Economisch — S.tatistisch.e
•
‘
” Bèrichten.
Export uit een boekje?
*
Drs A. G. ter Hennepe
De toekomstige betekenis van de montage-
en systeembouw
•
Drs W. van Poeije
Opleiding van bedrijfskader in de Verenigde
Staten
*
•
C.
Vermey
*
De vere1dscheepsbousr
*
Drs H. L. Dekking
•
•
Is buitenlands marktonderzoek over- •
heidszaak?
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
38e JAARGANG
No 1870
WOENSDAG 1 APRIL’ 1953
–
– – ‘–t
—
r—rrr,.-
–
SVERZEKE
F1v1
Ç1VENSVIRZ(KERlH
–
6′.
ANK SC
COLLECTIEVE
PENSIOEN-VERZEKERING
9
N.V. BELEGGING MAATSCHAPPIJ
VOOR SOCIALE FONDSEN
*
Toetreding per ultimo Maart
Gelegenheid tot deelneming tegen de algifteprijs per
uit. Maart 1953 staat open tot en met 11 April ek.
(afgilteprijs per uit. Februari 1953 1. 11 59,55)
Inlichtingen bij de Directie:
N.V. Hollandsche Belegging en
Beheer Maatschappij
KEIZERSGRACI-IT 706 – AMSTERDAM-C
Teletoon 35634-35173-33454-36592
172E0
R. MEES & ZOONEN
Ao1720
BANKIERS
&
ASSURANTIE-MAKELAARS
ROTTERDAM.
AMSTERDAM – ‘s.GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
Serie Bedrijfskunde, Staatsrecht en Sociale Wetgeving
SOCIALEWETGEVING EN
BEDRIJFSWETGEVING
door Mr G.
J.
H. LEPPIIVK
95 pag. 16 X 24 cm. Prijs f 3.25
Een beknopte behandeling van de Nederlandse sociale
wetgeving. Bevat de wetten, gericht op arbeidsbescher-
ming in beperkte zin, de wetten die de rechtspositie
van de arbeider regelen, wetten betreffende de organi-
satie van de arbeid, sociale verzekeringswetten en de
bedrijfswetgeving.
Verkrijgbaar bijt
N.V. De Technische en Wetenschappelijke Boekhandel
H. STAM,
Rochussenstr. 213. Tel. 34692. Rotterdam
Een nieuwe vorm
van levensverzekering
met uitgebreide risico-dek k ing, zonder
premie-verhoging.
Dubbele uitkering%ij
overlijden tengevolge van een ongeval.
Extra uitkering
bij overlijden na lang-
durige ziekte. Het invaliditeitsrisico kan
op zéér billijke voorwaarden mede ver-
zekerd worden. Vraag onze brochure,
die U volledige inlichtingen geeft.
van veiligheid
Kantoor voor Nederland:
Herengracht 500, Amsterdaxn-C.
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hooch weg 122, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde
Ekonomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-zeedjjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerjj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
S
242
“.-‘
1 April1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
243
Export uit een boekje?
Men krijgt tegenwoordig soms de indruk dat uitvoer
een zaak van brochures en voorlichting is geworden. Het
aanbod op papier, de kansen in studie. Een soort omweg-
productie waarvan men de theoretisch veronderstelde
waardevermeerdering toch wel eens betwijfelt. Hulpmid-
delen dus, die echter hoe langer hoe meer vereist schijnen,
wil men in vlagvertoon en dienstbetoon niet ten achter
blijven.
Voor mij ligt zo’n studie over handelsmogelijkheden
op wel zeer hoog én breed niveau: ,,A Study of Trade
between Latin America and Europe” ,,United Nations”
1)
luidt het titeiblad. In de aanbiedingsbrief wordt gesproken
van: ,,Study on ways and means to expand trade between
Latin America and Europe”. Een soort super-handels-
bevordering. Een studie die veel tijd, medio 1950 opgezet
– Januari 1953 uitgegeven, en geld gekost heeft, doch
waarin voortreffelijke opmerkingen worden gemaakt,
talloze gegevens op overzichtelijke en heldere wijze zijn
gepubliceerd, het probleem werkelijk van alle zijden is
bekeken. Helaas ook een studie die al bij haar verschij-
ning achter de feiten aanloopt, want de eerste voetnoot
op blz. 1 zegt:
,,It should be remembered that much of the analyses of this study is based on
the resuits for the period 1945-195 1 – that is, before the recovery of western
Germany’s very important export-trade to the area was complete”.
Doch ook een studie, die, gelukkig, zeer concreet in
een 8-tal aanhangsels behandelt: koffie, suiker, katoen,
lijnzaad en -olie, wol, vlees, uitvoer van textielmachines
van Europa naar Latijns-Amerika, Latij nsamerikaanse
markten voor tractoren.
Kortom, zeer lezenswaardige lectuur voor ieder .die
bij deze handel betrokken is. De man die er in zit zal er
allicht veel van zijn ervaring in bevestigd vinden, wellicht
ook .ideeën opdoen voor zijn beleid. Het eerste is aange-
naam, het tweede nuttig en toch wel de belangrijkste
functie van de stroom economische lectuur die dag in dag
uit over ons uitgegoten wordt. Ideeën en activiteit bou-
wen concrete resultaten.
‘) United Nations, Dept. of Economic Affaires, Geneva, January 1953. 117
blz., $ 1,25. Authorised agent for the Netherlands: Martinus Nijhoff, The }*ague.
Voorlichting, ook over export, die enkel als een zoek-
lichtbundel verblindend in het onbekende duister schijnt,
is, zonder verdere activiteit, hoogstens een belangwekkend
spel. Z.K.H. Prins Bernhard sprak, na zijn zo zeer
gewaardeerde economische verkenningstochten naar-
Zuid-Amerika, terecht van de absoluut noodzakelijke
,,follow-up”.
De weg van deze door knappe economisten opgestelde
studie tot de afwikkeling van een bevredigende transactie
door een actief zakenman is wel zeer lang. Wij geven en-
kele kilometerpalen: U.N. studie – bekend worden via
pers en vakbladen – bestuderen (stel in het gunstigste
geval ineens door iemand in de hogere regionen van een
onderneming) – idee, plan – productiemogelijkheid van
potentieel afzetartikel – contact met overzeese markt
(hoe?) – prijs, concurrentie, kwaliteit, koopkracht aldaar
– order – uitvoering – betaling – en dan de belangrijke
kwestie: continuïteit.
Ik weet wel, men moet ergens beginnen, maar menig
begin lijkt hier op een kleurig spandoek bij een of andere
wedstrijd: ,,Start!” leest men in grote letters; beziet men
dit zelfde object van de andere zijde dan vermeldt het, in
even grote letters: ,,Finish”!; helaas komt veel papieren
exportbevordering niet verder dan dit vlagvertoon ,,op
de plaats rust”.
Er is aan voorlichting, nationaal en internationaal,
ruimschoots aanbod. Teveel in sommige opzichten? In
elk geval zoveel, dat verwerking, documentatie, etc. al
een vak op zichzelf is geworden. Het knelpunt ligt niet bij
de voorlichting maar bij de activiteit.
Het probleem der
mogelijkheden verplaatse zich dan ook van de voorlichting
meer algemeen in de richting van het scheppen van?Ie voor-
waarden die tot vruchtbare activiteit kunnen leiden.
Ana-
lyse en kennis zijn daarvan een, betrekkelijk klein, onder-
deel. De ,,volgende stap” bepaalt de waarde daarvan.
Zonder deze blijft slechts: verspilling.
,,Met een boekje in een hoekje” geldt stellig niet ten
aanzien van de schrifturen der exportvoorlichting. Beter
en juister klinkt: ,,(Met een boek) op zoekl”.
Drs J. WILLEMS.
INHOUD
Blz.
Blz.
243′ Grepen uit de wetenschappelijke
Export uit een boekje?,
door Drs J. Willeins.
De toekomstige betekenis van de montage- en
systeembouw, door Drs A. G. ter Hennepe..
245
Business schools en de opleiding van bedrjfs-
kader in de Verenigde Staten,
door Drs W.
van Poeije …………………………
246
De wereldscheepsbouw,
door C. Verniey ……
248
Is buitenlands marktonderzoek overheidszaak?,
door Drs H. L. Dekking ………………
250
Ingezonden stuk:
Normalisatie in de textielindustrie,
door Mr
Drs L. M. A. van Rooij,
met naschrift van
Prof Dr J. Wisselink ………………
252
literatuur:
Tegenstrijdigheden
in
de
moderne
econo-
mische overheidspolitiek,
door Prof Dr M.
J.
H.
Smeets
……………………..
254
Bedrijfseconomische
notities:
Het jaarverslag
1952 van de
Herstelbank
door Drs J.
C.
Brezet
……………..
255
Nationale
notities:
Faillissementen in
1952 ……………….
257
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brèzet
258
Statistieken:
Wisselkoersen
………………………
259
Bankstaten
…………………………
259
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lmbers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens; J. van Tichelen; R. Vandeputte.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
244
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 April 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Drs A. G. TER HENNEPE, De toekomstige betekenis
van de montage- en systeembouw.
Een productiemethode, die berust op vervaardiging
van bomVelementen ‘in een fabriek, welke bouwelementen
met een minimum aan geschoolde arbeid op de bouw-
plaats in elkaar gezet kunnen worden, duidt men aan
met de naam montagebouw. De montagebouw scheen
de oplossing van de moeilijkheid, die met betrekking
tot de woningbouw bestond, in zoverre de geschoolde
arbeid het knelpunt vormde, terwijl voorts de schaarste
aan materialen geen bezwaar was, daar verwerking van
vervangingsgrondstoffen zeer goed mogelijk bleek, feitelijk
zelfs veelal een voorwaarde was voor de productie in
een fabriek. De montagebouw heeft ook ernstige nadelen
o.a., dat een montagewoning vrijwel altijd duurder is
dan een soortgelijke woning, opgetrokken in de traditio
nele trant. Bovendien vereist montagebouw soms een
aanzienlijk bedrag aan vaste kosten, wat voor een con-
junctuurgevoelige. bedrijfstak als de woningbouw zeer
ongewenst is. De systeembouw heeft niet het bezwaar
van de kostenverstarring. Ook de systeembouw is in
veel gevallen echter duurder dan de’ traditionele bouw.
Schrijver acht op langere termijn een dalin’g van de
betekenis van de systeembouw t.o.v. de traditionele bouw
zeer waarschijnlijk.
‘Drs W. VAN POELJE, Business schools en de opleiding
van bedr(/fskader in de Verenigde Staten.
• Schrijver bespreekt de academische opleiding van be-
drijfsleiders in de Verenigde Staten en neemt daartoe
de Stanford Business School als voorbeeld. Door ‘de
keuze uit een groot aantal vakken in het tweede studie-
jaar en door een steike nadruk op research-werk wordt
de studenten de mogelijkheid gegeven hun studie over
–
eenkomstig hun eigen aanleg en doelstellingen in te
richten en zich op een bepaald aspect van bedrijfsleiding
toe te leggen. Door het toepassen van de zgn. ,,case
method”, d.w.z. het analyseren van zich werkelijk in de
practijk van het bedrijfsleven voordoende problemen,
worden de studenten voortdurend met de realiteit ge-
confronteerd. De business schools onderhouden dan
ook zeer nauwe betrekkingen met het bedrijfsleven. De
meeste business schools organiseren cursussen voor af-
gestudeerden.
C. VERMEY, De ivereldscheepsbouw.
Op 31 December jl. waren in de verschillende landen
– met uitzondering van de Sovjet Unie, Polen en China,
die geen gegevens publiceren – in totaal 1.179 schepen
met een inhoud van 6.118.585 bruto register ton in aan-
bouw. Het Verenigd Koninkrijk nam op de ranglijst met
2.1.46.402 bruto register ton, of 35,1 pCt van het totaal,
de eerste plaats in. De abnormaal hoge bouwprjzen,
de lange levertijden en de kentering op de vrachtenmarkt
zijn oorzaak, dat ‘de opdrachten voor nieuwe te bouwen
schepen aanmerkelijk trager vloeien: Hoewel de scheeps-
bouw zich, dank zij de tahijke opdrachten waarover de
werven beschikken, voorshands geen zorgen. behoeft te
maken, acht schrijver op langer termijn een aanzienlijke
inkrimping der huidige bedrijvigheid onvermijdelijk.
Drs H. L. DEKKING, Is buitenlands marktonderzoek over
–
heidszaak?
In weerwil van de in de loop der tijden sterk variërende
opvattingen nopens de functie van het staatsbestuur in
het economisch leven wordt ten minste één taak, ni. het
aangaân van economische overeenkomsten met andere
landen, unaniem tot de competentie van de Overheid
gerekend. Wil zij deze taak naar behoren vervullen dan
is een perfecte en ii jour gehouden documentatie voor de
Overheid onontbeerlijk. Deze documentatie is niet anders
dan een systematisch opgebôuwde verzameling en inter-
pretatie van gegevens omtrent de buitenlandse markt,
d.w.z. het resultaat van marktonderzoek door en voor
de Overheid. Ook de particuliere zakenwereld heeft een
taak met betrekking tot het marktonderzoek. Houdt de
Overheid zich in principe bezig met de grote, de econo-
mische facetten van de buitenlandse markt, de onder
–
nemer heeft vooral belang bij de kennis van de gede-
tailleerde commerciële omstandigheden. Dit neemt niet
weg, dat hij zich eveneens op de hoogte moet stellen van
sommige meer algemeen economische aspecten. Het zou
ondoelmatig zijn, indien elke ondernemer of combinatie
van ondernemers tijd en geld ging spenderen aan dit
deel van het marktonderzoek, terwijl de Overheid hier
–
over volledig gedocumenteerd is. Het bedrijfsleven kan
voor deze gegevens bij de Overheid aankloppen’ Het
macro-marktonderzoek komt in principe ten laste van de
Overheid, het micro-marktonderzoek voor rekening van
het bedrijfsleven. In de tegenwoordige tijd is deze scheids-
lijn niet te handhaven; algemeen heeft de Overheid ‘dan
ook een dêel van het micro-onderzoek op zich genomen.
Hierbij moet evenwel de nodige zelf beperking worden
betracht.
SOMMAIRE
Drs A. G. TER HENNEPE, L’avenir des constructibns en
série et préfalriquées.
La préfabrication et la consiruction en série possèdent
divers avantages et inconvénients comparativement â
la méthode traditionnelle. Selon l’auteur ce sera cette
dernière qui acquerra â longue échéance le plus d’impor-
tance.
Drs W. VAN POELJE, Les ,,business Schools” et la for-
mation des cadres industriels aux U.S.A.
L’enseignement des cadres industriels dans les ,,busi-
ness schools” est fortement tourné vers la pratique. La
plupart des ,,business schools” organisent des cours
pour leurs anciens étudiants.
C. VERMEY, La construction navale mondiale.
Grace aux nombreuses commandes en cours d’exé-
cution sur leurs chantiers, les constructeurs navals ne
doivent nourrir guère’ d’inquiétude pour le proche avenir.
A plus longue échéance toutefois, l’auteur s’attend â
une inévitable réduction de l’activité.
Drs H. L. DEKKING, L’exploralion des maré7iés étran-
gers ressortitelle â l’administration?
L’administration a une double tâche dans le domaine
de l’exploration des marchés étrangers: 1. l’exploration
générale qui est permanente et s’opère dans l’intérêt
même de l’Etat, bien que les milieux d’affaires puissent
profiter de ses résultats; 2. l’exploration détaillée, qui
est de nature occasionnelle et se pratique en principe
dans l’intérêt des milieux commerciaux et industriels.
—–
1 April 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
245
De toekomstige betekenis van de montage- en systeembouw
Een van de grote probfemen, waarvoor vele landen
zich sedert de tweede wereldoorlog zien geplaatst, is
het woningtekort. Grote woningbouwprogramma’s moe-
ten hierin voorzien, doch de omvang van dergelijke pro-
gramma’s en de tenuitvoerlegging daarvan zijn uiter-
aard begrensd. Deze begrenzing wordt gevormd door de
mogelijkheden ter financiering, de beschikbare bouw-
terreinen en niet in de laatste plaats door de voorziening
van bouwmaterialen en de capaciteit van de bouwonder-
nemingen. Deze capaciteit is vooral bepaald door de be-
schikbare geschoolde arbeid en het is dan ook zeer be-
grijpelijk, dat men gezocht heeft naar bouwwijzen, die
het mogelijk maakten met een minimum aan geschoolde
arbeidskrachten een zo groot mogelijk, aantal woningen
te plaatsen.
De traditionele woningbouw vergt vrij veel vaklieden.
Immers, men kan de traditionele woningbouw beschou-
wen als een soort stukfabricage met betrekkelijk weinig
technische hulpmiddelen; met uitzondering van het grond-
werk is de traditionele woningbouw overwegend• creatief
handwerk door hoogwaardige arbeidskrachten.
Bij de productie in fabrieken blijkt het evenwel in het
algemeen mogelijk door mechanisatie velerlei producten
in grote series te vervaardigen zonder gebruik te maken
van de diensten van vaklieden. Dit scheen dan ook de
oplossing van de moeilijkheid, die met betrekking tot
de woningbouw bestond, in zoverre de geschoolde ar-
beid het knelpunt vormde, terwijl voorts de schaarste
aan materialen geen bezwaar vormde, daar verwerking
van vervangingsgrondstoffen zeer goed mogelijk bleek,
feitelijk zelfs veelal een voorwaarde was voor de pro-
d uctie in een fabriek.
Een dergelijke productiemethode, die berust op ver-
vaardiging van bouwelementen in een fabriek, welke
bouwelementen met een minimum aan geschoolde arbeid
op de bouwplaats in elkaar gezet kunnen worden, duidt
men aan met de naam montagebouw. De voordelen sprin-
gen, na het voorgaande, duidelijk in het pog, doch aan
deze bouwwijze zijn tevens ernstige nadelen verbonden,
waaronder nadelen van economische aard. Allerwege
blijkt dan ook, dat de ontwikkeling van de montage
bouw niet die grote vlucht heeft genomen, wèlke men aan-
vankelijk wel heeft verwacht.
Behalve aan het uiterlijk van vele montagewoningen
en de mate van hun doeltreffendheid, zal dit zeker toe
zijn te schrijven aan het feit, dat een montagewoning
vrijwel altijd duurder is dan een soortgelijke woning,
opgetrokken in de traditionele trant. Slechts indien men
grote complexen montagewoningen kan bouwen, is de
prijs niet veel hoger dan die voor een woning in tradi-
tionele trant gebouwd.
Dat in overigens gelijke omstandigheden de montage-
bouw in het algemeen duurder is, kan men als volgt ver-
klaren. De kosten van een traditionele woning bestaanvoor
ongeveer 20 pCt uit lonen en voor de resterende 80 pCt
nagenoeg geheel uit grondstofkosten. Daarbij bedenke
men, dat bij het bouwen van een montagewoning zeer
veel gebruik wordt gemaakt van andere materialen dan
bij de traditionele woningbouw worden toegepast;
de grondstoffen van de traditionele woningbouw zijn
evenwel nagenoeg de goedkoopste, die voor dit doel be-
staan, zodat de materialen voor een montagewoning
in de meeste gevallen duurder zullen zijn. Weliswaar kan
het verloonde bedrag lager zijn, doch de marge, die daar-
in schuilt, is zeer gering, temeer daar zowel bij traditio-
nele bouw als bij montagebouw de kosten voor het grond-
werk niet veel uiteen zullen lopen.
Het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisves-
ting heeft dan ook aanvankelijk, terecht, de montagé-
bouw met een premieregeling gesteund. Indien de Over-
heid de woningbouw wenst te bevorderen door de toepas-
sing van bepaalde bouwsystemen, die voor de bouwonder-
nemingen minder aantrekkelijk zijn, is dit uiteraard
slechts mogelijk, indien men de onaantrekkelijkheid
door daartoe strekkende maatregelen wegneemt. De
premieregeling had evenwel een afiopend karakter en
de economische voorwaarden voor de montagebouw zijn
daardoor langzamerhand steeds ongunstiger geworden.
Bovendien kleeft de montagebouw een noodzakelijk
economisch kwaad aan in de vorm van de verstarring van de
kostenstructuur van de bouwonderneming. Vervaardiging
van bouwelementen in een fabriek veronderstelt, dat de
bouwonderneming de beschikking heeft over een tamelijk
kapitaalintensief productie-apparaat met een soms aan-
zienlijk bedrag aan vaste kosten. Dit is voor een conjunc-
tuurgevoelige bedrijfstak als de woningbouw op zijn
minst gezegd zéér ongewenst.
Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken, dat
de montagebouw aanzienlijk aan betekenis heeft ingeboet.
Behoudens een enkele uitzondering behoren alle bouw-
wijzen, die nog als montagebouw worden aangemërkt,
tot de systeembouw.
De systeembouw verschilt van de montagebouw in
zoverre, dat zij in beginsel geen gebruik maakt van te-
voren klaargemaakte bouwelementen, die op de bouw-
plaats in elkaar worden gepast. Het onderscheid met de
traditionele woningbouw is hierin gelegen, dat de systeem-
bouw gebruik maakt van andere – eenvoudiger – con-
structiemethoden en materialen. Daardoor beoogt ook
de systeembouw.op geschoolde arbeid te besparen, zonder
dat voor de bouwonderneming onmiddellijk het bezwaar
rijst van de kostenverstarring. Hoewel dit zeker niet vöor
alle bouwsystemen geldt, blijft voor een groot aantal
evenwel het bezwaar van de hogere kosten ten opzichte
van de traditionele bouw bestaan, tenzij men-grote com-
plexen kan bouwen. Dit is in vele gemeenten niet mogelijk,
daa,r het bouwvolume dit niet toelaat; dit blijkt ook wel
hieruit, dat het overgrote deel van de systeemwoningen
in de drie grote Westelijke gemeenten is geplaatst, waar
men grote series kon bouwen en toch een zekere variatie
in het stadsbeeld bewaTren. Tevens achten vele gemeenten
het uiterlijk van de woningen van verscheidene systemen
niet fraai, terwijl dit uiterlijk bovendien meer onderhoud
zou vergen dan dat van een goede woning, in traditionele
trant gebouwd.
Ook de voorwaarden voor de systeembouw zijn dus
allerminst gunstig. Dat niettemin nog een groot aantal
systeemwoningen is geplaatst, moet voor een belangrijk
deel worden verklaard uit de omstandigheid, dat dit voor
de gemeenten een intensiever gebruik van het toegestane
bouwvolume mogelijk maakte. Het Ministerie van We-
deropbouw en Volkshuisvesting heeft tijdelijk zelfs toe-
gestaan het aantal gebouwde systeemwoningen voor
slechts
75
pCt ten laste van het bouwvolume te brengen.
Op den duur zal evenwel de betekenis van de systeem-
bouw’ aanzienlijk afnemen, temeer, daar men de woning-
246
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 April 1953
bouw mede tot een instrument van de werkgelegenheids-
politiek maakt; onder deze omstandigheid is het niet
waarschijnlijk, dat de Overheid blijvend aan bouwsys-
temen, die in wezen arbeidbesparend zijn, de voorkeur
zal geven.
Intussen blijkt de betekenis van de systeembouw in
vergelijking tot die van de traditionele woningbouw,
jaarlijks nog toe te nemen. Weliswaar schijnt de toene-
ming in 1952 tot staan te zijn gekomen, doch dit blijkt
slechts van tijdelijke aard te zijn. Dit zij toegelicht met
de onderstaande tabellen 1 en 2.
TABEL 1.
Relatieve betekenis der gereedgekomen systeem-
woningen
tolaal
waarvan syateembouw
gereedgekomen
absoluut
in pCt van het
11.225
142
1,3
36.391
1.682
4,6
42.791
5.681
13,3
1945/47
……………….
47.300
8.166
17,3
1948
………………….
1949
…………………
58.666
11.130
19,0
Janov. ’52
/N
1950
………………..
195
1
………………..
50.310
9.520
18,9
Bron:
Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting.
TABEL 2.
Aantal woningen op de bouwplaats
1.l.’48
1.1.’49
1.1.
1
50
1.l.’51
1.1.’52 1.12.’52
Traditionele bouw
38.600
36.500 31.000 38.800
26.200 41.300
1.700
4.300
8.200
13.900 10.500 10.700
40.300 40.800
39.200
52.700
36.700
52.000
Syateembouw
……….
Totaal
…………….
Syateembouw
in
pCt
van’het totaal
4
13
21
254 284
2
0
1
12
Bron:
Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting.
De grote daling in het aantal in uitvoering zijnde wonn-
genin hetbegin van 1952 komt voornamelijk voorrekening
van de traditionele bouw, hetgeen zonder twijfel in de loop
van 1953 de verhouding traditionele bouw-systeembouw
bij het aantal gereedgekomen woningen moet beïnvloe-
den. Op langere termijn gezien is evenwel inderdaad een
daling van de relatieve betekenis van de systeembouw
zeer waarschijnlijk. De cijfers met betrekking tot het
aantal goedkeuringen wijzen in deze richting; daar echter
tussen het tijdstip van goedkeuring en de oplevering van
de woning ongeveer 2 jaren verlopen, is in 1954 een daling
in het relatieve aantal van de systeembouw waarschijnlijk.
TABEL 3.
Goedgekeurde woningen
waarvan systeemwoningen
totaal
absoluut
in pt
5
s het
1949
……………….
43.195
11.979
27,7
1950
………………..
63.730
11.917-
. 18,7
1951
……………….
46.920
6.367
13,6
Jan/Nov. ’52
58.513
4.759
8
Bron:
Ministerie van Wederopbouw en volkshuisvesting.
Het is zeer waarschijnlijk, dat de woningbouw in de
toekomst allengs zal terugkeren op de beproefde wegen,
4aarbij wellicht op enkele punten nog gebruik makend van
constructiemethoden, die door de systeembouw zijn ge-
introduceerd. Wellicht dat een enkel systeem, dat con-
structief, aesthetisch en financieel niet al te zeer bij de
traditionele woningbouw ten achter staat nog enige tijd
zal worden toegepast in de grote steden, waar men vol-
doende grote series kan .verwezenlij ken. De betekenis
voor de woningbouw zal evenwel op den duur gering
blijken.
De montagebouw en de systeembouw kunnen nuttige
instrumenten zijn bij de. uitvoering van een geforcèerd
woningbouwprogramma, doch onder normale omstan-
digheden kunnen zij, ook op economische gronden, de
toets der vergelijking met de goede traditionele woning-
bouw in het algemeen niet doorstaan.
‘s-Gravenhage.
A. G. TER
HENNEPE, econ. drs.
Business schools en de opleiding van bedrjfskader in de
Verenigde Staten
Opdat de plannen tot verdere industrialisatie in ons
land verwezenlijkt kunnen worden, is het onder andere
noodzakelijk, dat er in voldoende mate ondernemers-
bekwaamheid beschikbaar is. Maar al te vaak ziet men,
vooral in ondernemingen, die in de jaren na de tweede
wereldoorlog snel zijn gegroeid, een ernstige behoefte
aan personen, die op grond van hun opleiding en prac-
tische ervaring in staat zijn leiding te geven of de thans
aanwezige bedrijfsleiders op te volgen. Het is daarom een
verheugend teken, dat dit probleem door velen wordt
erkend en dat aan de oplossing er van wordt gewerkt.
Zo werd in Januari 1952 de Commissie Opleiding Orga-
nisatiedeskundigen geïnstalleerd, die de Regering van
advies zal dienen ten aanzien van de opleiding van des-
kundigen op het gebied van leiding en Organisatie van
bedrijven. Verder kan gewezen worden op het rapport
,,Wie volgt ons op?” van de Commissie Opvoering Pro-
ductiviteit. Dit rapport, dat de ,,management develop-
ment” in het Amerikaanse bedrijfsleven behandelt, wijdt
ook enige bladzijden aan de rol, die de Amerikaanse uni-
versiteiten spelen bij de opleiding van bedrjfskader.
Hoewel ik het onmiddellijk met de opstellers van het rap-
port eens ben, dat het academisch onderwijs in de Ver-
enigde Staten geheel anders is ingesteld dan in ons land
en dat het dus zeer moeilijk is vergeljkingen te maken –
om nog maar te zwijgen over de mogelijkheid Ameri-
kaanse methoden op dit gebied in ons land ingang te doen
vinden – lijkt het toch interessant hier iets nader op de
academische opleiding van bedrijfsleiders in Amerika
in te gaan. Aan de Graduate School of Business van de
Stanford Universiteit te Stanford, Californië heb ik hièr-
mee van zeer nabij kennis kunnen maken.
De Stanford Business School werd in 1925 geopend
met het doel aan mannen en vrouwen een opleiding te
verschaffen, die hen in staat zou stellen later een leidende
functie in het bedrijfsleven te vervullen. Ofschoon ze
tot de jongere instellingen van hoger onderwijs op dit
gebied behoort, is ze stellig tot de meest vooraanstaande
in de Verenigde Staten te rekenen. Hoewel de verschil-
lende business schools onderling verschilpunten verto
nen, kan de Stanford Business School zeker als voorbeeld
dienen ten einde de lezers een indruk te geven van de taak,
die door de Amerikaanse universiteiten wordt vervuld
met betrekking tot de opleiding van bedrjfskader.
Het collegejaar van de Stanford Business School is
in kwartalen verdeeld. Nieuwe studenten worden ge-
1 April 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
247
woonljk slechts in September toegelaten. Ten einde toe-
lating te verkrijgen moet men een ,,bachelor’s degree”
van een universiteit of ,,college” bezitten. Studenten, die
van plan zijn aan de Business School te gaan studeren,
wordt aangeraden zich gedurende hun vooropleiding
toe te leggen op de vakken ecènomie, psychologie,
Wis-
kunde, handelsrecht en Engels. Een dergelijke vooroplei-
ding is echter niet vereist: bij de beoordeling van aan-
vragen tot toelating wordt meer aandacht geschonken
aan de hoedanigheid van het verrichte werk, de getoonde
aanleg en de reputatie van de instelling, waaraan de
vooropleiding is genoten dan aan het feit, dat bepaalde
vakken zijn bestudeerd.
Ten einde de lezers een inzicht te verschaffen in de leer
–
stof, volgt hieronder het programma voor het studiejaar
1951-1952 van de Stanford Business School:
EERSTE JAARS-STUDENTEN
.4utunzn Quarter
Winter Quarter
Sources of Business Information
Cost Accounting
Business Economics
Business Finance
Management Accounting
Business Statistics
Geographical Aspects of Business
Psychological Aspects of Business
Business Organization (Lectures)
Business Organization (Field Trips and
Reports)
Spring Quarter
Business Finance
Business Forecasting
Marketing
Industrial Management
TWEEDE JAARS-STUDENTEN
Autumn Q,iczrler
Winter Quarter
Business. Activity and Public Welfare
The Law in Business Transactions 1 Auditing
Introduction to Business and Govern-
Jnvestments and Inveatment ment
Institutions
Accounting Organization and
Business Research Methods Comptrollership
Industry Analysia
Commercial Banking
Marketing
Financial Research
Retail Store Management
Research in Applied Forecasting
Industrial Management
Sales Management
Production Processes
Advertising
Executive Control
Foreign Trade
Industrial Relations
Office Management
Government Policy on Labor Relations
Production Management
Ocean Transportation
Methods Study Traffic Management
Purchasing
Individual Reading
Special Problems in Industrial
Directed Reading
Relations
Ph. D. Thesia
Highway Transportation
Individual Research
Directed Reading
Ph. D. Thesis
Spring Quarler
Business and Professional Speaking
The Law in Business Transactions 11
Industrial Cost Control and Budgeting
Accounting Problems
Business Taxation
Problems of Foreign Trade
Market Research
Business and Industrial Surveys
Selected Problems in Business and Government
Personnel Administration
The Inlerview in Business
Air Transportalion
Geography of Manufactures Individual Research Directed Reading
Ph. D. Thesis
De eerste jaars-studenten zonder voorafgaande op-
leiding in ,,business administration” zijn verplicht de
colleges in Sources of Business Information, Business
Economics, Management Accounting, Business Organi-
zation (Lectures) en Business Organization (Field Trips
and Reports) te volgen gedurende het eerste kwartaal
van hun studie. Ook de colleges van de twee volgende
kwartalen zijn voor hen verplicht. Gedurende het tweede
studiejaar wordt de studenten meer vrijheid gegeven bij
de keuze van hun vakken. Door de keuze uit een groot
aantal vakken en door een sterkere nadruk op research-
werk wordt de studenten de mogelijkheid gegeven hun
studie overeenkomstig hun eigen aanleg en doelstellingen
in te richten en zich op een bepaald aspect van bedrijfs-
leiding toe te leggen.
Ieder vak vertegenwoordigt een zekere puntenwaarde.
ROTTERDAMSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT-
TRANSACTIES
250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
Ter verkrjging van de graad van Master of Business
Administration (M.B.A.) moet een student
95
punten
(units) behalen. De puntenwaardering van de verschil-
lende vakken hangt natuurlijk samen met de hoeveel-
heid en de aard van de te behandelen leerstof. Voorbeeld:
Vak
Puntenwaarde
Sources of Business Information
……………………..
.
1
Business Economics
……………………………….
.4
Management Accounting
……………………………
4
Business Organization (Lectures)
…………………….
3
Business Organization (Field Trips and Reports)
………….
3
15
De nieuwe student zal dus in de regel gedurende zijn
eerste kwartaal vijftien punten behalen. Daarna volgen
dan nog vijf kwartalen van zestien punten, waarna, indien
de aan het einde van ieder kwartaal gehouden examens
met goed gevolg zijn afgelegd, de M.B.A.-graad wordt
toegekend.
Naast de hierboven reeds vermelde mogelijkheid tot
specialisatie is ook het in sterke mate op de practijk
gericht zijn van de studie een in het oog springend ken-
merk van de opleiding aan de Amerikaanse business
schools. Door het toepassen van de zogenaamde ,,case
method”, d.w.z. het analyseren van zich werkelijk in de
practijk van het bedrijfsleven voordoende problemen,
worden de studenten voortdurend met de realiteit gecon-
fronteerd. De business schools onderhouden dan ook zeer
nauwe betrekkingen met, ja, men kan wel zeggen ze staan
midden in, het bedrijfsleven. Dit blijkt ook uit het grote
aantal ,,associate professors”, wier academische taak
primair is, doch die daarnaast werkzaamheden in het
bedrijfsleven vervullen. Bovendien zijn er ,,consulting
professors”, wier hoofdtaak in het bedrijfsleven ligt
doch die als vooraanstaande personen uit alle sectoren
van de zakenwereld de studenten laten profiteren van hun
jarenlange practische ervaring.
De business schools organiseren talrijke excursies naar
industriële, commerciële en financiële ondernemingen.
Deze bezoeken worden gecoördineerd met de te behan-
delen leerstof en in de regel moeten na iedere excursie
de deelnemende studenten schriftelijk verslag uitbrengen
over de bezochte onderneming. Het bedrijfsleven toont.
grote bereidwilligheid tot samenwerking met de business
schools. Problemen betreffende de interne Organisatie
en de bedrijfsleiding worden openhartig besproken en
248
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 April 1953
vaak werpt de discussie niet alleen voor de studenten maar
ook voor de bezochte onderneming nuttige resultaten af.
Het contact tussen school en bedrijfsleven komt, ver-
der tot uiting in de vele vçordrachten, die leidinggevende
personen van ondernemingen voor klassen van studenten
komen houden.
Na de verkrjging van de M.B.A.-graad blijven som-
migen op de business school werkzaam voor het behalen
van de doctorstitel. De meeste afgestudeerden aanvaar-
den evenwel direct na hun studie een werkkring in het
‘bedrijfsleven. Vanzelfsprekend wordt hun plaatsing ten
zeerste vergemakkelijkt door de nauwe betrekkingen,
die tussen de school en het bedrijfsleven bestaan.
Wat de nascholing van afgestudeerden betreft, de
meeste business schools organiseren cursussen voor per-
sonen, die reeds geruime tijd in het bedrijfsleven werkzaam
zijn. De duur van deze cursussen, waarvan de kosten meest-
al door de ondernemingen, waarbij de betrokken cur-
sisten werkzaam zijn, worden gedragen, loopt uiteen.
De Stanford Business School organiseert gedurende de
zomer cursussen, die één week duren. De Harvard Busi-
ness School heeft een Advanced Management Program,
waarvan de duur zelfs drie maanden is. In vele gevallen
zijn de cursussen niet slechts voor afgestudeerden, maar
ook voor anderen opengesteld. De cursussen hebben hun
waarde bewezen, getuige hét feit, dat vele, ondernemingen
hun topfunctionarissen en ook hun veelbelovende per-
sonen in lagere functies laten deelnemen.
Helaas is het contact tussen de afgestudeerde en de
universiteit/hogeschöol in ons land maar al te vaak ‘be-
perkt tot de herorinterings-weekends of de hogeschool-
dagen. Ook al is de afgestudeerde steeds aanwezig op deze
bijeenkomsten en ook al verdiept hij zich trouw in zijn
vakliteratuur, dan zou het toch stellig zeer nuttig zijn,
indien hij periodiek uitvoerig voorgelicht werd omtrent
de nieuw gevormde denkbeelden op zijn gebied. Een
systeem van universitaire nascholing in de geest van het
Amerikaanse, doch aangepast aan de omstandigheden
in ons land, zou hiertoe van grote waarde kunnen zijn.
Ook het reeds aangehaalde rapport van de Commissie
Opvoering Productiviteit vestigt hierop de aandacht.
Wellicht is door overleg tussen het bëdrijfsleven en de
instellingen van hoger onderwijs in deze richting iets te
bereiken.
s.Gravenhage.
Drs W. VAN POELJE.
De wereldsçheepsbouw
Blijkens de jongste door Lloyd’s Register of Shipping
gepubliceerde gegevens waren op 31 December jI. in de
verschillende landen met uitzondering van de Sovjet Unie,
Polen en China, welke landen geen gegevens publiceren, in
totaal 1.179 schepen met een inhoud van 6.118.585 bruto
register tons in aanbouw, een vermeerdering vergeleken
met het ‘derde kwartaal van 253.712 br. reg. tons. Het
Verenigd Koninkrijk nam met 336 schepen, metende
2.146.402 br. reg. tons, d.w.z. 35,1 pCt van de in totaal
in aanbouw zijnde tonnage, wederom de eerste plaats
op de ranglijst in, gevolgd door de Verenigde Staten met
679.815 br. reg. tons, Japan met 567.095 br. reg. tons,
Duitsland met 514.729 br. reg. tons en Frankrijk met
394.692 br. reg. tons. Nederland volgt als zesde met 138
schepen, metende
375.869
br. reg. tons, d.w.z. 6,14 pCt
van het wereldtotaal, een vermindering van 5.269 br. reg.
tons vergeleken met het derde kwartaal van 1952. Na
Nederland volgen respectievelijk:
Italië
………
367.653 br. reg. tons
Zweden
……
348.075
Noorwegen
152.874
Denemarken
.
139.673
–
België
…….
120.700
Canada
…….
107.239
Van de in de verschillende landen in aanbouw zijnde
tonnage zijn 1.944.190 br. reg. tons bestemd voor elders
gevestigde opdrachtgevers en bij deze categorie neemt
Nederland na het Verenigd Koninkrijk met 77 schepen,
metende 216.825 br. reg. tons,d.w.z. 57,7 pCt van de
hier te lande op 31 December jl. in aanbouw zijnde
tonnenmaat, de tweede plaats in. Dè in Engeland voor
buitenlandse rekening in aanbouw zijnde tonnage ver-
tegenwoordigt 34,6 pCt van alle in de verschillende landen
voor uitvoer bestemde tonnenmaat. Voor Japan bedraagt
het uitvoer.percentage der nationale productie op scheeps-
.bouwgebied 47,6, voor Duitsland 40,9 en voor Zweden
43,9. Uit deze laatste cijfers blijkt eens te meer de grote
betekenis van de scheepsbouw voor de handelsbalans
der betrokken landen!’
In het afgelopen jaar nam de Engelse’ koopvaardijvloot
met 1.527.709 br. reg. tons toe. Voor de Verenigdè Staten
en Noorwegen zijn deze cijfers resp. 667.803 en 640.701
br. reg. tons. De bouw van tankschepen draagt nog steeds
in belangrijke mate tot de bedrijvigheid in de scheeps-
bouw bij. Eind 1952 vertegenwoordigde de in aanbouw
zijnde tankvloot niet minder dan 53,6 pCt van de totale
tonnenmaat. Vergeleken met ‘het derde kwartaal, toen
het aandeel der tankvloot 49,9 pCt bedroeg, nam de in
aanbouw zijnde tanktonnage wederom met 350.141 br.
reg. tons toe! Op Nederlandse werven’ waren eind 1952
vijftien tankschepen metende 161.095 br. reg. tons in
aanbouw, waarvan 9 metende 94.495 br. reg. tons voor
buitenlandse rekening.
Bovenstaande door Lloyd’s Register of Shipping gepu-
bliceerde cijfers houden uitsluitend rekening met de per
ultimo December in aanbouw zijnde tonnage. Neemt men
tevens in aanmerking de tonnage voor welker bouw welis-
waar opdrachten zijn geplaatst maar waaraan nog geen
begin van uitvoering is gegeven, dan blijkt wel zeer dui-
delijk de betekenis van Noorwegen als potentieel opdracht-
gever. Op 31 December jI. toch waren voor Noorse reke-
ning in het buitenland in totaal opdrachten voor de bouw
van 2.380.000 br. reg. tons geplaatst! Van de drie Scan-
dinavische landen – Noorwegen, Zweden en Denemar-
ken – met een totale bevolking van rond 14,5 millioen
zielen en een vloot van 4.105 schepen, metende 9.885.000
br. reg. tons, neemt Noorwegen met 2.191 schepen
metende 6.043.000 br. reg. tons, onbetwist de eerste plaats
in. Hiervan zijn 366 schepen met een bruto inhoud van
3.107.000 tons voor de tankvaart bestemd. Ter vergelijking
zij vermeld dat Zwedens koopvaardijvloot eind 1952
bestond uit 1.270 schepen metende 2.404.000 br. reg. tons
mcl:
110 tankschepen met een inhoud van 583.000 br.
reg. tons en die van Denemarken uit 644 schepen metende
1.438.000 br. reg. tons
mcl. 49 tankschepen met een bruto
inhoud van 346.000 tons. In het tijdvak
1945-1952
werden
voor Noorse rekening besteld:
1April1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
249
Aantal schepen
draogen
346
2.400.000
1.141.500
990.000
1945-1946
………………………..
37.300
1947……………………………..117
1948……………………………..83
538.550
1949……………………………..
6
1950……………………………..46
210
2.730.765
1951
……………………………..
1952
………………………………
92
1.126.595
In 1952 plaatsten Noorse
reders opdrachten voor de
bouw van:
Land van aanbouw
Tankers
Lijnschepen Vrachtschepen
1
–
5.700
–
Denemarken
–
1
–
6.850
–
–
106.500
3 -28.300
3.200
België
…..
………….
–
–
2.700
3 -25.575
–
Duitsland
…………..5
21
–
289.600
3
–
22.200
4
–
6.600
Nederland
………….1
Noorwegen
…………
Zweden
…………….
14-288.500
8- 64.450
9.400
Engeland
6- 116.400
10- 90.470
7-60.150
Totaal
……………..
47
–
803.700
29 -243.545
1
16- 79.350
Opvallend is de uitbreiding welke de laatste jaren aan
de Noorse scheepsbouwcapaciteit is gegeven. Waren het
v66r de oorlog uitsluitend schepen van kleiner type welke
daar te lande werden gebouwd, de beperkingen welke de
Noorse Regering uit monetaire overwegingen aan de
Noorse rederijen ter zake van in het buitenland te plaatsen
bouwopdrachten heeft opgelegd, noopten tot verbetering
van de outillage der Noorse werven, waar thans o.a. zes
tankschepen met een draagvermogen van 20/30.000 tons
en acht tankschepen met nog groter draagvermogen in
aanbouw resp. bestelling zijn.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bouw-
prijzen in Scandinavië gedurende het tijdvak Januari
1951-December 1952 voor een motordieseltanker met een
draagvermogen van 16.200 tons en een snelheid van
144 mijl.
Januari
1951
……
£ 705.000
October
1
95
1
……
£ 870.000
Januari
1952
……
£ 930.000
December 1952
……
£ 980.000
Hoe zeer de materiaalprjzen sedert December 1948
zijn gestegen, blijkt uit een recentelijk door de firma
William Jacks & Co. te Londen gepubliceerd overzicht:
31 Dec. 17 Nov.
30 Sept.
30 Sept.
1948
1950
1951
1952
9.16.9
£
10.10.3 £
11.10.0
£
13.
1.6
Gietijzer no3
………..
£
18.11.6
£
20.14.6
£
25. 6.6
£
29.14.0
Scheepsplaten
……….
Aluminium
…………..
£
87. 0.0
£
120. 0.0
£
124. 0.0
£
157. 0.0
De jongste prijsverhôging voor scheepsbouwstaal in
Duitsland heeft de prijs daar te lande tot £ 42.- per ton
doen stijgen, terwijl de prijs in Zweden circa £ 65,- per
ton bedraagt. Ook de in de scheepsbouw betaalde lonen
hebben in verschillende landen een verdere stijging onder-
gaan, terwijl de levering van het benodigde materiaal
veelal te wensen laat.
De loonstandaard in de Engelse scheepsbouw toont,
sedert in Maart 1947 de 44-urige arbeidsweek werd in-
gevoerd, het navolgende beeld:
Werknemers van 21 jaar
en ouder
Gemiddeld loon
mcl.
stukloon en overuren
Stndaardloon
April 1947
13815
1041-
1948
15116
1041-
1949
15116
109/-
1950
15115
109/-
1951
–
153111
1201-
1952
17114
131/-
Ter gelegenheid
van de tewaterlating van een door
Barclay
.
Curle
&
Co. Ltd, Whiteinch, Glasgow voor
Noorse rekening gebouwd tankschip met een draagver-
mogen van 18.500
tons, wees de president commissaris
er recentelijk op dat
de in de Engelse scheepsbouw ‘be-
let eens op
hOeveel U er
-•
R. S. STOKVIS & ZONEN N.V.
op de weg
140 dealers en subdeale
ziet
overal In Nederland.
taalde lonen gedurende de beide achterliggende jaren
met rond 27 pCt en de staalprijs met circa 40 pCt zijn
gestegen. De prijs, welke de Noorse rederij – het tweede
van een serie van drie -. voor het thans te water gelaten
schip moet betalen, is, aldus de heer Barrie, rond 25 pCt
hoger dan die voor het eerste, in 1951 afgeleverde schip!
Fairplay, het bekende Engelse weekblad, publiceerde
kortelings een overzicht van de bouwprjs van een motor-
vrachtschip met een draagvermogen van 9.500 tons.
Uiteraard maakt het overzicht geen aanspraak op vol-
strekte nauwkeurigheid maar het geeft niettemin een vrij
betrouwbaar beeld van de stijging der bouwprjzen sedert
1945.
Gemiddeld
uurloon
Scheepsbouw-
staal per ton
Bouwprijs per
On
m
t
,
ver
–
Lad
.
£sd
28.5
100
3.0
100
26. 0.0
100
29.3
103
16.19.6
105
28. 0.0
108
33.5′)
117
4.6
107
31.10.0
121
35.8 ‘)
126
3.0
112
37. 0.0
142
Januari 1945
…………
36.5 ‘)
128
18.11.6
115
40. 0.0
154
1946
…………
1947
………….
36.6
1)
128
20.14.6
128
42. 0.0
162
1948
………….
1949
…………
1950
…………
1951
………..
39.4 ‘)
‘138
20.14.6
128
46. 5.0
178
1952
……….
….
43.0′)
151
25. 6.6
157
58. 0.0
223
1953
…………
..45.5 ‘)
159
29.14.0
184
65. 5.0
251
‘)
April-gemiddelde.
‘) Geschat.
De abnormaal hoge bouwprijzen en lange levertijden
enerzijds en de kentering op de vrachtenmarkt anderzijds
zijn oorzaak dat de opdrachten voor nieuw te bouwen
schepen aanmerkelijk trager vloeien. Dit geldt ook voor
tankschepen die de laatste jaren zulk een belangrijk per-
centage van het totale aantal bestellingen vormden. Daar
de grote petroleummaatschappijen, die bereid waren
nieuw te bouwen tankschepen voor een aanzienlijk aantal
jaren op timecharter basis te huren, zich uit de markt
hebben teruggetrokken en de stemming op de tankvrach-
tenmarkt aanmerkelijk minder gunstig is dan’ twaalf
maanden geleden, is de terughoudendheid der reders
alleszins begrijpelijk. De vraag rijst trouwens, of het
verzadigingspunt niet is bereikt. De verdubbeling van het
draagvermogen der wereldtankvloot, gevoegd bij de zoveel
groter snelheid, waardoor de potentiële vervoerscapaciteit
mede gunstig wordt beïnvloed, zijn ongetwijfeld factoren
waarmede rekening moet worden gehouden, zij het dat
deze eerst geleidelijk hun invloed zullen doen gelden.
Voorlopig immers, en dit verklaart ook dè lange lever-
tijden die de werven moeten vragen, zijn de orderporte-
feuilles nog goed gevuld. Bovendien moet gedurende de
eerstvolgende jaren met vervanging van een aantal oudere
en niet langer economische schepen rekening worden
gehouden. Zestien percent van de wereldtankvloot bij-
voorbeeld bestaat uit schepen van meer dan achttien jaren
oud, terwijltwee vijfden hiervan zelfs ouder is dan 27 jaar.
Zolang de tankvrachten zich op een zeer hoog peil be-
wogen, toonden de eigenaars weinig neiging tot verkoop
voor sloop over te gaan, maar bij de huidige tankvrachten-
markt zal de noodzaak deze normaliter niet met winst
te exploiteren schepen af te stoten, ziçh eerder doèn ge-
250 ”
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 April
1953
vöelen. Mutatis mutandis rijzen dezelfde vragen ten
aanzien vn de uitbreiding die sedert het einde van de
oorlog aan de zgn. ,,dry cargo” vloot is gegeven. Ook de
snelheid der nieuw gebouwde vrachtschepen en dit geldt
in het bijzonder voor de in lijndienst varende schepen, is
niet onbelangrijk groter dan die der schepen welke van
vôôr de oorlog dateren, zij het dat het nuttig effect ge-
deeltelijk door het veelvuldig voorkomend langdurig
oponthoud in laad- en loshavens wordt geneutraliseerd.
Op langer termijn is er voor de scheepsbouw dus stellig
reden met jfnemende
.
bedrijvigheid rekening te houde’n.
De ontoereikende staaltoewijzingen aan de Engelse
werven waren, oorzaak dat de productie in het afgelopen
jaar beneden de potentiële productiecapaciteit is gebleven.
Bij volledige benutting dezer laatste behoort een jaarlijkse
productie van rond 1,75 mln br. reg. tons allerminst tot
de onmogelijkheden. In feite bedraagt zij slechts ruim
1,3 mln br. reg. tons. Het is dan ook een Zweedse werf,
nI. Kockums Mekaniska Verks,tads AB te Malmö, di
met een veertiental schepen metende 131.996 br. reg. tons
de eerste plaats inneemt op de ranglijst der werven met de
grootste verleden jaar te water gelaten tonnenmaat.
Tweede is de werfvan Harland & Wolf, Belfast met
eveneens eertien schepen metende 130.781 br. reg. tons,
terwijl Nederland dank zij de prestatie der Nederlandse
Dok- en Scheepsbouw Mij, Amsterdam nl. zeven schepen
metende 91.945 br. reg. tons de achtste plaats inneemt,
op de voet gevolgd door de Furness Shipbuilding Com-
pany, Haverton Hill. Typerend voor de bedrijvigheid
op de Duitse werven is dat de Deutsche Werft, Hamburg;
met dertien schepen metende 103.345 br. reg. tons de
vijfde plaats op de ranglijst heeft wetn te veroveren.
Ook Japans scheepsbouw, die met de Luitse grote activi-
teit ontplooit, is met een zestal werven op deze ranglijst
goed ‘vertegenwoordigd. Blijkens de door het Japanse
Ministerie voor Vervoer gepubliceerde gegevens bestond
Japans koopvaardijvloot, die zoals bekend door oorlogs-
handelingen vrijwel gedecimeerd werd, op 30 September
jI. uit
765
vrachtschepen met een inhoud van 2.064.530
br. reg. tons, 22 passagiers-vrachtschepen metende 68.481
br. reg. tons en 139 schepen voor de tankvaart meteen
bruto inhoud van 409.188 tons, d.w.z. een totaal van 926
schepen met een inhoud van 2.542.199 br. reg. tons, een
vermeerdering van 61 schepen en 399.045 br. reg. tons
vergeieken met het overeenkomstig tijdstip het jaar te-.
voren. Indien, men bedenkt dat tijdens de oorlog meer
dan 8.mln br. reg. tons, d.w.z. 84 pCt der koopvaardij-.
vloot verloren ging, valt de snelle wederopbouw der vloot
te meer op. Dit geldt trouwens evenzeer voor Duitsland
waar de koopvaardijvloot, die eveneens ten gevolge van
de oorlog van de grond af moest worden vernieuwd, in
het afgelopen jaar met ruim 300.000 br. reg. tons tot rond
1.353.000 br. reg. tons toenam. De Duitse werven beschik-.
ken .mede over omvangrijke orderportefeuilles waarbij
het de aandacht trekt dat een aanzienlijk percèntage der
bouwopdrachten nl. ruim 40 door buiten1ands rede-.
rijen werd verstrekt. Ofschoon ca 38 pCt der tegen-
woordige Duitse koopvaardijvloot bestaat uit gedurende
de laatste jaren gebouwde schepen, is de gemiddelde
ouderdom nI. 22 jaren resp., zonder rekening te houden
met de nieuwgebouwde schepen, zelfs 32 jaren. Uiteraard,
zal deze laatste categorie in de nabije toekomst vervangen
moeten worden. In tegenstelling• tot de opdrachten aan
Duitse werven voor buitenlandse rekening, die voorname
lijk betrekking hebben op de bouw van tankschepen,
gelden de Duitse bestellingen goeddeels schepen voor de
vrachtvaart. Speciale aandacht wordt geschonken aan
de bouw voor Duitse rekening van schepen welke voor,
fruitvervoer worden ingericht.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in het
tijdvak 1949-1952 door Duitse werven opgeleverde
tonnâge.
voor Duitse
1
voor buiten-
rekening
1
landse rekening
1949
…………………………….
Bruto register tons
,,soo
–
1950
…………………………….
.100:000
–
1951
…………………………….
.250.000
13.000
1952
……………………………..
200.000
280.000
De minder gunstige tendentie der vrachtenmarkt is
tevens oorzaak dat de prijzen voor tweedehands schepen
aanzienlijk zijn gedaald. Wel heel sterk komt dit tot uit-
drukking in de prijzen betaald voor Liberty schepen;
zoals bekend werden deze op grote schaal tijdens de oorlog
in Amerika gebouwd:
Mei/Juni
1950
……
£
110.000
December
1950
……
£
290.000
Mei/Juni
1951
……
£
385.000
December
1951
……
£
600.000
Mei/Juni
1952
……
£
335.000
December
1952
……
£
230.000
Het zijn overigens vanzelfsprekend niet alleen schepen
vai het Libertytype welker prijzen aanzienlijk zijn terug-
gelopen. In Maart 1952 werd bijvoorbeeld £ 575.000 be-
taald voor een in 1938 en in 1951 opnieuw geclassificeerd
motorschip van 9.700 tons draagvermogen met een snel-
heid van 11
4
mijl, terwijl in September ji. een in 1941,
met survey in 1952, gebouwd motorschip van 10.100 tons
draagvermogen, 11 mijl snelheid, voor £350.000 van
eigenaar verwisselde. Hoe gemakkelijk de markt bij
dalende prijzen kan worden gemist blijkt uit de jongste
ervaring van een rederij die in Februari verleden jaar een
bod op basis van £ 350.000 weigerde voor een in 1937
gebouwde kolenstoker van 7.600 tons draagvermogen,
bouwjaar 1937, survey 1950, snelheid 9 mijl. De rederij
vroeg £ 400.000 maar was niet bereid ôp deze basis een
tegenofferte te maken. De onderhandelingen Iëidden dien-
tengevolge niet tot resultaat en in September jI. accepteer-
de de rederij £ 165.000! Eens te meer blijkt de wisselval-
ligheid zowel van het rederij bedrijf als van de scheeps-
bouw, ofschoon deze laatste dank zij de talrijke opdrach-
ten waarover de werven beschikken zich voorhands nog
geen zorgen behoeft te maken. Op langer termijn lijkt een
aanzienlijke inkrimping der huidige bedrijvigheid echter
onvermijdelijk.
Rotterdam.
•
C. vERMEY.
met papIer geïsoleerde kabel8
voor zwakstroom en sterkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
Tabelgarnituren,
vulmassa en olie
–CH.E KABELFABRIEK
DELFT
‘1
1 April
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
251
Is buitenlands marktonderzoek overheidszaak?
Sedert onheuglijke tijdn heeft de Overheid een rol
gespeeld op het gebied van de ecoxiomische betrekkingen
met vreemde landen en het hieraan inhaerente markt-
onderzoek. Traditie is echter op zich zelf geen voldoend
steekhoudend argument voor bestendiging van deze rol.
Waar tegenwoordig van vele zijden wordt aangedrongen
op matiging van de bemoeiing van de Overheid met de
volkshuishouding, is er zelfs sterke aanleiding na te gaan
of
zij
onder de huidige omstandigheden nog een nood-
zakelijke taak heeft te vervullen bij het onderzoek van
buïtenlandse markten.
Nu is er, in weerwil van de in de loop der tijden sterk
variërende opvattingen nopens de functie van het staats-
bestuur in het economisch leven, ten minste één taak,
die historisch unaniem tot de competentie van de Over-
heid wordt gerekend, t.w. het aangaan van economische
overeenkomsten met andere landen. Een andere construc-
tie laat zich trouwens
moeilijk
denken, daar het hier geen
particuliere accoorden, maar verbintenissen tussen sou-
vereine staten betreft.
Aanvankelijk waren deze verdragen van eenvoudige
strekking. Zij beheisden in de regel een of andere formule
van meestbegunstiging en/of meer of minder uitgebreide
tariefconcessies. Na de eerste wereldoorlog en vervolgens
met de depressie van de dertiger jaren werden zij hoe
langer hoe gecompliceerder. In- en uitvoerverboden, con-
tingentering, deviezencontrôle, clearing, compensatie enz.,
om niet te spreken van de recente pluri- en multilaterale
overeenkomsten, verzwaren in hoge mate de taak der
onderhandelaars. Het regeringsorgaan, onder hetwelk
deze materie ressorteert, dient dan ook volkomen op de
hoogte te zijn van de economische toestand in binnen-
eh buitenland.
Voor dit laatste is onontbeerlijk een perfecte en â jour
gehouden documentatie over de economische structuur,
conjunctuur en politiek van elk als handelspartner in
aanmerking komend land, zomede een hieruit getrokken
wereldoverzicht. Voorts zal een soortgelijke synthese
van de voor de eigen huishouding belangrijke producten
bezwaarlijk kunnen worden gemist. Evenmin mag het
dienstenverkeer achterwege blijven.
Deze documentatie is evenwel niet anders dan een sys-
tematisch opgebouwde verzameling en interpretatie van
gegevens van de buitenlandse markt, d.w.z. het resultaat
van marktonderzoek door en voor de Overheid. Uit
hoofde van haar publieke verantwoordelijkheid moet zij
deze gegevens putten uit authentieke bronnen. Deze zijn
in de eerste plaats de
talrijke
officiële publicaties, die
tegenwoordig, door elk land worden uitgegeven in de
vorm van statistieken, verslâgen, monografleën e.d. Hier-
naast heeft de Overheid evenwel behoefte aan directè
rapportage van eigen waarnemers in het ‘buitenland, om-
dat officiële geschriften dikwijls mank gaan aan sub-
jectiviteit en onvolledigheid en bovendien eerst na een
zeker tijdsverloop ter beschikking komen. Voor snelle
melding van belangrijke feiten en voor – al dan niet
vertrouwelijke – aanvullende rapportage blijft de Over-
heid derhalve aangewezen op deze waarnemers, als hoe-
danig doorgaans de diplomatieke posten fungeren.
Naast de onderhavige verdragen zijn er talrijke andere
economische problemen niet een internationaal aspect,
die de Overheid tot zich heeft getrokken en voor wier
oplossing eveneens een beroep moet worden gedaan op
eerder genoemde documentatie. In hoeverre deze over-
heidsbemoeiing noodzakelijk of nuttig en het voor be-
doelde documentatie nodige marktonderzoek dus ver-
antwoord is, kan hier buiten beschouwing blijven, nu
alleen al de overheidsfunctie ten opzichte van de inter-
nationale economische overeenkomsten de noodzaak
tot dit onderzoek inhoudt.
Ook de particuliere zakenwereld echter heeft een taak
met betrekking tot het marktonderzoek. Zij onder-
scheidt zich essentieel van die van de Overheid. Deze
immers occupeert zich ten eigen behoeve in principe met
de grote, de economische facetten van de buitenlandse
markt, terwijl de ondernemer vooral belang heeft bij de
kennis van de gedetailleerde commerciële omstandigheden.
Hij interesseert zich in de eerste plaats voor de afzet-
mogelijkheden van zijn eigen product, voor de voor-
waarden waaraan dit moet voldoen, welke eisen het bui-
tenland stelt aan kwaliteit, prijs, levertermijn, opmaak,
verpakking, op welke wijze verkoop en reclame moeten
worden georganiseerd, welke ‘omzet zou kunnen worden
behaald, met welke concurrentie rekening moet worden
gehouden, hoe de betaling verloopt, enz., enz., alles echter
slechts gericht op die artikelen, die hij kan of zou kunnen
aanbieden. (Eenvoudigheidshalve is het weinig frequente
commerciële marktonderzoek ten behoeve van de im-
port, waarvoor overigens m.m. een zelfde redenering
geldt, . buiten beschouwing gehouden).
Dit neemt niet weg, dat hij zich eveneens op de hoogte
moet stellen van sommige meer algemeen economische
aspecten. Hij zal zich o.a. willen oriënteren over de
vigerende en te verwachten economische politiek van
het land van bestemming, het betalingsregime e.d. over
–
heidsmaatregelen, de solventie, de potentiële koopkracht,
als basis voor het commerciële onderzoek.
Het zou in strijd zijn met het doelmatigheidsbeginsel
indien elke ondernemer of combinatie van ondernemers
voor zich tijd en geld gingen spenderen aan dit deel van
het marktonderzoek, terwijl de Overheid – aangenomen
dat zij haar taak naar behoren vervult – hierover vol-
ledig gedocumenteerd is. Dit komt er op neer, dat het
bedrijfsleven bedoelde gegevens niet zelf behoeft in te
winnen, doch hiervoor kan aankloppen bij de Overheid.
Zelfs komt het nuttig voor en is het in bijna alle landen
reeds gebruikelijk, dat de Overheid het resultaat van het
ten eigen behoeve verrichte marktonderzoek, voor zover
dat zich hiertoe leent, spontaan ter kennis van de zaken-
wereld brengt door middel van de particuliere pers of door
eigen publicaties.
Tussen de taak van de Overheid en die van het be-
drijfsleven tekent zich aldus een duidelijke, principiële
scheidingslijn af: het macro-marktonderzoek komt ten
laste van de eerste, het micro-marktonderzoek voor re-
kening van laatstgenoemde.
Nu moge deze theoretische scheidingslijn in tijden van
langdurige vrede en rust zoals vSôr de eerste wereldoorlog,
252
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 April
1953
toen de internationale handel zich in vaste banen en via
oude vertrouwde relaties bewoog en niet te kampen
had met restricties op het goederen- en geldverkeer, ook
van practische waarde zijn, in de tegenwoordige tijd blijkt
zij niet te handhaven. Algemeen heeft de Overheid een
deel van het micro-onderzoek op zich genomen. In hoe-
verre zij hierin is tekortgeschoten dan wel de grens van
het toelaatbare heeft overschreden, is een kwestie van sub-
jectief politiek inzicht. Waar eèhter, ondanks het verschil
van opvatting ten deze, weinigen bestrijden, dat bevorde-
ring van de handel met het buitenland van eminent be-
lang voor de nationale economie is, wil het v6ôrkornen,
dat zelfs de meest overtuigde individualist zich er bij zal
kunnen neerleggen, dat de grens wordt getrokken daar,
waar het bedrijfsleven redeljkerwijze niet kan worden
geacht bij machte te zijn zijn onderzoekingswerk zelf op
doelmatige wijze te bewerkstelligen.
Het is evident, dat een voor alle -tijden en voor alle
naties geldige afbakening van deze grens een hersenschim
is. Naar gelang van de voor elk land in een bepaalde tijd
geldende verhoudingen zal zij moeten worden uitgebreid
of ingekrompen. In elk geval mag men aannemen, dat voor
de Overheid in zeer vele landen.00k op het gebied van
de micro-research een min of meer omvangrijke taak is
weggelegd. Wel moet hier de nodige zelf beperking worden
betracht. Met name moet er voor worden gewaakt, dat
de Staat niet kindermeisje van het bedrijfsleven gaat spe-
len en dat hij inderdaad slechts die activiteit voor zijn
rekening neemt, van welke de ondernemer om bedrijfs-
economische of andere aanvaardbare redenen moet afzien.
Bijvoorbeeld zal deze geen aanspraak kunnen maken op
commercieel marktonderzoek door de Overheid voor
zijn producten in naburige landen, die hij met weinig kos-
ten en tijdverlies zelf kan bezoeken. Evenmin occupere
de Overheid zich met micro-marktonderzoek in landen,
waar een goed functionnerende Kamer van Koophandel
of een dergelijk instituut, dan wel een bruikbaar parti-
culier vertegenwoordigend orgaan van de nationale ex-
porthandel is gevestigd. Liever steune zij dit soort mani-
festaties van het particuliere initiatief zo nodig door
subsidies en soortgelijke tegemoetkomingen. Veel ruimer
kan zij daarentegen haar functie opvatten in verafgelegen
of moeilijk bereikbare gebieden, die bovenbedoelde par
–
ticuliere steunpunten ontberen en ten opzichte waarvan
reis- en verblijfkosten in verhouding tot de te verwachten
omzet prohibitief zijn. In al deze gevallen zij wederom de
doelmatigheid criterium voor de mate van overheids-
bemoeiing.
Uiteraard stellen de beide hier besproken delen van
het onderzoek van de buitenlandse markt hoge eisen
aan het departementale apparaat ad hoc zowel als aan de
diplomatieke posten. Het desbetreffende personeel zal on-
derlegd moeten zijn in de economische wetenschappén, spe-
ciaal in de theoretische kennis van het marktonderzoek.
Bovendien zullen de handelsdiplomatieke ambtenaren
een deugdelijke scholing en een practische training in
field-research achter de rug moeten hebben alvorens zij
op het buitenland worden ,,losgelaten”. Voorafgaand uit-
gebreid persoonlijk contact met het nationale bedrijfs-
leven is eveneens een conditio sine qua non. In sommige
landen wordt dit zeer-wel ingezien en wordt er naar ge-
handeld, doch in vele andere landen is hiervan geen sprake
en viert het dilettantisme nog hoogtij.
Uit het voorafgaande volgt, dat de Overheid ook in
de tegenwoordige tijd bepaaldeljk een taak heeft op
het gebied van het onderzoek van de buitenlandse markt.
Deze taak is tweeledig: permanent en ten eigen behoeve
is de macro-research, zij het, dat ook het bedrijfsleven
van de resultaten hiervan gebruik kan maken. Daaren-
tegen is het micro-onderzoek van voorbijgaande aard
en ten behoeve van het bedrijfsleven, al zal de Overheid
bij wijlen sommige gegevens voor de eigen documentatie
nodig hebben.
Voor de juiste uitoefening van haar functie van markt-
onderzoekster, d.w.z. voor de Organisatie en de uit-
voering van dit onderzoek, voor de bewerking, rangschik-
king en aanwending van de verkregen gegevens, moet
de Overheid een efficiënte staf in binnen- en buitenland
ter beschikking hebben.
Landen, wier régering op dit stuk begrip en doortas-
tendheid aan de dag legt, verzekeren zich een voor-
spröng op hun minder diligente concurrenten.
s-Gravenhage.
–
H. L. DEKKING.
INGEZONDEN STUK
Normalisatie in de textielindustrie
Mr Drs L. M. A. van Rooij te Amsterdam schrijft ons:
In de rede over bovengenoemd onderwerp, weer-
gegeven in ,,E.-S.B.” van 18 Februari ji., brengt Prof.
Wisselink bij de behandeling van de normalisatie in de
textielindustrie ook de genormaliseerde verkoopvoor-
waarden van de kartels voor textielweefsels, de N.T.C. –
en de Newoco ter sprake.
Prof. Wisselink noemt twee voordelen, door deze
kartels bij de teruggang in de verkopen in 1951 en 1952
bereikt: door het naleven van de gesloten contracten
zou in de industrie de bedrjfsbezetting en werkgelegen-
heid niet schoksgewijze zijn verminderd en ook zouden
aan de bona-fide handel verliezen op voorraden zijn be-
spaard, doordat een ongefundeerde extreme prjsval
werd voorkomen.
Ik waag het te betwijfelen, of deze schets van de ge-
beurtenissen juist is.
Immers, in de textielindustrie zijn in feite (weliswaar
met een vertraging ten gevolge van de door Prof. Wisse-
link gesignaléerde naleving der contracten) de bedrjfs-
bezetting en werkgelegenheid schoksgewijze verminderd
en informatie bij dat (grote of kleine?) deel van de handel,
dat Prof. Wisselink als bona-fide beschouwt, zou de
spreker er van overtuigd hebben, dat aldaar nâ de Korea-
hausse zich wel degelijk een ongefundeerde extreme
prijsval heeft voorgedaan, met als gevolg: grote verliezen
op voorraden.
Zelfs zou ik de stelling willen verdedigen, dat deze –
ongewenste gevolgen door de kartelpolitiek van N.T.C.
en Newoco niet alleen niet zijn voork6men, maar zelfs
verscherpt. M.i. was de situatie deze: sedert de bevrijding
was de textielhandel gedwongen bij het geven van orders
aan de industrie te majoreren of voor een te vroege datum
te bestellen, aangezien een belangrijk deel van het be-
stelde nooit of te laat werd geleverd. Bovendien is een
groot deel van deze handel tijdens de Korea-hausse te
optimistisch geweest en heeft de handel ook daarom te
grote hoeveelheden op langere levertijd besteld. Toen de
terugslag in de-omzetten kwam, bleek het, dat de industrie
vrijwel al haar orders op tijd begon te leveren. Er ont-
stond een aandrang van de handel om geplaatste orders
geannuleerd te krijgen, of deze over een langere leverings-
termijn te zien uitgestreken. De industrie, in de bekende
kartels verenigd, heeft zich daartegen verzet, zich be-
roepend op haar jiridisch vaststaand recht (koop is koop).
1 April1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
253
Economisch echter had deze houding mi. minder, ge-
wenste gevolgen. Een deel van de handel ging uit liquidi-
teitsoverwegingen de goederen spuien tegen absurd lage
prijzen; de concurrentie dwong de rest van de handel
mee te gaan; het publiek raakte het vertrouwen, zelfs
in de ongemotiveerd lage prijzen, kwijt en ging in kopers-
staking; ten slotte, toen de in de hausse geplaatste orders
waren uitgeleverd, werd ook de industrie schoksgewijze
getroffen, doordat toen nieuwe orders van de zijde van de
handel uitbieven.
Wanneer de industrie iets minder scherp op haar
(overigens onbetwistbare) rechten had gestaan – zij
bevond zich toch reeds in een gunstiger situatie dan de
handel, daar zij steeds op vervangingswaarde mocht cal-
culeren – zou m.i. de terugslag nâ de hausse ook voor
de industrie minder schoksgewijze zijn verlopen. Zij
zou dan immers de bedrijfsbezetting eerder, maar ge-
leidelijker verminderd hebben gezien.
Niet alleen de bona-fide handel, maar ook de industrie
zou er, op langere termijn gezien, beter bij zijn gevaren,
indien de industrie de contracten, in de hausse gesloten,
minder- volgens het strikte recht, dan volgens de bona
fides zou hebben uitgevoerd.
Naschr?ft.
De beschouwingen van Mr Drs Van Rooij zouden de
vraag kunnen doen rijzen, of de relativiteitstheorie van
Einstein bij toepassing in de economie nog een verduide-
lijking zou behoeven, namelijk of aan de bekende stel-
ling, dat ,,het resultaat van een meting of waarneming
beïnvloed wordt door de plaats van waarneming”, nog
toegevoegd zou moeten worden ,,wat inhoudt de sector,
welke vanuit het waarnemingspun is te overzien”.
Men zou uit het beeld, dat Mr Van Rooij zich vormde
omtrent de aankooppolitiek en orderpositie van de tex-
tielhandel opmaken, dat hij slechts over de waarnemingen
in een bepaalde sector beschikte. Er is nl. een belangrijk
feit,
zulks in onderscheid met een
indruk,
welke zijn alge-
mene conclusie weerspreekt. Een onderzoek, dat de
N.T.C. dadelijk na de intrede van de kopersstaking bij
haar leden instelde, wees nI. uit, dat de totale orderpo-
sitie voor de binnenlandse markt (d.w.z. nog lopende
contracten binnenland) niet meer bedroeg dan een kleine
drie maanden normale binnenlandse afzet. Dit resultaat
viel ook bij een bespreking tusen de besturen der orga-
nisaties van de handel en de N.T.C. de meeste aanwezigen
merkbaar mee. Bij de NeWoCo was deze orderpositie
zelfs nog iets geringer, dus onder de gegeven omstandig-
heden nog gunstiger. Een der primaire functies van de
handel is het houden van voorraad en een aanvulling
voor drie maanden kan moeilijk abnormaal worden ge-
noemd. ;
De totale orderpositie was dns – gelukkig! – zodanig,
dat er over het geheel genomen geen sprake was van een
algemeen ,,overkopen” van de textielhandel bij de leden
der beide conventies. Dat daarnaast enorme importen,
vooral uit België hadden plaats gehad, is Mr Van Rooij
even goed bekend als iedere handelaar en iedere industri-
eel. Dat deze irnporten hun invloed hadden op de totale
voorraadpositie bij de handel, spreekt vanzelf, doch het
spreekt evenzeer vanzelf dat de conventies hiervoor niet
aansprakelijk zijn.
Uit het verdere onderzoek bleek, dat deze conventie-
orders, voor zegge drie maanden, niet gelijk verdeeld
lagen over de handel. Voor een belangrijk deel was deze
positie gunstiger, hetgeeÎi duidt op een voorzichtige in-
kooppolitiek en dus bepaald niet op een algemeen majo-
reren en pre-tirning van orders, zoals Mr Van Rooij
stelt. Voor een deel was deze positie groter en voor een
klein deel waren’de contracten (mede in verhouding tot de
later blijkende eigen middelen) zelfs abnormaal groot.
Dit wijst bij dat deel op een – zacht gezegd – wel zeer
optimistische kijk omtrent het verloop van de conjunc-
tuur. Gezien de reeds matige totale orderpositie van diie
maanden kan dit deel van de handel niet groot geweest
zijn. En indien deze categorie zich deels door majdrering
in deze positie plaatste, dan vrees ik dat de doorsnee
commissaris van een betreffende vennootschap voor het
beleid van de directie niet volstaat met de term ,,wel zeer
optimistische kijk”, doch een krachtiger uitdrukking
be2igt.
Waaraan is het nu toe te schrijven dat deze (conventie)
orderpositie bij de meesten relatief matig was?
Allereerst aan het inzicht in het marktverloop en het
verantwoordelijkheidsgevoel, dus goed koopmanschap
van het gros van de handel. Dit gros vroeg ook geen uit-
stel van betaling, uitstel van levering of annulering. Ik
geloof niet dat we te kwistig zijn met het praedicaat
,,bona-fide handel”, indien we deze term hier bezigen.
In de tweede plaats door het bestaan der conventies,
waarvan de handel (in het bezit van verkoopvoorwaarden
en arbitrageregelingen) het principe ,,koop is koop” zeer
goed kende. Indien er geen conditiekartels zijn, of deze
het zoëven genoemde principe niet handhaven, stelt men
(bij de in de textielindustrie ontegenzeggelijk aanwezige
structurele overcapaciteit) voor de minder voorzichti-
gen een premie op ruime aankopen in een hausse-periode.
Een handelaar, die ruim inkoopt, heeft dan alle goede
kansen. Blijft de hausse voortduren, dan zijn de winsten
voor hem, winsten, die hij vanzelf niet gaat delen met de
fabrikant. Komt er een terugslag en worden dan uitstel
en de (bij een dan zware onderlinge concurrentie der
fabrikanten) vaak volgende prjsreducties en annule-
ringen gevraagd en verkregen, dan draagt de fabrikant
(die zich voor deze orders dekte in dure grondstoffen)
gedeeltelijk of geheel het verlies. Op hem wordt deels
of geheel een risico afgewenteld, dat inhaerent is aan de
functie van een ander. En de handelaar, die te ruim in-
kocht en concessies vraagt en (zonder conventies of met
op het critieke moment zwakke conventies) kiijgt, gaat
ook een prae krijgen op zijn collega, die zich liet leiden
door goed koopmanschap. Hij kan hem zodoende met
lager prijzen beconcurreren.
Het was vroeger lovenswaard, indien een ridder een
lans brak voor in moeilijkheden verkerende jonkvrouwen.
Ik vrees dat Mr Van Rooij, zelf onverdâcht in de bona-
fide categorie vallend, onbedoeld een lans gebroken heeft
– voor een jonkvrouw, waarvan (zonder werkende con-
venties) het onbesproken gedrag in tijden van moeilijk-
heden niet vaststaat.
Is verder het beeld, dat hij als de gang van zaken ziet,
wel juist? In de eerste plaats is de Nederlandse markt geen
afgesloten markt. Bij een belangrijke prijsval van de
grondstoffen en een algemene terugslag van de textiel-
markt in alle landen van Europa, kan hij niet verwachten
dat in Nederland geen schokken worden gevoeld. Wij
wijzen alleen maar op de – na afloop van de Korea-
hausse – ultra lage prijzen van de Belgische industrie.
Er zijn offertes geweest, en zulks op een wel zeer onge-
legen ogenblik, die amper de grondstofkosten dekten.
In de tweede plaats is in alle depressies of’zelfs ,,re-
cessions” de kopersstaking primair. Zolang er geen kopers-
staking is, gaat geen handelaar ,,uitverkopen” en ook
zijn bank (die toch werkelijk geen belang heeft bij het
254
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
1 April 1953
verzwakken van de positie van een cliënt) zal hem, in-
dien de afzekansen nog redelijk lijken, daartoe niet nood-
zaken. Pas als de kentering doorzet, zal dit wellicht door
enkele handelaren geschieden, doch dan is de kopers-
staking er de facto al, en zal zij hoogstens enkele weken
eerder algemeen worden. De kopersstaking was er ook
in België, Frankrijk en Engeland en in wellicht iets min-
dere mate in Duitsland.
Waar we in de beginne Einstein aanvoerden, zullen
we ook het begrip ,,schok” relatief moeten bezien. Mr
Van Rooij zegt zelf reeds (terecht), dat de schok bij de
industrie vertraagd kwam. Dat (zie de vorige alinea’s)
Nederland niet aan de gevolgen van een algemene ,,re-
cession” in Europa en de gehele wereld ontkomen kan,
is duidelijk en dat de Nederlandse handel en industrie
dus beide noodzakelijkerwijze een schok moeten op-
vangen spreekt eveneens voor zich zelf. Dit behoort tot
het normale ondernemersrisico, al maakt de fiscale
politiek het dragen daarvan niet gemakkelijk. Deze la-
tere schok (prijsval en bedrjfsbezetting) zinkt echter in
het niet bij de schok, welke ons (evenals het geval was
in 1931) te wachten had gestaan, indien er géén conven-
ties waren geweest, of de conventies op ruime schaal
afwijkingen toestonden. Want wat denkt de heer Van
Rooij van de propositie om het totale complex van 3
maanden orders binnenlandse afzet plotseling (even na
de kopersstaking) op losse schroeven te zetten? Want
waarom wèl concessies en c.q. annulering voor de ,,over-
kochte” kopers en niet aan hen, die voorzichtig waren?
En zonder een duidelijk principiële politiek was – zie
de ervaring in 1931 – dit complex op losse schroeven
gezet, met nog veel ernstiger gevolgen dan vroeger.
De liquiditeitspositie toch èn van de industrie èn van de
handel was in 1931 oneindig gunstiger dan in 1951. De
industrie, die zich voor deze orders ingedekt had met
grondstoffen, had in een sauve qui peut deze orders
coûte que coûte trachten te spuien. Het antwoord op dé
vraag hoe dân het prijspeil op de binnenlandse markt
geworden zou zijn, en welke verliezen op voorraden dan
ook de voorzichtige handelaar zou hebben moeten in-
casseren, is angstig duidelijk.
Een conventie-politiek moet, vooral in een depressie
of ,,recession”, duidelijk zijn. Hoe eer een voorzichtig
handelaar weet dat zijn ,,overkochte” (of vrijmoediger)
concurrent geen concessies of slechts aan het algemeen
marktbelang getoetste concessies krijgt, en dat hij van
die, zijde dus geen verrassingen te vrezen heeft, des te
minder zal hij zijnerzijds tot extreme prijzen neigen. Op
deze basis hebleri de conventies voor en na een centraal
overleg met de organisaties uit de handel – bij afnemers
waar anders min of meer belangrijke liquiditeitskwan-
tums dreigden – regelingen getroffen. Alleen reeds bij
de N.T.C. ging het aantal de 400 zeker te boven. Rege-
lingen waarbij dç Nederlandse industrie vaak ook de
facto nog importen financierde. –
Deindustrie heeft in deze gedaan, wat uit een oogpunt
van de marktverantwoord leek en wat zij kèn. Ook zij
had, mede door de fiscale politiek, de ondanks deze tôch
zoveel mogelijk ter hand genomen moderhisering en de
hoge prijzen voor haar grondstofcontracten, met grote li-
quiditeitsmoeilijkheden te kampen. Ik meen overigens dat
zij het door haar geïncasseerde (en vele malen gesigna-
leerde) nadeel van het tot 1949 toe niet mogen berekenen
van de vervangingswaarde van haar machinepark,
gaarne
zou willen ruilen met het ontegenzeggeljke nadeel dat
de handel moest incasseren door het gedurende circa 10
maanden niet mogen berekenen van de
vervangingswaal
–
de der voorraden,
terwijl de industrie dit wel mocht.
De textielindustrie is allengs zeer kapitaalintensief ge-
worden en de machineprjzen waren in 1951 ruw genomen
vier maal zo hoog als in 1939. Mr Van Rooij moet een
bevriend fabrikant maar eens vragen, wat deze circa
10 jaren van geheel onvoldoende afschrjving kostten.
De industrie heeft deze consequenlie van een overheids-
maatregel echter nooit bij haar gesloten contracten aan-
gevoerd.
Met de yraag, wat meer helpt: de conjunctuur in de
opgang mitigeren en de daling afremmen (wat de con-
venties ontegenzeggelijk deden), of in de neergang reeds
weer trachten te accelereren (wat Mr Van Rooij door
concessies blijkbaar mede wilde bereiken), komen we op
een punt, waar de conjunctuurspecialisten nog van me-
ning verschillen en waar wij beiden – als bedrijfseco-
nomisten – ons maar niet op glad theoretisch ijs moeten
wagen. Indien ik hier. een stap langs de rand waag,
dan is het alleen met de opmerking dat men van miti-
gering zeker is, doch van acceleratiepogingen geheel moet
afwachten of ze helpen. Het eerste is een vogel in de hand
en het tweede een vogel in de lucht. Het is een feit, dat
men in een kopersstaking zelfs met drastische prijsver-
lagingen practisch zeer weinig bereikt: geen merkbare
afzetvermeérderilig en geen betere bedrjfsbezetting. De
ervaring in de handel leert, dat deze offers, gebracht om
de verkoop te forceren, offers welke vaak zeer, zeer
zwaar zijn, maar een miniem of geen effect hebben. Het
publiek wacht tèch af. En hoe ,,duur” een tijdelijke prac-
tische stilligging ook lijkt, het is meestal nog het ,,goed-
koopste” om een kopersstaking maar te laten ,,uitzieken”.
Temeer waar men extreem lage prijzen zeer moeilijk weer
op een verantwoord peil krijgt.
Evenmin als ii de door hemgeciteerde inli-
ding te Hilversum, is het mogelijk om in een beperkte
kolomruimte uitvoeriger op de door Mr Drs Van Röoij
aangesneden problemen in te gaan. Ik waardeer het ech-
ter zeer, dat hij door zijn opmerkingen deze gedachten-
wisseling mogelijk maakte.
Voorburg.
J. WI55ELINK.
GREPEN UIT DE WETEN-
SCH APPELIJKE LITERATUUR
Tegenstrijdigheden in de moderne economische
overheidspolitiek
Onder de economisten, die de belastingen niet uitslui-
tend naar de economische werkingen bestuderen doch ook
het fiscale recht beheersen, is in de laatste jaren sterk naar
voren gekomen Prof. Dr Fritz Neuinark, van oorsprong
eèn Duitser, die een aantal jaren heeft gedoceerd aan de
Economische Faculteit van de Universiteit van Istanbul,
sinds kort in zijn vaderland is teruggekeerd en thans
hoogleraar is in de ,,Wirtschafts- und Sozialwissenschaft-
liche Fakult2it” van de Universiteit te Frankfort a/M.
Het aantal publicaties van zijn hand in de laatste jaren
is omvangrijk
1).
De inhoud is buitengewoon gedegen en
‘) Hier volgt een onvolledige lijst:
Theorie und Praxis der modernen Einkommensbesteuerung (Bern, 1947,406 blz.).
Nouvelles tendances de la politique financiêre, in: Revue de la Faculté des
Sciences Economiques de l’Université d’Istanbul (9e Année No 1-2 en 3, 1947/8).
Internationale Gemeinsamkeit und nationale Eigenarten der Finanzpolitik,
in Kyklos (Vol. II, 1948, Fasc. 4).
La facilité au service de la restauration, rapport général, Institut International
de Finances Publiques, in: Le Financentent de Ja Reconversion et de la Restauration
aprés la Guerre, 1948.
Zur Verkehrspolitik in, Interventionsstaat der Gegenwart,in: Schweizerisches
Archiv fiir Verkehrwissenschaft unti Verkehrpoli(ik, 1948, bIs. 194-223.
1 April1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
255
belangrijk. Hij is een groot systematicus en hij weet kort,
bondig en zeer duidelijk de kern van elke kwestie naar
voren te brengen; alles wat die kern niet raakt, wordt
gewoonlijk niet eens genoemd. Daarbij geeft hij – even-
als zulks het geval is in zijn vele voordrachten – mede
blijk van een grote belezenheid, vooral in de Angelsak-
sische literatuur.
Van de geschetste hoedanigheden kan men wederom
genieten in zijn inaugurele rede,op 3 Juli
1952
te Frank-
fort gehouden over: ,,Antinomiën interventionistischer
Wirtschaftspolitik und Möglichkeiten ihrer Ueberwin-
dung”; zij is opgenomen in ,,Zeitschrift für die gesamte
Staatswissenschaft”, 108 Bd 4. Heft (1952), blz. 577-593.
In deze rede raakt hij – hoe kan het anders op het ter-
rein vande belastingen – mede staatsrechtelijke proble-
men aan.
Hij begint met het aangeven van de taak van de inter-
veniërende economische politiek; de laatste dient bezorgd
te zijn zowel voor interne economische stabiliteit, voor
een gelijkmatige verdelingvan de goederen en voor sociale
zekerheid.
Hij gaat vervolgens de mogelijkheden na om deze doel-
einden in de Westeuropese gebieden te verwezenlijken.
Bij deze poging. stuit hij op de tweeledige tegenstrijdigheid
van het economisch interventionisme; een analyse hier-
van vormt het onderwerp van zijn rede. Enerzijds blijkt,
dat het ingrijpen en controleren van de Overheid in aan-
tal en intensiteit toenemen, dat zij van algemene voor-
zieningen uitdijen tot meer speciale maatregelen en dat
het aanvankelijk tijdelijke blijvend wordt. Zodoende loopt
deze interveniërende politiek het gevaar, dat zij in bot-
sing komt met haar oorspronkelijke doeleinden: het zo
weinig mogelijk beperken van ondernemingsinitiatieven,
privaat-eigendom, consumptievrijheid en concurrentie.
In de tweede plaats vordert een politiek, die gericht is
op een sociaal wenselijke verdeling van het nationale
product, een stiptheid en elasticiteit van de in te voeren
maatregelen, welke onder de ,;klassieke” democratie
nauwelijks bereikbaar is (men denke aan snelle beslis-
singen, waarvoor belangrijke delegaties nodig zijn).
De tegenstrijdigheden van het interventionisme uiten
zich nu hierin, dat het laatste economisch, zeker op lang
zicht, leidt tot een aantasten van de’ grondbeginselen
van een vrije economische orde en politiek, tot een ge-
leidelijk uithollen van de democratische statsopvatting.
De spreker onderzoekt, of er mogelijkheden zijn deze
schier onvermijdelijke tegenstrijdigheden te overwinnen.
In zijn betoog raakt hij dan tal van eigentijdse proble-
men aan, waarover hij kort en bondig de jongste opvat-
tingen weergeeft en tevens zijn eigen standpunt bepaalt.
Ik noem met betrekking tot de eerste tegenstrjdigheid
bij wijze van voorbeelden: anti-cycische uitgavenpoli-
tiek, de mogelijkheden op het terrein van de belastirien,
de rentepolitiek en de ,,debt management policy”. Het
zal duidelijk zijn, dat deze en andere vraagstukken, in
het korte bestek van een rede, niet tot in de diepte kun-
nen worden uitgewerkt.
Met betrekking tot de tweede tegenstrijdigheid schenkt
hij aandacht aan o.a. de methoden van automatische.
Les buts de l’impôt dans Is théorie et dans la practique contemporaine, in: Revue
de Science eI de Legislation Financières 1949.
Zum Problem der Klassifikation der Steuerformen, in: Beitrâge zur Geld- und
Finanztheorie, wilhelm Gerloff zum siebzigsten Geburtstag.
Internationale Entwicklungstendenzen auf dern Gebiete der Einkommensbe-
steuerung, in: weltwirtschaftliches Archiv. (Bd 63, Heft 1, 1949).
Gedanken zur ,,Monetary Fiscal Policy”, in: Zeitschrift für das gesamte Kredit-
wesen (1 Juni 1950).
Die Besteuersmg des gewerblichen Gewinnes in Grosebritannien, in: Intérna-
tionaler Steuerbelastungsvergleich (1952).
Wirtschaftsgerechte Finanzpolitik, Sonderdruck aus der Mitteilungen der In-
dustrie- und Handelskammer zu Dortmund, 15 Mai 1952.
budgetering, de ,,built in flexibility”, een ,,stabilizing
budget”.
De schrijver eindigt met de overtuiging uit te spreken,
dat het mogeljk moet zijn uit de door hem besproken
maatregelen een aantal te kiezen welke een bevredigende
oplossing zullen bieden. Ik ben op dat pûnt niet zo op-
timistisch, al heb ik een sterke voorkeur voor een ook door
Neumark vermelde maatregel, welke bestaat in een over-
leg van het kabinet met een commissie uit het parlement,
welke commissie kan beslissen of een spoedmaatregel
mag doorgaan dan wel aan het parlement dient te worden
voorgelegd. (Neumark heeft een enigszins ander voorstel).
Het is mij bekend, dat hitraan tén onzent stâatsrechtelij ke
bezwaren kleven; maar deze zijn er om te worden over-
wonnen.
‘s-Gravenhage.
‘
M. J. H. SMEETS.
BEDRIJFSECONOMISCHE
NOTITIES
Het jaarverslag 1952 van de Herstelbank
Het jaarverslag van de Maats
ç
happij tot Financiering
van het Nationaal Herstel N.V. neemt onder de publi-
caties van, jaarstukken door Nederlandse credietinstel-
lingen steeds een bijzondere plaats in. Staat in de jaar-
verslagen van laatstgenoemde n.v.’s vaak het uitspreken
van wenselijkheden aan het adres van de Regering op de
voorgrond – verzuchtingen over hoge belastingen, toe-
zicht op het credietwezen, enz. -, terwijl over het bedrijf
zelf niet zelden sJ.echts enige vage algemeenheden worden
medegedeeld, bij de Hrstelbank is dit anders. In haar
verslag treft men steeds een Vrij uitvoerige bespreking
aan van de ontwikkeling van het bedrijf en voorts tal van
cijfers over de credietverlening. Beschouwingen van meer
algemeen karakter ontbreken daarnaast overigens niet.
Deze kenmerken zich door een grote mate van concreet-
heid. Het hierin opgenomen overzicht van de situatie in
een aantal belangrijke’ bedrijfstakken heeft zelfs zekere
bekendheid verkregen, hetgeen niet verwonderlijk is, daar
insiders ‘hier a15 het ware een kijkje achter de schermen
geven.
De voor deze_notitie beschikbare ruimte staat slechts
toe, uit de inhoud van dit, zoals uit het bovenstaande
reeds zal zijn, gebleken, uitgebreide verslag enkele gre-
pen te doen.’
Crediet verlening.
Zoals in’ het prospectus van 1946 werd vermeld, ziet
de Herstelbank haar activiteit als een aanvullende taak,
gelegen bij die soorten credietverlening, die niet door andere
financiële instellingen worden verzorgd. In verband met
de structuur van het Nederlandse bankwezen kwam hier-
door het accent te liggen bij het verlenen van langlopend
investeringscrediet. Het is nauwelijks nodig ‘er op te
wijzen, dat de naam ,,Herstelbank” geenszins impliceert,
dat hét werkterrein beperkt zou zijn tot de financiering
van het herstel van geleden oorlogsschade; de finan-
ciering van de uitbreiding van bestaande bedrijven en van
de vestiging van nieuwe bedrijven is reeds spoedig na de
oprichting van groter betekenis geworden.
In bovengenoemd prospectus wordt er de nadruk op
gelegd, dat volgens bedrijfseconomisch verantwoorde en
zakelijke beginselen wordt gewerkt. Financieringen die
aan dergelijke eisen niet voldoen, worden slechts ver
–
richt, indien het Rijk hiervoor aan dé Herstelbank ga-
ranties geeft.
256
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1April1953
De Herstelbank heeft zich in het kader van deze op-
vattingen in de loop van haar bestaan op verschillende
terreinen bewogen. Soms verliet zij bepaalde gebieden,
wanneer nI. voortaan andere instellingen – vaak mede
met haar hulp opgericht – in de betreffende crediet-
behoefte konden voorzien. In andere gevallen betrad
zij nieuwe terreinen. Hieronder zullen van deze soepele
politiek nog enige voorbeelden tef sprake komen.
Met de credietverlening, verband houdend met oor-
logsschade-uitkeringen, heeft de bank zich van haar op-
richting af bezig gehouden. Op de duur zal er uiteraard
aan dit onderdeel van haar taak wel eens een einde moeten
komen, maar zover is het momenteel nog niet.
In de loop der laatste jaren vooral was er hier te lande
behoefte ontstaan aan exportfinanciering, speciaal m.b.t.
,,grote” kapitaalgoederen, voor dusdanige bedragen en
termijnen, dat het bestaande credietapparaat hierin be-
zwaarlijk kon voorzien. De -Herstelbank verleende voor –
dit doel daaÈom belangrijke credieten. Inmiddels is
echter door haar en een aantal banken ôpgericht de
N.V. Export-Financiering-Maatschappij. Aan deze nieu-
we instelling, die haar werkzaamheden in 1952 aanving,
heeft de Herstelbank nu de contracten, op exportfinan-
ciering betrekking hebbend, overgedragen.
Het verstrekken van risicodragend kapitaal acht de
Herstelbank in principe niet op haar weg te liggen. De
emissiemarkt en op kleiner schaal de Nederlandse Parti-
cipatie Mij houden zich met dit soort fiianciering bezig.
Hoewel er naar algemene opvatting op dit gebied een
tekort bestaat, heeft de Herstelbank hier steeds een grote
terughoudendheid aan de dag gelegd. Waarschijnlijk
mede in dit verband vertoonde de post ,,deelnemingen”
ook het laatste jaar weinig groei. In verband met de boven
genoemde bedrijfseconomische en zakelijke eisen, die
door haar aan credietnemers worden gesteld, is deze be-
perking van haar werkingssfeer ongetwijfeld van grote
practische betekenis. Een aanwijzing, dat de Herstelbank
zelve ook deze mening toegedaan is, is wellicht te vinden
in het feit, dat juist zij in het verleden heeft aangedrongen
op het vormen van een ,,garantiefonds” uit de tegen-
waarderekening, waardoor uit het ruime middelenreser-
voir der institutionele beleggers zou kunnen worden
geput voor dgl. risicodragende beleggingen. Over dit
belangrijke punt – bij de uitvoering waarvan de Herstel-
bank waarschijnlijk zal worden ingeschakeld – zijn in
het jaarverslag 1952 inmiddels geen opmerkingen te
vinden.
Een zeer moeilijk vraagstuk wordt hier te lande sinds
vele jaren opgeleverd door de financieringsbehoefte van
de kleine en middelgrote industrie; de tijd, dat deze dank
zij lage belastingen en relatief hoge besparingen voldoende
eigen kapitaal kon accumuleren, is voorlopig voorbij.
In jaarverslagen over 1950 en voorgaande jaren is aan
dit vraagstuk door de Herstelbank ruime aandacht ge-
wijd; de grote risico’s van de credietverlener kwamen
hierbij ter sprake. In het jaarverslag over 1952 wordt nu
opgemerkt, dat de Nederlandsche. Middenstandsbank
N.V. in de loop van 1952 door de Regering in staat is
gesteld, in diè mate meer en grotere credieten te ver-
lenen, dat naar de mening van de Herstelbank thans
niet meer van een lacune t.a.v. de verlening van kleine
credieten kan worden gesproken. Ook dit terrein laat de
Herstelbank derhalve in het kader van haar aanvullende
taak aan andere instellingen over, die het voortaan blij k-
baar zullen verzorgen. Sommigen zuilen zich in dit
verband inmiddels afvragen, of hiermede over de finan-
ciering van kleine en niiddelgrote bedrijven het laatste
woord is gesproken.
Voorbijgaande aan tal van belangrijke punten als
hotelfinanciering, ,,special projects ban” van de ,,Inter-
national Bank for Reconstruction and Development”,
credietverlening in Suriname, bijzondere financiering
(met Rij ksgarantie), zij hier vervolgens enige .aandacht
besteed aan de talrijke wijzen, waarop de credietverlening
in het jaarverslag wordt gespecificeerd.
Indien de cijfers betreffende exportfinancieringstrans-
acties en het crediet ad f25 mln aan de Export-Finan-
ciering-Mij buiten beschouwing worden gelaten, bedroeg
de credietverlening in de loop der-jaren:
xflmln
Toegezegd
Uitstaande
doch nog
in behan-
uit
contracten niet gecon-
deling
tracteerd
1946
…………………………
50
39
75
123
57
89
206
52
23
624
•
21
57
1947
………………………….
.
1948
…………………………
257
115
39 1949
…………………………
1950
…………………………
322
29
26
1951
…………………………
1952
…………………………
326
73 26
Van de uitstaande
–
contracten per ult. 1952 had f115
mln betrekking op de metaal- en aanverwante nijverheid,
f65 mln op de chemische industrie, f31 mln op het ver-
keer en f22 mln op delandbouw.
Wat de omvang der verleende credieten betreft, over-
wegen qua totaal bedrag de grote credieten:
Contracibedrag per uit. 1952
bedrijven
bedrag
126
f
5 mln
116
f 28
35
f 25
t!m f
100.000
……………….
.
f
100.001
f
500.000
……………….
.
42
f 97
f
500.001
f
1.000.000
……………….
.
.
f
1.000.001
f
5.000.000
……………….
.
4
f 25
f
5.000.001
,,
f 10.000.000
……………….
.
f10.000.001 en hoger
…………………….
.
7
f171
Afnemende geneigdheid tot het verrichten van nieuwe
investeringen was oorzaak, dat in 1952 minder crediet-
aanvragen werden voorgelegd dan in 1951. Op grond
hiervan werd de straffe credietpolitiek, die in 1951 werd
gevolgd, dit jaar iets verzacht. In het jaarverslag over
1951 werd overigens reeds medegedeeld, dat het accent
bij de credietaanvragen niet lag bij aanvragen voor
nieuwe projecten, maar bij die voor afronding van
bestaande projecten.
De middelen van de Herstelbank.
De balansen vertonen de laatste jaren het volgende
beeld:
Activa:
x f 1 mln
Debiteuren
Kas, bank,
Overige
Totaal
Uit.
en deelne-
1
giro en
aètiva
mingen
deposito’s
1949
……………….
225
133
8
366
259
199
14
472
1950
……………….
293
156
–
27
476
1951
……………….
1952
……………….
.284
180
34
498
Passiva:
x
f 1 mln
Uit.
Kapitaal
Reserves
P
CC
Totaal
1949
300
5
–
61
366
1950
300
6
–
166
472
1951
……….
300
7
8
161
476
1952′
300
9
46
143
498
Het kapitaal bestaat uit f 151 mln gewone aandelen A,
die in handen zijn van de Staat, en f 149 mln preferente
aandelen B, die preferent zijn voor 34 pCt dividend, welk
dividend door de Staat wordt gegarandeerd.
1April
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
257
Uit deze cijfers zou men geneigd zijn de conclusie
te trekken, dat de uitbreiding van de credietverlening de
laatste jaren geen zware eisen aan de middelen kan hebben
gesteld. Niettemin heeft in het najaar van 1951 de directie
een nogal dringend beroep gedaan op het bedrijfsleven
voor een bijdrage tot versterking van de middelen, waarbij
gedacht werd aan een obligatielening. Later werd hiervan
echter niet verder vernomen. Reeds eerder, ni. in het
begin van 1951, werd met een groep institutionele beleg-
gers een onderhandse lening van
f75
mln afgesloten. In
1951 werd hierop f8 mln, in 1952 f38 mln gestort; het
resterende zal in 1953 worden (resp. zijn) volgestort.
Gezien het ruime bedrag aan liquide middelen schijnt
deze versterking van de financieringsmiddelen niet geheel
begrijpelijk. De verklaring er van zal waarschijnlijk in
een aantal factoren moeten worden gezocht. In 1951
was de credietbehoefte van het Nederlandse bedrijfsleven
i.v.m. voorraadvorming in de ,,Korea-hausse” groot,
uit welken hoofde toen een verdere aanzienlijke stijging
van de credietverlening kon worden verwacht. In die
tijd eiste ook de exportfinanciering veel kapitaal, terwijl
toen waarschijnlijk nog niet vaststond, dat deze credieten
– zoals achteraf mogelijk bleek – later zouden kunnen
worden afgestoten. Aan de Export-Financiering-Maat-
schappij werd ni. in 1952 f79 mln aan côntracten en
toezeggingen overgedragen, terwijl de credietverlening
aan deze onderneming slechts f25 mln groot was. Een ver-
mindering van de bedragen, die de Herstelbank voor
derden onder zich heeft, o.a. uit hoofde van afwikkeling
van oorlogsschade-uitkeringen, kan wellicht ook tot de
kapitaalopname hebben bijgedragen.
Voorts is nog van belang, dat de Herstelbank bewust
een ruime liquiditeit nastreeft, teneinde in een depressie
aan mogelijke liquiditeitsmoeilijkheden van door haar
gefinancierde ondernemingen tegemoet te kunnen komen.
Inderdaad moet men de balansverhoudingen van een
instelling als de Herstelbank in een ander licht bezien
dan die van algemene banken, bij welke laatste de ere-
dieten aan de gefinanëierde ondernemingen wegens de
aard van de aanwending daarvan, meestal een minder
vastgelegd karakter dragen.
Resultatenrekening:
De nettowinst der Herstelbank vertoonde in het ver-
loop der vorige jaren een merkwaardig beeld.
Neliowinst
xflmln
1947
………………
f6.518.750
1950
………………
f6.518.750
1948
………………
f6.518.750
1951
……………….
f6.518.750
1949
………………
f6.518.750
1952
……………….
f6.518.750
De winstverdeling was in elk dezer jaren de volgende:
statutaire reserve f1.303.750
34 pCt dividend preferente aandelen B f5.215.000.
Het is uiteraard zeer onwaarschijnlijk, dat hier de
wetten van de waarschijnljkheidsleer werden door-
broken, in die zin, dat bij toeval de werkelijke winst tot
op de gulden nauwkeurig jaar voor
.
jaar, gelijk bleef. Veel-
eer heeft men hier te doen met een voorbeeld van hetgeen
wel een winstuitdelingsbalans wordt. genoemd, m.a.w.
dat de cijfers zodanig zijn opgesteld, dat als behaalde
winst de uit te delen winst paraisseert. In werkelijkheid
zijn bovenstaande winsten nl. tevoren verminderd met
bedragen, die aan de reserve dubieuze debiteuren werden
toegevoegd. Deze noteringen bedroegen in de jaren 1947
t/m 1952 achtereenvolgens f1,4, f2,6, f3,7,f 5,8, f5,5 en
f5,8 mln. Daar de gewone aandelen in handen van de
Staat zijn, betekent dit dat deze laatste van de uitkering
van een winstaandeel afziet, met het doel aan de Herstel-
bank een versterking van haar positie mogelijk te maken.
Een dergelijke versterking vindt uiteraard alleen plaats,
indien de genoemde dotaties groter zijn, dan voor een
juiste waardering van de debiteuren nodig zou zijn.
Inderdaad heeft ook de Herstelbank wel eens stroppen,
waarbij men overigens niet uit het oog mag verliezen,
dat voor zover het om bijzondere financieringen gaat
(zoals bijv. bij het destijds veel besproken Polynorm-
crediet grotendeels het geval was) het risico niet vobr
haar rekening komt. Een door de Herstelbank uitge-
voerde berekening heeft geleerd, dat per 31 December
1952 een bedrag van f9 mln voldoende was, om zichtbare
tegenvallers in de verstrekte credieten op te vangen. Met
het voorbehoud, dat in het woord ,,zichtbaar” is gelegen,
betekent dit, dat van de reserves een bedrag van f234 mln
als ,,echte” reserve was te beschouwen.
Rotterdam.
1
J. C. BREZET.
NATIONALE NOTITIES
Faillissementen in 1952
Volgens een voorlopige opgave van het Centraal Bureau
voor de Statistiek verschilde het aântal in 1952 uitge-
sproken faillissementen
.
vrijwel niet van het overeenkom-
stige aantal van 1951; het bedroeg ni. 2.105 tegenover
2:102. De reeds jaren voortdurende stijging is blijkbaar
– althans wat 1952 betreft – tot staan gekomen.
In tegenstelling tot dit gelijk gebleven jaartotaal ver-
schillen enige maandtotalen onderling vrij aanzienlijk,
o.a. Februari, Mei, Juli, September, October en No-
vember. Het grootste verschil deed
zich
voorin Januari
1952 tegenover Januari 1951, ni. 218 tegen 148 uitge-
sproken faillissententen, d.i. ruim 47 pCt meer.
Voorts valt het op, dat in Januari 218 faillissementen
werden uitgesproken tegen 132 in de.voorafgaande maand
(December 1951).
• De meeste faillissementen in 1952 werden uitgesproken
in de sector ,,warenhandel enz.”: 667 of ruim 30pCt
van het totale aantal. Deze rubriek vertont t.a.v. 1951
een ‘aanzienlijke stijging, nl. van 492 tot 667, d.i. ca
Koninklijke
Nederlandsche
*
Boekdrukkerj
H. A. M. ROE[ANTS
SCHIEDAM
•
.
•
.
.
HANDEL-MAATSCHAPPIJ
H. Albert de Bary
& CO.
N.V.
AMSTERDAM-C.
•
HEERENGRACHT
450
•
Alle Bankzaken
.
:
INTERNATIONAAL HANDELSCONTACT
:
FINANCIERING
VAN DE BUITENLANDSE HANDEL
•
•
•
.
• •
•$,e•,……………..,…,………s.,…,… ••••••
258
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1 April 1953
36 pCt. Ook in de sector ,,metaalnijverheid” kwamen
GELD- EN KAPITAALMARKT
o.a. meer faillissementen voor: 1951 143;
1952
170.
A
antalfaillissemen ten uitgesproken in de jaren 1948
tlm
1952
Jaar
.,
cn
OZO
o
1948
.12
18
ïi
98
89
93
104 102 125
104
104
115
1.186
1949 120
113
153
91
129 182
113 153
170.156
157
157
1.694
1950
J62
126
159
162
169
214
124
148
194
155
170
162
1.945
1951
148
156 170
163
220
173
145
166
219 222
188
132
2.102
1952
218
184
172
162,
193
181
168 149
189 183
159 147
2.105
Splitsing der in de jaren 1951 en .1952 uitgesproken faillisse-
menten naar bedrijven en beroepen
Bedrfs-
..
.
Bedrijven en beroepen
Totaal
1951
1
1952
kI asse
.
3
Aardewerk, glas, kalk en stenen
17
8
II
1
–
III
Boek- en steendrukkerijen
………….27
23
IV
Bouwbedrijven, enz.
………………
275
281
V
Chemische nijverheid, enz.
…………..
13
10
VI
Diamant en andere edelstenen
…………
37 65
VII
74 84
VIII
Hout-, kurk- en strobewerking
………….
.
…
3
IX
Kleding
en
reiniging
…………………
Kunstnijverheid
……………………2
Leder, wasdoek, caoutchouc
24 22
X
Oer,
steenkolen,
turf
………………..2
..
2
XI Metalen, stootnwerktuigen, enz.
……..
.143
170
XIV
2
5
XV
6
28
xVII
Bereiding van voedingsmiddelen, enz
76
72
XVIII
Papierwaren
………………………..
Textielnijverheid
……………………
55
44
XIX
Landbouwbedrijven
………………..
1
1
XX Warenhandel,
enz.
………………..
492
667
XXI
Visserij
en
jacht
……………………
132
145
XXII
1
.
8
XXIII
Verkeerswezen
…………………….
Crediet-
en bankwezen
………………..
8
9
Verzekeringswezen
…………………..
Overige
714
458
Totaal
…….
2.102
1
2.105
Totaal aantal faillissementen uitgesprokenin de jaren
1948 t/m 1952
2000
4500
4000
De geidmarkt.
In de geldmarktsituatie kwam gedurende de verslag-
week weinig verandering. Papier met een looptijd van
enkele maanden tot een jaar bleef slechts plaatsbaar
tegen het voor dergelijke termijnen relatief hoge disconto
van 1 pCt. Over het algemeen wordt er door de geld-
gevers een ruime liquiditeit nagestreefd, waardoor er
aan caligeld geen gebrek is en de notering daarvan ge-
makkelijk op het minimum van
–
pCt wordt gehand-
haafd.
De verschuiving bij het nieuw van de Agent afgenomen
schatkistpapier van promessen. (looptijd practisch steeds
1 jaar) naar biljetten (3en
5
jaar looptijd) vindt nog steeds
voortgang. De verhouding tussen het. totaal uitstaand
promessen- en biljettenbedrag bedraagt thans nagenoeg
1: 1. Per ultimo 1950, 1951 en 1952 bedroeg deze ver-
houding achtereenvolgens 1,7 : 1, 2,7 : 1 en 1,3 : 1.
De kapitaalmarkt.
Buitenlandse aankopen van aandelen Koninklijke
waren oorzaak, dat de koers van dit fonds gedurende
enkele beursdagen van de verslagweek een krachtige
stijging onderging. Zoals gebruikelijk gaven deze aan-
kopen aanleiding tot geruchten over de voorgenomen no-
tering van Koninklijke in Wallstreet. Voorts werden
wederom enige krokodillentranen vergoten door degenen,
die betreuren dat het buitenland op deze wijze relatief
zo goedkoop intrinsiek waardevol Nederlands bezit
verkrijgt. In werkelijkheid profiteren de buitenlandse
kopers over het algemeen even weinig van de soms inder-
daad hoge intrinsieke waarde van Nederlandse aandelen
als de Nederlandse beleggers. Laatstgenoemde waarde
heeft veelal nauwelijks enige practische betekenis voor
die dingen, waar het voor de beleggers op aankomt, nl.
de uitgekeerde dividenden en de – grotendeels daarmede
sameiihangende – koersen.
Op de obligatiemarkt vond gedurende de verslagweek
bij sommige fondsen enige koersdaling plats, die echter,
zoals ook uit onderstaand staatje blijkt, van beperkte
omvang bleef. De nieuwe staatslening blijft nog steeds
goed op peil; op de laatste beursdag van de verslagweek
bedroeg haar koers
995/s
pCt, d.i.
5/
pCt boven de
emissiekoers.
20 Maart 1953
27 Maart 1959
Aand. indexci.Jfers.
Algemeen
.
……………………………
.146,6
147,2
Industrie
. ……………………………..
/
206,2
206,8
Scheepvaart
…………………………
164,2 164,4
Banken
…………………………………
132,8
.
131,5
Indon..
aanci
………………………….
48,5
49,1
Aandelen.
Â.K.0.
…………………………………
163
165
1
/1
Philips
………………………………..
.
158
1
jÇ.
160
Unilever
………………………………
185½
190
1
2
H.A.L
………….. ……………………..
146
146
4
Amsterd.
Rubber
…………………
91½
–
921/4
102%
104½
H.V.A…………….
…….. . ……………
Kon.
Petroleum
……………………
314% 320%
Staatsfondsen.
2
1
/
2
pCt
N.W.S.
…………………….
78/ie
78
1
/8
3-3½
pCt
1947
…………
……………
95½
95
1
16
3
pCt
Invest.
cert………….. ….
..
9515f
j
g
96
3½
pCt
1951
……… . ………………..
99/i6
99
3
pCt
Dollarlening
. ………………..
94″/ie
94916
Diversp obligaties.
3
1
/
2
pCt Gem. R’dam 1937
VI
98%
.
98½
3½
pCt
Bataafsche
Petr..
………
99½
99½
3
1
/
2
pCt Philips
1948
………………
98% 98%
3% pCt Westl.
Hyp.
Bank
93
93
J.
C.
BREZIIT.
–
1 April1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
259
STATISTIEKEN
OFFICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDSCHE BANK
Van
25
Maart
1953
af
Schriftelijk
en It.
Plaats
Per
Aankoop
Verkoop
Brussel
……………………
100
Bfr.
7,54 7,66
Frankfor5 a/Main
.
…………
.
100
D.M.
90,39
90,57
100
D.Kr.
54,86
55,16
100
Escud.
13,15 13,28
1 £-
10,56
10,72
Kopenhagen
……………….
1
Cao.
$
3,86 3,88
Montreal (luchtpost)
1
Can.
$
3,85
1
1,
3,88
Lissabon
…………………
Montreal (t.t.)
……………….
Montreal (zeepôst)
1
Can.
$
3,85
3,88
Londen
…………………..
1 U.S.
$
3,77 3,83
100
N.Kr.
53,05
53,33
Parijs
…………………….
100
Fr.fr.
1,077 1,095
New York (t.t.)
……………..
Oslo
…………………….
Praag
…………………….
100
Kus
7.58
7,62
100
Z.Kr.
72,86 74,05
Zürich (,,accoord”
–
frs)
100
Z.fr
86.24
87,56
Stockholm
……………….
Zürich (Vrije
frs)
…………..
IOOZ.frs
86,71
87,09
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden
guldens).
ij
‘g
gai
na0
–
nQ0
2
1
–
0.5
>.o
23 Febr.
1953
2.201.785
1.561.823
639
1
317.991
34.928
2 Mrt
1953
2.275.440
1.465.634
731
1
321.734
36.958
9 Mrt
1953
2.275.654
1.503.327
390
1
329.077
33.593
16 Mrt
1953
2.275.759
1.540.041
308
1
318.003
33.601
23 Mrt
1953
2.275.906
1.561.612
605
1
335.838
33.452
30 Mrt
1953
2.306.476
1.584.717
403
343.693
57.308
0
Saldi in rekening courant
5
.K.
i
aEøC
E2
0
Ijj
0,0
0
.
12
1
022j
G02
23 Febr.
1953
l2.982.576 2.487.092
993.772 1.163.0311
28.419
86.282
2 Mii
1953
3.078.283 2.379.221
895.852 1.l74.303j
36.399
87.473
9 Mrt
1953
3.0l.118 2.476.217 1.011.701 1.174.303
38.013
87.245
16 Mrt
1953
2.990.950 2.533.415 1.046.947 1.174.3031
26.977
79.965
23 Mrt
1953
2.986.808 2.574.965 1.099.316 1.174.3031
37.993
79.013
30 Mrt
1953
2.085.438 2.570.926 1.149.215 1.173.7891
39.578
79.716
Abonneert U op de E.-S.B.
:9l3IrilI’U
Nederlandsche
Handel-Maatschappij, NV.
N
DEVIEZENBANK
i
1′!
Hoofdkantoor:
Amsterdam,
Viizelstraat
32
127 kantoren in binnen- en buitenland
–
14
Speciaal vertegenwoordigd in
‘4
Suriname, Curaçao, Aruba, Tanger, en Uruguay
•
ADMINISTRATIE VAN jVERMOGENS
1
‘4
IBEWINDVOERINGI
‘4
UITVOERING
4
VAN UITERSTE WlLSBESCHIKKlNGEN
ri
•
IIl1!::2Ilt
:!iII1: • :5iII:I0:::::1lI”
•
:2u:
85II
•
;lIS:iIIt:lur:
•
s;ics:i
•
4dueutie-opditac1i1en
voor het volgende nummer
dienen uiterlijk 7April1953
v.m. in het bezit te zijn van
de Advertentie-afdeling
Postbus 42, Schiedam.
Tel. 69300; Toestel 1 of 3
LEVENSVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ
H.V. ROTTERDAMSCHE VERZEKERI I1G-SOC ETEITEN (R.V.SS)
.
gevestigd te RÖTTERDAM, Westerstraat 3 (Centrum)
-_.
. BALANS op 31 December 1952
Iim:fl,aaI*
Vaste Eigendommen .
. • f 25.267.000 1 Geplaatst Maatschappelijk Kapitaal
• f 2.500.000
Hypotheken
•
•
•
•
•
•
•
.. 34.051.000
Extra Reserve
…….•
,,
8.182.000
Effecten
•
•
•
•
,
•
,
•
,
49.097.000
Premiereserve
Eigen Risico
•
,
., 280.394.000
Inschr. Grootboeken en Schuidregisters
,, 83.513.000
Deposito en Leningen d/g •
•
,
•
809.000
Leningen op Schuldbekentènis
•
•, 81.754.000
Gereserveerde Uitkeringen
..
,
•
•
,.
1.037.000
Polisbeleningen
…..
•
•
•
•
., 10.905.000
Saldi van Agenten en Herverz. Mijen
,.
637.000
Andere Beleggingen
•
.
•
•
,
•
,,
3.730.000
Dividend. Winstaandelen en Tantiëmes
,,
395.000
Aandeelhouders nog te storten
•
s
•
•,
127.000
Spaarbank voor het Personeel
.
.
715.000
Saldi bij Bankiers, Giro en in Kas
i
i
•,
3.852.000
Ontvangen Borgstellingen
..
•
•
,,
598.00
Lopende Intrest
•
.
,.
3.185.000
Nog te betalen onkosten
•
.
,,
488.000
Saldi bij Agenten en Herverz. Mijen
•
,.
1.689.000
Gereserveerd voor Belastingen
.
•
,,
643.000
Diverse Debiteuren en andere Activa •
;,
746.000
Diverse Crediteuren en andere
Passiva
,.
1.518.000
f
297.916.000
.
f
297.916.000
•
vacatures
c
Bij het Centraal Planbureau kan worden geplaatst
WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKER
voor de sector Âig. Structuurvraagstukken.
Vereist: doctoraal economie.,
Aanstelling kan geschieden in de rang van wetensch. amb-
tenaar. Sollicitaties odcr motto VD/Cenpla 51 aan de Cen-
trale Personeelsdien-st, Bezuidenhout 15, Den Haag.
DEMKA
P
p
DE .HONINKLIJKE NEDERLANDSCHE
Ø STAALFABRIEREN
v/h
j.
M. DE MUINCK KEIZER N.V.
01,
te TJTRECRT vraagt
0
EEN JONG ECONOMISCH
—0
DOCTORANDUS OF JURIST
–
0
Ø
met belangstelling voor
,
algemeen economische
vraagstukken, vlot stylist en gemakkelijke
Ø
omgangsvOrmen.
Sollicitaties, in handschrift, met uitvoerige in
lichtin
Ø
N
gen, vergezeld van recente pasfoto onder o. 53.18 te richten aan de Afdeling Personeel.
AWA.VAd
Directeur van middelgrote metaalindustrie zoekt een
economisch doctorandus als
SECRETARIS
GEVRAAGD:
S
–
scherp
intellect,
tact,
organisatietalent,
com-
merciële inslag. Leeftijd
omstreeks
30
jaar.
Administratieve, financiële en handelservaring.
Goede talenkennis, in het bijzonder vloeiend
Frans.
Representatieve eigenschappen.
S
GEBODEN
wordt een •instructieve
werkkring midden in
het internationale zakenleven, met goede voor-
uitzichten. Aanvangssalaris
f
9.000,—.
Brieven met volledige inlichtingen over persoônlijke
en zakelijke antecedenten, onder letter
S.I.
aan het
PSYCHOLOGISCH
INSTITUUT
onder leiding van
dr. J. Luning Prak
–
Laan Copes
8
–
Den Haag.
•
Accountantsassociatie
UNILEVER N.V.
KLlJNVELD KRAAYENHOF
&
Co.,
vraagt
zoekt voor haar afdeling
le en 2e assistenten
MARKTON DERZOEK
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het kantoor-
EEN
adres: Tesse!schadestaat 78, Amsterdam (W.).
Wetenschappelijk assistent
voorkeur geniet
Doctorandus in de economie
leeftijd tot 35 jaar
*
Schriftelijke sollicitaties onder vermelding van
leeftijd en opleiding te richten aan de Centrale
Personeelafdeling, Museumpark 1 te Rotterdam
onder nr 283.
Ondernemingen, dle hot beste leidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten op
door middel van een annonce In de rubriek ,,Vacature,”.
Het aantal reacties, dat deze annonce, tengevolge hebben,
is doorgaans uitermatd bevredigend: begrlJpeiijk, omdat er
bijna geen grote instelling Is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor het
volgend nummer dienen Maandag a.,. In ons bezit te zijn.