Economisch’
,
mStatistische
Berichten
•
Goud- en dollarreserves
*
Drs .B. E. de Muinc1
Eerherstel van de commissaris
•
*.•
Prof. Mr C. W. de Vries
Het vergeten hoofdstuk
*
•’
•
P. Groen
De Exportgroep Verf en haar exportkartel
6
UiTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
40e JAARGANG
•
•
No1982
•
WOENSDAG 8 JUNI
1955′
Spuistraat
172
A!sterdam
KAS-ASSOCIATIE N.V.
Open bewaring van effecten
en schatkistpapier
H. BRONS
Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 11 19 80
EENDRACHTSWEG 11
(3 LIJNEN)
ROTTERDAM
–
Grote instelling
heeft
gelden beschikbaar
voor
hypothecair crediet
op. incourante panden
zoals
hotels, bioscopen, fabriekscom-
plexen, café-restaurants,- e.d.
Voor nadere inlichtingen: brieven onder
nummer ESB 23-1
Bureau van dit Blad,
Postbus 42,
Schiedam.
IF
AAW
MNIV
R. Mees & Zoonen
Bankiers en
Assurantie-makelaars
–
Rotterdam
Amsterdam
–
‘s-Gravenhage
Delft
–
Schiedam
–
Vlaardingen
Adviezen inzake
Levensverzekeringen
en Pensioen contracten
ECONOMISCH
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het •Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Ban que de Com-
merce, 6, Place Royale, Brussel, postcheck-rekening 260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Gelu~k, Zwijnaardse Steen-weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 29,—, overige landen
f 31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk
–
nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het
–
kalenderjaar.
Losse nummers- 75 cts.
No. 1977:
f
2,-
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).
Advertentie-tarief
f 0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Bnschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie béhoudt-
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
526
8Juni1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
527
Goud- en dollarreserves
De goud- en dollarreserves van alle landen buiten de
Verenigde Staten tezamen – met• uitzondering van de
Sowjet-Unie en met inbegrip van de internationale
financiële instellingen – zijn sedert Maart 1952, toen een
opwaartse beweging dezer reserves zich aftekende, met
ongeveer $
6,5
mrd gestegen. Eind
1954
hadden zij volgens
gegevens uit het ,,Federal Reserve Bulletin” een niveau
bereikt van rond $ 28,5 mrd, een bedrag dat neerkomt op
48 pCt van de gezamenlijke jâarlijkse invoer dezer landen.
Dat zich de laatste jaren in dezen een gunstige ontwikke-
lingheeft voorgedaan moge voorts blijken uit het feit, dat
dit percentage in 1949, het jaar waarin de reserves dicht
bij hun na-oorlogse dieptepunt waren gelegen, 37 bedroeg.
De groei der reserves is echter het afgelopen jaar ge-
ringer geweest dan in
1953,
nl. $ 2,2 mrd – Continentaal
West-Europa nam hiervarl $ 1,6 mrd, West-Duitsland
alleen $ 770 mln voor zijn rekening! -, tegen $ 2,6 mrd.
Bovendien neemt het aandeel der toeneming, dat voort-
vloeit uit transacties met de Verenigde Staten en dat
sedert Maart 1952 gemiddeld 80 pCt bedraagt, af. In
1953 bijv. beliep dit aandeel $ 2,2 mrd op een tolaal van
$ 2,6 mrd, in 1954 $1,6 mrd op een totaal van $ 2,2 mrd,
terwijl in het begin van 1955 volgens het ,,Federal Reserve
Bulletin” uit de transacties met de Verenigde Staten geen
aanwas der reserves van het buitenland resulteerde.
De daling der inkomsten uit dezen hoofde in 1954 t.o.v.
1953 was het gevolg van een groter overschot op de
handelsbalans der Verenigde Staten, dat op zijn beurt
voortvloeide uit een grotere Amerikaanse eçport en een
geringere import. Dat de betalingsbalans, van dit land
niettemin deficitair bleef is toe te schrijven aan over-
drachten uit hoofde van kapitaaltransacties en hulp-
verlening van militaire en niet-militaire aard.
Was er dus voor de wereld als geheel in 1954 sprake
van een niet zô hevige achteruitgang dei netto-inkomsten
uit het verkeer met de Verenigde Staten, de resultaten die
ons land het afgelopen jaar in dezen boekte, waren ver-
geleken met het jaar te voren bepaald teleurstellend.
Volgens het jaarverslag van De Nederlandsche Bank
maakte het overschot ad
f
254 mln, dat de lopende reke-
ning van de dollarbalans in 1953 te zien gaf, in 1954 plaats
voor een tekort van f 475 mln; een achteruitgang dus met
f 729 mln. Niet minder dan f 474 mln hiervan kwam
voor rekening van onze handelsbalans, doordat de export-
opbrengsten daalden met
f
42 mln en de üitgaven voor
invoer – vnl. als gevolg van de in October 1953 begonnen
en in Mei 1954 aanzienlijk uitgebreide liberalisatie van de
dollarinvoer – met f 432 mln toenamen. Doordat de
kapitaalrekening van het goud- en dollarverkeer, ondanks
een aflossing op langlopend overheidscrediet ad f 241
mln, een overschot opleverde van f 373 mln, sloot de
Nederlandse dollarbalans, die in 1953 een overschot ver-
toonde van f 149 mln, met een tekort van f 102 mln. Dat
de goud- en dollarvoorraad van De Nederlandsche Bank
en de dollarvoorraad der deviezenbanken niettegenstaan-
de dit tekort aangroeiden met een totaal bedrag van
f 307 mln is volgens onze Centrale Bank, behalve aan
Amerikaanse hulpverlening ten bedrage van f 51 mln, toe
te schrijven aan tot een bedrag van f 358 mln in goud en
dollars omgezette convertibele en niet-convertibele
valuta’s.
De Nederlandsche Bank die, verontrust door genoemde
ongunstige ontwikkeling van onze dollarbalans, in haar
jaarverslag de betalingsbalans der Verenigde Staten aan
een beschouwing heeft onderworpen, wijst er op dat het
tekort op deze balans, bezien van uit het gezichtspunt der
landen buiten Amerika, geflatteerd is. Een groot gedeelte
der, in 1954 sterk uitgebreide, vorderingen op korte ter-
mijn van de Verenigde Staten op het buitenland, ver-
tegenwoordigt ni. in wezen een direct opeisbare claim op
de goud- en dollarreserves. Voorts acht zij de Amerikaan-
se militaire uitgaven en de hulpverlening een ietwat
wankele basis voor het Westeuropese dollaroverschot.
Wat ons land betreft komt hier nog bij, dat het Neder-
landse aandeel in de $ 2,5 mrd, die West-Europa in 1954
uit dezen hoofde heeft ontvangen, nog geen $ 0,05 mrd
bedroeg. Ons land is dus grotendeels afhankelijk van de
mate, waarin dollars die door andere landen rechtstreeks
worden verworven, doorstromen. ,,Mede om deze reden”,
aldus besluit De Nederlandsche Bank haar beschouwingen
over dit onderwerp, ,,is herstel van de convertibiliteit van
de West-Europese valuta’s voor Nederland van zo uiter-
mate groot belang”.
INHOUD
Blz.
Blz.
Goud: en dollarreserves
…………………
527
Ingezonden stuk:
Het nominale loon als instrument voor de poli-
Eerherstel van de commissaris,
door Drs B. E. de
tiek der inkomensverdeling,
door W. Hessel
Muinck
…………………………….
529
en A. Kloos, met een naschrift van de redactie
536
Nationale notities:
Het vergeten hoofdstuk,
door Prof. Mr C. W.
de Vries
……………………………
532
Statistische Dag
1955, door Drs G. Swinkels ..
540
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
…
541
De Exportgroep Verf en haar exportkartel,
door
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Maart en
P. Groen
……………………………
533
April 1955,
door Dr L. Delmotte
…………
542
COMMISSIE VAN REDACTIE; C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen:
F. de Vries. Redacteur-Secretaris: . A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars:
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
528
ECONOMISCH-STATISTISCHE 1ERICHTEN
8 Juni 1955
DE ARTIKELEN VAN DEZEWEEK
Drs B. E. DE MUINcK, Eerherstel van de commissaris.
Bij de publieke N.V., waar we enerzijds de nood-
zakelijke oligarchische clausules zien, en anderzijds de
geringe invloed, die de gemiddelde aandeelhouder op de
gang van zaken heeft, doet zich het probleem voor hoe
de macht der aandeelhoudersvergadering kan worden
uitgebreid zonder in boting te komen met de oligar-
chische clausules. Aangezien in dit geval directe uitbrei-
ding van de macht onmogelijk is moet er een indirecte uit-
breiding zijn, d.w.z. een derde instantie, die namens de
aandeelhouders tegenover het bestuur moet kunnen
handelen. Een eerste weg daartoe is de instelling van een
vennootschapskamer. Schr. acht het echter practisch
onmogelijk, dat de ambtenaren van de vennootschaps-
kamer in ieder geval precies kunnen uitmaken welke
politiek van het bestuur der N.V. ten voordele of ten
nadele van de aandeelhouders is. De tweede weg is
,,eerherstel van de commissaris”, want de commissaris
heeft juist voor het behartigen der aandeelhoudersbelan-
gen een unieke positie. Wil de ideale positie van de com-
missaris als vertrouwensman der aandeelhouders ont-
staan, dan zal de wet de commissaris scherper moeten
tekenen dan thans. Na bespreking van de aanbevelingen,
gedaan door Prof. Mr W. C. L. van der Grinten en
Mr W. L. Haardt schenkt schr. aandacht aan het in
Frankrijk, waar men de oplossing van deze problemen
heeft gezocht in een versterking der positie van de com-
missaris, geldende systeem. Voor de publieke N.V.
moet o.a. minstens één der commissarissen gekozen
worden uit een door een commissie van leden der tribu-
nalen uit het rechtsgebied van het Hof van Appèl, waar-
binnen de zetel• der N.V. is gelegen, vastgestelde lijst.
Op deze lijst mogen alleen voorkomen zij, die over een,
op een exainen gebleken, zekere deskundigheid. beschik-
ken. Schr. acht de instelling van een ljstcommissaris,
aangepast aan de Nederlandse verhoudingen, gecombi-
neerd met de aanbevelingen van Van der Grinten en
Haardt, behalve rechterlijke inmenging, aanbevelens-
waardig.
Prof. Mr C. W. DE VRIES, Het vergeten hoofdstuk.
Het is gerechtvaardigd te spreken van de ‘gezondheid
‘an onze nationale gemeenschap. De verhoogde welvaart,
die tot grotere consumptie leidt, is echter voor die groepen
die door de stijging van de welvaat zelf in het ongerede
zijn geraakt geen verblijdend verschijnsel. Na 1945 is de
sociale zekerheid verstevigd, mede door velerlei corn-
plementaire sociale voorzieningen. Van uit het Ministerie
van Maatschappelijk Werk groeide laatstelijk een wet-
geving, welke een blijvende aanvullende bescherming
bood opdat geen achterblijvers zouden ontstaan. Het is
deze grote groep die met de prijsstijging mede op leeft.
Ondanks dit alles noteert het burgerlijke, kerkelijke en
particuliere armbestuur een stijging der uitgaven. Vo9r
1955
staat de stijging der armenzorguitgaven als eerste op
de lijst der hogere uitgaven. De ondersteuning, welke
nodig is, is telkens het gevolg van het onvoldoende zijn
der sociale ondersteuning, bijv. die uit de Noodwet-
Ouderdomsvoorziening. Deze wet is niet aangepast aan
de persoonlijke behoeften van personen en gezinnen, en
telkens springt de armenzorg bij. De nationale ouderdoms-
voorziening, die wefficht volgend jaar had kunnen en
moeten ingaan, wanneer- de verantwoordelijke Ministers
hadden kunnen beschikken over het a’dviess van een des-
kundig college, moet nu worden uitgesteld. De schade,
op het gebied der verzorging, aan de economisch minst
ontwikkelde volksgroepen toegebracht door het advies
van de uit nood gehoorde S.-E.R. moet nu eerst van andere
zijde door de Regering zelf worden hersteld.
P. GROEN, De Exportgroep Verf en haar exportkartel.
De Exportgroep Verf werd gevormd teneinde de in de
oorlog verloren gegane markten zo snel mogelijk te her-
winnen en zo mogelijk nieuwe voor het Nederlandse
verfproduct te ontsluiten. Een gemeenschappelijk op-
treden zou dienstig kunnen zijn om de, Nederlandse verf
in het buitenland Weet tot een gewaardeerd kwalitatief
begrip te maken. Het belangrijkste onderdeel der export-
regeling vormde de contrôle op de kwaliteit der te expor-
teren verfproducten. De kwaliteitscontrôle is gebaseerd op
een onderlinge privaatrechtelijke overeenkomst en wordt
uitgeoefend door speciaal daarvoor opgeleide vak-
mensen, die in dienst zijn van de Vereniging van Vernis-
en Verffabrjkanten in Nederland. Schr. zet o.a. uiteen hoe
deze contrôle •phatsvindt. Hij is van mening, dat een
éxportkartel als dat van de Exportgroep Verf een positief
te waarderen steun kan betekenen voor de exportbevor-
dering omdat een dergelijke afspraak, mits goed gehan-
teerd, het mogelijk maakt kwaliteiten en prijzen af te
stemmen op het niveau, dat in verschillende landen
wordt aangetroffen. Hierdoor kan prijsdumping, die zeer
zeker voor het van uit handelspolitiek oogpunt niet al te
sterke artikel bereide verf gevaren zou kunnen opleveren,
worden voorkomen.
– – SOMMAIRE
Drs B. E. DE MUINcK, Réhabilitation du commissaire de
société anonyme.
Dans les sociétés anonymes, le problème se pose de
renforcer les pouvoirs de l’assemblée des actionnaires,
sans entrer en conflit avec la clause oligarchique néces-
saire. L’auteur en voit le moyen dans une réhabilitation
du commissaire de société anonyme. 11 recommande
l’adoption du système français d’un commissaire de liste,
adapté aux conditions régnant aux Pays-Bas et en tenant
compte de quelques autres suggestions.
Prof Mr C. W. DE VRIES, Le chapitre oublié.
On peut parler â bon droit de l’état florissant de la
communauté nationale néerlandaise. L’augmentation du
bien-être n’est cependant pas un phénomène réjöuissant,
pour les groupes qui doivent endurer de l’augmentation
du coût de la vie. Nonobstant l’amélioration de la sécurité
sociale le ,,Armbestuur” constate une augmentation des
dépenses.
P. GROEN, Le groupement d’exportation ,,Peinture” et
son cartel d’exportation.
Le groupement d’exportation ,,Peinture” a été constitué
afin de regagner aussi tôt que possible les marchés perdus
pendant la guerre. Le contrôle sur laqualité des produits
â exporter constitue la partie la plus importante de
l’arrangement d’exportation. L’auteur explique le, fonc-
tion.nement de ce contrôle.
8 Juni
1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
529
Eerherstel van de commissaris
In het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer over
de begroting van Financiën voor het huidige begrotings-
jaar hebben enkele leden het nut van een onafhankelijke
contrôle op de gestie van de leiders van naamloze vennoot-
schappen verdedigd, omdat door de huidige economische
ontwikkeling sommige van deze leiders de neiging ver-
tonen, zich te substitueren voor de aandeelhouders, die
toch de eigenaars van de ondernemingen zijn
1).
De Minister wijst in zijn Memorie van Antwoord
allereerst op de geringe voorlichting die vaak bij de
jaarstukken wordt gegeven
2).
Verbetering hierin op
vrijwillige basis acht hij mogelijk; het nieuwe B.W. zal
trouwens op dit punt zwaardere eisen stellen. Verdergaan-
de maatregelen dan hierin voorgesteld acht de Minister
niet nodig. Hij neemt blijkbaar aan, dat betere voorlich-
ting de macht van de algemene aandeelhoudersvergade-
ring (hierna te noemen a.v.) vergroot. Hierop kom ik
later terug.
Het problëem van de machtsverdeling tussen de a.v. en
liet bestuur der N.V., waar het hier in wezen om gaat, is
op deze wijze weer eens voor het voetlicht gebracht. In dit
artikel hoop ik enkele suggesties te doen, die wellicht
enigermate de oplossing van dit vraagstuk kunnen
bevorderen.
Wanneer bier van de N.V. sprake is, wordt hiermede
alleen de publieke N.V. bedoeld. In de besloten N.V. is de
aandeelhouder doorgaans machtig genoeg om met succes
voor zijn eigen belangen op te komen, gesteld dat die
tegengesteld zijn aan die van de bestuurders. Bij de
besloten N.V. zal dit laatste weinig voorkomen omdat
,,bestuurdersgroep” en ,,aandeelhoudersgroep” daar
meestal innig vermengd zijn.
Ons probleem treedt pas op bij de publieke N.V., omdat
daar een aantal ,,outsiders” medeeigenaar zijn of kunnen
worden, tegen wie het bestuur zich door oligarchische
clausules tracht te beschermen. Onder dit laatste wil ik
voor het doel van dit artikel verstaan alle bepalingen in
wet of statuten, die ten doel hebben de macht van de
a.v. te beperken ten gunste van het bestuur, en alle
mogelijkheden die hiertoe ook buiten de statuten bestaan,
zoals bijv. een N.V. Gemeenschappelijk Bezit: De ge-
bruikelijke juridische definitie, die meestal slechts slaat
op art. 48a W. v. K., is voor dit onderwerp te beperkt
3).
Deze clausules acht ik voor de publieke N.V. van groot
nut, voornamelijk omdat men dan krachtiger naar buiten
kan optreden. Een kleine groep deskundigen kan nu een
vaste politiek voeren, zonder dat hun besluiten worden
doorkruist door die van een a.v., waarbij het de vraag is,
of de aandeelhouders over dezelfde deskundigheid en
ruime blik beschikken als de bestuurders. De behoefte
van de practijk aan deze ,,inité de direction” om een
term van Fayol te gebruiken, blijkt uit de ruime toepassing
van de oligarchische clausules. Onze wet laat hiertoe
ruime mogelijkheden. Hiertegenover staat de geringe invloed die de aandeel-
houder heeft. Ten slotte is ook de kleinste aandeelhouder
vennoot, en daarmede ondernemer, in die zin dat hij
zijn inkomsten afhankelijk stelt van de uitkomsten van
het productieproces. Die inkomsten zijn onzeker, en de
aandeelhouder kan weinig doen om die onzekerheid te
verminderen. Hij heeft slechts geduldig de oekasen van
1)
V.V. Rijksbegroting, 1955, Hoofdstuk VII B, Financiën.
‘) M.v.A.
Rijksbegroting,
1955,
Hoofdstuk
vn
B, Financiën.
S)
Zie voor oligarchische clausules: Dr 0. J. Boelens, Oligarchische clausules
in de statuten van N.V.’s. Amsterdam V.U. 1946 (bespreking Prof. Mr J. Offerhaus,
R. M. Themis 1947, blz. 255 e.v.).
het bestuur van de N.V. af te wachten. Wil hij dat niet,
dan moet hij in obligaties beleggen.
Men kan dit als onvermijdelijk nadeel van de boven-
genoemde voordelen van de oligarchische clausule
accepteren. De literatuur kent hiervoor .twee argumenten,
slaande resp. op de aanbods- en op de vraagzijde van de
vermogensmarkt.
Het eerste klinkt zeer simpel: als de aandeelhouder de
,,zware” oligarchische clausules van een bepaalde N.V.
niet zinnen, verkope hij zijn aandeel. Dit suggereert een
vrijheid die er niet is, want welke grote N.V. kent geen
zware oligarchische clausules? Ze zijn immers nood-
zakelijk voor het behoorlijk doen functionneren van
het bedrijf!
Het tweede argument is, dat een N.V. haar goodwill
op de vermogensmarkt niet zal willen verspelen, en
daarmede bij de behandeling van haar aandeelhouders
rekening zal houden. Het is naar mijn mening echter de
vraag, of in een tijd, waarin de interne financiering een
grote rol speelt, hieraan grote waarde moet worden
gehecht. Ook nu, met de voor een emissie gunstige
beurspositie, speelt deze interne financiering, nog een
overwegende rol.
Enerzijds zien wij dus de noodzaak van oligarchische
clausules, anderzijds de zeer geringe invloed die de ge-
middelde aandeelhouder, de zgn. ,,kapitaalverschaffer-
outsider” in tegenstelling tot de ,,grootaandeelhouder-
insider”, op de gang van zaken heeft
4).
Het probleem wordt dus als volgt: hoe kan de macht
van de a.v. worden uitgebreid, zonder in botsing te
komen met de noodzakelijke oligarchische clausules?
In dit geval is een directe uitbreiding van de macht
van de a.v. onmogelijk. Het moet dus een indirecte uit-
breiding zijn, d.w.z. een derde intantie, binnen of buiten
de N.V., zal namens de a.v. tegenover bestuurders moeten
kunnen handelen. Daartoe staan twee wegen open: ten
eerste de instelling van een vennootschapskainer, ten
tweede een herstel van de commissaris in zijn positie als
tezichthouder.
Over de eerste mogelijkheid leze men het artikel van
Mr P. Sanders: ,,Verantwoording van het bestuur in de
publieke N.V.” in de Bundel opstellen, aangeboden aan
Prof. Mr
R. P.
Cleveringa, Zwolle
1952,
en de critische
bespreking van dit artike’l door Mr A. Schadee in de
,,Naamloze Vennootschap”, April
1954
5).
Ik kan mij hier niet in een uitgebreide bespreking over
de voor- en nadelen van een vennootschapskamer be-
geven, maar een m.i.’ overwegend punt van critiek wil ik
hier toch noemen, omdat dit ondervangen wordt door
de tweede oplossing, die ik kortweg ,,eerherstel van de
commissaris” zou willen noemen.
Met Schadee ‘acht ik het nl. practisch onmogelijk, dat
de ambtenareii van de vennootschapskamer in ieder
geval precies kunnen uitmaken, welke politiek van het
bestuur der N.V. ten voordele of ten nadele is van de
aandeelhouders. Vaste richtlijnen kunnen niet worden
gegeven omdat het bedrijfsleven te veelvormig is. De
vennootschapskamer bestrijkt immers het economisch
leven in zijn volle omvang. Zelfs al zou het aantal publieke
N.V.’s niet zo groot zijn, dat de contrôle een te log appa-
raat zou vragen, dan nog is een zekere willekeur in de
‘)Zie,,Een Witte raaf” door Drs J. C. Brezet in ,,E.-S.B.” van 4 Augustus 1954,
blz. 620.
‘) Deze mogelijkheid werd ook genoemd door enkele leden van de Tweede
Kamer (zie noot 1).
530
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juni 1955
beslissingen niet te vermijden. 1-Jet is immers niet in de
eerste plaats een bepaalde wijze van financiering, die de
positie van aandeelhouders kan aantasten, maar het is
vooral van belang welke investeringen worden gedaan.
Slechts wie een bedrijf goed kent, met name de positie op
de afzetmarkt, kan beoordelen of een investering specula-
tief is. Dit vertrouwd zijn met het bedrijf zal men van de
ambtenaar van de vennootschapskamer m.i. niet mogen
yerwachten. Maar al kon men dat wel, zelfs de meest
overtuigde voorstander van een vennootschapskamer zal
zich de gedetailleerde bemoeiingen met het bedrijf, die
uit zo een vergaande kennis zouden vooftvloeien, niet als
ideaal voor ogen willen stellen.
Sanders erkent deze bezwaren, en hij ziet als hoofdtaak
van de vennootschapskamer dan ook het afdwingen van
betere publiciteit. Onder invloed van het belang, dat men
tegenwoordig hecht aan ,,public relations”, geven echter
de grote publieke N.V.’s al betere voorlichting. Dit
probleem is m.i. bezig zichzelf op te lossen.
Met betere publicatie vergroten de aandeelhouders
echter hun invloed nog niet, want al geeft het bestuur,
ook als de situatie slecht is,
y
olkomen opening van zaken,
dan kunnen de aandeelhouders slechts hun aandelen
verkopen. Dit betekent het nemen van verlies,
Want
de
beurs heeft een goede neus.
Door de oligarchische clausules kunnen de aandeel-
houders tegen he. bestuur niet veel ondernemen, en zeker
niet wanneer commissarissen dit bestuur steunen. Meer
publicatie zal het bestuur wel voorzichtiger doen zijn
i.v.m. de -naam van de N.V. op de vermogensmarkt,
maar geeft de aandeelhouders niet meer reële macht
tegenover het bestuur in handen dan zij al bezaten.
1.
Wil men echter betere publicatie .en grotere macht van
de aandeelhouders aan elkaar koppelen en daartoe een
vennootschapskamer oprichten, die dan alleen bedoeld is
om betere publiciteit af te dwingen, dan zal die vennoot-
schapskamer zich bij
slechte
berichten met de N.V. moeten
gaan bemoeien. Hierdoor wordt toch weer de inmenging
verkregen, die wij hierboven afwezen, en die ook Sanders
niet wenst.
Om deze reden wijst Haardt dan ook de vennootschaps-
kamer, ook alleen voor betere publiciteit, m.i. terecht, als
oplossing af
8).
Hij komt dan tot de tweede oplossing,
door mij ,,eerherstel van de commissaris” genoemd.
De literatuur plaatst commissarissen en bestuur als één
oligarchische groep tegenover de a.v. en volgt daarmede
de practijk, waar commissarisplaatsen worden gebruikt
om belangengemeenschappen te effectueren, de invloed
van oud-bestuurders te waarborgen en tal van andere
belangen te behartigen, waarbij die van de aandeelhouders
pas in de tweede plaats komen.
De commissaris heeft echter juist voor het behartigen
van die belangen een unieke positie. Hij kent het bedrijf
door en door, en ziet daarom sneller wanneer de bedrijfs-
politiek van het bestuur tegen de belangen van de aan-
deelhouders dreigt in te gaan, dan een buitenstaander.
Hij is in staat het bestuur tijdig te waarschuwen en be-
hoort, als het bestuur hierop niet reageert, een a.v. bijeen
te kunnen roepen. Als geen ander kan hij het moment van
ingrijpen bepalen. Dit moment is belangrijk. Het moet
liggen vôér het ogenblik waarop een bepaalde désastreuze
beslissing genomen is. Dit zal niet altijd mogelijk zijn,
maar, vergeleken met de aandeelhouders op de jaarver-
gadering, of de met het hanteren van het recht van
enquête belaste personen, heeft de commissaris de beste
) Mr W. L. Haardt: ,,H’ervormingswensen” N.V. 30, jaargang 1952-’53. blz.
230 e,v.
– -.
mogelijklieden In de eerste gevallen is het kwaad al
geschied en het verlies al geleden. Men kan nog slechts
de schuldigen aanwijzen.
‘ Onze wet zou de commissaris dan ook scherper moeten
tekenen dan thans, opdat deze ideale positie van de
commissaris als vertrouwensman van de aandeelhouders
zoveel mogelijk ontstaan zal. Zowel Haardt in zijn boven-
genoemd artikel als Van der Grinten
7)
hebben hieraan
hun aandacht geschonken.
Deze laatste wil het commissariaat verplicht stellen,
hetgeen thans, krachtens art. 50 W. v. K. niet zo is.
Voorts wil hij alle commissarissen versterkt aansprakelijk
doen zijn voor de juistheid van de jaarstukken, niet alleen
de zgn. ,,balans-commissarissen” (vgl. art. 52, W. v. K.).
Tevens wil hij hen apart en onafhankelijk van het bestuur
verslag doen uitbrengen over hun werkzaamheden. Ten
slotte stelt hij, dat commissarissen geen familieverwant-
schap mogen hebben met de besturrders.
Haardt wenst hieraan nog toe te voegen het verbod
voor commissarissen om, behoudens bij herverkiezing,
langer dan vier jaar achtereen aan te blijven. Tot zo ver
kan ik het met beiden volkomen eens zijn. Haardt gaat
echter nog een stap verder. Hij wil nl., wanneer in een
N.V., doordat bepaalde machtsgroepen elkaar in even-
wicht houden, een impasse ontstaat, waardoor deze
N.V. in feite onbestuurbaar wordt, aan het O.M. en aan
de houders van een minderheid van het aandelenkapitaal
het recht geven, aan de rechter te vragen de impasse op
te lossen. De rechter mag dan ontslaan en benoemen,
d.w.z. dât hij in bepaalde gevallen moet kunnen oordelen
of iemand een goed of slecht directeur of commissaris
was. De rechter heeft dergelijke bevoegdheden echter ook
voor de voogd en de curator, stelt Haardt, en door
deskundigen-berichten en centralisatie van de procedure
zou ervaring snel worden verkregen. In ieder geval acht
Haardt deze ,,rechterlijke vennootschapskamer” veiliger
dan een administratieve. Met deze term heeft hij de kern
van het probleem geraakt; ook hier wordt de N.V. af-
hankelijk gesteld van een instantie buiten haar. Bovendien
zal dit ingrijpen altijd achteraf zijn, dus veelal te laat
komen.
Van der Grinten ziet een mogelijke oplossing in het
geven van rechtsgevolgen aan de uitslag van het onderzoek
bij het recht van enquête
8).
Thans kan de meerderheid
de uitslag van dit onderzoek naast zich neerleggen. Als
sanctie achtte men het kwaad gerucht, waârin een NV.,
ten opzichte waarvan dit recht wordt toegepast, komt te
staan, al voldoende (vgl. art.
53a
W. v. K. 2e lid).
Van der Grinten stelt nu voor, dat
le. de rechter op verzoek van aandeelhouders n.a.v. de
uitslag van het onderzoek bestuurders en commissa-
rissen kan ontslaan;
2e. de rechter bepalen kan dat de N.V.. haar rechten
niet kan uitoefenen, en de gevolgen hiervan regelt;
3e. de réchter deze laatste bepalingen altijd kan opheffen.
De gedachte is aantrekkelijk, omdat hij aansluit bij
onze bestaande wetgeving. Toch zal dit ingrijpen van de
rechter in de practijk ook tot een ,,rechterlijke vennoot-
schapskamer” leiden, met alle bezwaren van dien.
Bovendien is ook hier het moment van ingrijpen te
laat. Wel kan op deze wijze herhalink voor de toekomst
worden vermeden, voor zover de schuld bij de bestuurders
‘) Prof. Mr W. C. L. van der Grinten: ,,De miskende commissaris” N.V. 30. jargang 1952-’53, blz. 41 e.v.
8)
Prof. Mr W. C. L. van dor Grinten: ,,Het ontwerp Meyers en de N.Y.”,
N.V.
32. jaargang
1954
2
55.
blz. 116 e.v.
8 Juni 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
531
lag. Het ontslag door de rechter zal van het enquêterecht
bovendien een sterke preventieve werking doen uitgaan,
maar die wordt weer verzwakt door het feit, dat de
enquête het karakter heeft van uiterste middel (vgl. art.
53 W. v. K.). De soepele contrôle van dag tot dag, die een
commissaris kan uitoefenen, wordt ook op deze wijze
niet verkregen.
**
Het is Frankrijk geweest, waar mèn de oplossing van
deze problemen heeft gezocht in een versterking van de
positie van de commissaris. Het zal dan ook zijn nut
hébben, onze aandacht aan ht Franse systeem te wijden.
Het commissariaat is verplicht. De a.v. benoemt en
ontslaat. Voor commissarissen gelden de volgende
,,incompatibilités”; geen commissaris mogen worden:
de ouders en verwanten tot in de vierde graad of de
echtgenoot van de bestuurders of de inbrengers;
zij, die, onder welke vorm ook, dank zij andere
functies dan die van commissaris, een salaris of
beloning ontvangen van de bestuurders van de N.V.
of van iedere ondetneming die het tiende gedeelte
van het kapitaal van de N.V. bezit;
zij, wie de uitoefening van de beheers- of bestuurs-
functie verbodet is, of die van het recht tot uitoefe-
ning van die functie uitgesloten zijn;
de echtgenoten van bovengenoemde personen
9).
Deze bepalingen gelden in Frankrijk voor iedere N.V.
Voor de publieke N.V. gaat de Franse wetgever nog
verder. Daar moet minstens een van de commissarissen
van, de publieke N.V. ni. gekozen worden uit eefi lijst,
vastgesteld door een commissie van leden der tribunalen
uit het rechtsgebied van het Hof van Appèl, waarbinnen
de zetel van de N.V. is gele’gen
10).
Op deze lijsten mogen alleen zij ingeschreven worden,
die over een zekere deskundigheid beschikken. Er wordt
dan ook een examen vereist ‘oor een commissie, benoemd
door de Ministers van Onderwijs, Handel en Financiën,
waartoe alleen zij, die voor inschrijving in aanmerking
komen, worden toegelaten. Dit zijn:
,,experts-comptables” (alleen met bepaalde erkende
diploma’s);
,,ancien fonctionnaires”, d.w.z. zij, die minstens tien
jaar een leidende functie hebben vervuld, en geacht
kunnen worden een N.V. te kunnen besturen en de
boekhouding te beheersen (deze vage definitie laat
grote vrijheid aan de commissie, zoals Masson
terecht opmerkt);
,,practiciens”, verdeeld in twee categorieën, nl. een
zonder diploma’s, maar met minstens 10 jaar dienst
als hoofd van de ,,comptabilités, les services con-
ten tieux, ou les services financiers” van een publieke
N.V., en een met diploma’s en graden van bepaalde
aangewezen universiteiten en hogescholen en
minstens tien jaren practijk op industrieel, commer
–
cieel of boekhoudkundig gebied;
,,theoriciens”, met de hierboven aangewezen di-
ploma’s en graden en die zich gedurende minstens
‘) Zie L. Buturdon: ,,Traiié pratiquc des sociétés comnserciaics”. Paris 1950,
bie. 219-221.
10)
Batardon, tap.
blz.
196. Zie ook René Masson: ,,Les Cominissaires aux
Comptes des
Sociétés Anonymes”. Proefschrift Parijs 1936,
biz. 44 cv.
A
rnoor
Industrievestiging In Twente
Tel. 05490-5301
(Advertentie)
tien jaren gewijd hebben aan ,,des travaux d’ordre
ëconomique ou juridique sur le fonctionnement des
sociëtés par actions”
11)
Van het examen zijn zij, wier ‘capaciteiten (zuiver
technisch gezien) naar het oordeel van de commissie
indiscutabel zijn, vrijgesteld.
Men mag op meerdere lijsten ingeschreven zijn. Als er
in een bepaald ressort minstens twintig ingeschrevenen
zijn, kunnen zij een vereniging vormen met eigen tucht-
recht.
De voordelen van dit systeem liggen voor de hand.
Het idee van de indirecte contrôle door een deskundige
instantie is gecombineerd met de contrôle door commissa-
rissen, van oudsher gezien als waarborg voor de aandeel-
houder.
De taak van de ,,commissaire aux comptes” ligt echter
in Frankrijk op geheel ander gebied dan hier te lande.
Die taak is nI. van comptabele aard. Dit blijkt vooral uit
de artt. 32, 34 en
35
van de wet van 1867, gewijzigd
8 A,ugustus
1935.
Masson ziet hun taak als een doorlopend boekhoud-
kundig onderzoek, dat ook verificatie inhoudt van de
bescheiden, waarop de boekhouding berust. Ook de
Franse jurisprudentie huldigt deze beperkte opvatting
12)
Aan een commissaris met voornamelijk een comptabele
taak hebben wij in Nederland geen behoefte. Wij kennen
immers de deskundige van art. 42a W. v. K., dieten allen
tijde door de a.v. kan worden benoemd en ontslagen.
Als wij in Nederland zouden overgaan tot de instelling
van een ,,lijstcomniissaris”, dan moet deze juist doen wat
de ,,commissaire aux comptes” niet mag doen: critiek
uitoefenen op de bedrjfspolitiek, de investerifigen, de
prjspolitiek, kortom het waarderen van het gehele beleid
van het bestuur.
Dit is een zware taak, maar zo lang het niet onmogelijk
is een grote onderneming te besturen, zo lang is het niet
onmogelijk dit bestuursbeleid te beoordelen. Herziening
van de commissarissenbelasting is dan ook nodig als de
gedachte van de ,,lijstcommissaris” verwezenlijkt wordt.
Een ander bezwaar is dat de directie hem altijd als een
lastpost zal beschouwen en proberen zal zijn taak te
verzwaren. Veel zal hierbij van de persoon van de ,,lijst-
commissaris” afhangen. In tegensteffing tot de ambtena-
ren van de vennootschapskamer is hij vaak aanwezig,
zodat wederzijds vertrouwen gemakkelijk groeit.
In Frankrijk kan de lijstcommissaris dezelfde functie
hebben bij andere N.V.’s. Dit moet inderdaad mogelijk
blijven, maar bij een groot concern zal hij zoveel werk
hebben, dat hij aan andere N.V.’s niet toe kan’ komen.
Men moet dit commissariaat m.i. zien als een volledige
werkkring. Het instellen van een leeftijdsgrens is dan ook
noodzakelijk.
De lijstcommissaris behoort de bevoegdheid te hebben
een minderheidsrapport aan de a.v. uit te brengen, anders
versmoort zijn stem in die van de oligarchische groep.
Dit plaatst een grote verantwoordelijkheid in zijn handen,
Maar hij behoort die qua opleiding en ervaring te kunnen
dragen. Voor misbruik van zijn bevoegdheid waakt zijn
beroepsvereniging en de commissie die hem op de lijst
plaatste. Bovendien moet de a.v. hem tençallen tijde
11)
Masson, tap.
blz.
55-57.
“) Masson, tap.
bIz
92-93.
532
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juni 1955
kunnen ontslaan, mits zij in zijn plaats een ander van de
lijst benoemt.
Of het aanbevelenswaard zou zijn, de commissie die
de lijst samenstelt ook bij ons uit de rechterlijke macht te
recruteren, betwijfel ik. Het zou mogelijk zijn onze
Kamers van Koophandel hier een taak te geven. De
instelling van een lijstcommissaris voor de publieke N.V.
naar analogie van het Franse stelsel, aangepast aan de
Nederlandse verhoudingen, gecombineerd met de aan-
bevelingen van Van der Grinten en Haardt, behalve
rechterlijke inmenging, acht ik aanbevelenswaardig.
Men vergeve het mij, dat ik mijn voorstellen niet in een
aantal concrete wetstrtikelen kan gieten. Ik zou mij dan
te ver op juridisch terrein wagen. Het oplossen van vraag-
stukken als deze is het werk van juristen, economen,
accountants en last but not least, van practici uit het
bedrijfsleven. Dat dan ook een aanvaardbare oplossing
in samenwerking bereikt moge worden.
Rotterdam.
B. E. DE MUINCK, econ. drs.
Het vergeten hoofdstuk
,,Tout le monde a gagné” zo verklaarde de Oostenrijkse
staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken, Kreisky, nadat
hij mede zijn handtekening onder het Staatsverdrag voor
het nieuwe Oostenrijk had geplaatst. ,,Tout le monde a
gagné” moet wel de lezer verklaren wanneer hij heeft
kennis genomen van ,,E.-S.B.”
van5-5
2
55.
Het na-
oorlogse economisch herstel van Nederland heeft door-
gewerkt in alle sectoren van het economisch leven.
Aan de achterblijvers is slechts bescheiden aandacht
gegeven. In een redactioneel artikel is gewezen op de
meest spectaculaire achtergeblevenen: de ouden van
dagen, weduwen en wezen, de onvolwaardige arbeids-
krachten, de kleine zelfstandigen. Wat de ouden van dagen
betreft weten wij nu al, dat mede ten gevolge van het aan-
wezig zijn van een aantal adviseurs, die mede
moesten
worden geraadpleegd, voor hen geen gelukkig
6-6
2
56
zal
anbreken. Deze ereschuld wordt laat betaald. Er zijn er
genoeg die, op deze afbetaling anticiperend, de laatste
kleine vermogensbestanddelen te gelde maken, nu.
De revalidatie is zonder twijfel in studie. Nieuw corn-
missoriaal onderzoek is begonnen met medewerking van
vijf ministers, waarbij voor het gemak de Minister van
Financiën nog maar thuis is gebleven. Eerst gaat het nu
om de economische en de sociale belangen van de maat-
schappij en van het individu, die bij de revalidatie zijn
betrokken. Het revalidatiecentrum is en route.
Kleine zelfstandigen staan in het centrum van de
pölitieke belangstelling. Zo ver hebben zij het nu al ge-
bracht in het na-oorlogs economisch herstel.
**
*
/
Het is gerechtvaardigd te spreken van de gezondheid
van onze nationale gemeenschap. Wij kennen de oorzaken
van het economisch herstel. Wij weten dat de loon- en
prijspolitiek, die voor de conjunctuurpolitiek van zo
essentieel belang is, de stabiliteit van de welvaârt verzekert.
De grootste vergeten groep zijn echter zij, die door de
economische herstelmaatregelen zelf in het ongerede zijn
geraakt.
Het stijgend prijspeil is voor degenen, die reeds in ge-
stichten verzorgd worden, niet de grootste ramp. Het zijn
immers de verzorgende instellingen zelve, die haar peil
van verzorging niet omlaag kunnen brengen, die hier het
meest de druk der tijden ervaren. Dit dwingt de Overheid
tot een subsidiepolitiek, waarmede zij haar verantwoor-
delijkheid tot uitdrukking brengt voor de geldelijk na-
delige consequenties van haar economische heroriën-
teringspolitiek. Vandaar dat in de regeringspolitiek het.
vraagstuk -der subsidies uit de centrale kas thans een zo
grote rol speelt. Een algemene regeling van de voorwaar-
den waaronder – subsidies zullen worden verleend aan
instellingen van velerlei aard is in de maak. Hoe zal de
centrale subsidiepolitiek vervangen kunnen worden door
een subsidiebeleid der gedecentraliseerde bestuursorga-
nen, die dichter bij de achtergebleven instellingen staan?
De verzorgende instellingen, functioneel, territoriaal
en naar levensbeschouwelijke grondslagen onderscheiden,
genieten terecht de hulp der Overheid.
Het pijnlijkst wordt de armoede gevoeld in die groepen,
die door de stijging van de welvaart zelf in het ongerede
zijn geraakt. Zij vallen het eerst onder dit vergeten hoofd-
stuk. De verhoogde welvaart, welke leidt tot verhoogde
consumptie, is voor hen geen verblijdend verschijnsel.
Zij leven in de noodkist
1)
,,nooit gedacht”. Zij hadden
nooit gedacht, dat de prijzen zo zouden stijgen dat zij
daardoor alleen reeds in het ongerede moesten geraken.
Wanneer de balans wordt opgemaakt van onze natio-
nale economie zullen daarop posten voor ondersteuning
worden aângetroffen aan personen wier verleden zeer
verschillend is. Maar ondanks alle kennis van onze –
statistici blijft men het antwoord schuldig wanneer ge-
vraagd Wordt naar de maatschappelijke samenstelling
van deze groep van in het ongerede geraakte personen en
gezinnen. Men kent slechts de totale uitgaven voor armen-
zorg op hoofdstuk IX der gemeentebegrotingen uit-
getrokken. Men kan niet bij benadering de sociale achter-
gronden aangeven van deze groep der in het ongerede
geraakten. Men kent het getal der ondersteunden door een
gemeentelijk bureau voor sociale belangen (burgerlijk
armbestuur) maar dit zegt niet veel. Er zijn duurzaam
ondersteunden naast hen, die slechts incidenteel een
ondersteuning nodig hebben. Wat men weet is dat deze
groep in staat tussen degenen, die beschermd zijn door de
algemene wetgeving, welke sociale zekerheid en veilig-
heid garandeert enerzijds en- anderzijds hen die duur-
zaam in gestichten en inrichtingen worden verzorgd en
die persoonlijk de ongunst der tijden, d.w.z. de voor velen
gunstige tijden met ,,goede prijzen”, niet voelen.
**
*
Van rond 1 890 af is door de Encyciek Rerum Novarum
van Paus Leo XIII met de duidelijkste stem de beweging
ingeluid, die, gepaard aan de strijd der socialisten in
Europa om loonsverhoging en betere arbeidsvoorwaar-
den, heeft geleid tot het vastieggen van de levensstandaard
van het industrieproletariaat van de landarbeiders. Hun
levensstandaard werd telkens doorbroken door de gel-
delijke gevolgen van ongevallen, ziekte en kraam,
invaliditeit, ouderdom, werkloosheid, groot kinderaantal.
Het kwam er op aan deze gaten, door verzekering te stop-
pen. De arbeidersklasse moest ook tegen oververmoeid-
heid worden beschermd door een arbeids- en veiligheids-
‘) Uitdrukking van monseigneur Poels j.
8Juni1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
533
wetgeving. De arbeid was dikwijls gevaarlijk en ,,arbeid
vermoeit”. Het bleek ook mogelijk langzaam deze levens-
standaard op te beuren wanneer loonstijging sneller ging
dan de zeer langzame prijsstijgingen.
Engéland voelde oorspronkelijk meer voor arbeids-
wetgeving; Duitsland meer voor arbeiders-verzekerings-
wetgeving. Tegen de wereldoorlog 1914-1918 stonden de
soldaten te velde echter zo ongeveer op gelijk niveau van
bescherming. Na de oorlog volgden aanvullingen in de
sociale wetgeving. Frankrijk kwam mede rond 1930.
Amerika moest toen nog volgen.
Na 1945 is de sociale zekerheid verstevigd mede door
velerlei cômplementaire sociale voorzieningen, laatstelijk
in Nederland door het initiatief van het Ministerie van
Maatsohappelijk Werk. Van uit dit centrum groeide een
wetgeving, aangevuld met Algemene Maatregelen van
Bestuur en circulaires, voor een deel slechts steunende
op een begrotingspost, welke èen blijvende aanvullende
bescherming bood opdat geen achterblijvers zouden
ontstaan. Het is deze, gelukkig grote, groep die met de
prijsstijging mede ôp leeft.
**
*
En ondanks dit alles noteert het burgerlijke, kerkelijke
en particuliere armbestuur een stijgin der uitgaven.
Op de som van ruim f 1.500 mln aan het totaal der ge-
meentelijke uitgaven berekent men 10 pCt vopr kosten
van het burgerlijk armbestuur, zijnde met onderwijs de
grootste post op de gemeentebegroting. Voor 1955 staat
de stijging der armenzorguitgaven als eerste op de lijst
der hogere uitgaven. Prof. Simons voegt hieraan in zijn
opstel(,,E.-S.B.”vans-S- ’55,
blz. 381) toe: ,,De stijging
weerspiegelt de verandering in het prijsniveau”. Zeer juist.
De verandering in het prijsniveau weerspiegelt harerzijds
de donkerste ellende voor hen die daardoor in het on-
gerede zijn geraakt. En hieruit zou men weer gaarne con-
cluderen dat in de Armenwet moest worden neer-
geschreven dat het de plicht is der gedecentraliseerde
bestuurslichamen om deze personen en gezinnen te onder-
steunen wegens de samenhang tussen deze armoede en
de consequenties van een verantwoordelijk politiek beleid.
De Staatscommissie Quarles van Ufford in haar advies
tot het herzien der Armenwet 1912 (Augustus 1954), gaat
slechts van de veronderstelling uit dat deze plicht bestaat.
Deze plicht moet in de Armenwet worden neergeschreven
en moet afdwingbaar worden gesteld. De Overheid moet
gedwongen kunnen worden haar plicht te vervullen niet
alleen tegenover de armen als groep maar ook tegenover
degenen die in door de welvaart in het ongerede zijn
geraakt.
**
*
Wie zijn zij? Geen statistiek die het zegt. De onder-
steuning, welke hier nodig is, is telkens het gevolg van
het onvoldoende zijn der sociale ondersteuning bijv. die
uit de Noodwet-Ouderdomsvoorziening (De wet Drees).
Deze wet is niet aangepast aan de persoonlijke behoeften
van personen en van gezinnen. Telkens springt de armen-
zorg bij.
De nationale ouderdomsvoorziening, welke wellicht
op
6-6
2
56
had kunnen’ en moeten ingaan, wanneer de
verantwoordelijke Ministers hadden kunnen beschikken
over het advies van een deskundig college, dat als partner
der Regering had kunnen werken, moet nu worden uit-
gesteld. De schade, op het gebied der verzorging, aan de
economisch minst ontwikkelde volksgroepen aangebracht
door het advies van de uit nood gehoorde Sociaal-Econo-
mische Raad, moet nu eerst van andere zijde door de
Regering zelf worden hersteld. Dit kost tijd.
Het is slechts een voorbeeld uit vele andere voor wie
niet de roep gèldt: ,,Never to the dole again, Erny!”.
Neen, het is nog niet zo, na 1945-1955: ,,Tout le monde
a gagné”.
‘s-Gravenhage.
C.
W. DE VRIES.
De exportgroep verf en haar èxportkartel
Inleiding.
–
Het opschrift boven dit artikel-behoeft wel enige nadere
precisering. Hetgeen volgt heeft nl. alleen betrekking op
de verrichtingen vn de industrie van bereide vervèn, der-
halve niet op die van droge verven of verfpigmenten. Nu
de kartels in het brandpunt van de. belangstelling zijn
komen te staan, in verband met het te waarderen streven
van de- Overheid om prijsverstarring tegen te gaan en
handhaving van verkoopprijzen op een onnatuurlijk
hoog niveau te doorbreken, kwam het mij ter verhoging
van de actualiteit van dit artikel aantrekkelijk voor, bij het
exportkartel van de Exportgroep Verf iets uitvoeriger te
zijn en meer gedetailleerde inlichtingen te verschaffen
1).
Mogelijk kunnen ook andére industrietakken daarmee
hun voordeel doen. –
De Nederlandse verfindustrie.
Allereerst enige algemene, organisatorische gegevens
met enig statistisch materiaal, dat is ontleend aan de
documentatie van de Vereniging van Vernis- en Verf-
fabrikanten in Nederland (V.V.V.F.). Deze vereniging,
‘) De gegevens worden gepubliceerd met toestemming van de besturen van drie organisaties waarvan ik het genoegen heb voorzitter te zijn, nl. de Vereniging van
Vernis- en Verffabrikanten in Nederland, de Exportgroep Verf van de V.V.V,F.
en de vereniging voor Verfresearch.
die momenteel 151 leden telt, kan worden aangemerkt
als. de privaatrechtelijke bedrijfstakorganisatie der in-
dustrie van bereide verf. Als zodanig is zij zeer represen-
tatief, daar circa 97 pCt der productie van bereide verf
onder haar ressorteert. De V.V.V.F. werd opgericht in
1907. De samenwerking in deze vereniging is over het
algemeen zeer hecht en goed te noemen en strekt zich
tegenwoordig uit zowel op het sociale als op het com-
merciële en vaktechnische terrein. Een -groot aantal
commissies en afdelingen, de laatste onder eigen bestu-
ren, houdt zich bezig met de behandeling van specifieke
onderwerpen en taken.
De totale jaaromzet van de Nederlandse industrie van
bereide verf in binnen- en buitenland bedraagt circa
60 â 70 mln kg met een waarde van fl20 tot fl30 min.
Hoeveelheid in
Waarde in duizenden
–
tonnen
guldens
50.464 25.242
onbekend
53.760 68.943 89.950 69.044
117.627
1939
………………………
1946
……………………….
65.014
100.033
1947
………………………
69.925
111.371
1948
………………………
1949
………………………
70.100
132.900
1950
……………………..
1951
……………………..
59.400
117.100
1952
……………………..
1953
……………………..
63.700
119.834
534
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juni 1955
Op grond van inmiddels reeds binnengekomen omzet-
opgaven, welke nog nietvolledig zijn, wordt geschat, dat
de omzet in
1954
12
+
pCt hoger zal liggen dan in 1953.
De na-oorlogse jaren hebben een opmerkelijk snelle
ontwikkeling in de verfindustrie te zien gegeven. Zij ge-
raakte steeds meer uit de ambachtelijke sfeer, waarin zij
oorspronkelijk leefde en nam meer en meer het karakter
aan van een chemische industrie. Met de overige chemi-
sche industrie heeft zij gemeen, dat zij zeer weinig arbeids-
intensief is, hetgeen moge blijken uit het feit, dat de in-
dustrie van bereide verf blijkens de laatste opgave slechts
4.244 werknemers telt. Van dit aantal werknemers ont-
vangt meer dan de helft een maandloon, een verhouding
dus tussen week- en maandlonen, die men slechts in zeer
weinig industrietakken zal aantreffen. Dit verschijnsel,
gevoegd bij het feit, dat in toenemende mate een opvallend
hoog percentage werknemers werkzaam is in de labora-
toria van de ondernemingen, wijst er op, zoals ook ten
aanzien van de overige industriële voortbrenging kan
worden opgemerkt, dat zich ook in deze industrietak een
vodrtschrijdende intellectualisering van de arbeid bezig is
te voltrekken
2).
De Exportgroep Verf.
De Exportgroep Verf is één der in het voorgaande ge-
noemde afdelingen van de V.V.V.F. Zij werd gevormd in
1946 als resultaat van een onderling overleg tussen de di-
recties van een vijftal der voornaamste fabrieken, die in
de jaren v66r de laatste wereldoorlog aan de verfexport
hadden deelgenomen. Onbekend als deze ondernemers
bij het einde van de oorlog waren met de nauwkeurige
toestand in de verschillende landen, waarheen verf zou
kunnen worden geëxporteerd, waren zij het er allen over
eens, dat het in ieders belang zou zijn de zaak van de
Nederlandse verfexport, meer dan in het verleden het
geval was, als een gemeenschappelijke zaak en taak te
gaan beschouwen. Een zo volledig mogelijke onderlinge
uitwisseling van ter beschikking komende gegevens werd
bevorderlijk geacht om de verloren gegane markten zo
snel mogelijk te herwinnen en zo mogelijk nieuwe voor
het Nederlandse verfproduct te ontsluiten.
Een gemeenschappelijk en in grote lijnen gelijk gericht
qptreden zou dienstig kunnen zijn om ,,Dutch Paint” in
het buitenland weer tot een gewaardeerd kwalitatief be-
grip te maken. Het overleg met de Overheid, in casu met
het Ministerie van Economische Zaken en de daaronder
ressorterende Sectie Verf van het Rijksbureau voor Chemi-
sche Producten, bracht vervolgens het nationale belang
naar voren, gelegen in een behoorlijke meerwaarde in bui-
tenlandse deviezen boven het bedrag aan buitenlandse
betaalmiddelen, nodig voor de financiering van de grond-
en hulpstoffen en verpakkingsmiddelen voor de te expor-
teren verfproducten. Met name in de eerste na-oorlogse
jaren met onze krappe deviezenpositie was dit van over-
wegend belang. Daar bepaalde exportmarkten, bij een
totale uitputting van gerede voorraden, geneigd waren op
iedere aanbieding in te gaan, was het voorts ook zaak er
voor te waken, dat door kwalitatief minder deugdelijke
leveranties de naam van het Nederlandse product in het
buitenland schade zôu worden toegebracht. Dit waren zo
ongeveer de voornaamste overwegingen, die aanleiding
gaven tot het oprichten van de Exportgroep Verf, die als
exportbevorderende Organisatie in de sympathie van de
Overheid mocht delen.
Het in het voorgaande genoemde motief van een bepaal-
)VgI.Jean Fourastié: ,,Le grand espoir du XXe siècle”, Presses Univèrsitaires de France, deuxiëme édition, 1950, blz. 208.
de meerwaarde aan deviezen voor het handhaven van het
exportkartel, van overwegend belang bij een uiterst krappe
deviezenpositie, heeft thalis sterk aan waarde ingeboet.
Gebleven is echter het belang van een verantwoorde
prijsstelling op de verschillende expörtmarkten, ter voor-
koming van dumping. Bij dit pogen om tot een verant-
woorde prijsstelling te geraken werd er naar gestreefd
door regelmatig overleg tussen de belanghebbenden de
verkoopprijzen van de Nederlandse bereide verf op de
verschillende exportmarkten zoveel mogelijk aan te passen
aan de ontwikkeling van het algemene prijspeil in deze
landen.
Het meest belangrijke onderdeel van de exportregeling
vormde evenwel de contrôle op de kwaliteit van de te
exporteren verfproducten. De prijsregeling was daarbij in
zoverre onmisbaar, dat men bezwaarlijk kwaliteitsver-
gelijking kan toepassen en op dit gebied regeleiïd kan gaan
optreden, zonder ook enige aandacht Le schenken aan de
prijzen, waartegen de verschillende verfsoorten, als bijv.
glansverven, japanlakverven en synthetische lakverven,
worden verhandeld. Deze kwaliteitscontrôle was daarom
van zo groot gewicht, omdat er een geschikt medium in
werd gezien om gezamenlijk de goodwill van het Neder-
landse product in het buitenland te verhogen. De rege-
ling kwam tot stand in het jaar 1947. Deze kwaliteits-
contrôle, die buiten de landbouwsector wel als uniek mag
worden aangemerkt, is gebaseerd op een onderlinge, pri-
vaatrechtelijke overeenkomst, waarbij alle leden van de
Exportgroep Verf zich vrijwillig hebben verbonden, be-
paalde richtlijnen door het bestuur in overleg met belang-
hebbenden vast te stellen, na te leven en contrôle daarop
van de zijde van het Secretariaat ian de Exportgroep
Verf toe te staan. Dit is een duidelijk bewijs er van, dat
ook in de zuiver privaatrechteljke sfeer langs de weg der
vrijheid alle betrokkenen omvattende bedrjfsregelingen
tot stand zijn te brengen.
Nauwlettend wordt er op toegezien, dat geen producten
onder een kwaliteitsaanduiding worden geëxporteerd,
welke die kwaliteitsaanduiding niet ‘waardig zijn te dragen.
Het is dus niemand verboden, eenvoudige producten te
leveren; daarin zijn de leden vrij. Men moet evenwel deze
producten dusdanig etiketteren en factureren, dat het
de afnemer en verbruiker duidelijk is, dat hij een een-
voudig product koopt. Betrekt hij daarentegen een hoog-
waardiger product, onder de benaming ,,synthetische
autolak” bijv., dan kan hij er van verzekerd zijn, dat hij
een’product ontvangt, waaraan kwalitatief hogere eisen
kunnen worden gesteld. Wat het leveren van zeer goed-
kope verven betreft, als bijv. ,,ready mixed paints” voor
de meer onontwikkelde gebieden, werd alleen bepaald, dat
met het oog op de goede naam van het betere Nederlandse
verfproduct deze soorten op de Europese markten niet
zouden worden aangeboden. Deze regeling werkt nu al
jaren tot volle teveredenheid van leveranciers en van
buitenlandse afnemers.
De kwaliteitscontrôle wordt uitgeoefend door speciaal
daarvoor opgeleide vakmensen, welke in dienst zijn van
de vereniging en werken onder leiding van het secretariaat.
De contrôle geschiedt in de douaneloodsen, aan de grens-
stations en aan boord van zeeschepen. Het Ministerie van
Financiën verleent de daartoe noodzakelijke medewerking.
Jaarlijks worden op deze wijze honderden monsters uit de
partijen getrokken. Langs deze weg wordt de zekerheid
verkregen, dat de monsters inderdaad afkomstig zijn van
zendingen, die worden geëxporteerd. De leverancier kan
op deze contrôle geen invloed meer uitoefenen. Hij heeft
de verplichting in de overeenkomst aanvaard, zijn export-
8Juni1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
N
535
aanvragen ‘te richten via het Secretariaat van de Export-
groep Verf. De contrôle geschiedt evenwel op de genoemde
plaatsen geheel onafhankelijk van deze aanmelding. De
betrokken monsters worden anoniem aan’ het Verfinsti-
tuut T.N.O. te Delft ingezonden en door dit Instituut
technologisch en analytisch ‘aan een uitvoerig onderzoek
onderworpen. Van het ter zake uitgebrachte rapport
ontvangt de leverancier via het Secretariaat van de Ex-
portgroep Verf een afschrift, waardoor hij tevens een vaak
nuttig gebleken contrôle heeft op zijn eigen laboratorium
en fabriek. Het aantal ov,ertredingen of ernstige kwalita-
tieve’ afwijkingen is gering.
Ook ziet de controleur er op toe, dat goed verpakkings-
materiaal wordt gebruikt en dat de wijze van verpakking
vakkundig is uit’gevoerd. De beproevingen, welke de
zendingen op hun reis naar de plaats van bestemming
moetendoorstaan, zijn soms heel zwaar en beschadigd’
aangekomen partijen verhogen de goodwill van de Neder-
landse verfindustrie in het buitenland bepaald niet. Wij
‘willen hierbij
nackukkeljk
de aandacht vestigen op het
begrip Nederlandse verf als product van de Nederlandse
verfindustrie. Misschien zouden wij nog verder kunnen
gaan door te stellen, dat de goede naam van de gehele
Nederlandse exporterende industrie hierbij in het geding
is. Men is toch in het buitenland licht geneigd’.bij een
teleurstellende leverantie zich niet te beperken tot het
oordeel, dat de verf van fabrikant A niet deugt, doch dit
misnoegen uit te breiden tot de oordeelvelling, dat de
Nederlandse verf in het algemeen minderwaardig, het
Nederlandse product inferieur is.. Dit niet te onder-
schatten gevaar was dan ook mede de aanleiding tot het
instellen van deze kwaliteitscontrôle.
Er zijn tal van leveranciers in onze kring en we kunnen
zelfs zeggen, dat dit de overgrote meerderheid is, voor wie
een dergelijke kwaliteitscontrôle niet beslist onontbeerlijk
is, daar men zelf wel de nodige aandacht aan de af te
leveren producten besteedt en te zeer is gesteld op behoud
van eigen goede reputatie. Het sprekwoord ,,Eén rotte
appel in de mand maakt al het andere fruit tot schand”is
echter een zeer wââr spreekwoord,,De verfindustrie heeft
dit uit ervaring geleerd en zal zeker in de toekomst deze
kwaliteitscontrôle dan ook willen continueren en eventu-
eel willen uitbreiden zonder de individuele vrijheden van
de fabrikant op hinderlijke wijze aan te tasten.
Evenals in de V.V.V.F. nagenoeg alle verffabrieken van
enige betekenis zijn georganiseerd, omvat ook de Export-
groep Verf als afdeling van de V.V.V.F., alle exporterende
verffabrieken. Deze groep telt momenteel ongeveer 90
leden. Wanneer men nu overweegt, dat het aantal pro-
ducten en recepturen, dat elke verffabrikant noodzkelij-
kerwijs moet aanhouden, ontstellend groot is, en in de’
duizénden en duizenden loopt, soms in de tienduizenden,
dan beseft men, dat het samenbundelen en rubriceren van
(Ingezonden mededeling)
al deze variëteiten en het verenigen daarvan in één export-
regeling een verre van gemakkelijke en Vrij ingewikkelde
zaak is, die alleen met veel ôverleg en geduld tot uitvoering
kan worden gebracht. Men leide uit het voorgaande niet
af, dat in deze industrietak niet naar rationalisatie en
meerdere uniformiteit zou worden gestreefd. Als typische
verzorgingsindustrie moet de yerfindustrie, evenwel met
alle eisen, welke de afnemer aan het product stelt, reke-
ning houden. Al naar gelang de technische eisen en werk-
methoden – met inbegrip van verschillende soorten van
apparaten bij machinale toepassing – in de verschillende
exportlanden, moeten voor een en hetzelfde product vaak
tal van recepturen worden aangehouden. Om eens’ een
voorbë’eld uit de practijk te noemen: de ene verbruiker
verwerkt zijn ‘moffellak in een gasmoffelovèn, de andere
in èen ‘oven met infrarode droogstraling; nu eens, is de
verlangde moffeltijd
5
minuten, dan weer een half. uur en
dat bij verschillende temperatuurtrajecten, met alle vari-
aties ‘en mogelijkheden, die daar tussen in liggen.
Export van bereide verf.
De export van bereide verf vertoonde de.laatste Jaren
de volgende ontwickeling:
Hoeveelheid
,
Waarde in duizenden guldens
3.225
,
7.069
9.471
19.806
8.304
.
18.270
7.312
15.603
1946
………………………..
7.5j3
16.471
1947
……………………….
1948
……………………….
9.265
23.967
1949
………………………..
1950
………………………..
9.535
23.724
1951
……………………….
1952
……………………….
8.825
20.529
1953
………………………
1954
……………………..
11.227
24.878
De verfexport kenmerkt zich door eeq ruime spreiding;
naar 115 landen en gebieden worden verven in, tal van
soorten en variaties voor de meest uiteenlopende toepas-
singen geleverd. Naast de vaak kostbare verven voor
industriële toepassing, zoals voor het behandelen van
auto’s, koelkasten, schepen, fabrieksinstallaties, enz. wor-
den ,00k zeer goedkope verven voor de bevolking in de
onontwikkelde gebieden geleverd, terwijl de huisschilder-
verven als producten voor bouwnijverheid’en onderhoud
van huizen en gebouwen nog steeds een belangrijk onder-
deel van dé totale verfexport uitmaken. Het belangrijkste
exportgebied was en bleef Europa, hoewel zich langzamer-
hand een verschui’ing ten gunste van de overige wereld-
d’èlen aftekent. Globaal gesproken wordt ongeveer 50 pCt
van de totale uitvoer geleverd aan Europese landen, 20 pCt
aan Aziarische landen, 20 pCt aan Afrika en 10 pCt aan
het Westelijk halfrond. Het Secretariaat van de Export-
groep Verf maakt jaarlijks aan elk dèr exporterende’onder
nemingen kenbaar, welk rângcijfer zij in het voorafgaande
jaar had in de rij van de yerfexporteurs, gerekend naar de
waarde van de verfexport. Dit dient als stimulans voor
–
met papier geïsoleerde kabdla
voor zwakstroom ,en sterkstroom
IL
koperdrdad
en koperdraadkabel
abelgarnituren. vulmassa On olie
ABELFABRIEK
DELFT.
r
536
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juni
1955
een ieder om in een sportieve onderlinge wedijver de eigen
positie tegenover die van de collega’s te behouden en zo
mogelijk te verbeteren.
De Vereniging voor Verfresearch.
Op een enkel ander blijk van de goede samenwerking in
de industrie van bereide verf tussen de ondernemingen
onderling en dan met name in het technische vlak zij nog
even de aandacht gevestigd\
. Wij hebben hier op het oog
de enige jaren g1eden opgerichte Vereniging voor
Verfresearch (V.V.V.R.), eveneens een afdeling van de
V.V.V.F.. Van deze V.V.V.R. zijn een groot aantal voor-
aanstaande verffabrikanten en enkele andere belang-
stellenden lid. Voor gezamenlijke rekening wordt speur-
werk verricht,in het kader van het Verfinstituut T.N.O.
met medewerking van ruim 70 chemici uit de verschillende
deelnemende ondernemingen, die in een zestal werkgroe-
pen ingedeeld, met aan het hoofd daarvan een Technische
Commissie, gevormd door de voorzitters van de werk-
groepen, het gemeenschappelijke jaarlijkse researchpro-
gramma helpen opstellen, dit bij de uitvoering op de voet
volgen en daaraan ten dele in eigen laboratoria ook actief
deelnemen. De V.V.V.R. beweegt zich niet op het terrein
van de directe receptuur, doch houdt zich zuiver bezig
met het opdoen van kennis over de stoffen en hun wijze
van verwerking.
Slot beschouwing.
Men behoeft niet blind te zijn voor de bedenkingen,
die tegen bepaalde prijskartels kunnen worden ingebracht.
Daar zijn allereerst de bezwaren van een onnatuurlijke
prijsvorming en van een energie dodende of verlammende
bedrijfsvoering, waartoe kartelafspraken inderdaad kun-
nen leiden. Daarbij komt het weleens gesignaleerde ver
–
schijnsel, dat men bepaalde Nederlandse merkartikelen
voordeliger in het buitenland kan kopen met inbegrip
van daarop drukkende vraehten en invoerrechten, dan
dezelfde artikelen in het eigen land aan te schaffen. Dit
laatste vormt toch wel een aanwijzing er van, dat in zulk
een geval de kans groot is, dat de prjssteffing op de bin-
nenlandse markt een onnatuurlijk karakter heeft verkre-
gen uit het oogpunt van algemeiie waardeverhoudingen.
Wanneer wij niettemin van oordeel zijn, dat een export-
kartel als• van de Exportgroep Verf een positief te waar-
deren aanzienlijke steun kan betekenen voor de exportbe-
vordering; gelijk de ervaring in de achter ons liggende
jaren op overduidelijke wijze heeft geleerd, dan baseert
zich dit o.a. op de navolgende overweging: een dergelijke
afspraak, mits goed gehanteerd, maakt het mogelijk
kwaliteiten en prijzen af te stemmen op het niveau, dat
men in de verschillende landen aantreft. Hierdoor kan
prijsdumping worden voorkomen, die zeer zeker ten
aanzien van het uit handelspolitiek oogpunt niet al te
sterke artikel bereide verf een potentieel gevaar zou kun-
nen opleveren voor het welslagen van de pogingen om
in de handeisverdragen voor deze producten een behoor-
lijke plaats te verzekeren.
Met name in het overleg met .onze Benelux-partner
België, waarbij het verschijnsel zich voordoet, dat de
Nederlandse verfexport naar België vele malen groter
is dan die uit België naar ons land, is het van groot be-
lang gebleken, datonomstotelijk kon worden aangetoond,
hoe het exportkartel van de Nederlandse industrie van
bereide verf er voor had gewaakt, door te lage prijzen,
die overigens van Nederland uit gezien wel economisch
verantwoora zo.iden zijn geweest, de Belgische verfin-
dustrie geen onredelijke concurrentie aan te doen met als
mogelijk gevolg een aantasting van het welvaartsniveau
van de overeenkomstige industrietak in dit buurland.
Het vormt dan ook bij het voeren van de onderhande-
lingen voor de vaststelling der handelsverdragen voor de
Overheid een steun te weten, dat door dit exportkartel
van de industrie van bereide verf voldoende en toch ook
weer geen overdreven stroeve remmen zijn aangelegd,
zowel om prijsdumping te voorkomen als om kwali-
teitsafbraak te bestrijden.
Vermelden wij nog, dat de relaties van het Bestuur en
het Secretariaat van de Exportgroep Verf met de hoofden
en beambten van de afdelingen Buitenlandse Economische
Betrekkingen (B.E.B.) en Handel van het Ministerie van
Economische Zaken en met die van de dienst van Invoer-
recht6 en Accijnzen van het Ministerie van Financiën
zonder uitzondering zeer goed zijn te noemen.
Het feit, dat de exporterende Nederlandse verffâbri-
kanten van het grote belang, dat voor hen in het hand-
haven en zo mogelijk in een voorzichtige, geleidelijke
uitbouw van deze onderlinge exportovereenkomst is ge-
legen, zijn doordrongen, houdt goede beloften in voor
een verdere gunstige ontwikkeling van de Nederlandse
export van bereide verf voor zover deze van onze eigen
activiteit mede afhankelijk is
Rotterdam.
P. GROEN.
INGEZONDEN STUK
Het nominale loon als instrument voor de politiek
der inkomensverdeling
De heren W. Hessel en A. Kloos te Amsterdam schrijven
ons:
Het redactioneel artikel ,,Het nominale loon als’ instru-
ment voor de politiek der inkomensverdeling”
1)
geeft
ons aanleiding tot de volgende kanttekeningen. –
Op blz. 310, eerste kolom, wordt gesteld, dat wij in
Nederland in een zekere hdogconjunctuur leven. De
gedachte, die dan door het verdere betoog heenloopt, is,
dat een loonronde in deze hoogconjunctuur ten aanzien
van de inkomensverdeling weinig verandering brengt en
)
zie:
,,n.-su.”
van 20 AprU
1955.
daardoor slechts infiatoire effecten heeft. Het komt ons
voor, dat zulks een te eenzijdige voorstelling van zaken is,
die aan de werkelijke situatie onvoldoende recht doet.
Hoe zou ook anders een wijziging in de verdelirg in
1954
bereikt kunnen zijn? Herhaalde malen is in het jongste
verleden betoogd, dat onze economische situatiè wordt
gekenmerkt door een mengeling van structurele en con-
juncturele elementen.
Voor ons betoog, dat slechts de grote lijnen volgt,
zouden wij in onze nationale economie een onderscheid
willen maken tussen de sector, die direct met het buiten-
8 Juni 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
537
land – hetzij door import, hetzij door export, hetzij
door beide – in verbinding staat en de sector, die indirect
met het buitenland in verbinding staat. Duiden wij deze
sectoren als de directe en de indirecte sector aan dan
realiseren wij ons zeer wel, dat tussen beide sectoren
geen waterdichte schotten staan, hetgçen overigens
ook uit de gegeven dëfiniëring voortvloeit.
•
Het lijkt
plausibel, dat de directe sector een sterke expansie
vertoonde onder invloed van o.a. een kostenvoordeel ten
opzichte van het buitenland, dat mede voortvloeide uit
inilatoire bewegingen in het buitenland. Dit deels struc-
turele en deels buitenlands-conjuncturele element gaf aan
deze expansie ongetwijfeld een haussekarakter, dat door-
werkte tot in de indirecte sector. Voor een deel moet dit,
tezamen met de beide loonronden van
1954,
niet anders
worden gezien danals een aanpassingsproces ten opzichte
van het buitenland. Zolang deze aanpassing niet volledig
tot stand is gekomen, blijft de uitwendige oorzaak van
onze hoogconjunctuur werken, tot uiting komend in een
voortdurende aanzwelling van onze – deviezenvoorraad.
Erkend moet woiden, dat het verstandig is deze aan-
passing vertraagd te doen verlopen, teneinde bij voorbaat
een voorsprong te hebben als de component der buiten-
landse conjunctuurbeweging een definitief keerpunt be-
reikt. Wanneer wij thans vertraagd de hausse volgen,
kunnen wij straks vertraagd de baisse volgen, voor zover
alsdan ook een aanpassingspolitiek gevolgd moet worden.
Het houdt echter tevens in, dat de buitenlandse oorzaak
van onze hoogconjunctuur, zij het wellicht in beperkte
omvang, gehandhaafd blijft. Zien wij het goed, dan staat
daar het gevaar tegenover, dat de hausse vooral in de
indirecte sector in oorsprong voornamelijk geïnduceerd
zelf inwendige oorzaken loswoelt om vervolgens een zelf-
standige beweging te krijgen van voornamelijk inflat6ire
aard met infiatoire impulsen op de directe sector en een
daaiuit resulterende overaanpassing van de kosten ten
opzichte van het buitenland. Het gevaar dus, dat men ten
opzichte van het buitehland het evenwichtspunt passeert.
Een nieuwe loonronde zou in principe inderdaad deze
zelfstandige beweging op gang kunnen brengen. Dat valt
niet te ontkennen. Maar hoe staan de kansen en hoe liggen
de quantitatieve verhoudingen? De gunstige kant van een
nieuwe loonronde zou zijn, dat de buitenlandse oorzaak
van onze hoogconjunctuur zou worden verzwakt. Wat de
resultante van beide invloeden zal zijn is moeilijk uit
te maken. –
Daarnaast dient men zich nog te realiseren, dat een
relatief grote marge tussenkosten en opbrengsten zelf ook
de genoemde zelfstandige beweging op gang
\
zou kunnen
brengen. Naar onz& mening verklaarde de heer Oosterhuis
in de Eerste Kamer bij de behandeling van de begroting
van Economische Zaken in tweede instantie (Handelingen
Eerste Kamer
1955,
blz. 3183) terecht het volgende:
,,Ik moge thans wat verder ingaan op het antwoord van de Mi-
nister. Zie ik het goed, Mijnheer de Voorzitter, dan geldt de be-
zorgdheid van de Minister, zowel conjunctureel als structureel,
het gevaar, dat lonen en
prijzen
haasje-over gaan spelen. De lonen
en prijzen dienen geen eigen beweging te krijgen. De aanpassing
aan het buitenland dient getemporiseerd te zijn. Het bijzonder
hoge tempo van 1954 wijst de bewindsman voor 1955
af.
In die
zin wenst hij rust. Ik geloof, dat de Minister goed gedaan heeft, het
vraagstuk op deze wijze te relativeren. Ik constateer hier wel een nuanceverschil met vroegere uitspraken van de Minister. Als wij
zo doorgaan, komen wij met de Minister wellicht waar wij hem graag
zouden zien. Dat stemt ons hoopvol, al is er inzake dit tempo
misschien nog verschil van inzicht. Maar goed, de vraag is: welk
tempo van aanpassing- is gewenst? Ik geloof, dat wij de discussie
op deze vraag kunnen samentrekken. Ik zou allereerst willen op-
merken, dat onze loonpolitiek in verhouding tot een vrije loon-
vorming reeds temporiserend werkt. Een vergelijking met het
•
–
ENGELSE
editie
•
•
—
Van het speciale nummer van 5
Mei 1955, gewijd aan het herstel
en de opbloei van de Nederlandse
economiein de afgelopentienjaren,
verschijnt binnenkort de eerder
• aangekondigde Engelse uitgave.
Wij vermoeden, dat dit nummer
voor de buitenlandse relaties van
Uw onderneming een bruikbaar ge-
schenk zal vormen.
–
De prijs bedraagt f2 per exemplaar;
100 stuks
of
meer f1,75 per exem-
plaar.
Bestellingen. gelieve U te zenden aan de admin. van
Economisch
–
Statistische Berichten,
Pieter de Hoocweg 120, Rotterdam
buitenland kan het bewijs opleveren. Ten tweede zou ik op het alter-
natieve gevaar willen wijzen. Een te laag tempo van aanpassing
versterkt via de daaruit resulterende relatief grotere winsten de
hausse. Het gevaar is niet minder denkbeeldig, Mijnheer de Voor-
zitter, dat onze hausse langs deze weg een zelfstandige beweging
krijgt. Men zie slechts naar de ontwikkeling in de Verenigde Staten
in de periode 1925-1929, het schoolvoorbeeld van een laiusse bij
een constant prijspeil”.
en even later:
,,Maar zou in dit verband het loonnWeau niet een belangrijke
rol kunnen spelen? Dienen wij door enerzijds een zekere loonaan-
passing – wij denken niet aan het tempo van 1954 van circa
15
pCt
– en anderzijds handhaving van de belasting niet twee doeleinden
tegelijkertijd: aanpassing aan het buitenland en voorkoming van een zelfstandig element in onze hausse?”.
Al met al menen wij te mogen stellen, dat de rol van
het loonniveau in de huidige situâtie minder eenvoudig is
dan het redactioneel artikel ons doet voorkomen en de
verantwoordelijke instanties voor een dilemma plaatst.
Ook bij de cijfermatige benadering van het loonniveau
worden naar onze mening enkele bijzondere relaties te
veel over het h6ofd gezien. De relaties, die wij hier nu
zullen pogen aan te geven, worden ook in het artikel van
de heer W. Drees jr in ,,E.-S.B.” van 6 April 1955
2)
zo
niet verwaarloosd, dan toch zeker te zeer op de achter-
grond geschoven. In het bijzonder zijn het deze relaties,
die o.i. de critiek op het betoog van de heer Vermeulen
in ,,Het Parool” op enkele essentiële punten verlammen:
Teneinde het gevaar te vermijden dat men in een discussie
als de onderhavige door de bomen het bos niet meer ziet,
zullen we ons weer beperken tot de grote lijnen.
In het volgende gaan wij de ontwikkeling na van het
nominaal nationale inkomen per hoofd van de actieve
beroepsbevolking en het loonniveau, uitgaande van de
) Het aandeel van de loitatrekkers iii het nationale inkomen.
538
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juni
1955
verhouding tussen beide in 1949. In de tabellen T en II is deze
ontwikkeling cijfermatig weergegeven. De ontwikkeling
van de genoemde verhouding is in Qnderstaande grafiek
uitgebeeld.
TABEL 3.
Ontwikkeling van het nationaal inkomen per
hoofd van de actieve beroepsbevolking op jaarbasis
Nationaal
Nationaal
Ontwikke-
Actieve
Nationaal
inkomen inkomen inkomen
ling actieve
beroeps- beroeps-
per hoofd
Jaar
tegen fac-
in pCt
bevolking bevolking
der actieve
torkosten
van
(in duizen-
in pCt
beroeps-
(in f mrd)
1949
den)
van 1949
bevolking
1949
= 100
1949
14,14
100
3.799
100
100
1950
15,65
111.
3.841
101
110
1951
16,94
120
3.878
102 118
1952
17,65
125
3.879
102 122
1953
19,36
137
3.969
104
132
1954
21,17
150
4.064
107 140
Bron:
C.E.P. 1955.
TABEL II.
Ontwikkeling van de regelingsionen van
handarbeiders
(1949 = 100)
Maand
1950
1951
1952
1953
1954
Januari
………………….
106
111
117
120
130
Februari
………………….
106
111
117
120 130
106
117 117 120 130 106 117 117 120
130
106 117 117 120
131
106 117 117 120
131
106
..
.
117 120 120
131
Maart
…………………..
April
…………………….
106 117 120
120
131
Mei
…………………….
Juni
…………………….
111
117
120
121 131
Juli
…………………….
Augustua
……………….
III
117
120
121
139
September
……………….
October
…………………..
III
117
120
121
139
November
……………….
December
……………….
III
117
120
121
139
145
145
140
140
13
135
/
7
130
_ r
130
125
120
115
110
105
100
Regelingsionen der handarbeiders (1949 = 100)
Nationaal inkomen tegen factorkosten per hoofd der actieve be-
roepsbevolking (1949 = 100)
AB
= Raming Centraal Economisch Plan 1955 (140-142)
• De getrokken lijn geeft de ontwikkeling van het natio-
nale inkomen per hoofd van de actieve beroepsbevolking
weer, waarbij terwille van de stylering is aangenomen,
dat de stijging steeds regelmatig over de maanden van
1 Juli tot 30 Juni d.a.v. gespreid ligt. De lijn knikt dus
steeds op 1 Juli van elk jaar. De onderbroken lijn geeft
aan de ontwikkeling van maand op maand van de rege-
lingslonen der handarbeiders, exclusief sociale lasten van
werkgevers. In zoverre wijkt deze opstelling af van de
S.-E.R.-nota van Augustus 1954, dat daar niet de rege-
lingsionen, exclusief sociale lasten van werkgevers zijn aan-
gehouden. Wanneer men dezelfde uitgangspunten kiest
3)
zal de loonlijn waarschijnlijk iets hoger komen te liggen.
Het beeld wordt daardoor echter niet belangrijk beïnvloed.
Bovendien liggen hier nog andere geschilpunten tussen
werknemers- en werkgeversorganisaties, zoals uit de
S.-E.R.-nota ook blijkt. Deze punten willen we hier niet
aanroeren. Duidelijk komt in tabel III en de grafiek het
verloop van de divergentie tussen de ontwikkeling van het
loonniveau en die van het nationaal inkomen per hoofd
van de actieve beroepsbevolking tot uiting. De divergentie
werd niet opgevuld door de loonronden van 1 Januari
1954 en 1 October 1954, nog daargelaten, dat deze loon-
ronden de vooraf ontstane achterstand niet compen-
seerden.
Het redactioneel artikel raamt op blz. 310, tweede
kolom onderaan, de loonstijging in’ 1954 op 16 pCt.
Daartegenover stelt het een prijsstijging der consumptie-
goederen van 6 pCt. Het concludeert tot een gemiddelde
stijging van de reële loonvoet met ten minste ruwweg
10 pCt. Daarvan aftrekkende een stijging van de arbeids-
productiviteit met
5
pCt, komt het artikel tot een stijging
van het arbeidsaandeel van ten naaste bij
5
pCt. Hierbij
wordt o.i. over het hoofd gezien, dat de stijging van de
lonen in een andere periode-eenheid is uitgedrukt dan de
stijging van de productiviteit. Mitsdien kan men hier niet
zo maar een aftreksom van maken. Neemt men de jaar-
periode als eenheid, dan moet men stellen, dat de loon-
stijging in 1954 niet 10 pCt (1 Januari) + 6 pCt
(16Oct.) = 16pCt,doch: 10 x
–
j
–
+
6x .=ll,5pCt
bedroeg.
In 1953 heeft practisch geen loonsverhoging plaats
gehad. Voor zover dat wel het geval was, zou men ook
daar nog rekening mee moeten houden, omdat niet
31 December 1953 uitgangspunt is, doch
1953
als geheel.
Eenzelfde berekening zou moeten worden opgezet voor
de prijsstijging. Een dergelijke berekening leidt tot ca
5
pCt. Maakt men daarna de aftreksom (nl. 11,5— 5
—5
=
1,5
pCt) dan heeft men alleen nog maar de globale
relatieve positieverbetering der loontrekkers ten opzichte
van 1953 berekend. Uit tabel III blijkt echter, dat deze
positie in ,1953 vooral ten opzichte van 1949 ongunstig
was. Men kan niet concluderen, dat de stijging van het
arbeidsaandeel in 1954 voldoende was.
Nat. inkomen
Gemiddelde achterstand
per hoofd van de
Ontwikkeling in PCt per jaar, uitgaande
Jaar
actieve beroeps-
regelingsloners
van 1949, van regelings-
lonen bij nationaal inko
bevolking
(zie tabel
op jaarbasis
men per hoofd der actieve beroepsbevolking
1949
100 100
0
1950
110
107
3
1951
118
116
2
1952
122
118
–
4
1953
132 120
12
1954
140
133
7
Wij menen, dat de door ons opgestelde berekening op
maandbasis (tabel IV) een zuiverder benadering geeft.
Deze berekening kan men dan nog aanvullen met de
punten van geschil, w.o. uiteraard ook het basisjaar.
Het valt dan ook licht in te zien, dat men een zodanige
‘) Zie blz. 23 van genoemde nota.
b
a7
/1
/1′
25
1949
1950
1951
1952
1953
1954
1955
120
TABEL
III.
15
Ontwikkeling achterstand. van de regelingslonen
110
handarbeiders op het nationaal inkomen per hoofd der
105
actieve beroepsbevolking
00
(basis 1949 = 100)
8 Juni 1955
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
539
TABEL IV.
Ontwikkeling achterstand in 1954 vair 4e regelings-
lonen handarbeiders op het nationaal inkomen per
–
hoofd der actieve beroepsbevolking
”
(basis
1
Juli 1949
100)
II
Ontwikkeling natio-
Regelingsionen naal inkomen per
Ontwikkeling
(1 Juli
hoofd der actieve be-
achterstand
1949
100)
roepsbevolking
van 1 op JI
(afgeleid uit grafiek)
1 Januari
130
–
136
6
1 April
130
138
8
1 Juli
…………
..131
140
9
1 October
139
140,5
1,5
31 December
139
141
2
berekening kan forceren, dat men tot de conclusie komt,
dat de achterstand in het arbeidsaandeel overgecompen-
seerd werd. We menen ook, dat het redactioneel artikel
stelling heeft genômen op een punt van geschil tussen
werknemers- en werkgeversorganisaties, nI. het basisjaar,
waarvan wij slechts acte vragen.
De stylering in de grafiek leidt er overigens toe, dat het
nationale inkomen over 1954 na het knikpunt A minder
sterk steeg. Meer reëel is aan te nemen een althans gelijk-
matige stijging over 1954. In een jaar van doorlopende
hoogconjunctuur zal de helling van de lijn, die deze stijging
zou moeten weergeven, zeker niet veel minder zijn dan de
helling van de nagenoeg rechte lijn, die de trendmatige
ontwikkeling over de laatste jaren, bijv. 1949-1954, weer-
geeft. Dit betekent, dat de helling groter is dân die van
de lijn AB, die op. het Centraal Economisch Plan 1955 is
gebaseerd. Dit betekent voorts, dat de raming van het
C.E.P. slechts kan worden gerealiseerd, wanneer in de
loop van 1955 het nationaal inkomen t.o.v. het niveau
aan het eind van 1954 bereikt daalt. Dit laatste is niet
aannemelijk. In de grafiek is dit tot uitdrukking gebracht
in de lijnabc met als knikpuntb (1 Januari
1955).
Op
grônd van deze overwegingen twijfelen wij tevens aan de
juistheid van de raming van ‘het ‘Centraal Planbureau.
Ook de tot dusver beschikbare statistische .gegevdns
doen vermoeden, dat de prognose van het C.P.B. voor
1955 wel- wat aan de pessimistische kant is. Het algemene
indexcijfer van de productie der nijverheid steeg van 1953
tot 1954 van 129 op 142 (1949 = 100). Dus circa 10 pCt
productiestijging. De stijgingspercentages ten opzichte
van de overeenkomstige maand van
1953
bedrdegen
(gecorrigeerd voor aantal dagen) voor:
September 1954 – 10 pCt
October 1954 – 8 pCt
November 1954 – 9 pCt
December 1954 – 13 pCt
Deze cijfers, die zijn ontleend aan het Maandschrift
van het C.B.S. van Maart 1955, geven dus aan de stijging
t.o.v. de overeenkomstige maand van het voorgaande
jaar. Voor December ligt dit bijzonder hoog, hetgeen
uiteraard niet verklaard kan worden uit het feit, daf de
productie in het vierde kwartaal vrijwel altijd relatief
hoger ligt. Dit gold immers ook voor de maand December
1953. Deze cijfers doen dus vermoeden, dat de stylering
van de ontwikkeling in 1954 tot een rechte lijn zeker niet
tot onze conclusies heeft bijgedragen. (Bovendien zij ge-
wezen op de slechte oogst
1954).
Integendeel, het is aan-
nemelijk dat de werkelijke ontwikkelingsljn van het
nationale inkomen (p.h. v.d, a.b.) op 1 Januari 1955 een
een hoger punt bereikte en dus de ontwikkeling in
1955
nog meer negatief zou môeten zijn als waartoe wij reeds
conciudeerden. Zien wij in dit licht de ontwikkeling van
de prijzen in
1955,
dan is het duidelijk, dat alleen dan in
1955
de werknemers ten opzichte van 1949 geen achter-
stand hebben, wanneèr in
1955
door een belangrijke prijs-
daling het nominale nationale inkomen daalt en deze
prijsdaling dus ‘de eventuele productiviteitsstijging over-
compenseert. Zou de prijsdaling slechts resulteren uit
doorwerking van de productiviteitsstijging in 1955, dan
zou het nominale nationale inkomen niet dalen en dus de
divergentie bestaande per 1 Januari
1955
zich besten-
digen. Wanneer van bepaalde werknemerszijde wordt
gesteld, dat rust in lonen en prijzen op ±ichzelf moei-
lijk aanvaardba’ar is, dan zal zulks tegen de achter-
grond van het voorgaande zeker niet onbegrijpelijk zijn
NASCHRIFT
Met de hoofdgedachte uit het betoog van de heren
Hessel en Kloos kan volledig worden ingestemd, nI. dat
de kostenaanpassing aan het buitenland vertraagd moet
verlopen, wil onze concurrentiepositie niet beschadigd
worden. Ook is het juist, dat de concurrentiemarge
infiatoire krachten in het binnenland (de ,,indirecte
sector”) oproept, maar deze krachten moeten juist worden
bestreden, wil onze concurrentiepositie en
daarmede
de
werkgelegenheid op lange termijn niet in gevaar kmen.
Als men, zoals de heer Oosterhuis volgens het Kamer-
verslag heeft gedaan, suggereert de infiatoire werking van
de concurrentiemarge op te heffen door de ma’rge teniet
te doen, gooit men het kind met het badwater weg. Het
is trouwens zeer de vraag, of deze marge nog bestaat,
vooral als men rekening houdt met de noodzakelijke
huuraanpassing en de komende verzwaring der sociale
lasten (ouderdomsverzekering, invaliditeitswet).
Het redactionele artikel stelde vooral, dat in de phase
van hoogconjunciuur het nominale loon een ondoelmatig
instrument is om de inkomensverdeling ten ‘gunste van
de werknemers te wijzigen. Deze conclusie wordt door de
inzenders niet bestreden. Dit opent de mogelijkheid, dat
men elkaar op dit punt vindt. Het betekent dat de nadruk
moet vallen op prijsverlaging. Het verschil van mening
gaat over de cijfers; over de vraag, of er thans een achter
stand is en hoe groot deze is. Hieromtrent zouden wij het
volgende willen opmerken.
Het is niet juist, dat het redactionele.artikel de produc-
tiviteitsstijging op een andere periode heeft betrokken dan
de loon- en prijsstijging. Alle grootheden zijn berekend
voor de periode 1 Januari 1954 – 1 Januari 1955. Dat is
een andere periode-indeling dan gewoonlijk wordt ge-
volgd. De S.-E.R. heeft bij zijn advies gewerkt met jaar-
gemiddelden. Men komt intussen in het kader van,de
S.-E.R.-methode tot dezelfde conclusie als in het artikel.
Immers: de S.-E.R. berekende op verschillende bases
tussen 1949-1953 een achterstand van het arbeidsaandeel
in 1954, die tussen 2 en
5
pCt zou liggen; waar precies de
achterstand tussen deze grenzen lag, ws voorwerp van
meningsverschil tussen werkgevers en weiknemers, een
meningsverschil waar het redactionele artikel.niet in is
getreden, zulks in tegenstelling tot hetgeen de heren
Hessçl en Kloos stellen. Om deze berekening te kunnen
maken had de. S.-E.R. een raming van het nati9nale
540
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 Juni
1955
iderwerp uitdrukken en hadden de
5 theoretisch productief, d.w.z. nieuwe
details toevoegend aan de bestaande
theorie
6 theoretisch creatief (nieuwe resultaten
bewijzend) –
inkomen in 1954 nodig, die hem door het Centraal Plan-
buréau is verstrekt, en, voor zover tot nu toe bekend, is
uitgekomen. Zoals reeds gesteld in het redactionele
artikel, heeft de loonronde van 6 pCt de achterstand in
1954 ongedaan gemaakt, en zelfs een zekere overcompen-
satie opgeleverd. Hoe groot deze overcompensatie is,
hangt af van de keuze welke men ten aanzien van de
cijfermatige achterstand maakt, dus hetzij 2 pCt, hetzij
5
pCt, hetzij ergens daartussen. Dit was ook de conclusie
die langs andere weg in het redactionele artikel werd
bereikt.
De becijfering van de heren Hessel en Kloos en in het
bijzonder de grafiek geeft weer, hoe de aanpassing van de
lonen aan het nationale inkomen telkens schoksgewijs
plaatsvindt. Zo kunnen inderdaad achterstanden ont-
staan. Het jaar 1954 gaf duidelijk een dergelijke achter-
stand te zien, die blijkens het bovenstaande door de loon-
ronde van 6 pCt werd ‘opgeruimd. Misschien vond deze
inhaal te laat plaats (in October in plaats van bijv. in
Juni); misschien zal in 1955 een nieuwe achterstand ont-
staan. Dienaangaande staat nog niets vast. Het lijkt thans
no2 niet verantwoord om de matige raming, die het
van het betrokken oi
volgende betekenis:
0 onbekendheid
1 receptief beheersend
2 reproductief beheersend
3 practisch gebruikend
4 practisch productief, d.w.z.
nieuwe methoden voortbrengend
7 fundamenteel creatief (wezenlijk ‘nieu-
we ideeën en theorieën voortbrengend)
In onderstaande tabel volgen nu de door Prof. Van
Dantzig gegeven cijfers:
Hoogat bereik-
l
M
ha
inatfens
dozijn
een
Terreinen van de wiskundige
te niveau
in
menaen op dit
statistiek
Nederland
1
niveau
4
3
4
3
regressie-analyse en tijdreekaen
6
3-4
algemene toetsingstheorie
5
5
6
–
5
4
2-3
varinntie-analyae
–
…………………….
4
•
2-3
factos-analyse
………………………
3
2-3
verdelingsvrije methode
……………….
lineaire
programmaleer
en
operations-
sequentie-analyse
…………………….
deciaietheorie
………………………
4
1-2
atrategiache speitheorie
……………….
informatietheorie en cybernetica
3
3
research
…………………………..
stochastiache processen e.d.
……….
5-6
3
grondslagen van de wiskundige statistiek
.
5-6
3
Ceitraal Planbureau voor 1955 maakie van de ioeneming De niveaux 3 en 4 blijken het sterkst vertegenwoordigd
van de productiviteit, aan te tasten. Zoveel staat echter
te zijn. Er is dus wel practische vaardigheid, maar de
wel vast, dat een streven naar forcering van het arl5eids-
theoretische bijdragen zijn gering. Dit is te verklaren uit
aandeel, dus een voortijdige claim op een nieuwe loon- de grote achterstand, die moest worden ingehaald. Toch
ronde, voor onze economie schadelijke gevolgen kan
is naast een practisch hanteren ook een hoog theoretisch
hebben. Een te snelle loonstijging zet de toekomstige
niveau noodzakelijk. De fundamentele moeilijkheid, die
expansie van onze volkshuishouding op het spel en dit zij
aan het bereiken van dit ideaal in de weg staat, is het ge-
eens te meer bedacht nu in de hoogconjunctuur toch
brek aan jonge mensen, die bereid zijn zich aan fundamen-
reeds- infiatoire krachten aan het werk zijn.
teel onderzoek te geven en daarvoor offers te brengen.
REDACTIE.
Als hierin geen verandering komt zal Nederland over tien
jaren ‘op wiskundig-statistisch gebied weer tot de achter-
ljke landen behoren. Spreker pleitte daarom voor meer
NATIONALE NOTITIES
overheidssteun voor de wetenschap en grotere investerin-
gen van het bedrijfsleven ter voorziening in zijn toekom-
Statistische Dag
1955
stige behoefte aan ,,scientific manpow’er”.
Daar Dr Ph. J. Idenburg door verblijf buitenslands ver-
–
Op 1 Juni ji. hield de Vereniging voor Statistiek te
hinderd was de Statistische Dag bij te wonen werd zijn
Utrecht haar jaarlijkse ,,Statistische Dag”. Ter gelegen-
rede over de ontwikkeling van
de maatschappelijke
heid van het tienjarig bestaan van deze vereniging waren
statistiek
uitgesproken door de heer H. G. C. Nanninga.
de te houden voordrachten gewijd aan de ontwikkeling
De ontwikkeling van de beschrijvende statistiek na de
van de statistiek in de afgelopen tien jaren, terwijl bij het
laatste oorlog kan het beste worden gekarakteriseerd
symposium de perspectieven en daarmee verband hou-
d.m.v. de begrippen integratie en differentiatie. Op inter-
dende desiderata werden beproken.
nationaal gebied is het streven tot vergelijkbaar maken
Na de opening door de voorzitter, Ir J. van Ettinger,
van de bestaande statistieken een integrerende kracht,
gaf Prof.
Dr
D. van Dantzig als eerste spreker eèn over- terwijl anderzijds aan de onderdelen aandacht wordt ge-
zicht van de ontwikkeling van
de mathematische statistiek.
schonken
in
de
statistieken van de gespecialiseerde
Het verschil in beoefening van de wiskundige statistiek
UNO-organen en organen als de O.E.E.C. en de K.S.G.
vôér en na de, tweede wereldoorlog kenschetste hij als
–
Ook nationaal kan van integrerende tendenties gesproken
absoluut ,,significant”. Hoewel ook véôr de oorlog ver- worden. In Nederland vond het integratiestreven op het
dienstelijk werk werd geleverd, met name door de econo-
gebied van de statistiek zijn belichaming in het systeem
metrische school van Tinbergen, Derksen e.a., was het
vah de ,,nationale rekeningen” met als meest karakteris-
niveau t.o.v. de omliggende landen toch laag te noemen.
tieke eigenschap dat de interdependentie van de eco-
–
–
Enkele jaren na de oorlog werd de achterstand echter snel
nomische verschijnselen er duidelijk in tot uitdrukking
ingelopen zodat Nederland thans op het terrein van de
komt. Daarnaast blijft het thans meer dan ooit nodig
wiskundige statistiek zowel nationaal als internationaal
bepaalde sectoren van de nationale economie aan ver-
aanzien geniet. De argwaan tegen statistische methoden
‘
beterde of nieuwe observatie te onderwerpen. Voorbeel-
in de economie, de biologie en de industrie luwde en de
den van differentiatie zijn de regionale statistiek en de
verbale benadering van dê problemen (de zgn. ,,zachte
productiviteitsstudies voor bedrijfstakken of zelfs afzoii-
schilmethode”) werd niet altijd meer verkozen boven de
derlijke ondernemingen. In,de ,,conjunctuurtest” ont-
,,harde schilmethode”, waarbij men eerst door de harde
moeten we zowel het integratie- als het differentiatie-
mathematische bolster heen moet. Spreker deed ver-
verschijnsel. Men vraagt de ondernemer, die zijn beslis-
volgens een poging de plaats van Nederland op het gebied
singen neemt op grond’ van zijn persoonlijke
–
ge-
van de wiskundige statistiek in cijfers weer te geven, waar-
integreerde
–
indruk van de hem omringende eco-
bij hij echter geen aanspraak maakte op absolute çxact-
nomische verschijnselen naar zijn mening over het recente
heid. De gegeven cijfers moesten de mate van beheersingiverleden alsook over de nabije toekomst. Aan de hand
8 Juni 1955
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
541
van de resultaten van deze tests kan elke deelnemer zijn
eigen ervaring toetsen aan die van de meerderheid der
geënquêteerden.
Als derde spreker behandelde Ir J. van Ettinger de
ontwikkeling van
de industriële statistiek.
De statistische
methode heeft in de afgelopen tien jaren de weg naar de
industrie, vooral die van massaproducten, gevonden.
Spreker beschouwde dit als een logisch gevolg van een
aantal objectieve en subjectieve factoren:
le de ontvikkeling der moderne industrie riep een
groeiend aantal typische problemen te voorschijn,
welke zich bijzonder lenen voor een stâtistische
aanpak;
2e er bestond reeds een bruikbare statistische techniek
of de bestaande techniek kon verder worden ont-
wikkeld;
3e na de oorlog had men in Nederland de beschikking
over een klein aantal bekwame industriële statistici,
die al spoedig in grotere kring het nut van de statis-
tische methode in de industrie konden bewijzen;
4e de grotere openheid voor nieuwe denkbeelden na de
oorlog en de klimaatsverbetering met betrekking tot
de industriële statistiel.
Meer en meer gaat de potentiële behoefte van het be-
drijfsleven een reële behoefte worden, welke blijkens de
ervaring stuit op een tekort aan statistici. Zo ontstaat het
gevaar enerzijds van dilettantisme, anderzijds van een
onbevredigd blijven van de behoefte, welke afremming
van de gunstige ontwikkeling tot gevolg kan hebben.
Bij het
symposium
dat hierna o.l.v. de heer A. J. de
Jong werd gehouden waren alle deelnemers eensgezind
in hun oordeel, dat over tien jaren een groter gebruik van
de statistiek zal worden gemaakt, zowel in de exacte als ii
de sociale wetenschappen. Wel zal de toepassing in de
sociale wetenschappen de ontwikkeling van nieuwe
methoden vergen, o.a. in verband met de daar overheer-
sende stochastische processen, processen met een waar-
schijnljkheidskarakter dus, en door het weinig voorkomen
van normale verdelingen. Hier is een overgang nodig van
het deterministisch naar het statistisch (stochastisch)
denken. Dit is een van de redenen waarom thans de
statistische methode in de sociale wetenschappen minder
gemeengoed is dan in de exacte wetenschappen. Even-
eens was men algemeen van gevoelen dat behoefte be-
stond aan een (sterkere) invoeging van het statistisch
denken in het onderwijs, ook t.b.v. diegenen, die zich later
niet op de statistiek willen toeleggen. Dit zou in het kader
van de wiskundelessen kunnen gebeuren bij het M.O. en
V.H.O. terwijl daarnaast de leerlingen rechtstreeks in
aanraking zouden kunnen worden gebracht met de statis-
tische denkwijze door toepassing daarvan bij het onder
–
richt in vakken als biologie en scheikunde. Ook in het
hoger onderwijs zou de introductie van een propaedeuse
of keuzevak in de statistiek aanbeveling verdienen.
Over de wijze van opleiding van statistici heerste enig
verschil van mening. Enerzijds werd de mening uit-
gesproken, dat waar men ook de statistiek toepast de
theoretihe grondslagen duidelijk moesten zijn omdat
toepassing van recepten zonder meer gevaren in zich
bergt, terwijl aan de andere kant ook de zuivër theoretische
statistici een diepgaand contact met de practijk zouden
moeten leggen om vruchtbaar te kunnen werken. Daar-
tegenover werd het standpunt verdedigd, dat scheiding
moest worden gemaakt tussen de mensentypen, die meer
geschikt voor theoretisch werk zijn en daartoe weinig
contact met de practijk behoeven en die typen, welke zich
meer tot practisch werk voelen aangetrokken en dewis-
kundige achtergrond van de statistische methoden niet
volledig zouden -behoeven te beheersen.
Algemeen was men van oordeel dat de opleiding van
academische statistici het best kon geschieden in de facul-
teit der wis- en natuurkunde. Voor zover deze statistici
echter na hun opleiding hun werkzaamheden in de practijk
willen vinden zal de zesjarige studieduur in deze faculteit
in het algemeen te lang zijn. Een drie- â vierjarige wis-
kundige opleiding zou daartoe beter passen.
Ten aanzien van de vraag of de belahgrijkste taak der
statistici voor de komende tien jaren zal gelegen zijn in de
verdere ontwikkeling van de methodiek of in de toepassing
van bèstaande methoden op nieuwe gebieden werd op-
gemerkt, dat deze hand in hand zullen gaan. Bij de toe-
passing van het bestaande instrumentarium op nieuwe
gebieden zal vanzelf blijken, dat er aan het gereedschap
nog veel ontbreekt en dit zal de stoot geven tot ontwikke-
ling van de nieuwe methoden. Vermoedelijk zal de ont-
wikkeling hierbij vnl. komen te liggen op het gebied van
de speltheorie,¼ welke reeds thans een grote vlucht heeft
genomen, de beslissingstheorie en de theorie van de
stochastische processen.
Rotterdam.
Drs G. SWLNKELS.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
De ontspanning, die zich de vorige week op de geld-
markt aftekende, inaakte de afgelopen week weinig ver-
lere voortgang. Ditmaal was het de ultimo, die roet in het
eten deed; de chartale circulatie steeg tussen 23 en 31 Mei
met f 126 mln. Het grootste deel van deze onttrekking
werd gefinancierd doordat’ de banken op hun saldi bij
de Centrale Bank trokken. Pro resto bedroegen deze saldi
daarna f473 mln, dus niet al te zeer beneden het voor het
(ook voor de periode 22 Mei-21 April op 10 pCt gehand-
haafde) kaspercentage vereiste bedrag. In verband met
deze ontwikkeling bleven de voor uitzetting op korte
termijn beschikbare middelen uiteraard schaars. Cailgeld
bleef dan ook op het maximum van 1 pCt gehandhaafd,
terwijl voorts het marktdisconto voor zeer kortlopend
papier op ca 11 pCt eveneens weinig verandering onder-
ging.
De kapitaalmarkt.
Op de meeste aandelenmarkten ter wereld blijft het
de laatste tijd kwakkelen. In Walistreet vond gedurende
de verslagweek weer enige stijging plaats, maar deze bracht
het gemiddelde Dow Jones Industrials toch niet hoger
dan
428,5,
een cijfer, dat ook 20 April ji. reeds bereikt
was. Ook het Damrak munt niet meer uit door pheto-
menale koersstij gingen; de algemene index steeg de-af-
gelopen week met 0,8 punt en staat thans ongeveer even
hoog als ruim een maand geleden. Evenals vr enkele
weken wordt er nu en dan een domper op de markt gezet
door berichten over een zeer flauwe stemming in Parijs,
terwijl de spoorwegstaking in Groot-Brittannië en de
vrees, voor een grote staking in de Amerikaanse auto-
industrie, vooral ook i.v.m. hun mogelijke verdere reper-
cussies, het optimisme internationaal tmperen. Wat
Nederland betreft is het feit, dat de Regering thans voor
het eerst met kracht de loon-prijsspiraal in haar kern,
ni. bij de loonronden, een halt toeroept, overigens ook niet
542
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
‘
8Juni1955
bepald als een haussefactor voor de aandelenmarkt te
beschouwen.
Weinig invloed op de betreffende beurskoersen had de
publicatie van de cijfers over het eerste kwartaal van 1955
-door Koninklijke en Philips. Vooral bij Philips met een
25
pCt hogere omzet en een 29 pCt hogere winst dan in
de overeenkomstige periode van het vorig jaar, viel dit op.
In de huidige beurskoersen is kennelijk reeds zeer veel
.goeds verdisconteerd. In &en recente publicatie van de
Amsterdamsche Bank zijn enige interessante berekenin-
-gen gemaakt over de verhouding tussen prijzen, winsten
en dividenden bij het Koninklijke-Shell concern in 1954.
Per liter olie toucheerde de fiscus bij dit concern
4+
ct;
hierna resteerde een winst van1 1/5 ct per liter, waarvan
aan aandeelhouders
1/4
ct per liter als dividend werd uit-
gekeerd.
De ruimte van de Nederlandse markt voor niet-risico-
dragend kapitaal is aanleiding dat — na de Belgische
leningen in het jongste verleden – wederom enige buiten-
landse staten hier een obligatielening zullen uitgeven, ni.
Noorwegen (f
35
mln) en Zuid-Afrika
(f 50
mln). In beide
gevallen zou de rentevoet 4/
4
pCt, de maximum looptijd
20 jaar bedragen. Dat De Nederlandsche Bank zich bij
der
.
gelijke buitenlandse leningen niet beperkt tot het
deviezenaspect in engere zin, volgt uit persberichten,
volgens welke de Centrale Bank vôor de Noorse lening
slechts voor f
35
mln in plaats van,voor het gevraagde
bedrag van f50 mln vergunning gaf, terwijl zij zich voorts
(aanvankelijk) verzet zou hebben tegen het percentage
van
41/4
en
43/4
zou hebben geëist. Uit dit vèrgaande in-
grijpen wordt wel duidelijk, dat van een liberalisatie van
het buitenlandse kapitaalverkeer van Nederland momen-
teel nog slechts in geringe mate sprake is.
Aand. indexeijfers (1953
=
100)
27 Mei 1955
3 Juni 1955
Algemeen
……………………………
196,2
195,3
Internat.
concerns
………………….
251,0
249,5
Industrie
………………………………
150,7 151,5
Scheepvaart
.
………………………..
140,9
140,3
Banken
………………………………..
145,0 144,1
Indon.
aand.
…………… ……………
147,5
145,5
Mndelen
Kon.
Petroleum
……………………
5 7 2 ½
565/4
Unilever
……………………………
428
428½
Philips
‘
…………………………………
3951%
396%
A.K.0.
…………………………………
/
304
301%
Kon.
N.
Hoogovens
……………….
319%
314
Van
Gelder Zn
………………………
281½
79%
H.A.L.
…………………………………
180½
181
Amster& Rubber
…………………….
120%
123
H.V.A
…………………………………
147%
145
Staatsfondsen
2%
pCt N.W.S.
………………………
797
/ia
79½
3-3%
pCt
1947
………………………
101%
101
7
ljo
3 pCt Grootboek 1946
99
1
‘/jg
100
1
/16′
3 pCt Dollarlening
…………………
97½
97½
Diverse
obligaties
–
–
3% pCt Gem. R’dam 1937 VI
101%
102
3% pCt Bkv. Ned. Gem. 1954 11/111
101
3
/1
101 3
1
h
pCt Philips
1948
……………….
103%
103/
3% pCt Westl. Hyp. Bank
100½
100%
5. C. BREZET.
De Belgische geld- en kapitaalmarkt
in Maart en April 1955
De algemene toestand van de geldinarkt.
Begin Maartwas• de geiddagmarkt eerder eng, doch
omstreeks midden van de maand trad een geleidelijke
verruiming in. Deze stond vooral in verband met de
voorzorgsmaatregelen door een tweetal grote banken
genomen met het oog op hun einde boekjaarsbalans. De
gebruikelijke ,;window dressing” bracht een groter aanbod
van daggelden, die echter opnieuw sterk terugliepen
onmiddeffijk véôr en op de vervaldag zelf. Blijkbaar werd
er- door sommige banken ook extra beroep gedaan op
herdisconto van de Nationale Bank.
S
De fluctuaties in het aanbod van daggelden door de
private banken, werden gotendeels opgevangen door een
ruimere bevoorrading vanwege niet-banken, w.o. vooral
parastatale instellingen. De eerste helft van de maand
April bleef de geldmarkt minder breed, vermoedelijk
ingevolge de resorptie van de bovenvermelde ,,window
dressing.” Midden van de maand trad opnieuw enige
verruiming op.
Verloop van de krediet verlening
Portefeuille
Herdisconto
kiet verleend
aan de economie
handelspapier
door de private
d
d
Nationale Bank
baiïken
OOrba,k
a e
31 Dec. ’54
9.512
‘
9,126
39.210
31 Jan. ’55
6.752 (a) 7.439
40.046
28 Febr. ’55
5.893
(b)
6.860
40.520
31 Mrt ’55
7.135
6.053
42.096
28 Apr.
1
55
5.615
.
– –
a)
Cijfer
begin volgende maand, meer karakteristiek voor…4e vervaldag.
Aangaande de officiële rentepolitiek kan het volgende
aangestipt worden:
Bij de Algemene Spaarkas en het Gemeentekrediet
werd voor deposito’s, van publieke instellingen de.
rente op zichtrekeningen teruggebracht van 1,25 pCt
• op 1 pCt, en voor’3 maandrekeningen van 3 op
2,5
• pCt, dit vanaf 1 Maart 1955. De practische draag-
wijdte van deze maatregel is evenwel zeer beperkt.
Anderdeels vergoedt de Algemene Spaarkas op spaar-
boekjes toebehorend aan partiçulieren 3 pCt interest
tot maximum 100.000 fr.
‘De rente vergoed op de kasbons van de Nationale
Maatschappij voor -Krediet aan de Nijverheid, de
Nationale Kas voor Beroepskrediet, het Centraal
Bureau voor Hypothecair Krediet en het Nationaal
Instituut voor Landbouwkrediet werd in doorsnee
met 1/8 pCt verlaagd.
De toestand van de banken.
Enkele cijfers uit de globale banktaten
(in mln fr.)
31 Dec.
1954
31 Jan.
1955
28 Febr.
1955
31 Mrt
1955
Actief
Krediet aan de private
economie
39.210
.
40.046
40.520 42.096
handelswissels
11.742
12.343
13.013 14.487
prolongaties
en
voorschotten
1.447
1.515
1.190
1.123
kaskrcdieten
17.108
17.242
17.336
17.365
accepten
8.913
8.946
8.981
9.121
Krediet aan de Over-
46.488
47.779 48.213 49.729
Passief
.
.
Bankiers
……..
6.728
6.933
6.834 8.344
Deposito’s totaal
‘. ….
72.339
71.621
72.547 75.317
heici
……………
op zicht
61.870
61.963
62.289
64.421
op termijn
10.469
9.658
10.258
10.896
Kasbons
2.894
–
2.970
3.079 3.188
Totaal vreemde werk-
81.961
81.524 82.460 86.849
middelen
…………
Totaal eigen middelen
6.705
6.675
6.682
6.731
De deposito’s blijven rond een topniveau schommelen,
doch de fluctuaties waren aanmerkelijk groter bij de
termijngelden dan bij de tegoeden op zicht, die onaf-
8 Juni 1955
ËCONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN
543
De
Economist
Maandblad onder redactie
van:
Prof. P. Hennipman,
A. M. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
Abonnementsprijs
f
22.50;
fr. p. post
f
2160; voor stu-
denten
f
19.-; fr. per post
‘ f 20.10.
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door Uitgevers
De Erven
F. Bohn te Haarlem
Kas, Kassiers en Dag.
geldieningen
. .
f.
102.538.00129
-Nederlands
Schatkistpapier
.
462.600.000,
–
Ander Overheidspapier,,
57.001.794,29
Wissels
.
.
.
.
.
.
.
.
…
13.676.924,58
Bankiers in Binnen- en
Buitenland
……
35.428.162,44
Effecten, Syndicaten en
Waarden
.
……
53.151.581,15
Prolongatiëa en Voor.
schotten tegen Effecten,,
32.991.126,21
Debiteuren
…… …
339.263.092,50
Deelnemingen’ (mcl.
Voorschotten). .,,
6.599.858,46
Gebouwen
……. …
5.000.000,-
f.1.108.250.540,92
Kapitaal. .
,
f 49.000.000, –
Reserve
………
,, 20.000.000, –
Bouwreserve . . . . . . .. 1.000.000, –
Deposito’s op Termijn ,, 252.745.241,19
Creditesren
……….
749.455 613,33
Geaccepteerde Wissels ,, 175.299,93
Door Derden
Geaccepteerd . .
772.749,65
Overlopende Saldi en
Andere Rekeningen ,, 35.101.636,82
•f. 1.108.250.540,92
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
– Gecombineerde Zvlaandstaat op 31 Mei 1955
gebroken een licht stijgende lijn volgden. Langs de zijde
der kredietverlening kan onderlijnd worden, dat de ban-
ken einde Februari meer wissels zelf in portefeuille hiel-
den, en minder beroep dedenop herdisconto. Einde Maart
werd deze tendentie verder geconfirmeerd.
De obligatiemarkt.
Tijdens Maart bleef de obligatiemarkt overwegend
vast, doch het einde van de maand bracht reeds enkele
koersafbrokkelingen. Deze leken vooral verband te hou-
den met ovrschakelingen naar aandelenbeleggingen.
Tijdens de tweede helft van April sloegen deze afbrokke-
lingen evenwel om in een schier algemene koersdaling.
Reeds v66r de aankondiging van de nieuwe Staatslening
waren de noteringen der vastrenderende waarden minder
koersvast-en nadien werd deze koersbeweging bevorderd
door arbitrageverrichtingen. Karakteristiek was wellicht
dat de baisse belangrijker werd naar gelang de inschrij-
ving op de
4,5
pCt Staatslening 1955/75 vorderde, en
zulks niettegenstaande de ruimere tussenkomst van het
Rentenfonds. Blijkbaar werd de baisse nog steeds in de
hand gewerkt door overschakelingen van obligaties naar
aandelen.
Op de emissiemarkt wordt de insch.rijvingstermijn der
4 pCt Staatslening
1955/75
op
5
Mei’ officieel gesloten.
Zoals bekend was dit een 4 pCt lening op 20 jaar, uit-
gegeven A
95,50.
De globae’opbrengst van deze lening
bedroeg
6.500
millioen fr. waarvan volgens geloofwaardige
geruchten, ca 1 mrd fr. zou ondertekend zijn door para-
statale instellingen. -.
Intussen werd er een 400 mln
fr.
4 pCt lening van de
Stad Luik aangekondigd met als looptijd 20 jaar en uit-
gifte tegen 95 pCt.
De aandelenmarkt.
.
Nadat de lichte hausse van de maand Maart
(+
0,8 pCt)
eerder wees op een stabilisatie, doordrenkt met aarzelin-
gen in de metaal-, steenkolen- en textielsector, bracht
April opnieuw een beter klimaat.. Het volume der om-
zetten nam eveneens toe en
–
bereikte per dag gemiddeld
Rentestand op de obligatiemarkt a)
(in pCt per einde maand)
Gemiddelde
I
looptijd
1
Aug.
1948
Juni
1
1950
Juni
1951
Febr.
1955
I
Mrt
1
1955
I
Apr.
1
1955
Staatsrenten
……….
langlopende
4,77 4,38 4,68
4,19 4,17
4,18
7 â 8 jaar
4,83 4,63
5,24 4,42 4,40
4,44
Kasbons Steden
5
6 jaar
5,07
4,49
5,37
4,78
4,81
4,83
Staatsfondsen
……….
Kasbons
parastatale in-
.
ca 9 jaar
–
–
5,41
4.54 4,44
4,48
stellingen
………….
Private instellingen
10 â 12 jaar
6,06
1
5,43
6,08
4,56
4,60
4,73
a) Reële rendementen – rekening gehouden met agio en disagio tegenover
terugbetalingsprijs.
Bron:
Kredietbank.
fr. 190,8 mln t.o fr. 140,7 mln voor, Maart. Alleen de
steenkolen en textielwaafden brokkelden verder af. De
steenkolenwaarden werden gedruk door de nieuwe
plannen inzake verdeling der perekwatie en verlaging
van sommige prijzen.
Beurs van Brussel
–
31 Mrt
1955
29 Apr.
1955
–
295,7
Beweging
in pCI
293,1
+
b,9
268,9
271,1
+
0
187,6
198,1
–
+
5,6
279,9
286,5
+
2,4 254,6
255,0
+
0,4 206,6
209,2
+
1,3
215,1 208,1
–
–
3,3
115,1
120,8
+
5
1
0
Banken
……………………….
Metaalnijverheid
……………….
Scheikundige producten
………….
176,5
+
2,9
Portefeuille
…………………..
Trusts
………………………..
Steenkolenmijnen
……………….
Spiegelglas
………
……………
267,3
271,7
+
1,6
Gas
en
Electriciteit
……………..
Textiel
……………………..
153,0 150,0
–
2,0
–
642,9 670,8
.4.
4,4
Glasblazerijen
…………………171,6
Voeding
……………………..
138,6
142,7
—
3,0
Bouwnijverheid
……………….
300;5
..
313,8
+
4,4
Koloniale
……………………..
69,3
..
74,9
– +
8,1
Verscheidene
…………………..
Brouwerijen
……………………
530,0 559,4
+
5,5
Papiernijverheid
……………….
Warenhuizen
…………………
464,7
473,6
+
1,9
Algemeen
279,9 283,9
+1,4
Bron:
Kredietbank.
• – Onder invloed van een reeks dividendverhogingen is
het gemiddelde rendement op de gebruikelijke 75 represen-
tatieve waarden opgelopen tot 3,18 pCt tegen ‘3,07 pCt
einde Maart en 3,04 pCt einde Februari. Deze beweging
werd enigszins, geremd door de gemiddelde koersstijging.
Kortenberg.
1r L. DELMOrFE.
/
N.V.- ,,INDUSTRIE”
(voorheen Van Lohuizen en Co.)
gevestigd te Vaassen.
UITGIFTE
van
4000 aandelen aan toonder,
elk groot nominaal f 250,-,
(desgewenst in stukken van vier aaiidelen gecombineerd)
voor de helft delende in de resultaten van het boekjaar
1955 en ten volle delende in die van volgende boek;aren.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op boven-
genoemde aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders,
openstelt op
Donderdag 16 Juni 1955,
bij haar kantoren te
Amsterdam, Rotterdam
‘s-Gravenhage
en
Apeldoorn,
tot de koers Van 100 pCt.,
op de voorwaarden van het bij de inschrijvingskantoren
verkrijgbare prospectus.
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
AMSTERDAM, 7 juni 1955.
ONZE CATALOGUS
VOOR BUITENLANDSE TIJDSCHRIFTEN
bevat niet ALLE Couranten en Vakbladen in de gehele
wereld, hoewel wij ze wél alle kunnen leveren. Maar wél
bevat onze catalogus de namen en prijzen van Tijdschrif-
ten voor 175 branches beginnende met: Aardrijkskunde
en eindigende met: Zuivelindustrie
Aan iedere aanvraag kunnen wij dus voldoen!
Rotterdamsche Couranten lmp’ort
& Kiosken-
onderneming v.h. VAN DITMAR, Rotterdam.
Zelfstandig economisch adviseur, wegens gevoiderde
leeftijd zijn werkzaamheden wilende beperken, biedt
zijn ruim 20 jaar gevestigde
MARKT-ANALYTISCHE PRAKTIJK
ter overname
Zeer geschikt voor jongere collega èf ter nog verdere
uitbreiding èf ter aanvul1ing’ van reeds verrichte werk-
zaamheden. Nadere inlichtingen gaarne verstrekt. Over-
namesom nader overeen te komen. Br. onder no. 23-2,
Bur. v. d. Blad, Postbus 42, Schiedam.
11W ,,IIOME” OP REIS
–
De Rietschans – Nieuw-Locsdrecht
Tel. K 2958556
Café-Restaurant
Een diner met Uw zakenrelaties slaagt bij ons altijd!
1LY. .Konillklijke Nederlandsche Petroleum
iTItIIUk
)
UIIIIPIJIJ
gevestigd te ‘s-Gravenhage
*
In de op 1 Juni 1955 te Amsterdam gehouden jaarlijkse
Algemene Vergadering van Aandeelhouders werd het
dividend over het boekjaar 1954 vastgesteld op 16
O/
in
contanten. Hiervan werd op 12 Januari 1955 reeds 6
0/
als
interimdividend betaalbaar gesteld. Het plotdividend be-
– draagt derhalve 10
O/o
in Contanten.
Dit slotdividend, na aftrek van 1 S°/s dividendbelasting
bedragende f. 85,- per aandeel, van f. 1000,- en f. 8,50
per aandeel van f. 100,-, is tegen inlevering van dividend-
bewijs No. 107 van de bewijzen van aandeel van f. 1000,-
en van f. 100,. van Woensdag 8 Juni 1955 af betaalbaar
bij de onderstaande bankinstellingen in binnen- en
buitenland.
Tot het slotdividend op de aandelen van f. 50,- ingeschre-
ven in het Nederlandse Register van Aandeelhouders der
Maatschappij zijn diegenen gerechtigd te wier name die
aandelen in dat Register staan ingeschreven op 13 Juni
1955 bij sluiting der kantoren. Aan deze aandeelhouders
zullen door de Gemachtigde voor de Overdrachten de
Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V. te Amster-
dam. op of omstreeks Ii Juli 1955 cheques worden toe-
gezonden voor het aan hen toekomende slotdividend ad
f. 5,- minus 15
0
/0
dividendbelasting = f.4,25 per aandeel
ad f. 50,-.
Houders van aandelen op naam van f. ’50,- ingeschreven
in het Nederlandse Register van Aandeelhouders die
gerechtigd zijn het dividend zonder inhouding van Neder-
landse dividendbelasting te ontvangen, dienen het bewijs
hiervan, met gebruikmaking van de hiervoor voorge-
schreven formulieren, tijdig aan de Gemachtigde voor de
Overdrachten in te zenden.
Amsterdam
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
Kas-Associatie, N.V.
Rotterdam
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
Heren Van der Hoop, Offers
&
Zoon
‘s.Gravcnhage
Nederlandsche Handel-Maatschapij, N.V.
Heren Schili
&
Capadose
New York
The Chase Manhattan Bank
Londen
Messrs. N. M. Rothschild
&
Sons
Parijs
–
MM. Lazard-Frères
&
Cie
Zürich
Crédit Suisse
Brussel
Banque de la Soci6t6 G6n6rale de Belglque
Crédit Lyennals S.A.
‘s-Gravenhage, 1 Juni 1955.
EIRSTE N
VERZEKERING MIJ OP HET LEVEN EN TÉGEN
INVALIDITEIT N.V.
GEVESTIGD TE ‘S-GRAVENHAGE
P E N SIO E N R E G E t 1 N G E N j