Ga direct naar de content

Jrg. 41, editie 2027

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 25 1956

conomisch

Sta

tistisc

he,

B

Loonverschillen en
de
mobiliteit

van de arbeid

*.

J. P. Trippiaar

Het Amerikaanse landbouwexport- –

offensief en zijn internationale

répercussies

*

N. H. Blink

Tien jaar Voedselvoorzien:ing

Import Bureau

De werkzaamheden

*

J. Lemmens

Het Belgische bouwbedrijf in 1955

*

Prof. Dr. A. Kraai

Economische kroniek van Indonesië

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

41e JAARGANG

No. 2027

WOENSDAG
25
APRIL 1956

/
.5-

Sp~
istraat

KAS-ASSOCIATIE N.V
0

Bij de Hoofdafdeling Sociale Zaken van
het Landbouw-

schap kan worden geplaatst een
ADJUNCT— SECRETARIS
academische vorming (landb. ir., soc.éc. of jur.)

gewenst, doch niet vereist:

1

Sollicitaties dienen binnen 8 dageri na het verschijnen
van dit blad te worden gericht aan de Hoofdafdeling
Sociale Zaken van het Landbouwschap, Sweelinck…
straat 30, ‘s-Gravenhage.

HUGAS, ELGERSMA, POTGIESER N.V.

zoekt ter uitbreiding ,van haar docentencorps een

DRS. ECONOMIE

Hoofdvak Bedrijfseconomie; leeftijd 28 h 30 jaar; de-

gelijke vakkennis, vlot stylist. Bedrijfservaring en

enige lespraktijk gewenst. Betrokkene moet na inwer-

king de wetenschappelijke en technische leiding van
het rayon Amsterdam op zich kunnen nemen. Stand-

plaats Amsterdam; salaris
f
6.000— tot
f
12.000,-

per jaar (10 jaarlijkse verhogingen van elk
f
600,—).

Sollicitaties uitsluitend schriftelijk bij Algemeen

Secretariaat E.H.E.P., Sweelinckplein 46, Den Haag

(op enveloppe verme,lden: soll. Drs.Ec.).

(Zie ook de vacature op pag.
IV)

0

RMeeî&Zoonen

Assurantie-makelaars

Roèterdam

Amsterdam- ‘s-Gravenbage

Delft

Schiedam-
Vlaardingen

A Iblasserdam

/

Financiering van invoer,

uitvoer en transito

Alle assurantiën

Beleggingen en

vermogensbeheer

S.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
.38040.
Giro
8408.

Bankiers:
.R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6,
Place Royale, Brussel,postcheque-rekening26O.34.
Redactie-adres
voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg
357,
Gent.

Abonnemente:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdarn-W.

Abonnementsprijs:
franco
per, post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per.zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
kalenderjaar. Losse nummers
75
ct.

No.
2026 f.
2,—.

‘Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rôtterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties

te richten aan de
Koninklijke
Nederlandsche Boekdrukker(j
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).

Advetentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken
,,
Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om adsertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. ,an den Berg;
CI,.
Glasz; L. M. Koyck.
H. W.
Lamber:; J. Tinbergen:
F. de Vries.
Redacteur-Secretaris:
A. de Wit:
Adjunct Redacteur-Secretaris:
J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË: F. Collin;
1. E. Mertens de Wilma,:; J. van
Tichelen;
R. Vwufrpalte; A. Vlerick

Verhuur van brandkasten en

kluizen voor grote administraties

M~
GE~
TALEN BEWAREN BEHEREN

Grote Texticlonderneming in het Zuiden des lands

vraagt een

BEDRIJ FSECON OOM

Sollicitanten moeten de rooms-katholieke gods-

dienst belijden, niet ouder zijn dan
35
jaar en

genegen zijn zich aan een psychotechnisch

onderzoek te onderwerpen.

Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige inlichtin-

gen omtrent genoten opleiding en “errichte werkzaam-

heden zijn te richten aan Janssens & Lammers Accoun-

tants
)
-Wilhelminapark 119, te Tilburg.

25april 1956

ECNOMISCHSTATISTISCHEBER1CHTEN

379

– Löonverschillen en de mobilfteit van dè arbeid

Ht feit, dat er, ondanks het heersende arbeiderstekort,

nog werkloosheid i’oorkomt, schijnt erop te duidèn, dat

de mobiliteit van de factor arbeid tekort schiet. In het

,,Economic Survey of Europe in 1955″, dat in een analyse

van de Westeuropese arbeidsmarkt
i)
ook aan de arbeids-

mobiliteit de nodige aandacht schenkt, is te lezen dat

dit tekortschieten vaak in belangrijke mate wordt toe-

geschreven aan de omstandigheid dat de relatieve ver-

schillen in beloning voor

diverse soorten arbeid te

klein zouden zijn gewor-

den. In nevenstaande tabel

wordt van bedoelde ontwik-

keling een zeer globale in-

druk, gegeven.

Twee tendenties dienen

hierin te worden onderschei-

den. De eerste is de zeer

aanzienlijke en vrij algeme-

ne verbetering, die – blij-

kens de linker kolommen-

reeks de beloning vodr

doorgaans minder aantrek-

kelijk geachte arbeid te zien

geeft. Deze verbetering

wijst, aldus het„Survey”,

op een ontwikkeling. in .

de richting van een min-

der verstoord loonpatroon: zij betekent ,,that relative

,wagesk more accurately reflect the true supply priÇc of

different kinds of labour, undistorted ‘by monopolistic

supply restrictions..,. and unemployment”. De andere

tendentie, het inkrimpen van het verschil tussen de lonen

van bijv. geschoolden en ongeschoolden gedurende de

periode 1938-1948, moet een andere oorzaak hebben.

Dit wordt duidelijk, indien men bedenkt, dat er tijdens

en na de oorlog bij ‘voortduriQg sprake is geweest van een

•tekort an geschoolde arbeid, zodat de verkleining niet

kan worden verklaard uit veranderingen van de vraag.
Zij is het gevolg van sociale overwegingen, organisa-

torische veranderingen en inflatie.

‘) ,,Economic 5urvey of Europe in 1955″, biz. 114-167.

De vraag, of een flexibel loonstelsel al of niet een

belangrijke en gewenste sfi’mulans is om de arbeiders naar

expanderende bedrijfstakken en ondernemingen, dan

wel van minder ontwikkelde naar meer florissante stre-

ken te leiden, is nog niet voldoende onderzocht. De

E.C.E. meent echter, dat loonverschillen als stimulans

minder belangrijk zijn dan vaak wordt verondersteld. Het
dikwijls gebruikte argument v66r grotere loonverschillen

kan volgens de E.C.E. trou-

wens evengoed ten gunste

– – . van kleine verschillen wor-

den -aangevoerd: wanneer

relatief hoge lonen in uit-

breidende ondernemingen

tot gevolg’ zouden hebben,

dal de arbeiders inkrim-

pende en inefficiënte onder- –

nemingen verlaten, dan kan

een stelsel van ongeveer

gelijke lonen ongeacht de

winstgevendheid der be-

trokken ondernemingen het

niet minder heilzame gevolg

hebben, dat inefficiënte be-

drijven tt rationalisatie of

sluiting worden gedwongen.

Deze hele kwestie is mis-

• schien, zegt het ,,Survey”,

gezien de tendentie in de richting van loonunificatie,

wat academisch geworden. Het feit blijft echter, dat de

uitbreidende bedrijfstakken een tekort aan geschoolde

krachten hebben, terwijl er daarnâast nog sprake is

van arbeidersoverschotten. Daar er, mèt het oog op de

huidige ontwikkeling, ter opvering yan de arbeids-

mobiliteit niet op een meer flexibel loonstelsel mag worden

gerekend, dienen andere maatregelen te worden geno-

men. Het ,,Survey” wijst in dit verband op het belang,

dat moet worden gehecht aan het uit de weg ruimen van

barrières, zoals bijv. de ,,restrictive practices” van vak-

• bewegingen en op de noodzaak van een betere coördinatie’

en van een meer vooruitziende blik op het gebied van

beroepsopleiding en voorlichting.

Loon verhoudingen
(in oCt)

Lonen van
Lonen van onge-

t.o.v.
1938
1948
1954
schoolden t.o.v.
a
1938
1948
1954
die van

….
die van geschoolden

Alle mijnarb./gesclool-
ver-Koninkrijk

de industrie-arb.
Bouwnijverheid

,
76 80
84c)
Ver-Koninkrijk
85
137
136
Machine-industr.
75 84
’85e)
West-Duitsland
102
100
108
Noorwegen
vrouwen

in

lndustr.f Bouwnijverheid
81
91
92d)
mannen in industr.
Mlachine-industrie
73
93 95
Ver-Koninkrijk
51
59
60
Dehemarken
West-Duitsland
59
61
63
Alle bédrijfstakken
85
83 85
Nederland
59a)
61′
58b)
Nederland
Mannen in landb./


Alle bedrijfstakken
74
85
87b)
mannen in industrie


Bouwnijverheid
74
.
85b)
Ver-Koninkrijk
48 72
69
Machine-induatr.
77 87
86
West-Duitsland
64 66
67
West-Duitsland
Nederland
61a)
83
88
industrie.
74 80
80
Mannen in bosbouw/
Zwitserland
mannen in industrie
industrie
76
83
83
Noorwegen
42
81
77
Bouwnijverheid
76
84e) 84

a)

1939.

b)

1953.

c)

1950.

d)

1952.

e)

1949.

INHOUD

1′

Blz.

Blz.

Loonverschillen en de mobiliteit van de arbeid 379 Ingezonden stuk

Het Amerikaanse landbouwexportoffensief en

Schatkist en spaarinstellingen,
door Mr. H. F.

zijn internationale repercursies,
door J. P. – ‘

van Leeuwen, met naschrift van Drs. H. W.
Trippiaar
………………………….
381

J.
Bosman ……:-
……………………
392

Tien jaar Voedselvoorziening Import Bureau; de

werkzaamheden,
door N. H. Blink
………
384

Het Belgische bouwbedrijf in
1955,
door J. Lem-

mens
………………………………..
388

Economische kroniek van Indonesië,
door Prof

Dr. A. Kraai
…………………………
390

ATJrEUBSRECH’r VOORBEEOVDH4

Boekbespreking: –

Prof. Dr. Hans Bachmann: ,,Europâische Stand-

ortsbestimmung in Politik und Wirtschaft”,

bespr. door Drs.
J.
H. Lubbers
…………
394

Geld- eji kapitaalmarkt,
door Drs. J. C. Brezet
395

380

.E’CONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 april 1956

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

.

J. P. TRIPPLAAR, Het Amerikaanse landbouwexport-

offensief en zijn internatiQnale repercussies.

Schrijver gaat na welk deel van de totale agrarische

uitvoer van de Verenigde Staten kunstmatig in stand

wordt gehoudenen tracht een indruk te verkrijgen van

de directe gevolgen van de Amerikaanse wetgeving, die

ten doel heeft deze export te handhaven en te bevorderen.

In de eerste jaren na de oorlog vormden steunprijzen
geen bezwaar: de landbouwprodukten vonden ‘vlotte

afzet in de door dé oorlog getroffen landen. In 1949 be-

gon men met steunverlening aan de agrarische export.

In 1953 werd een aantal landen in de gelegenheid ge-

stèld landbouwprodukten te kopen tegen locale valuta.

De overschotten stegen echter sneller dan de,exorten.

Het blijkt; dat de stijging van de landbouwexport der

Verenigde Staten vrijwel uitsluitend 6en gevolg is van

een actieve exportbevordei’ingspolitiek, ten koste van de

Amerikaanse belastingbetaler. Aanvankelijk waakte men

er voor dat de geforceerde afzet geen schadelijke invTloed

zou uitoefenen op de handel van bevriende landen. In

1954 was de druk der overschotten echter reeds dusdanig

toegenomen, dat het Congres zich genoodzaakt voelde

de geldende beperkingen aanmerkelijk af te zwakken:

het. dient te gaan om zgn. additionele invoer. De tegen-

waardefondsen in locale valuta mogen door de koper

voor doeleinden worden besteed, die voor hem van groot

belang zijn. Dit voordeel trekt de koper naar de Ver-

enigde Staten ten nadele van andere exporterende landen.

De agrarische exporteurs buiten de Verenigde Staten

zullen hun medewerking moeten verlenen aan een aan-

vaardbare oplossing van het overschotprobleem. Geza-

menlijke aanpak van dit probleem door de materieel

rijke Verenigde Staten en de Westeuropese landen met hun

grote ervaring in het commerciële verkeer met ,de achter-

gebleven lânden kan tot vruchtbare samenwerking Leiden.

N., H. BLINK, Tien jaar Voedselvoorziening Import Bu-

reau; de werkzaamheden.

Gedurende de tien jaren van zijn bestaan zijn door het
Voedselvoorziening Import Bureau (V,I.B.) ca. 22 gröe-

pen van produkten uit ca.
50
landen geïmporteerd. Deze

importen betroffen een hoeveelheid van rond 17,2 mln.

ton en hadden een waarde van ruim f. 7,4 mrd. Bij de
aankopen in het buitenland werd aan de in Nederland

gevestigde. handelshuizen zoveel mogelijk gelegenheid

gegeven hun functie zo normaal mogelijk teverrichten.

Schrijver gaat uitvoerig in op de werkzaamheden van

het V.I.B., die behalve op de import van goederen be-

trekking hadden op de verschepingen, assurantie, opslag,

controle van opgeslagen voorraden en aflevering, verkoop,

en overname en afzet van binnenlandse produkten. Voor
de financiering van de aankopen kon het V.I.B. beschik-

ken over kredieten, die overeenkomstig de begroting
van het Landbouw-Egalisatiefonds door de Schatkist

beschikbaar werden gesteld. De benodigde deviezen

werden op de gebruikelijke wijze verkregen. Van de totale

aankoop is een bedrag van $ 280 mln., met een tegen-

waarde van f. 965 mln., gefinancierd uit Marshall/E.C.A.-

dollars. Het gehele complex van werkzaamheden werd

uitgevoerd door een Organisatie, bestaande uit een hoofd-

kantoor te ‘s-Gravenhage en bijkantoien te Rotterdâm

en Amsterdam, vertegenwoordigingen in alle provincies

en een buitendienst, terwijl voorts gebruik werd gemaakt

van het Nedfood te New York.

J. LEMMENS, Het Belgische bouwbedrijf in 1955.

De bouwnijverheid heeft in 1955 het vrij hoge activi-

teitspeil behouden, dat zij sedert enkele jaren heeft ge-

kend. De door pessimisten voorspelde inzinking in de

woningbouw heeft zich nog steeds niet voorgedaan en

de publieke sector ontving eveneens een behoorlijke

hoeveelheid werk. D,e bouwnijverheid heeft de Eerste
Minister vérzocht, ter vermindering van het tekort aan

arbeiders, de tewerkstelling van werklozen door de

Overheid te beperken, een verzoek waaraan gehoor werd
géeven. Ook al bleef de woningbouw in 1955 een weinig
beneden het niveau van 1954, vergeleken mt voorgaande

jaren kan er toch van een goed jaar worden gesproken.

T.o.v. de woningbehoeften kunnen de bereikte resultaten

niet bevredigend worden genoemd: het thans bereikte

peil ligt nI. nog aanzienlijk beneden dat van 50.000 â

70.000 woningen, die jaarlijks volgens schatting der

woningbehoeften zouden moeten, worden gebouwd. In

de publieke sector valt, een zekere stijging def activiteit
waar te nemen. De investeringen van de departementen

van Openbare Werken en Wederopbouw, Verkeers-

wezen, Volksgezondheid en Landsverdediging, alsmede

die van gemeenten, provinciën en parastatale instTlingen,

bereikten gezamenlijk een
peil
v,an fr. 17,1 mrd., tegen

fr. 15,5 mrd. in 1954. /

– SOMMAIRE –

J. P. TRIPPLAAR, L’offensive agricole américaine et ses
o

répercussions internationales.

L’auteur examine quelle est la partie de l’exportation

agraire totale des Etats-Unis qui est maintenue artifi-

ciellement. A cet effet ii traite des diverses formes d’aide â

l’exportation agraire. Ensuite il insiste sur les probl&mes

liés avec la tendance de vendre autant que possible â

l’étranger et en même temps de déranger le moins possibie

le niveau mondial des prix.

N. H. BLINK, Le ,,V.I.B.” (Service d’Importation du

Ravitaillernent) pendant dix ans; ses activités.

Pendant les dix ans de son existence le V.I.B. a importé

un total de 17,2 millions de tonnes de marchandises,

représentant une valeur totale de plus de 7,4 milliards de

florins. L’auteur traite des activités que le V.I.B. avait

â accomplir.

J. LEMMENS, Le bôtiment en Beigique en 1955.

Le niveau de l’activité dans le bâtiment en Belgique

a été satisfaisant en 1955. Dans le secteur privé la con-

struction individuelle a été tant soit peu en régression.

Cela a été compensé toutefois par un léger accroisse-

ment chez la Société pour la Construction d’Habitations.

En
1955
la construction nouvelle est restée inférieure au

chiffre de 50.000 habitations par an, chiffre qui a èté cité

comme estimation du besoin minimum. Dans le secteur

publique les investissements pour la défense nationale

sont restés au-dessous du niveau de 1952 et de 1953.

25 april 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

381

Het Amerikaanse landbouwexportoffensief

en zijn internationale repercussies

De door de Amerikaanse Regering sedert het einde van

de tweede wereldoorlog gevoerde landbouwpolitiek heeft

geleid tot het oitstaan van een aantal vraagstukken, die

niet alleen in de Verenigde Staten zelve, doch evenzeer

in het buitenland veler gemoederen bezig houdt. De
instandhouding van een systeem van hoge en rigide

steunprijzen voor de voornaamste landbouwprodukten,

gedurende een tijdvak, waarin de omstandigheden in de

agrarische sector in de Verenigde Staten zich sterk

wijzigden, veroorzaakte een scherpe daling van de

inkomens van de Amerikaanse boeren, een belangrijke
vermindering van de agrarische exporten en een angst-
wekkende toename van de surplusvoorraden in handen

der Overheid.

Waar de Verenigde Staten van oudsher een belangrijk
aandeel hebben in de wereidhandel in landbouwproduk-

ten, ligt het voor de hand, dat deze ontwikkelingen be-

paalde repercussies hebben in internationaal verband.

In het onderstaande zal een poging worden gedaan om

in de eerste plaats na te gaan welk deel van de totale

agrarische uitvoer van de Verenigde Staten kunstmatig
in stand wordt gehouden en in de tweede plaats om een

indruk te verkrijgen van de directe gevolgen van de

Amerikaanse wetgeving, welke ten doel heeft deze export

te handhaven en te bevorderen.

De grote lijnen van het recente Amerilaanse landbouw-

beleid zijn wèl bekend. De Regering had de boeren ge-

durende de tweede wereldoorlog gegarandeerd de

toen ingestelde hoge steunprijzen (voor de ,,basic pro-

çlucts” 90 pCt. van de pariteitsprjs) tot twee jaar na

afloop der vijandelijkheden te zullen handhaven. In de

werkelijkheid is deze garantie van kracht gebleven tot de

oogst van
1954.
Eerst in dat jaar, toen men reeds diep

in de moeilijkheden was geraakt, werd een bescheiden

begin gemaakt met het systeem der flexibele steunprijzen.

Men moet echter ernstig rekening houden met de mogelijk-

heid, dat het.Congres dit principe in het huidige zittings-

jaar wederom zal verlaten.

Gedurende de eerste na-oorlogse jaren vormden deze

hoge steunprijzen geen overwegende belemmering voor de

export van de Amerikaanse landbouwprodukten. De be-

hoefte aan voeding en dekking in de door de oorlog ge-

troffen landen was tè groot en bovendien bleken de

Verenigde Staten bereid een groot deel van deze leveringen

zelf te financieren door middel van een reeks ,,relief”-

en economische hulpprogramma’s. De hulp verstrekt

onder de ,,Lend Lease-“, ,,Civilian Supply-“, ,,Post War

Lend Lease-“, ,,UNRRA-“, ,,Post UNRRA-“, en

,,Interim Aid”-programma’s bestond immers voor meer

dan 50 pCt. uit agrarische produkten!

Naarmate het economisch herstel elders in de wereld

voortgang vond, begonnen de Verenigde Staten echter
haar markten te verliezen. De door de oorlog getroffen

landen concentreerden zich ten spoedigste op het herstel
van hun agrarisch produktie-apparaat en langzamerhand

begonnen zij zelfs hun in de oorlog verloren gegane afzet-

gebieden – die toen voor een deel door de Verenigde

Staten waren voorzien – te heroveren. De ,,parapluie-

functie”, die de relatiefhoge Amerikaanse steunprijzen in
de wereldmarkt gingen vervullen, vergemakkelijkte deze

concurrentiestrijd in hoge mate.

Onder de economische en militaire hulpprogramma’s

werden weliswaar ook nog na de eerste na-oorlogse jaren

grote hoeveelheden landbouwprodukten in een in feite
kunstmatig gecreëerde markt afgezet, doch deze vorm

van export nam weldra belangrijk in omvang af. In .1949

begon het Congres dan ook reeds enige aandacht te

schenken aan het opvoeren van de landbouwexport en

wel door het openen van de mogelijkheid om de prijzen

,van landbouwprodukten bij export aan te passen aan het

geldende wereldmarkt-prijsniveau. In de in dat jaar tot

stand gekomen landbouwwet nam het Congres een twee-

tal artikelen op (407 en 416), waarin de Commodity

Credit Corporation (CCC) werd gemachtigd haar surplus-

voorraden voor export te bestemmen, zonder rekening

te houden met de beperkende bepalingen, welke gelden

bij afzet in het binnenland, dan wel deze ter beschikking

te stellen van Amerikaanse liefdadigheidsorganisaties en

internationale lichamen, in het buitenland werkzaam.

In de eveneens in 1949 tot stand gèkomen ,,Commodity

Credit Corporation Charter Act” werd de CCC verder

bevoegdheid verleend haar surplussen tegen strategische

materialen te ruilen (de zgn. ,,barter authority”).

Gedurenle de volgende jaren nam het Amerikaanse

Congres een aantal wetten aan, in het kader waarvan

agrarische surplussen beschikbâar werden gesteld voor

landen, die te kampen hadden met hongersnood en andere –

calamiteiten. Voorbeelden hiervan zijn: het ,,India Relief

Program”, de ,,Yugoslav Relief Act”, het ,,Pakistan

Relief Program” en een meer algemeen hulpprogramma,

waaronder de President in voorkomende gevallen, naar

eigen discretie, onmiddellijke hulp kon verlenen.

In 1953 voegde het Congres de bekende, sectie 550 toe

aan de Mutual Security Act. De idee had wortel gevat,

dat een aantal landen, die niet meer in aanmerking kon-

den komen voor schenkingen onder het economische en

militaire hulpprogramma, en die toch nog te kampen

hadden met een dollartekort, geholpen zouden kunnen

worden door hun agrârische overschotten te verkopen

tegen betaling in locale valuta. Het mes kon aldus aan

beide kanten snijden. Voor dit doel werd minimaal $100

mln. en maximaal $ 250 mln, beschikbaar gesteld uit de

algemene fondsen geapproprieerd ten behoeve van de

buitenlandse hulpverlening.

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, dat al deze

incidentele en ongecoördineerde pogingen ter oplossing

van het surplusvraagstuk nog geheel lagen in de sfeer

van de na-oorlogse economische hulpprogramma’s.

Allengs was men eraan gewend geraakt dat deze grote

mogelijkheden openden ten faveure van de Amerikaanse

landbouw, middels het opvoeren tot een recordniveau

van zijn exporten. Deze pogingen beantwoordden even-

wel in het geheel niet aan hun doel. De toename van de

overschotten ‘bleef immers belangrijk groter dan de

additionele exporten welke onder deze programma’s tot

stand kwamen, terwijl de ,,normale, commerciële”

exporten nog verder inkrompen. Het surplusprobleem

was een vraagstuk geworden, dat niet meer via een toe-

vallig aanwezige ,,achterdeur” – zij het met een humani-

taire voetmat – kon worden opgelost. De oplossing ver-

eiste een directe specifieke benadering, en een agressieve,

zelfs fantasierjke aanpak.

In 1954 werden dan ook talloze wetsontwerpen in het

382

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 april 1956

Congres ingediend om de exporten van agrarische produk-

ten en in het bijzonder die uit de voorraden van de CCC

te bevorderen. Ten slotte werd na lange discussies een

door de machtige landbouworganisatie ,,The American

Farm Bureau Federation” opgesteld wetsontwerp, hier

en daar iets gewijzigd, aangenomen, in de vorm van de

,,Agricultural Trade Development and Assistance Act”

(P.L. 480).

Deze wet voorzag in de verkoop van surplussen tegen

locale valuta over een periode van drie jaar. Voor dit

doel werd $ 700 mln. gevoteerd ter remboursering van de

door de CCC geleden verliezen. Dit bedrag werd in
1955

verhoogd tot $1.500 mln. Verder vond een coördinatie

plaats van de vroegere ,,relief” programma’s, zodanig,

dat de President werd gemachtigd om schenkingen van
surplussen te verrichten tot een totaal bedrag van $ 300

mln., eveneens over een periode van drie jaar. En ten

slotte werden de voorwaarden voor ruiltransacties van

surplussen tegen strategische en ,,critical” goederen

geliberaliseerd.

Het is niet mogelijk om aan de hand van de door de

Amerikaanse Regering gepubliceerde cijfers een exacte

schatting te maken van dat deel van de landbouwexport,

dat thans geheel dan wel gedeeltelijk door de Overheid

wordt gefinancierd. Voor een deel hebben de bekend-

gemaakte cijfers betrekking op contracten voor latere

levering, in andere gevallen worden weer cijfers gegeven

inzake reeds geëffectueerde exporten. Indien wij echter

bedenken, dat het merendeel van de huidige programma’s

is opgezet voor een reeks ian jaren, en juist het belang-

rijkste programma, dat onder P.L. 480, thans goe1 op

gang is gekomen, is het zeer wel mogelijk om een goed

idee te. verkrijgen van de orde van grootte van het per-

centage van de landbouwuitvoer, dat thans wordt ge-

subsidieerd.

In de eerste plaats dient dan te worden vermeld de

zgn. ,,commercial” export van CCC-voorraden tegen

concessionele prijzen. Onder deze categorie vallen ook

de exporten van tarwe onder de Internationale Tarwe

Overeenkomst. Gedurende het begrotingsjaar 1954-1955

bedroeg de waarde van deze exporten $ 567 mln.; de

voornaamste produkten waren tarwe, voedergranen,

katoen- en lijnzaadolie.

Onder ,,sectie 32″ werden de exporten van fruit en

honing gesubsidieerd; over hetzelfde begrotingsjaar be-
droeg de waarde van deze uitvoer bijna $
5
mln.

Onder sectie 402 van de Mutual Security Act (de op-

volgster van sectie
550)
werden toewijzingen verstrekt

ten bedrage,van $ 450 mln.

Onder titel 1 van P.L. 480 werden gedurende het be-

grotingsjaar 1954-1955 contracten afgesloten . met 17

landen voor totale leveranties ter waarde van $ 328 mln.

aan surplussen, waaronder in het bijzonder tarwe en

katoen. Onder titel II werd voor $ 110 mln. aan surplus-

sen geschonken voor de leniging van hongersnood.

Onder titel III werden schenkingen verricht ter waarde

van $ 223,5 mln. aan Amerikaanse liefdadigheidsorganisa-

ties in het buitenland werkzaam (uitsluitend zuivel-

produkten, vetten en oliën). Ten-slotte had de CCC over

het fiscale jaar 1954-55 ,,barter” contracten goedgekeurd

ter waarde van $ 281 mln. Hierbij dient te worden op-

gemerkt, dat de leveringen van surplussen als boven-

genoemd, behalve in het geval van schenkingen, plaats-

vinden tegen dezelfde concessionele prijzen als waar-

.tegen de CCC haar voorraden beschikbaar stelt voor

commerciële exporten tegen ,,vrije” dollars.
Tellen wij al deze transacties op, dan bereiken wij een

totaal van bijna $ 2.000 mln. Gezien echter het feit, dat

een gedeelte van dit totaal bestaat uit overeenkomsten,
waaronder slechts op een later tijdstip de feitelijke ver

scheping zal plaatsvinden, kan het niet direct worden

vergeleken met de cijfers van de lopende exporten. Men

moet er bovendien rekening mede houden, dat een ge-

deelte van de overeenkomsten wellicht niet geheel zal

worden geëffectueerd. Het lijkt daarentegen redelijk te

stellen, dat binnen afzienbare tijd in totaal voor een waar-

de van $1.500 â 2.000 mln. agrarische surplusprodukten

naar het buitenland zullen worden ,,gespuid” onder de

vele thans in werking zijnde subsidiëringsprogramma’s.

De totale export van agrarische produkten beweegt zich

de laatste twee jaren rond de $ 3 mrd. Men kan dus

stellen, dat gedurende het lopende jaar – aangenomen

dat de totale exporten dit niveau niet belangrijk zullen

overschrijden – 50 â 65 pCt. van de totale Amerikaanse

uitvoer van landbouwprodukten zal worden gesubsidieerd.

Het is interessant om na te gaan, welke invloed de na-

oorlogse Amerikaanse exportbevorderingspolitiek heeft
gehad op het verloop der landbouwexporten. De Amen-.

kaanse econome Doris Detre Rafier heeft over dit onder-

werp kort geleden een zeer lezenswaardige studie ge-

publiceerd in ,,Agricultural Economics Research’
2
, een

tijdschrift, dat wordt uitgegeven door het Amerikaanse

Ministerie van Landbouw
1).
Zij nam in haar artikel het

volgende overzicht op:

Door de Regering gefinancierd
Jaar eindigend op 30juni

Totale waarde

Waarde

pCt. van het

i’nln. dollars

in mln. dollara

pCt.
1946
………………..
2.857

1.560a)

55
1947
………………..
3.610

1.910a)

53
1948
………………..
3.505

1.899

54
1949
………………..
3.830

2.311

60
1950
………………..
2.986

1.799

60
1951
………………..
3.411

1.202

35
1952
………………..
4.053

854

21
1953
………………..
2.819

532

19
1954
………………..
2.936

696

24
1955
………………..
3.143

811b)c)

26b)c)

Totaal of gemiddeld . . . .

33.150

13.574

41

Esci. ,,civitian suppty programa” niet begrepen in de officiële handels-
statistieken. Voorlopig.
Het resultaat van onze eigen berekening over 1955 komt wat hoger uit, nl
$ 1.000 â 1.100 mln, en ca. 35 pCt.

Hieruit blijkt duidelijk, dat de landbouwexport van de

Verenigde Staten wel iets stijgt, doch dat dit uitsluitend te
danken is aan de actieve exportbevorderingspolitiek, of zo.

men wil aan”-de subsidiëring, door de Amerikaanse

Regering.

Dft bescheiden resultaat heeft men echter slechts kun-

nen bereiken dank zij grote opofferingen. Wij behoeven

hierbij nog niet eens te denken aan de grote verliezen, die

de CCC heeft geleden op haar investeringen, verliezen,

die de Amerikaanse belastingbetaler zal moeten op-

brengen. In de eerste plaats hebben wij op het oog het

effect van de geforcèerde surplusafzet op de wereldmarkt,

en het verlies van prestige, dat de Verenigde Staten op

het gebied van de vrjmaking van het internationale

hkndels- en betalingsverkeej ongetwijfeld andermaal

zullen lijden.

Toefi in 1953 het Amerikaanse Congres, onder andere
door middel van ,,sectie
550″,
een poging ondernam om
de agrarische exporten op te voeren, realiseerde het zich

blijkbaar duidelijk, dat een dergelijke geforceerde afzet
van surplussen niet zou nalaten een schadelijke invloed

uit te oefenen op de handel van bevriende landen. Sectie

1)
Agricultural Economics Research,
Government Financing of Farm Exports in
the Postwar Period, U.S. Departrnent of Agriculture, Vol. VII, No. 4, blz. 91-100.

25april1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

383

550 bevatte dan ook eeii aantal beperkende bepalingen,

die een bewonderenswaardige zelfbeheersing ten toon

spreidden. In 1954 was de druk der overschotten echter

reeds dusdanig toegenomen, dat het Congres zich ge-

noodzaakt gevoelde deze beperkingen aanmerkelijk af te

zwakken. De ,,Agricultural Trade Development and

Assistance Act” van 1954 verplicht de President daii ook
slechts redelijke voorzorgen in acht te nemen, opdat ver-

kopen (tegen locale valuta)
,…..will
not unduly disrupt

world prices of agricultural commodities”.

Bij de ten uitvoer legging van P.L. 480 is gebleken, dat

de Amerikaanse’ Administratie slechts dan tot verkoop

van surplussen overgaat indien het ontvangende land kan

aantonen; dat he(gaat om ,,additionele invoer”, dat wil

zeggen om aankopen boven de ,,normale” invQer in een

bepaalde basisperiode. Als ,,additionele invoer” worden

in dit kader in het algemeen beschouwd:
aankopen ter bevrediging van gestegen consumptie;
aankopen voor de vorming van voorraden;

aankopen ter vervanging van importen uit landen

achter het ,,IJzeren Gordijn”.

De opdracht ten aanzien van de prijsstelling van de te

leveren stirplussen, als neergelegd in P.L. 480, wordt

verder zo uitgevoerd, dat de betrokken autoriteiten heb-

bén getracht voor de verschillende overschptprodukten,

die tegen een lagere dan de CCC-innameprjs mogen

worden geleverd, ,,wereldmarktprijzen” vast-te stellen.

Het ligt voor de hand, dat de vaststelling van een

,,wereldmarktprijs”, speciaal vopr die produkten, welke

niet zijn gestandaardiseerd, een vrijwel onmogelijke taak”

is. In vercheidene gevallen is het gevolg dan ook geweest,

dat het prijsniveau op de wereldma;kt in de eerste plaats
onder invloed van het blote feit, dat de surplussen in ,de

Verenigde Staten steeds accumuleerden, een dalende

tendentie vertoonden, terwijl zij later nogmaals onder
druk kwamen, toen de Amerikaanse Administratie zo

goed en kwaad als het ging, trachtte de lopende ,,wereld-

marktprijs” te benaderen.

Wat het criterium van de ,,additionaliteit” van een
bepaalde verkoop betreft, zij opgemerkt, dat de be-

slissing te dezer zake geheel ligt in de hasiden van de

twee direct betrokken partijen: de Verenigde Staten

enerzijds, en het ontvangende land anderzijds. Men
moet aannemen, dat de Verenigde Staien de uiterste

voorzichtigheid zullen betrachten op dit punt. Doch

zelfs indien inen ervan uitgaat, dat de Amerikaanse

Administratie èn ten opzichte van de additionaliteit èn’

ten aanzien van de vaststeffing van de concessionele

prijzen alle voorzorgen in acht zal nemen, dan blijven er

nog verscheidene andere mogelijkheden tot discriminatie.

over.

De tegenwaardefondsen, die ontstaan als gevolg van

een transactie onder P.L. 480, mogen door het ont-

vangende land in nauwe samenwerking met de Verenigde

Staten worden aangewend voor doeleinden, die van groot

belang kunnen zijn’ voor de aankoper (bijv. versterking
van de gemenschappelijke verdediging en voor de eco-
nomische ontwikkeling). Het ligt voor de hand, dat een’
land, dat voor de keuze staat zijn additiônele behoeften

te dekken door middel van aankopen in ie Verenigde

Staten dan wel in landen, die tot zijn ,,normale” leveran-

ciers behoren, de keuze spoedig zullen laten vallen op de

aankoop van Amerikaanse surplussen.

Naarmate het ecnomisch herstel voortgang vindt,

worden de valuta’s van een steeds groter aantal landen

,,hard” voor die landen, die nog steeds met betalingsba-

lansproblemen hebben te kampen. Nu dé Verenigde Staten

ROTTERDAMSCHE BANK

FINANCIERING VAN

IMPORT- EN EXPORT-

TRANSACTIES
1-1

265 VESTIGINGEN IN NEDERLAND

(Advertentie)

bereid zijn de eigen valuta te aanvaârden van de laatst-

bedoelde landen, hebben zij een duidelijke voorsprong

op die landen wier valuta, evenals de Amerikaanse. dollar,

als ,,hard” worden beschouwd. Hier dreigt dan ook ter-

dege. een gevaar voor een land als Nederland, wiens

economische stabiliteit bovendien nog altijd in aanzienlijke

mate wordt bepaald door het volume van de export van.

de produkten van de agrarische veredelings-,,industrie”.

Uit het eerste rapport van de President inzake P.L. 480

is reeds gebleken, dat bij surplustransacties met landen,

die een stelsel van multipele wisselkoersen hebben in-

gevoerd, de koers waaitegen deze transacties zullen

worden uitgevoerd, een onderhandelingsobject is. De te

kiezen koers dient te voldoen aan tweeriteria:

to assure a rate adequate for the purposes of the

United States, and at the same time conform to the

pattern of exchange rates of the country concerned”
2).

In de recente transactie met Brazilië hebben de Ver-

enigde Staten zelfs de tot
4
dan toe gebruikelijke eis laten

vervallen, dat Brazilië de koers van zijn valuta garandeert

in verband met mogelijke verliezen voor de Verenigde

Staten in geval van een devaluatie van de cruzeiro.

Reeds in 1954 waarschuwde de Australische gouver-

neur van de Internationale Bank en het Internationale

Monetaire Fonds, Sir Arthur Fadden, dat de politiek,

die de Amerikaanse Regering volgt ten aanzien. van de

afzet van surplussen een onmiddeffijke en gevaarlijke be-

dreiging inhield voor, de bescheiden v_oortgang, welke

was gemaakt op het gebied van een vrij multilateraal

internationaal handels- en betalingsverkeer. Kortgeleden

werd bekend gemaakt, dat Australië en de Federatie van

Rhodesia en Nyasaland een overeenkomst hebben ge-

sloten, om consultaties te openen in geval’ één van de

partners zou worden,bçnâderd of voornemens zou hebbén

surplussen in de Verenigde Staten aan te kopen van die

produkten waarbij één van de ondertekenaars zelf

exportbelangen heeft. ‘Men behoeft aan dit symptoom

waarschijnlijk geen’ overdreven waarde te hechten, maar

het is een aanwijzing, dat de exportbevorderingsactiviteit

van de Verenigde Staten tot onverwachte complicaties

‘) First Sen,i-.4nnuol Repori on Actipit1?su,zder P.L. 480 by the President to the
Congress,
White House Press
Aelease,
Jsnuary 10, 1955, blz. 8.

.384

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25 apiil 1956
kan leiden, waarvoor Sir Fadden dus zeer terecht reeds

eerder ernstig had gewaarschuwd.

Men dient zich duidelijk te realiseren, dat de schade,

die aan de belangen van de andere exporterende landen

wordt toegebracht, zal stijgen, naarmate de Verenigde

Staten.worden gedvongen een steeds agressiever surplus-

afzetpolitiek te volgen. In dit verband moet dan ook

terdege aandacht worden geschonken aan de steeds toe-

nemende druk van de Amerikaanse publieke opinie en

die van het Congres om de nog altijd aangroeiende

voorraden in handen van de CCC op de wereldmarkt te

spuien. Weliswaar heeft de President grote matiging be-

tracht bij de bespreking van dit vraagstuk in zijn land-

bouwboodschap, doch onmiddellijk daarop zijn in het

Congres tal van wetsontwerpen ingediend om de surplus-

afzet verder te ,,liberaliseren”.

Van Amerikaanse zijde is herhaalde malen betoogd,

dat de verantwoordelijkheid voor de afzet van de huidige

surplussen voor een deel ook door die landen dient te

)vorden aanvaard, die na de tweede wereldoorlog bij de

wederopbouw van hun economieën hulp (voor een deel

in de vorm van landbouwprodukten) van de Verenigde

Staten hebben ontvangen. Men kan dit argument nauwe-

lijks aanvaarden, omdat het voor een goed deel voorbij

gaat aan de economische en politieke realiteit. Nationaal

is de door de Verenigde Staten gevoerde landbouw-
politiek – de onmiddellijke oorzaak van het ontstaan

der surplussen – immers, economisch gezien, volkomen

ondoelmatig geworden. In internationaal verband be-

oordeeld, kan men niet anders concluderen, dan dat tal

van Amerikaanse agrarische produkten zich uit de

wereldmarkt hebben geprijsd en dat onder de bescher-

ming van de ,,steunprijsparapluie” de produktie in andere

delen van de wereld zelfs is toegenomen, terwijl daarvoor

afzetgebieden werden gevonden, die voorheeh door

Amerikaanse exporteurs werden voorzien.

Toch zou het anderzijds bepaald onverantwoord zijn,

om de Amerikaanse Regering iedere vorm van mede-

werking te onthouden bij een redelijk aanvaardbare

oplossing van haar overschotprobleem. De huidige

wereldeconomie is reeds te zeer geïntegreerd dan dat men

zou kunnen volstaan met een afkeurend wijzen naar de

laakbare praktijken van de Verenigde Staten. Reeds het

blote feit, dat de surplussen van enkele produkten, met

name die vn tarwe en katoen, zo omvangrijk’ zijn ge-

worden, dat zij het volume van de normale jaarlijkse

wereidhandel daarin benaderen of zelfs overtreffen, geeft

een duidelijke aanwijzing, dat een gezamenlijke benadering

van het probleem bepaald geoden is. Het is echter

duidelijk, dat internationale samenwerking slechts dan

aantrekkelijk en aanvaardbaar kan zijn voor de Ver-

enigde Staten indien zij kunnen rekenen op een positieve

bijdrage van de andere belanghebbende landen. Door de

Contracterende Partijen van het General Agreement on

Tariffs and Trade en door de Council van de Food and

Agriculture Organization zijn reeds spelregels opgesteld

voor dit overleg. In de richtlijnen van de F.A.O. is boven-

dien een classificatie opgenomen van de mogelijkheden

voor de afzet van surplussen, die de minste schade

zouden berokkenen aan de belangen van concurrerende

landen. Eén van de belangrijkste suggesties is het gebruik

van de surplussen bij de financiering van projecten in het

kader van de economische ontwikkeling en de kapitaal-

vorming in onderontwikkelde gebieden
3).
Juist bij de

aanpak van dit voor de gehele westerse wereld zo uiter-

mate belangrijke probleem kan ongetwijfeld een vrucht-

bare samenwerking tot stand worden gebracht tussen de

materieel rijke Verenigde Staten en de Westeuropese

landen met hun rijke ervaring opgedaan in het eeuwen-

lange contact met anders geöriënteerde samenlevingen

en vooral ook hun kennis op het gebied van het commer-

ciële verkeer met de achtergebleven gebieden.

Washington DC., 14 februari 1956.

J. P. TRIPPLAAR.

‘) In dit vgrband zijn de resultaten van de door de F.A.O. ondernomen ,,pilot
study” in India van groot belang. zie: ,,Usea of Agricultural Surpluses to Finance
Economic Development in Under.Developed Countries, a Pilot Study in India,
F.A.O.”, Rome, juni
1955.
7

Tien jaar Voedselvoorziening ‘Import Bureau

De werkzaamheden
*)

De importen van het Voedselvoorziening Import Bureau.

Naast de afwikkeling van de aankopen door andere

instanties, die in het vorige artikel werden genoemd,

zijn door het V.I.B. in .çle tien jaren van zijn bestaan ca.

22 groepen van produkten, tezamen omvattende ongeveer

300 artikelen, uit ca. 50 verschillende landen geïmpor-

teerd. Deze importen vertegenwoordigden een aankoop-

waarde, omgerekend op basis boordvrj importhaven, of

voor zover de import niet over zee geschiedde, franco

eerste bestemming in Nederland, van ca. 7,4 miljard

gulden en hadden betrekking op een hoeveelheid van ca.

17,2 miljoen ton. In totaal werden ongeveer 11.000

contracten afgesloten, waarvan in het eerste jaar van de

normale werkzaamheden van het V.I.B., ni. in 1946, ca.

1.200 contracten, welkaantal in de volgende jaren een

stijgend verloop vertoonde, in 1951 ee.n toj bereikte van

ca. 2.500 contracten, daarna weer terugliep en in het

afgelopen
jaar
1955 ca. 250 contracten omvatte.

Bij de aankopen in het buitenland werd zoveel mogelijk

gelegenheid gegeven aan de in Nederland gevestigde

*) In ,,E.-S.B.” van II april
1
956 werd aandacht geschonken aan het ont-
staan van het Voedselvoorziening Import Bureau.

handelshuizen, hetzij Nederlandse kantoren van buiten-

landse shippers, hetzij Nederlandse firma’s, die als agenten

van buitenlandse huizen optraden, hun functie zo normaal

mogelijk te verrichten. Een gebruikelijke gang van zaken

was, dat aan de handelshuizen, die hiervoor in aanmer

king kwamen, bekend gemaakt werd, dat bij het V.I.B.

belangstelling bestond voor de aankoop van een bepaald

produkt en dat offertes op een bepaalde dag en op een

bepaald uur en onder bepaalde condities werden tegemoet-

gezien; Er kon dan uit het offerte-materiaal, dat binnen-

kwam, een keuze worden gedaan, voor zover althans

deze offertes accèptabel werden geacht. Voor de hoogst

belangrijke graanimporten geschiedde de bekendmaking

van de gewenste offertes geregeld ter beurze te Rotter-
dam, terwijl eveneens aldaar als regel bekend werd ge-

maakt tegen welke prijzen was. aangekocht. In sommige

gevallen was het niet mogelijk deze weg te volgen. Dit

betrof in het bijzonder die gevallen, waarin gekocht diende

te worden in een land, waar de export geheel gecentra-

liseerd was in één lichaam, hetwelk in Nederland, hetzij

in het geheel niet was vertegenwoordigd, dan wel door

een eigen huis hier te lande
of
wel door een enkele agent

25 april
1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE B1IRICHTEN

385
/

hierbij vooral in de Zuidamerikaanse havens grote

moeilijkheden voordeden, doordat congestie in deze

havens meer regel dan uitzondering was. Herhaaldelijk

waren grote bedragen aan demurrage verschuldigd, mede

doordat de aanvoer van de te verschepen goederen naar

de, havens veel te wensen overliet. In Argentinië was men

geheel overgeleverd aan de politiek van de regerings-

organisatie, het I.A.P.I., welk lichaam zelfs niet schroom-
de reeds afgegeven exportlicentiës op onverwachte ogën-

– blikken in te trekken, zodat ter voorkoming van fout-
vracht andere lading voor de gestelde tonnage moest

worden gezocht.Dit leidde er toe, ‘dat in de eerste plaats

bij aankopen in Zuid-Amerika van f.o.b.-aankopen naar

c. & f.-aankopen werd overgeschakeld.

Een nieuwe situatie deed zich voor toen het Marschail-

pin in werking trad. De Amerikaanse voorschrifien

brachten met zich, dat 50 pCt. van alle Marshall-goederen

onder Amerikaanse vlag verscheept diende te worden,

waarbij dit percentage voor elk der drie categorieën,
– tankers, liners en trampers, afzonderlijk gehandhaafd

moest worden.

Allengs werd hét aankopen.op c. & f.-basis uitgebreid,

naarmate bleek, dat dit grotere voordelen opleverde.

In het bijzonder de uit de Far East geïmporteerde goede-

ren, zoals copra, palmolie, soyabonen en palmpitten,

werden mede op aandrang van verschepers meestal op

c.i.f.-conditie gekocht. Voorts geschiedden de aankopen

uit Rusland, na de aanloopperiode, op c. & f.-basis.

Voor de aanvoer van slachtvee, dat in Ierland werd

aangekocht, werd behalve van de lijndiensten gebruik

gemaakt van een speciaal voor dit doel ingericht schip,

dat de mogelijkheid opende per transport 1.100 stuks vee

te vervoeren.

D&kustvaart was in het bijzonder van belang voor de

aanvoer van messtoffen uit de Oostzee-havens, en de

export van haring en superfosfaat naar dezelfde

havens. De vele voorschriften, die van de zijde van het

Directoraat-Generaal van Scheepvaart waren vastgesteld,

golden reeds spoedig niet voor de kustvaart, zodat deze.

zich vrijelijk kon ontwikkelen.

Een leeld van de omvang van de bemoeienissen op

scheepvaartgebied moge blijken uit
t
het aantal schepen

met voor het V.I.B. bestemde ladingen, dat in de af-

‘ gelopen tien jaar in NTder1andse havens is aangekomen.

In totaal bedroeg dit 10.120, waaruit dus blijkt, dat over
een periode van tien jaar berekend, dagelijks gemiddeld

drie schepen met voor het V.I.B. bestemde lading in de

Nederlandse havens arriveerden. In totaal werd hiermede

een kwantum aangevoerd van ruim 17 miljoen ton diverse

goederen en ca. 110.000 stuks levend vëe, het laatst-

genoemde uit Ierland en Denemarken. Van het totale

kwantum van ruim 17 miljoen ton werd bijna 12 miljoen

ton .op f.o.b.-conditie aafigekocht en ca. 5 miljoen ton

op c.Lf.- of
C.
& f-conditie. Het aandeèl van de Neder-

landse tonnage in de aanvoer over zee bedroeg 49,15

pCt., dat van de buitenlandse tonnage
50,85
pCt. Bovendien

werd 184.000ton met-lichters en 86.000 ton per wagon

aangevoerd Het totaal bedrag door het V.I.B. aan vracht

betaald, bedroeg 739 miljoen gulden, in welk bedrag de

vrachten, welke verschuldigd waren voor aankopen op

c. & f.- of c.i.f.-basis, zijn begrepen.

was vertegenwoordigd. Hierdoor moest in meerdere ge-

vallen direct contact worden opgenomen met, de be

treffende organisatie in het buitenland dan wel met de

ènige vertegenwoordiger van dit lichaam hier te lande.

Veelal werden de offertes geléid over een door de handel

ingesteld bureau of wel over een door de handel aan-

gewezen vertrouwenspersoon, die dus op zich nam de

offertes aan het V.I.B. voor ce leggen, waarna zoals van-

zelf spreekt de uiteindelijke beslissing over het accep-

teren van offertes bij het V.I.B. berustte.

Er zou.over de importen der diverse produkten, die in

de jaren 1945-1955 voor rekening van het V.I.B. hebben

plaatsgevonden, veel te vermelden zijn, doch het zou ons.

te ver voeren hierop in te gaan, zodat wij ons beperken

tot onderstaande tabel, waarin vermeld is op welke

produkten de importwerkzaamheden betrekking hadden

en wel in de jaren, tot de totale hoeveelheden en voor

een waarde, zoals bij elk produkt is vermeld.

Produkt
jaren
Duizenden
tonnen
Miljoenen
guldens

1945.1955 5.780
1.809
Tarwebloem

… ……………….
1945-1953

471
172
1945-1953
5.093
1.454
Voederkoeken en overeenkomstige pro-

1945-1954
904
268
1945-1952
220
‘109
1945-1949
13
18
1945-1954
2.195
1.570

dukten

……………………..

19451954
959
1.187
Kunstmeststoffen

………………
1945-1951
939
129
l9451952
117
272

Tarwe

………………………..

Thee

………………………..
1945-1948
17
50

Voedergranen

…………………..

1945-1948

220
66
Vlees
……..
…………………
1945-1949
69 •
82

Dierlijke

eiwitten

………………..
Peulvruchten en fijne zaden

………..

1945-1950
139.400 St.
86

Oliezaden

……………………..
Oliën

en

vetten

………………..

Rijst

….

………………
1945-1950
39
22

Koffie

……………………….

Suiker

……………………….

Specerijeis

……………………
1945-1947

..

2
3
1945-1948

.

..

18 21

Slachtvee en

paarden

……………

Cacaobonen en cacaoproduklen
1945-1947
66
,

66
1945-1946

. .
1
3

Zuivelprodukten

……………….

1945-1946
1
Zuidvruchten

…………………
..
Bestrijdingsmiddelen

……………
1945-1949

23
Landbouwwerktuigen

………….
Visconserven

…………………..
1945-1950
7
9

Totaal

….
11.131
7.420
139.400 st.

Verscheping der goederen.

Naast de aankoop van de meest noodzakelijke produk-

ten bracht ook de verscheping, in het bijzonder in de

eerste na-oorlogse jaren, vele moeilijkheden met zich.

De leiding op dit gebied berustte uiceraard bij het Direc-

toraat Generaal van Scheepvaart, terwijl met de Neder-

landse rederijen nauw werd samengewerkt, waartoe van

de zijde van deze rederijen het zgn. ,,Allocatie-Bureau”

in het leven werd geroepen. Door het V.I.B. werden de

bemoeiingen op dit terrein ondergebracht bij een afzonder-

lijke scheepvaartafdeling, die uiteraard voortdurend in

contact stond met het Directoraat-Generaal van Scheep-

vaart en de rederijen, respectievelijk het Allocatie-Bureau.

Doel daarbij was de beschikbare scheepsnflmte zo goed
mogelijk te benutten en-de aanvoer van het meest nood-

zakelijke te verzekeren. Aanvankelijk werden tarieven

vastgesteld, die. voor een langere periode golden en die

gebaseerd warn op de in Engeland vastgestelde zgn.

,,d,irected rates”, welke onafhankelijk waren van de vracht-

noteringen op de open markt. Naar gela’hg de wereld-

tonnage zich herstelde, werd de concurrentie op de open
markt grotër, zodat de open vrachten, die buitengewoo
.
n

hoog waren opgedreven, tot een meer normaal cijfer

werden teruggebracht. Dit gaf aanleiding het stelsel;

gebaseerd op de ,,directed rates” te herzien, zodat vanaf
1 augustus 1948 maandelijks vrachttarieven, gebaseerd
op de open markt, werden vastgesteld..

Geschiedden aanvankelijk vrijwel alle aankopen in
het buitenland op f.o.b.-basis, spoedig bleek, dat zich

Assurantie.

De tijdens de oorlog iiEngeland gesloten assurantie-

overeenkomst voor de door de N.O.R.R. aangekochte
produkten werd kort nade bevrijding door middel van

betaling van een lumpsum beëindigd, aangezien de nodige

386

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25
april
1956

aankopen inmiddels weder in Nederland een aanvang

haddèn genomen.

Op 18 november 1945 werd een nieuw regeringscontract

gesloten, waarvan
50
pCt. in Engeland en 50 pCt. op

de Nederlandse markt werd gedekt. Teneinde de werk-

zaamheden .voor de assuradeuren te vergemakkeljkçn,

werd op 16 maart 1946 het ,,Bureau Uitvoerende Assuran-

tie Makelaars” (B.U.A.Ivt) gesticht, hij welk bureau alle

door het V.I.B. te dekken aankdpen onmiddellijk werden

gedeclareerd. De te betalen premie werd volledig tel’

verrekening met assuradeuren aan het B.U.A.M. in

Nederlands geld betaald;

Op 16 november. 1946 werd het dekkingspercentage

in Engeland teruggebracht tot 30 en in Nederland ver-

hoogd tot 70.

Door besprekingen met de gezdmenlijke makelaars

konden de door assuradeuren berekende premiën enkele

malen niet onbelangrijk worden verlaagd en worden
aangepast aan de,premiën, welke golden op de open

assurantiemarkt.

Tot 20 februari 1952 was op deze polis tevens het

molest gedekt. Per deze datum werd de dekking voor

molestrisico opgezegd, hiermede dus eigen risico nemende.

In 1946 werd van Amerikanse zijde bèzwaar gemaakt

tegen het feit, dat voor alle met Amerikaans geld ge

financierde goederenexporten naar Nederland de ver-

zekering buiten Amerika werd gesloten. Verlangd werd

de Amerikaanse assurantiemarkt voor een zeker percen-

tage in te schakelen. Na ondërhandelingen in Amerika

werd een speciale open polis gesloten, het zgn. ,,Master

Cover Import Goederen U.S.A.”. Deze polis werd voor

25 pCt. gedekt door Amerika en voor 75 pCt. door

Nederland. Deze polis heeft gelopen tot 1 oktober
1953.

Alle séhadegevallen, zowel op regeringscontract als

vallende onder het Master Cover, waarvan enige zeer

grote schaden, werden steeds op zeer coulante wijze

afgewikkeld. –

In totaal hebben de verzekeringen van het V.I.B. een

omvang bereikt van
5.654
miljoen gulden verzekerde

waarde, waarvoor een bedrag aan premie verschuldigd

was van f. 18.374.000 voor de transportverzekering en

f. 6.179.000 voor, de molestverzekering. Het verschil

tussen bovengenoemd bedrag der in totaal verzekerde

waarde en de totale c.i.f.-waarde van de geïmporteerde.

goederen yan ca. 7,4 miljard gulden wordt uitgemaakt

door de waarde der goederen, in’ hoofdzaak copra,

palmolie en palmpitten, die op c.i.f.-conditie werden

ingevoerd, waarbij de assurantiepremie dus in de kôop-

prijs werd voldaan. Voor zover aankopen’ plaatsvonden

met de conditie, dat het ingeladen gewicht als finaal

moet worden beschouwd, werd als regel tér dekking van

het risico van manco’s tijdens het transport een manco-

garantie afgesloten. Voor transporten in het binnenlands

verkeer en voor de opslag van goederen in pakhizen in

Nederland is steeds eigen risico gelopen. Schaden van

enige betekenis hebben zich hierbij niet voorgedaan,

zodat door het achterwege laten van de verzekering

meerdere miljoenen aan premiën werden bespaard.

Financiering van de aankopen.

Voor de financiering van de importen kon het V.I.B.
beschikken over kredieten, die overeenkomstig de
be-

groting van het LandbbuEgalisatiefonds door de

Schatkist beschikbaar werden gesteld. De benodigde

deviezeh werden op de gebruikelijke wijze verkregen.

In de eerste jaren van zijn bestaan werden door de

afladers meestal geconfirmeerde kredieten gevraagd, doch

na enige jaren had het V.I.B. ‘ zodanige bekendheid ver.

kregen, dat met het

geven van ‘betalingsopdrachten kon

worden volstaan.

In totaal werden aan de banken opdrachten in vreemde
valuta (mcl. accoordguldens) verstrekt:

voor geconfirmeerde kredieten
……..
553 miljoen
niet geconfirmeerde kredieten .. 2,038
betatingsopdrachten, incasi (zon-
der documentencontrole)
,,,,,,,.
2,352

4,943 miljoen

De aankopen uit Indonesië werden in Nederland in

Nedërlandse guldens gestort, terwijl een zeer groot deel

van de betaalde vrachten (609 miljoen) in guldens aan.

Nederlandse rederijen of agenten werd betaald.
In juni 1952 werd de mogelijkheid om valutatermijn-

transacties af te sluiten in handen van de banken gesteld.

Na die datum werden doof het V.I.B. voor een waarde

van 513 miljoen gulden aan aankoop-termijntransacties

en voor een bedrag van 32 miljoen gulden aan vérkoop-

trans acties afgesloten.

Ter wederzijdse dekking van vreemde valuta werden

met enige prima exportfirma’s ‘koersgaranties afgesloten’

waarbij de koersen werden bepaald door de banknqterin-

gen van de dag. Op deze wijze werd voor een totaal van –

£’3 miljoen en $14,8 miljoen afgeslôten, hetgeen leidde

tot een besparing van een aanmerkelijk bedrag aan

te:mijnprovisie.

Van de totale aankoop is een bedrg van 280 miljoen

dollars met een tegenwaarde van 965 miljoen gulden ge-

financierd’ uit Marshall/E.C.A.-dollars. Bovendien werd

een gedeelte van de totale verstrekte vrachten P.A.’s

(2,2 miljoen dollars) voor de verladingen gebruikt.

Er zijn aankopen verricht in zestig verschillende yaluta’s,

waarbij het meest op de voorgrond treden Amerikaanse

dollars (2.466), Engelse ponden
(1.373,5),
accoordguldens

Indonesië (1.232,8), Argentijnse pesos
(533,9),
Russische

acc6ordguldens (250,2), Australische ponden (106,6),

Canadese dollars (64,3). De tussen haakjes vermelde
bedragen zijn omgerekend in miljoenen Nederlandse

guldens. ‘

Opslag goederen.

Het onregelmaige verloop van de aanvoer en de nood-
zakelijkheid stagnatie van de voorziening te voorkomen,

brachten mee, dat voor voldoende voorraden moest

worden zorggedragen. Zo lang de geïmporteerde produk-

ten op distributiebasis, dus met een van te voren vast-

gesteld rantsoen, werden afgeleverd, stond het maximale

verbruik van tevoren vast. De planning van de behoefte

berustte bij de bedrjfschappen. Toch bleek later soms,

dat de behoefte aanmerkelijk van het verwachte gebruik

afweek, welk verschijnsel zich na de opheffing van de

rantsôenering van het betreffende produkt nog in sterkere

mate voordeed. Deze gang van zaken veroorzaakte grote

schommelingen in het voorraadverloop, zodat de opslag

van goederen een sterk wisselend,karakter droeg. Geduren-

de bepaalde tijdval.ken liepen de voorraden sterk op,

zodat’de afdeling opslag van, het V.I.B. voor moeilijke
problemen werd gesteld, die’ zo goed mogelijk werden

opgelost.

De cijfers ôp blz. .387 uven een indruk van de sterke

wisselingen, die zich in het verloop van de voorraden

voordeden. Deze cijfers hebben betrekking op granen;

met name brood- en voergranen alsmede op voeder

koeken en dierlijke eiwitten.

De opslagkosten met inbegrip van noodzakelijke

bewerkingen hebben in totaal bedragen voor granen

25
april 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

387

Jaar
1

Grootate

Kleinste
/1
Voorraad
Jaar
Grootste

Kleinate
Voorraad
(in 1.000
tonnen)
1
(in 1.000
tonnen)

1946
375
1
1
1951
795
1

410
1947
190
1

75-
1

1952

1
815
640
1948 305
1

170
1

1953

1
675 365
1949
345
1

220
t

1954
1

340
1

125
1950
625 370
1955
200
30

65,6
miljoen gulden en voor stukgoederen (voeder-

koeken en dierlijke eiwitten) 13,8 miljoen gulden.

Omgerekend per 100 kg graan, welke, geïmporteerd

werd, bedragen deze opslagkosten inQlusief de kosten van

bewerkingen ca. 60 cent, terwijl het overeenkomstige cijfer

per 100 kg voederkoeken en dierlijke eiwitten ca. f. 1,20

bedraagt. Afgezien van bepâalde opslagkosten, die onder

alle omstandigheden onvermijdelijk zijn, kan men deze

kosten beschouwen als de assurantiepremie, die ver-

schuldigd is om de normale voorziening onder alle om-

standigheden, ook bij tijdelijke stagnatie van de import,

te verzekeren. De tarieven, welke voor opslag in de zee-

havens moesten worden betaald, werden, nadat de

Prijsbeheersing zich had teruggetrokken, vastgesteld door

de Besturen van dé Vakgroepen van de betreffende haven-

bedrijven, zij het dan, dat het V.I.B. door de positie van

groot-bewaargever invloed op het peil der tarieven kon

uitoefenen. Iedere loonronde betekende nieuwe onder

handelingen. Niettegenstaande het bedrijfsleven in het

algemeen zeer vlot de gestegen loonkostenn zijn tarieven

en prijzen doorberekende, werd vrijwel steeds bereikt,
dat de gevolgen van een loonronde niet of slechts zeer

ten dele in de te betalen tarieven tot uitdrukking kwamen.

Con trole

Het streven het bedrijfsleven zoveel mogel
,
jk zijn

normale taak te laten vervullen, bracht mede, dat de

controle op de ontvangst van de geïmporteerde goederen

in de aanvoerhavens werd opgedragen aan de daarvoor

in aanmerking komende bedrijven (graan- en stuk-

goederenfactors, controleurs oliezaden, vetten en oliën

e.d.). De inschakeling van de individuele bedrijven had

plaats op basis van door de betreffende vakgroepen vast-

gestelde verhoudingscijfers. Op het werk van bedoelde

controlebedrijven werd door het Buitendienstapparaat

van het V.I.B. supervisie uitgeoefend.

De controle op de opgeslagen voorraden en de daaruit

voortvloeiende werkzaamheden, zoals opslaan, afleveren

en bewerken, werd geheel door eigen functionarissen

van het V.T.B. uitgeoefend, daar deze werkzaamheden

niet geacht konden worden tot de normale taak van

controlebedrjven te behoren.
Het aanhouden van omvangrijke voorraden als waar-

van hier sprake is, bracht uiteraard grote risico’s ten aan-

zien van de kwaliteit met zich, zodat alleen een perfect
werkend controlesysteem ongelukken kon voorkomen.

De systematische en intensieve controle op de kwaliteit

-begon bij de aankomst van de goederen in de zeehavens,

waar zowel de ingeschakelde controlebedrijven als de

V.I.B.-buitendienstfunctionarissen beoordeelden of de

.produkten reeds direct een bewerking moesten ondergaan

om ze voor opslag gqschikt te maken, dan wel of ze

zonder meer voor kortere of langere tijd konden worden

bewaard. Ook op de noodzakelijke bewerkingen moest

controle worden uitgeoefend. Het is duidelijk, dat aan de

deskundigheid van de met de controle belaste functio-

narissen hoge eisen moesten worden gesteld. Een der

V.I.B.-ambtenaren kreeg een speciale opleiding bij de

Plantenziektenkmndige Dienst te Wageningen op het

gebied van het onderkennén en bestrijden van voorraad-

insecten en op zijn beurt gaf hij weer voorlichting aan zijn

collega’s en aan de opslaghouders.

Ook aan de controle bij opslag en aflevering werd grote

aandacht geschonken. ..Het resultaat was, dat zowel de

verliezen, ontstaan tijdens de opslag als de transport-

manco’s gemiddeld belangiijk lager waren dan de verlies-

normen, welke algemeen als normaal worden beschouwd.

Verkoop.

Over de verkoop der door het V.I.B. geïmporteerde
produkten kunnen wij kort zijn. In het algemeen werd

hierbij de handel volledig ingeschakeld, warbij de voor-

malige importeurs optraden als eerste kopers van het

V.I.B. Zo lang er schaarste bestond aan door het V.I.B.
geïmporteerde produkten en de verkoop tegen officieel

vastgestelde prijzen plaatsvond, had de afzet een zeer

regelmatig verloop. Verkoop van resterende voorraden
na afloop van de periode van centrale import, toen dus

de particuliere invoerhandel zijn functie had hervat, kon

niet op basis van vaste prijzen geschieden, doch daarbij

moesten de prijzen aan de marktsituatie worden aan-

gepast. Gedeeltelijk geschiedde deze liquidatie van voor-

raden door middel van veilingen, gedeeltelijk werden en

bloc resterende voorraden aan de betreffende groep uit

het bedrijfsleven overgedragen, voor zover de betrok-

kenen hierin wilden participeren, Aan het einde van
1955

resteerde slechts een beperkt kwantum tarwe, waarvan

de finale liquidatie in de eerste maanden van 1956 te

verwachten is. .

Overname en afzet var inlandse produkten.

Naast de bemoeiingen met de import was het V.I.B.,

in het bijzonder na de samensmelting met de diverse aan-

en verkoopbureaux in 1951, betrokken bij de overname
en afzet van inlandse produkten. In dit verband noemen

wij slechts terloops de overname in de na-oorlogse jaren

van betrekkelijk beperkte hoeveelheden inlandse tarwe,

rogge, gerst en haver en van overschotten poot- en

consumptie-aardappelen. In tegensteffing dus tot de

bezettingsjaren, toen op het terrein der inlandse akker-

bouwprodukten een enorme taak moest worden verzet,

welke werd uitgevoerd door het Aan- en Verkoopbureau

van Akkerbouwprodukten, dat ‘verbonden was met het

V.I.B., was de arbeid op dit gebied in de na-oorlogse jaren

van beperkte betekenis.

Van groter omvang waren de bemoeienissen met zuivel-

produkten. De hoeveelheden, die in de jaren 19504955

werden overgenomen, bedroegen in totaal (in tonnen

van 1.000kg):

Boter
…………….
134.715 ton
Kaas
…………….
4.532 ton Gouclse volvette
1.524 ton Edammera 40 +
Melkpoeder
……….
29.600 ton Roller
43.267 ton Spray.

De afzet der overgenomen zuivelprodukten geschiedde

gedeeltelijk aan de handel in Nederland, gedeeltelijk door

rechtstreekse export, in het laatste geval uitsluitend naar

markten, die niet door de normale handel werden be-

diend. Het melkpoeder werd gedeeltelijk voor consumptie

in het binnenland en voor export, gedeeltelijk voor vee-

voeder bestemd.

Voorts zij de overname en de export van bacon, op

grond van het met Engeland gesloten verdrag, vermeld.

Deze export had in de jaren
1951-1955
een omvang van

106.662 ton bereikt.

Behalve de overname van de bacon is het V.I.B. be-

trokken bij de verscheping, daar dit ‘produkt c. & f.

388

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25
april 1956
Engelse havens geleverd wordt. Opzichters in dienst van

het V.I.B. classificeren de varkens, die voor bacon-

fabricage bestemd zijn, terwijl de kwaliteitstoeslagen aan

de fabrieken worden uitbetaald. Deze fabrieken hebben

zich .verplicht voor doorbetaling van deze toeslagen aan

de varkensleveranciers zorg te dragen. Daarnaast vindt

ook classificatie
plaats
van varkens, die niet voor bacon-

fabricage zijn bestemd en wel aan bedrijven, die zich
verplicht hebben op grond van deze classificatie voor

eigen rekening kwaliteitstoeslagen aan de leveranciers

uit te keren. Door een en ander wordt beoogd de varkens-

houders een prikkel tot kwalft
eitsverbetering te geven.

Deze werkzaamheden van het V.I.B. op het gebied van

de afzet van inlandse produkten vinden ook thans nog

voortgang.

Interne organisatie.

Het gehele complex van werkzaamheden, zoals boven

omschreven, werd uitgevoerd door een Organisatie, be-

staande uit een hoofdkantoor te ‘s-Gravenhage en bij-
kantoren te Rotterdam en Amsterdam, vertegenwoor-

digingen in alle provincies en een buitendienst, terwijl
voorts gebruik werd gemaakt van het Nedfood te New

York, dat aanvankelijk bij de aankopen in Amerika was

betrokken, doch later in hoofdzaak bepaalde werkzaam-
heden ten behoeve van de verschepingen uit Amerika in

opdracht van het V.I.B. verrichtte.

Door vermindering van de aankoopbemoelingen

konden allengs de bijkantoren worden opgeheven, de

meeste van de vertegenwoordigingen beëindigd en de

bezetting van het hoofdkantoor belangrijk worden

ingekrompen, terwijl ook het Nedfood werd opgeheven.

De personeelsbezetting is zodoende teruggelopen van

754
personen per 1januari1946 tot 201 per 1januari1956.
De werkzaamheden zijn in het algemeen verricht door

personeel, grotendeels uit het particuliere bedrijfsleven

afkomstig, dat aanvanke’lijk slechts voor korte tijd,

meestal reeds vôôr en gedurende de bezettingsjaren in

dienst was genomen, doch veelal gedurende een tijdvak

van tien jaar en meer in dienst bleef, maar waarvan de

meerderheid intussen elders, voor het overgrote deel
wederom in het particuliere bedrijfsleven, een plaats

vond.

Besluit.

Er is naar gestreefd in dit en het vorige artikel een zeer

korte samenvatting te geven van het ontstaan en van de

aard der werkzaamheden, die door het Voedselvoorziening

Import ‘Bureau in de afgelopen tien jaar zijn verricht.

Er moge uit blijken, dat deze werkzaamheden zeer

veelzijdig ‘aien en zich zowel bewogen op importgebied

met alles wat hiermee samenhangt van een groot aantal

artikelen, afkoqistig uit een reeks van de meest verschil-

lende landen van herkomst, als op de opslag van deze

produkten in een omvang, zoals onder normale omstan-

digheden in het particuliere bedrijfsleven zelden of nooit

voorkomt. Daarnaast werd ook op verschillend gebied

de afzet van binnenlandse produkten en de daarbij voor-

komende export verzorgd.

Wij willen deze beschouwing besluiten met de wens,

dat de loop der omstandigheden in de komende jaren

ruim baan zal laten aan het particulier initiatief, zodat de

noodzaak van centraal commercieel optreden achterwege

zal blijven of althans tot uitzonderingsgevallen zal

kunnen worden beperkt.

‘s-Gravenhage.

N. H. BLINK.

Het Belgische bouwbedrijf in
1955

De bouwindustrie heeft in de loop van het jaar 1955

het Vrij hoge activiteitspeil behouden dat zij sedert enkele

jaren heeft gekend. De door de pessimisten jaar in jaar
uit voorspelde inzinking, namelijk in de woningbouw,

heeft zich nog steeds niet voorgedaan en de publieke

sector ontving eveneens een behoorlijk volume van wer-

ken. Deze eerste beweringen worden gestaafd door een

reeks vaststellingen die.wij hierna even willen opsommen.

De activiteitsindex voor de bouwnijverheid, die maan-

delijks door de ,,Agence Economique et Financière”

(,,Agefi”) wordt opgemaakt, toont aan dat, met uit-

zondering van de maand maart, de activiteit steeds

boven het peil yan 1954 lag en dat zij, behalve voor de

eerste drie maanden van het jaar die steeds sterk beïn-

vloed worden door de weersomstandigheden, ook be-

stendig boven het gemiddelde van 1953 stond.

De tewerkstelling, volgens gegevens welke door het

Nationaal Instituut voor de Statistiek bij 1.040 onder-
nemingen worden verzameld, bereikte een hoger peil

dan in 1954 vooral tijdens de tweede helft van het jaar

en dit zowel in de openbare als in de private sector.

Het daggemiddelde der volledig werklozen slonk van

maand tot maand om in augustus en september beneden

9.000 te dalen, terwijl het algemeen totaal der volledig

en gedeeltelijk werklozen rond 11.000 schommelde.

Er is dan ook in bepaalde streken een spanningontstaan

die er de bevoegde kringen van de bouwnijverheid heeft

toe aangezet de Eerste Minister te verzoeken de toe-

passing van het systeem der tewerkstelling van werk-

lozen door de openbare besturen te herzien teneinde
zoveel mogelijk werkkrachten aan de bouwindustrie

voor te behouden. Aandit verzoek werd gehoor gegeven

door aan de bevoegde diensten opdracht te geven de

werkkrachten bij prioriteit ter beschikking van de in-

dustrie te stellen wanneer dezë om arbeiders vraagt.

Het aantal tewerkgestelde werklozen is trapsgewijze

gedaald van meer dan 36.000 in augustus tot 23.000 in

december.

Deze enkele elementen waarover wij hier niet verder

dienen uit te weiden bevestigen dat de bouwindustrie in

het voorbije jaar een grote activiteit aan de dag legde

terwijl er thans geen teken te bespeuren valt van een da-

lende tendentie op korte termijn. Alles bij elkaar geno- –

men kan worden gezegd dat de bouwactiviteit zich in

1955 stabiliseerde.

Hierna nemen wij eerst de verwezenljkingen van de

bouwnijverheid in
1955
onder ogen waarna wij enkele

voor de bedrijfstak zeer belangrijke gebeurtenissen

nader zullen toelichten.

De particuliere sector.

De wet van 29 mei 1948, ook wel wet De Taeye ge-

noemd, welke tot doel heeft premies toe te, kennen aan

particulieren voor het bouwen van bescheiden woningen,

heeft sedert 1949 een gevoelige impuls aan de woningbouw

7T

25april 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

389

gegeven. Door het Koninklijk Besluit van
25
september

1954 werd het verkrijgen van deze premie aan nieuwe

voorwaarden verbonden en daaruit schijnt wel, op grond
van de voorhanden zijnde cijfers, in 1955 een verminde-

ring van het aantal toegekende premies te zijn ontstaan,

zoals uit onderstaande tabel blijkt.

Jaar

1
Toegekende
premies

23.667
14.195

1948-1949 …………..18.083
1950

……………..

15.390
1951

………………

18.809
1952

……………..
1953

……………..
1954

……………..
18.769
1955

……………..
12.094

Deze vaststelling, wat betrefde sociale woningbouw

door het privaat initiatief, wordt eveneens parallel waar-

genomen bij het aantal door de Algemene Spaar- en

Lijfrentekas toegestane leningen zoals blijkt uit de cijfers

aangehaald door het verslag namens de Commissie

voor de Volksgezondheid en het Gezin van de Kamer

der Volksvertegenwoordigers.

Jaar
Toegestane
leningen

1952

…………….
12.618

1951

……………..7.237

16.557
1953

……………..
1954

……………..
16.955

1955

……………..
13.109

Hetzelfde verschijnsel stelt men trouwens ook vast

wat de verrichtingen van het Woningfonds van de Bond

der Kroostrjke Gezinnén betreft, waar ook minder

leningen werden toegekend in
1955.

Jaar

leningen

1950
………………
1.690
1951……………..975
1952

…………….

..
..1.372
1953 ……………..1.872
1954
…………….

2
..125
1955
……………

1.158

Het besluit van
25
september 1954 werd evenwel door

een ander van 30 december 1955 gewijzigd in de zin van

een versoepelde toepassing van het systeem. Het is noch-

tans te vroeg om de repercussies van deze nieuwe toe-

stand te onderscheiden.

Voor de Nationale Maatschappij voor de Kleine

Landeiendom evolueerde de toestand als volgt:

Aantal
Jaar

Woningen
gebouwd

2.782
2.144
2.020

1950

……………..
1951

……………..
1952

……………..
1953

……………..1.797
194

…………….
1955

……………..
2
..122
1.572

Wat de Nationale Maatschappij voor Goedkope

Woningen en Woonvertrekken betreft volgen wij de

evolutie op onderstaande tabel:

.

Jaar

Aantal woningen gebouwd en in aanbouw

engezins-
,Woonvcr-
woningen
trekken
Totaal

5.409
7.049
2.013
503
2.516
5.902
1.476
7.378

1950

……………….1.640
1951

……………….

6.598
1.650
8.248
1952

……………….
1953

……………….
6.700
1.675
8.375
1954

……………….
1955

……………….
6.879
3.350
10.229

Het door deze maatschappij voor 1955 bereikte aantal

woningen is een recordcijfer. Het is een gevolg van de

bijzondere inspanning die door de Nationale Maatschappij

werd geleverd ten gunste van de Belgische en vreemde

werklieden, tot opruiming van de krotten en van de

nijverheidsbarakken. Er schijnt zich dus in de sôciale

sector een verschuiving van de individuele bouw naar de

maatschappijen voor woningbouw te hebben voorge-

daan.

Het jaar 1955 was eveneens het eerste waarin de wet

van 8 maart 1954 op het bouwen van middelgrote wo-

ningeh van toepassing werd. Het dient evenwel gezegd

dat dit eerste jaar een ontgoocheling werd daar er op 15

november 1955 slechts 36 leningen op grond van deze

wet werden toegestaan.

De strijd tegen de krotwoningen werd verder doorge-

voerd met volgende resultaten.

Aantal gesloopte
Jaar

ongezonde ‘
woningen

1952

399
1953

558
1954

692
1955

501

In zijn geheel beschouwd, en al bleef hij dan een weinig

onder het niveau van 1954, kende de woningbouw in

1955 toch een goed jaar wanneer men zich er toe bepaalt

een vergelijking te maken met de vorige jaren.

Terloops zij er echter op gewezen dat tegenover de

werkelijke woningbehoeften de behaalde resultaten niet

bevredigend kunnen worden genoemd. Inderdaad, zonder

hier in de veel omstreden kwestie van de schatting der

behoeften te willen stelling nemen, kunnen wij alleen

vermelden, dat de vooropgezette cijfers verschillen van

50.000 tot 70.000 woningen die jaarlijks zouden moeten
worden gebouwd. Wij moeten vaststellen dat het laagste
cijfer, 50.000 woningen, het thans bereikte peil nog aan-

zienlijk overschrijdt.
De publieke sector.

Het is vrij moeilijk een juist beeld te geven van de

activiteit in de publieke sector. Er werd reeds vroeger

gezegd dat er, wat de tewerkstelling betreft, een zekere

stijging valt waar te nemen al is die dan ook minder groot

dan voor de private sector.

,,De Bouwkroniek” in een op 19 februari 1956 ver-

schenen studie over ,,De bouwbedrjvigheid in de laatste

vier jaren” geeft, wat de publieke sector betreft, e,nkele

zeer interessante gegevens die wij zo vrij zullen zijn

hierna over te nemen. Zij hebben betrekking op de in-

vesteringen welke door de departementen van Openbare

Werken en van Wederopbouw, Verkeerswezen, Volksge-

zondheid en Landsyerdediging werden verwezenlijkt.

Wat heL Ministerie van Landsverdediging betreft wordt



RECTIFICATIE

In het speciale nummer

:
,,RIJDEN, VAREN, VLIEGEN”

• . van ,,E.-S.B.” dat 18 apriljl. verscheen, werd


in de advertentie van de Nederlandse Export

Combinatie op blz. 348 abusievelijk een ver-

keerd telefoonnummer vermeld. Voor much-

tingen over deze combinatie gelieve U n i et

03400-25892 te draaien, doch 0 3 0 – 2 5 6 3 2.

:


•••.•U•••••••••••• • ••••••••••••••••••

In mln. Rp.’s

Bankb. circ
……………………………
Rek.crt. bij B.I.

……………….
………
Afgifte eigen kantoren
B.I
.

…. …………..

Munten en muntbil. (ca.)
………………..

1955

1

1955

1
1956

8.222
8.151
7.607
2.178
1.877 1.676
82
II
10
10.482
10.039
9.293
730
775 775
11.212
1
10.814
1
10.068

390

EONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

25 april 1956

alleen rekening gehouden met werken van burgerlijke

bouwkunde. Zoals uit volgende tabel blijkt, lagen de

investeringen van deze vier ministeries licht boven deze

van vorig jaar doch gevoelig beneden die van 1952 en

1953. De oorzaak ligt vooral bij de vermindering der

investeringen voor rekening der landsverdediging.

De provincies en gemeenten hebben eveneens een zeer

belangrijk deel in de openbare investeringen vooral

wanneer men er de werken bijvoegt die in het kader der

tewerkstelling van werkloen werden uitgevoerd en die

kunnen

worden geraamd op
fr.
1,5 mrd. in 1955 en
fr. 2,5
mrd. in
1954.
Ten slotte-hebben wij dan nog de parasta-

tale instellingen (huisvestingsmaatschappijen niet inbe-.

grepen) die licht onder het niveau van 1954 bleven

Investeringen in mln. fr
.

1952
1953
1954
1955

10.970
7.630 7.950
Gemeenten eis Provincies

…………..
5.500
6.000 6.500
8.000
Ministeries

………………………10.520

1.625
1.340
1.190
,Parastatate instellingen

……………..1.450
Totaal

…………………………..
17.470
18.595
15.470 17.140

Het peil van 1955 ligt dus boven dit van 1954.
Oudergem.

J. LEMMENS.

-Economische kroniek van Indonesië

(le kwartaal 1956).

1. Mijlpalen in de politiek; data vor de economische
De zicht b are geld ci r c u lat ie.
kroniek.

De Unie is opgezegd. Het benoemde Parlement heeft
plaatsgemaakt voor een gekozen Parlement. Kabinets-

wisseling. Drie belangrijke politieke gebeurtenissen op

vrijwel hetzelfde ogenblik. Elk voor zich zou het uit-

gangspunt kunnen zijn van een economisch-historische

beschouwing enerzijds en van speculaties over de moge-

lijke en waarschijnlijke gevolgen van de betrokken ver

andering anderzijds. . –

,,De economische betekepis van de Unie en van haar
opzegging”; ,,Kabinetten gingen, het Parlement bleef”;

,,Het Kabinet Burhanuddin Harahap – een wedstrijd

tegen het horloge”. Drie films van een samenhangend

geheel van handelingen, waarbij de verschillen in het

filmisch produkt voortvloeien uit het verschil in stand-

plaats
van
de cameraman enerzijds en het verschil in

,,kijk”. op de dingen die voorbij trokken anderzijds.

Maar als hun produkten goed zijn, zullen in de rand-

partijen of op de achtergrond in de film van de een,

beelden uit de films van de beide anderen te herkennen

zijn.

Vele cameralieden hier en elders hebben zich aang-

trokken gevoeld tot een bepaalde episode en tot e-

paalde aspecten van de lange en brede stroom van bonte

gebeurtenissen.

Uw kroniekschrijver staat thans voor de tiiak uit a,

deze min of meer door belichtingseffecten en montages

beïnvloede opnamen een film op te bouwen, die als

,,journaal” bruikbaar is. Brokstukken van de ontwikke-

lingen in de allerlaatste tijd; met af en toe een ,,fiash

back” als steun voor de beoordeling van de relatieve

betekenis van de feiten vanhet ogenblik.

2.
,,Close-ups”.

De contante deviezen.positie.

De contante deviezenpositié van Indonesië ziet er

op het ogenblik aanzienlijk beter uit dan op het moment

waarop het vorige Kabinet aan het bewind kwam (10

augustus
1955).

In mln. R6.’s

‘ 1953
1954
1018/
28/12t
29/3]
1956

Goud

………………
2.777
1.688
1.055
953
953
953
Dcv. fonds

……….
-751
924
-278

141
448
60
Vord. in vr.crt. a)

Bank Indonesia
674

..

550
383
404
516 517
Overige banken
……..
883
..
711
597
600
800
800
Totaal

………….
3.583
2.025
1.757 1.814
2.717 2.330

a) Saldi vorderingen in vreemd crt. zijn soms geschat. Het saldo ,,Vord.vr.crt.”
der ,,Overige Banken” dd. 28 maart 1956 is een
grove
benadering.

– De zichtbare geldeirculatie ziet er thans eveneens

beter uit dan acht, maanden geleden.

Er is geen reden aan te nemen, dat de rekening-courant-

saldi bij de
particuliere
banken per ultimo maart een

noemenswaard hoger bedrag te zien zullen geven dan

op 30 nôvember
1).
Daaruit zou dan volgen dat in de

periode van 10 augustus 1955 tot eind maart 1956 de

totale circulerende geldhoeveelheid met ruim Rp. 1 mrd.

is teruggelopen. Niet minder dan ca. Rp.
750
mln. hier-

van viel in het eerste kwartaal 1956.

In mln. Rp.’s
31-3-’55
31-8
2
55
30-11-’55

Totaal deposito’s
3.802

4.054
3.716 2.077
1.801
(mci.
afgifte eigen
88
2.272

.
82
2.159
.80
Rek.crt. saldi B.i……2.184

kantoren)
1.881

Overige banken
1.530
1.895
.1.835

Disconto’s en voorschotten op onder-

pand.

,,Disconto’s en voorschotten op onderpand” bij de

afd. Bankzaken van de Bank Indonesia zijn sterk toege-

nomen. Dit zou de indruk kunnen wekken, dat de Bank

Indonesia rechtstreeks- voorzien heeft in de krediet-

behoefte van het bedrijfsleven toèn de liquiditeitszorg

bij de overige banken verdere uitzetting der kredieten

bezwaarlijk maakte. Het overgrote deel van de toename
in deze post houdt echter verband met kredieten aan het

Voedingsmiddelenfonds ter financiering van de rijst-

importen. Daarnaast is deze post opgelopen dpor een

toename van de herdisconto’s. De grote mutaties in

het uitstaande bedrag aan ,,Disconto’s en voorschotten”

houden dan ook nauw verband met het ongelijkmatige

verloop aan uitgaven voor de rijstimport enerzijds en

ontvangsten uit de rijstverkoop anderzijds.

‘) Door vergelijking van het
Iotoalder
,,deposito’s” met de rekening-courantsaldi
bij de
BI.
op de tijdstippen waarop eer, weekstaat-datum samenvalt met de laatste
van een maand, is het mogelijk een idee te krijgen van de grootte eis de mutaties
van de rekening-courantsaldi bij de overie banken.

25
april 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

391

,,Disconto’s en voorschotten op onderpand”
bij de Bank Indonesia

(in mln. Rp.’s)

29-12-

31-3-

29-6-

28-9-

28-12-

25-1-

29-2-

29-3-
1954

1955

1955

1955

1955

1956

1956

1956

500

314

334
1
477

1.062

664

919

728

De ,,Voorschotten aan de Regering”:

Deze zijn blijkens de weekstaten van de Bank Indonesia

ook in dit verslagkwartaal per saldo nog iets gedaald.
De scherpe stijging in januari is meer dan gecompen-

seerd door de daling .in februari. Maart gaf vervolgens

weer een belangrijke toename te zien.

Voorschotten aan de Regering van de Bank Indonesia

(in r1n. Rp.’s)

10-8-1955
1
28-9-1955
1
28-12-1955
1
25-1-1956
1
29-2-1956

29-3-1956
5.935

5.781

4.156

4.443

3.787

4.130

In de vorige kronieken is in principe reeds uiteenge-

zet hoe het de Regering mogelijk was haar voorschotten

van de Bank Indonesia in zo belangrijke mate te be-
perken. Uit de cijfers, die de Bank Indonesia in haar

laatste Bulletin publiçeerde (blz. 7 t/m 9), blijkt thans,

dat de vooruitbetalingen door, importeurs in het 4e –

kwartaal 1955 met niet minder dan ruim Rp. Z mrd.

toenamen.
Hieruit is dan oôk te verklaren, dat, ondanks

-het feit dat de overige ontvangsten van de Overheid

enige honderden miljoenen bij de uitgaven achterbleven,

toch het saldo ,,Voorschotten aan de Regering” zo sterk

kon teruglopen.

Ook is er vroeger reeds op gewezen, dat de vooruit-

betalingen van de importeurs mee kunnen helpen ter

dekking van nieuwe kas tekorten van de Overheid, zo-

lang en voor zover het totale bedrag der vooruitbeta-

lingen
toeneemt.
Dit totaal neemt cet. par. slechts toe,

indien het bedrag waarvoor nieuwe importvergunningen
worden aangevraagd groter is dan het bedrag, waarvoor

importeurs (na verkregen vergunning) deviezen kopen,

resp. restitutie ontvangen ingeval hun aanvrage wordt
afgewezen. In het tegenovergestelde geval neemt eet.

par. het tçtaal der vooruitbetalingen af, hetgeen een

evenzo grote stijging in de geldbhoefte van de Overheid
veroorzaakt. Zo lijkt de sterke daling in de voorschotten

in de loop van februari wel verklaard te kunnen worden

uit een zodanige stroom van aanvragen, .dat de achter-

stand bij het Bureau Handelsdeviezen snel toenam en
daarmede ook het saldo van de rekening ,,Vooruitbe-

taling van .importeurs”.

Mi.v. 1 maart mochten de banken geen nieuwe aan-
vragen meer accepteren – enkele uitzonderingen daar-

gelaten -. Het Bureau Handeisdeviezen probeerde zijn

achterstand weg te werken, gaf vergunningen af en daar-

mee verminderde het saldo ,,Vooruitbetaling van im-

porteurs” voor het T.P.I.-deel in de daling vtn de

importeur en stegen de ,,Voorschotten” welke 4e Rege-

ring bij de Bank Indonesia moest opnemen. Het effect

van de beperking der mogelijkheden tot het in4ienen

van nieuwe aanvragen komt slechts gedempt tot uiting
in de stijging van de ,,Voorschotten aan de Regering”,

omdat met ingang van 12 maart de banken de stortingen

vaiî de importeurs niet meer eens per week maar dage-

lijks moesten overboeken.

Nu sinds 26 maart de banken weer alle aanvragen

voor import mogen accepteren, zal het bedrag aan

,,Vooruitbetalingen van importeurs” wel weer even op-

lopen.

3.
Spelkansen,

regie en belichting.

Het spel, dat de vorige Regering op economisch ge-

bied heeft laten zien, was gedurfd en vaak knap. Het

getuigde veelvuldig van vakmanschap en psychologisch

inzicht. Wat de hoofdrolvert1kers er(an gemaakt heb-

ben, ondanks de vaak zwakke plekken in de bijrollen,

verdient grote waardering. Ten volle is gep?ofiteerd van

de ogenblikken, dat de omstandigheden gunstig waren

voor opnamen. En wie zal de regie verwijten, dat zij

door kundige enscenering en belichting een zo gunstig

mogelijke indruk wilde maken?

Wel is het nodig de toeschouwer erop te wijzen, dat
op het moment waarop de nieuwe Regering de leiding

heeft overgenomen, een stadium bereikt is, waarin de

mogelijkheden tot spectaculaire resultaten bepaald ge-

ringer zijn geworden. Zij verdient reeds alle waardering

als ij erin slaagt, ondanks minder gunstige ontwikke-

lingen in de externe omstandigheden, in de loop van

1956
het vertrouwen in een ,,happy ending” te ver-

sterken.

In drie maanden tijd daalden de rubberprijzen met

ruim 30 pCt.

RSS Ifob Singapore in Str. $ cts. per lb.

jan. jan.
jan:
6-4
6-7
5-10
28-12
25-1
22-2 29-3
1953 1954 1955
1955
1955
1955
1955
1956
1956
1956
89
1
931
89
41
125
41
134

128e
110411
95J
1

De beweging in de prijzen van de andere exportpro-

dukten is niet van dien aard, dat van enige compensatie

voor de tegenslag in rubber kan worden gesproken.

En als de rubbermarkt zich niet Vrij spobdig krachtig

herstelt, zullen de gevolgen van deze daling in wereld-.
marktprijzen tot uiting komen in een vermindering van

de deviezenreserves. Een ontwikkeling in scherpe tegen-

steffing tot die welke tijdens het vorige Kabinet te zien

was.

Dit zal men de nieuwe Regering echter niet mogen

aanrekenen. Voor vele grootlandbouwbedrijven wordt

het m6eilijk de produktie te continueren nu de reeds zo

langdurende wanverhouding tussen opbrengsten en

kosten tot acute liquiditeitsmoeilijkheden heeft geleid.

Daarenboven zal al spoedig in de contante deviezen-

positie (zie § 2) tot uiting komen, dat de te verwachten

deviezenontvangsten en -betalingen uit lopende ex- en

importcontracten op ultimo maart een, ongetwijfeld

belangrijk, negatief saldo vertoondei.
,Jn
de eerste 4

maanden van zijn bestaan (september t/rn december

1955)
gaf het Bureau Handeisdeviezen gemiddeld voor
bijna Rp. 600 mln. per maand aan importvergunningen

af; in het eerste kwartaal voor ruim Rp. 900 mln, ge-

middeld per maand.

4. Rijst.

Tegenover het feit, dat de nieuwe Regering weinig

kans heeft een snelle verbetering in de deviezenpositie

te laten zien, staat, dat de rijstprijs eindelijk weer duide-

lijk in dalende richting beweegt. Dat dit een gevolg is

van het afkomen van dejiieuwe oogst en van de rijst-

importen welke nog door de vorige Regering zijn voor-
bereid zal de massa van het rjstkopend publiek nauwe-

lijks interesseren. Of een snelle daling van de rijstprijs

voldoende zal zijn om het aantal arbeidsgeschillen aan-

zienlijk te beperken valt te betwijfelen. O.a. is hierbij te

denken aan de reacties, die het zal geven als een aantal

392

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

25april1956

grootlandbouwbedrjven niet in staat zou lljken de

van hun verlangde ,,lebaran”-uitkering te betalen.

Kleinhandelsverkoopprjzen rijst te Djakarta

(in Rp.cts. per liter)
geldende op
de 3e dinsdag in:

aug.
jan.
febr.

13-3
20-3
5-4
-.
1955.
1956 1956
1956
1956
1956

Binnenlandse rijst’
le

kwaliteit

..
254
397,5
Buitenlandse

rijst
411,5
450 400
380

le

kwaliteit

..
240 293,5
306,5
350 300
280

Het in de loop van de tijd toenemend prjsverschil

tussen binnen- en buitenlandse rijst is waarschijnlijk te

verklaren uit het feit, dat het aanbod van binnenlandse
rijst relatief

steeds kleiner werd en algemeen geprefe-

reerd werd boven de hier verkrijgbare buitenlandse

kwaliteiten.

Import van rijst in 1955 en 1956

jan.t/m Juli

aug.

Sept.

okt.

nov.
gemiddeld

tons
….

1.000

5.700

15.138

20.772

30.692 47.468 95.346
x 1.000 Rp.

1.741

13.394

31.522 42.384
1
60.233

86.829 1137.564

,,Als de rijst duur is, is alles duur” is vèler mening.

Het zou te ver voeren, hier te analyseren onder welke

omstandigheden deze uitspraak te aanvaarden zou zijn.

Zij geldt in elk geval niet zonder meer voor goederen

wier prijsbewegingen hopfdzakelijk beïnvloed worden

door de fluctuaties in buitenlandse prijzen. Wél is het

een ervaringsfeit, dat als de’ rjstprjzen stijgen
vele

Overzicht van gewogen indexcijfers voor verschillende

goederengroepen op basis van prjsnôteringen op pasars te

Djakarta.

Indexcijfers
Goederen-
Aantal

_________

1955

1956
ten

groep

SOor-

aug.

dec.

jan.

febr.

6-3

13-3

20-3 1 27-3 1

3-4

1. Binnenlandse
produkten:
Rijst
8

100

138

155

166

172

179

157

151

147
vlees en vis

13

100

lOO

101

102

103

102

102

101

100
Eieren

2

100

102

98

118

114

108

108

108

104
Groenten

9

100

86

91

, 92

94

94

93

92

91
vruchten ….

6

100

102

102

108

107

108

107

106

105
Kruiderijen,
Zout

.7

lOO

104

112

134

136

136

137

138

136
Meelsoorten

4

100

83

90

96

97

98

98

99

99
Klapperotie

1

100

99

99

99

98

99

99

99

98
Koffie,

thee,


suiker

….

3

100

93

93

94

94

94

94

95

95
Branstoffen ..

5

lOO

98

105

108

109

109

109

108

108
Confectie

..

3

100

70

68

66

66

66

66

64

63
H. Imp.prod.:
Gecons. levens.
middelen . .

4

100

74

73

79

79

78

77

77

76
Textiel
(p. meter)

7

100

61-

60

61

60

60

60

58

58
Diversen (bin-
nend.

cig,
imp. lucifers,
cement, spij-
kers)

….

6 –

100

87

83

85

90

90

90

89

88

Bron: C.K.S.

INGEZONIWN STUK

andere prijzen mee optrekken; en omgekeerd. Dat wil

echter geenszins zeggen, dat de prijzen van die andere

goederen procentueel ongeveer gelijke veranderingen

vertonen als de rjstprjzen. In de laatste 8 maanden

waren de relatieve bewegingen in de prijzen die een posi-

tieve correlatie met de rijstprijzen lieten zien, .veel kleiner

lan die bij de rjstprjzen.

5. Buitenlandse hulp.

I

Inmiddels is de reeds eerder besproken overeenkomst
tussen de Verenigde Staten en Indonesia inzake deleve-

ring van landbouwsurplusgoederen getekend.

Deze overeenkomst omvat: . —

250.000 ton rijst
………………………………
voor $ 35,8 mln.
/

5.500 ton tabak

……………………………..
voor ,, 15,0
ca. 206.000 baat katoen te verwerken:
in het buitenland
……..
.. 25,Q

in het binnenland

…… ..
11,0
ca. 35.000 ton meel

…………………………………..
5,0
transportkosten

……..
..
4,9

Totaal

…………………… ….. … …………….

$ 96,7 mln.
of ruim Rp. 1,1 mrd.

Voorts zijn nog qnderlandelingen gaande over de

levering van $ 8 mln, aan melkpoeder.

Het is de bedoeling dat deze overeenkomst in de loop

Van de komende twee jaar zal worden uitgevoerd. In-

donesia behoeft voor deze goeleren geen deviezen te

betalen. De tegenwaarde in Rupiah’s word top een speciale

rekening gestort. Uit deze fondsen kan de Amerikaanse

ambassade haar Rupiah-behoeften dekken tot een

maximun

i…van 20 pCt. van het fonds en het restant kan,

in overleg met de wederpartij, aangewend worden voor
kredieten voor ,,opbouwdoeleinden in het binnenland”.

,Hoewel de. financiering van de Amerikaanse Ambas-

sade uit deze middelen indirect dollars kost, blijft er

toch voldoende over, om van een zer belangrijke hulp
te mogen spreken. Deeerste rijst, die onder deze over-

eenkomst geleverd zal wordèn, mag reeds in mei a.s.

worden verwacht:

Dank zij deze hulp, die op minstens 500 mln. ,,devie-

zen”-rupiahs voor dit jaar neerkomt, is er een kans,

dat 6ok bij tegenvallende exportopbrengsten; een import

zal mogelijk blijven, waarbij de binnenlandse voorziening

met consumptiegoederen op een redelijk peil gehouden

kan worden, de industriële produktie kan worden opge-

voerd, stabilisatie van het prijsniveau mogelijk blijft

en ‘infiatoire spanningen kunnen wqrden vermeden.

De nieuwe Minister van Economische Zaken heeft

reeds doen weten, dat het in de bedoeling ligt het tot nu

toe gevolgde systeem van indirecte regulering van de

import te continueren.

Hoewel de nieuwe ,,cast” in verschillende opzichten

met mindër licht moet werken, is met goed spel toch een

appreciabel resultaat bereikbaar.
Djakarta, 12 april 1956.

Prof. Dr. A. KRAAL.

Schatkist en spaarinstellingen

– Mr. H. F. van Leeuwen te Laren schrijft ôns:

In het artikel van Drs. Bosman aangaande de liquiditeit

van spaarinstellingen in het nummer van 21maart wordt

een citaat uit een in de Tweede Kamer door mij gehouden

rede aangehaald, waar een kritisch commentaar op wordt

gegeven.

In de geciteerde uitspraak zijn twee stellingen opgesloten:

1
°
. dat het niet juist
.
is dat de Schatkist dienst doet als

centraal iiquiditeitsreservoir;

2
°
. dat het niet juist is dat de Schatkist,onderscheid makt

in rentetarieven al naar de geldgever.

Het ging om f.
365
mln., waarop een speciale rente

25 april1956

ECONOMISCH-STATISTISÇHE BERICHTEN

393

werd vergoed. Ruim f. 300 mln, was afkomstig van spaar-

banken en boerenleenbanken. Toen de opmerking ge-

maakt werd, werd op deze rekeningen eei rente vergoed

die 1 â 11 pCt. uitging boven de algemeen. geldende rente.

Het ging dus om, laten wij zeggen, een uitgave van f. 4 â

5
mln., welkeik als een subsidie heb gekenschetst.

Ad stelling 1.

Dat de Schatkist optreedt als liquiditeitsreervoir voor,

wie dan ook, is in mijn ogen verkeerd. Men zal mij tegen-

werpen dat in feite de Schatkist deze functie verricht

doordat de banken voor hun liquiditeit steunen op schat-

kistpapier, welk schatkistpapier ook op betrekkelijk korte

termijnen vervalt. Nu was dit juist de wonde plek in ons

financiële systeem, hetwelk in 1950 geleid heeft tot het

toezicht op het kredietwezen, ingevoerd zgn. terwille van

de liquiditeit van de banken. In wërkelijkheid ging het

om de liquiditeit van de Schatkist. Want doordat de

banken gedwongen werden schatkistpapier in portefeuille

te houden, werd de liquiditeit van de Schatkist hersteld.
Schatkistpapier en vorderingen op de-Schatkist vormen

in wezen geen liquiditeit. Slechts aan een klein deel van het

schatkistpapier kan wezenlijks liquiditeit worden toe-

gekend. Dit zij volledigheidshalve opgemerkt. Immers,

wanneer zoals bij ons december en januari grote be-

lastingbetaalmaanden zijn, waarin bedrijven en personen

hun liquiditeiten aan de Schatkist afdragen, dan heeft

het schatkistpapier dat in die periode afloopt tot dé be-

dragen van extra betalingen een echt liquiditéits-karak-

ter. De banken verliezen saldi die gecumuleerd zijn voor

de belastingbetaling, storten de gelden in ‘s Rijks Kas

en uit ‘s Rijks Kas yordt schatkistpapier afgelost, welke

aflossingen de banken nodig hebben in verband met hun

teruglopende saldi.

Voor het overige berust de liquiditeit van schatkist-

papier op de mogelijkheid van delging door overschotten

in ‘s Rijks Kas resp. door delging door het aangaan van

lange leningen. Aangezien deze mogelijkheden beperkt

zijn enzeer zeker de mogelijkheid tot consolidatie in tijden

van spanning nauwelijks bestaat, is de werkelijke liqui&

teit, verscholen in schatkistpapier en vorderingen op de

Schatkist, tot betrekkelijk geringe omvang beperktl

Vandaar dan ook dat het bijzonder toete juichen is dat

de Schatkist haar tactiek verlaten heeft om zoveel mogelijk

met kort papier te financieren en overgegaan is tot een

semi-consolidatie van vlottende schuld in het bankwezen

door de uitgifte van 10-jarig papier en voor het overige

haar tarieven zo heeft gesteld dat de gemiddelde looptijd

van het schatkistpapier aanmerkelijk is verlengd.

Men is daarin goed geslaagd. Een onverhoedse ader

lating van de Schatkist in moeilijk te verdragen omvang,

doordat de houders van schatkistpapier dit bij afloop niet

weer afnemen, kan eigenlijk niet meer geschieden. Indien

en voor zover echter de Schatkist zich leent voor het op-

nemen an deposito-gelden, dié op korte termijn opvraag-

baar zijn (voor de betrokkenen zijn het liquiditeitsreke-

ningen), is zij op de verkeerde weg. Wanneer een beroep

op \de geldliquiditeiten in het land wordt gedaan, dan

dient zulks zijn weerspiegeling te vinden in een zekere

schaarste op de geidmarkt en zijn weerslag te vinden in de

rentestand. Dit zal niet gebeurn indien men gelden kan

putten uit de Schatkist die daar op korte termijn zijn

uitgezet, of indien zich in de handen van de geldinstituten

veel kortlopend schatkisipapier bevindt. Het rente-

mechanisme zal alleen maar werken indien opvragingen

tot verkrapping leiden en daarom moet de Schatkist zo

min mogelijk de rol van centraal liquiditeitsreservoir

spelen, doch deze overlaten aan de daarvoor aangewezën

organen, d.w.z. aan het bankwezen. Het bankwezen als

geheel gezien kan die rol vervullen doordat decirculatie-

bank goud en deviezen aanhoudt en doordat de banken

kortlope.nde vorderingen op het buitenland hebben en

vooral ook uitzettingen en kredietgeving met ‘self-

liquidating,karakter. Dit zijn financieringen van goederen-

voorraden boven de minimum behoefte en kredietver-

strekkingen welke zichzelf amortiseren uit lopende in-

-komsten. Al deze middelen tezamen vormen de centrale

liquiditeit van een land en, zoals reeds opgemerkt, slechts

een klein gedeelte van het schatkistpapier heeft een reële

liquiditeitsfunctie. –

Indien e.e.a. in het oog gehouden wordt, volgt daaruit

dat bij een gezond gedstelsel de Schatkist geen deposito’s

moet aannemen, op korte termijn Èpvraagbaar, voor

liquiditeitshandhaving der deposanten.

Ad stelling 2.

Onder Lieftincks bewind heeft zich een theorie van

deelmarkten ontwikkeld, waarop verschillende renten ver-

antwoord zouden zijn. Deelmarkten zijn er altijd ge-

weest in die zin, dat op de prolongatiemarkt een andere

rente gold als op de dscontomarkt; dat 4e rente voor

langer geld afweek van de rente voor korter geld. De

oorsprong van het verschil was gelegen in oorzaken van
verschil in liquiditeit van de uitzetting en van risico’s en

boniteit gelegen aan de zijde van de
geldnemer.
Niet in het

verschil van het karakter van de
geldgever.
Baseert men

daarop verschillen in rente; dan komt een element van

subsidie of speciale begunstiging naar voren.
De zgn. dëelmarkt-theorie werd dus verkeerd tpegepast

door het karakter van de,geldgever erinte betrekken. Zo

ontstond er een zekere illekeur, waardoor aan bepaalde

deposanten bepaalde faciliteiten werden verleend en aan

hen rente werd toegekend die geen verband meer hield

met de algemeen geldende rente. Opgemerkt moet hierbij

worden dat het er hierbij niet om gaat hoelang après tout

de gelden in de Schatkist zijn gebleven, maar om de op-

zeggingstermijn. Hetgeen de geldgevers meer krijgen dan

de algemeen geldende rente noem ik een verkapte subsidie

en ik meen dat’dezaak op deze wijze zuiver is gesteld.

Indien subsidies gegeven worden om redenen van alge-

meen belang, moet dit openlijk geschieden en niet op

verscholen wijze in rentetarieven. En daarom ging het in

de discussie. –

NASCHRIFT

Wat de eerste stelling van Mr. Van Leeuwen betreft

zou ik er om te beginnen
op
willen wijzen, dat het de

spaarinstellingen op zichzelf betrekkelijk onverschillig

kan laten welke vorm hun liquiditeiten hebben. Het

gaat er in hoofdzaak om
dat
er activa zijn die als zodanig

dienst kunnen doen. (Hetzelfde geldt voor de algemene

bankén). Nu zegt de heer Van Leeuwen: de ,spaarin-

stellingen kunnen als liquiditeit eell tegoed bij een alge-

mene bank aanhouden en de algemene banken op hun
beurt kunnen zorgen voor liquiditeiten in de vorm van

kortlopende vorderingen op het buitenland en
1
uitzet-

tingen met seifliquidating karakter. In feite is het zo

echter niet geweest; in feite heeft het schatkistpapier

voor de algemene banken de rol van liquiditeit vervuld,
doch dan wordt het begrijpelijk dat de spaarinstellingen

liever rechtstreeks bij de Staat belegden dan via het

bankwezen.

394

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

25april1956

Nu moet verder worden bedacht, dat dit schatkist-

papier in hoofdza’k uit de oorlog dateert en de Staat

het alleen heeft gecontinueerd Een andere politiek zou

bij de gewijzigde verhoudingen in’ het bankwezen tot

grote moeilijkheden aanleiding hebben gegeven.
Mr. Van Leeuwen stelt dan: dat•schatkistpapier en die

schatkisttegoeden vormen geen wezenlijke liquiditeit.

Ik zou daarop willen antwoorden: voor de financile

instelltngen in ieder geval wel; zij kunnen er immers

zeker van zijn dat de Staat na afloop van de overeen-

gekomen termijn het geld terugbetaalt en daar gaat het

om. En als we het sociaal-economisch bezien, wat is

dan wel ,,wezenljke” liquiditeit? ,,Self-liquidating acti\a”

is het antwoord van mijn opponent, ,doch dit ontken ik.

Deze goederenfinanciering lijkt op zichzelf bezien zo

eenvoudig af te lopen, doch als een opzegging op grote

schaal zou plaatsvinden, dan zou het bedrijfsleven

wegens het verbreken van de continuiteit in ernstige

moeilijkheden komen. Het zou overigens interessant

zijn te weten welk deel van de uitstaande kredieten der

banken als self-liquidating in de zin van Mr. Van Leeu-

wen kan Worden beschouwd.

Hoe dit ook zij: de financiële insteffingen hebben be-

hoefte aan liquide activa en het was ih de gegeven om-
standigheden alleen de Staat die deze kon verschaffen.

Het is best mogelijk. dat in de toekomst andere activa

die rol van liquiditeit gaan overnemen en dan kan ik

daar noch over treuren, noch over juichen.

Ten aanzien van de twçede stelling wil ik er op wijzen,

dat voor te vergoeden rente naast de opzeggingstermijn

beslissend is de aard van de toevertrouwde gelden. Zo

zal een algemene bank veelal bereid zijn een hogere

rente te betalen voor gelden die bijv. door een spaarbank

zijn gedeponeerd dan voor bedragen die voor eenzelfde

termijn zijn toevertrouwd door een industrieel of handels-

bedrijf. Ik kan mij daarom voorstellen, dat ook de Staat

bereid is een hogere rente te betalen als hij kan aanne-

men, dat bepaalde gelden lange tijd in de Schatkist

blijven dan wanneer dit niet waarschijnlijk is, temeer

als hij daardoor tracht bepaalde, doeleinden op econo
misch gebied te bereiken, welke doeleinden ik in mijn

artikel enigermate heb trachten te ‘analyseren. ‘Dit lijkt

mij het voornaamste tegenargument.

Als Mr.- Van Leeuwen dan verder spreekt over een

rente, die bij het maken van zijn opmerking 1 â 1+ pCt.

boven de algemeen geldende rente lag, dan lijkt mij

deze berekening niët geheel juist. Vergelijking tussen het

toenmaals geldende afgiftetarief voor jaarpromessen

(1 pCt.) en het
hoogste
tarief vor de spaarbank- en boe-
renleënbankrekening (2 pCt.) levert een verschil van 1

pCt. Dit verschil is eigenlijk nog te groot, want de

spaarinstellingen zouden natuurlijk, intlien de spaar-

bankrekening niet had gegolden, niét alleen in jaarpro-

messen doch voor een belangrijk deel ook in 3- en
5-

jarige. schatkistbiljetten hebben. belegd. Zo gezien is

het renteverschil nog kleiner dan 1 pCI.

‘s-Gravenhage.

H. W. J. BOSMAN.

BOEKBESPREKING

Prof. Dr. Hans. Bachmann, Europöische- Standortsbestim-

mung in Politik und Wirtschaft,
met voorwoord van

Robert Schuman. Polygraphischer Verlag AG,

Zürich
1955, 185
blz., fr. 19,80.

Het ontbreekt Prof. Bachmann, als Zwitser, niet aan

moed. Europa’s plaats in het huidige wereidbestel vormt

een van de meest afgezaagde onderwerpen van de na-
oorlogse litteratuur op politiek, economisçh en sociaal

gebied. Naast de talrijke individuele auteurs, elk met zijn.

persoonlijke visie, staan de vele nationale en internationale

organisaties, die hun oordeel over de Europese situatie in

rapporten en jaaroyerzichten hebben neergelegd. Wie de

soms wat oversteipte lezer boeien wil, moet içts origineels

brengen.

Naar mijn mening is Prof. Bachmann daarin geslaagd.

Zijn oniginaliteit schuilt – behalve in het feit, dat hij


‘nergens ook maar één verwijzing naar de bestaande

litteyatuur heeft opgenomen! ‘- in het systematisch

hanteren van één grondthema, het ,,Amerikaans-Rus-

sische spanningsveld”, en in het koel en nuchter afleiden

,van de consequenties daarvan. Mede dank zij een grote

vaardigheid van de schrijver om snel-tot de kern van de

zaken door te dringen, krijgt de lezer aldus binnen het

bestek van slechts
185
bladzijden een scherp inzicht in

de problemen, waarvoor ons wereiddeel, en met name

West-Europa, zich gesteld ziet.

Bachmann beschouwt de spanning tussen de Verenigde

Staten en de Sovjet-Unie. als eèn duurzaam verschijnsel,,

niet alleen omdat tussen beide landen fundamentele ver-

schillen bestaan in levens- en maatschappijbeschouwing,

maar vooral ook omdat ze één trek gemeen hebben: een

,,expansief messianisme”: de ,,American way of life”

versus de communistische ideologie. Beide landen zien

hun ideologie als universeel geldig, met als gevolg, -dat

over en weer de een de ander ondervindt als een voort-

durend gevaar, nopend tot voortdurende waakzaamheid,

zelfs bij afwezigheid van rechtstreekse agressieve be-

doelingen. Schrijver stelt tevens vast, dat, de Verenigde

Staten en de Sovjet-Unie zijn uitgegroeid tot de twee

grote gravitatiecentra in de wereldpolitiek en dat derhalve

de spanning tussen de ‘twee in ieder ander gebied en in

ieder ander .iand, tot in het binnenlands-politieke bestel,

voelbaar is. Vooral ook in’ West-Europa, door de loop

der gebeurtenissen ontzet uit zijn vroegére dominerende

positie, economisch verzwakt als gevolg van twee wereld-

oorlogen, strategisch gezien teruggebracht tot een

,,landingsstrook”, een veld op het schaakbord der wereld-

politiek. Welliht doet déze korte karakteristiek een weinig
af breuk aan de rijk gevarieerde wijze, waarop Bachmann

in het eerste deel van zijn boek de Europese situatie be-

schrijft; zij is echter kenmerkend voor de ;,illusie-loze
denkwijze” (blz. 130), die sèhrijver op

zijn – onderwerp

toepast.

Dezelfde denkwijze gebruikt schrj”er in zijn tweede

deel, waarin hij de politieke en economische perspectieven

tekent, die zich zijns inziens voor Eiropa openen.’ Zijns

inziens, want hier blijkt – de gebezigde koel-nuchtere

methode plotseling een zeker dualisme te bevatten. Waar
in het eërste deel de wetenschappelijke analyse heeft ge-

leid tot blootlegging van de fundamentele betekenis vân

de spanning west-oost, een abstractie van de werkelijk-

heid die echter met die werkelijkheid geenszins in strijd

is, blijkt in het vervolg de doortrekking van de weten-

schappelijke lijn niet doenlijk zonder een zekere dosis

idealisme. Bachmann’s ontlediig van het Europees

perspectief is dn ook veeleer een actieprogramma, waar-

in die normen zijn neergelegd die hij de juiste acht. Dit

is niet bezwaarlijk; ten eerste maakt schrijver zelf geen

geheim van het ‘feit dat hij dergelijle normen niet kan

ontberen – zo wijst hij de communistische ideologie zon-

der meer van de hand en stelt voor het westen de indivi-

duele mens, de autonome persoonlijkheid in het iiddel-

punt —; ten tweede dient zijn programma zich aan als

een minimum-programma, een schema van datgene

‘wakrop Europa in elk geval bedacht moet zijn, wil het

zich tegenover de dreiging uit het oosten handhaven.

25 april 1956

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

395

Het is goed, dat Bachmann uitdrukkelijk onderstreept,

dat bij dit streven naar ,,Selbstbehauptung” iedere ge-

dachte aan militair geweld als mogelijke oplossing van

geschillen categorisch dient te worden afgewezen, en dat

de idee der ontwapening, hoe minimaal de kansen op

verwerkeljking ook mogen zijn, voortdurend levendig

moet worden gehouden. Een en ander betekent dus dat

Europa een co-existentiepolitiek moet hebben. De aspec-

ten, die Bachmann op dit punt naar voren brengt, ver-

dienen ruime belangsteffing. Zijn opvatting, dat een goede

bijdrage tot stabilisatie der politieke verhoudingen zou

worden geleverd, wanneer de Sovjet-Unie zou instemmen

met een neutralisering der Oosteuropese staten, gepaard

met het herstel van een democratische staatsorde (in

westerse zin) in de betrokken landen, brengt hem weer

sterk op het idealistische vlak, doch opnieuw niet ten

onrechte: het gaat hier om een programmapunt waarop

West-Europa bedacht moet zijn. Daarnaast is zijn analyse

van de kansen van de west-oost handel (een analyse, welke

voor lezers van de NRC, die in het begin van dit jaar een

polemiek terzake voerde met Mr. K. P. van der Mandele,

extra relief krijgt) meesterlijk van realiteitszin (blz. 121 e.v.).

Ook zijn oplossing van het Duitse vraagstuk (blz. 95 e.v.,

alsmede blz. 129 e.v.) is typisch ,,illusie-loos” uitgewerkt,

in die zin, dat onder de gegeven internationaal-politieke

verhoudingen hereniging wordt afgewezen wegens de

daaraan voor het westerse lamp verbonden gevaren.

Het spreekt vanzelf, dat West-Europa dez en dergelijke

problemen niet op louter eigen kracht tegemoet kan

treden. Bachmann acht verdere uitbouw van de Atlan-

tische statengemeenschap een essentieel belang; voor de

NATO is zijns inziens een grote toekomst weggelegd;

schrijver zinspeelt zelfs op de mogelijkheid van uitgroei

tot een Atlantische statenbond, uitgerust met supra-

nationale organen bekleed met reële bevoegdheden op

diverse belangrijke gebieden. Ook economisch dient

Europa in het belang der ,,Selbstbehauptung” nog veel

te ondernemen. Bachmann schetst, langs overigens zeer

bekende lijnen, de voor het grijpen liggende taken: een

internationaal gecoördineerde conjunctuur- en ont-

wikkelingspolitiek, gezamenlijke bevdrdering der produk-

tiviteit, zoveel mogelijk eliminering

van belemmeringen

van het handels- en betalingsverkeer, en ten slotte integra-

tie, in de zin van vorming van een gefrieenschappelijke

markt. Dan komt plotseling weer de originaliteit om de

hoek, in de vorm van een pleidooi voor een Europees-

Afrikaanse integratie. Een dergelijke integratie – die

haar beslag zou kunnen krijgen onder de auspiciën van

een ,,Hoge Autoriteit voor Afrika”, een denkbeeld dat

onder de gegeven omstandigheden opnieuw als meer
idealistisch dan realistisch mag worden aangemerkt –

zou in het voordeel van beide werelddelen zijn; Bach-

mann acht op dit punt de hoogste spoed vereist, aangezien

anders de afbrokkeling der westerse positie ook in Afrika

onvermijdelijk zal zijn.

De realistische co-existentiepolitiek, de verankering

in de Atlantische statengemeenschap, de integratie zowel

binnen-Europees al§ met Afrika, vormen wel de hoofd-

motieven van Bachmann’s uitwerking van West-Europa’s
perspectief op het grondthema der zelfhandhaving. Schr.

îoltooide zijn boek in de zomer van 1955, ten tijde van

de zgn. ,,summit”-onferentie te Genève. Hij kon toen de

jongste ontwikkeling in de buitenlandse politiek der

Sovjet-Unie, met name het economisch-politiek offensief

in Zuid-Oost-Azië en het Midden-Oosten, niet voorzien.

Thans mag men zich, zonder dat dit afbreuk doet aan de
waarde van Bachmann’s studie, afvragen of diegene, die

,,Selbstbehauptung” tot zijn devies heeft gemaakt, niet

teveel in de passieve hoek komt te zitten. Zal het westen

ooit nog eens zover komen, dat het in het wereidpolitieke

spel de andere partij duidelijk een zet véér is? Had dit

bijv. ten opzichte van de onderontwikkelde gebieden niet

reeds lang veel resoluter het geval kunnen zijn? Het is

geen verwijt aan Bachmann, dat hij dergelijke dringende

vragen onaangeroerd laat. Zijn boek behandelt Europa’s

plaats en perspectief, en —- zoajs schr. trouwens zelf op

blz. 125 en 126 suggereert – er zijn verantwoordelijk-

heden, die in het wereidbestel van 1956 niet meer in hoofd-

zaak aan deze zijde van de Oceaan liggen.

Parijs.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Op de geidmarkt heerste gedurende de twee afgelopen

weken een krapte als dit jaar sinds de eerste helft van

januari niet meer was voorgekomen. De meeste banken

verkeerden in de noodzaak hun tegoed bij de Centrale

Bank aanmerkelijk te verhogen, teneinde over de periode

22 maart-21 april het gemiddeld vereiste kaspercentage

te halen.

In de open markt stond tegenover het hierdoor op-

tredende aanbod van papier praktisch geen koopkrach-

tige vraag. De marktnoteringen voor schatkistpapier

– voor de korte termijnen ca. 11 â l/
4
pCt. – en de

cailgeidrente ad 1
1
/
4
pCt. waren volkomen nominaal.

De enkeling, die wel in staat was contanten te verschaffen

kon echter, naar men fluisterde, voor cali niet-officieel

wel
21/4
pCt. maken en juni en juli 1956 papier (dat voor

de storting op de nieuwe staatslening op basis van l/

pCt. per jaar in betaling kan worden gegeven) gemakke-

lijk tegen een jaardisconto van 2 pCt. bemachtigen.

Deze eenzijdige vraag naar liquide middelen kon dan

ook alleen door de Centrale Bank zelf worden opgevn-
gen; de banken waren gedwongen om bij haar
a
raison

van
3+
pCt. per jaar zeer grote bedragen op te nemen ter

bijspijkering van genoemd tegoed; per 16 april stonden
zij voor niet minder dan f. 277 mln. bij haar in het krijt.

De hoop, die enige weken geleden werd gevoed, dat

in april binnenkomende betalingen (met name de kwar-

taalsuitkering aan de gemeenten) de marktsituatie zouden

doen ontspannen, is thans de bodem ingeslagen, zulks

vnl. in verband met de staatslening, waarop de storting
reeds l mei a.s. moet geschieden

De Nederlandsche Bank heeft gemeend in deze troos-

teloze situatie enig soelaas te moeten brerrgen, waartoe

zij voor de april/mei periode het verplichte minimum-
kaspercentage van 10 tot 8 pCt. heeft verlaagd, echter

met de boodschap erbij, dat, onvoorzienbare omstan-

digheden voorbehouden, het percentage voor de daarop

volgende periode weer op 10 pCt. zal worden gesteld.

De kapitaalmarkt.

New York leed de afgelopen weken nogal aan flauwte;

het koersniveau viel er terug met ca. 3 pCt. tot ongeveer

het peil van mëdio maart. Aandelen Koninklijke deden

aan deze daling echter niet mee. Terwijl de dividend-

verhoging van 16 pCt. over 1954 tot 20 pCt. over 1955

bij dit fonds sommige Nederlandse houders die niet

verder keken dan het dividend, blijkbaar toch enigszins

Aand. indexcijfers
A.N.P.-C.B.S.
(1953 = 100)
Algemeen
Internat. concerns
…………………
Industrie
………………………………
Scheepvaart
Banken
Indon. aand
………………………….

Aandelen
Kon. Petroleum
…………………….
Unilever
………………………………
Philips
…………………………………
A.K.TJ
………………………………….
Kon. N. Iloogovens
………………
Van Gelder Zn . ……………………
H.A.L.

…………. ……………………..
Arnsterd. Rubber

…………………
H.V.A .

…………………………………

Staatsfondsen
2
1
/, pCt. N.W.S . ……………………
3-3% pCt. 1947
3 pCt. Grootboek 1946
…………
3 pCt, Dollarlening
………………

Diverie obligaties
3% pCt. Gem. R’dani 1937 VI
3% pCt. Bk. v. Néd. Gem. 1954 11/111
3% pCt. Nederi. Spoorwegen
…….
3% pCt. Philips 1948
……………
3% pCt. Westl. Hyp. Bank
……

S)
ex. div.

6 april 13 april 20 april
1956

1956

1956
222,9

219,4

224.4 291,9

285,5

294,6
171,3

171,4

172,8
170,8

170,4

168,9
152,4

150,8

151,0
143,7

141,7

145,0

735

716

750%
371
1
/_-

358%

3743
330

324/4

327½
321%

319%

321½
328

322

327½)
260

26Q/
4

251%
206

204

202%
115%

112

117 134

131

134

79%

78%

77
7
/8
98fi

98%

97%
957/
s

95

94% 97%

96h

96

100,
1
6

98
3
,4
/

98
3
/4
95½

94½

94
101k

100% – 1001
1
6
100
3
/4

100%

98% 94%

93

93
J. C. BREZET.

teleurstelde, werden de cijfers dezer onderneming in

New York door een veel roser bril bezien en volgde er

onder invloed van Amerikaane vraag zelfs een fikse

koersstijging voor het Amsterdamse hoofdfonds.

De gunstige verhouding tussen gemaakte winst en

uitgekeerd dividend bij de grote concerns vormt een

van de grote aantrekkelijkheden van deze aandelen. De

verhoging van de dividendsorn is in sommige gevallen

– in het verleden echter reeds zo aanzienlijk geweest,

dat men zich gaat afvragen of het vet hier en daar niet

van de ketel raakt. Op grond van dergelijke overwegingen

manifesteert zich de laatste tijd een toenemende selec-

tiviteit bij de aandelenbeleggers, wat bijv. t.a.v. de ;,in-

ternationals” leidt tot enige terughoudendheid bij de

koersstijging van bijv. aandelen Philips en A.K.U.

Wat de verhouding tussen dividenden en koersen van

Nederlandse aandelen in het algemeen betreft is de laatste

maanden van een Vrij grote stabiliteit sprake; het door

de Rotterdamsche Bank berekende gemiddelde aandelen-

rendement bedroeg per uIt. maart, juni, september,

december 1955 en maart 1956 achtereenvolgens 4,8,

4,7, 4,4, 4,6 en 4,7 pCt.

De anders zo rustige obligatiemarkt geraakte in de

verslagperiode plotseling in beweging en wel in neder-

waartse richting. De oorzaak hiervan’ was de aanbieding

van een 3 pCt. 30.-jarige staatslening â 99 pCt., groot
f. 400 mln., waarvan direct f. 100 mln. door de Rijks-

fondsen werd genomen. Anders dan men in beurskringen

vrij algemeen had verwacht slaagde deze lening niet

met vlag èn wimpel; de inschrijvingen werden geheel

toegewezen, waarna nog een bedrag van f. 20 mln. obli-

gaties resteerde, waarover de Rijksfondsen zich moesten

ontfermen. Dit resultaat was des te opmerkelijker, daar

de Minister van Financiën ditmaal qua leningsvoor-

waarden toch werkelijk niet het onderste uit de kan had

trichten te krijgen; vergeleken bij de Vorige staatslening

was de rentevoet met
1/4
pCt. verhoogd en de emissie-

koers met 1 pCt. verlaagd; het rendement op de nieuwe

lening kwam uit op ca.
3/8
pCt. per jaar. De inschrijvin-

gen van institutionele beleggers schijnen echter ongunstig

te zijn beïnvloed doordat de laatste tijd 4 en
41/4
pCt.”

onderhandse leningen van grote’ industriële onderne-

mingen (o.a. Philips en Amerikaanse petroleumconcerns)

aan de markt zijn. De Nederlandse particuliere beleggers

anderjijds voelen nog steeds zeer weinig voor obligaties,

zulks mede i;v.m. de kans op verdere waardedaling van

de gulden (welke kâns gezien de berichten omtrent

doorberekening met Regeringstoestemming van de jong-

ste loonsverhogingen in de prijzen van zuivel- en land-

bouwartikelen inderdaad niet illusoir is).

Om de particulieren weer voor obligaties warm te

maken is waarschijnlijk meer .nodig dan kwart en hele

procentjes verbetering. In dit verband trekt de voor John

Bull revolutionair te noemen leningspolitiek der Britse

Regering de- aandacht. Niet alleen geeft deze 3 pCt.

staatsobligaties â 81 pCt. uit (met 19 pCt. belastingvrije

uitlotingswinst derhalve) maar zij gaat zelfs over tot uit-

gifte, van een renteloze premie- (beter gezegd loten-)

lening met belastingvrije premies. Voor de de’gelijke

Nederlandse opvattingen omtrent de leningspolitiek van

de Overheid grenst zoiets aan financiële frivoliteit.

1

1 COOP

NEDERLANDSE

1

l%
4′

VERBRUIKSCOÖPERATIES

ROTTERDAM

vraagt ten behoeve van haar ad-

ministratieve afdelingen en voor
standplaats Rotterdam

chef voor de
interne contrôle

Voor deze belangrijke en goed te

honoreren functie wordt iemand
gezocht met een ruime algemene
ontwikkeling, die ver gevorderd

is met de studie voor accountant.
Om deze functie met succes te
kunnen vervullen, dienen de solli-
citanten te beschikken over een
grote ervaring in het zelfstandig
oplossèn van allerlei problemen op

het gebied van de inrichting, orga-
nisatie en de contrôle van een
uitgebreide administratie. Boven-

dien is een goed bedrijfseconomisch
inzicht noodzakelijk, evenals ken-

nis van en ervaring in het analy-
seren en interpreteren van cijfer-
materiaal.
1

Leeftijd tot 40 jaar.
Uitvoerige sollicitaties met vermelding
van no. 622 te richten aan Nederlandse
Verbruikscoöperaties, afd. Algemene
Personeelszaken, postbus 6008, R’dam.

Auteur