsidieerde orkesten en ruim 350 musici bij de omroep,
en in verband daarmee vraagt de commissie-Witteman zich
voorzichtig, doch vrij veelzeggend af, ,,of door een andere’
spreiding van de in ons land aanwezige’ orkestmusici de
thans bestaande moeilijkheden niet aanzienlijk zouden
verminderen”. Met die andere spreidihg wordt dan klaar-
blijkelijk bedoeld: minder musici bij de omroep, dus meer
bij de orkesten.
Een antwoord op zulke vragen impliceert weer bemoeie-
nis van bovenaf. Hoe teer dat punt echter is, werd duidelijk
te verstaan gegeven door de jonge doctor h.c. inde letteren
en wijsbegeerte, , Eduard van Beinum, dirigent van het
Concertgebouworkest, die in een zeer lange rede bij zijn
prômotie zijn bezorgdheid heeft uitgesproken ,over de
verambtelijking van onze orkesten als gevolg van het
huidige subsidiestelsel. Het wil ons voorkomen, dat deze
rede een indirect antwoord was op het rapport-Witteman
een roep om minder toezicht van de Overheid en om meer
–
128,,
,
‘
t
.
-,
•
.
4′
t
.
.
4
4
1′
,
Hoëwel in 1945 in België woningschaarste heer-
ste, kwam de woningbouw, hoofdzakelijk als ge-
volg van .de sterk gestegen bouwkosten,.. slechts
‘
IJe financierin
moeizaam weer op
gang. Na
de totstandkoming
van de Wet De Taeye
en
de Wet Brunfaut kwam
hierin verandering. De’ze wetten maakten de fi-
nanciering nI. minder bezwaarlijk. Naar schatting
vfl
cle
zijn in de periode 1945-1955 340.000 woningen,
waarin in totaal fr. 125
mrd.
is geïnvesteerd, ge.
.
,
reedgekomen. Ondanks de s’tagnerende ‘groei der
%%TofliflboU,%T
bevolking bestaat er in de stedelijke en industriële
.
centra, vooral in de lagere huurklasse, nog een
zekere
woningschaarste. Hierbij
spelen verschil-
1fl
–
lende factoren
een rol.
Zo berust de Belgische
wo-
ningbouw overwegend
op
particulier
initiatief;
slechts ongeveer 15
pCt. kan
na de oorlog als
‘
e
ie
overheidsbouw worden beschouwd. Hiermee hangt
ook samen dat bijna 50 pCt. van de gereed geko-
men woningen voor zelfbewoning bestemd
zijn.
‘
Höewel er bij het einde van de tweede wereldoorlog op
vele plaatsen in België onbetwistbaar een woningschaarste
heerste, kwam de bouwbedrjvigheid, hoofdzakelijk inge-
volge de buitenmatig gestegen bouwkosten, slechts moei-
zaam opnieuw op gang. Het waren voornamelijk de wetten
van 29 mei 1948 (Wet De Taeye houdende toekenning van
staatspremies om niet bij de bouw van eigen woningen) en
van 15 april 1949 (Wet Brunfaut tot regeling op langere
termijn, van de financiering van de Nationale Maatschappij
voor Goedkope Woningen en Woonvertrekkèn; van de’
Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom en
van het Woningfonds van de Bond der Kroostrijke Ge-
zinnen van België), die daarin verandering brachten.
Blijkens kolom 2 van bijgaande tabel kwamen er tijdens
de periode 1945-1955 in België 262,000 nieuwe woon-
gebouwen tot stand, waarvan nauwelijks 23.000 véér 1948.
Deze 262.000 woongebouwen vertegenwoordigen naar
schatting ongeveer 340.000 woongelegenheden. Dit laatste
cijfer mag evenwel niet beschouwd worden als het netto-
accres van de woningvoorraad sedert einde 1944; het bevat
immers de ter vervanging opgerichte woningen, terwijl het
daarentegen gçen rekening houdt met het verlies aan
woningen door verwoesting of verandering van bestemming
en evenmin met de winst aan woningen ingevolge omvor-
ming van tot dan toe voor andere doeleiiiden aangewende
ruimten.
Of met dit, geJet op de stagnerende bevolkingsevolutie,
vrij aanzienlijk bouwvolume de uiteraard gelokaliseerde
(vervolg van blz. 128)
geld. Dat zijn twee dingen, die moeilijk samengaan en
waarover het laatste woord noch is gesproken, noch ge-
schreven.
De zeer boeiende vraagstukken, die in deze rede werden
aangesneden, zouden een uitvoerige studie eisen, waarmee
een commissie geruime tijd bezig kan’ zijn. Het uitermate
bondige rapport van de commissie-Witternan heeft echter
deze verdienste, dat het een duidelijk afgebakende weg
aanwijst, waaraan de Regering voor de naaste toekomst
iets heeft.
Rotterdan.
LEO OTT
won ingtekorten zijn opgeheven,valt nochtans te betwijfelen.
In het merendeel der stedelijke en industriële centra zou er
nog steeds met woningschaarste, vooral in de lagere huur-
klassen, af te rekenen vallen. Deze eerder tegenstrjdige
constateringen houden nauw verband met sommige ken-
merken van de Belgische woningbouw, die ook voor de
structuur van de financiering van bijzondere betekenis zijn.
Vooreerst berust de Belgische woningbouw overwegend
bij het particulier initiatief; de overheidsbouw, d.i. de
bouw – deels voor verhuring, deels voor verkoop – van
volkswoningen door de Nationale Maatschappij voor
Goedkope Woningen’ en Woonvertrekken, door de
Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom –
tot nog toe uitsjuitend voor verkoop – en, hoewel iii zeer
bijkomende orde, door sommige gemeenten, vertegen-
woordigde na de oorlog gemiddeld ongeveer 15 pCt. van
het totaal.
Daarbij komt dat de particuliere bouw grotendeels is
afgestemd op het verwerven van eigen woningen. Van 1949
tot 1955 werden er niet minder dan 113.000 premies voor
de bouw van volkswoningen uitgekeerd. Bij de telling op
31 december 1947 bleek dat nagenoeg 40 pCt. van de
woningen door de eigenaar betrokken werden. Volgens
een in oktober 1953 door een studiegroep van het ,,Institut
de Sociologie Solvay” ingerichte enquête was die verhou-
ding alsdan tot 47,5 pCt. gestegen. Indien het gemiddelde
groeiritme geldig is gebleven, zou die verhouding nu reeds
ruim 50 pCt. moeten bereiken.
Het overwegende aandeel van de eigen woning in de
bouwactiviteit verklaart o.i. eveneens voor een goed deel
het feit dat, zoals uit de statistieken van de bouwvergunnin-
gen af te leiden is, de nieuwe woningen over het.algemeen
eerder aan de ruime kant uitvallen en Vrij goed van kmfort
voorzien zijn.
Voorts heeft het overwicht van de eigen woning insgeljks
geleid tot onevenwichtigheden, zowel in de regionale
spreiding, als in de verdeling van de nieuwe woningen over
de verschillende grootteklassen van gemeenten. De na-
oorlogse woningbouw, heeft zich inderdaad vooral in de
noordelijke provincies en in het Brusselse gelokaliseerd,
terwijl hij in ‘het Waalse landsgedeelte geenszins in ver-
houding stond tot de demografische betekenis “an dit
129
gebied. Op een ander vlak beschouwd, blijkt de woning-
bouw bijzonder aanzienlijk geweest te zijn in de kleinere
en middelgrote gemeenten; in de grotere centra daarentegen,
bleef hij naar verhouding bepeikt in omvang. Dit laatste is
goeddeels toe te schrijven aan de beduidend hogere grond-
en bouwprjzen en niet zelden ook aan de meestal kostprijs-
bezwarende stedebouwkundige voorschriften in de steden.
Daarnaast staat het eveneens vast dat, zowel irr de steden
als in Wallonië, psychologische factoren de eigen woning
minder gegeerd maken.
Zoals uit kolom 3 van bijg’aande tabel
blijkt,
werden er
tijdens de beschouwde periode nagenoeg fr. 125 mrd. ge-
investeerd in de sector van de woningbouw (bouw en
verbouwing). Volgens de cijfers, berekend door de ,,Groupe
d’Etudes de la Comptabilité Nationale’ van het ,,Institut
de Sociologie Solvay” en die enigszins beneden de hier
gebezigde blijven, vertegenwoordigde de woningbouw
tijdens de periode 1948-1953 ongeveer 19 pCt. van de
‘brutokapitaalvorming, exclusief voorraden, en 3 pCt. van
het bruto nationaal produkt.
Aanvankelijk stijgen de investeringsbedragen minder
snel dan het aantal gebouwen, hetgeen toe te schrijven is
aan de gezamenlijke invloed van een geleidelijke, hoewel
lichte daling der bouwkosten en van het voortdurend
groeiende aandeel der volkswoningen, waarvan de een-
heidsprjs lager ligt dan bij meer luxueuze woningen.
Vanaf 1949 blijft dat aandeel daarçntegen vrij stabiel,
ter’ijl de bouwkosten een nieuwe, op heden nog niet ten
einde gekomen, opwaartse beweging inzetten. De na het
Woningbouwinvesteringen en
-financiering in België,
1945-1955 a)
(bedragen in mrd. fr
.)
Aantal
woningbouwfinanciering
voltooide
woning
–
Jaar
woonge-
bouw-
Parasta-
Particu-
bouwen
investe-
Overheid
tale
in-
liere
0fl-
Particu-
–
.(x 1.000)
ringen
b) stell ingen
dernem in-
heren
c)
gen d)
e)
2
3
4
S
6
7
1945
3,2
4,0
–
0,4
01
3,5
1946
7,7,
7,2 0,0
1,5
0,4
5,3
1947
12,2
8,8 0,7
1,7
0,7
5,7
1948
19.4
9,9
0,9
2,6
1,0
5,4
1949
28,7
11,4
1,0
4,5
0,8
.5,1
1950
35,5
13,3
1,3
5,7 1,0 5,3
1951
28,2
12,6
1,7
4,8
1,4
4,7
1952
26,5
11,8
1,3
5,0
1,3
4,2
1953
31,2
13.8 1,0
5,9
1,5
5,4
1954′
35,6
15,8
1,1
6,7
1,8
6,2
1955
33,8
16,2
0,8
6,2
1,9
7,3
iI
1
262,0
124,8
1
9,8 45,0
11,9 58,1
Bronnen:
voor kolom 2, Nationaal laltituut voor de
Statistiek; voor kolommen 3 t/m 7, Algemene Spaar- en Lijf-
rentekas.
Staat (voorlopige en definitieve oorlogsschadevergoedingen,
premies), provincies (premies en leningen) en gemeenten (pre-
mies, leningen en rechtstreekse bouw).
Algemene Spaar- en
Lijfrentekas,
Nationale Maatschappij
voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken, Nationale
Maatschappij voor de Kleine Landeigendom, Centraal Bureau
voor Hypothecair Krediet, Nationale Kas voor Beroepskrediet, Nationaal Instituut voor Landbouwkrediet, Nationale Kas voor Bediendenpensioenen, Nationaal Werk voor Oorlogsinvaliden,
,,Crédït immobilier des Chemms de fer belges”, Woningfonds
van de Bond der Kroostrijke Gezinnen (dit is in feite een particu-
liere instelling, doch zij wordt praktisch uitsluitend door de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas gefinancierd).
Particuliere financiele instellingen (vooral verzekering- en
hypotheekmaatschappijen) en handels- en nijverheidsonderne-
nerningen (voor huisvesting van personeel).
e)Eigen middelen van de particuliere bouwheren en gelden
rechtstreeks gêlçend van andere particulieren.
uitbreken vân hetKorea.conflict ingevolge kredietschaarst
ingetreden vertraging i eveneens duidelijk merkbaar. Op
grond van de onlangs door de Regering aangekondigde
anti-infiatoire actie kan verwacht worden dat het woning-
bouwvolume vanaf 1957 opnieuw zal krimpen.
De andere kolonmien van de tabel geven een inzicht in
de financiering van dit investeringsvolume. Voor het
geheel van de beschouwde jaren vertoont die financiering
verhoudingsgewijze volgend beeld:
Overheid
………………..
7,8 pCt.
Parastatale instellingen
……..
36,1
Particuliere ondernemingen
…
9,5
Particulieren
………………
46,6
Totaal
….
100,0 pCt.
Voor de Overheid is de 7,8 pCt. te splitsen in 6,8 pCt.
(8,5 mrd.) voor de Staat en 1,0 pCt. (1,3 mrd.) voor pro-
vincies en gemeenten. In de parastatale sector nemen de
vier belangrijkste instellingen voor huisvestingskrediet,
t.w. de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, de Nationale
Maatschappij voor Goedkope Woningen én Woonver-
trekken, de Nationale Maatschappij voor de Kleine
Landeigendom en het Woningfônds van de Bond der
Kroostrijke Gezinnen, met tezamen fr. 34,7 mrd., 27,8 pCt.
voor hun rekening, terwijl de overige 8,3 pCt (11,3 mrd.) het
aandeel der andere zes instellingen uitmaakt. Bij de
particuliere ondernemingen vertegenwoordigen de financiële
insteffingen 7,8 pCt. (9,8 mrd.) en de handels-,en nijver-
heidsondernemingen 1,7 pCt. (2,1 mrd.). De bijdrage van
de particulieren zelf is verreweg overwegend, hetgeen ten
nauwste verband houdt met de grote betekenis van de
eigen woning in de Belgische woningvoorziening. De voor
bcuw verstrekte leningen maken normaal, naar gelang van
‘de aard van de woning, slechts 40
â
60 pCt. van de effectieve
kostprijs uit.
,
De bovenstaande analyse van de financiering gaat uit
van de voor de woningbouw rechtstreekse geldbron. Zowel
de Staat als de Algemene Spaar- en Lijfrentekas dragen
echter in aanzienlijke mate bij tot de financiering van de
andere bij de woningbouw betrokken parastatale instellin-
gen (uitzondering dient te worden gemaakt voor de
Nationale Kas voor ‘Bediendenpensioenen).
Naast zijn rechtstreekse deelneming in de woningbouw-
flnanèiering ten belope van fr. 8,5 mrd., heeft de Staat
tijdens de beschouwde periode, grotendeels in de vorm van
leningen, nog fr. 8,8 mrd. voor bouwdoeleinden aan enkele
parastatale instellingen (N.M.G.W.W., N.M.K.L. en
C.B.H.K.) voorgeschoten. Zijn totale aanbreng bedraagt
aldus fr. 17,3 mrd. of 13,9 pCt.
Harerzijds heeft de ‘Algemene Spaar- en Lijfrentekas
een bedrag van fr. 18,9 mrd. rechtstreeks aan de financiering
van de woningbouw besteed. Daarnaast werden nog
fr. 7,1 mrd. van de geldei, die zij aan de andere parastatale
lichamen (voornamelijk N. M.G.W.W., N.M.K.L.,
C.B.H.K. en Woningfonds) ter beschikking heeft gesteld,
door deze laatste voor hetzelfde doel aangewend. Dien-
overeenkomstig beloopt de totale.bijdrage van de Algemene
Spaar- en Lijfrentekas fr. 26,0 mrd. of 20,8 pCt.
Het aandeel van de particuliere ondernemingen moet
ook enigszins hoger liggen dan het boven aangegeven
percentage
(9,5
pCt.). Door intekening op de obligaties en
kasbons, uitgegeven door sommige parastatale instellingen,
hebben zij ook langs indirecte weg de woningbouw ge-
financierd, doch hierover zijn slechts partiële gegevens
bekend.
Tervuren.
LUC. AERTS.
‘130
In dit artikel wordt een beoordeling gegeven van
de positie van de Amerikaanse industrie van duur-
zame goederen. Als hulpmiddel hiervoor wordt
gebruikt een grafiek met een viertal lijnen, die de
ontwikkeling van de voorraden, de verkopen, de
achterstallige en de ontvangen nieuwe orders aan-
geven. Aan de hand hiervan betoogt schrijver, dat,
hoewel de omvang van de achterstallige orders
nog voortdurend stijgt, op grond van de mogelijk-
heid dat de nieuwe orders hun hoogtepunt reeds
hebben overschreden, hieruit geen optimistische
conclusies mogen worden getrokken.. Het feit, dat
het niveau van de verkopen dat van de nieuwe
orders dicht is genaderd, maant z.i. eerder tot
voorzichtigheid. Hier komt nog bij dat de voor-
raden een Vrij sterke stijging hebben ondergaan.
Een stagnatie in deze voorraadaccumulatie zou
reeds een merkbare benadeling van de conjunctuur
betekenen.
De positie
van de
Amerikaanse industrie
Het is gebruikelijk bij een beoordeling van tal van
economische verschijnselen zich door een tijdschema te
laten leiden, hetwelk bepaald wordt door het kalende-
jaar. Hoewel dit procédé bepaalde voordelen heeft, komt
het ons voor dat het bij een conjunctuurdiagnose wenselijk
is een tij dsindeling te volgen, welke gebaseerd is op het
conjunctuurverschijnsel zelf.
Doet men dit laatste bij een beoordeling van de positie
van de Amerikaanse industrie, dan ligt het voor de hand
als uitgangspunt te nemen de recessie van het jaar
1954.
Zoals bekend heeft zich in dat jaar een kenteririg in het
•
economische getij van de Verenigde Staten voorgedaan,
welke o.a. in regeringskringen tot ongerustheid leidde.
Achteraf gezien is de gang van zaken toentertijd erg mee-
gevallen, doch zulks neemt niet weg dat de symptomen
van de conjuncturele teruggang zich duidelijk iii de ver-
schillende indicés hebben gemanifesteerd.
In de onderhavige beschouwing willen wij aandacht
besteden aan die sector van de Amerikaanse industrie
welke zich bezig houdt met de vervaardiging van duur-
zame goederen. Vdor een conjunctuurdiagnose is deze
sector nog meer instructièf dan die van de industrie in
haar geheel. ‘Het is immer& bekend dat de afzet van duur-
zame goederen aan grotere conjunctuurfiuctuaties onder-
hevig is dan die van industriële produkten in het algemeen.
Ook doet zich bij duurzame goederen alleen, het verschijn-
sel voor van omvângrijke achterstallige orders.
Ter beoordeling van de positie van de industrie van duur-
zame goederen, in den vervolge kortheidshalve aangeduid
met ,,de industrie”, wil de bijgaande grafiek een hulp-
middel zijn. In een viertal lijnen is het beloop van vier
cijferreeksen weergegeven, welke in hun ondérling ver-
band interessant zijn.
Voor de cijfers van de voorraden en de achterstallige
orders van de industrie zijn de gegevens genomen aan het
eind van ieder kwartaal. Voor de verkopen en de ont-
vangen nieuwe orders zijn de maandcijfers per kwartaal
opgeteld. Het leek ons het beste voor het onderhavige
doel gebruik te maken van cijfers welke niet voor con-
junôtuurfiuctuaties zijn gec’orrigeerd.
In het algemeen kunnen de volgende verhoudingen
tussen de genoemde grootheden worden vastgesteld.
Wanneer de omvang van de nieuwe orders die van de ver-
kopen overtreft, stijgt de omvang van de achterstallige
orders. In het omgekeerde geval dalen de achterstallige
orders. Een verandering in de omvang van de voorraden
moet voor een groot deel worden toegeschreven aan een
verschil tussen de omvang van de produktie en de ver
–
kopen van de industrie. Ook de fluctuatie in de omvang
van de aanwezigé primaire grond- en hulpstoffen kan even-
wel op het voorraadcijfer van invloed zijn.
– Het
lijkt
van belang uitdrukkelijk vast’ te stellen dat de
ontwikkeling van dé omvang van de achterstallige orders
afhankelijk is’ van het verschil in de omvang van nieuwe
orders en verkopen en dus niet van de ontwikkeling van
de nieuwe orders als zodanig. In feite evenwel blijkt het
cijfer van de nieuwe orders aan grotere fluctuaties onder-
hevig te zijn dan dat van de verkopen. Wanneer dit het
geval is zal een stijging in de nieuwe orders te zijner tijd
leiden tot het oplopen van de achterstallige orders, terwijl
een daling van de nieuwe orders na verloop van tijd zich
zal uiten in een vermindering van de achterstallige orders.
Een en ander houdt in dat het beloop van de aêhterstallige
orders een time-lag vertoont ten opzichte van de nieuwe
orders. Het tijdstip van een verandering in de ontwikke-
ling van de achterstallige orders wordt onder deze ver-
onderstellingen reeds geruime tijd van te voren aan-
gekondigd door de richtingverandering in de lijn van de
nieuwe orders. /
Bij de recessie van het jaar 1954 bereikten de nieuwe
orders hun dieptepunt reeds eind 1953. Het dieptepunt
van de achterstallige orders werd eerst eind 1954 bereikt.
De lijn van de nieuwe orders had toen reeds een langdurige
periode van stijging achter de rug. Ook de verkopen waren
gestegen, zij het in mindere mate. In het eerste kwartaal
van
1955
overschreden de’ nieuwe orders de verkopen,
met als gevolg dat de achterstallige orders zich in stijgende
richting gingen ontwikkelen.
Bezien wij nu de huidige situatie. De cijfers van de grafiek
suggereren dat nieuwe orders momenteel hun hoogtepunt
reeds hebben overschreden. Dit hoogtepunt werd bereikt
eind
1955.
Ook de voor seizoenfiuctuaties gecorrigeerde
cijfers voor nieuwe orders wijzen in’ dezelfde richting.
Aangezien tot ‘nu toe de nieuwe orders zich op een hoger
131
in miIiardo
dollars
80
70
60
50
40
30
– 20
to
c
– _.’orroden
195′
1052
1953
1954
1
955
1956
–
4
worden vastgesteld cat weliwaar de omvang van de achter-
stallige orders nog voortdurend-stijgt, doch dat op grond
van de mogelijkheid dat de flieuwè orders hun hoogtepunt
reeds hebben overschreden, hieruit geen’ optimistische
conclusies mogen worden getrokken. Integendeel, het feit
dat het niveau van dè verkopen dat van de nieuwe orders
dicht is genaderd maant tot voorzichtigheid. Hier komt
nog bij dat de voorraden bij ,de industrie een vrij sterke
stijging hebben ondergaan. Een stagnatie in deze voor-
raadaccumulatie jou reeds een merkbare benadeling van
de conjunctuur betekenen.
Het spreekt vanzelf dat met het bovenstaande slechts
een onderdeel van de gehele conjunctuur wordt behandeld.
Er zijn evenwel nog meer aspecten aan de Amerikaanse
conjunctuur, welke reden tot bezorgdheid geven. Wij den-
ken hier met name aan de monetaire situatie. Wij stellen
,ons voor hieraan in een volgende beschouwing aandacht
te besteden. –
Amsterdam.
Drs. W. C. M. MVTSA€RS.
niveau bewegen dan de verkopen, stijgn de achterstallige
orders nog steeds. Men kan zich echter afvragen, of de
huidige ontwikkeling er niet toe zal leiden dat binnen af-
zienbare tijd de verkopen de nieuwe orders gaan over-
treffen. De cijfers van de verkopen duiden er namelijk op
dat deze zich nog niet in dalènde richting bewegen. Welis-
waar was het cijfer voor het derde kwartaal aanzienlijk
lager, doch dit houdt verband met uitzonderli)ke omstan-
– digheden. Met name moet hierbij gedacht worden aan de
staalstaking.. Alvorens zich aan een meer definitieve uit-
spraak ‘te wagen, zou het nuttig zijn de cijfers over het
vierde kwartaal van
1956
af te wachten, alsmede de cijfers
over de eerste maanden van het lopende jaar. Wanneer
deze evenwel eveneens zouden
wijzen
op een ontwikkeling
waarbij de nieuwe orders verder dalen en de verkopen
min of meer op peil
blijven,
ligt de onderstelling van een
•
.kon’ende recessie voor de hand.
Het merkwaardige is dat ten gevolge van de vertraagde
reactie van de achterstallige orders de voorbereiding van
een conjuncturele ommekeer zich buiten de aandacht
van het bedrijfsleven kan voltrekken. Zolang zich een
stijging van de achterstallige orders voordoet kan zelfs
licht de indruk onstaan dat de industriële positie bijzonder
sterk is., Het komt ons voor dat deze verhoudingen ertoe
bijdragen dat de conjunctuuromsiag ,zo onverwacht
pleegt te komen.
Er is nog een factor welke momenteel’ tot• een terug-
houdendheid ten aanzien van het conjunctuuroptirnisme
maant. De voorraden bij de industrie zijn namelijk sedert
begin
1955
gestegen. Dit wijst’ erop dat de industriële
produktie meer is toegenomen dan de verkoopcijfers aan-
duiden. Bij deze voorraadaccumulatie is ten dele- sprake
vah het opheffen van de gevolgen van de voorraaddecumu-
latie in het jaar
1954.
Daarnaast vindt een aanpassiiig van
de voorraden aan de stijgende verkopen plaats. De voor
–
raadstijging is in het laatste kwartaal van 1955 en in de
eerste twee kwartalen van
1956
van vrij grote omvang
‘geweest. In het derd kwartaal van 1956 stegen de indus-
triële voorraden slechts weinig doch dit houdt weer ver-
band met de staking in de,staalindustrie. Ook ten aanzien
van de industriële voorraden is het evenwel zaak het
verdere verloop nauwkeurig te volgen:
Wanneer wij onze beschouwing over de positie van de
Amerikaanse industrie willen’ samenvattet, zou kunnen
132.
/
4′
1-‘ EN KAPITAALMAF
De geldmarkt.
De ontspanning, die zich de vorige week op de geldmarkt
aftekende, breidde zich de afgelopen week nog verder uit,
zodat de markt zonder voorbehoud, ruim kon worden
genoemd. Driemaands schatkistpapier noteerde ca.
31/4
pCt.,
zodat degenen die daarop vorige week â-3/
8
pCt. hadden
ingeschreven in een week tijd een zoet winstje van
/8
pCt.
boekten. Ook de langere termijnen kwamen lager, bij’.
jaarspapier op
/8-4
pCt. en tweejaarspapier op
/j6
pCt.
Voor callgeld overwoog voor het eerst sinds welhaast
onheugelijke tijden het aanbod van de
zijde
der geidgevers;
de notering (niet-officieel) daalde tot 2/
4
pCt. ‘,
Ten aanzien van de oorzaak van de aanzienlijke- ver-
ruiming wérd in marktkringen gewezen
ob
de speelruimte
in de kasreserves der banken voor het restant van de lopende
kaspercentageperiode, .terwijl ook wat werd gemompeld
over repatriëring van in het buitenland (speciaal de Verenig-
de Staten) uitgezette middelen. Ongeveinsde verbazing
wekte het ‘feit, dat het Rijk ondanks grote betalingen, per
4/2 slechts voor f. 1 mln. méér in het krijt bij de Centrale
Bank bleek te staan dan een week tevoren. Boze tongen
fluisterden, dat de Schatkist op geheimzinnige wijze bij
bevriende instanties geld zou hebben opgenomen.
Uit het jaarverslag van de Amster&imsche Bank over
1956 bleek, dat ook bij deze grote bank in dat jaar een
verdere aanzienlijke verschuiving plaatsvond van krediet
aan de, Staat (schatkistpapier) naar krediet aan het bedrijfs-
leven (debiteuren) en dat deze ontwikkeling, naar wordt
verwacht, nog niet ten einde is. De vraag doet zich voor,
of dit
6p
den duut niet zal leiden tot een onttroning van het
schatkistpapier als alles, overheersend geldmarktmateriaal
en tot een rentree van het ,,handelspapier” (bankaccepten).
De kapitaalmarkt.
De New Yorkse aandelenmarkt, die de laatste weken al
enigszins neerslachtig was, vertoonde gedurende de verslag-
week een inzinking, die het korsniveau terugbracht tot eer
dieptepunt voor 1957, een punt waar beneden dit niveau
in het jaar 1956 zich slechts op vier beursdagen bewoog.,
/
77
Als verklaring van de nieuwe da1ing werd gewezen op
deflatievrees, die merkwaardigerwijze de reactie zou voor-
stellen’op de huidigeinfiatoire tendenties in de Verenigde
Staten.
Hoewel het Amsterdamse hoofdfonds Koninklijke, vnl.
door de ontwikkeling in’Wallstreet, weer wat verder achter
uit krabbelde;werd de aandelenmarkt als geheel toch weinig
of niet mee omlaag gezogen en kon hier zeker niet van een
fla’uwe stemming worden gesproken. Het vele gepraat over
prijsstabiisatie, gepaard, gaande met steeds. meer prijs-
verhogingen (met de overheids- en semi-overheidsbedrijven
‘in het eerste gelid), heeft vermoedelijk de vrees voor een
verdergaande loon-prijsspiraal er bij de meeste Nederlandse
beleggers zo mogelijk nog dieper ingehamerd en de weer-
stand tegen het op flinke schaal van de hand trachten te
doen van aandelen vergroot. Daarnaast is er af en toe ook
wel eens echt gunstig nieuws, buy. de aankondiging, dat de
Minister van Financiën binnenkort een nieuwe Herkapitali-
– satiewet zal indienen, een tijding die prompt een aantal
binnenvetters in koers deed stijgen.
Op de obligatiemarkt ving de verslagweek veelbelovend
aan met verdere koersstijgingen bij de staats- en andere
fondsen. Reeds meende men het begin van een zucht van
verlichting in koor van Sluis tot Roodeschool te horen op-
stijgen bij de gemeentebesturen, die emissies op de gamma-
voorwaarden bereids in het verschiet gingen zien, doch al
spoedig kwam er weer een keer ten kwade en de week werd
,per saldo met minieme
koersstijgingen en’ hier en daar zelfs
– dalingen bes1oten.
Dat de grote kapitaaivragers blijkbaar weinig fiducie
hebben in een aanzienlijke en min of meer
blijvende
ver-
ruiming van de markt voor niet risicodragend kapitaal
volgt uit hun vöortgezet streven zich tijdig en zoveel
mogelijk zelfs vooruit op deze markt te dekken voor de
financiering van hun investeringen. Zo bijv. de Neder-
landsche Spoorwegen, die twee weken geleden op grond
van de redenering ,,beter laat dan nooit” met groot sdcces
f. 25
.mln..
43/4
pCt obligaties (niet vervroegd aflosbaar)
â 98 pCt. ernitteerden en thans een dergelijke leningsoperatie
zullen herhalen.
In de weinig
benijdenswaardige
positie van scbi, op het
• strand, dus baken in zee, bevinden zich momenteel degenen,
die tot dusverre nalieten om de consequenties uit de revolu- –
tie op de kapitaalmarkt te trekken, zoals bijv. de Herstelt
bank, die na onjuiste speculatie op permanente kapitaal-
overvloed hier te lande, thans met hangende pootjes bij het
Rijk om ,,li4uiditeitsgaranties” moet aankloppen, garanties
die kunnen worden aangesproken indien het niet zou lukken,
de benodigde middelen spoedig alsnog bij elkaar te tromme-
len. De Export Financiering Maatschappij ziet blijkbaar
ook geen heil meer in het van de hand in de tand leven op
de kapitaalmarkt, en sprak reeds als haar vo6rnemen. uit,
in totaal voor f. 300 mln, op de obligatiemarkt op te nemen,
zodra de rnarktsituatie haar daartoe in staat zal stellen.
Dergelijke nog boven de markt hangende vraag vormt
uiteraard ko’ren op de. molen voor degenen, die de huidige
kapitaalschaaiste als een blijvertje zien.
Aand.
Indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
25 jan.
1 febr.
8 febr.
(1953
=
100)
1957
1957 1957
Algemeen
……………………………
197,0 195,4 194,5
1
.Internat.
concerns .
…………………
266,7 264,2 262,0
Industrie
………………………………
147,5
147,5
148,5
Scheepvaart
.
…………………………
164,9
161,8 161.4
Banken
…………………………………
124,8 123,9 122,9
Indon.
aand.
…………………………
.
100,7 97,5 99,8
.
.,
‘.
4.
25 jan.
1 febr. 8 febr.
Aandelen
‘
,
1957
.
1957
1957
Kon.
Petroleum
……………………
f.
159,30
f.
158,40
f.
‘154,70
Unilever
………………………………
344
342
1
/
342
Philips
/
…………………………………
.247
243
1
%.
247
A.K.0
………………………………….
204%
200½
202
Kon.
N.
Hoogovens
………………
282
281 285
Van
Gelder
Zn .
……………………
195
202
195
1
/2
H.A.L .
…………………………………
181
175
175’/2
Amsterci.
Bank
………………………
221 220
219%
H
.V.A
.
…………………………………
97 96
96
Staatsfondsen
–
‘2%
pCt.
N.W.S.
….. ……………….
68
66%
67
1
4
3-3%
pCt:
1947
………………………
85
864
86
3%
pCt.
1955
1
……………………… 85%
87/4
87%
3
pCt.
Grootboek 1946
……………
85
1
/2
86%
8514
3 pCt.
Dollarlening
…………………
93 9214 9314
Diverse obligaties
3% pCt. Gem. R’dam 1937
87% 90%
91’h
3% pCt. Bk.v.Ned.Gem1954111111
80
82%
‘
83%
3
1
/2
pCt. Nederl. Spoorwegen
87
1
%
87%
87
1
%
3
1
/2
pCt.
Philips 1948
………………
90 9214
92%
pCt. Westl. Hyp. Bank
83% 84%
86
New York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
478,3
.477,2
–
466,3
J. C. BREZET.
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in
december
1956
en januari 1957
De algemene stand van de geldmarkt.
In aansluiting op de verhoging van dediscontovoeten der
Nationale Bank op 6 decemberji. werd het merendeel der
rentevoorWaarden herzien. Ook de private banken pasten
hun condities aan deze nieuwe basis aan. ,
De maand december bracht haar traditionele incidenties
op de geldmarkt, zulks in verband met de gebruikelijke
,,window dressing” rond het opmaken van de einde boek-
jaarbalans van een aantal banken. Doorgaans wordt hier- .
door de liquiditeit van de markt vergroot, daar de banken ‘ •
o.a. enig schatkistpapier op vervaldag laten terugbetalen..
Einde 1956 was evenwel een zeer gevreesde vervaldag
voor de Schatkist; blijkens een communiqué heeft de
Minister van Financiën de banken verzocht’de Schatkist
een extra krediet van fr.
2,5
mrd. tè verlenen. Dit schatkist-
papier diende door de banken te worden opendmen
buiten ‘de gewone dekking om. Deze verrichting was
‘gesplitst in twee fasen: een eerste schijf_van fr. 1 mrd. werd
ondertekend op 27 december ji., terwijl de tranche van
,.
fr.
1,5
mrd. op 3 januari ter beschikking vande Schatkist
werd gesteld. Ten einde zich liquiditeiten aan te schaffen
om op dit speciaal papier in te teke’nen, hebben de banken ,
in sterk verhoogde mate een beroep moeten doen op
herdisconto van gewone handelswissels bij de Nationale.
Bank.
De kredietcreatie gebeurde uiteindelijk voor rekening
van de Schatkist, doch statistisch komt zij onder het hoofd
‘
,,krediet aan de private economie”. Deze speciale schatkist- .,
‘,certificaten zijn daarenboven beleenbaar bij’ de Nationale
Bank, in welk geval hun nominale rentevoet als disconto
zal worden aangerekend.
Bij het beoordelen van onderstaande -cijfers van het
herdisconto door de i4ationale Bank, dat op 3januari1957
het bedrag van fr. 10 mrd. overschreed, dient te worden
bedacht dat vermoedelijk ook het Herdiscontering- en
Waarborgiiistitui’it einde jaar zwaar in herdiconto was bij
de Centrale Bank. Niet alleen is het caligeld op het jaar-
ultinio steeds schaars, doch mogeljkerwijze werd door’de
133
4
1
/
4
–
banken voor deze vervaldag ook een intensiever beroep
gedaan op de faciliteiten van het H.W.I. in verband met
het herdisconto van sommige kredieten. Alles samén
genomen een zware vervaldag.
Verloop van de kredietverlening
Herdisconto
Krediet verleend
Portefeuille
door de private
aan de
handelspapier
banken bij de
economie door
–
Nationale
Nat. Bank en
de private
Bank
parastatale
banken
instellingen
december
1955
….
6.762
6.254
45.695
april
1956
….
3.141
5.303
47.895
juni
‘
1956
….
4.180
6.040
46.327
september
1956
. . . .
5.229
7.186
46.120
oktober
1956
….
5.996 6.445
47.812
november
1956
.
..
.
7.079
6.564 48.377
december
1956
….
10.006 a)
–
. –
a) Cijfer eerste donderdag volgende maand, meer karakteris-
tiek voor de vervaldag.
De toestand van de banken.
In tegenstelling met wat aanvankelijk vermoed werd
liggen de bankdeposito’s einde november aanmerkelijk
lager dan een maand tevoren. Toch blijken de banken
weinig nadeel ondervonden te hebben van de aankoopgolf
die het publiek in beweging bracht. Het is evenwel niet
uitgesloten dat einde november de bankdeposito’s reeds de
incidentie hebben ondergaan van de geaccelereerde her-
bevoorrading van het land, in welke zin trouwens ook de
debiteurposities in de E.B.U. in november en december
vorig jaar een aanduiding geven.
Enkele c(jfers uit de globale bankbalansen
(in mln. fr
.)
nov.
1956
Actief
Krediet aan
de
private economie
45.695
15.696
Handelswissels
………………
Prolongaties en voorschotten
1.291
Kaskredieten
……………..
19.080
Accepten
…………………9.628
Krediet aan de Overheid
………..
49.702
Passief
79.027
67.260
Bankiers
…………………….7.859
Deposito’s
totaal
……………..
Deposito’s op zicht
……………
Deposito’a op termijn ………….11.767
Kasbons
…………………….3.816
Totaal vreemde werkrniddelen
90.702
Totaal eigen middelen
.
……….
.7.048
Langs de zijde van de kredietverlening dient de verdere
progressie van de discontokredieten te worden vermeld,
terwijl tevens de acceptkredieten nog enige vordering
boekten.
Zoals vroeger opgemerkt lijkt de uitgifte van kasbons
een verzadigingspunt te hebben bereikt. Zulks lijkt wel
enigszins verband te houden met de rentevoorwaarden. De
grote banken geven thans doorlopend kasbons uit op
3 jaar met een netto rente van 31 pCt., en sommigen ook
op
5
jaar met 4 pCt. rente. De parastatale instellingen, die
eveneens kasbons uitgeven, hebben vanaf 1 december
1956
hun voorwaarden geüniformeerd, en bieden thans op
3 jaar
4,25
pCt. rente en op
5
jaar 4,50 pCt. Hun voor-
waarden voor het langerlopend papier zijn
4,75
pCt. op
10 jaar en
5
pCt. op 20 jaar. Voor de banken lijkt de kost-
prijs van de met kasbons aangetrokken gelden aanzienlijk
hoger dan de vermelde rentepercentages: allerhande
onkosten dienen te worden verrekend, w.o. een zegelrecht
van 0,35 pCt., evenals de rentebelasting van 11 pCt. onder
het honderd die zij te hunnen laste nemen.
De obligatiemarkt.
De stijging van het rentetarief van de Nationale Bank
‘veroorzaakte begin december een plotselinge en zeer scherpe
koersdaling die kan worden vergeleken met de baisse van
einde juni 1946.
Over de ganse maand berekend beliep de gemiddelde
koersdaling van:
rechtstreekse staatsfondsen
met maximum
5 jaar looptijd
……………………..
0,30 pCt.
met
middelmatige looptijd
…………………………
3,63 pCt.
met
lange
looptijd
………………………………..
3,93 pCt.
koloniale obligaties met middelmatige en lange looptijd
.
……
4,21 pCt.
andere overheidsfondsen op halfiange termijn
…………….
3,24 pCt.
obligaties van het Gemeentekrediet en van de grote steden met
middelmatige en lange looptijd
……………………..
3,44 pCt.
Tijdens de tweede helft van december werden de koersen
terug vaster, behalve voor de langlopende fondsen. Op de
emissiemarkt valt er geen activiteit te signaleren. In dit
verband kan ook worden genoteerd dat er in
1957
ver-
houdingsgewijze zeer weinig overheidsleningen op vervaldag
komen
(til.
ca
. fr. 2 mrd. schatkistcertificaten en ruim
fr. 1 mrd. Muntsaneringslening), hetgeen ongetwijfeld de
nieuwe financieringen voor de Schatkist zal vergemakkelij-
ken.
Rentestand op de obligatiemarkt a)
(in pCt. per einde maand)
Gemiddelde aug. juni
juni
okt.
I
nov.
I
dec.
–
looptijd
1948 1950 1951
1
1956
1
1956
1
1956
Staatsrenten …….langlopend 4,77
4,38
4,68
4,20
4,21
4,40
Staatsfondsen . . ..
7 â 8 jaar 4,83 4,63
5,24 4,83
4,96
5,34
Kasbons Steden ..
5 â 6 jaar 5,07 4,49 5,37 5,18 5,28 5,66
Kasbons parastatale
instellingen
..
. .
ca. 9 jaar
–
–
5,41
4,83
4,94
5,21
.
Private instellingen
0 â 12 jaar 6,06
5,43
6,08
5,03
5,06
5,13
a) Reele rendementen – rekening gehouden met agio en
disagio tegenover terugbetalingsprijs.
Bron:
Kredietbank.
De aandelenmarkt.
De beursstemming was tijdens de afgelopen maand in
het algemeen vrij gunstig. De index van de contantmarkt
klom met 4,4 pCt., de termijnmarkt zelfs met 11,1 pCt.
Dit verschil wijst erop dat de hausse voor een groot deel
aan speculatieve invloeden is toe te
schrijven.
Dit wordt
inderdaad bevestigd door het feit dat de onmiddellijke
aanleiding tot de herleving in het begin van de maand te
vinden was in de beslissing tot terugtrekking der Brits-
Franse troepen uit Egypte en de berichten rond de Amen-
kaanse tussenkomst in de Europese petroleumbevoor-
rading.
De belangstelling voor de goudmijnen nam gevoelig
toe, eerst ingevolge de pessimistische artikelen over de
positie van het pond en nadien door het Britse verzoek
inzake kwijtschelding van de interesten op de dollar-
schulden. Naderhand waren het dan de koperwaarden die
in de belangstelling geraakten, waarbij Union Minière
zeffs voor het eerst sedert lange tijd opnieuw de fr. 6.000
bereikte. –
De petroleumrubriek vertoont in verband met d gunstige
evolutie van de Suez-kwestie de grootste stijging met
14,2 pCt. De koloniale rubrieken klommen globaal met
8,5 pCt. De glasrubriek, die de vorige maand gevoelige
klappen had gekregen ingevolge de vrees voor petroleum-
schaarste, herstelde zich in december. Spiegel- en venstër-
glas stegen dan ook met 9,4 en 7,1 pCt.
46.120 47.812 48.377
14.688
15.709
16.091
1.247
1.267
1.296
20.380 20.754 20.659
9.805
10.082
10.331
53.926 55.255 54.088
7.943
8.268
8.602
81.969 83.065 81.663
70.218
71.09
1
70.307
11.751
11.974
11.356
4.201
4.229′
4.225
94.113 95.562 94.490
7.431
7.461
7.461
134
Beurs van Brussel
Categorie
30
1955
30
?’
28
Verschil in pCt.
jaar
december
1956
1956
246,4
211,5
215,0
-12,8
+
1,7
Banken
.
……….
139,4
134,8
137,7
–
1,2
+
2,2
182,8
167,3
173,2
–
5,3
+
3,5
114,7
115,3
116,2
+
1,3
+
0,8
Spoorwegen
125,5
137,1
148,5
+18,3
+
8,3
126,1
122,9
123,6
–
2,0
+
0,6
161,2 147,0 154,3
–
4,3
+
5,0
Gas en elektriciteit
..
134,0 131,6 136,7
+
2,0
+
3,9
Tramwegen
……….
Trusts
…………….
Waterbedeling
….
159,8
158,0
157,1
–
1,7
–
0,6
Metaalnijverheid
$
. .
117,0 118,6 123,5
+
5,6
+
4,1
Zink- en loodmijnen
*
214,2 220,5 231,8
+
8,2
+5,1
Scheik. nijverheid
..
120,4 114,9
118,3
–
1,8
“,
+
3,0
Verzekeringen
…….
Steenkolenmijnen
*
..
131,3
126,3 128,5
–
2,1
(
+
1,7
Portefeuille
……….
198,6
..
177,2 193,9
–
2,4
+
9,4
Onroerende
……….
Glasblazerijen
S
220,8
175,3 187,7
-15,0
+
7,1
Bouwnijverhéid
*
..
171,7
179,2 186,9
+
8,9
+
4,3
Textielnijverheid
…
80,6
82,1
84,5
+
4,8
+
2,9
Kol.
ondern.
(zonder
148,0
120,4
131,4
-11,2
+
9,1
Spiegelglas …………
Koloniale spoorwegen
202,2
107,2
104,3
-48,4
2,7
120,8
111,0 112,6
–
6,8
+
1,4
spoorw.)
……….
Kol. ondern., spoorw.
en plantages
. . . .
148,4
119,8
130,0
-12,4
+
8,5
Voedingsnijverheid
..
114,1
110,4
1 lO;6
–
3,1
+
0,2
Plantages
…………
120,9 126,7
130,1
+
7,6
+
2,7
Suikerfabrieken
..
196,2 167,5
163,7
-16,6
–
2,3
Voedingsindustrie alg.
124,0
119,7 120,2
–
3,1
+
0,4
Diverse
*
122,8 121,6
126,2
+
2,8
1-
3,8
Brouwerijen
*
……..
Papiernijverheid
*
..
197,3 193,8
205,4
+
4,1
+
6,0
..
233,1
188,3
215,1
–
7,7
+
14,2
Petroleum
………
Warenhuizen
*
.
141,6
176,7
183,8
+29,8
+
4,0
Diverse nijv. algemeen
149,6 148,4 156,0
.+ 4,3
/
+
5,1
Industriëlen (gem. van
5
)
130,2
128,1
132,7
+
1,9
+
3,6
Algemeen
Conrantmarkt
137,7 129,8 135,5 – 1,6
+ 4,4
Termijnmarkt
197,1 173,4 192,6 – 2,3
Bron:
Kredietbank.
,
Na een stijging gedurende een drietal maanden
is
het
algemeen beursrendemen’t ingevolge de verbeterde koersen
opnieuw licht gedaald. Het bedroeg einde december
3,63pCt.
Beursrendement van 72 aandelen
1953
1954
1955
1956
januari
5,44
4,74
3,18
3,29
februari
5,55
4,89 3,04
3,28
5,50
4,53
3,07
3,44
maart
…………..
.
ai
l
.
5,34
4,08
3,18
3,48
mei
……………
5 ,24
3,88
3,27
3,58
5,22
3,80
3,29
3,54
5,06
3,61
3,20
3,51
pr
…………..
5,04
..
3,57
3,17
3,59
juni
……………
juli
……………
september
5,31 3,31
3,19
3,39
augustus
………..
oktober
4,94
3,43
3,23 3,63
november ………..
4,86
–
3,33
3,22
3,73
december
4,84
3,17
3,27 3,63
Bron:
Kredietbank.
Kortenberg.
Dr. L. DELMOTrE.
RECENTE PUBLIKATIES
J. A. Baart: De calculatie in de onderneming.
Tweede
herziene druk. N.V. H. E. Stenfert Kroese, Leiden
1956,
254 en XII blz., gebonden f.
15.
Van dit bekende boek, dat vooral bedôeld
is
als hand-
leiding voor hen die
in
de praktijk de kostprijsberekening
beoefenen of willen gaan beoefenen,
is
een tweede druk
verschenen. De behandelde stof
is op
systematische en
overzichtelijke wijze gerangschikt, waarbij een groot aantal
tabellen en schema’s de tekst verduidelijken. Zonder al
te diep
in
te gaan
op
de theorie van het kostprijsvraagstuk, wordt
op
basis daarvan de praktische toepassing behandeld.
Priiicipiële veranderingen zijn in deze druk niet aangebracht.
L
‘indeboom, Prof Dr. J.: Wat en hoe?
Kleine wenken
yoor produktief wetenschappelijke arbeid. Assen
1956, 23 blz.,
f.
1,50.
Oorschot, Dr. H. J. van.’ De ontwikkeling van de nijverheid
in Indonesië.
‘s-Gravenhage
1956,
146 blz., f.
8,75. Poeije, G. A. van: Snoer zonder einde.
Beschouwingen over
gemeentelijke inçléling en gemeentegrenzen. Alphen
aan den Rijn 1956, 22 blz.,
f.’
1,60.
Stuvel, H. J.: Het deltaplan.
De geboorte. Amsterdam
1956, 362 blz., f.
19,50.
Centra! Statistical Office: National income .statistics,
sources and methods.
London
1956,
viii
en 387 blz.,
f.
14,75. –
Friedman, Bernard: Principles and techniques of applied
t.
mathematics.
New York 1956,
ix
en 315 blz., f. 32,95.
Neyman, Jersy ed.: Con tributions to econometrics,
– industrial research and psychometry.
Berkeley, Calif.,
192 blz.,
f.
24,15.
Nörregaard Rasmussen, P.: Studies in inter-sectoral
relations.
Köbenhavn-Amsterclam 1956,217 blz., f.23.
Siegel, Sidney: Non-parametric statistics for the behavioral
sciences.
New York
1956,
xvii
en 312 blz., f. 26,80.
Statistisch zakboek 1956,
uitg. van het Centraal Bureau
voor de Statistiek. Utrecht
1956,
xxi
en 177 blz.,
f.
4,90.
Cumming, J. C.: The new sales promotion in the textile
industry.
New York
1955,
222 blz.,
f.
20,85.
Mechelen, Dr. Frans van: Inleiding tot het publieke opinie-
en marktonderzoek.
Antwerpen-Bilthoven, 134 blz.,
f.
4,95.
Phelps, D. M.: Sales management, policies and procedures.
3rd printing.
III.
1956,”xv en 902 blz.,
f.
32,15.
Rooff, Mi. Dr. M.: Het dagbiadbedrijf in Nederland.
Een
economisch-sociaal beeld. Leiden 1956
,ix
en 613 blz.,
f.
30.
LNTERIM.INOEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN “t “t
1948
100
1955
juli
1956
aug.
1956
Sept.
1956
okt,
1956
nov.
1956
Voedingsmiddelen:
123
124
123
‘
122
124
132
114
115
121
120 120
120
118
119
122
121
122 126
Grondstoffen voor:
houtwaren
161
157
157 156
156
156
chem. produkten 121
129
130
129
131
141
133
127 127
128 128 133
plantaardige
……….
dierlijke
…………..
113
–
leer en leerwaren
116 116 116 115
116
totaal
……………..
157 164
162
163,
164 166
119 125 125 125
125
125
hulpstoffen
186
200
201
205
206
208
160 168 168 169 170
•
173
Afgewerkte produkten:
glas, aardewerk enz…
158
162
162
163
163
163
houtwaren
-116
121
120
121
121
121
textielwaren
………..
chem. produkten
….
126 125 125
125
126 126
metaalwaren
………..
137
130
131
133
134 135
papier
……………..
leer-en rubberwaren..
136
137
‘137
137
137 137
totaal
………………
150
149
149
149
150 150
147
153 153 153
.
153
153
textielwaren
………
gefabriceerde voedings-
papierwaren
………
en genotmiddelen ..
133
134
134
135
136
137
metaalwaren
………
overige produkten ….
156
144 146
149
157 166 137 136 136
138
138 140
totaal
……………
Algemeen indexcjjfer
137
138 139 140
141
143
‘)
Ontleend aan het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de
Statistiek.
‘) De wegingscoëfciënten zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
1
in
1948.
t.
135
1
•
,.
.
•’•
WERKLOOSHEID’)’)
PR0DuKTIE:INDExcIJFERs i)
waarvan
(1949 = 100)
–
Totaal
‘
iviaanu
aania,
werklozen nijverheid
–
landbouw
arb0eers
31
jan.
52.100
14.800 11.500
10.300 29
febr,
13.600 10.200
5.100
31
mrt.
59.200
15.000 12.400
5.800
30
april
6.200
3.300
2.500
31
mei
3.400
2.400
1.700
30juni
1956
……….
18:400
2.400
/
1.100
1.200
31juli
1956
……….
1956
………….
’18 800
2.500
.
2.100
1.200
.31
aug.
1956 ………..
1956 …………53.900
.
1956
………….
21.100 4.400
4.700
‘
1.500
30
sept.
1956 ………….32.500
1956 …………24,500
20.800 4.200
– .
900
1.300
31-okt.
19.800
.
…
3.100
400
900
31
okt.
1956
……….
1956
………….
21.900′
..
3.400
1.000
1.400 30
nov.
1956
………….
28.800
..
5.900
3.400
1.100
31
dec.
1956
………….
1956
…………
43.700
9.400 8.900
5.160
‘) Ontleend aan
het ‘Statistisch Bulletin
van het
Centraal
Bureau voor ‘de
Statistiek.
–
–
‘)
Gegevens van
arbeidsbureaus; afgerond
op honderdtallen.
IN- EN UITVOER
1
)
–
(waarde in miljoenen ‘guldens)
–
Jaar
Invoer
Uitvoer
Dekkings- percentage
d cc.
jan.-
d cc. d cc.
dec.
)
dec.
)
dec.’)
1938
……………….
.’
12
122 .’
85
90
70
74
849
752 694
682
.82
91
1954:
…………….
–
1.124
905
812
764
72
84
1953
..
………………..
1.048
.
1.016
,
898
851
86
84
1955
……………..
1956
……………….
lI18
1.175
853
907
-76
77
– .
Omschrijving•
–
Jaar-
k954,1
emiddelde
1955
‘
1956
–
sept.
–
olt.
–
Nov.
–
sept.
okt.
Nov.
1955
Aantal arbeidsdagen in de
betrokken maand
1)
,,
–
23+ 23+
24
’23+
24
–
224
25
24
Algemene
indexcijfers van
–
.-
de nijverheid
‘) ……..
Algemene
produktie-
index
………….
141
151
123 125
126
123
136 136
Gemiddelde
dagpro-
duktie’)
………
14!
‘
151
120
125
123
128 128
133
lndexcijfers per bedrijfs.
–
klasse:
-.
Bouwmaterialen
en
aardewerk
…..’.
129
135
127
116
109
126
129
112
Chemische
nijverheid
(cxc!.
aardoliepro-
143
152
‘
121 121
120
122
126
132
Leder-
en
rubbernij.
120
123
121
123
123
123 138
129
108
lC
107
104 102
102 112
106-
Metaalnijverheid
….
166
186′
140 136 136
135
–
149
148
dukten)
………..
verheid
………..
156
164 117 114
128
113
136
–
Textielnijverheid
…
138
141
113
116 117 110
125
Mijnbouw
………
Gas,
elektriciteit
en
Papierindustrie ……..
155
164 114
127 130 122
144
147
water
………….
no
Voedings-
en
get-
middelenindustrie
123 129
112
,
123
125
114 129
136
‘) Bron: C.B.S.
2)
Onder arbeidsdagen worden verstaan alle dagen, met uitzondering van de zon-
dagen, Nieuwjaarsdag, 2e Paasdag, Hemelvaartadag, 2e Pinksterdag en de beide
– Kerstdagen. Zaterdagen zijn als halve dagen geteld.
2)
Exc!. bouwnijverheid.
‘) Berekend door het algemeen indexcijfer te deleh door het verhoudingsgetal
‘) Bron: C.B.S.
•
,
van het aantal arbeidsdagen in de betrokken maand en het gemiddelde aantal
2)
Maandgëmiddelden.’
–
arbeidsdagen van 234 in 1949.
(7
5
MQ
r~
Voor de
pai’ticuliere belegger
het
aangewezen
advies-orgaan
Verschijnt 1 keer p. 14 dagen
Vraagt gratis proeFnummer
S
Administratie Bel-Bel
Postbus 42
–
Schiedam
S
iIvIIDIilIIIIIlIvvIoIoIoQIIoIoIovIIIIIIIIIIIrllIIIIIIoIIiIIIIlIIll
EEN EITERDAS?
De ware betekenis kunt
U opslaan in het mo-numentale boekwerk
,,Jacht en Taal”, een rij-
ke verzameling jacht-
en jagerstermen en ci-
taten, van de hand van
Dr. A. G. J. Hermans.
Een waardevol bezit en
– –
een geschenk, dat
bogelijk gewaardeerd
wordt.
Prijs
f27,10
)’I’aagg IJto
boekl.muletcsas
we van de
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ
M. ROELANTS, SCHIEDAM
N.V. NEDERLANDSCHE SPOORWEGEN’
GEVESTIGD
TÈ
UTRECHT
*_
UITGIFTE VAN F 25.000.000,-
L
4
3
/4pCt.25-JARIGEOBLIGATIEN
(lening 195711)
Met verwijzing naar het prospectus d.d. heden berichten
ondergetekenden, dat zij de inschrijving op btvenge-
noemde obligatiën openstellen op
– –
WOENSDAG 20 FEBRUARI 1957,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
te hunnen kantore te
AMSTERDAM, ROTTERDAM, ‘s-GRAVEN HAGE
en
UTRECHT,
voor zover in genoemde plaatsen
gevestigd,
–
TOT DE KOERS VAN 98 pCt.
Prospectussenen inschrijvingsbiljetten zijn bij de kantoren
van inschrijving verkrijgbaar.
INEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V. HOPE & CO.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
LIPPMÂNN ROSENTHAL & CO.
R. MEES & ZOONEN
PIERSON & CO.
ROTTERDAMSCHE BANK N
.
V.
VLAER & KOL
AMSTERDAM, ROTTERDAM. 12 FEBRUARI 1957
/
UTRECHT,
•
t’
.137′,
BERICHT
Wij vestigen er de aandacht van onze dona-
teurs, leden en abonnees op, dat wij de dona-
ties, contributies en abonnementsgelden 1957
gaarne tegemoet zien op onze girorekening no.
8408 of op
onze rekening bij fa. R Mees en
Zoonen te Rotterdam.
NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT.
1
.
‘VAN
LEER’S VATENFABRIEKEN N.V.
–
Amsterdam
N.V. N EDERLAN DSCH
E
vraagt voor haar afdeling Documentatie een
SPOORWEGEN
medewerker
Bij het Secretariaat bestaat de
–
Deze employé zal assisteren bij het samen-
mogelijkheid tot plaatsing van een
stellen van
rapporten over economische
aangelegenheden in binden- en buitenland
voor de interne informatie van het concern
•jong academisch,
Vereist:
Middelbare
schoolopleiding
en
gevormd econoom
–
economische scholing; goede ken-
nis van de moderne talen.
(bedrijfseconomische richting).
Leeftijd.
tussen 22 en 30 jaar.
De werkzaamheden bestaan in
Schriftelijke sollicitaties met vermelding van
opleiding en ervaring, vergeield van een pasfoto,
hoofdzaak
uit
het
bestuderen
ee richten aan de Sociale Dienst van
van
onderwerpen
op
sociaal-,
Van Leer’s Vatenfabrieken N. V.,
bedrijfseconomisch
en vervoerspolitiek gebied
Postbus
898, Ams
terdam.
en het neerleggen van de resultaten daarvan
in rapporten ten behoeve van de bedrijfsleiding.
Gegadigden moeten naast theoretische belang-
stelling vooral zin hebben voor het oplossen
van practische vraagstukken, zich snel, in nieuwe
onderwerpen kunnen inwerken, gevoel bezitten
voor statistische gegevens, beschikken over een
DE COÖPERATIEVE CENTRALE BOEREN-
bondige stijl en vertrouwd zijn met de moderne
LEENBANI(
talen.
te
Sollicitaties met foto te richten aan de
2e
Af-
deling van de Dienst van Personeelzaken der
3
mat
EINDHOVEN
N.V. Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht.
heeft plaatsingsmogelijkheid voor enige aan-
Op
de
enveloppe
in
Je
linker
bovenhoek
–
staande
te vermelden: nr.
16/1.
ADJUNCT—INSPECTEURS
bij haar afdeling Inspectie.
Voorkeur genieten zij, die het diploma H.B.S.
5
j. of Gymnasium bezitten, alsmede het Staats-
______
praktijkdiploma, resp. de akte M.O. Handels-
wetenschappen of Boekhouden.
Voor deze functie, die aantrekkelijke persec-
_______
iieven biedt, is enige jaren praktijk in het be-
-1
___________________
drijfsieven of op een accountantskantoor wel
gewenst.
Leeftijd ten hoogste 35jaar.
–
In aanmerking komende sollicitanten dienen
PEI
rekening te houden met een geneeskundig en
Hi
psychologisch onderzoek.
Maak
gebruik van
de
rubriek
,,VACATURES”
=
Brieven,
waarin
alle
van belang zijnde
ge-
gevens zijn opgenomen, worden gaarne inge-
–
wacht bij de afdeling Personeel van de Coöpe-
voor het oproepen van sollicitanten voor
leidende
ratieve
Centrale
Boerenleenbank,
Dommel-
functies. Het aantal reacties, dat deze onnonces
straat 9, Eindhoven, onder letter
ADJ.
ten gevolge hebben, Is doorgaans uitermate
–
bevredigend; begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt
en
waar het niet circuleert!
138.
–
E.acati.rei:
I
IlIllIllIlIIlIllIlIIlIlIlIllIllIIIIlfflhIllIlIIllIllIlIIIIIlIIlIlhHhllI
/
1
–
•
‘
/
–
.
•
‘S
D.BLANKEVOORT& ZOON N.V.
Algemene Aanneming Maatschappij, Bloemendaal
zoekt voor de algemene leiding en coördinatie
van de
administratieve afdelingen
van het bedrijf een
T
Voor deze belangrijke en geheel zelfstandige functie is nodig:
• Ruime praktische ervaring in leidinggevende functie
• Scherp inzicht in economisch/organisatorische aangelegenheden
• Gedegen kennis van moderne bedrijfsadministratie
• Goede talenkennis – om het bedrijf ook naar buiten behoorlijk te
kunnen vertegenwoordigen
–
• Leeftijd bij voorkeur niet jonger dan 35 jaar
Âcademische opleiding strekt tot aanbeveling, maar is niet vereist.
Eigenhandig geschreven brieven
met:
pasfoto en
volledige gegevens omtrent opleiding, ervaring en
personalia te richten aan de Directie van de N.V.,
Zuider Stationsweg
5a,
Postbus 19, Bloemendaal (NH.)
1,
•
Bij Textielveredelingsbedrijf
boekelo
vaceert de positie
Chef financiëIeboekhouding.
In aanmerking voor deze functie kunnen komen wilskrachtige personen
met economische en boekhoudkundige scholing op niddelbaar niveau
(S.P.D.)
Leeftijd minstens 30 jaar.
Gegadigden moejen bereid zijn zich eventueel an een psychologisch
onderzoek te onderwerpen.
Sollicitatiebrieven te richten aan Directie der N.V. Boekelosche Stoom-
bleekerij te Boekelo (gem. Enschede), motto: ,,Financiële Boekhouding”.
1
*
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op hoog niveau, zijn de
advertentiekolommen van
Economisch-Statistische
Berichten” het aangewezen
medium:
le) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van grote
invloed zijn.
111111
N.V. Koninklijke
Nederlandsche
Boekdrukkerij
H.A.M. ROELANTS
Schiedam
13
DE. OLVEH VAN 1879.
PENSIOEN VERZEKERINGEN
-S
VOOR IEDER BEDRIJF EEN PASSENDE REGELING
VOOR IEDERE REGELING EEN PASSENDE VERZEKERING
I)eskundlg
ad’ies wordt
op aau’aage
gaarne verstrekt.’
Kortenaerkade 1 – ‘s-Gravenhage – Telefoon 183390
«ou
N
Wij belasten ons met het’bewaren en admini-
Il
H
streren van Uw effectenbezit, in welk geval wij
1
II
adviseren bij emissies en o.a. zorgen voor het
1
knippen en verzilveren van coupons en dividend-
bewijzen, het nazien van uitlotingen en het
incasseren van aflosbare obligaties. Vraagt na-
dere inlichtingen aan de
eder1alldsche
II
1
llallde1-Uaatchappij, N.Y.
H
91 kantoren in Nederland
1
M
•
=
111111
=
MIII
111111
=
111111
=
1
Groot gewestelijk dogbkzd
zoekt een
aaukcmeKd
Fluancieel-Ecovomisch Redacteur
Vereisten: vlotte stijl van schrijven;
doctoraal Economie
of
M.O. Economie
of Rechten met economie als keuzevak.
Enige ervaring in fin.-econ. praktijk
en/of
fin.-econ.
journalistiek strekt tot aan-
beveling.
BRIEVEN MET UITVOERIGE INLICHTINGEN OVER
PERSOON, ‘OPLEIDING EN ERVARING ONDER
NO. 2068-1 AAN HET BUREAU VAN DIT BLAD.
HET LABORATORIIJMM VOOR TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE
Vossiusstraat 54, Amsterdam, zoekt voor één van zijn relaties (over-
koepelende industriële Organisatie) een
ARBEIDS- EN LOONTECHNICUS
die zich zal kunnen belasten met onderzoekingswerk op loontech-
nisch en economisch gebied.
Gedacht wordt aan een academiciis (Ir. of Econ. Drs.), die een
ruime praktijk-ervaring bezit ten aanzien van produktieproblemen.
Ook redactionele werkzaamheden vormen een belangrijk onderdeel.
Salarisniveau: omstreeks
f
12.000
1
—.
Leeftijd: minstens 30 jaar.
Gunstige pensioenregeling.
+
Eigenhandig geschreven brieven, met uitvoerige inlichtingen om-
trent theoretische opleiding, praktische loopbaan en persoonlijke om-standigheden, met bijvoeging van pasfoto, binnen een week te richten
aan bovengenoemd Laboratorium. Op enveloppe vermelden: letters A. L. T.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
Maandblad onder redacti
van:
Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementaprijs / 22.50
fr.
P.
Post
f
23.60; voor stu
denten / 19.—; fr. per pos
f
20.10.
Abonnementen worden an
genomen door de’ boekhande
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHI
TE HAARLEM