AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
‘
conom
–
isch”-VStati stische
Betichten
‘.
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDL, NIJV’ERHEID, FINANCIËN ENVERKEER
–
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH -ECONOMISCH-, INSTITUt –
34E
JAARGANG
WOENSDAG24 AUGUSTUS 1949
No.
1685
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries.
Redacteur-Secretaris: C. pan den Berg.
Plp. Redacteur-Secreta,is: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry’;
J.
van Tichelen;.R. Vandeputte;
F. Versichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde pan dit nummr.
-:
INHOUD:
Blz..
De arikelen van deze week
………………..667
Sommaire,
summarie’s
……………………..
667
1-Jet
Nederlands
bouwkasbedrijf en het rendement
hij nieuwbouw door Prof. Dr C. Campagne ………
668
‘De fiscale verrekening van het oorlogsverlies in In-.
donesië door H.
Lancée
……………………..
670
Rechtszekerheid in de arbeid
door Dr Ir J. Bergmans
674
Boekbespreking:
Dr J. Luning 1’rak l)e moderne onderneming en haar per- soneel. Een Inleiding tot de psychotechniek,
bcspr. door,
Ir
J.
M.
Matthijsen
——————————
– –
‘678
Aan t ek’e n
i
n g’:
De groei van liet ambtelijk apparaat in de Verenigde Staten’
679
1 n t e r nationale’ notities:
De
linmigratle
in
Israël
—- – ————-. ‘
————-
680
Do
credletstructuur
In
Frankrijk
———————-
680
Geld- ‘en kapitaalmarkt ……………………681
Statistieken:
Bankstaten
———————————————
681 Stand
van
‘s Rijks
Kas
——————————
082
Productie en export van natuurrubber
—————-
688
Enige indexcljfers van de Industriële productie in België
–
–
083
In-
en
uitvoer
van
België
—————————–
683
De kolenpositie van België
………………………..
683
Werkloosheid
in
België
——————————
683
DEZER DAGEN
heeft de Minister-President van .Nederlandte ‘s-Graven
hage de Ronde Tafelconferentie geopend. De ronde tafel
zelf is in feite wat langgerekt. Dit moge symbolisch zijn
voor de geschiedenis van de totstandkoming van deze
conferentie, de openingsi-edeiïaars zagen er geen voor
teken in voor het beloop der beraadslagingen.
Wel kan de conferentie e’en werk van lange adem
worden. Dit is zelfs te appreciëren, indien het althans
niet voortkomt uit eindeloze herhalingen. Het gaat om
de hervorming van een rijk met alle economische en juri-
dische consequenties.
Terecht heeft Dr Drees een onderscheid gemaakt tussen –
snelbehaalde schijnsuccessen en op lange termijn voor
alle partijen hanteerbare oplossingen. De fabel van de
haas en de schildpad gaat hier ten volle op.
,,Steady wins the race”. Dat heeft de Britse centrale
der vakverenigingen ook haar leden voorgehouden: Zij
blijft gekant tegen een verhoging van het loonpeil voor
zover die niet is gekoppeld an’verhoghig der productivi-
teit. Een aantal der afzonderlijke vakverenigingen beseft
echter zeer wel, dat het volledige citaat ,,slow and steady”
luidt. De groep, die strooptochten in het land- der betere
beloningen voorstaat, is zo groot, dat op het oog de kodde-
beiers in een slechte positie zijn om hun gezag te doen
gelden.
Veel honden zijn der hazen dood. Zo denkt de Ameri-
kaanse
•
minister van Arbéid erover. Hij heeft’ opdracht
gegeven alle hulpk’rachten van het ‘zöjuist bij zijn mi-
nisterie
–
gevoegde’ ,,Bureau of Employmnt S’ecurity” te
concentreren op één voortvluchtige: de’werkgelegenheid.
Een millioen werkkrachten wil hij in de komende maanden
onder dak brengen. . –
Jagt hij op ‘een v’ermeende voortvluchtie, erger nog
op zittend wild? De week, waarin hij zijn plan bekend
maakte, blijkt, het laagste aantal. aanvragen, om werkloos
;
heidsuitkering te hebben opgéleverd. Daar komt bij, dat
iien het seizoen mee zal hebben,.om van de conjunctuur-..
beweging niet te spreken
Met onwillige honden is het kwaad hazen, vangen. .De.
toepassing van het spreekwoord is ‘niet van vandaag of’
gister, ook niet voor P?esident Truman. Thans heeft het
Huis van Afgevaardigden het met zoveel nadruk naar’
voren gebrachte bevapeninsprogram gehalveerd. De
opperjagermeester is, naar blijkt uit zijn eerste daarop ge-
volgde redevoering, nog niet ,,as mad as a March hare”. Verwacht hij, dat door zijn gezag of anderszins, de zaak-
toch doorgang zal vinden?
Of is hij geschrokken van het.feit, dat de Amei:ikaanse
staatsschuld reeds thans $ 255 milliard heeft overschreden,
een nieuw hoogtepunt in het negatieve. De goudvoorraad’
heeft eveneens een’ record bereikt en wel $ 24 milliard.
Evenzeer een prestatie in het negatieve en het bewijs van
ontbrekende jachtbuit, dollars.
Speelt dit ook mee in het twistgesprek tussen Rusland
en Joegoslavië? De Russen hebben, in hun nota’s, de wilde
jacht ontketend; van buiten af zou men er zich opgejaagd door voelen. Uit Joegoslavië komt echter een merkwaar-
dige verklaring. ‘Joegoslavië krijgt wellicht deel aan de
kapitalistische hazepeper, thans willen de Russen roet in
het eten gooien door de Westerse beleggers af te schrikken.
Meer dan elders neigt men voor- .Oost-Europa tot het
haastige getuigenis: ,,Mein Name ist’ Hase, ich weisz’
von nichts”. ‘ – ‘ – , .
ROTTERDAMSCHE
BANK
‘CHQUE.
EN
BANKGIRO.
VERKEER
25.0 VESTIGINGEN
NEDERLAND
loll
fl11
N.V. KONINKLIJKE.
/
N.EDERLAN D,S.(H E
10
U T 1 N D U S T R 1 É
Boekelo Hen jelo
–
ZOUTZIËDERIJ
Fab:ek van.
ZOUtZUUr, (alle kwaliteiten)
vloejbaar chloor
chloorb/eekloog
narronloog, cansr:c coda.
ÂSSOIIATIE CASSA
KASSIERSINSTELLING
OPGERICHT 1F4 1806
HEERENGRACHT 179
S
AMSTERDAM-C
DEZE WEEK:
1
* Kwaliteitscontrôle op geëporteerde kaas
* Wereldvoedselproblemen
* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen
,
en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de ruLriek
TRADE OPENINQS.
Abonnementsprijs f
15.—
per jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H.
A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
Nederlandsche
Handel-Maatschappij,
N.V.
DEVIEZENBANK
Hoofdkantoor: Amsterdam
Vijzeistraat 32
/
Meer dan 100 kantoren
in
NederIand en Azië
New York
–
Londen
–
Tanger
HAN DELS BEMIDDELING
FINANCIERING VAN IM- EN
EXPOR1TRANSACTIES
JOCOMOTIEf
o
spc
GENEVER
24 Augustus 1949
s
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
667
/
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Prof. Dr
C. Campagne,
Het lVede,lands bouwkasbedrijf en
het rendement bij nieuwbouw. –
De bouwkassen vervullen nog een ondergeschikte rol
hij het verstrekken van hypothecair crediet. Het is evenwel
te verwachten, dat hun desbetreffend aandeel in de naaste
toekomst in versneld tempo zal toenemen. Nieuwbouw-
financiering met tQepassing van de financieringsregeling
1948 geeft voor de investeerder een niet hoog rendement
en kan voôr de ‘particulier, die uit eigen middelen slechts
de minimum kapit&a1vereisten op kan brengen, onder
omstandigheden tot moeilijkheden aanleiding geven. Het
financiële systeem der bouwkassen dient op actuariële
gronden te worden gewijzigd. Overgang van het renteloze
systeem naar een gemitigeerd renteverrekenend systeem
lijkt onafwijsbaar. Een geleidelijke overgang is doorvoer-
baar. De behoefte van de bouwkassen aan vreemd geld
zal bij een voortdurende productie en een handhaving van
een niet te lange Niachttijdperiode zeer groot zijn. Slagen de bouwkassen erin in ruime mate vreemde middelen aan te trekken dan zullen zij voor het herstel en de aanvulling
van de woningvoorraad belangrijke diensten aan de samen-
leving kunnen bewijzen.
H. Lancée,
De fiscale oerrekening een het oorlogseerlies in
Indonesië.
De wettelijke regeling inzake de fiscale verrekening van
het oorlogsverlies in Indonesië wordt in dit artikel aan een
uitvoerige critische beschouwing onderworpen. Volgens
de schr. Wad mogen. wrden verwacht, dat de wetgever
uitdrukkelijk verklaarde, dat baten en lasten, die betrek-
king hebben op de ooi’logsjaren, tot het oorlogsresultaat
moeten worden gerekend. Dit dan om tot uitdrukking
te brengen, hetgeen iedereen k.als het enig juiste
aanvoëlt. De practijk gedraagt zich daar ook naar.
Met het definitief ‘vaststellen van het oorlogsver-
lies wordt ge.’acht tot m.b.t. tal van punten zekerheid
is verkregen. De aanwijzingen aan de Inspecties stimuleren
dit streven niet. 1-let lijkt niet verantwoord, dat het jaar
1941 buiten heffing is gebleven en de vrijwillig betaalde
-bedragen niet zijn verrekend. Ten onrechte is uitgegaan
van de praemis&e, dat het berekende resultaat van de onder-
brekingsperiode altijd negatief zal zijn. Dit had kunnen
worden ondervangen ‘door de onderbrekingsperiode als
één belastingjaar aan temerken. Door aan de vrije afschrij-
vinden terugwerkende kracht te geven tot 1 Januari 1942 wordt een willekeurig bedrag van h6t oorlogsverlies ver-
rekend met de winst van latere jaren.
Dr Ir J.
Bergmans,
Rechtszekerheid in de arbeid.
Het doorvoeren van de product- en bedrijfschappen brengt voor de industrie grote gevaren met zich. De fout
in de opzet van de product- en bedrijfschappen is, dat men
meent, dat er zich automatisch een goed arbeidsrecht zal
vormen door het samenwerken van de vèrtegerwôordigers
van de ondernemers en van de werknemers in één college.
Door de Overheid wat invl6ed te geven wil men corpora-tisme vermijden en door aan de organisatie verordenende
bevoegdheid te verlenen wil men het gevaar van overheids-,
bevoogding omzeilen. Gedurende het werken van deze
organisatie zal zich dan eeii bepaald arbeidsrecht gaan vor-
men. Men vergeet, dat men een spel gaat spelen, waarbij
de inzet is: de bloei van ons industriële leven .De juiste
methode van werken is: 1. bepalen, hoin de moderne
industriële verhoudingen de rechtsbindingen moeten zijn;
2. deze vastieggen in de wet en 3. organisaties in het indus-
triële leven stichten, die binnen de grenzen van dit arbeids-
recht het noodzakelijke organische verband leggen. Hierop
gaat schr. uitvoerig in.
SOMMAIRE.
Prof. Dr €.’Campagne, Les caisses néerlandaises de crédit
iinmohilier et le rendement dans la eonstruction noucelle.
11 convientde remanier le systéme financier des caisses
de crédit immohilier qui, en matière d’octroï de crédits
hypothécaires, jouent encore un rôle subordonné. 11 paraît
inévitable de changer le système de crédits gratuits en
un systène mitigé de crédits productifs d’intérêt. Si les
caisses réussissent attirer des capitaux, elles pourront
rendre d’éminents services a la restiuration t la recon-
struction de nouvelles habitations.
H. Laueée,
La liquidation du po int de eue
/
iscal des pertes
,ésultant de la guerre en Indonésie.
–
‘L’auteur examine et critique les dispositions légales qui
régissent la matière susdite.
Dr
Ir J.
Bergrnans,
La garantie légale dans le travail.
C’est une erreui’ de croire quele projet sur l’organisation
professionnelle ainènera automatiquement la création
d’une bonne législation sur le travail pâr la coopération
entre les emloyeurs et les employés, au sein d’un collège
unique. La bonne méthode consiste:
le. â déterminer les droits et devoirs du point de vue
légal qui doivent régir les -rapports entre les parties inté-
ressées dans l’activité industrielle moderne;
2e. A fixer ces droits et devoirs dans un texte légal;
3e. h créer des iirganisations pouvant, dans le cadre
méme qüi couvre cette législation sur le travail, servir
d’agents de cohésion.
SUMMARIES.
Prof. Dr C. Campagne,
iT
e
th
er
l
an
d
s
building societies
and
rentals of newly built houses.
The financial policy of the building societies, which
still play a minor part in supplying mortgage-credits,
should be altered. A change-over from the interest-free
system to one whereby a moderate rate of interest is
given would seem to be imperative. 1f the huilding societies
should succeed in attracting ample capital from outside
sources they will be able to render important services as
regards the reconstruction and building 6f dwellings.
H. Lancée,The
fiscal settiement of war-losses in Indonesia.
The legislation .covering the settlement of war-losses in
Indonesia is commented upon in detail in this article.
Dr Ir J.
Bergmans,
Legal security in labour.
– A mistake in the set-up of production- and industrial
committees is the belief that good labour-conditions are
automatically obtained by -the collaboration of represen-
tatives of employers and employees in one board. The
correct method is: 1) determination of the legal cominit-
ments under modern industrial conditions; 2) enactment
of thése commitmens; 3) formation of organizations in
industries for making the necessary internal arrangements
within the limits of this labour-legislation.
668
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1949
HET NEDERLANDS BOUWKASBEDRIJF
EN HET RENDEMENT BIJ NIEUWBOUW ‘).
Bouwkassen.
Naar verhouding hebben de bouwkassen hier te lande
tot nu toe bij de verstrekking van hypothecair crediet
een rol van ondergeschikte betekenis gespeéld.
Slechts enkele kassen dateren uit de dertiger jaren,
de meeste kassen zijn opgericht tijdens de bezetting of
in de periode volgende onmiddellijk na de bevrijding.
Hieruitvolgt, dat vele dezer bouwkassen de kinder-
– ziekten ng meemaken en het consolidatieproces nog
geenszins is voltrokken.
De zeer ondergeschikte rol van de bouwkassen hij het
verstrekken van hypothecair crediet blijkt uit de vol-
gende gegevens.
Is het totaal hypothecair crediet van hypotheekbanken
rond f 550 mln, dat der gezamenlijke levensverzekering-
maatschappijen ongeveer f 250 mln, het totaal hypo-
thecair crediet der houwkassen bedraagt slechts een
f
10 mln. Dat dit laatste bedrag zo laag is, vindt mede
zijn oorzaak in het feit, dat vele bouwspaarders, welke
voor toekenning van hypothecair crediet in aanmerking
komen, dit niet opnemen, omdat de mogelijkheid om het
te gebruiken oiitbreekt.
Materiaalschaarste is oorzaak, dat slechts. in beperkte
mate tot nieuwbouw kan worden overgegaan, en aankoop
van bestaande tpanden is wegens gebrek aan aanbod
veelal niet aantrekkelijk. – –
1-let totaal ingeschreven bedrag aan houwkapitaal be-
loopt bij de bouwkassen rond f300 mln; bij een eniger-
mate ruimere mogelijkheid tot bouwen zal de h’potheken-
portefeuille van de bouwkassen dus snel moeten stijgen.
Ook uit hoofde van andere overwegingen lijkt het niet
onwaarschijnlijkç dat de belangrijkheid der bouwkassen
in Nederland zal toenemen.
I.n de eerste plaats kan het overheidstoezicht, dat
sinds 1947 is. ingesteld – zij het,’ dat deze regeling pro-visorisch is -, stimulèrend op de ontwikkeling w’erken.
Na de sanering, die de Verzekeringskamer, welke met
het toezicht is belast, moet beverkstelligen, zal. er een
zeker aantal bouwkassen overblijven. Ten aanzien van
deze is aannemelijk, dat zij geacht mogen worden de fi-
nanciële belangen van de bouwspaarders op hehoorlijke’
wijze te kunnen behartigen. 1-let behoeft gen betoog,
dat de overblijvende bouwkassen ook de meest deskundig
geleide bouwkassen zijn met open oog voor de diensten,
welke zij het publiek in de vorm van bouw-technisch
advies kunnen aanbieden. Per saldo is het welslagen van
een bedrijf in hoge mate afhankelijk van de vertrouwens-
positie, welke het in de gemeenschap kan innemen. Slaagt
het bedrijf erin een dergelijke positie te verwerven, dan is ontwikkeling en ontplooiing het gevolg.
In de tweede plaats is de verwachting niet ongerecht-
vaardigd, dat de Overheid zich van de bouwkassen zal
bedienen bij haar wettelijke taak tot verbetering der
volkshuisvesting. Treden de bouwkassen in dit verband
als intermediaire instantie op, dan heeftdit een auto-
matische vermeerdering van de productiviteit als gevolg.
Wij moeten thans overgaan tot beantwoording van de
vraag in hoeverre het onder de huidige abnormale om-standighed en van sterk verhoogde materiaalkos ten en
lonen en gebonden huren op niveau 1940 mogelijk is op.
rendabele w’ijze investéring in nieuwbouw te doen plaats-
vinden.
Rendement bij hieuwbouw.
1-Jet bouwkostenpeil ligt thans op een ongeveer 31 maal
zo hoog peil als voor het uitbreken van de laatste wereld-
oorlog.
‘) Voordracht gehouden op 23 Juni 1949 to Parijs tijdehs het
Congres ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het ,,Institut des Actuaires Français”.
Wil
men dus de huren der nieuw te bouwen woningen
in een redelijke verhouding stellen tot de huren van de
bestaande woningvoorraad, die tot het peil van 1940 zijn
beperkt, dan moet een aanzienlijk deel van’de exploitatie-
kosten worden gedekt door bijdragen van dd Overheid.
Krachtens de financieringsregeling 1947, nader ge-
wij zigd door de financieringsregeling 1948, worden door
de Staat vergoedingen gegeven voor niet-rendabèle exploi-
tatiekosten.
1-let verschil per jaar tussen de huur en de totale exploi-
tatiekosten (vastgesteld volgens bepaalde normen) vormt
de netto-opbrengst. Deze wordt geacht de annuïteit te –
zijn over 50 jaar van de rendabele bouwkosten op 41 pCt
rentebasis. –
Gekapitaliseerd stelt dit bedrag de rendabele bouw-
kosten voor.
Het bedrag der niet-rendabele bouwkosten is het ver-
schil tussen de bedragen der totale genormeerde bouw
–
kosten ender rendabele. De Staat vergoedt nu op rente-
basis van 4 pCt de jaarlijkse rente over di niet-rendabele
bouwkosten, terwijl het bedrag der niet-rendabele ‘kosten
in de vorm van een bijdrage ineens na 10 jaar door het
Rijk zal worden voldaan, met dien verstande evenwel,
dat indien inmiddels huurwijziging zou zijti opgetreden,
de rendabele gtichtingskosten dienovereenkomstig worden
herzien, waardoor mede het bedrag der onrendabele bouw-
kosten wijziging ondergaat en op deze gewijzigde basis
de afrekening door de Staat plaatsvindt.
Onverdeeld gunstig is deze regeling niet ontvangen,
noch van de zijde van aspirant eigenaar-bouwers, noch
van de zijde, van hypothecair crediet verstrekkende in-
stellingen.
De financiering brengt mede, dat de eigenaar-bouwer
ten hoogste 15 pCt der genormeerde bouwkosten, U.
13 pCt der genormeerde stichtingskosten, via de gemeenten
in de vorm van een tweede hypotheek met verplichte
aflossing van 2 pCt per jaar kan krijgen, voor een eerstè
hypotheek ad 70 pCt van de genormeerde stichtings-
kosten, dus bouwkosten en grondwaarde, moet zorgen
en de rest zelf moet kunnen fourneren.
Uit becijferingen is nu gebleken, dat het rendements-
niveau, gelet op de bijzondere risico’s, als laag moet
w’orden gewaardeerd. Het rendément bij .zelffinanciering
is nl. 41 pCt, terwijl in de gevallen, waarbij de bouwer
gebruik moet maken van eerste en tweede hypotheek
het rendement van zijn geïnvesteerde geld 4j pCt wordt.
Deze voorstelling van zaken is echter te gunstig, omdat
de vaststelling van de stichtingskosten en daarmede van
de onrendabele bouwkosten slechts volgens bepaalde
richtlijnen en maxima mag plaatsvinden. De bouw van
een pand op basis van deze genormeerde stichtingskosten
is nu slechts rpogelijk, indien bij die bouw zodanige ver-
so1eringen worden ingevoerd, dat in feite te kort wordt
gedaan aan de in dit opzicht te stellen niet onredelijke
eisen.
De werkelijke stichtingskosten zijn dus hoger dan de
genormeerde.
Stellen wij de eerste 10 pCt hoger dan de genormeerde,
dan wordt daardoor het rendement hij zelffinanciering
verlaagd tot 31 pCt en’ bij financiering met eerste en tweede hypotheek tot 3 pCt.
Aantrekkelijk voor de institutionele beleggers als levens-
verzekeringmaatschappijen wordt de investering in nieuw-
bouw in het algemeen niet geacht; de levensverzekering-maatschappijen investeren dan ook alleen in nieuwbouw, indien door bijzondere financiële tegemoetkomingen van
as. huurders het rendement kan worden opgevoerd.
Hypothecair crediet.
Zoals reeds is opgemerkt, is voor het geval de finan-
ciering geschiedt met behulp van een eerste en tweede
hypotheek, de eerste hypotheek 70 pCt van de genor-
meerde stichtingskosten en de tweede, door de gemeente
24 Augustus 1949
ECONOMISCH-STAT ISTISCHE BERICHTEN
669
te verstrekken hypotheek, ten hoogste 13 pCt dezei’ ge-
normeerde stichtinskosten.
In het algemeen is het wel mogelijk voor de bouwer
een hypothecair crediet van 70 pCt van de genormeerde stichtingskosten op 4 pCt rentebasis te verkrijgen, hetzij
van hypotheekbanken, hetzij van levensverzekering-
maatschappijen dan wel van
•
pensioenfondsen.
De rentebasis van de tweede hypotheek is voor 10 jaar
vettelijk vastgesteld op4 pCt.
1-leeft nu geen huurverhoging in de loop der eerste 10
jaar plaats, dan is de bouwer in staat, daar de rijksbij-
drage na 10 jaar 50 pCt van de genormeerde stichtings-
kosten bedraagt dit bedrag te bezigen als aflossing van
de tweede hypotheek en gedeeltelijke aflossing van de
eerste hypotheek.
Nemen .wij voorts aan, dat de bouwer het meerdere
van de netto-huuropbrengst boven 4 pCt van zijn ge-
investeerde eigen geld bezigt voor rente en aflossing van
de hypotheken – hij verkrijgt gedurende de eerste 10
jaren behalve de huropbrengst bovendien per jaar 4 pCt
van de onrendabele bouwkosten – dan is na 10 jaar de
tweede hypotheek geheel afgelost en bedraagt de eerste
hypotheek nog 28 pCt van de genormeerde stichtings-
kosten of wel 55 pCt van de waarde van het pand, welke
dan moet worden gesteld op cle kosten van de grond,
vermeerderd met dë rendabele bouwkosten.
1-leeft daarentegen wel huurverhoging plaatsgevonden,
dan is in het extreme geval, dat de netto-huurverhoging
volgens de regeling over 40 jaar gekapitaliseerd op 41 pCt
basis aequivaleert met de toeneming der onrendabele
bouwkosten, de totale hypotheek, gelet op aflossingen als
hiervoor vermeld, gedaald van 83 pCt tot 78 pCt van de
genormeerde stichtingskosten.
Aangezien de w’aarde,van het onderpand dan kan worden
gesteld . op de genormeerde stichtingskosten, resulteert
bij deze gang van zaken een hoge schuld op het onder-
pand.
1-let zal dan voor de eigenaar niet mogelijk zijn de
schuld op basis ‘an 4 pCt af te doen, m.a.w. novatie zal plaats moeten hebben op een hogere rentebasis.
Als conclusie kan worden gesteld, dat bij de gevolgde
wijze van aflossen na 10 jaar op het onderpand nog een
aanmerkelijke schuld drukt.
Als regel wordt door de hypothecair crediet verstrek-
kende instellingen dan ook de eis gesteld, dat de minimum-
aflossing op de eerste hypotheek 2 pCt van het oorspron-
kelijk bedrag der eerste hypotheek moet bedragen.
Uiteraard kan dit voor de dehiteur-nieuwbouwer moei-
lijkheden hij de financiering opleveren, immers op deze
hogere aflossing zijn de inkomsten uit het pand niet
berekend.
Bouwkashypothe ken.
Voor de bouwkassen is een bijzondere regeling getrof-
fen. Voor zover door de bouwkas hypotheken worden
verstrekt uit de collectieve middelen van de kas zijn deze
hypotheken het geïnvesteerde bedrag van het spaar-
tegoed van de deelhebbers. –
In verband met het feit, dat in de regel de afgesloten
bouwkapitalen te laag zijn vastgesteld, kan de bouwkas-
hypotheek veelal niet hoger zijn dan de rendabele stich-
tingskosten, dietgeen neerkomt op 50 pCt van de ge-
normeerde stichtingskosten.
Volgens de wettelijke regeling moet de bouwer, behalve
het verschil tussen werkelijke stichtingskosten en genor-
meerde stichtingskosten, 15 pCt van de genormeerde bouw-
kosten en de kosten van de grond kunnen financieren,
hetgeen neerkomt op 17 pCt van de genormeerde stichtings-
kosten. – –
Een resterende hypotheek is dus nodig van 33 pCt van de stichtingskosten. Als regel wordt nu de over-
blijvende benodigde 33 pCt door de gemeente verstrekt, of,
zo de bouwkas ook dit restant financiert, voor rente en
aflossing door de gemeente, waarin het pand zich bevindt,
gegarandeerd.
1
.
1-let risico vaiï de bouwkas beperkt zich dus tot de
rendabele stichtingskosten.
Het toezicht op de bouwkassen.
1-let overheidstoezicht op de bouwkassen is slechts
voorlopig geregeld. De Wet Voorlopige Voorzieningen
Bouwkassen Staatsbiad No 0 331, is een zeer summiere
en houdt slechts in, dat het aan bouwkassen verboden
is te acquireren, tenzij van dit verbod ontheffing door de
Verzekeringskamer is verleend.
Deze ontheffing wordt verleend, indien en voor zover
aan bepaalde kapitaaleisen ter meerdere waarborg voor
het nakomen der aangegane verplichtingen is voldaan. 1-let minimum-waarborgkapitaal is f 25.000, terwijl
dit bedrag hoger wordt naarmate de hypothekenporte-
feuille,- uit de collectieve middelen verstrekt, groter wordt.
Het waarborgkapitaal moêt met inachtneming van
een maximum van f 500.000 5 pCt van het uit collectieve
middelen verleende hypothecaire bedrag uitmaken.
Vervolgens moet de administratie aan_ redelijke eisen –
voldoen, de spaar- en aflossingsbijdragen moeten op een
geblokkeerde rekening bij een door de Verzekeringskamer
goedgekeurde bank wordn gestort, zodat waarborgen
aanwezig zijn, dat geen spaarhijdragen voor andere doel-
einden dan hypo theekverlening kunnen worden gebezigd.
Tenslotte is er een zeer ruime machtiging aan de Ver-
zekeringkamer gegeven, hepalende, dat, indien tegen
de personen, die met de leiding der bouwkas belast zijn,
bedenkingen bestaan, een ontheffing mag worden ver-
leend. –
Deze voorlopige wet heeft reeds zeer nuttig gewerkt.
Bestond er aan het begin van 1947, vôôr de wet in
werking trad, een 40-tal bouwkassen, slechts een 15-tal
heeft ontheffing verkregen, zodat een 25-tal uitgeschakeld
werd, waarvan de gestie dan wel de financiële toestand
niet gedoogde, dat het langer voortging met het af-
sluiten van nieuwe contracten. –
Het financiële systeem der bouwkassen.
Door de overgrote meerderheid der bouwkassen wordt
het bedrijf’ uitgeoefend volgens het oude, wellicht als
verouderd aan te merken, continentale systeem, d.w.z.
volgens het renteloze systeem. De spaaMers sparen rente-
loos en krijgen daartegenover een renteloze hypotheek.
îe in voorbereiding zijnde definitieve wet omtrent-
het toezicht op de bouwkssen zal evenwel een uitspraak
moeten doen omtrent de al dan niet toelaatbaarheid van het renteloze stelsel.
Op actuariële gronden kan het, renteloze systeem
zonder meer niet toelaatbaar worden geacht.
1-let is duidelijk, dat dit systeem alleen dan de spaar-
ders in gelijke conditie brengt, indien de wachttijd constant
is. Immers, dan is in alle gevallen het rentenadeel door
het niet betalen van rente over het spaartegoed gelijk en
evenzo het voordeel van de renteloze hypotheek.
Voorts is dan per eenheid van bouwkapitaal de rente-
loze hypotheek een vast bedrag.
–
Is de wachttijd variabel door veranderlijke productie,
dan is het saldo van rentevoor- en -nadeel eveneens ver-
anderlijk.
De spaarders zijn dus zozeer gebonden aan de collec-
tiviteit, dat zij naar gelang van hun plaats in deze meer
of minder voor- dan wel nadeel geqieten, resp. onder-
vinden, zonder dat iij zich hiervan bewust zijn.
De scherpste inaequivalentie treedt op voor de laatste
spaarders ingeval de bouwkas tot liquidatie moet be-
sluiten. Men kan – deze laatste spaarders geen renteloze
hypotheek meer geven, doch het gespaarde geld zonder
enige vergoeding slechts restitueren. 1-let grootste voordeel hebben de spaarders in de aan-
loopperiode; dit voordeel wordt evenwel verhaald op de
latere spaarders.
070
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1949
Nivelleringshijdragen, welke van spaarders met zeer
korte wachttijden worden geheven ter compensatie vaii
het rentevoordeel, beverken veelal een bnvoldoende com-
pensatie, doordat zij veel lager zijn dan de technisch
noodzakelijke nivelleringsbijdragen, welke zouden moeten
worden gereserveerd in een ,nivelleringsfonds, dat aan
de latere spaarders naar rato vari hun nadeel bij liqui-
datie, van de kas zou moeten worden gegeven ter compen-
satie daarvn.
Consequente .doorvoering van nivelleringsbijdragen her-
leidt de renteloze kas’ tot een renteverrekenende.
De productie van de Nederlandse bouwkasen is de
laatste jaren, waarin de geldruimte aanzienlijk is ver-
krapt, teruggelopen._
Hieruit zou een wachttijdverlenging voortvloeien,
ware het niet dat veel spaarders het hypotheaire crediet,
waarvoor zij in hanmerking komen, niet opnemen, omdat
zij geen voor hen geschikt huis kunnen kopen, dan wel
niet tot nieuwbouw overgaan, omdat een desbetreffende
vergunning niet werd verkregen in verband met de
schaarste aan bouwmaterialen. Flierdoor heeft zich het
wachttijdverlengend effect door de verminderde pro-
ductie nog niet gemanifesteerd. Dit neemt evenwel niet
weg, dat, zodra de belemmeringen in dit opzicht zijn op-
geheven, dit’effect zich zal openbaren ten detrimente
van de renteloze bouwkassen. Voor zover deze althans
niet in staat zijnhun productie op een behoorlijk peil te
handhaven, zal de wachttijdverlenging een verdere
productievermindering ten gevolge hebben
Van de zijde van de renteloze bouvkassen wil men
de spaarders, die volgens de lange wachttijd nog niet
aan de bêurt komen, helpen, door de toekenning van een
rentevragende overbruggingshypotheek, welke dan t.z.t.,
wanneer de desbetreffende spaarder aan de beurt is,
overgaat in een renteloze hypotheek.
Het aaiitrekken van vreemd geld,dat bij de rente-
verrekenende bouwkas op natuurlijke wijze tot stand kan
komen en waardoor de wachttijd kan worden gedirigeerd,
wordt bij de renteloze houwkas langs de weg van over-
bruggingshypotheken tot een enigermate meer bevre-
digende regeling gebracht. 1-let bezwaar blijft evenwel,
dat ongelijke behandeling van böuwspaarders plaats-
vindt.
In econorniscl1 opzicht staan de bouwspaarders dan
alleen gelijk, indien, de op het moment van hypotheek-
verlening te berekenen rente over, de spaarbijdraen
verrekend wordt met de voor de hypotheek verschuldigde
rente.
Men dient ook hier, zoals dit in de levensverzekering-
overeenkomst noodzakelijk is gebleken, een aequivalentie-
beginsel in .te voern.
Het aequivalentieheginsel in dit verband eist, dat
alle contracten, uitgaande van de op het moment van hypotheekverlening bestaande economische waarde-schatting van hypotheekrente enerzijds en spaarrente
anderzijds, in economisch ,opzicht .gelijkwaardig moeten
zijn. –
Uiteraard is de hypotheekrente, zo goed als de spaar-
rente, onderhevig aan de conjunctuur; deze conjunctuur-
aaiipassing is noodzakelijk.
Het renteloze ‘stelsel tracht deze te.ontgaan; evenwel
ontstaan daardoor de nadelen, welke boven omschreven
zijn en welke a priori tot discriminatie van spaarders
aanleiding geven.
liet is een utopie te menen, dat men ongestraft de,eco-
nomische orde kan doorbreken en in een sector van het
economisch leven de rentefactor kan negeren.
Overgang naar een gewijzigd systeem.
Slechts een gemitigeerd renteloos stelsel, dat men
met meer recht een gemitigeerd renteverrekenend stelsel
zou kunnen noemen, is aanvaardbaar.
Nadat de minimumwachttijd is vervuld – te dien
opzichte geldt als eis, dat tenminste 20 pCt van het boiiw
–
kapitaal is gespaard – is het moment, waarop de hypo-
theek wordt verstrekt naar keuze’van de deelhebber.
Opgemaakt wordt het spaarretitebedrag, berekend naar
de gèldende spaarrente. Er wordt nu een renteloze hypo-
theel verstrekt, waarvan de grootte wordt bepaald aan
de hand van een vergelijking, waarbij de opgerente spaar-
rente gelijk gesteld wordt aan de contante waarde van de
niet-verschuldigde geldende hypotheekrente.
De resterende bouwkashypotheek, zijnde het bouwkapitaal
verminderd met het gespaarde bedrag en de renteloze
hypotheêk, wordt als rentedragende hypotheek verstrekt.
Practisch wordt hij ditsysteem een wachttijd gefixeerd.
Door het aantrekken van ivreemd geld kan de bouwkas
aan zijn verplichtingen blijvend voldoen.
Uit berekeningen van het benodigde vreemde geld,
gemaakt bij bepaalde onderstellingen omtrent de toe-
treding van spaarders ‘als functie van de tijd, zowel voor
het renteverrekeiende stelsel als voor het gemitigeerde
stelsel,- is gebleken, dat een bouwkas bij een constante
productie na de aanlooptijd voortdurend een bedrag aan
vreemd geld ter beschikking moet hebben van ongeveer
het drie- vijfvoud van de jaarlijkse ilroductie.
Bij een variabele productie is het benodigde bedrag
aan vreemd geld uiteraard evenzeer variabel.
Gelet op de uitkomsten dezer berekeningen zal de
bouwkas in zeer aanzienlijke mate een beroep moeten
‘doen op de kapitaalmarkt ter verschaffing van de vreemde
middelen.
De omzetting van een renteloze bouwkas in een kas,
welke volgens het gemitigeerde systeem wil gaai werken,
kan slechts geleidelijk geschieden:. De actuaris zal hier eer
belangrijke iol moeten vervullen teneinde het systeem
van geleidelijke omzetting te ontwerpen en door cor-
rectief ingrijpen zo goed mogelijk te doen slagen.
Dat een meer aan’ de economische structuur angepast,
bouwkaswezen waarde voor de samenleving heeft, en
goede diensten, uitgesproken ‘in een herstelperiode, kan
bewijzen, is naar mijn overtuiging duidelijk.
Amsterdam,
C. CAMPAGNE.
DE FISCALE VERREKENING VAN HET
OORLOGSVERLIES IN INDONESIË,
Inleiding.
Alvorens tot behandeling van het eigenlijke onderwerp
wordt overgegaan, lijken enkele aantekeningen van meer
algemene aard wel nuttig.
De aanval van Japan op Peari Harbour had plaats op
7 December 1941, waarop Nederland prompt antwoordde
met een oorlogsverklaring. Op 8 December1941 had de
Nederlands-Indische Regering alle Japanners gearresteerd.
De capitulatie vazi Nederlands-Indië is gedateerd 8 Maart
1942; op 22 Augustus 1945 wordt in Nederlands-Indië
bekend gemaakt, dat Japan 15 Agustus 1945 had gecapi-
tuleerd. Inmiddels was 17 Augustus 1945 de ,,Repoeblik
Indonesia” afgekondigd.
Gedurende de bezetting hebben de Japanners de Wester-
lingen in concentratiekampen opgeborgen, de Chinezen
sterk in hun bewegingsvrijheid belemmerd en de Indo-
nesiërs betrekkelijk ongemoeid gelaten.
Na de bezetting zijn de oorspronkelijke eigenaars zoveel
mogelijk weer in het bezit van hun bedrijf hersteld.. 1-let
tijdstip, waarop dit geschiedde, was naar omstandigheden
zeer verschillend.
Door roof en vernieling is door vele ondernemingen
aanmerkelijke schade geleden. De Overheid hef t zich –
behöudens een vergoeding wegens het op haar instigatie
aanhouden van exces-voorraden – niet verplicht hij te
dragen in de door de ondernemingen geleden schade.
‘V’
” -‘:.
– ‘t’?
24 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
671
Bij geleidelijk herstel van het Nederlands gezag werd
de belastingplicht weer ingevoerd. In beginsel zijn de ver-
liezen verrekenbaar met het zuiver inkomen over de twee
volgende kalenderjaren. Daar de meeste gebieden niet
eerder dan met ingang van 1 Januari 1946 tot belasting-
gebied zijn verklaard, gaan de compensabele verliezen
practisch gesproken niet verder terug dan tot het jaar
1944. Ten aanzien van de bezettingsjaren is overigens
bepaald, dat de administratie met belastingheffing daar-
over generlei bemoeienis heeft.
Bijzondere regeling.
Een, bijzondere regeling is in het leven geroepen ten
aanzien van belastingplichtigen wier bedrijf binnen
Nederlands-Indië gedurende het jaar 1942 en volgende
jaren, dan wel gedurende een gedeelte daarvan, onder-
bioken is geweest.
De bijzondere ree1ing, aangenomen 15 October 1948
en afgekondigd in Staatsbiad 1948 Nr 278, houdt in, dat
het verlies over de periode van onderbreking gelijkelijk
wordt verdeeld. De aanvangsdatum van de onderbrekings-
periode is gesteld op ,,het tijdstip onmiddellijk volgende
op het einde van het laatstelijk v66r de bezetting door
Japan van Nederlands-Indië verstreken jaar”. Dit is,
voor zover het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar,
1 Januari 1942. Het eindpunt van de periode wordt ge-
vormd door het tijdstip van hervâtting van een enigermate
normale bedrijfsuitoefening. Dit ligt dus vor de onder-
nemingen totaal verschillend en wordt door de omstandig-
heden’ bepaald. Ten aanzien van importeurs is een tame-
lijk veel voorkomende datum 1 Januari 1947. Gecompen-
seerd worden overeenkomstig dë normale wettelijke voor-
schriften de verliezen van de laatste twee jaren, in casu
dus het verlies over de jaren 1945 en 1946,-hetgeen dan
voor elk dezer.jaren gesteld is op van het geheel.
Het tijdstip van hervatting van een enigermate normale bedrijfsuitoefening behoeft geenszins samen te vallen met
het begin van een boekjaar. Stel, dat dit tijdstip is 1 Juli
1947 en dat het boekjaar parallel loopt met het kalender-
jaar. 1-Jet verlies, waarop de bijzondere regeling moet
worden toegepast (hierna te noemen oorlogsverlies), is
dan geleden in de periode 1 Januari 1942-1 Juli 1947,
dus in 66 maanden. Voor de vaststelling van de belast-
bare winst 1947 wordt het resultaat van de eerste zes
maanden van het jaar 1947 dan geacht te hebben bedragen
6
/
66
van het totale oorlogsverlies. Dit komt dan in minde-
ring van de winst over het tweede halfjaar 1947, benevens
12
4
6
voor het jaar 1945 en
12
/
66
voor het jaar 1946.
De regeling is niet dwingend voorgeschreven doch facul-
tatief gesteld. Zij wordt alleen toegepast indien door be-
trokkenen het verzoek daartoe is gedaan. Dit verzoek zal
dus niet worden gedaan indien op enigerlei wijze aanneme-
lijk kan worden gemaakt, dat de roof of vernieling de
laatste jaren voorafgaande aan het tijdstip van hervatting
heeft plaats gehad.
‘
S
Uiteraard sluit dit laatste een zeer ongelijke behande-
ling van het oorlogsverlies in. Weet men bijv. door getuigen-
verklaringen aannemelijk te maken, dat een belangrijk
gedeelte van de verliezen in 1945 is geleden, doordat de
installatie dat jaar is vernield, dan kan dit tot een aan-
merkelijk hoger compensabel verlies leiden dan in het
geval geen getuigen kunnen worden gevonden.
Verder kan het handhaven van het beginsel der be-
staande verliescompensatie zeer ‘verschillend werken.
Worden direct na hervatting exorbitante winsten gemaakt
dan zal het c.ompensabel gedeelte van het oorlogsverlies volledig kunnen worden verrekend. Worden in liet begin
bescheiden winsten gemaakt ‘dan is de kans zeer groot,
ddt het compensabel gedeelte in het oorlogsverlies voor
een groot stuk onverrekend blijft. Er is dan ook wel eens
betoogd, dat het billijker was geweest indien uitdrukkelijk was voorgeschreven, welk gedeelte van het oorlogsverlies
kon worden verrekend en.dan door afschrijving over een
reeks van jaren.
Heeft de hervatting laat plaats dan houdt dit automa-
tisch in dat een geringer gedeelte van het oorlogsverlies
compensabel is. Dit, doet niet préttig aan, aangezien de
ondernemer zelf liet tijdstip van hervatting veelaLniet in
de hand heeft. Aan dit bezwaar is tegemoetgekomen door
de bepaling in de ordonnantie, dat voor de vaststelling
van de evenredigheid als uiterste datum van hervatting
1 Januari 1948 wordt aangenomen. De bedoeling hiervan
is volgens de toelichting het’ verlies over de compensabele jaren niet lager te stellen dan op
1
/
6
gedeelte van liet gehele
oorlogsverlies.
Artikel 2 van de onderhavige ordonnantie bevat verder
de bepaling, dat ook voor een eventuele restitütie van
oorlogswiristbelasting het oorlogsveries, na daartoe gedaan
verzoek, evenredig kan worden’ verdeeld.
Vrije afschrijoin gen.
Bij besluit van de Lt G.G. van 4 October 1948, Nr 12
(Staatsblad 1948 Nr 252) is bepaald, dat ten aanzien van
de vennootschapsbelasting de grootte van de afschrijving op zaken, die voor de uitoefening van liet bedrijf worden
gebezigd, wordt bepaald door hetgeen volgens de boek-
houding is afgeschreven. Deze ivijziging van de vennoot-
schapsbelasting dient vermelding omdat hieraan terug-
werkende kracht ‘is verleend. Zij is voor het eerst van
toepassing op het jaar, waarin de bezetting door Japan
van Nederlands-Indië heeft plaats gevonden. De vennoot-
schappen zijn dus sedertdien vrij in de bepaling van hun
afschrijvingen, met dien verstande, dat niet meer mag
worden
1
afgeschreven dan het bedrag van de uitgaven of
kosten. In de toelichting wordt uitdrukkelijk vermeld,
dat aan belastingplichtigen’ (uitsluitend rechtspersonen)
op deze wijze de mogelijkheid wordt geboden over de
oorlogsjaren geen afschrij ving te verrichten.
Aanoidlende interpretatie.
‘Tot zover dan de wettelijke regeling. Daarnaast zijn aan
deI-Ioofden der Inspecties aanwijzingen gegeven, waarvan
o.a. afschriften zijn verstrekt aan de Indische Onder-
nemersbond. Ten aanzien van de teruggevonden
000r-
raden
wordt daarin ‘bepaald, dat deze mogen worden
gewaai’deerd tegén marktprijs, ook al heeft en houdt men
tot systeem waardering tegen kostprijs. Betreft liet ge-
durende de bezettingstijd’ gevormde voorraden dan is voor de betrokken vennootschap de marktwaarde van
deze goedei’en een belastbare bate op het tijdstip van de
vondst dezer voorraden. I-Iad de vondst plaats voordat
van hervatting van een enigermate normale bedrijfs-
uitoefening sprake was dan vermindert deze bate het
oorlogsverlies. Het wordt niet uitgesloten geacht, dat
deze bate zo groot is, dat per saldo geen sprake is van
oorlogsverlies. Van een bijzondere regeling is dan geen
sprake meer. Mocht in bedoelde .gevallen, aldus de aan-
schrijving van 20 Mei 1949, de voorraad zijn aangetroffen
nog in het jaar 1945, dan bestaat er geen bezwaar tegen,
het lichaam alsnbg over de met inachtneming van dit
voordeel berekende winst over het boekjaar 1945 in de
vennootschapsbelasting te betrekken, uiteraard na af-
trek van de eventueel over de jaren 1943 en 1944 afzonder-
lijk berekende verliezen. Dit wordt niet in strijd geacht
met de aanschrijving van 9 December 1947, ivaarin is
bepaald, dat de administratie met de belastingheffing
over de bezettingsjaren generlei bemoeienis heef t, omdat
de onderhavige belasting niet als een heffing over de
bezettingsjaren kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de
oorderingen
wordt opgemerkt, dat
het opnemen van vooroorlogse vorderingen op de her-
openingsbalans tot het nominale bedrag slechts kan worden
aanvaard voor zover de gegoedheid vaststa&t of door
belastingplichtige alsnog aannemelijk wordt, gemaakt.
In de aanwijzing wordt niet vermeld de moeilijkheid ont-
672
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1949
staan door art. 52 van de Ordonnantie Rechtsherstel
(Stbl. 1947 Nr 70). Dit artikel bepaalt, dat wanneer een
vooroorlogse vordering na Augustus 1943 is voldaan de
betaling slechts gelding heeft tot een bepaald percentage
van de nominaal betaalde som. Dit percentage bedraagt
voor betalingen in September 1943 90 pCt en loopt ge-
leidelijk af tot 3 pCt voor betalingen na 31 Juli 1945.
Deze bepaling hiudt verband met de door de Japanners
in het leven geroepen overtollige geldruimte, waaraan na
de bezetting radicaal een einde is gemaakt. In totaal was
in omloop aah Japanse guldens een bedrag van 8 milliard.
Binnen een daartoe gestelde termijn is 270 millioen in-
geleverd tegen 3 cent per Japanse gulden. De rest is waarde-
loos verklaard. De Chinezen achten de bepaling art. 52
Ordonnantie Rechtsherstel onbillijk en zijn in de regel
niet van zins nogmaals te betalen. In de practijk komt
dan ook van de vermelde regeling weinig terecht.
Ter zake van mogelijke praetenties op het Land, waar-
onder die wegens het verlies van op last der toenmalige
Regering aangehouden voorraden of op Haar last destijds
vernietigde voorraden wordt o.a. opgemerkt, dat, indien
de betrok,ken vennootschap of persoon in de boekhouding
en in aansluiting daarop in de heropeningsbalans een
vordering ter zake heeft opgenomen, deze, mits tot, een
redelijk bedrag opgebracht, kwalijk kan worden gewraakt.
Wat de
schulden
betreft zullen deze in het algemeen,
wanneer het ontstaan valt véér de bedrijfshervatting, op
de heropeningsbalans dienen te worden opgenômen.
,,Evenals bij de beoordeling van de vorderingen zal ook
hier een zo soepel mogelijk standpunt moeten worden ingenomen, m.a.w. van de eigen boekhouding van be-
trokkenen slechts worden afgeweken indien deze bepaalde-
lijk niet aanvaardbaar is”. Vermeld wordt’hier niet de
moeilijkheid, ontstaan door de omstandigheid, dat nog
niet volledig is geregeld, welke rente de banken in reke-
ning mogen brengen over de bezettingsjaren. Te dezer
zake moet de zgn. rentecommissie nog uitspraak doen.
Wel wordt opgemerkt, dat de door de ondernemers
ingevolg Staatsblad 1947 Nr 164 verschuldigde rehabili-
tatie-uitkeringen aan hun employé’s, ook al hebben deze
betrekking op vorige jaren, niettemin in overeenstemming
met de eigen boekhouding van belastingplich€ige als last
van het jaar 1947 of van het jaar van betaling zullen
moeten worden aanvaard, aangezien de verschuldigdheid
daartoe bij genoemd Staatsblad in het levenis geroepen.
Critische beschouuing.
a. Uitschakelingsjaar 1941. –
De Memorie van Toelichting behorende bij de ordon-nantie afgekondigd in Stbl. 1948 Nr 278 deelt mede, dat
van ondernemerszijde oorspronkelijk de suggestie naar
voren was. gebracht om het gehele verlies over de oorlogs-
periode en over de naoorlogse periode tot aan het tijdstip
van de bedrijfshervatting als een compensabel verlies aan
te merken, dat ten laste mag worden gebracht
van de resultaten na de bedrijfshervatting. De Memorie
laat hier dan direct op volgen, dat aan een zodanige
exorbitante uitbreiding van de thans bestaande
compensatiemogelijkheid onmogelijk kan worden gedacht.
Het voorstel van ondernemerszijde komt er ,dus op
neer, dat de gehele onderbrekingsperiode als één belasting-jaar wordt aangemerkt. M.i. een zeer voor de hand liggende
gedachte. Verder vernam ik van ondernemerszijde, dat
de gehele periode dan inhield de resultaten van het jaar
1941. Aangezien dit over de gehele linie een gunstig jaar
is geweest, had dit het oorlogsverlies direct aanmerkelijk
gedrukt.
1-let uitschakelen van het jaar 1941 is op zich zelf zeker
niet logisch. Over dat jaar waren toch geen aanslagen
opgelegd en wat ligt meer voor de hand dan dat met de
belastingheffing begonnen wordt, daar waar voor de
bezetting werd geëindigd. 1-Jet betreft hier toch uitsluitend
de bedrijven waarvan de exploitatie direct na dè bezetting
door Japan niet meer geschiedde door de feitelijke eigenars.
Vragen wij ons af waarom de wetgever het jaar 1941
heeft uitgeschakeld dan meen ik dat dit is geschied ter
voorkoming van moeilijkheden. Over de jaren 1939 en
1940 ‘is toch in Indonesië oorlogswinstbelasting geheven.
Art. 41 van de Ordonnantie op de Oorlogswinstbelasting
1939 schrijft nu voor, dat over twee voorgaande jaren
restitutie moet worden gegeven indien oorlogsverlies wordt
geleden. Door nu geen aanslag op te leggen over 1941 en
te bepalen, dat, alvorens restitutie wordt verleend, de
vooroorlogse belastingschhld van de betrokken maat-
schappij of persoon in haar geheel in beschouwing moet
worden genomen, mag worden verwacht, dat het aantal
verzoeken om restitutie tot een minimum beperkt blijft.
Practisch zal dit- alleen het geval zijn bij maatschappijen
mt een overlopend boekjaar, die een aanslag ‘hebben
gehad over hun boekjaar 1940/’41. –
Bevredigen doet dez’e oplossing niet. Bovendien schept
zij een andere moeilijkheid. Aangezien Indonesië begin
1942 is bezet en het westers. bedrijfsleven, toen practisch
stilstond ‘is de laatste vooroorlogse balans meermalen die
per 1 Januari 1941. Door nu 1941 buiten aanmerking te
laten moet alsnog met kunst en vliegwerk het resultaat
van dat jaar worden benaderd. Aangezien, mede door’de
toegestane concesies, het berekende oorlogsverlies dikwijls
meevalt, komt het voor, dat het resultaat van 1 Januari
1941 tot de bedrijfshervatting positief is. Dit moet dan
worden gesplitst in een winst 1941, die onbelast blijft en
een oorlogsverlies, dat gedeeltelijk wordt gecompenseerd.
Het jaar 1941 is niet over de gehele linie onbelast-
gebleven. In het begin van 1942 heeft de Regering een
beroep gedaan, op het bedrijfsleven haar spoedig aan
middelen te helpen door vooruitbetalingen te doen aan
Vennootschapsbelasting en Oorlogswinsthelasting. Na uit-
voerige overwegingen is besloten deze vooruitbetalingen
niet als onverschuldigd aan te merken, restitutie ‘heeft dan
ook niet plaats. M.i. laat dit een onbehagelijk gevoel
achter, hetgeen nog wordt geaccentueerd door de omstan-
digheid, dat het oorlogsverlies met deze betalingen moet
worden verminderd. 1-let verlies wordt nâmelijk bepaald
door vergelijking van het vermogen per 1 Januari 1942
en dat per de datum van bedrijfshervatting. 1-letgeen nu
vrijwillig betaald is aan belasting over 1941 moet voor de
berekening gelijk worden gesteld met een uitdeling aan
aandeelhouders. 1-let verlies berekend door vermogens-
vergelijking moet er dus mee worden verminderd
:
–
b. Positief ,
“
esultaat onderbre/cings periode.
Door uitsluitend te bepalen, dat het oorlogsverlies over
de betrokken jaren moet worden uitgesmeerd, ontbreekt
een bepaling wat met een eventueel positief resultaat
moet geschieden. Een positief resultaat is zeker niet uit-
gesloten. In dit verband noem ik de rentewinst van dc
banken: In de aanwijzingen aan de Inspecties is opgemerkt dat, indien het positieve resultaat wordt verkregen door het
vinden van voorraden, dit bedrag een bate is van liet, jaar
van vondst. Dit vloeit automatisch voort uit het ontbreken
van een afzonderlijke regeling. De consequenties zijn echter
wel eigenaardig. Stel een oorlogsverlies van 3 ton ongeacht
de voorraden. Voor het moment van bedrijfshervatting,
zeg in 1946, worden gedurende de bezettingstijd gevormde
voorraden aangetroffen ter waarde van 3,1 ton. Positief
resultaat van de onderbrekingsperiode 10 mille. Geen
bijzondere regeling, zodat de resultaten van jaar tot jaar
zo exact mogelijk moeten worden bepaald. In aanslag
1946 te begrijpen de bate ad 3,1 ton. Verlies 1944 en 1945
te stellen op nihil daar toch wel mag worden aangenomen
dat de verliezen in hoofdzaak of geheel geleden zijn direct
na de bezetting door Japan. Mocht de waarde van de terug-
gevonden voorraad echter zijh 2,9 ton dan is,het resultaat
van de onderbrekingsperiode negatief, hetgeen uitgesmeerd
wordt over deze gehele periode. Een verschil in waarde
aangetroffen goederen ad 20 mille kan dus leiden tot een
24 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
673
hogere belastingaanslag van 40 pCt over zeg 3 ton is 120
mille. Zoiets behoeft geen commentaar. De wetgever had
hét automatisch vermeden door de onderbrekingsperiode
als één belastingjaar aan te merken.
Een positief resultaat gedurende de onderbrekings-
periode kan ook ontstaan door het opvoeren van een
vordering ophét Land wegens het verlies van op last van
de toenmalige. Regering vernietigde installaties. In de
aanwijzingen aan de Inspecties wordt wel uitsluitend ge-
sproken van vernietigde voorraden en mogelijk is daarbij
alleen gedacht aan de vergoeding wegens het aanhouden
van èxta voorraden op verzoek van de Regering door de
algemene importeurs, maar uitdrukkelijk is bepaald,, dat
deze , ,praetenties”, mits opgebracht tot een redelijk bedrag,
kwalijk kunnen worden gewraakt. Dit geldt dus ook voor
op last van de militaire autoriteiten vernielde installaties.
En een redelijke vergoeding hiervoor is toch wel een bedrag
waartegeii een nieuwe installatie kan worden aangeschaft,
zij het dan, dat een belangrijk bedrag in mindering komt
in verband met de vervanging van oud door nieuw. Op
deze wijze kan gemakkelijk een hoekwinst worden ge-
kweekt, hetgeen een positief resultaat geeft over de gehele
onclerbrekingsperiode. Dit positieve resultaat blijft dan
buiten belastingheffing, aangezien het is ontstaan door
een bate in 1942 en de belastingadministratie de belasting-
heffing over de bezettingsjaren in haar geheel als een
afgesloten zaak beschouwt.
Wat de principiële zijde van deze vorderingen betreft
vernam ik, dat zij gebaseerd zijn op art. 13 van het Besluit
op Staat van Oorlog en Beleg. Het cardinale punt is, of
vernieling gelijk te stellen is met vernietiging en het Departe-
ment van Justitie zou momenteel in opdracht van de
Raad voor Oorlogsschade beoordelen in hoeverre de Re-
gering de verplichting heeft die schade te vergoeden.In
dit stadium is het voor de belanghebbenden wel uitermate
moeilijk een redelijk bedrag vast te stellen.
c.
Afbakening oorlog.saerlies.
Nu de wetgever heeft gemeend het oorlogsverlies slechts
gedeeltelijk te kunnen compenseren is het van belang, dat
het verlics zo,zuiver ibogelijk wordtberekend. Realiseren
wij ons nii even, dat bij de hervatting van de bedrijfsuit-
oefening de maatschappij in een chaotische toestand ver-
keerde, talrijke kwesties nog moesten w’orden geregeld,
de eigen vooroorlogse administratie niet of onvolledig
werd aangetroffen, dan is het duidelijk, dat de heropenings-
balans slechts een voorlopige kon zijn. Het bedrijfsleven
heeft dan ook veelal, zijn administratie gesplitst in twee
gedeelten, ni. één waarin de afwikkelii’ig van de vooroor-
logse aangelegenheden wordt verwerkt en één voor de
nieuwe bedrijfsuitoefening. Niets was meer voor de hand liggend geweest dan datde fiscus zich hierbij aangesloten
had doon het oorlogsverlies
eerst aoorlopig te doen be,alen
en later definitief.
Mogelijk is de omstandigheid, dat. de
regeling eerst einde 1948 tot stand kwam een overweging
geweest direct definitieve cijfers •te eisen, maar zelfs thans
is het in• vele gevallen onmogelijk die te geven. Ik noem
in dit verband de vorderingen, op het Gouvernement die
veelal nog niet zijn erkend, de dehiteuren in de bij de
laatste actie ontsloten gebieden, de interest verschuldigd
aan banken, de waarde van de praetenties op het Land, de geschillen met assurantiemaatschappijen. In de aan-
schrijvingen aan de Inspecties is meegedeeld, dat een zo
soepel mogelijk standpunt door de administratie moet
worden ingenomen. 1-fleraan wordt dan toegevoegd, dat
m.a.w. van de eigen boekhouding van betrokkenen slechts
moet worden afgeweken indien deze bepaaldelijk niet aan-
vaardbaar is. 1-let bedrijfsleven wijkt echter in zijn aangifte
zelf veelal af van zijn eigen administratie. Zijn bijv. de
vooroorlogse debiteuren voorzichtigheidshalve voorlopig
op f 1 gewaardeerd, dan kan niet worden verwacht, dat
op deze basis ook aangifte voor de belasting wordt gedaan.
Dit zou er dan toch toe leiden, dat het oorlogsverlies,
waarvan zeg
2/5
gedeelte compensabel is, wordt opgevoerd
ten bate van de winst van volgende,jaren die vol wordt
belast. Een te lage waardering van de dehiteuren betekent
in dit geval een extra fiscale last van
3/4
van het tarief
ad 40 pCt is 24 pCt van hetgeen de waardering te laag is
geweest. Ten aanzien van deze posten is het bedrijfsleven
dan ook niet gehouden aan zijn boekhouding. In de aan-
gifte kan wel degelijk van kennelijk te voorzichtige schat-
tingen worden afgeweken. Overigens,kunnen de anwijzin-
gen aan de Inspecties nooit leiden tot verzwaring van het-
geen wettelijk is geregeld. In deze aanwijzingen kunnen
wel concessies worden gedaan, waaraan de belasting-
administratie zich dan heeft te houden. Overigens zijn ze
bedoeld als interpretatie van de wet ten behoeve van de
administratie.
Ten aanzien ‘van aangetroffen voorraden merkt de
aanschrijving van 20 Mei 1949 het volgende op. Worden
gedurende de oorlog gevormde voorraden daarentegen
eerst aangetroffen na de bedrijfshrvatting, dan kan de
waarde hiervan vanzelfsprekend niet als een bate der
onderbrekingsperiode w’orden beschouwd, doch dient
deze als een belastbaar voordeel, opgekomen gedurende
de hervatte bedrijfsuitoefening, te worden aangemerkt”.
Formeel is dit juist. Als algemene regel geldt toch, dat bij
het opstellen van een balans uitsluitend rekening mag
worden gehouden met de op de balansdatum bestaande feiten en dat geen rekening mag worden gehouden met
feiten Welke daarna bekend zijn geworden. Deze regel is
echter gebaseerd op normale tijden. Stricte toepassing
ervan temidden van een chaos kan niet anders dan tot
onbevredigende resul talen leiden. Toevallige omstandig
–
heden wanneer iets bekend is geworden, bepaalde regelin-
gen zijn getroffen, enz. zouden dan leiden tdt boeking van
verliezen of winsten van aanzienlijke omvang. Zoiets is
tegen alle redelijkheid in. De enige mogelijkheid temidden
van, een chaos is afwachten wat er van terecht komt en
hoe de zaak zich ontwikkelt. Eerst daarna kan worden
geconstateerd hoe groot het oorlogsverlies in feite is.
Dit is dan ook hetgeen men in het algemeen in de praktijk
ziet. Met de aangifte wordt’ gewacht totdat m.b.t.
de voornaamste punten enige zekerheid is verkregen.
De belastingadministratie past zich daarbij aan en houdt
bijv. bij de waardering van dehiteuren’ rekening met de
allerlaatste gegevens. Het is mi. jammer, dat de wetgever
niet dezelfde nuchterheid heeft betracht. Dit geldt ook voor
de aanwijzingen,, waar bijv. wordt gesproken over het
opvoeren van praetenties op het Land ‘tot een redelijk
bedrag, terwijl noch vaststaat dat enige vergoeding zal
worden gegeven noch enige basis hiervoor bekend is.
d. Vrije afschrjaing.
Thans nog een enkel w’oord over de zgn. vrije afschrij-vingen. Deze zijn dan in zoverre vrij, dat van de winst uit
bedrijf niet meer mag worden afgetrokken dan hetgeen
volgens de boekhouding is afgeschi’even en in totaal niet
meer dan de uitgaveprijs. Door deze bepaling geeft de
fiscus in feite de winstberekening uit handen. 1-let tarief
van de vennootschapsbelasting is wel bepaald op 40 pCt,
maar het ‘bedrag waarover wordt tot op. tamelijk grote
hoogte bepaald door de belastingplichtige en niet dodr de
fiscus. Mij doet dit vreemd aan. Aan de omstandigheid, dat de afscl’irijving ook. in de
eigen boekhouding wordt toegepast, wordt dooi’ de wet-
gever veel waarde toegekend. Mi. ten onrechte. 1-let kan
er slechts toe leiden, dat in jaren van grote winsten extra
wordt afgeschreven. Dit betekent, dat wanneer de draag-
kracht het grootst is een lager percentage van de totale winst aan de fiscus wordt afgedragen. Verder zijn veel
ondernemingen in Indonesië wel juridisch zelfstandig
doch in feite een filiaal van een concern. De gehele boek-houding is dan niet meer dan een interne aangelegenheid.
Overigens moet de wetgever nuchter blijven. Een belasting
–
heffing van 40 pCt is niet gering. Voor het bedrijfsleven
F
74
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1949
betekent dit een last, die als iedere andere last zo laag
mogelijk moet worden gehouden. Indien nu door een een-
voudige boeking een belangrijke belastingbesparing kan
worden verkregen, zal men dit toch zeker niet achterwege
laten. Tenzij weer andere motieven zwaarder ‘wegen. Als
zodanig noem ik bijv. de omstandigheid, dat de vaststel-
ling van het bedrag, dat
1
naar het buitenland mag worden
getransfereerd, verband houdt met de fiscale winst. In
de toelichting worden de aanspraken van,de aandeel-
houders op een dividend als een rem op te hoge afschrij-
vingen vermeld.
Tenslotte houdt mi. de gegeven vrijheid een miskenning
in van de afschrijvingen als kostenfactor. Nagenoeg over
de gehele linie is niet afgeschreven ten laste van de onder-
brekingsperiode. In de regel is dit aanvankelijk wel gedaan,,
maar later, na het bekend worden van de betrokken
ordonnan Lie geredresseerd. Ten laste van de winst van
1947 of 1948 is dan voor 7 of 8 jaar tegelijk afgeschreven.
Hierdoor is mi. een villekeui’ig bedrag van het oorlogs’
verlies overgeheveld ten laste van de na-oorlogsé winst.
Conclusie.
De verdeling van de winst van een onderneming in jaar-
moten heeft altijd iets kunstmatigs. Bovendien kan de
verdeling nooit volledig exact zijn, aangezien steeds schat-
tingen aan de berekeningen ten grondslag liggen. Als
zodanig noèm ik de bepaling van de levensduur der be-
drijfsmiddelen, de waardering van achterstallige debiteuren.
liet beste is echter, dat men zich aan een bepaalde norm
houdt
–
en deze consequent toepast. Overigens kan in de
i’esultatenrekening van een jaar nog afzonderlijk tot uit-
drukking worden gebracht, hetgeen in feite betrekking
heeft op voorgaande jaren.
De fiscus heeft als norm, dat bij het opstellen van een
balans uitsluitend rekening wordt gehouden met de op de
balansdatum bekende feiten. In normale tijden is daar
zeer wel mee te werken. Maakt men echter van deze
norm een axioma, die ook moet worden toegepast temidden
van een chaos, dan komt men tot gekke dingen. Bij het
opstellen van de heropeningsbalans is alles toch even
onzeker, waardoor ten aanzien van tal van punten slechts
ruw kan worden geschat. Dooi’ nu de verschillen tussen
de geschatte en de werkelijke bedragen ten gunste of ten
laste te brengen van het jaar, waarin zulks blijkt, blijft
er van een verdeling van de resultaten in oorlogsverlies en na-oorlogse resultaten niet veel over. Fiscaal zou dit
nog niet erg zijn, indien een – proportioneel tarief wordt
geheven en de verliezen ten’ volle compensabel zouden
zijn. Dit laatste is echter niet het geval. De verzuchting
van een bekend belastingconsulent, dat alles zo moeilijk
is geworden, omdat zo weinig is geregeld, ‘laat zich daar-
door wel begrijpen. –
M.i. had mogen worden verwacht, dat de wetgever uit-
drukkelijk verklaarde, dat baten en lasten, die betrekking
hebben op de oorlogsjaren, tot het oorlogsresultaat moeten
worden gerekend. Dit dan om tot uitdrukking te brenken,
hetgeen iedereen als het enig juiste aanvoelt. De praktijk
gedraagt zich daar ook naar. Met het definitief vaststellen
van het oorlogsverlies wordt gewacht tot m.b.t. tal
van punten zekerheid is verkregen. De aanwijzingen aan
de Inspecties stimuleren dit streven niet. Enerzijds wordt
zoveel mogelijk aan het bedrijfsleven overgelaten, ander-
zijds wordt uitdrukkelijk verklaard, dat een voorraad,
gevonden na de bedrijfshervatting, de winst van dat jaar
verhoogt.
Ten aanzien van hetgeen’wel is geregeld, komen we tot
de conclusie, dat het niet verantwoord lijkt, dat het jaar
1941 buiten heffing is gebleven en de vrijwillig betaalde
bedragen niet zijn verrekend. Verder is bij de regeling
ten onrechte uitgegaan van de praemisse, dat het be-
rekende resultaat van de onderbrekingsperiode altijd
negatief zal zijn en nooit positief. Dit had kunnen worden
ondèrvangen door de periode van onderbreking als één
belastingjaar aan te merken. Door aan de Vrije afschrij-
vingen terugwerkende kracht te geven tot 1 Januari 1942
wordt een willekeurig bedi’ag van het oorlogsverlies
verrekend met de winst van latere jaren.
Batavia.
I.
LANC]E.
RECHTSZEKERHEID IN DE ARBEID.
Het vrâagstuk van de rechtszekerheid in de arbeid
hangt samen met de organisatie van de maatschappij en
is mede daardoor zé veelomvattend, dat ik tot nu toe
altijd heb geweigerd hierover in periodieken te schrijven.
Door het korte bestek, waarin men zijn gedachten moet
persen, loopt men immers het gevaar onvolledig te zijn en
daardoor misverstaan te worden.
Nu mijn ter perse zijnde boek ‘).binnenkort voor iedereen
verkrijgbaar is, weegt dit bezwaar minder sterk. Ik mag
nu immers verwachten, dat men, alvorens critiek te leve-
ren, de moeite wil nemen mijn boek te lezen. ‘In ieder
geval neem ik nu het risico, dat hieraan nog verbonden is,
omdat ik hierdoor in de gelegenheid len om nog vôôi’ cle
behandeling van hel wetsontwerp op de product- en be-
bedrijfschappen enkele dingen in ruimere kring te zeggen,
die misschien van belang voor deze behandeling kunnen
zijn.
T’Vetsontwei’p product- en bedrijfsehappen.
Iederëen weet
van welke enorme betekenis deze wet voor het economisch
leven van ons land zal zijn. Tot een dergelijke verandering
in de opbouw van ons maatschappelijk leven zou dus in
grote eensgezindheid moeten worden besloten. Toch zijn
er velen, die evenals ik met angst de uitwerking tegemoet-
zien, die de daarin gecreëerde product- en bedrijfschappen
in samenwerking met het machtige toporgaan de Sociaal
Economische Raad,•op de ontwikkeling vanonze industrie
en wel speciaal op de methet buitenland concui’rerende
exportindustrie zal hebben.
– Het politieke oraagstuk.
Van verschillende zijden woi’dt
dan ook tegen deze organen op economische gronden ge-
opponeerd. Toch vrees ik, dat deze oppositie gben succes
zal hebben. Het politieke vraagstuk, zoals het ei- op het
ogenblik ligt, is nl. niet te behandelen met zuiver econo-
mische argumentatie. Men mag nooit vergeten, dat de
arbeiders en hun leiders in deze product- en bedrijfschap-
pen de tegenprestatie zien, waarop ze recht hebben. De
tegenprestatie nl. voor hun houding in de bezettingsjaren,
maar veel meer nog voor hun medewerking aan de opbouw
van Nederland na de bevrijding. In die jaren hebben ze
gewerkt voor lonen, die door de Rijksbemiddelaars waren
gelimiteerd en lang niet in verhouding tot de prijzen van
zéér veel noodzakelijke artikelen (schoenen, kleren enz.)
waren omhoog gebracht. Tegeiiover de hieruit voort-
vloeiende verarming van hun gezinnen, zien ze aan de éne
kant het herstel van de productiemiddelen, die persoonlijk
eigendom van de fabrikanten zijn en aan de andere kant
(hetgeen waarschijnlijk veel funester werkt) de betrekkelijk
gemakkelijke manier, waarop door velen in ons land
–
geld
wordt uitgegeven. We weten immers, dat de bruto-winsten
van veischillende ondernemingen hoog zijn en op onkosten
en vaak ook op zgn. onkosten niet wordt gespaard. Daarop
sparen zou immers gelijk staan met een nog groter bedrag
uit de winst aan de fiscus betalen.
De arbeiders en hun leiders zien nu in iedere bestrijding
van de product- en bedrijfschappenop ecimomische gron-
den een afweertactiek. Nu eenmaal het industriële leven
weer op gang is, menen zij, dat de ondernemers de tegen-
prestatie aan de arbeiders op de lange baan willen schui-
ven en dat de economische beschouwingen worden mis-
• bruikt om dat doel te bereiken.
1)
Dr Jr J. Bergmans: Rechtszekerheid in de arbeid. Uitgegeven
door
W.
ten Have, Amsterdam.
VIA
24 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
‘
675
1
Het is te begrijpen; dat van arbeiderszijde weinig belang-
stelling voor deze argumenten bestaat, omdat ze niet
overtuigd zijn, dat door de ondernemers ernst wordt ge-
maakt met ht vraagtuk van de
rechtszekerheid in de
arbeid.
De massawerkloosheid van de jaren na 1929 met
alle funeste gevolgen, vooral ook moreel, ligt hen nog te
vers in het geheugen.
Nu meen ik niet, dat er veel tegenstanders zijn van de
bedrijftaksgewijzeorganïsatie van de beroepen. Dus voor:
bakkers, schodhmakers, .horlogemakers, landbouwers enz.
Collectieve verantwoordelijkheid van de besturen van pro-
duct- en bedrijischappen7
Wel weet ik, dat velen evenals
ik, eerlijk overtuigd zijn, dat het-doorvoeren van de pro-
duct- en bedrijfschappen vooi
de’industrie
grote gevaren
met zich brengt. Wanneef deze organen w’erkelijk iets
zullen gaan betekenen, dan moeten ze zich nl. met,vele
zaken bemoeien. Deze zijn reeds met name genoemd in
art. 91,van het Voorontwerp van de Commissie Van.de Ven. 1-lierdoor zullen de besturen van die organen een
collectieve verantwoordelijkheid gaan dragen voor het
wél en wee van de bedrijfstak. Een dergelijke collectieve
verantwoordelijkheid zal voor de beroepen geen. moeilijk-
heden geven en misschien zelfs wel heilzaam werken. De
structuur van de industrie en speciaal van de export-
industrie wijkt echter sterk af van de beroepen. Eén van
de belangrijkste kenmerken van het ,,gezond zijn’.’ van de
industrie is immers, dat de werkmethoden en de producten
voortdurend worden verbeterd en gemoderniseerd. Daar-
door verkrijgt men de slagvaardigheid, die zeker de Neder-
landse industrie met’ zijn kleih binnenlands afzetgebied
niet kan ontberen. Een collectieve verantwoordelijkheid van de besturen
van de produ’ct- en hedrijfschappen zal onvermijdelijk met
zich brengen, dat de perfectionnering
economisch nadeel is voor de ondernemers, maar evenzeer
voor de arbeiders, die toch ook uit de opbrengst van de
industrie hun loon moeten ontvadgen.
De rechtskwestie.
Dat het hier om een rechtskwestie
gaat blijkt uit het feit, dat een vooruitstrevende onder-
nemer de collectieve verantwoordelijkheid van het product-
en bedrijfschap als zedelijk onrecht voelt. Net
zo gded
echter voelen de besten ondef de vaklieden het als zedelijk
onrecht, dat ze momenteel soms lager betaald worden
dan de in stukloon werkende vrijwel ongeschoolde arbei-
ders. Deze onjuiste verhouding in de lonen bestond, mis-
schien ‘in iets mindere mate, ook véér de oorlog. Dit is
één van de redenen en een zeer belangrijke, waarom het
vakmanschap in ons land te laag wordt gewaardeerd en
heeft tengevolge, dat de Nederlandse indutrie ook daar-
door inboet aan slagvaardigheid.
Bij de product- en bedrijfschappen mag men niet ver-
wachten, dat de vakbondleïders dermate goed op de hoogte
komen van de economische waarde van de verschillende
vakbekwaamheden, dat ze in staat zullen zijn om de
verhoudingen van lonen en salarissen goed aan te passen
aan hetgeen de industrie nodig heeft. Hiervoor zijn twee
oorzaken aan te wijzen:
de grote verscheidenheidin structuur van de verschil-
lende ondernemingen, die, om te voorkomen dat er
een al te groot aantal product- en bedrijfschappen nodig
zal zijn, in één Organisatie zullen worden ondergebracht
en
de grote verscheidenheid in vakbekwaamheid van de
werknemers van één bedrijfsunie. Deze verscheidenheid zal veel sterker zijn dan in de organisatie, zoals die véôr
de
00
ilog bestond: arbeiders, vaklieden, toezichthou-
– dend personeel en kantoorbedienden worden immers
allen tezamen in één bond verenigd.
Het gevolg hiervan zal zijndat, om oneiiigheid binnen de bedrijfsunie te voorkomen, de onderlinge verhouding ,’an de betaling zal worden ,,bevroren”. Daardoor wordt
het dus helemaal onnogehijk om bij verschuivingen in de waarde van de verschillende,vakbekwmheden; die onge-twijfeldzullen ontstaan, de betaling een stimulans te doen-
zijn om voldoende aanbod te krijgen voor moeilijke, maar
•zeer belangrijke, vakken.
De fout is, dat men meent, dat door de organisatie vanzelf
het juiste recht zal ontstaan.
De fout in de opzet van de
product- en hedrijfschappen is, dat men meent, dt er
zich automatisch een goed arbeidsrecht zal vormen door
het samenwerken van de vertegenwoordigers van de
ondernemers en van de werknemers in één college. Door
de Overheid wat invloed te geven, via haar waarnemers en.de overheidsvertegen’oordigers in de Sociaal Econo-
mische Raad, wil men daarbij corporatisme vermijden, en
door aan de organisatie verordenende bevoegdheid te
verlenen wil men het gevaar van oveiheidsbevoogding
omzeilen Gedurende het werken van deze organisatie
zal zich dan een bepaald arbeidsrecht gaan vormen. De
leden van deze colleges zullen dustegelijkertijd zijn: wet-
gevers (ze bepalen de rechtsregels), rechters (in incidentele
gevallen spreken ze recht) en uitvoeiende macht.’
Men vergeet daarbij, dat men een spel gaat spelen,
waarbij •de inzet is: de bloei van ons industi’iële leven.
Wanneer men deze inzet verspeelt, zijn we verder van hijis
dan ooit tevoi’en. De juiste methode van werken is:
bepalen hoe in de moderne industriële verhoudingen
de rechtsbindingen moeten zijn;
deze vastieggen in de wet, zodat de Nederlandse rechter
in twijfelgevallen uitspraak kan doen en
organisaties in het industriële leven stichten, die binnen
de grefizen van dit drbeidsrecht het noodzakelijke
organische.verband leggen.
1-let ‘eerste begin moet dus zijn: het maken van de
rechtsregels.
Vraag om nieuw arbeidsrecht is ook dooi’ anderen gesteld.
Nu is de vraag naar ecn uitbouw van ons arbeidsrecht
helemaal niet nieuw.
Het heeft reeds het onderwerp ”an studie uitgemaakt
van vele denkers op dit gebied. Kuyper heeft al in 1874
in de Tweede Kamer aangedrdngen op het maken van een
,,Wetboek van de Arbeid” en in zijn rede van 1891 voor
het Christelijk Sociaal Congres sprak hij over de
fout in
de grondslag zelf
van ôns maatschappelijk samenleven en
eiste hij een architectonische critiek
op, en een
andere in-
richting
van, ons mtschappehijk gebouw; Ook Pius XI
vraagt in de encycliek ,,Quadragesimo Anno” om een
,,sociale rechtsorde,
waardoor heel het economisch leven
als in nieuwe vormen wordt gegoten”.- –
Veel nieuwere auteurs komen eveneens tot de conclusie,
dat ons modern maatschappelijke leven een andere econo-
mische rechtsorde vraagt dan we nu bezitten.
1-loe komen we nu tot .die juiste rechtsbindingen?
Antwoord slechts mogelijk van onze levensbeschouwing uit.
Deze vraag kunnen we niet beantwoorden zonder in te
gaan op onze levensbeschouwing. Hier raken we een punt,
dat niet zo vaak in discussie pleegt te komen in ;,Econo-
misch-Statistische Berichten”. Toch meen ik, dat ik dit
niet mag en kan vermijden. –
Op welke grond verwachten we, dat er een toekomst voor
de wereld en voor ons volk zal zijn? Daarop kan mijn ant-
woord alléén zijn: op grond van de vaste wetenschap, dat
ondanks al het menselijk gestumper er Eén is, die de
wereld regeert. Dat God ook nu leiding geven . wil, net
zogoed als Hij dat in vroeger eeuwen heeft gedaan. Er zijn
immers maar twee mogelijkheden: bf we staan aan de
vooravond van het eindoordeel over de wereld, ôf God
wil ons door middel van de straffen, die Hij ons zendt,
weer terugbrengen tot gehoorzaamheid aan Hem. Voor
deze gehoorzamheid is het in de eerste.plaats nodig,
dat we luisteren naar hetgeen Hij ons in de Bijbel heeft
gezegd over de ârbeid en de eigendom.
676
ECONOMiSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augutus 1949
Wat zegt de Bijbel oç’er de arbeid?
Daar lezen we, dat
we niet alléén de opbrengst van de arbeid, waarmede we
ons gezin onderhouden maai ook de
arbeid zelf
als een
zegen van God moeten beschouwen.
We
ervaren dat ook,
want het geeft een geweldige voldoenir;
—
g oin iets zelf tot
stand te brengen. We mogen dus spreken over de dubbele
zegen van de arbeid en we moeten er goed op letten, dat
iedere medewerker aan deze dubbele zegen deel heeft.
Dit betekent-dus, dat een arbeider niet alleen een recht-
vaardig loon moet verdienen, maar dat hij ook moet ‘eten
welk belang zijn werk heeft als onderdeel van het grote
geheel. Het is de plicht van het leidinggevend personeel
om te zorgen, dat die tweede helft van deze zegen niet
aan de arbeiders wordt onthouden.
Toeb leert de Bijbel ons nog iets anders over de arbeid.
In de vloek, die God over de zondeval uitspreekt, is ook
de arbeid genoemd en daar luidt het ,,in het zweet Uws
aanschijns zult ge Uw brood eten” en ,,de aarde zal dooi’-
nen en distelen voortbrengen”.
In deze vloek zegt God, dat de plicht tot arbeiden vaak
zwaar zal vallen en dat er onzekerheid zal bestaan over
het resultaat (doornen en distelen). Deze vloek werd over
alle
mensen uitgesproken. Nieman&mag dus de last van
zijn w’erk of zijn eigen bestaansonzekerheid afwentelen
op zijn medemensen. –
De Bijbel oe,’ de eigendom.
Wat betreft de eigendom
leert ons de Bijbel, dat w’e niets ons eigendom mogen noe-
p’len, omdat’ alles van God is. 1-Jij geeft ons slechts het
rentmeesterschap. Toch betekent dit niet, dat we daarom
beperkt zouden zijn in het beschikkingsrecht over dit
bezit, of dat één mens niet meer dan een bepaalde hoeveel-lieid geld of goed zou mogen bezitten. Het betekent alléén,
dat we aan God verantwoording moeten afleggen voor de
wijze, w’aarop we ons bezit hebben gebruikt.
Deze algemene regels, die ‘e duidelijk als God’s geöpen-
baarde wil in de Bijbel kunnen vinden, geven ons echter
niet de rechtsbindingen, die we in de moderne industriële
samenleving nodig hebben. Dit kunnen we ook niet ver-
wachten, want in de tijd, dat de Bijbel werd geschreven
bestond ei’ nog niets van de huidige industriële organisatie.
rp
oc
h laat de Bijbel ons -niet in de steek, want, zoals
alle problemen, die daarin worden behandeld, uitlopen op
Christus, is dit ook het geval met het probleem van de
arbeid. De volle rijkdom daarvan werd gebroken door de
zonde van de mens, maar het is Christus, die door Zijn
lijden verzoening bracht en daardoor de mogelijkheid van,
de genezing van de samenleving.
Wat oraagt Christus?
Wat vraagt Christus nu van ons?
Dat wij onze zonden zullen belijden, voor God en, zover
onze hedernensen er mee te maken hebben, ook voor hen. We moeten dus eerlijk durven erkennen, dat we
tot nu-toe bepaalde dingen fout deden. Dat we niet vol-
doende gegevens hadden om een oordeel uit te spreken,
maar dit toch maar deden om meer te ktinnen bereiken.
Dit zal ons bij het overleg over de rechtsbindingen
er toe brengen om door te dringen in het wezen van de
rechtsverhoudingen. Het blijkt dan, dat bepaalde per-
sonen, die tot nu toe gewend waren over bepaalde zaken
te beslissen, omdat ze daartoe de macht hadden, in wer-kelijkheid niet over voldoende gegevens beschikten- en
ook de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van hun’
daden niet konden dragen. Het blijkt echter ook, dat er
andere personen waren, die over deze zaken of over onder-
delen daarvan precies oordelen en ook de volle verant-
woordelijkheid voor een eventueel door hen genomen
beslissing konden dragen. De gegevens ontbraken dus niet,
mâar werden niet gebruikt, doordat er geen rechtsbindingen
waren, die deze gegevens op de juiste manier bij elkaar
voegden.
In onderling overleg moet nu worden getracht rechts-
bindingen te ‘inden, die door iedereen, die ernst met deze
dingen maakt, als rechtvaardig worden aanvaard. Deze
bindingen, die dus dienen te worden aangepast aan het
wezen van de verhoudingen, zullen dan niet remnend
maar juist stimulerend op de industriële ontwikkeling
werken.
,,De ju.ste de,’de weg”.
Deze methode van werken heb
ik in mijn boek genoemd ,,de juiste derde weg”. Christus
eist van ons, dat we van de juiste verhoudingen in het
maatschappelijk leven een gewetenszaak maken.
Langs deze ,,juiste derde weg” moeten we
dus
komen
tot de nieuwe rechtsbindingen, welke in de wet moeten
worden vastgelegd, voordat we op grond daarvan de
organisaties kunnen stichten, die het organisch verband
leggen in de industrie
;
Om aan te duiden, dat deze rechtsbindingen door
ons hele volk moeten worden gekozen, noemde ik deze
bindingen ,,onze derde weg”. De inhoud daarvan kan ik
niet omschrijven, want ik vertegenwoordig niet het ge-
weten van ons hele volk.
,,Mijn de,de weg”. Wel kan ik de discussie inleiden
door aan te geven, welke rechtshindingen volgens
mijn
geweten volgen uit de juiste derde weg”. Deze rechts-
bindingen noemde ik mijn derde weg”. Hiervoor is het
uitei’aard nodig om de verhoudingen in de maatschappij
,,en détail” te bespreken. In mijn boek heb ik hieraan
vier hoofdstukken gewijd, waarin ik achtereenvolgens
behandelde: het grafisch bedrijf als vooi’beeld van hetgeen
ei’ door vrijwillige samenwerking tot stand kan komen,
de verhoudingen binnen de onderneming, de mogelijkheid
van werken in vast vei’band, de financiële opbouw van de
onderneming en het normloon en -salaris.
Wanneer ik zou trachten een resumé te geven vn
deze hoofdstukken, die samen ongeveeréén derde deel
van het aantal bladzijden van mijn boek beslaan, zou ik
onmogelijk duidelijk kunnen zijn. 1-let is daarom beter
alleen het resultaat van deze studie mede te delen; dus
concreet de bindingen, die ik in de industrie nodig acht.
Men kan deze niet los van elkaar beschouwen: hun kracht
ligt juist in hun onderlinge wisselwerking.
Werken in vast verband. Als eerste rechtshinding zie ik
dan het ,,werken in vast verband”. Dit moet zo zijn ge-
regeld, dat het de noodzakelijke bescherming geeft aan die
medewerkers, waarvoor het is bedoeld. Voor diegenen
dus, die in jarenlang dienstverband zich.hebben gevormd
naar de onderneming. Het moet niet zo star zijn, dat een onderneming geen mogelijkheid meer heeft om zijn per-
soneel te verminderen. Wel moet het een plotseling massa-
ontslag verhinderen.
Dit werken in ,,vast verband” past zo logisch in de
verhoud ing ondernemer-werknemer, dat het een oplossing
geeft voor tal van moeilijkheden, die nu telkens in die
verhouding ontstaan.
iVormloon en -salaris.
Als tweede rechtsbinding zie
ik het normloon en -salaris. Dit moet niet een norm
zijn, die door de Overheid wordt vastgelegd. Wel moet’
hij door haar ivorden geregistreerd. De bepaling van de
hoogte van de norm is een samenspel van de ,vakbonden,
die nu werkelijk homogeen kunnen zijn, met de onder-
nemei’s. Deze laatsten bepalen echter niet hoeveel het
normloon of -salaris van een bepaalde categorie van mede-
w’erkers moet zijn. Iedere oridei’nemer krijgt slechts te bepalen, hetgeen hij wei’kelijk kan overzien en verant-
wooi’den, al. hoeveel hij aan een eigen medewerker kan
betalen in verband met het werk, dat deze man doet.
1-let samenvoegen van de arbeiders
–
tot bepaalde groepen,
waarvoor één norm wordt geregistreerd, is het werk van
de vakbondleidei-s, die hierdoor een totaal andere positie
gaan innemen in het maatschappelijk leven. Hun positie
w’ordt nI. enigszins vergelijkbaar met die van een notaris:
zij worden, als vrijgestelden, betaald door particulieren
(de arbeiders), omdat door hun bemiddeling deze par-
ticulieren bepaalde, door de Overheid gegarandeerde,
rechten kunnen uitoefenen.
Diie toestanden van dc ondernemingen.
Als derde rechts-
24 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
677
binding zie ik de toestanden, waarin een onderneming
zich kan bevinden. Deze zijn:
voldoende bloei.
In deze toestand betaalt de onder-
nemer aan zijn gezamenlijk in vakbonden georganiseerd
personeel een bedrag, dat hoger is dan betaald zou moeten
worden, als ieder precies het normsalaris of -loon zou ont-
vangen. Tevens vertoont de onderneming de kentekenen
van voldoende bloei, die door de accountant naar bepaalde
maatstaven moeten worden geconstateerd. In deze toe-
stand heeft de ondernemer de volledige economische
zeggenschap en moet hij alleen aan de ondernemingsraacj mededeling doen over de gang van zaken om de arbeiders
het besef te geven, dat ze één zijn met de onderneming.
Zij hebben echter geen enkel medebeslissingsrecht; In een
tijd, dat alle ondernemingen in deze toestand werken,
kan dus het gemiddelde loon en salaris, dat aan de in
vakbonden georganiseerde medewerkers w’ordt betaald,
nooit omlaag gaan. Als er bepaalde ondernemingen zijn,
die meer kunnen betalen en dit ook gaan doen om arbei-
ders aan te trekken, zal de norm omhoog gaan. Er is dus
wel een tendentie tot stijgen, maar niet tot dalen;
onvoldoende bloei.
Deze toestand treedt in als de
kenmerken van voldoende bloei niet meer aanwezig zijn.
De ondernemer moet hiervan mededeling doen aan zijn
vaste medewerkers;
–
C.
contrôleloestand.
Deze treedt in als de ondernemer
geen mogelijkheden ziet om zonder een loonoffer van zijn
arbeiders zijn onderneming in het rechte spoor te brengen.
Hij moet dit offer dus vragen aan zijn werkers in vast
verband, die in liet algemeen hier alléén ‘in zullen toe-stemmen als de moeilijkheden, waarin de oiderneming zich bevindt, verbandhouden met een algemene terug-
.gang van de conjunctuur. In deze toestand krijgen de
arbeiders het recht ‘om door een accountant de boeken
van de onderneming te laten onderzoeken. 1-let zou immers
onlogisch zijn, indien uit het loonoffer van de arbeiders
onnodige kapitaal- of andere uitgavn zouden worden
gedaan. Alleen als een aantal ondernmingen zich in
deze contrôletoestarid bevindt, kan het normloon en
-salaris naar beneden gaan.
Voor iedere onderneming, die zich in deze toestand
bevindt, moet ook het totale bedrag, dat aan salarissen
voor de ,,hogeren” wordt betaald, evenredig omlaag gaan
met het bedrag, dat de in vakhoqdën georganiseerden
ontvangen.
Ondernemingengerneenschap pen, die goede en kwade jaren
doorleven.
Door deze drie rechtsbindingen: het werken
in vast verband, het normloon en -salaris en de toestô.nden
van de ondernemingen, krijgt men de mogelijkheid, dat
de ondernemingen worden tot gemeenschappen, die in
staat zijn goede en kwade jaren te doorleven, terwijl door
de vaste onderlinge verplichtingen het vertrouwen wordt
hersteld.
rg
e
,
e
ns kan men verzekerd zijn, dat de betaling
voor de werkers met verschillende vakbek’aamheid
zich zo zal instellen, dat zich een voldoende aantal vak-
bekwame mensen zal aanbieden.
Door de verplichting van ,,vast verband”, die op alle
ondernemers drukt, worden deze er ook sterker toe ge-
bracht om onderling in hun verenigingen overleg te plegen.
•Dit zijn dan echter geen van boven opgelegde product- en bedrijfschappen, maar vrijwillige verenigingen, die geheel
zullen zijn aangepast aan de differentiatie van de industrie,
zoals deze erkelijk bestaat. Er zullen dus geen ongelijk-soortige industrieën in één bedrijfschap worden geperst,
zoals dat nu wordt voorgesteld.
Over deze rechtsbindingen
is
natuurlijk veel meer te
zeggen. In mijn boek behandel ik o.a. in aparte hoofd-
stukken de nieuwe taak van de-vakhondleiders en de taak
van de Overheid in deze organisatie. Beide blijken zeer
belangrijk te zijn.
Quadragesimo Anno.
Ik wil echter nog op één punt iets
dieper ingaan. De bedrijftaksgewijze crganïsatie, zoals
die nu in ons land wordt voorbereid, is ook sterk ge-
propageerd van Katholieke -zijde..
Dit hangt samen met de encycliek ,,Quadragesimo
Anno”, waarin de Pâus, met het latijnsewoord ,,ordo”
de noodzakelijke organisatievorm van de maatschappij
aanduidt. Nu is r over de vertaling van dit woord veel
te doen geweest. De Nederlandse vertaling geeft hiervoor
,,bedrijf- en beroepschappen” en de Vlaamse , standen”.
Winneer men de omschrijving van het begrip ,,ordo”
in de encycliek leest, blijkt het, dat de Paus speciaal
waarde hecht aan een organisatie naar ‘de maatschappe-
lijke functie, die wordt verricht. Door het uitoefenen van
éénzelfde vak of beroep wordt men door de natuur ertoe
geleid om corporaties of lichamen te scheppen.
Nu zagen we, ‘dat het voor de industriële bedrijfschap-
pen, zoals die nu in ons land worden voorgesteld, onmoge-
lijk is om voldoende homogeniteit in de te vormen licha-
men te krijgen. Er zullen nl. te grote onderlinge ver-
schillen zijn, zowel tussen de industrieën, die één bedrijf-
schap vormen, als tussen de werknemers, die in één he-
drijfsbond worden ondergebracht.
Toch mag men op grond van duidelijke uitspraken van
de Paus niet veronderstellen, dat met het begrip ,,ordo”
alléén een organisatie van de beroepen zou zijn bedoeld.
De Paus heeft hiermede wel degelijk ook de organisatie
van de industrie willen omschrijven. – Het, is nu interessant om na te gaan, of de organisatie
van de industrie, zoals die volgt uit de rechtsbindingen van
mijn derde weg”, overeenkomt met het begrip ordo”
van de encycliek.
In deze ,organisatïe zijn er drie soorten corporaties
of lichamen, nl.:
de vakbonden van de werknemers, die nu werkelijk
homogeen zijn en de w’erkers yan een bepaald beroep om-
vatten; door de speciale rechten, die de normloon en
-salarisregistratie geeft, zullen de werknen’iers er nog
extra toe worden geleid om deze bonden te vormen;
de bonden van ondernemers, waarvan er een gr’oot
aantal kunnen zijn’- omdat ze niet van bovenaf worden
opgelegd en door de ondernemers zelf worden gesticht met
het doel om met huri vakgenotensamen te zijn; de ver-
plichtingen van het vaste verband zullen de ondernemers
er nog extra toe leiden om deze bonden te vormen;
3 de ondernemingen zelf, die alle werkers van hoog
tot laag omvatten, welke tezamen’in het verband van hun
onderneming een bepaalde functie in de maatschappij
verrichten; door de rechtshindingen, die deze, onder-
nemingen maken tot gerneenschâppen, die goede en kwade
jaren doorleven, mogen we ze zeker beschouwen als ele-
menten van de organisatie van de maatschappij.
We zien dus,, dat de voorgestelde organisatie van de
industrie in product- en bedrijfschappen niet overeen-
stemt met het begrip ,,ordo” uit de encycliek. De Orga-
nisatie volgens de rechtsbindingen-van mijn derde weg”
echter wèl.
Benelux.
We zagen, dat de Vlaamse vertaling van het
woord ,,ordo” een andere was dan de. Nederlandse. Dit
houdt natuurlijk verband met, de andere instelling, die.
men in België heeft ten opzichte van de organisatie van
de maatschappij: Nu is het zeer goed mogelijk, dat twee
landen uit één tol-unie een verschillende organisatie van
de industrie bezitten.
Wat zijn echter de gevolgen, indien binnen dat tolge-
bied
onze
industrie gebonden is door product- en bedrijf-
schappen, die de slagvaardigheid bemoeilijken?
Het opnemen van Nederland in een grotere economi-
sche eenheid maakt het dus dubbel nodig om ernst met
dit ‘vraagstuk te maken. – –
Tot slot wil ik nog terugkeren tot mijn uitgangspunt.
De juiste derde weg ook een afweertactiek? Is
mijn critiek
op debedrijfscha’ppen en het aan de orde stellen van deze
678
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1949
,,juiste derde weg” niet evenzeer een afleidingsmanoeuvre
met hetdoel de tegenprestatie, waar de arbeiders recht
op hebben, uit te stellen?
Ik meen, dat ik deze vraag ontkennend mag beant-
woorden. Zoals ik het probleem stel, gaan we recht op
ons doel af en zullen we sneller de goede verhoudingen
in de arbeid bezitten dan langs de moeizame weg van de
bedrijfschappen, die naar mijn mening voor de industrie
zelfs nooit tot het goede resultaat zullen leiden.
Eindhoven.
Dr Ir 1. BERGMANS
BOEKBESPREKING.
De moderne on4erneming en haar personeel. Een inleiding
tot de psychotechnielc,
door DrJ. Luning Prak, met
medewerking van Dr A. D. de Groot, E. E. C. van der
Meulen en ‘Dr F. S. van der Vleugel. N.V. Uitgevers
Maatschappij ,,Kosmos”, – Amsterdam-Antwerpen
1947.
De titel van dit boek: ,,De moderne ondernemiig en
haar personeel” doet meer vermoeden dan er in feite wordt
geboden. Er valt met betrekking tot.de
onderneming en
haar personeel vandaag de dag meer te zeggen dan alleen
over ,,de personeelsopbouw van het bedrijfsleven, behan-
deld vanuit het gezichtspunt der toegepaste psychologie”,
zoals de eerste zin van de inleiding de inhoud vaii dit boek
nader aanduidt. De ondertitel: ,,Een inleiding tot de”
psychotechniek”, zou dan ook een betere vlag zijn, die de
lading dekt. Nu w,orden verwachtingen gewekt, -die niet
worden bevredigd. Maar beschouwt men het boek als een
inleiding tot de psychotechniek teneinde het ,,geheim-
zinnig waas”, waarin deze nieuwe tak van wetenschap
voor velen is gehuld, te verwijderen, door bijzonderheden
omtrent werkwijze en resultaten mede te delen, dan kan
het boek zeker geslaagd worden genoemd.
flet is een vlot geschreven verslag, dat de aandacht
weet levendig te houden. Geen geleerdheid, maat- een
stijl, aangepast aan het alledaagse leven in de bedrijven.
Wil men daarvan een enkel voorbeeld? ,,Dé begaafde, maar
rusteloze en daarom onbruikbare ,,zoeker” kan plot-
seling de ware-Eva ontmoeteh en aan haar zijde tot rust
en productiviteit komen”. Op deze wijze wordt eerst een,
beschrijving gegeven van de moderne industrie, met haar
groei van éénrnansbedrijf, via het liedrijf van middelbare
grootte, naar het ,,grootbedrijf”, met daartussenin de
ontwikkeling naar een wetenschappelijke bedrijfsleiding.
Vervolgens wordt een hoofdstuk gewijd aan de psycho-
techniek. Men leest: ,,Een test moet met reserve en gezond
verstand gebruikt worden, het is geen panacée, geen abso-‘
luut betrouwbare en alle andere kennismiddelen overbodig
makende methode, maar alleen een middel oni bepaalde
gebruikelijke proçédé’sbij de selectie van personeel,
leerlingen van scholen, alumni van opleidingsinstituten
enz. relatief te verbeteren. Dat de psychotechniek alleen zaligmakend zou zijn, wordt haai’ propagandisten alleen
door de tegenstanders in de mond gelegd” (blz. 50). Na
kennisneming van deze verheugende mate van zelfkennis
kan men zich gerust tot verdere lectuur van dit boek zetten.
Want ieder, die wel eens te maken heeft gehad met de
interpretaties van deze tests en op grond daarvan iemand
heeft moeten aanstellen, zal weten, dat de aanstellings-kwestie door de psychotechniek nog geenszins geredu-
ceerd is tot een wiskundig-mechanische aangelegenheid.
Zo eenvoudig is deze zaak, ook met behulp van de psycho-
techniek, mén zou haast zeggen gelukkig, niet.
Er wordt
–
dan verder aandacht geschonken aan de
iitelligentietests. 1-let is daarbij goed zich weer eens te
realiseren, dat het intelligentiepeil van de ,,gemiddelde”
Nederlahder (T.Q. = 100) in het beroepslven te zoeken is ,,onder de categorieën als cle keuterboer, de winkél-
bediende, het dienstmeisje, de bakker en zijn knecht eii
de bankwerker” (blz. 73).
De beoordeling van karakter n temperament is het
moeilijkste gedeelte van het psychologisch onderzoek.
Er wordt in dit boek niet veel over medegedeeld. Zo wordt
bijv. de Rohrschachtest niet genoemd. Nu wordt er op
hlz. 109 zeer nadrukkelijk gezegd: ,,Iemands kunnen
wordt in eerste instantie bepaald door zijn verstandelijke âanleg of zijn technische gaven, die we met tests gemak-
kelijk kunnen meten. Daarnaast spelen temperament en
karakter natuurlijk ook hun rol. Te meten zijn deze fac-
toren nauwelijks. Tests ervoor zijn er wel, hoewel ze hier
niet besproken worden. Maar hoofdzakelijk moet men
door interpretatie en aanvoelen hier achterkomen”. 1-lierin
mogen wij wel een verklaring zien, dat in dit hoek aan
temperament, karakter en aanlegstructuur verder niet veel
aandacht wordt besteed. En wat er over wordt gezégd is
veelal negatief. Zo komt de handschriftkunde er slecht
af, als zijnde ,,in zijn huidige vormen nog zo goed als
onbruikbaar voor serieuze psychologen” (blz. 81). 1-Jet
feit, dat menige Zwitserse psychotechnicus zich wel degelijk
van de resultaten van de graphologie bedient, zou hen tot
cle onserieuze psychologen doen rangschikken? Wij plaatsen
hier voorlopig een vraagteken achter.
In hoofdstuk IV: ,,Gang van zaken bij een psycho
technisch onderzoek”, is wel zeer sterk de nadruk gelegd
op het zelf doen door het bedrijf. Men zal in het algemeen
de figuur van de proefleider bij een psychotechnisch
onderzoek wel kennen: Vele bureaux of laboratoria laten het psychologisch onderzoek plaatsvinden door verschil-
lende proefleiders, die ieder van een bepaald standpunt
• of van een bepaalde nethode uit. het karakter van de
,,proefpersoon” trachten te benaderen. 1-let psychologisch
• rapport wordt tenslotte opgebouwd uit de resultateh
van het ônderzoek der proefleiders: een synthese dus. In dit boek spreekt men van
de
proefleider en ,,om der
wille van de eenvoud” wordt er geen onderscheid gemaakt
tussen de personeelchef en de figuur van de proefleider.
Wanneer het er nu om gaat intelligentieproefjes of proefjes
ter vaststelling der aanwezige- handvaardigheid uit te
voeren, dan kan men deze vereenvoudiging aanvaarden.
Gaat het echter om een meer compleet onderzoek naar capaciteiten, karakter en aanlegstructuur, dan zou men
toch de voorkeur willen geven aan de practijk van de
psychotechnische bureaux hier te lande. Mede door de
populai’iserende schrijftrant van dit boek zou door deze
voorstelling van zaken om der wille van de eenvoud ge-
makkelijk een al te eenvoudige indruk van de psychotech-
niek kunnen worden gewekt. En dit i’s toch stellig niet
de bedoeling van de schrijvers geweest.
Er, worden vervolgens in verschillende hoofdstukken
behandeld: het lager personeel (,,de grote groep van werk-
nemers, die in hoofdzaak met hun handen hun brood
verdienen”), administratief personeel, de technici in het
bedrijf (t.w. middelbare functies en ingenieurs). Tests
worden genoemd en besproken voor intelligentie, handvaar-
digheid, zintuigen en men treft voorbeelden aan van
psychologische rapporten, zoals deze door het laborato-rium van de heer Luning Prak worden opgesteld en ver-
strekt. Wij veroorloven ons daarbij een enkele opmerking
in verband met de paragraaf : ,,Verhouding, tussen perso-
neel en vacature” op blz. 141: ,,Wij hebben nu in ge-
dachte de
mensen
onder de loupe genomen, de te vervullen
functie
moet even nauwgezet bekeken worde”. Men zou
zo zeggen, dat hier.de
zaak wordt omgedraaid. Het gaat om de vervulling van een vacature. Het
beeld
van de te
vervullen functie komt dan ook in de eerste plaats. Welke
eisen stelt de functie aan kennis, intelligentie,,technische
vaardigheid, karakter, temperament? Hoe is ,het milieu,
waarin de candidaat rhoet passen? Hoe is de sfeer van
afdeling en bedrijf? Dit alles en nog vele andere viagen
(die ook in dit boek worden gesteld) dienen
vooraf
te gaan
aan het zoeken naar de geschikte man. Dit geldt te meer
r
24 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
679
naar de mate waarin de functiè van een hoger niveiu is.
Hoofdstuk VIII: ,,De koopman, schakel tussen pro-
ducent en consument”, illustreert het karakter van de
verkoper met talrijke excerpten uit psychologische rappor-
ten en ook in hoofdstuk IX over de leidende functies in
het bedrijf wordt aan het karakter -meer aandacht ge-
schonken. Men zou zeggen vanzelfsprekend! Het
boek wordt besloten met de behandeling van ,,enkele
speciale onderwerpen” als veiligheid, arbeidsverdeling
tussen de sexen en met een beschouwing over de taak van
de psycholoog.
Als aanhangsel te beschouwen, ofschoon niet als laatste
hoofdstuk met kleine letter opgenomen, is hoofdstuk X:
,,Statistische verwerking van testresultaten”, bedoeld voor
de zeer serieuze lezer. Nu kan men op vele manieren een
zeer sèrieuze lezer zijn, zoals men op vele manieren blijk-
baar een serieus psycholoog kan zijn. Wij voor ons hadden
dit hoofdstuk gaarne bekort gezien, teneinde ruimte te
winnen voor het personeel-beleid, dat, gezien de titel van
het boek, een ruimere bespreking waard is. Wellicht kunnen de schrijvers bij het samentelln van
een eventuele tweede druk met deze suggestie rekening
houden. Want een tweede druk achten wij voor een popu-
lair geschrift als dit, in de goede zin .des woords, zeker
niogelijk.
Helmonci.
J. M. MATTHIJSEN.
AANTEKENING.
DE QROEI
VAN
HET AMBTELIJK APPARAAT LN DE
–
VERENIODE STATEN.
Van iedere acht of negen werkende personen in de
Verenigde Staten is er één in dienst van de Overheid,
aldus Solomon Fabricant in een.brochure; getiteld ,,The
Rising Trend of Government Employment”. Deze ver-
houding’geeft aanleiding tot enkele vragen en wel: is
dit Hoge verhoudingscijfer een overblijfsel van de oorlogs-
periode, dat mettertijd weer zal dalen, of was het véör
de oorlog reeds hoog? Indien dit laatste het geval is, is
dit verhoudingscijfer dan een weerspiegeling van het,
door de New Deal in het leven geroepen, veranderde
begrip omtrent overheidsfuncties, of was het een deel
van een, reeds vÔér’de grotb depressie bestaande, trend?
1-lieronder zal voor deze vragen een oplossing worden
gezocht. –
Het aantal personen in- operheidsdient.
In -1900 bedroeg het aantal overheidsemployé’s iets
meer dan één millioeu. Ieder decennium daarna gaf een
aanzienlijke stijging te zien en momenteel overschrijdt
de personeelsterkte de zes millioen.
Een opomming van de sterkte van het overheids-
personeel alléén, geeft echter een onbetrouwbaar beeld
van de situatie, immers, gedurende dezelfde periode
is de totale bevolking en daarmee de werkende bevolking
evneens gestegen. Daarom zal een vergelijking moeten
.worden gemaakt tussen de tötale werkende bevolking
en de voor de Ovèrheid werkende bevolking. De eerste
nam gedurende de periode 1900-1948 toe met ongeveer
120 pCt; de laâtste met niet minder dan 450-500 pCt!
Dit verschil spreektterneer, wanneer de stijging van 450
500 •pCt wordt vergeleken met de toeneming van het
personeel in particuliere dienst, die over dezelfde periode
100 pCt beliep. Anders uitgedrukt: in het, jaar 1900 was
één op de 24 werkende personen in dienst van de Over-
heid; voor de jaren 1920 en 1940 was dèze verhouding
resp. één op lSen één op 11; momenteel is zij, zoals ge-
zegd, één op 8 a 9.
In eerste instantie heeft een drietal gebeurtenissen
op het beloop en de samenstelling van het overheids-
peisoneel – invloed uitgeoefend, .nl. de beide wereldoor-
logen en de depressie van het begin der dertiger jaren,
in 1933 gevolgd door de New Deal.
/
Gedurende de beide oorlogn nam het aantal personen
in federale militaire en civiele dienst aanzienlijk toe,
om daarna weer te dalen, echter tot op een niveau, dat
belangrijk boven het vooroorlogse was gelegen. Na de
eerste oorlog benaderde dit niveau vrijwel het punt,
dat zou wordn bereikt, indien de vooroorlogse stijgende
trend zich had voortgezet; na de tweede oorlog lag het
niveau aanzienlijk hoger. Ookde staten en de lp’cale over-
heden ondervonden de invloed van de oorlog, zij het dan
juist tegengesteld. Zo werd gedurende de tweede wereld-
oorlog in iedere niet-federale sector de personeelsterkte
belangrijk verminderd, om na afloop van de oorlog weer
tot nieuwe hoogte te worden opgevoerd.
De scherpe contracties in 1920/’21 en 1937/’38 schijnen
weinig invloed op de werkgelegenheid hij de Overheid
te hebben uitgeoefend. Zèlfs de invloed van de depressie
van 1929/’32 is, zoals uit de hierna volgende grafiek
blijkt, zeer gering geweest en in ieder geval sterk afwijkend
van die op de totale werkgelegenheid. De belangrijkste
weerspiegeling van de grote depressie treft men aan in
de werkverruiming, die van het, begin van de New Deal
af tot aan het uitbreken van de oorlog, duidelijk uit de
grafiek is af te lezen.
Totale werkende bevolking en overheidspersoneel in de Ver. Staten.
(Jaarlijkse schattingen, omgerekend naar volledige werktijden).
E 20
I…
I
….
….
1
. — I
………
1″‘
..
1
…. ……..
10
3)8
Overheid
70 —1
60
2
TOaI’
50
40
30
3
20
1900
1910
1920
1930
1940 1948
Hoewel de New Deal door de uitbreiding der overheids-
activiteit aanzienlijk heeft bijgedragen tot de verhoging
van de personeelsterkte, mag hij niet als enige bepalende
factor voor de ontwikkeling worden beschouwd. De toe-
neming van véér 1933 moet in ieder geval aan andere
factoren worden toegeschreven. 1-liertoe is het , nood-
zakelijk na te, gaan, welke functies door de Overheid
gedurende de laatste halve eeuw zijn verricht en welke
veranderingen daarin gedurende die periode zijn opgetreden.
De oerheidsfuncties..
Een voortdurende verandering in de belangrijkheid
van -de verschillende particuliere bedrijfstakken heeft
zich in d loop der jaren voorgedaan. Ook bij de Overheid
ws dit het geval. Enkele harer activiteiten, die in 1900
slechts een gering percentage der arbeidskrachten tot
zich trokken, nemen momenteel een groter percentage
voor hun rekening; bij andere daarentegen was het juist
omgekeerd., -,
Absoluut echter deed zich overal een stijging voor. Voor
iedere functie bij de federale, de gemeentelijke Overheid en
de Overheid vn de diverse staten nam de personeel-
680.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1949
sterkte voortdurend toe; in vrijwel alle gevallen sterker
dan de bevolking. De grootste toeneming manifesteerde
zich bij de geneeskundige- en gezondheidsdienst, de
openbare werken en de ordening. Zo is er nu een aantal
hureaux, diensten en afdelingen, dat in 1900 nog niet
bestond, terwijl de toen reeds bestaande diensten hun.
ressort aanzienlijk hebben uitgebreid. De ,,Immigration
and Naturalization Service”, die in 1896 minderdan 300
personen in dienst had, verschafte in 1939 werk aan 4.000
personen. De openbare werken omvatten nu o.a. ook
de werkzaamheden aan het Panamakanaal; de Forest,
National Park and Soil Conservation Services hebben
vele arbeidskrachten tot zich getrokken, terwijl ,,VJelfare”,
dat zich in 1896 bezig hield met toezicht op Indiaanse
zaken en de werkzaamheden van de verbeteringsgestich.
ten, zich de onder de New Deal in het leven- geroepen
activiteiten met sociale inslag zag toebedeeld. Kortom,
de overheid.sfuncties hebben zich, zoals onderstaande
tabel nog eens-duidelijk aantoont, aanzienlijk uitgebreid.
Fu;nctionele verdeling van het pèrsoneel in federale dienst
in 1896 en 1939.
Staten isgedurende de periode 1900-1948 bijna verdubbeld.
Ruw genomen
1)
kan men zeggen, dat
01)
grond hiervan
de personeelsterkte van de Overheid eveneens met
100 pCt is uitgebreid. Maar, zoals gezegd, deze toeneming
bedroeg geen 100, maar 450 â 500 pCt, zodat de be-
volkings toeneming-maar voor een deel dezer uitbreiding
aansprakelijk kan worden gesteld. Van meer belang is
derhalve de toeneming van het aantal verleende over-
heidsdiensten per hoofd der bevolking. De vraag naar
overheidsdiensten is gedurende de laatste halve eeuw
steeds meer toegenomen, vnl. als gevolg van de Aijging
van het nationaal inkomen. Hoewel exacte gegevens
daaromtrent ontbreken, mag, aldus Fabricant, worden
aangenomen,
dat de aan de uiteindelijke consumenten verleende overheidsdiensten sterker toenamen dan de
rest van het reële nationale product van de Verenigde
Staten.
») Bevolkingstoeneming behoeft gêen evenredige toeneming van
het overheidspersoneel te betekenen; het aantal benodigde onder-
‘ijzers buy, is bovendien afhankelijk van de leeftujdsverdeling der
bevolking.
1
Algemene dienst, mcl. wetge-
gevende en rechterlijke
macht ………………….
Politie e.d .
…………..
Openbare werken ……….
Behoud en ontwikkeling van
nationale hulphronnen ed.
Agi-arische, industriële en
commerciële ontwikkeling
Ordening
Gezondheid
,,
elfare
”
….
Openbare nutsbedrijven, exel.
post
Algemene inlichtingen en
research …………….
Onderwijs enz………….
Post
Nationale verdediging ……
Aantal (x
1.000)I
Ver-
houding
1896
1
1939
1939 1896
29,9 90,5
3,0
1,6
14,0
8,8
10,1
88,6
8,8
1,9
34,7
18,3
5,2
37,6
7,2
4,1
44,5
37,7
1,1
9,7
8,8
4,3 151,9
35,3
0,0
18,6
–
1,2
6,6
5,5
0,4 2,5
6,2
78,9
232,2
2,9
59,2 575,9
9,7
INTERNATIONALE NOTITIES.
–
DE IMMIORATIE JN ISRAËL.
1-let ,,Central Office of Statistics” van l
s
i
ra6f heeft voor
de eerste maal een statistisch bulletin gepubliceerd en
enige gegevens hieruit,
wo. een
overzicht van de Joodse
immigratie, zijn opgeniomen in eensupplement van het ,,Israël Economic Bulletin” van Juli jl.
De hieronder volgende tabel geeft een _indruk van de
sterke toeneming der immigratie in het afgelopen jaar
en de eerste vijf maanden van 1949; cijfers, die des te meer
spreken, wanneer in aanmerking wordt genomen, dat de
bevolking van Israël ultino Mei jl. naar schatting 991.000
personen, wo. 891.000 Joden, bedroeg.
Totaal
…………….
1
194,9
1
1.304,3
1
6,7
De beînç’loedende factoren.
De factoren, die ‘aan deze stijgende trend ten grondslag
liggen, kunnen in twee groepen worden verdeeld, ni.:
de factoren, die de
relatie tussen het aantal over-
heidsemployé’s en de door hen verrichte arbeid be-
invloeden, en
de factoren, die de omvang van de overheidsdiensten
bepalen.
In de eerste
plaats is hier, aldus Fabricant, de
arbeidsduur van belang. Het aantal werkuren daalde
tussen 1900 en 1940 in de gehele particuliere sector,~
uitgezonderd de landbouw, waar de daling geringer was,
met ongeveer 25 â 30 pCt. Bij de Overheid was er even-
eens sprake van een daling, bij enkele diensten een grotere,
bij andere een kleinere dan hij het bedrijfsleven. Iedere
verkorting van de werktijd nu, bergt een tendentie in
zich tot opvoering van de personeelsterkte. In sommige
gevallen kan deze werktijdverkorting weliswaar wor-
den gecompenseerd door hogere productiviteit, maar
een dergelijke compensatie is echter bij diensten, zo
al
s
politie e. d., waar een bepaald aantal manuren per dienst-
eenheid
–
voor surveillering bijv.
–
is vereist, uitge-
sloten.
In de tweede plaats is de pl’oductiviteit van de Over-heid, die, evenals het bedrijfsleven, op grote séhaal ge-
bruik maakt van auto’s, schrijfmachines, telefoons, enz., gedui’ende bovengenoemde periode gestegen. De eerste
en de tweede bepalende factor wegen, volgens Fabricant,
vrijwel tegen elkaar op, zodat per saldo de invloed van
de factoren, die de verhouding tussen de -productie en
het aantal werkkrachten bepalen, zeer gering is.
De eerste bepalende factor van deze categorie
is de bëvolkingsgroei. De bevolking van de Verenigde
Joodse imnzigratie.
Geregis-
Ct
van de
Immigra
onder
im
n-
treerde
totale immi-
Jaar
ten z
mi-
Totaa]
gratie gedu-
visum
grantn
rende
1919/’48
1939
11.156
16.405
27.561
50
19’i6
9.910
7.850
17.760 3,2
1947
14.252
7.290
21.542
3,9
1948
15.065
103.928
118.993
21,5
1949
(5 mnd.)
.
.
124.996
Een indeling der immigranten volgens
geboorteland
wordt gegeven in onderstaande tabel.
Indeling der immigranten naar geboorteland.
(in pCt van het totaal)
Geboorteland
1939
1948
12,3
41,4
35,7
3,5
25,4
41,8
–
24,2 36,1
–
0,2
5,3
74,5
26,1
10,8
–
xo,6
3,1
–
12,2
5,3
0,6
0,1
0,6
6,3 1,7
2,3.
0,3
–
–
1,5
3,2
2,0
0,4 0,2 0,0
0,3
1,7
6,0
-,
1,5
5,1
–
0,0 0,3 0,3
.
0,2
0,5
100,0
1
100,0
1
100,0
Sovjet-Unie
en
Polen
Balkan,
wo………………..
Roemenië Boelgarije
Centraal-Europa, v.o. ………..
Tsjechoslowakije Hongarije
Verenigd Koninkrijk …………
Overige Europese landen ……..
Aangrenzende Aziatische gebieden
Overig Midden-Oosten ……….
Overige Aziatische landen
Noord
–
Afrika,
wo…………..
Tunis, Marokko en Algiers
.
Overige Afrikaanse landen ……
Amerika en Oceanië …………
Totaal
DE CREDIETSI’ETJCTUUR IN FRANKRIJK.
De ,,Direction Générale du Crédit” laat sedert kort
maandelijkse overzichten samenstellen betreffende de
III
24 Augutus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
681
middelen, die het bankwezen ter beschikking staan, als-
mede van de beleggingen der banken. Uit de laatst be-
schikbare gegevens, die van eind Juni 1949, blijkt, aldus de
,,Neue Zürcher Zeitung” van 19 Augustus jl., dat de in-
flationaire uitbreiding van de geldomloop en de credieten
tot staan kon worden gebracht, zonder dat daarvoor de-
flatje in de plaats trad.
Ult.
Uit.
Ult.
Uit.
Dec. Dec. Dec. Juni
1938 1947 1948 1949
1)
(in mrd frs)
Bankbiljetten in omloop .
112
‘ 921
993 1.116
Part, saldi hij de Banquè de
France …………….19
55
104
95
Saldi bij de’ banken
58
608
966
968
Ttaal ………….. .189
1.584 2.063
2.179
Credieteh aan openbare in-
stellingen
…………38
918 – 995
1.018
Credieten aan het bedrijfs-
leven
…………….53
490
867
976
Goudvoorraad …………87
65
65
65
Diversen …………….11
111
136
120
Totaal …………..189
1.584 2.063
2.179
) Voorlopige gegevens.
De geldcirculatie is’, zoals uit de tabel blijkt, sedert eind
1939 tot Juni 1949 van frs 189 mrd tot frs 2.179 mrd, of tot het 11.-voudige gestegen en bleef bij de algemene prijsstij-
ging – de kosten van levensonderhoud en de groothandels-
prijzen stegen over dezelfde periode resp. tot het 14- en
181
,
-voudige – ten achter. I-Iierdoor is een zekere geld-
schaarste ontstaan., die slechts ten dele dooi’ êen vergrote
omloopsnelheid werd gecompenseerd. De oorzaak van deze
geldschaarste is.gelegen bij de sedert’de herfst van 1948
gevoerde ëredietrestrictiepolitiek, noodzakelijk geworden om de gevaarlijke uitbreiding der ,credieten aan openbare
instellingen en vooral van die aan het bedrijfsleven te
remmen. Deze credietpolitiek heeft in ‘sterke mate bijge-
dragen tot het herstel van de monetaire situatie.
Reeds werden deze restrictieve maatregelen een weinig
verzacht, hetgeen leidde tot een toeneming der bedrijfs-
credieten in het eerste halfjaar 1949 met ca’ 15 pCt. De
,,N.Z.Z.” vraagt zich af, of men de teugels niet te veel heeft
laten vieren, daar de monetaire stabilisatie, blijkens de
recente stijging van de Parijse goudkoers, nog niet is be-
reikt. Vooralsnog vormt daarom de credietrestrictiepolitiek
één van de beste middelen tegen een eventuele herhaling
vande inflatie.
,
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De veri’uimilg van de geldrnarkt, waarvan de vorige
w’eek reeds symptomen merkbaar waren, vond gedurende
de afgelopen week verdere vooi’tgang. September- en’ Oc-
toberpromessen werden op
1/16
pCt verhandeld. Maart-
proniessen werden op
1/8
pCt, Mei/Junipapier op
1/16 pC
gevraagd.
Cailgeld handhaafde zich op pCt, tot welk niveau
de notering aan het einde der vorige week was gedaald.
De aandelenmarkt stond gedurende de afgelopen week in
het teken van een devaluatiestemming met stijgende koer-
sen. Blijkbaar werd niet alleen de kans groot geacht, dat
bij de Amerikaans-Engelse besprekingen in September as.
het Y. gedevalueerd zal worden, en dat de gulden daarmee zal meegaan, doch bovendien wordt daarbij verondersteld,
dat de Nederlandse aandelen hiervan zullen profiteren.
Dit laatste betekent, dat men meent, dat de winsten en de
dividenden hier
,
te lande tengevolge van een muntdepre-
ciatie zouden stijgen. 1-let behoeft geen betoog, dat deze
denkbeelden alle hun bevestiging in de feiten nog zullen
moeten vinden. Opvallénd was wel, dat de internationale
fondsen -‘vroeger vaak favoriet bij devaluatieverwach-tingen – thans bij de stijging niet sterk op de voorgrond
traden.
De Indonesische fondsen bleven zelfs bepaald ten ach-
tei’. Niet alleen de bekende politieke factoren, doch ook
het feit, dat een deel der stei’lingmoeilijkheden juist zijn
oorzaak vindt in een minder vlotte export van grondstoffen
naar de Verenigde Staten, speelt hierbij ongetwijfeld een
rol. –
Op de laatste beursdag van de week vond een’ technische
i’eactie plaats, waarbij echter slechts koersverliezen van
geringe omvang werden geleden.
De binnenlandse dollarlening steeg niet
.
veel verder.
Tegen betaling van een premie van ca 10 pCt kan men
zich dus nog steeds tegen een officiële ontwaarding van de
gulden dekken.
Tenslotte volgtehier het gebruikelijké koei’slijs tje.
12 Aug. 19 Aug.
1949
1949
A.K.u;
………………….
180
1841
v.
Berkel’s
Patent …………..
1154- 1214-
Lever Bros Unilever C. v. A…..
2594-
2664-
Koninklijke Petroleum
……….
3094-
319
Philips
G. b. v. A.
…………..
2364-
‘
2454-
H.A.L
.
……………………
1524- 1624-
N.S.0………..
……
…..
…
1514-
1614-
H.V.A……..
….
…… …….
1564- 1584-
Dcli
Mij
C. v. A.
…………..
1464-
147
Amsterdam Rubber
…………
1344- 1384-
Internatio
………………..
176
–
178
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCIfE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens).
”c
5,
.
.
.2
+
.
..
0
E.
_
‘a.’
0
1
)
c
‘
‘
.
0.
o.
‘
°
‘
o
www-
–
Cd
.
30 Dec.
’46
700.876
4.434.786
100.86
153.109
2.744.151
II
Juli
’49
.
447.092
214.526 212.884 141.757
2.975.553
18
Juli
’49 447.253 230.938
201.131
153.955
2.966380
25
Juli
’49 447.275 238.897 200.325 163.650
2.975.964
1 Aug. ’49
447.436
240.733
219.014 148.459
3.043.409
8 Aug. ’49
434.468
259.878
179.291
142.847
3.006.945
15 Aug. ’49
434.612
266.554
186.330 141.036
2.988.891
22 Aug. ’49
434.755
283.841
177.380
141.212 2.981.098
–
Saldi in rekening courant
cc
,,,
UQ
t.0
c5
•-c,)
.2,
‘e
0)
‘U
rJ)
.
30 Dec. ’46
11
Juli
’49
167.670
378.500
2.506
82.918
414.930 404.432
18
Juli
’49
217.650 420.948
2.532
64.639
447.085 381.798
25
Juli
’49
487.504
203.102
2.506
44.126
427.762
390.469
1,Aug. ’49
395.129
243.086
2.460
60.094 430.138
374.385
8 Aug. ’49
447.325 272.727
2.449
33.788 407.409
320.946
15 Aug. ’49
448.823
88.961
2.516
44.317 415.177
320.605
22 Aug. ’49
434.922
288.961
2.475 55.564
619.690
336.433
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
‘
Data
uo
E
‘5
31
Dec. 1946
4.949,9
158,0 238,7
52,7
4.09.6.7
1.163,7
30
Juli
1949
6.160.1
362,2
111,8
39,7
4.322,8
1.892,4
6 Aug. 1949
6.120,8
398,3
111,2
39,7
4.247,2
1.959,1
15 Aug. 1949
6.223,6
-298,2
110,7
39,7
4.197,6
2.017,0
BANK VAN
FRANKRIJK.
(Voornaamste posten In milhioenen francs)..
o
Voorschotten
aan
de Staat
Cd
Data
Cd
.
85f
8.5
d
8
‘8
vi
CO
26 Dec. 1946
94.817
118.302
59.449
67,900 426.000
28
Juli
1949
52981
438.463 125.042
162.700 426.000
4 Aug. 1949
52.981
424.290
125.042
166.500 426.000
11 Aug. 1949
52.981
414.710
•
125.042 165.200
426.000
Bankbil-
Deposito’s
Data
jetten
in
circulatie
Totaal
Staat
Diversen
26Dec. 1946
721.865
63.458
765
62.693
28
Juli
1949
1.134.440
157.909
195
55.973
4 Aug. 1949
1.152.147
146.241
•
230
143345
11 Aug. 1949
1.145.460 140.356
234
38.213
682
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
24 Augustus 1949
DE NEDFRLANDSCHE
BANK.
Verkorte balans op 22 Augustus
1949.
Aetiva.
f
Fioofdbank î 10.000:000,-
1)
me
schuldbrievcn
Bijbank
in
iscon
i
Agentsch.,,
–
t
10.000.000,-‘)’
Wissels,
schatkisipapier
en
schuldbrieven,
–
door de Bank gekocht (art._ ’15, onder 4,
van
de
Bankwet
1948)
…………..
..-
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……
1 .800.000.000,-
Voorschotten
(
Hoofdbank f
135.032.052,9 t
‘) in rek.-crt
op onderpand
Bijbank
,,
328.917,90
(mci. belenin-
1
gen)
1,. Agentsch.,,
5.850.822,77
141.211.793,58
Op
effecten
en
………..140.440.793,81
‘)
Op goederen en celen
..,,
770.999,77 11
141.211.793,58
2)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
1948)
…………………..
..-
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevo]ge overeenkomst van 26 Februari
1947
………………………….
..1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
niuntmateriaal ……t
425.994.518,17
Zilveren munt enz…..8.760.961,52
4,34.755.479,69
Papier op liet buitenland
t
283.840.950,-
Tegoed hij correspondenten
–
in het buitenland
….
..
175.240.937,91
Buitenlandse betaal-
middelen
…………..2.1 38.740,97
461.220.628,88
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen
…….
271.242.679,36
]B’legging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds
en vôorzieningsfonds
…………..
119.090.934,55 Gebouwen
en
inventaris
………….
…..
2.000.000,-
Diverse
rekeningen
………………..
…141.572.892,34
f
4.881.094.408,40
Passiva.
Kapitaal
…………………………
f
20.000.000,-
–
Reservefonds
……………………….
.
15.333.335,71
Bijzondere
reserves
.-
…………………
6
1
.6
74
.
999
,
1
8
Pensioenfonds
……………………….
22.619.731,72
Voorzieningsfonds
personeel
in
tijdelijke
dienst
.
………………………..
..1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ..
75.489.710,-
Bankbiljetten
in
omloop
(nieuwe uitgifte)
,,,298 1.097.930.-
Bankassignaties
in
omloop ……………..
101 .1 62,76
Rekening-courant saldo’s
–
‘5
Rijks Schatkist ……
f
434.922.076,50
‘s Rijks
Schatkist
bij-
zondere rekening……288.960.853,70
Geblokkeerde saldo’s ….2.475.445,45
Saldo’s
van banken in
Nederland
…………’55.563.560,52
Vrije’saldo’s van vreem-‘
de circulatiebanken en
soortgelijkeinstellingen ,,
419.690.067,72
Andere Vrije saldo’s ….
..
336.433.493,82
1.538.045.497,71
Crediteuren in vreemde geldsoort
7.754.324,53
Diverse
rekeningen
………………..
..157.478.049,-
4.881.094.408,40
i) Waarvan
schatkistpapier
rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen
. . . .
t
‘
‘)
Waarvan aan Indonesiê (Wet van 15
Maart 1933, Staatsbiad no. 99)
……..
…34.259.225,-
Circulatie der door de Bank’ namens de
Staatmnhetverkeergebrachte muntbiljetten
,,
134.1 87.198,–
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste postén In millioenen francs).
–
.
8
55
oO
‘
‘5
)2
Cd
1′
8f
v
E4
,.o
o
16 Sept.
1948
20
Juli
.
1949
28
Juli
1949
4 Aug.’
1949
11
Aug.
1949
18 Aug.
1949
28.136 30.758
31.551
31.689 31.590
31.500
11.042
12.634
12.162
12.572
12.152
12.685
427.
1.155 1.270
1.672
1.514″
1.596′
9.986 8.716
8.902
10.230
9.820
8.586
303
275 330 300 215
[
335
.
414
407
389
335 320
375
Rekéning-courant
saldi –
–
–
cc
—
u0
‘8
0)
16
Sept.
1948
657
.91.729
817568
22
2.425
6.251
20
Juli
1949
915
94.398
85.532
131
2.039 5.519
28
Juli
1949
915
95.119
85.794
565
1.990
5.777
4
Aug..
1949
915
97.150
86.985
711
2.372
6.711
11 Aug.
1949
915
95.463
86.553
408
1.597
5.450
18 Aug.
1949
915
94.947
86.026
483
.
1.682 5.377
STAND.. VAN ‘s
RIJKS
KAS.
V o r d er i n g e n
I
6Aug. 1949
30 Juli 1949
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij De, Nederl. Bank N.V.
f
428.507.097,79
f
486.089.025,90
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij
de
Bank voor Neder-
25.343.658,87
Kasvorderihgen
wegens
cre-
dietverstrekking
aan
het
–
–
landsche
Gemeenten
………734.545,89
Daggeldlening
tegen
onder-
buitenland
…………….
–
–
Saldo
der postrekeningen van
424.004.186,86
388.904.410,76
Voorschotten op ultiino Juni
1949
aan’ de
gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
keren belastingen
‘
–
–
Vorderingen in rekening-cou-
pand
………………….
.428.51 7.783,45 ,,1423.879.098,21
Rijkscomptabelen
……….
Suriname
.
…………
30.89F645,81
,,
30.893.645,81
Ned. Antillen
– –
liet Algemeen Burgerlijk Pen-
–
rant
op
IndonesiO
………
–
–
Fiet staatsbedrijf der
P.,
T.
….
sioenfonds
….
….. …………
enT
.
………………
–
.
–
Andere staatsbedrijven en in-
……..
stellingen
…………..
…
387.842.433.70
,,
387.842.433,70
Verplichtingen
–
Voorschot,
door
De
Nederl.’
Bank N.V., verstrekt
–
–
Voorschot,
door
De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening-courant
verstrekt
–
–
Schuld aan deBank voor Ne-
derlandsche Gemeenten -.
– –
%
Schatkistbiljett.en
in
omloop
fl719.855.300,-
(1729.455.300,-
Schatkistpromessen
bij
De
Nederlandsche
Bank N.V.
ingevolge overeenkomst
van 26 Februari 1947
…….
1800.000.000,-
,,1800.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
–
(rechtstreeks bij De Nederl. ‘Bank N.V.is geplaatst nihil)
/
5.592,3 mln wo. garantie
Bretton
Toods
/ 804
mln
,,4788.300.000,- ,,4758.000.000,-
Daggeldleningen
137.325.133.50
138.066.334,-
i
Schuld op ultimo Juni’ ’49 aan
de gemeenten
wegens aan
‘haar
uit
te
keren belas-
90.611.785,-
,,
90.611.785,-
Schuld
in
rek-courant
aan:
Indonesië
…………..
–
–
Suriname
…………..
Muntbiljetten in omloop
……..
Ned.
Antihlen
……….
4.076.525,59
,,
4.076.525,59
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
tingen………………….
5.233.363,28
,,
14.394.533,70
Het
staatsbedrijf der
P.,
T.
en T.
………………
……..
……..
……
521.158.715,79
,,
493.861.298,92
sioenfonds
…………………
Andere
staatsbedrijven
101.029,29
.
101.029,29
Schuld
aan diverse instellin-
….
–
/
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist
…………….
..2142.737.118;83
,,2131.351.118,63
24 Augustus 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
683
DE JAVASCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
1
“0)
Data
1
i
1
-Q)
–
1
0
G)
0
42
31 Maart 1947
477.080 35.363
‘33.256
85.402
255.201
27 Juli
1949
470.984
100.272
14.752
69.318
1.000.751
3 Aug.
1949
470.986
86.321
14.778
68.476
1.048.391
10 Aug.
1949
470.984 89.966
14.730
65.162
1.054.114
0
Rekening-courant
0
4)
saidi
0
0
oi
Data
–
cI
”
.E
‘
31 Maart 1947
81.527 453.816
–
503.718
101.304
27
Juli
1949
23.634
869.174
–
771.341
30941
3 Aug.
1949
24.926
875.722
–
798.247
31.267
10 Aug.
1949
22.414
896.123
–
781.789
34.254
Muntbiljettencirculatie per 31 Maart 1947 f646.830.979.
Munthiljettencirculatie per 27 Juli. 1949 f887.409.328,25
Muntbiljettencirculatie pèr 3 Aug. 1949 f889.887.512,25.
Muntbiljettencirculatle per 10 Aug. 1949 f894.742.231,25
–
ZWEEDSE RIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
Data
(0
2.C4
0
C/)’
‘Q
Qbz
31 Dec.
1946
30 Juli
1949
6 Aug.
1949
15 Aug.
1949
839
156 156
156
532
1.544
504
284
94
99
3.088
375
236
–
99
3.024
386
240
–
99
3.082
420,
242
–
–
Deposito’s
182′
120 120 120
0
.b
.
Direct opvraagbaar
—
o
,
Data
4.)
”
•’ ‘024
–
14
.
4)
.
.
Cz
31 Dec.
4946
2.877
875
706
84
239,
174
7
30Juli
1949
2.928
852′
608
158
271
169
11
6 Aug.
1949
2.838
874
579 219
274
168
11
15 Aug. .1949
2.822
969 627
264
275
176
9
PRODUCTIE EN EXPORT VAN NATUURRUBBER
In 1.000
Productie natuurrubber
Export natuurrubber
‘a
Totaal
Totaal
1938
317,21) 359,5
910,0 300,9
344,1 868,51)
1941
650
600
z.600
636,0
573
1.510
1942
200
155
640
150
125
475
1943
100
7
5 465
75
75
360
1944
50
25
360
25
25
250
‘)
1945
to
8,6
250
4,3
51,6
247,,5′)
1946
.175
403,7
837,5
230
366,9
962,3′)
1947
278,0
646,4
1.260
1)
287,0
640,1
‘1.232,5’)
1948
432,31)
698,2
.520
432,0
679,0
1.457,5
Juli
39,9 58,3
132,5
40,7.
.
54,3
125,0
Aug.
43,0
56,7
232,5
41,0
61,1
130,0
Sept.
45,8. 64,3
142,5
51,6
62,6
140,0
Oct.
41,7
50,5
127,5
38,7
54,8
222,5
Nov.
38,3
2
)
62,1
135,0
35,4
71,7
132,5
Dec.
37,0
1
)
58,1
132,5
29,8 40,5
102,5
1949
Jan.
27,8
66,1
130,0
32
1
2
74,0
1
)
142,5
Febr.
27,5
49,1
‘
100,0
25,1
65,0
117,5
Maart
35,8
58,7
125,0
.30,7
52,3
.
115,0
April
37,7
.
45,0
115,0
45,2
55,7
127,5
Mei
30,4 52,2
115,0
24,4
50,0
102.5
Juni
.
51,7
.
43,3
1)
Bron: .Rubber Statlstical Bulletin”.
–
Cursief gedrukte cijfers zijn schattingen.
‘)
Gecorrigeerde gegevens.
ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIELE PRODUT1E
IN BELOIE
1)
1938
=
100
Oct.
1948
Nov.
1948
Dec.
1948
Jan.
1949
Febr
1949
Mrt.
1949
Apr.
1949
Mei
1
,
949
Algemene mcx v. d.
118 110
115
115
111
124
115
98,6
94.8
99,0
98,8
94,6
106,2
98,5
97,3 114,5
112 7115
5111
1
‘102,1
111,9
105,2 104,8
incl.prod.
1)
…
Steenkool
……….
124,4
101,7
87,3
70,6
70,4
89,7
101,1
102,5
Cokes
………….
182,6
177,6 186,3
186,2
175,8
196,5 169,1
164,3
Cement
…………
‘182,5
188,0
191,2
185,5 215,3 184,5 175,6
Afgewerkt staal
. . . .
202,7
196,0
203,9
208,8
205,3 235,3
192,6
196,5
Afgewerkt ijzer
. . .
66,1
72,6
76,0
91,4
92,8
100,5
80,6
57,9
97,3
85,4
79,8
86,2
80,5
‘
81,6
Vlas
(weverij)
. . .
47,9
.
03,8
52,6
‘55,8
48,7
48,1
60,2
52,1
K atoen (spinnerij)’
84,
102,1
106,0
97,6
118,9 105,8
Vlas (spinnerij)
…..73,4
Katoen (weverij)
.
128,6
112,8
126,2
112,0
116,3
130,0 120,6
Wol (kamwol, spifl-
Ruw
ijzer
……….
Ruw staal
………193,0
131,8 136,6 127,9
126,8
120,0
120,2
103,1
Wol
(weverij)
. . .
120,1
113,5
124,8
129,5
‘124,3
147,5
132,2
62,9 41,7
52,2 48,8
44,4
48,6
41,9 119,0 96,9 94,0 89,6 90,7
95,8
90,6
nerij)
………..
146,5 $30,6
132,6 131,3 135,0
‘148,2
139,4
Vlakgias
…………
030,5
144,4
150,0
125,3
122,6
132,8
$13,4
96,9
Holglas
………..
Papièr
………….
Geraffineerde suiker
85,1
102,3
103,4
64,0 62,3
66,2
60,6
53,4
Margarine
………
Sigaren
……….
38,4
..
66,3
58,3
33,1
10,8 21;8
63,1
44,8
Sigaretten
………
‘130,2
105,6
128,0
126,5
116,4
148,7
88,4
121,5
‘)
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor de Statistiek; . betekent: gegevens ontbreken; gecorrigeerde ge-gevens zijn cursief gedrukt.
‘) Indexeijfer Ministerie van Economische Zaken: 1938 = 100.
IN. EN UITVOER VAN BELGIE
1
Invoer
1
Uitvoer
1
Saldo
1 aan
,
•YOWIQUL
in dul-
zenden
tonnen
VVOOFUU
‘in mii-
lioenen
Trance
JUWIÇU4.
in dui-
zenden
,
tonnen
vvct4ru
in mil-
lioenen
frans
in mil-
lioenen
francs
Maandgem. ’36/’38
2.868
2.019
1.912
1.859
–
160
Maandgem. ’47
. .
2.322
7.130 1.070 5.138
-1.992
Maandgem. ’48
. .
2.399
7.285 1.258 6.168
-1.117
Jan.
‘
1949..
2.111
6.580 1.088
6.138
–
442
Febr.
1949..
2.292
2
)
6.513′)
1.137
2
)
6.737
2
)
+
224
1
)
Maart
.1949..
2:338
7.155
1.274
7.643
+
488
April
1949..
2.281
6.696 1.145
6.978
+
282
Mei
1949..
2.523
6.861
1.196 7.174
+
313
‘)Bron:
,,Statistisch
Bulletin”
van
het Nationaal
Instituut
voor de Statistiek.
‘)
Gecorrigeerde
gegevens.
DE KOLENPOSITIE VAN BELGIË
‘).
(in duizenden tonnen)
Maand
‘
Productie
Afzet
Vobrraad aan het einde
van
de maand
Gem.
‘
1938..
2.465 2.336
Gem.
1946..
4.898
/
1.897
Gem.
1947..
‘
2.033
2.021
Gem.
1948..
2.223
2.192
Januari
1949..
2.436
2.409
864
Februari
1949..
2.331
2.186
1.009
Maart
1949..
2.619 2.299
1.329
April
1949..
2.428
Mei
1949..
2.011
1.746 2.398
‘
1.931
2.214
‘)
Bron: ,,Statistlsch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek.
WERKLOOSHEID IN BELGIË
‘).
Geheel1 Gedeeltelijk
Maand
1 werkloos
1 en toevallig
werkloos
61.562
33.117
Mei
59.606 34.439
April
1948
……………..
Juni
61.814
42.903
Juli
69.571
59.703 48.257 43.168
. 12.362
44,797
Augustus
.
………………74.292
November
……………..
61.500
172.395
‘80.356
September
……………..81.065
October
‘
……………..87.604
173.393
.
80.193
December
……………..
173.092
66.571
Januari
1949
……………..
Februari
……………..
172.212
64.701
Maart
‘
……………..
April
……………..
167.488 52.438
‘)
Bron:
,,Statistisch
Bulletin”
van het Nationaal
Instituut
voor de-Statistiek.
vo
or
k
a
nt
oor
of
iT7
ÇJL
1
Vraag en Aanbod inzake Kantoorbehoeften, Brandkasten, Machines,
Gebouwen, Industrie-terreinen, énz.
FLINKE KANTOOR- EN MAGAZIJNRUIMTE
goede stand, Westen Rottdrdam, gezocht.
Liefst geheel pand. Winkelhuis
met
woon- en
magazijn-
ruimte, prima stand Westen R’dam, in ruil beschik-
baar. Br. no. ESB 1495, bui. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.
F
lf
l~p
lll
Gevraagd worden voor de
Rijksdienst voor
het
Na-
tionale Plan
WETENSCHAPPELIJKE
MEDEWERK E RS
voor de Afdeling Onderoek.
Vereist is een academische graad, of daarmee gelijk
te stellen opleiding in de sociale geografie, in de
sociografie, in de sociologie dan wei in de economie,
rechten of landbouwwetenschappen (de laatste drie op-
leidingen evenwel, indien gepaard gaande met sociaal-
economisch gerichte belangstelling). Snige practische
ervaring strekt voorts tot aanbeveling.
–
Aanstelüng kan, al naar gelang de ervaring, plaats
vinden in de rang van adjunct-planoloog resp. piano-
loog.
Sollicitaties te richten aan de Centrale Personeels
dienst, Binnenhof
4,
te ‘s-Gravenhage, onder motto
D/Plano-51.
ije
tatit
ESTABLISHED 1878
An Independent Journal of Finance
and Trade
*
/
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*
Contains most complete range of
British economic and financial statist-
ics published in any weekly journal
*
World wide circulation
*
Annual subscription rate: (post free-
to inciude all supplernents) £ :
z:6
(fi 33,4o)
4 Special Suppiement on Economie Con- ditions in The Netheria,,ds was published
on January
31
1948. 4 lineited nu,nber
of this Suppiement remain for sale.
‘LOVDON: 51 CA.NHOH STREET,
E.C.
4
I1
,
CtEIItVIl
4
BOEKHOUDER
.
met middelbare opleiding en accountantservaring zoekt zelf-
standige betrekking. Br. onder no. ESB 1496, bur. v. d. bi.,
Postbus 42, Schiedam.
‘I’e koop aangeboden van
part.aan part.: een
OPEL
–
ADMIRAL,
ADVERTEER
4 o. d. kap, in zeer goede st.,
IN
met
ingeb. radio. Te
bes.
DIT BLAD
Oegstgtest, Garage v.
d.
Ajïieele,
Rijngeestersti’.w’eg 28.
111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit 4 Diensten
–
Het V.V.S. is en 6nmisbaar hulpmiddel hij het
gezondbouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie, zal het van groote practische waarde blijken
te zijn.
Onzè V.V.S.-brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden
Van der
GraaI’ Co’s
bureaux voor den handel N.V;
Ansstelstraat 14-18, Amsterdam.C. Telefoon 38631 (5 lijneis)
Annonces voor het volgend numm
er
diener
uiterlijk Maandag 29 Aug a.s. in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven 141. Schiedam
Economisch Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Rdactie-adre voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
s.
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor. Nederland
t
26,
—
per jaar;
v&or
België/Luxemburg Belg. francs 465 per jaar, te voldoen door
storting bij de Ban que de Commerce te Brussel of op haar Belgische
postgirorekeninq no
260.3.
Overzeese gebiedsdelen (per zeepost)
f
26,-,
overige landen 1
28,-
per jaar
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beèindigd pe.r ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
1
4′, Schiedam (Telefoon
69300,
toestel 6). ‘Advertentie-tarief
f
0,40
per mm. Contract-tarieven
opaanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/
o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers 75 cents, resp. 12 B. francs