AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
1929- N.E.I.- 1949.
Economiséh-Statistische
Berkchten
ALGEMEEN WÉEKBLXD VObR HAI’4DEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERIANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
–
34E
JAARGANG
.
WOENSDAG 20 JULI 1949
1
No. 1680′
INHOUD:
Blz.
Sommaire,
suiïimaries
……………………..
567′
De moeilijkheden van het inter-Europese betalings-
verkeer
door Prof. Dr F. A. G. Kees ing
……..
568
Economisch
onderzoekingswerk
en
de
piactijk”
door
M.
F.
J.
Cool
…………………….
570
Betekenis van het economisch onderzoek voor het
he,d’rijfsleven
door
A
Parent
. . …………
. . .
572
Opleiding
,
van research-werkers
door Prof. Dr H. M.
H.
A.
van
der
Volk
……………………..
574
liet Nederlandsch Economisch Instituut in 1949
door
Prof.
Dr
J.
Tinbergen
……………………
576
Aantekeningen:
ll&t negentietiile jaarverslag van iie JhHIk voor Interntjona1e
Betalingen
.577
no
Zu Idatri kaanse
goud mij heil
……………………
578
Internationale
notities:
l)e (lolloreoiiterelttio van liet Jlritse Oetnenebest
………..
579
liet
Hongaarse
vij?jarenplan
……………………..
579
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
580
Statistieken:
Bankstatcii
………………………………….
5S0
Overzicht van de ophrngst der JUjksmiddelen
…………
581
EiiiSSles
‘iii
1949
……………………………..
582
levensgenot en daardooi- tot het verkrijgen van ,,pleizier
in het werk”. We leven helaas in een tijd, dat de wensch
naar een goede woning bijna als, boon klinkt yoor zoovelen,
die’reed tevreden zouden zijn ‘als ze slecht over het aller-
‘becheidenste tehuis beschikten. En toch, men mag het
woningvraagstuk terwille der kosten niet trachten op te
lossen., in de richting vafi kazernehouw …. Wil men’ levensvreugde, dat is ten slotte ook arbeidsvreugde,
opwekken’ in het leven der werklieden, dan moet men,
ook al zijn de kosten wat hooger. . . . trachten den bouw
van eengezinswoningen te bevorderen. Dit is een algemeen
sociaal, het is ook een ‘ondernerningsbelang, omdat het in
het belang van de werklieden is”. (C. F. Stork: Over het
bevörderen van de
.
liefde
.
tpt den arbeid (Arbeitsfreudig-
keit)”). ,
van 22 Mei 1929:
,,lIet gevaar hiervan wordt dadelijk a
‘
angetdond door
wat ‘er volgt: dat men zulk een vorming van een tolge-
bied, toch voôral niet moet kleeden in den vorm van een
bedreiging tegen de landen, die er niet hij aangesloten
‘zijn; niet moet opvatten als een poging om tot een evén-
wichtsstelsel tusschen economische ‘machtseenheden te
komen. ‘
1-let springt in liet oog, dat de vorming van zulk een
tolgebied nooit anders door de buitenwereld bekeken
wordt’, een van de redenen, waarom het denkbeeld, dat
al bijna de geheele negentiende eeuw in Europa heeft
i-ondgespookt, dan ook nö nooit tot”uitvoering is ge-
komen, met de uitzondering van de Duitsche tolunie, die’
in meerdere opzichten. een geheel apart geval vormt”.’
(E. C. van Dorp: ,,De tw’eedé bijeenkomst van het Comité
Consultatif Eeonomique te Genève, 6 tot 11 Mei”).
,,E.-S.B.” van 22 November 193:
Als wij te nauwlettend de iiioe’rbdra’gen’ wderzijd
‘als basis voor te verleenen handelsfaciliteiten nemen’ als
wij m.a.w een zuiver bilaterale gelijkstelling van onzen
onderlingen’in- en uitvoer als doel nastreven dan zou – laat liet mij openhartig zeggen – het initiatief vooral
van Belgische zijde moeten’ uitgaan …. Als België en
Nederland elkaar werkelijk willen vinden, moeten hun
vertegenwoordigers niet
tegenover
elkaar, maar aan
de-
zelfde
zijde van de tafel gaan ‘zitten, zooals een oud-
Nederlandsch Minister van Economische Zaken het uit-‘
drukte. Als uitgangspunt nemen wij de noodzakelijkheid
om tot den zoo nauw mogelijke samenwerking té geraken,
in het belang van elkaars économie, in het belahg ook van
elkaars politiek, in het belang vooral van een’toekoi’nstig
Europa, waar, bij ‘al haar ontreddering, althans aan den belkngrijken Noôr’d:Westhoek van, haar cntinent, twee landen-eendrachtigin ecoiomischen en in politieken zin
opbouwenden arbeid kunnen verrichten”.- (A. Plate: ,,De
verhouding Nederland-België”).
COMMISSIE VAN RkDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; ‘J. Tinbergen;
F. ‘de Vries.
Redacteur-Secretaris: C. van den Berg.
Ply. Redacteur-Secrejaris’: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGiË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Van”de putte;
P. Vers ichelen.
–
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
IN VROEGER DAGEN
bestonden er problemen, die ook in onze dagen ‘om’
0p-
lossing vragen.
van 26 November’ 1919:
,,Bovenal: de goede woning en de aangename omgeving
daarvan .zijn een machtig middel -tot. verhoogi’ig van het
1
met papier gelsoteerde kabels
voor zwakstroom en sterkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
kabelgarniturén. vulmassa en olie
—
–
CHE KABELFABRIEK
-__
DELFT
WCOMOTIEF
spr
IFEROUDE
GENEVER
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering
Mij, op
het Leven en tegen Invaliditeit N.V
Gevestigd te ‘s-t4ravenliage
AOMINISTRATIEKANTOON OORDRECHT.BELLEYUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Personeels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
Nederlandsche
Handel-Maatschappij,
N.V.
DEVIEZENBANK
Hoofdkantoor: Amsterdam,
Vijzeistraat 32
Meer dan 100 kantoren
in
Nederland,
Azië en Noord-Afrika.
Londen
New York
VOORLICHTING OP FINANCIEEL
ENECONOMISCH GEBiED
UITVOERING
VAN ALLE BANK- EN EFFECTENZAKEN
fl BRIEVEN
d O
op dén personeel-advertentie
Zé
wordt deze rubriek uitgespeld
Hederlandsch Indische Handelsbank, N.Y.
Amsterdam – Rotterdam.— ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Maandag 25 Juli a.s. in het bezit te
zijn van de administratie. Lange Haven 141, Schiedam
Koninklijke
NederIandsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Roelunts
Schiedam
Belastingconsultatiebureau
A. L. F. Leverington
Alle belastingzaken
Medewerkers: E. J. de Boer,
Oud-map.. d. Bel.; D. Sweepe,
Oud-Ontv. der Bel.; N. A.
Schol, Cand.-Not.; Mr. Dr. E.
J. F. Steinmetz, Belastingcons.
Adviseur voor Accountancy:
W. A. Brenning, Lid Ne’lerl.
Broederschap v. Accountants.
le Ilelmersstraat 95, Tel. 85508,
Amsterdam-W.
–
20 Juli 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
567
SOMMAIRE.
Prof. Dr F.
A. G. Keesing,
Les difficultés dans les payements
inter-européens.
Les pourparlers Paris ont, au deijnier moment, abouti
â un résultat qui permettra, vraisembiablement, d’éviter
un stagnation des les payements inter-européen. Toute-
fois les opinions divergentes n’ont pas été reconciliées. La
Belgique, se ralliant au point de vue américain, défend le
principe de la convertibilité générale, y compris celle du
dollar. L’Angleterre, au contraire est d’avis que l’équilibre
entre 1’Europe et la zone ,,dollar”, â l’exclusion de mesures
discriminatoires, doit provisoirement être considéré corn-
me étant une illusion. L’accord de Paris offre donc,
plusieurs points de vue, le caractére d’un modus vivendi.
M. F.
J.
Cool,
Les enquêtes dans le domaine économique et
la ,,pratique”.
L’étude de l’économie politique est devenue une bran-che indépendante. L’économiste doit posséder â fond les
théories de l’économie politique; l’économie de l’entre-
prise; l’histoire des systèmes économïques; la géographie économique, tout en étant un statisticien averti. En outre,
ii doit être au courant de la technique du classement mo-
derne et de l’organisation administrative. Ii doit surtout
être objectif dans ses jugements: ,,penser selon ses con-
venances” arrive encore trop fréquemment. Comme toutes
ces âptitudes se rencontrent rarement et autant dire jamais
dans un seul homme, il convient que les études soient
organisées an sein d’une bonne équipe; d’autre part l’indé-
pendance écononiique est une garantie d’objectivité.
A.
Parent,
La signification des enquêtes économiques pour
le secteur priQé.
Du point de vue de l’entreprise on peut faire une dis-
tinction entre les facteurs internes et externes qui peuvent
tous les deux faire l’objet d’une étude économique. Les
facteurs externes appartiennent, pour la plus grande
partie, au domaine de la science économique en général
tandis que les facteurs internes se confondent avec les
théories de l’économie de l’entreprise. L’auteur traite de
ces deux groupes de facteurs et examine, quels instituts se
consacrent des différents modes d’investigation. Les
études économiques se sont développées considérablenient
pendant les vingt dernières années. Les causes fondamen-
tales sont les deux suivantes: 1) le développement de la
science de l’économie politique et des théories de l’économie
de l’entreprise; 2) la tenciance toujours croissante de l’hom-
me occidental vers un plus grand bien-être matériel.
Prof. Dr H.
M.
H. A.
van der Valk,
La formation d’écono-
mistes expérinientés.
Aux Pays-Bas les vingt dernières années sont marquées
par un grand développement des études économiques. Le
Nederlandsch Economisch Instituut a livré un travail de
pionnier. Toutefois la formation d’économistes expérimen-
tés n’est encore qu’ â son début. Dans les institutions de
l’enseignement supérieur l’entrainement aux travaux d’in-
vestigation est ou bien insuffisant ou manque compléte-ment. L’enseignement dans cette branche doit être réor-
ganisé. Outre l’instruction sur les principes et les méthodes,
les étudiants doivent avoir la possibilité d’acquérir l’expé-
rience dans la pratique des travaux d’enquête. Les insti-
tutions de recherche ne peuvent jouer qu’un rôle modeste
dans la formation d’économistes expérimentés â moins
qu’elles s’occupent, en même temps, de l’enseignement.
Prof. Dr J.
Tinbergen,
Le Nederlandsch Economisch Insti-
tuut en 1949.
Depuis 1929 les travaux du Nederlaiidsch Economisch
Instituut se sont considérablement étendus. Tandis qu’au
début toute l’attention fut consacrée â la publication des E.-S.B., les enquêtes scientifiques se sont développées
tel point que ces deux secteurs revêtent actuellement
presque la mêrne importance. La nature des travaux
5C
porte aussi bien sur l’élaboration des statistiques que sur
l’étude de l’économie de l’entreprise. L’institut disiose
actuellement d’un certain nombre d’anciens élèves qui
sont devenus des spécialistes dans ce domaine. Lorsqu’on
examine les multiples activités du Nederlandsch Econo-
misch Instituut nul ne s’étonnera que 1’Institut mérite
d’être appelé un des centres les plus importants pour les
recherches scientifiques.
SUMMARIES.
Prof. Dr F.
A. G. Keesing,
Difficulties in inter-European
paynlents.
The Paris-conference has – be it at the last moment –
probably prevented a complete hold-up of inter-European
payments. However, a significant cleavage has not been
bridged. Belgium, advocating the American point of
view, pleaded for a general convertibility, inciuding the
U.S. dollar. England, on the other hand, judges a Euro-
pean equilibrium with the S-area, on a basis of non-
discrimination, to be an illusion for the present. The Paris-
agreernent, therefore, has in many respects the
characteristics of a modus vivendi.
M. F. J.
Cool,
Economic research and practice.
The specialized researcher has to master economic
theory, – business-economics, economic history and econo-
mic geography. He must have knowledge of techniques of
modern archive- and documentation-systems. Above all
he ought to be absolutely objective avoiding all ,,wishful
thinking”. It is almost impossible to find all these charac-
teristics incorporated in one single person. Collaboration
in a team is necessary and economic independence is a
condition for objectivity.
A. Parent, Significance of economic research for industry.
Economic research may be focussed on external or
internal factors. The first mostly lie on the field of general
economic theory, the latter almost completely coincide
with the object of business-economics. Writer discusses
both groups of factors, analysing which institutes vork
in the different fields. Economic research developed
specially during the last 20 years. Two reasons for this
are mentioned: 1. development of economic theory and
of business-economics; 2. the growing strive of western
man to greater material prosperity.
Prof. Dr H. M. H. A. van der Valk,
Education of researchers.
During the last 20 years economic research developed favorably in the Netherlands; the Netherlands Economic
Institute did pioneer-work. Nevertheless education of
researchers is in its initial stage. The training in the
Univrsitïes is either insufficient or is absolutely absent.
Therefore education has to be organized and possibilities
for the students to get training and experience have to
be opened. The existing institutes can only play a minor
role in this respect, unless they are educational institutes
at the same time.
Prof. Dr J. Tinbergen,
The Netherlands Economic Institute
in 1949.
The activities of the Netherlands Economic Institute
since 1929 covered an ever widening field. Besides the
publishing of the ,,Economisch-Statistische Berichten”,
the main activity in 1929, scientific Tesearch is now at
least equally important in the Institute. Statistical analysis
as well as business-economics are dealt with and anumber
of graduates have become specialists in these fields. Looking
over the – activities it may be understood that the Ne-
therlands Economic Institute can be called one of the most
important centres of practical scientific research.
568
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
/
20’Juli 1949
DE MOEILIJKHEDEN VAN HET
INTER-EUROPESE BETALINGSVERKEER.
Zoals bekend is, heeft het overleg der Marshallijanden
inzake de regeling van het inter-Europese betalingsver-
keer, nadat zich in de lopp van de maand Juni tot twee-
maal toe een deadilock had voorgedaan, te elfderure tot
resultaat geleid. Gedurende een nachtelijke vergadering,
in de loop waarvan het bestaande betalingsaccoord expi-
reerde, hebben de Ministers een uitweg gevonden en hebben
zij de basis gelegd voor het accoord, dat gedurende het
tweede Marshall-jaar het onderlinge betalingsverkeer zal
regelen. Op het ogenblik woi’dt te Parijs gewerkt aan de
precisering van de goedgekurde beginselen; de vaststel-
ling van het nieuwe verdrag kan tegen het einde van de
lopende maand worden tegemoetgezien. Gedurende de
‘maand Augustus zal men zich vervolgens bezighouden met
de verdeling van de Amerikaanse hulp en cle fixatie van
de trekkingsrechten, zodat het, alles tezamen genomen,
nog een aantal w’eken zal duren, voordat de deelnemende
landen zullen weten waar zij voorlopig op monetair gebied
aan toe zijn. –
In de tussentijd kan het van belang worden geacht om
de inventaris op te maken. Wat wkren de oorzaken, die
er toe leidden dat plotseling een zo fel geschil kon ontstaan?
VTat zijn de méi’ites van de principiële oplossing, die men
‘heeft weten te bereiken?
Reeds een aantal maanden geleden begon het Payments
Comiiiittee van de O.E.E.C. met de voorbereiding van een
hetalingsaccoord, dat bestemd was op 1 Juli 1949 de taak
van het verdrag, dat op 30 Juni day, afliep, over te nemen.
De vraag, op welke punten dit’ nieuwe verdrag van het oude zou moeten afwijken, werd langs empirische weg
.hë’naderd. Aan alle deelnemende landen werd verzocht in
een memorandum hun oordeel over de werking van het toenmaals vigerende accoord uit te sprekn; aan de hand
van de resultaten van deze enquête meende men te kunnen
vaststellen in hoeverre het accoord van 1948 wel en in
hoeverre het niet aan de verwachtingen had beantwoord.
Uit de verschillende memoranda bleek, dat er op het
gebied van het eigenlijke compensatieverkeer weinig nieu-we gezichtspunten naar voren kwamen. Weliswaar hebben de compensaties van de eerste soort bescheiden en die van
de tweede soort in het geheel geen resultaten afgeworpen,
maar men meende, dat hieromtrent aan de techniek geen
verwijten konden’ worden gemaakt. Het feit, dat er be-
trekkelijk weinig te compenseren bleek, was een gevolg
van de nog steeds oneyenwichtige ontwikkeling van het
inter-Europese goederen- en dienstenverkeer, en kon niet
worden toegeschreven aan tekortkomingen van het com-
pensatiesysteem als zodanig, noch aan de virtuositeit,
waarmede ‘de Bank voor Internationale Betalingen te
Bazel dit systeem hanteerde. –
Een afwijkend oordeel werd geveld over de ,trekkings-
rechten. Niemand ontkende, dat deze op zeer belangrijke wijze tot het op gang houden van het Europese uitwisse-
lingsverkeer hadden bijgedragen, maar niettemin consta-
teerde men op dit onderdeel bepaalde tekortkomingen,
die men voor de toekomst wenste te vermijden. Het be-
zwaar richtte zich hier met name tegen hetstarre karakter,
dat de trekkingsrechten krachtens het eerste betalings-
accoord bezaten.
in de zomer van 1948 was te Parijs tussen alle Marshall-
landen twee aan twee overleg gepleegd nopens het deficit,
dat gedurende het jaar 1948/’49 in het onderlinge-bilate-
rale verkeer ten nadele van een der partners werd vei-
wacht. Deze , ,agreéd deficits”, eventueelgecorrigeerd in die
gevallen, waarin het debiteurland beschikte over ,,existing
resources”, vormden cle grondslag voor de vaststelling der
trekkingsrechten. De trekkingsrech ten werden bilateraal
bepaald, en waren in feite niet voor herziening vatbaar.
Weliswaar bevatte het be talingsaccoord een mod ificatie-
clausule, mar deze was door zoveel waarborgen omringd,
-dat zij nooit dienst heeft gedaan. Ieder land, dat als
crediteur trekkingsrechten verleende aan een bilaterale
debiteur,’kon uit dien hoofde aanspraak maken op Ameri-
kaanse ,,conditional aid”.
Reeds enkele maânden na de inwerkingtreding vân het
betalingsaccoord was het duidelijk, dat de feitelijke ont-
‘vikkeling van het Europese verkeer slechts zeer ten dele
parallel liep -met de prognoses, waarop men de trekkings-
rechten had gebaseerd. In sommige gevallen bestonden
hiervoor verklaarbare oorzaken, die men in de zomer van
1948 bezwaarlijk had kunnen voorzien, zoals het econo-
misch herstel van de Biône en de verbetering van de mo-
netaire situatie in Italië. In andere gevallen was de afwij-
king toe te schrijven aan de omstandigheid, dat men de
ontwikkeling van sommige bilaterale relaties dom’veg
slecht had geanalyseei’d. In ieder geval bleek spoedig,
dat sommige trekkingsrechten (waaronder een aantal, dat
door België werd verleend) ontoereikend waren, terwijl
aiidere niet werden uitgeput of zelfs niet werden aaige-
sproken. Zowel het een als het ander moest als schadelijk
worden beschouwd. Was het trekkingsrecht te krap toege-
rnetën, danverviel men opnieuw in de moeilijlcheden van
goudafgifte of handelsbeperking; was het trekkingsrecht
le ruim, dan maakte men een -inefficiënt gebruik van de
hulp, die dooi’ Amerilca werd verleend.
Onder deze omstandigheden constateerde men te Parijs
opnieuw de wenselijkheid en de noodzaak om het starre
bilaterale systeem te doorbreken en om te geaken tot een
grotere mate van multilateralisatie. In deze richting werd
tevens druk uitgeofend door de E.C.A., die, niet ten on-
.rechte, meende, dat de Europese economischesamenwerking
slechts moeizaam op gang kwam.. De oplossing werd ge-
zocht in de richting van een multilateralisatie der trekkings-
rechten, die men ,,overdraagbaar” wenste te maken.
Ten tijde van het voor-overleg werd het reeds duidelijk,
dat er omtrent de technische uitwerking van dit beginsel
onenigheid bestond. Sommige landen (w.o. België) streef-
den naar •automatische transferabiliteit. Zij wensten de
Europese debiteurlanden in het bezit te stellen van een
voor ieder overeen te komen bedrag aan trekkingsrechten,
die het lcarakter zouden bezitten van Europese koopkracht.
Aanvankelijk dacht men er zelfs over de debiteurlanden
mede de bevoegdheid te geven de trekkingsrechten desge-
wenst in het dollargebied te besteden, doch dit denkbeeld werd in de loop der besprekingen losgelaten. Volgens het
systeem der automatische transferabiliteit zou het debi-
teurland de vrijheid hebben te bepalen bij welke Europese
artner het van zijn aankoopmogelijkheden gebruik wenste
te maken; de landen met een Europees exportsurplus
zouden dus moeten concurreren om de gunst van de debi-teür, die aldus de kans zou krijgen zich van zijn bilaterale
kluisters te bevrijden. Inzet van de concurrentiestrijd
vormde de verwerving van de ,,conditional’aid”, die zou
toevallen aan het crediteurland, waarop de trekkings-
rechten werden uitgeoefend. –
And ere landen (wo. Engeland) wilden minder, ver gaan.
Zij wensten in eerste instantie de trekkingsrechten, op de-
zelfde wijze als verleden jaar het geval was, hilateraal te
bepalen, waarbij naar hun idee
1
de mogelijkheid moest
openblijven tot het instellen van een gecontroleerde trans-
ferabiliteit, indien mocht blijken, dat de trekkingsrechten
hun taak op ontoereikende wijze vervulden. 1-Jet crediteur-
land zou in dat geval aan de overdracht zijn medewerking
moeten verlenen; volgens de Engelse opvatting zou de
toestemming, die voor de overdracht vereist was, echter
niet worden gegeven, indien de crediteur hierdoor zijn
,,conditional aid” verspelde. De transferabiliteit zou op
deze wijze niet neerkomen op de mogelijkheid yoor de
debiteur om van crediteur te wisselen, maar op de moge-
lijkheid voor de crediteur om de tegenwaarde van de hem verleende ,,conditional aid” aan een andre dan de aanvan-
kelijk aangewezen debiteur ter beschikking te stellen.
Tijdens het voor-overleg trachtte men de hier gerezen
t
t
1 1
‘!
–
20 Juli 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
569
tegenstelling te overbrugen door te operen, dat een ge-
deelte der trekkingsrechten zijn bilaterale karakter zou
behouden, terwijl slechts het restant overdraagbaar zou
worden. Op deze wijze beperkte men weliswaar de draag
–
‘jdte van het meningsverschil, maar een oplossing ten
principale werd niet verkregen, vermits de vraag, of het
transferabele gedeelte automatisch of gecontroleerd over-
draagbaar moest zijn, niet w’erd beantwoord.’
rr
o
t dit punt waren cle voorbereidende besprekingen ge-
vorderd, toen op 3 Juni de Consultative Group, bestaande
uit de Ministers van,acht der deelnemende landen, bijeen
kwam. Eerst bij die gelegenheid zou het duidelijk w’orden,
hoe diep de kloof was die de beide standpunten scheidde.
Engeland stelde, dat het, op grond van de precaire
monetaire positie van het sterlinghlok, niet bereid w’as
mede te werken aan een regeling, die het risico inhield,
dat een gedeelte van de voor zijn doeleinden noodzakelijke
dollarinkomsten aan andere landen zou toevloeien. Flet
vreesde bovendien, dat het systeem der automatische
transferabiliteit een verlammende invloed zou uitoefenen
op de ontw’ikkeling van het Europese hahdelsverkeer. Het
belang der Europêse crediteurlanden om ‘de leverancier te vorden van zoveel mogelijk met trekkingsrechten be
taalde producten, zou immers zowel kunnen worden na-
gestreefd langs de weg der exportstimulering als door
middel van importbeperking. Engeland vreesdé, dat het
niet zou kunnen doorgaan met de aankoop van zwakke
Europese producten, indien het daardoor indirect dollars
zou derven.
Engeland meende, dat de multilateralisatie van het
Europese handels- en betalingsverkeer, waarvan het de
urgentie bepleitte, langs andere weg moest worden nage-
streefd. De Europese landen zouden allereerst moeten
trachten onderling tot een grotere vrijheid te geraken.
1-let was op die grond bereid mccle te werken aan een snelle
en veelomvattende liquidatie. van het bilaterale contin-
gentensysteem, voor zover dit tussen de Marshall-landen
toepassing vond. Een en ander zou echter slechts te ver-
wezenlijken zijn, indien aan twed voorwaarden werd rol-
daan. In de eerste plaats zou de Amerikaanse Regering
bereid moeten zijn Engeland te ontslaan van zijn verplich-
tingen uit hoofde van de ,,non-discrimination clause” uit
het Engels-Amerikaanse leningaccoord, aangezien Enge-
land zich niet in staat verklaarde dezelfde vrijheid, die
het met betrekking tot de Europese handel voorstond,
ook ten aanzien van de Verenigde Staten in practijk te
brengen. In de tweede plaats zouden de Marshall-landen
er mede mbeten instemmen, dat de goudclausules in de
bilaterale betalingsaccoorden, die een debiteurland telken-
male dwongen in het Europese verkeer hetzij goud af te
staan hetzij de import drastisch te beperken, werden afge-
schaft. Op déze wijze meende Engeland, dat het mogelijk
zou zijn de Europese samenwerking op korte termijn te
verstevigen, terwijl de Marshall-landen alsdan gezamenlijk
zouden kunnen streven naar reductie van hun dollarlekort.
Het Engelse voorstel stuitte op sterke Belgische tegen-
kanting. België voorzag, dat’ de goederenuitwisseling,
welke zich op basis ‘van het Engelse denkbeeld zou ontwik-kelen, er toé zou leiden, dat België, als de grootste Europese crediteur, ongelimiteerde hoeveelheden sterling zou moeten
opnemen, die krachtens de. door Engeland bepleite af-
schaffing van de goudclausules inconvertibel zouden zijn. 1-let volhardde daarom bij ‘het voorstel een deel der trek-
kingsrechen automatisch transferabel të maken, velk’
voorstel door de E.C.A. werd gesteund. Om aan de Enge)se
verlangens tegemoet te komen verklaarde België’ zich
bereid .ten behoeve van de ontwikkeling vafi het Europese
handelsverkeer aan de
1
belangrijkste debiteurlanden lang-
jarige credietën te verstrekkeï’i. Dit denkbeeld werd aan-
vankelijk door Engeland van de hand gewezen, omdat
hierdoor dollarverlies slechts zou worden uitgesteld en niet
zoü worden vermeden.
Het overleg van de ,Consultative Group” bracht geen
resultaat, ‘evenmin als een verdere_bespreking tussen
Engeland; België, Frankrijk en’E.C.A., die op 23 Juni.te
Brussel werd belegd.
rfoen,de
Ministers op 29 Juni te Parijs
opnieuw bijeenkwamen, geschiedde dit onder de sterke
druk van de politieke itoodzaak om op korte termijn een
uitweg uit de impasse te vinden.-Het was immers duidelijk,
dat het intreden van een verdragloze toestand op het ge-,
bied van het’ inter-Europese betalingsverkeer, op een’
moment, dat in het Amerikaanse Congres de debatten
over de hulpverlening gedurerde liet tweede ,,fiscal year’.’
voortdi.iurden, op de verstrekkers der Marshall-hulp ten
minste een zonderlinge indruk moest maken. –
Inderdaad is men er in geslaagd een compromis tot
stand te brengen, waarvan, Joals reeds werd vermeld, de
details thans nader worden uitgewerkt. ,1-let principiële,
accoord volgt de grote lijnen van het Belgische voorstel,
waarbij men het tenslotte eens is geworden over bedragen
en percentages, die voor alle belanghebbenden aanvaard-
baar bleken.
Van de ten behoeve van het nieuwe Europese betalings-
accoord vast te stellen trekkingsrechten zal 75 pCt onover-
draaglaar en 25 pCt overdraagbaar zijn. De ,,conditional
aid”, die overeenkomt, met het transferabele gedeelte der
trekkingsrechten zal worden toegekend aan de landen,
waarop deze trekkingsrechteri zullen worden ‘uitgeoefend.
1-let accoord wijdt vérvolgens speciale aandacht aan de
positie van België, aangezien het vooral de bijzondere om-
standigheden van dit land waren die het zo moeilijk maak-
ten voor de Europese samenwerking een acceptabele basis
te vinden. De hier bedoelde ‘moeilijkheden spruiten voort uit het feit, dat het Belgische surplus in Europa ‘ongeveer
twee keer zo groot is als het l3eigische tekort op het
Westelijk halfrond. Indien België zijn Marshall-hulp zou
ontvangen op grondslag van het laatstbedoelde deficit,
zoals ten aanzien van de overige deelnemende landen het geval is, zou, indien België de volledige tegenwaarde van
zijn dollarhulp in de vorm van trekkinigsrechten doorgeeft,
voor de helft van zijn Europese’ surplus geen dekking
aanwezig zijn. Teneinde de bezwaren, die hieruit voer het
Europese handelsverkeer voortvloeien te ondervangen, is
overeengekomen, dat België zal worden aanbevolen voor
een Am’eiilcaanse ,,conditional aid” van $ 312,5 mln.
Van dit bedrag.is S 200 mln vereist voor de dekking van
het Belgische tekort met het ‘Westelijk halfrond. Het
restant, vermeerderd n’et den ,credictverlening ad $ 87,5
mln, waartoe België zich bereid heeft verklaard, strekt
tot dekking van het Belgische surplus op Europa, dat
getaxeerd is op $ 400 mln. Voor het geval, dat bovendien
een gedeelte van de door andere landen verleende over-
draagbare trekkingsrechten in België zouden worden aan-
gevend, is overeengelcomen, dat de extra hate, dieBelgië
aan de transferal)iliteit zou kunnen ontlenen, wordt ge-
limiteerd op een maximum bedrag van’ $ 40 mln.
De credieten, die België zal verstrekken, worden ver-
leend pri passu moet de aanwending van de op België
uit te oefenen trekkingsrechten. De credietverlening ge-
schiedt op E.C.A.-voorwaarden; de leningen zullen worden
verdeeld tussen Frankrijk, Nederland en Engeland in ver-
houding tot hun geschatte tekorten op België.
De werking van het accoord zal periodiek door -het
Payments Committee en het Trade Committee worden be-
studeerd. De bedoelde commissies zullen aanbevelingen
kunnen opstellen ter bevordering van de doeleinden van
het accoord. Tot deze doeleinden behoort met name de gezonde expansie ,van de Europese handel; ieder deel-
nemend land heeft de bevoegdheid speciale, gevallen te
signaleren, die -uit dit oogpunt de belangstelling der
O.E.E.C. vei’dienen.
Hoe moet de beoordeling uitvallen, indien men het
bovengeschetste achoord aan een critische beschouwing
onderwerpt? Het stemt uiteraard tot tevredenheid, dat
men een breuk in de Europese samenwerking, die wellicht
het gehele bestaan van de O.E.E.C. op het spel ha gezet,
r’–“w
•
,.
‘$_”
570
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20Juli 1949
.4.
heeft weten te vermijden. De.weg voor een nieuwe beta-
lingsovereenkomst is gebaand, en men zal er, ondanks de
overschrijding van de fatale termijn, naar alle waarschijn-
lijkheid in slagen een stagnatie van het inter-Europese
betalingsverkeer te voorkomen.
Er is in de pers veelvuldig gefilosofe&rd over de vraag,
of’het compromis een overwinning voor Engeland of voor
België betekent. Het antwoord is moeilijk met stelligheid
te geven. Cripps is er in geslagd het dollarrisico, dat.
voor Engeland uit de regeling voortvloeit, binnen redelijke
perken te houd.en; de hardnekkigheid, waarmede hij op
dit pint zijn standpunt heeft verdedigd, wordt voldoende
verklaard door de cijfers, nopens de ontwikkeling ‘van de
Britse goudreserve, zoals die sedert de totstandkoming
van het Parijse .accoord zijn gepubliceerd. Overigens moet
niet uit het oog worden verloren, dat het vergrote aandeel
uit de’Marshall-pot, dat thans aan,Belië toevalt, in min-
dering komt op de bijdragen aan de andere landen, en dat
Engeland zijn deel hierin moet bijdragen. Spaak daaren-
tegen heeft op korte termijn de monetaire positie van zijn land verstevigd en heeft de gegarandeerde afzetmogelijk-
heden van de Belgische export vergroot. Bovendien kan
België de verdere verdeling van de Marshall-pot, waarom-
trent stellig nog strijd zal worden gevoerd, als belangstel-
lend toeschouwer gade slaan. Nederlafld’tenslotte ontleent
aan dit accoord de financieringsiniddelen ter dekking van
zijn verwachte tekort op België tot een bedrag van $140
mln; hoewel de nauwkeurige getallen nog niet vaststaan,
mag worden verwacht, dat ruim S 100 mln zal bestaan
uit’ trekkingrechten en een kleine S 40 mln uit credieten.
Aangezien het werkelijke tekort op basis van het af ,te
sluiten pré-union accoord waarschijnlijk groter zal zijn,
moet over het ontbrekende deel van de dekking tussen
Nederland en België bilateral worden onderhandeld.
Het’ kan derhalve niet worden ontkend, dat er te Parijs
ten slotte resultaten zijn geboekt die op korte termijn voor
het Europese betalingsverkeer van belang zijn. Beschouwt
mende onderhavige problemen echter van iets grotere
afstand, dan blijkt tevens, dat tussen de dieperliggend
tegenstellingen, zoals die in het overleg tot uitdrukking
kamen, geen brug is geslagen. Ondanks de Parijse op-
lossing is het’ internationale monetaire gesprek geenszins
,erstomd en dé moeilijkheden, waarvoor men zich te
Parijs gestelçl zag, blijven ten principale de aandacht op-
eisen. Zoals in de récente economische geschiedeiiis zo
vaak het keval is geweest, is het ook hier de verhouding
t.ussen dollar en sterling, diè aan het actuele monetaire
probleem ten grondslag ligt.
Boven geheel Europa hangt als een donderwolk de
Amerikaanse verklaring, dat op roortzettïng van de
Marshall-hulp na 1 Juli 1952 niet valt te rekenen. Binnen
drie jaar zullen de deelnemende lancleh het stadium moeten
hebben bereikt, waarin zij het zonder verdere dollarhulp
moeten kunnen stellen; het is duidelijk, dat de Europese
samenwerking tot het tot stand brengen van deze situatie
een belangrijke bijdrage zal moeten leveren. Afgezien van
het feit, dat het nieuwe betalingsaccoord tot verinniging
van die samenwerking, indien men de mate van Europese
multiateralisatie als criterium neemt, geen indrukwekken-
de-bijdrage levert, constateert hen het voortbestaan vain
een principieel verschil van inzicht nopens de modaliteiten
dezer samenwerking. België, dat op dit punt het Anieri-
kaanse standpunt voorstaat, bepleit als doelstelling een
algemene convertibiliteit, die mede de dollar omvat.
Engeland daarentegen is van oordeel, dat, gelet op de
fundamentele structuurwij zigingen van de.’belangrijkste
Europese betMingsbalansen, een Europes evenwicht met
het’dollargebied op basis van non-discriminatie voorshands
als en illusie moet worden beschouwd. Het wenst daarom
een blok van ,,soft currency” landen, die in hun onderlinge
verkeer de dollar als betaalmiddel zullen uitschakelen, en
die naar buiten ten opzichte van het dollargebied discrimi-
neren. België is op grond van zijn bijzondere situatie niet
‘bereid aan dit blok mede te werken; het zal echtei niet
in staat zijn zijn bijzondere positie los van Eurdpa in stand’
te houden. Engeland meent derhahçe, dat België zich op
deduur niet tegelijkertijd als een dollarland en als een lid
van het Europese blok kan blijven gedragen. België ,zou
dus ofwel moeten opteren véér Europa met alle gevolgen
van dien, ofwel het zou zich blijvend moeten oriënteren
op het dollargebied, in welk geval de overige Europeselan
;
den zich aan discriminatie ten nadele van België niet
zouden kunnen onttrekken.
De situatie wordt gecompliceerd door de omstandigheid,
dat er in brede kringen twijfel bestaat omtrent de doel-
matigheid, waarmede Engeland zijn interne economische
problemen tot oplossing brengt. Een verdere verwikkeling
spruit voort uit de omstahdigheid, dat in de huidige phase
de ,,sellers market”, waarop het’ economische contrôle-‘
apparaat van vele Europese landenwas ingesteld, in snel
tempo bezig is in zijn tegendeel te verkeren. De tijd is nu
wellicht nog rijp om op een groot gebied tot doorbreking
van het bilateralisme te geraken. Laat men het juiste
tijdstip echter passeren, dan is het gevaar niet denkbeeldig,,
dat de continenten, die aanvankelijk slechts tot taak
hadden de koopwoede van de binnenlandse importeurs in
te tomen, zullen worden bestendigd om de buitenlandse
exporteurs de pas af te snijden. In dat geval behoeft’men
omtrent de verdere mogelijkheden van Europese samen-
werking geen overdreven denkbeelden meer te koesteren.
Het Parijse accoord draagt
,
derhalve in vele opzichten
het karakter van een modus
•
vivendi. Men kan voorlopig
verder, maar de principiële vraagstukken zullen zich blij-
ven aandienen. Een meerdefinitieveoplossing is uitgesteld’
tot het voorjaar van 1950, tenzij de tussentijde bestek-
bepaling, waartoe de O.E.E.C. zich het recht heeft voor-
behouden, tot een snellere ontknopingaanleiding zal geven.
Inmiddels blijven de problemen van de dollar- en de ster-
lingfilosofie op elkander botsen, onverschillig of men spreekt
over de wenselijkheid van devaluatie, over de toelaatbaar-,
heid van het Brits-Argentijnse handelsverdrag of over de
modaliteiten van Benelux.
‘s-Gravenhnge.
Prof. Dr
F.A.G. KEESING.
ECONOMISCH ONDERZOEKINGSWERK
EN ,DE PRACTIJK”.
Hei economisch probleem”.
Economie, aldus is ons geleerd, is die tak van weten
schap, welke zich bezig ‘houdt met het handelen van de
mens, wanneer deze zich in zijn streven naar welvaart ge-
pl
,
atst ziet in die keuzeposities,’ die ,,het economisch
probleem”- kenmerken. /
Om hij zijn welvaartsstreven een zo groot mogelijke
bevrediging te bereiken zal de mens namelijk in twee rich-
tingen moeten kiezen. Allereerst zal hij moeten kiezen
tussen diverse direct – of in de toekomst – beschikbare
mogelijkheden om zijn gevoel van welbehagen te vergroten.
1-lij zal dus die mogelijkheden moeten onderkennen en ze
daarna naar. de mate, waarin zij de geschiktheid voor be-
vrediging van zijn welvaartsstreven bezitten; moeten rang-
schikken alvorens zijn eerste keuze te doèn. Maar in de
tweede plaats zal hij nog een andere keuze moeten doen.
Immers, om die verschillende mogelijkheden te kunnen
realiseren zal hij
bepaalde
welvaartsbevredigingsmiddelen
moeten opofferen. Opofferen, omdat zij slechts eenmaal
verbruikt kunnen ,vorden. Maar bovendien ,,bepaalde”,
omd&t hij voor elke bevredigingsmogelijkheid veelal ver-
schillende bevredigingsmiddelen zal moeten bezigen of
wel van dezelfde bevredigingsniiddelen andere hoeveel-
heden en deze bevredigingsmiddelen ‘veelal productie-
verwant, of ook wel çonsumptieverwant zijn. Om deze
bevredigingsmiddelen te verkrijgen zal hij zich op de een
20 Juli 1949
ECQNOMISCH-S1ATISTISCHE BERICHTEN
571
of andere wijze moeten inspannen of bepaalde .te zijner
beschikking staande bevredigingsmiddelen moeten op-
offeren ter verkrijging Van de hulp van anderen, dan wel
zich het voldoen aan zijn welvaartsverlangen tijdelijk
moeten ontzeggen om daardoor later in groter mate be-
hoeftebevredigingsmiddelen te erlangen.
Ziet hier, in ‘het kort geschetst, de beide reeksen keuze-
posities, die het economisch probleem kenmerken, welke
beide reeksen tot problemen leiden, -die weliswaar op
verschillend terrein liggen, maar elkaar wederzijds sterk be-
ïnvloeden. Enerzijds leidt dit tot analyses van het menselijk
welvaartsstreven, anderzijds tot analyses van het menselijk
productievermogen in de ruimste zin van dat woord opge-
vat. Analyses, die op bëide terreinen de grond leveren
voor daden van organisatie, dus van doeltreffend samen-
werken, bedoeld om de uiteindelijke behoeftehevrediging
van de mens – en uiteraard niet alleen of zelfs niet in
het bijzonder zijn stoffelijke behoeftebevrediging — op
te voeren tot hoger peil.
Economisch onderzoek en ‘ontwikkeling de)- samenleoing.
1-let hierboven geschetste streven naar opvoering van
het péil van’ behoeftebevrediging heeft de basis gelegd voor het ontwikkelen van het technisch kunnen van de –
mens. Reeds van de eerste ontwikkeling af heeft de mens
bewust de voorkeur gegeven aan meer bevredigingsmidde-
len in de toekomst boven geringer bevrediging nu en daar-
om kapitaalgoederen vervaardigd. Terwijl als gevolg van
zijn streven om met de geringste offers het grootste resul-
taat te bereiken zijn technisch kunnen toenam werd de
samenleving door de daarmede gepaard gaande arbeid-
delirg,- gecompliceerder. De invloed van het menselijk
handelen op het lot van zijn medemenen werd groter naar-
mate meer mensen in één organisatie werden betrokken,
naarmate de afstanden tussen de mensen door technische
vindingen (stoommachine, explosiemotor, electriciteitsbe-
nutting, tenslotte straalinotor en atoomenergie) in tijd en
overbruggingsenergie gemeten steeds kleiner worden.Bo-vendien heeft hetzelfde technisch ontwikkelingsproces als
tendentie de optimale groQtte der productie-eenheden
zodanig te doen toenemen, dat het productievermogen
telkens dreigt groter te worden dan – althans de koop-,
krachtige – vraag naar het prodüct.
Weliswaar tracht de menselijke samenleving zich in de
nationale eenheden, waarin zij historisch is georganiseerd,
tot op zékere hoogte te verzetten tegen deze toenemende
interdependentie. Invoerrechten, handelscontingenterin-
gen en laatstçlijk deviezenregimes zijn tot op zekere hoogte
te beschouwen als afweerreacties tegen voor nationale
groepen onaanvaardbare gevolgen van de invloed, die –
anderer handelingen uitoefenen op de nationale welvaart, ja soms zelfs op de structuur van het natioiiale productie-
apparaat. En binnen de nationale groep heeft dit proces
het overheidsingrijpen, daar waar onderlinge, afspraken
tot ordening van produtie en afzet faalden, gestimuleerd.
Deze ontwikkeling heeft de hier eerder’ genoemde ana-
lyses van het menselijk welvartsstreven en van ‘het men-
selijk productievermogen aanmerkelijk moeilijker gemaakt.
Niet alleen, dat de keiinis van heteconomisch handelen
van de m’ns geografisch een aanmerkelijk groter terrein
moet bestijken als gevofg van de genoemde afstandsver-
korting, maar ook is het aantal onderlinge beïn4oedingen
veelvuldiger en de mate ‘vân de onderling uitgeoefende
invloed veel moeilijker waarneembaar en zeker meet-
baar.
Economisch onderzoekingswerk heeft zich dientenge-
volge evenals natuurwetenschappelijke en technische on-
derzoekingsarbeid tot een afzonderlijk vak ontwikkeld, dat
men niet meer met vrucht en met voldoende kans op het bereiken van aanvaardbare uitkomsten ‘naast ander werk
‘kan, verrichten. Ook op dit gebied heeft de specialisatie
haar intrede gedaan. ‘ ‘
Economisch ondei-zoeïcingswerk als specialisatie.
Aan welke eisen moet nu de gespecialiseerde research-
wërker op economisch terrein voldoen? In de eerste plaats
moet hij natuurlijk economist zijn, d.w.z. de theoretische
economie beheersen. Daarnaast moet hij een getraind
statisticus zijn, die iiet alleen in de verschillende statisti-
sche bronnen de weg weet te vinden en met indexcijfers
en andere vergelijkingsmethoden vlot kan werken maar
die’ tevens zich ingewerkt heeft in de samenstelling van
door anderen verzamelde en gepubliceerde cijferreeksen.
Een iegelijk, die op dit gebied gewerkt heeft, weet welke
gevaren verborgen- liggen in het trekken van conclusies
uit cijferreeksen, elders verzameld, als men zich niet vooraf
grondig heeft verdiept in samenstelling en draagwijdte,
methoden van gernicldelden-bepaling en andere aspecten
van het gebruikte materiaal. ‘ –
Bovendien zal hij, die zich op dit gebied beweegt, de
wiskundige methoden om cijfermateriaal van grote Omvang
te hanteren,, zelve moeten beheersen. Zonder deze kennis
trekt men zo licht conclusies, die geen stand houden tegen-
over de realiteit. Vooral tegenwoordig, nu overheidsin-
grijpen en internationale marktafspraken zo vaak hun in-
vloed op de gepubliceerde cijfet-s uitoefenen. Men moet die
invloed kunnen elimineren, wil men de onder de verschijn-
selen liggende economische krachten leren kennen.
Naast deze bekwaamheden moet van de werker op het
terrein van het economisch onderzoekingswerk worden
geëist, dat hij ook de bedrijfseconomie tot zijn studieterrein’
heef t gemaakt. Wie de kostprijstechnisohe consequenties
van bepaalde verschijnselen niet kan doorgronden, wie
de gevolgen uit een oogpunt van financiering niet kan
herkennen en eventueel voorzien, wie de verschijnselen
van integratie en differentiatie in de productie niet kan
opmerken en hun consequenties voorzeggen; h)j zal als
researchwerker niet slagen. Ook de historische ontwikke-
lingstendentiei in de sanienleving zal hij op hun waarde
moeten kunnen schatten, zowel in zijn omgeving als elders.
Economische geschiedenis en economischti aardrijkskunde
zullen hem tot vdorbereiding van zijn taak tot eigen
denkterrein moeten’ zijn geworden. Daarenboveii zal hem de techniek v’an moderne archief-
systemen en tot op zekere hoogte zelfs die van inrichten
‘en hanteren van administratieve organisaties niet vrdemd
moeten zijn. –
Maar bovenal zal hij in’ zijn oordeel striit objectief
moeten zijn en niet te beïnvloeden in de een of andere
bepaalde richting, waar het de weergave betreft van de
feitelijkheden en tendenties,die hij als gvolg van zijn
onderzoek heeft waargenomen en vastgesteld. Dat eist
karakterkracht. Op de terreinen, waarover zijn onderzoek
zich uitstrekt, vindt men veel ,,vishful thinking”. Als zijn
onderzoek de basisgegevens moet opleveren voor het door
de een of andere overheidsinstantie te voeren beleid in
de toekomst is dat politiek getinte ,,wishful thinking”.
Men wil dan ‘de te nemen maatregelen zo gaarne doen
samenvallen met het politieke prograrnma waarmede men
zich heeft geconformeerd. Als men overtuigd is van de
juistheid der principes, die ,,in the long run” de samen:
leving tot een ideale zullen doen uitgroeien, dan is het
moeilijk, ook al heeft men de feiten in de hand, te beslissen,
dat op korte termijn het te volgen beleid beter van de
langzicht-politiek kan afwijken. In de sector van hetbe-
drijfsleven, waar men mogelijk meer nuchterheid zou
verwachten, komen neigingen om bepaalde situaties
,,wishful” te interpreteren evenzeer voor. 1-let meest uiter-
aafd als men door een niet volkomen objectieve interpre-
tatie het gevoerde beleid in het verleden in een gunstiger
daglicht ziet verschijnen. Dus uit zelfverdediging en recht-
vaardiging van in het verleden genonien beslissingen.
Maar toch ook wel uit een geestestoestand, waarin men
met alle geweld de voorliggende situatie zodanig wil inter-
preteren,dat zij past in het ontwikkelingsschema van het
eigen bedrijf, waarmede men zich heeft vertrouwd gemaakt.
–
572
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Juli 1949
Organisatievorm van economisch onderzoekingswerk
Waar vindt men het schaap. met vijf polen, dat hier-
boven is geschetst? Waar is de man, die naast zo’n bijna
bovenmenselijk groo t.terrein van kennis en bekwaam heid
bovendien nog de karaktereigenschappen heeft, die de
researchwerker zijn objectief oordeel moeten kunnen
doen vellen? .
Het antwoord ligt voor de hand. Zo’n enkeÏing bestaat
niet. 1-her is samenwerking in een goed team de oplossing
en is economische zelfstandigheid voorwaarde voor de ge-
eiste objectiviteit. Onafhankelijke deskundigheid zijn de
voorwaarden, waaraan voldaan moet worden wil men met
een grote mate van zekerheid tot oordeelvellingen komen,
die voor de gemeenschap waardevol zijn.
1-Jet zijn overwegingen van deze aard geweest, clie in
de oorlogsjaren curatoren en directeuren van liet Neder-
landsch Economisch Instituut deden besluiten, een weg
in te slaan, die vdordien door hen niet betreden was: het
aanvarden van researchopdrachten van Overheid of be-
drijfsleven tegen betaling. Zij meenden terecht, dat door
hen, tezamen met de diverse hoogleraren der Nederland-
sche Economische 1-loogeschool het palet van kennis en
bekwaamheid, de arbeidsorganisatie en de voorwaarden
voor een strict objectief oordeel konden worden gegeven,
die hierboveji als-essentieel voor dit werk werden geschetst.
De ervaring van de na-oorlogse jaren heeft hen in het
gelijk gesteld. Van verschillende zijden zijn opdrachten
van de meest uit.eenlopende aard aan het N.E.I. gegeven.
Traagstjkken van zuiver nationaal, maar evenzeer van
internationaal karakter werden behandeld. Zowel clocu-
mertatiewei-k, als zuiver interpretatieve onderzoekinger
werden verricht. En daarbij bleek – hoe kan het ook
anders – hoe buitengew’oon bevruchtend de geschapen
wisselwerking tussen theorie en practijk voor beide ge-
bieden van het menselijk denken is. Moge het N.E.I. op de
ingeslagen weg met succes voortwerken, zich hewust zijn
van de grote verantwoordelijkheid, die dit werk met zich
brengt en steeds erop bedacht zijn, dat objectiviteit en
zuiverheid van oordeel wezensvoorwaarde is voor eeh
goede taakvervulling op dit terrein.
i1.0.
BETEKENIS VAN HET ECONOMISCH
ONDERZOEK VOOR HET BEDRiJFSLEVEN.
Inleiding.
Vergelijkt men de tegenwoordige situatie met die vooi
20 jaren, toen het Nederlandsch Economisch Instituut werd opgericht, dan is het opmerkelijk welk een grote
vlucht het economisch onderzoek zowel binnen als buiten
het bedrijfsleyen heeft genomen. Meer en meer heeft binnen
het bedrijfsleven de gedachte, dat het bedrijfsbeheer niet
op traditionele of speculatidve grondslagen, maar op de
resultaten der economische wetenschap gebaseerd dient
te zijn, veld gewonnen. Toch zijn er ook thans nog een
groot
5
aantal bedrijven, en niet alleen in de categorie der kleïn- en middelbedrijven, waar deze nieuwe gedchten’ nauwelijks voet aan de grond hebben kunnen krijgen en
waar een te eenzijdige gerichtheid bestaat op de technische
functie. 1-let heeft daarom een goede zin zich bij de ge-
legenheid van het 20-jarig bestaan van – het N.E.I. te
bezinnen op de betekenis van het economisch ‘onderzoek voor het bedrijfsleven.
Wij zouden in dit verband het economisch onderzoek
willen typeren als het bewerken, analyseren en inter-
pretereri van beschikbare economische en bedrijfs-
economische gegevens in de ruimste zin als grondslag.
voor het beleid.
Principieel is dus de gerichtheid op het toekomstig
beleid; ook wanneer gegevehs uit het verleden onderwerp
van studie zijn, gebeurt dit vrijwel steeds met het doel
het heden beter te verstaan en zodoende een grondslag
te verkrijgen voor het toekomstig handelen. Het vér-
zamelen van gegevens wordt dus niet tot het economisch
onderzoek gerekend; daarentegen kunnen de vragen, welke
ggevens en volgens welke methode deze verzameld
zullen worden, weer voorwerp van economisch onder-
zoek zijn.
Van het bedrijf uit gezien kan men nu onderscheiden
tussen de externe factoren en interne factoren, welke
voorwerp ‘van economisch ,onderzoek kunnen zijn. De
externe factoren behoren voor het grootste deel tot het
terrein der algemeneleer der economie,,de interne factoren
vallen vrijwel samen
,
met het object der bedrijfseconomie.
-Wij stellen dns voor, beide groepen van factoren min
of meër in vogelvlucht de revue te doen passeren en daarbij
dan tevens na te gaan, welke organen practisch deze
verschillende on derzoekingsgebieden bewerken.
De externe factoren. –
Als eerste fact9r zouden we hier willen noemen de
economische structuurontwikkeling. De betekenis van deze
-factor zal te groter zijn, naarmate de technische levensduur
der installaties langer is. De economische geschiedenis is
vol van voorbeelden, die aantonen dat men de wijzigingen
in de economische structi.iur niet of te laat inzag. Er ligt
hier, en met name in onze tijd, nog een groot terrein
.van economisch onderzoek, waarbij erkend moet worden,
dat de aard van het onderwerp een zekere speculatieve
inslag in de beschouwingen onvermijdelijk maakt. Ander-
zijds mag ook niet worden vergeten, dat de economische structuur tot op zekere hoogte mede door ons eigen han-
delen wordt bepaald. –
Dan komt in de tweede plaats de conjunctuur, zowel
de algemene conjunctuur als de conjunctuur yan be-
paalde branches en landen of streken. Bijkans alle
beslissingen in het bedrijf ‘orden mede door de conjunc-
tuur bepaald. We noemen slechts de inveteringen, de
samenstelling der productie, de voorraadpolitiek, de
prijspolitiek met betrekking tot de eigen producten. Daar
het beleid steeds op de toekomst is gericht, is vooral de
conjunctuurprognose van bijzonder groot belang, doch
ook de conjunctuurdiagnoscf heeft aanzienlijke betekenis.
T-let moet helaas worden gezegd, dat, met alle waardering
voor de ontwikkeling der conjunctuurtheorie, het bedrijfs-
leven juist op dit terrein nog maar weinig houvast heeft
aan de resultaten van het economisch onderzoek. Weliswaar
moet tot verontschuldging van het economisch onderzoek
worden gezegd, dat de concrete economische situatie zo verward is, dat conjunctuurdiagnose een zeer hachelijke
zaak is, om van prognose maar geheel te zwijgen. De phase,
waarin wij thans weer verkereii,’ demonstreert echter
duidelijk wat het gevolg hiervan voor het bedrijfsleven
is, nl. onzekerheid en angst, met als gevolg foutieve
beslissingen, die vaak conjunctuurverscherpend zullen
werken.
Onder de externe factoren zouden wij ook de analyse
van de inkoopmarkten en verkoopmarkten willen rekenen
als grondslag voor het commerciöle beleid. -De analyse
van de inkoopmarkten, met name het prijsbeloop, zal
nog aan bètekenis toenemen, wanneer het eenmaal mo-
gelijk zal zijn de vervangingsw’aarde-theorie ten volle toe
te passen. Bijzondere gevallen van deiè rnarktanalysê
zijn nog de arbeidsmarkt (met name hij nieuw op te richten
bedrijven of expansie van
•
bestaande) en de geld- en
kapitaalmarkt (eveneens in dezelfde gevallen als bij de
arbeidsmai-kt genoemd, voorts bij bedrijven met een
fluctuerende vermogensbehoefte).
Tenslotte mag in deze opsomming van externe factoren,
welke niet de pretentie heeft van volledig te zijn, de
monetaire situatie niet worden vergeten. liet behoeft
wel geen betoog, iiet name in onze dagen, welke grote
belangen voor het bedrijfsleven hier steeds
01)
het spel
staan en welke betekenis daarom ook het economisch
onderzoek op dit gebied heeft.
20 Juli 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICH1EN
573
Beiet men de verschillende aspecten van dit e’conomisch
onderzoek naar de externe factoren, dan blijkt, dat eèn
groot deel dezer onderzoekingén voor het bedrijfsleven
in zijn geheel van betekenis is. Het is daarom een kwestie
van doelmatigheid dit onderzoek zoveel mogelijk centraal
te doen uitvoeren; mits de deskundigheid en de objec-
tiviteit daarbij gewaarborgd zijn. –
Zo vinden we in Nederland op dit terrein het Centraal
Bureau voor de Statistiek en in het bijzonder het N.E.I.
Bewoog zich dit laatste aanvankelijk – afgezien van de
speciale studies in de zgn. publicaties – op het gebied
van algemene conjunctuurstudie, gedifferentieerd naar
landen, gedurende de laatste jaren heeft het werk der bij zondere opdrachten zich aanmerkelijk uitgebreid.
Zowel incidentele studies (bijv. bepaalde structuurstudies)
als regelmatige verzameling van gegevens, die voor een
bepaald be’drijf van belang zijn, maken deel uit van het
programma. Slechts de grote bedrijven zullen over het
algemeen dit externe onderzoek door eigen krachten
kunnen laten vei’richten. Een uitzondering moet wellicht
worden gemaakt voor de marktanalyse in engere zin,
welke, gez,ien het vertrouwelijk karakter en de •êreiste
detailkennis, vaak in eigen handen zal worden gehouden.
– Naast (leze algemene organen kunnen op dit gebied
•
voor bepaalde onderdelen van het bedrijfsleven de bij-
zondere .instititen van bepaalde branches werkzaam zijn
(bijv. middenstand, textielindustrie, verkeerswezen). Voorts
bewegen zih op dit gebied de researchafdelingen der grote
hafiken, de financiële pers (speciale dag- en weekbladen
als ,,E.-S.B.”, doch ook de financiële rubrieken der dag-
bladen).
Een der grootste voordelen van instituten als het N.E.T.
ligt o.i. in het feit, dat zij, werkend met een jonge weten-schappelijke staf, de recente ontwikkeling van de econo-
mische theorie, ton vo]]e in hun onderzoek kunnen’
• verwerken. T-Jet is vaak het bezwaar van de hedrijfsman,
dat hij, ook al is hij economisch geschoold, theoretisch
niet meer ,,up to date” is. Dit geldt met name ten aanzien
van de algemene leer der economie.
De interne facto,’en.
T-Jet onderzoek naar de interne factoren omvat in prin-
cipe het gehele object van de bedrijfsiruishoudkunde. Dit
is een zeer omvangrijk terrein; om id dit ai’tikel er toch
enige orde in te scheppen, willen wij ons aansluiten bij
de gebruikelijke driedeling in intei’ne organisatie, kostprijs-
calculatie en financiering.
liet terrein van de interne Organisatie omvat, ,ruim
gesteld, weer een groot aantal sub-gebieden, zoals: opbouw
van de Organisatie in engei’e zin, kwantitatieve en kwa-
litatieve analyse van de arbeid, heloningsstelsels (premie-
systemen, merit-rating, werkclassificatie) enz.Wij zijn hier
op omstreden gebied; sommigen menen, dat dit gebied
ten dele ‘onder de techniek en niet onder de economie behoort. Met erkenning van het feit, dat op dit gebied
bepaalde technieken worden toegepast, welke als zodanig
niet tot het gebied der bedrijfseconomie behoren, is o.i.
toch de gemeenschappelijk typisch bedi’ijfseconomische
problematiek van al de vraagstukken op dit terrein on-
miskenbaar. Wel moet worden erkend, dat veel van het-
geen op dit -gebied reeds bereikt is, zijn juiste plaats in
cle tôtaliteït der bedrijfseconomie nog niet heeft gevonden
en daar vaak, gezien het experimentele karakter, ook nog
niet aan toe is. Zien wij goed, •dan zal de ontwikkeling juist op dit gebied in de komende jaren verrassend zijn.
Dc grote betekenis van het economisch onderzoek op
deze teri’einen behoeft wel nauwelijks nadere toelichting.
De efficiency van de oi’ganisatie raakt direct de kern
van de doelstelling van het gehele bedrijf; hetzelfde geldt
voor de arbeidsanalyse en de studie van de •heloningsstel-
sels. Bovendien zijn deze onderwerpen ook van groot
belang voor de mate van ,,pleziei’ in het werk” der werkers
in het bedrijf.
• Het terrein van de kostprijsberekening hangt ten nauw-
ste samen met het inkomensstreven. T-Jet economisch
onderzoek op dit gebied omvat o.a. het ontwerpen van
de juiste calculatieschema’s, vaststellen van kosten-
standaards, welke met de werkelijke uitgaven worden
‘vergeleken, rentabiliteitsberekeningen voor diverse samen-
stellingen ‘van het productieprogramma, rentabiliteïts-,
berekeningen voor nieuwe investeringen, bedrijfsverge-
lijkend onderzoek op het gebied van de kostprijs, enz.
Gemeenschappelijk, in al deze onderzoekingei is de ge-
dachte, dat men zo exact mogelijk wil zien wat men ge-
daan heeft of wat de gevolgen zullen zijn van hetgeen
men van plan is te doen. Op de duur ontwikkelt zich dit,
zoals in de verschillende budgetteringssystemen, in het
stellen van bepaalde taken en het vergelijken van de
werkelijk bereikte resultateri met die taken. Juist in de
interpretatie der hierbij eventueel optredende verschillen
ligt weer een vruchtbaar terrein voor economisch onder-
zoek.
De betekenis van het’ economisch onderzoek op het -.
terrein van de juiste financiering der bedrijven behoeft
wel nauwelijks toelichting. Historisch bezien is dit het
terrein waar de gedachte van systematisch economisch
onderzoek in het bedrijfsleven zich het eerste kon ont-
wikkelen. •
Wanneer we ons nu de vraag stellen, w’elke organen
deze onderdelen van het bedrijfseconomisch onderzoek
verrichten, dan is het verrassend te zien, hoe het onderzoek
naar deze interne factoren voor een aanzienlijk deel door
afzonderlijke’ organen gebeurt en slechts ten dele door
de organen binnen de’bedrijven.
Het onderzoek betreffende de financiering kwam en
komt voor een groot deel voor rekening van de bij
de bedrijven geïnteresseerde bankinstellingen; ook de
accountant treedt hier, vooral bij de kleinere bedrijven,
vaak als raadsman op.
Het zijn alechts de grote bedrijven, die zich specialisten
op financieringsgebied kunnen permitteren, de addere
zullen gewoonlijk een beroep op de specialisten buiten
het bedrijf moeten doen. Dit houdt verband met het feit,
dat voor de grote meerderheid der bedrijven de grote,
financieringsproblemen slechts incidenteel optreden.
Het studieterreih de” interne organisatie ligt, althans
in Nederland, nog vrij’vel geheel Voor rekening van de
zich daarop gespecialiseerd hebbende efficiencyhui’eaux.
Dit is een logisch gevolg van het feit, dat de studie op
dit gebied nog in menig opzicht in het stCdium van het
experiment verkeert en dat als gevolg daarvan godde
opleidingsmogelijkheden, noch voor hoger, noch voor
middelbaar ‘personeel.bestaan. De grote behoefte aan de
diensten van de genoemde bui’eaux en hun beperkte
capaciteit dwingen thans wel tot thaatregelen, die tot
een sneller verspreiding van de kennis
01)
dit gebied voe-
ren. De ontwikkeling gaat in dit verband momenteel
in twee richtingen. Enerzijds het, collectieve efficiency-
onder
ti
zoek voor gehele bedrijfstakken of groepe van
ondernemingen, waarbij alle aangesloten bedrijven tege-
lijkertijd profiteren (inderdaad efficiency bij het efficiency-
onderzoek!) en anderzijds de opleiding van specialisten op dit gebied, ‘welke in de bedrijven zich geheel aan dit
werk wijden. Het nieuwe opgerichte Instituut voor On-
derzoek en Voorlichting is met nane’in deze twee ,’ich-
tingen w’erkzaan.
De vraagstukken op het teri’ein van de kostprijs worden
daarentegen weer in de meeste gevallen door de organen
binnen de bedrijven bestudeerd, al gebeurde dit vaak
en gebeurt dit dikwijls nog op een wetenschappelijk niet
verantwooi’de wijze. De goede stand van het hoger onder-
wijs op dit gebied in Nederland en de verblijdende ver-
betering gedurende de laatste jaren in de opleiding van
het middélbaar administratief personeel scheppen op dit
gebied echter grote mogelijkheden. Het werk van speciale’
instituten, zoals bijv. het Institut voor de Middenstand
niag hier zeker niet worden vergeien, met name voor het
bedrijfsvergelijkend onderzoek.
Sainentting.
• Wij stelden aan het begin yan dit artikel, dat het eco-
nomisch onderzoek’ binnen- en buiten de bedrijven de
laatste 20 jaren een grote vlucht heeft genomen. Men
magzelfs wel zeggen, dat in ‘West-Europa reeds na de
eerte wereldoorlog deze ontwikkeling is begonnen. Nu
wij de verschillende aspecten van dit onderzoek verder
hebben belicht, mag tot besluit zeker de vraag naar de
oorzaak ,van deze grcite uitbreiding van het economisch
onderzoek voor het bedrijfsleven worden gesteld.
Er zal wellicht hier en ,daar de neiging bestaan een
verband te leggen met de ontwikkeling van ‘een vrije
economie naar een in meer of mindere mate geleide eco-
nomie. Op koi’te termijn zal men in verschillende gevallen
wel zulk een verband kunnen signaleren, maar op lange
termijn betekent ‘geleide economie toch steeds een ver-
schuiving van de-beslissingen (en dus van het economisch
onderzoek) van het bedrijfsleven naar de. Overheid.
Trouwens het feit, dat het economisch onderzoek in het
bedrijfsleven in het land van de ,,free enterprise” over
het algemeen Europa aanzienlijk voor is en het feit,
dat de gesignaleerde ontwikkeling reeds lang begon voor
men nog aan geleidr economie dacht, wijzen er wel op,
dat er andere, fundamenteler, factoren in het spel zijn.
Dat zijn er naar onze mening voornamelijk twee.
De eeste is de ontwikkeling van de economische en
bedrijfseconomische wetenschap, hetzij door ç.Ie weten-
schappelijke instituten, hetzij van de practijk uit. Wij
denken bijdit laatste vooral aan de wijze, waarop de
wetenschappelijke bedrijfsorganisatie’ zich in de Ver-
enigde -Staten, heeft ontwikkeld. De aldus verworven
kennis en inzichten werken gaandeweg verder door in
het gehele bedrijfsleven, zij het ook gewoonlijk met een
flinke vertraging.
De tweede. oorzaak is het steeds toenemende streven
van de Westerse mens naar steeds groter welvaart in
materiële zin. Men mag over het ethisch aspect van dit
streven denken wat men wil, het feit is er en bepaalt het
handelen van de overgrote meerderheid der. economische
sukjecten en dus ook der bedrijven. Voor Europa komt daar nog de harde noodzaak bij de grote schade van de
wereldoorlogen te, herstellen.
Het toegenomen systematisch economisch onderzoek
voor het bedrijfsleven zal op zijn beurt weer oorzaak
van geheel flieuwe ontwikkelingen worden. We denken
daarbij aan de mogelijke gevolgen voor het conjunctuur-
beloop, de arbeidsmarkten, de inkomensverdeling, om
slechts enige mogelijkheden ite noemen. De verdere be-
handeling daarvan gaat echter buiten het kader van
dit artikel.
A. PARENT.
OPLEIDING VAN
RESEARCH-WERKERS.
De twintig jaren, die verlopen zijif sedert de oprichting
van het Nederlandsch Economisch Instituut zijn geken-merkt door een gtote ontwikkeling van de economische
research in ons land in universitâire instellingen, regerings-
bureaux, particuliere research-instellingen en het bedrijfs-
leven. In deze ontwikkeling heeft het N.E.I. pionierswerk
vérricht. En wel in tweeërlei cfpzicht. In de eerste tien jaren
van zijn bestaan is het zowel opleidingsinstituut voor
research-werkers als ralearch-instituut géweest. Immers,
bij zijn oprichting waren er in Nederland slechts enkele
research-economisten. De ontplooiing van de werkzaâm-
heden van het lnstituutverd in de eerste tien jaren voort-
durend geremd door het vertrek van medewerkers, die op
het Instituut. waren geschoold en elders een nieuw en
interessant arbeidsterrein vonden. Telkens moesten nieuwe
medewerkers worden aangetrokken, diè, nadat zij een
volledige of gedeeltelijke training hadden ontvangen, ver-
‘dwenen en hun kennis en ervaring in dienst stelden van
de Regering en,het bedrijfsleven.
1-loewel dit gebrek aan stabiliteit voor de research-werk-
zaamheden van het Instituut een nadeel is geweeèt, heeft
het in die jaren een functie verricht’welke voor de ont-
wikkeling vati de economische research in ons land van
een betekenis is geweest, velke m.i. ‘verre uitgaat boven
de waarneembare resultaten in de vorm van publicaties
enz. Voor zoverre een vergelijking mQgelijk is, volgt ons
land in de wereld in relatieve zin; wellicht de Verenigde
Staten, het land, dat – daarover bestaat geen.twijfel –
op dit gebied aan de spits staat. Voor een belangrijk deel
is dit toe te schrijven aan het baanbrekende werk, dat
in het Centraal Bureau voor de Statistiek onder leiding
van Prof. Tinbergen is verricht.
Deze gunstige positie moet een aarsporing zijn tot ver-
‘dere ontplooiing. Voor zoverre’wij op een afstand tot een
beoordeling in staat zijn, zijn voor de naaste toekomst drie
dingen noodzakelijk. In de eerste plaats is een verbreding
van de economische research gewenst. Op allerlei gebied
ligt voor research-werkers nog onontgonnen terrein
1).’
Ten dele is dit toe te schrijven aan de onbekendheid vaii de
mogelijkheden van economische researh,—speciaal ook
voor het bedrijfsleven, ten dele aan een tekort aan ge-
schoolde krachten.
Dit tekort enerzijds, de grote leemte welke in het ond’r-
zoekingswerk nog bestaat anderzijds, moeten een aan-
sporing zijn tot coördinatié en sameMverking op dit gebied. Een verdére uitbreiding van het economisch onderzoekings-
werk brengt het gevaar van het verrichten van dubbel
werk met zich en dit behoort onder alle omstandigheden
te worden voorkomen. . /
liet tekort aan geschoolde krachten brengt ons tevens
tot ons onderwerp, de opleiding van research-werkers.
De economische wetenschap omvat drie delen: de theore-
tische, de toegepaste en de beschrijvende economie. De
scheidingtussen deze delefi is niet een lijn, maar een gebied.
Het wordt bepaald door het verschil in kwaliteiten, dat
voor elk van deze gebieden nodig is. De theorie eist volgens
Eicken rationeel denken, analyse en het werken met denk-
schema’s; het onderzoek van de werkelijkheid – dit is
het eigenlijke terrein van de toegepaste economie – eist
vooral waarneming, intuïtie, synthese en wij mogen eraan
toevoegen speurzin, een constructief talent en een zekere
kunst.
Deze kwaliteiten brengen in het merendeel van de ge-
vallen een scheiding teweeg mde economische wetenschap.
Vindt men een combinatie van al of een deel van deze
eigenschappen in één persoon, dan kan ‘daardoor de
wetenschap ir bijzohçlere mate rorden vooruitgebracht.
Isde veel grotere betekenis, die bijv. Keynes vergeleken
met Von Menger en Von Wieser voor de economische
wetenschap heeft gehad, niet gefegen in de genoemde
combinatie van eigenschappen? De studeerkamer-geleerde,
die nooit in aanraking is gekomen met de praktijk, kan
op het eigenlijke gebied van de toegepaste economie niet
werkzaam zijn, ten hoogste in het randgebied.
Hetzelfde geldt tot op zekere hoogte voor het gebruik van statistisch materiaal. Een goed begrip van de kwali-
tatieve achtergrond van het kwantitatieve materiaal is
een vereiste om dit materiaal verstandig te gebruiken en
te interpreteren. Aan de andere kant moet de research-
werker, wil hij zijn taak naar behoren vervullen, een gron-
dige kennis van de theorie bezitten. De feiten zelf leren
niets; zij krijgen eerst door de hantering van de dejkinstru-
meniteh relief. Hier ligt de,grote betekenis van het ecbno-
misch onderoekingswerk. Research is, eeMioudigomschre-
1) Daarbij denk ik aan’ de
zo
gewenste sameiwerking met
andere sociale wcte.nchappen, waarop ik reeds vroeger de aan-
dacht heb gevestigd.
r
574
ECONOMISCH..STATISTISCHE BERICHTEN
20 Juli 1949
V17
-,
—
r
1
/
7
.
20 Juli 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
575
ven, een methode on problemen te bestuderen, wier op-
lossing geheel of gedeeltelijk wordt ontleend aan feiten.
Het verzamelen van feiten is voor de oplossing van econo-
mische vraagstukken een vereiste, maar het is nog geen
research. Eerst het interpreteren van deze feiten met be-
hulp van een theoretisch appâraat is toegepaste weten-
schap.
De onderzoeker “draagt door de toepassing
f
vLn zijn
theoretisch apparaat tot verificatie van de theoi’ie hij. Ja,
kan er. zelfs toe medewerken, dat het theoretisch instru-
ment wordt vervormd of aangevuld omdat de bestaande
theorie niet past op de werkelijkheid. De betekenis van
Keynes op monetair gebied komt in dit verband onwille-keurig in de gedachten.
Naast de verificatie, is de diagnose een belangrijk terrein
van de toegepaste economie. Dit onderdeel is esentieel
voor degenen, die een bepaalde politiek (economische
politiek, bedrijfspolitiek enz.) willen voeren. Want iedere
juiste diagnose bevat de kern van een prognose. 1-let is
echter waarschijnlijk het moeilijkste deel van de toegepaste
wetenschap. Het succes van onderzoekingswerk op dit
gebied is niet alleen afhankelijk van de intelligente selectie
en het geschoolde gebruik van verschillende methoden,
maar ook van een grondige kennis van de feiten en niet
te vergeten van intuïtie. –
Tenslotte behoort tot het terrein der toegepaste econo-
mie de beoordeling van vroegere verschijnselen en maat-
regelen. Dit onderdeel is van belang voor het leien van de fouten, die, met een economische politiek of een bedrijfs-
politiek zijn gemaakt. Deze taak eist weer andere methoden
‘en kwaliteiten van de onderzoeker dan de verificatie en
de diagnose. De -onderzoeker staat achter de feiten en
gebeurtenissen en beschikt over meér gegevens dan degene
die het heden wil verklaren. Deze taak is nauw verwant
met het economisch-historisch onderzoek..
Bovengenoemde opmerkingen, welke ht steeds weer in de economische’ wetenschap terugkerende probleem
van theorie en feiten raken, zouden verder kunnen ,’orden
‘iitgewerkt. Zij tonen echter voldoende aan, dat het onder-
zoekingsterrein zeer uitgebreid is en verder, d.t de op-
leiding van research-werkers niet alleen belangrijk, maar
ook van speciale aard is.
De training voor het onderzoekingswerk op dé hoger
onderwijsinstellingen is ôf onvoldoende ôf ontbreekt geheel.
Dit is toe te schrijven aan het onvoldoende inzicht in de
grote betekenis van goede research-werkers voor het econo-
misch leven van ons land. In dit verband moge met grote
waardering worden herinnerd aan het pionierswerk, dat
de Nederlandsche Economische Hoogeschool op dit gebied
heeft verricht, eerst door de instelling van een studenten-
practicum (tijdens de cursus 1934-’35), dat onder toeicht
staat van medewerkers vn het Nederlandsch Economisch
Instituut en later (1939) door de instelling van een lectoraat
in de methode van het onderzoekingswerk. Ondanks de
vooruitgang, die vergeleken met twintig jaar geleden is
gemaakt — wij denken met name aan het werk van Tin-
bergen – staat de opleiding van research-werker.nog in
het begin. –
De kwestie van recrutering en selectie’ van studenten
die onderzoekingswerk als levenstaak ambiëren is belang-
rijk. Onderzoekingswerk als zodanig behoort een onderdeel
van het economisch onderwijs te vormen. De opleiding
tot een geschoold werker duurt echter vrij lang. Daardoor
moeten de beschikbare krachten niet worden verspild dooi
een opleiding in een richting, welke op teleurstelling uit-
loopt. De opleiding tot research-werker eist meer tijd van
de docent dan de algemene oplëiding tot econonist Weinig docenten, indien zij daartoe de bekwaamheid bezitten, zijn
onder de huidige omstandigheden in staat de studenten
een grondige training in het onderzoekingswerk te geven.
Dit is slechts mogelijk door deelneming in goed opgezette
projecten, welke worden geleid döor docenten, die voldoen-
de faciliteiten .te hunier beschikking ‘hebben. Bovendien
is dit soort van opleiding heel wat tijdrovender en daardöor
duurder dan ‘het luisteren naar voordrachten. Een derge-
lijke opleiding is al jaren lang. in de vorm van laboratoria
ingeburgerd in de natuurwetenschappen; zij ontbreekt
echter in de sociale wetenschappen. Ligt hierin soms een
van de oorzaken van de veel geuite klacht, dat de vooruit-
gang van de sociale wetenschappn bij die van de natuur-
wetenschappen ten achter is gebleven? Vergelijkt men de
kosten van het hoger onderwijs in de socialê wetenschappen
met’ die in de natuurwetenschappen, niet alleen in Neder-
land maar ook in de Verenigde Staten, dan springt dé
achteruitstelling van de sociale wetenschappen duidelijk
in het oog.
De vraag rijst derhalvé, hoe de opleiding tot research-
werkers ditnt te worden georganiseerd. Dit is een vraag,
die zonder kennis van de allerjongste ontwikkeling van
de hoger onderwijsinstellingen in Nederland niet te be-
antw’oorden is. In het algemeen kan men het als volgt
stellen. De ontwikkeling op dit gebied moet niet afhangen
van het toevallige aanbod van een aantal eèonomisten, die
in economisch onderzoekingswerk uithlinken, ondanks het
ontbreken van een opleiding in de hoger onderwijsinstel-
lingen. Volledigheidshalve moet er op worden gewezen,
dat sommige docenten door de aard van hun onderwijs op
dit gebied eveneens een waardevolle bijdrage leveren. Deze
bijdrage beperkt zich meestal tot een bepaald onderdeel
en ligt niet in het leerrooster vast. Daarom moet het
onderwijs in dit ‘vak worden georganiseerd. Onderricht
moet worden gegeven in de beginselen en methoden van
het onderzoekingswerk, hetgeen meer inhoudt dan alleen
kennis van -statistische methoden. Daarnaast moeten de
studenten ervaring opdoen. in de toepassing van deze be-
ginselen en methoden.
1-Jet economisch onderzoekingswrk kent perioden van
vooruitgang en stilstand. Verbetering van begrippen en
van de analytische instrumenten, evenals nieuwe en betere
statistische methoden vei’breden en verdiepen het econo,-
misch onderzoekingswerk. Door deze vooruitgang moeten
vaak vroegere studies of meningen worden herzien, hetgeen
ons echter niet behoeft te weerhouden dit ierk te verrich-
ten. Een onvoldoende analyse is vaak beter dan geen ana-
lyse. Dit aspect van het.onderzoekingswerk moet ook in
het onderwijs volledig tot zijn recht komen teneinde de
ovei’schatting van de resultaten van research-studies te
voorkomen.
Bij het onderwijs in research-methoden en -techniek
moet duidelijk-naar voren komen, dat research een zekere
mate van originaliteit vereist. War research is pioniers-
werk, het uitdenken van nieuwe wegen en methoden.
Goede research-studies behoren in het onderwijs als illustra-
tiemateriaal te worden gebruikt. Het is daarom van belang dergelijk materiaal voor onderwijsdoeleinden te verzame-
len. Veel waardevol studiemateriaal van niet vertrouwe-lijke aard verdwijnt helaas in archieven.
De onderzoekingsinstituten ‘kunnen in de opleiding tot
i’esearch-werkers slechts een bescheiden rol vervullen,
tenzij zij tegelijkertijd als onderwijsinstellingen fungeren.
Dan zijn zij echter een verlengstuk van een hoger onderwijs-
instelling. De betekenis van deze instituten ligt vooral in
de nauwe aanraking met de wetenschap. Daardoor blijven
deze instellingen van de vooruitgang van de weten-
schap op de hoogte. Dit is, èn voor de research èn
voor de w’etenschap van eminente betekenis. Immers,
de economisten in de praktijk’ kunnen door hun da-
gelijks werk de vooruitgang van de economische weten-. schap niet meer bijhouden. Zij werken mee’stal nog met
oude denkinstruménten als zich reeds nieuwe hebben
gevormd.
s
Economisch onderzoekingswerk van eenvoudige aard
zou uit ëen bepaald oogpunt voor alle doctoraal studenten
gewenst zijn. Een deel van de studenten wordt zich tijdens de studie niet voldoende bewust van de gecompliceerdheid
van het economisch leven. Het bezit van een gevarieerd-
576
,
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHfEN
20 Juli 1949
heid van analytische instrumenten, hoe belangrijk dit
ook is, geeft hen weinig zolang zij niet in staat zijn dit
instrumentarium te gebruiken. De toepassing van de ver-
kregen kennis opent vaak voor de student een geheel nieuw
terrein van gedachten, discussie en onderzoek. 1-let ver-
diept zijn inzicht en behoedt hem bovendien voor een
mogelijke overschatting van zijn kunnen. Tenslotte is de
kennis van eenvoudige methoden van onderzoekingswerk
van groot belang voor allerlei werkzaamheden, waarvoor
velen later in de praktijk komen’ te staan.
De economische wetenchap wordt niet beoefend om
intellectuele training te verwerven. Zij moet iets briikbaars
leveren voor het algemeen helang, Overheid en bedrijfs-
leven. In de laatste tvintig jaar zijn in Nederland theorie
en practijk meer naar elkaar gegroeid, maar er is van beide
kanten nog veel te doen. Daartoe kan de systematische en
grondie 6pleiding van research-werkers in hoge mate
bijdragen. Wij zijn er van overtuigd, dat research-econo-
misten; waaronder zich ook een (verdere) specialisatie zal
voltrekken, hun bruikbaarheid in Nederland hebben be-
wezen en dat de behoefte aan deze econornisten hoe langer
hoe meer door de prali,jk zal worden gevoeld. Dit is een
reden te meei om 6en opleiding in het onderzoekingswerk
zo snel mogelijk in te voeren of waar zij reeds bestaat, uit
te breiden en aan te passen aan de zich telkens wijzigende
vèrhoudingen in het economisch leven, welke ook op het
gebied van het onderwijs het inslaan van nieuwe wegen,’
eisen.
Y.
d. V.
1
HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH
INSTITUUT IN 1949.
Sinds 1929 hebben zich de werkzaamheden van het Nederlandsch Economisch Instituu t aanzienlijk uitge
breid. Terwijl in genoemd jaar het hoofdgewicht nog wel
viel op het doen verschijnen van de ,,Economisch-Sta-
tistische Bericiten” is toch de tweede vleugel, die van
het wetenschappelijk, onderzoek, op een dusdanige wijze
uitgegroeid, dat de twee elkaar thans in belangrijkheid.
evenaren.
De afdeling van het wetenschappelijk onderzoek he-
,stond ook reeds in 1929. Sedert heeft zich echter het
arbeidsterrein van deze afdeling sterk uitgebreid. Dit
hangt enerzijds samen met de stijgende mogelijkheden tot
en belangstelling voor statistisch-economisch onderzoe-
kingsw’erk en is aan de andere kant een gevolg van
de uitwendige omstandigheden, waaronder het Instituut
heeft geleefd.
Ten -behoeve van het onderzoekingswerk werd reeds
voor de oorlog financiële steun gevraagd en . verkregen
van de zijde van de Rockefeller Foundation. Deze steun
is in het algemeen bedoeld als een aflopende steun, die
een wetenschappelijke instelling door de eerste moeilijke
jaren heen kan helpen en reeds uit die overweging werd
dus door de directie van het Nederlandsch Economisch
Instituut op mogelijkheden gezonnen het Instituut ook
ten hanzien van het onderzoekingswerk een eigen finan-
ciële
l?asis
te verschaffen. Dit streven w’erd nog versterkt
door de oorlogsomstandigheden, waardoor uiteraard het
contact met de Rockefeller Foundation moest vorden verbroken. De gedachte is toen opgekomen, betaalde
opdrachten van derden te aanvaarden tot het verrichten
van wetenschappelijk onderzok. Daardoor kon enerzijds
de gewenste financiële onafhankelijkheid wellicht worden
bereikt; aan de andere kant werd als een belangrijk voor-
deel van dergelijke opdrachten beschouwd de mogelijk-
‘heid tot toetsing van de nuttigheid der ondeinomen werk-
zaamheden voor de praktijk. Het is toch immers geenszins
denkbeeldig, dat wetenschappelijk önderzoek, dat in on-
voldoende contact verkeert met de werkelijkheid, zich
in een lirrealistische richting gaat ontwikkelen, tot schade
zowel van de wetenschap zelve als ook van hem, die zijn
arbeid daaraan geeft.
Deze opzet mag achteraf bezien als geslaagd worden beschouvd. 1-let is mogelijk gebleken een groot aaiita1
opdrachten te verkrijgen zowel uit het bedrijfsleven als
van de zijde van openbare lichamen, verenigingen en
dergelijke en de omvang van de werkzaamheden, die hier-
door wordt verricht, is thans een veelvoud van het werk-
volume, dat in 1929 aan wetenschappelijk onderzoek
kon worden gewijd. Weliswaar heeft zich de Rockefeller
Foundation bereid verklaard om ook na dë oorlog h’aar
financiële steun te verlenen, doch deze neemt thans een
betrekkelijk geringe plaats in in het geheel der beschik-
bare middelen. Terloops moge worden opgemerkt, dat
deze middelen naar eigen inzicht kunnen worden aan-
gewend en geen invloed hebben op de aard en de verdeling
van de te verrichten onderzoekingen.
De aard van de wèrkzaamheden lag zowel op het sta-
tistische terrein als op het bedrijfseconomische. Veel
marktanalytische onderzoekingen werden verricht, zowel
voor nationaal of locaal begrensde markten als voor’
markten met een wereldkarakter. Van verschillende ge-
meenten w’erden de ontwikkelingsmogelijkheden bestu-
deerd, varbij werd getracht dé economische ontwikkeling
voor de komende decennia te schetsen.
In het algemeen gesproken worden de onderzoekingen,
wanneer zij een zeer speciaal terrein betreffen, van bij-
zondere betekenis voor, de opdrachtgever, niet gepubli-
ceerd. Gaat het daarentegen om onderzoekingen van een
min of meer algemeen karakter, dan w’ordt bij onderling
goedvinden veelal wel tot publicatie overgegaan. In de
naaste toekomst zullen daarvan enkele voorbeelden
worden verwerkelijkt.
1-let spreekt. wel van zelf, dat door deze wijziging in
de werkzaamheden ook de bezetting van het Instituut
belangrijke vergroting moest ondergaan. 1-let Instituut telt thans 33 inedewerkers en medewerksters, waaryan
10 doctorandi en 9 doctoraal-studenten.
Opdatdegelijk onderzoekingswerk kan w’orden verricht
moet een Instituut beschikken over een vaste kern van
oudere medewerkers, bij wie zich langzamerhand een
hoeveelheid ervaring omtrent dit w’erk verzamelt, die een
onmisbare basis vormt. Deze vaste kern kan echter alleen
aan het Instituut worden, verbonden, indien men de be
trokkènen een. bestaansmogelijklieidbiedt, die niet al te
zeer afsteekt bij de hestaansmogelijkheden bij Overheid of bedrijfsleven. Dienovereenkomstig zijn de salarissen
omhoog gebracht en beschikt het Instituut thans over
een’groep yan afgestu’eerden, die op dit terrein tot spe-
cialisten zijn geworden en die bereid zijn hun beste krachten
in dienst van het onderzoekingswerk te stellen. Dat het
Instituut op dit terrein een internationall gewaardeerde
instelling is geworden, blijkt wel uit de. internationale
contacten, die thans bestaan. Aan de andere kant is het
ook mogen gelukken om verschillende der sénior-mede-
werkers enige tijd in het buitenland ervaring te doen
verzamelen met hulp van een Rockefeller-stipendium.
De Organisatie van het onderzoekingswerk is
01)
een
strikt zakelijke basis gebracht; een behoorlijke verant-
woording ‘van de gewerkte uren en dé verdeling daarvan over de verschillende opdrachten vormt de basis voor de
kostprijzencalculatie.’
Nièttemin wordt niet . uit het oog verloren, dat het
oorspronkelijke doel van het Nederlandsch Economisch
Instituut ook de zuiver wetenschappelijke research omvat.
Deze laatste kan thans enerzijds profiteren van de reële
kennis-van zaken opgedaan door het werk voor de op-
‘drachten en anderzijds van de grotere financiële stabiliteit,
daarmede verkregen. Dit heeft het mogelijk gemaakt
om in de laatste jaren een geiegelde stroom van zuiver-
w’etenschappelij k onderzoek op economischstatistisch
terrein te onderhouden, waarvan de resultaten ten dele
20 Juli 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
577
zijn gepubliceerd in het Economisch-Statistisch Kwar-
taalbericht” of elders. Als voorbeelden mogen worden
genoemd de onderzoekingen betreffende de Nederlandse
automarkt, betreffende de scheepvaart en de scheeps-‘
bouw van Engeland en Nederland in de la’atste •eeuw,
betreffende de prijzen van landbouwproducten en industrie-
producten in de Verenigde Staten, enz. Met dit onder-
zoekingswerk kan, mede dank zij de ondersteuning van
de Rockefeller Foundation, krachtig worden voortgegaan,
zodat thâns belangrijke nieuwe onderzoekingen zijn
aangevangen.
Naast de hierboven geschetste eigen werkzaamheden
van het Nederlancisch Economisch Instituut biedt het
Instituut nog altijd aan anderen de gelegenhèid tot het
publiceren van s tatistischeconomisch onderzoekingswerk.
Reeds van ouds zijn de ,,Economisch-Statistische Be-
richten” bedoeld als de vrije tribune voor ièder, die – in behoorlijke vorm – iets meent te zeggen te hebben
of het een of ander aspect van het Nederlands of inter-
nationaal economisch leven of de Nederlandse of inter-
nationale economische politiek wil belichten. Daarnaast
biedt de reeks der monografieën van het Nederlandsch
Economisch Instituut de gelegenheid tot publicatie van
omvangrijke en diepergaande studies. Veelal zijn in deze
reeks proefschriften verschenen, die aan de gestelde eis
voldeden. Een paar recente voorbeelden zijn het belang-wekkende onderzoek van Dr J. H. van Stuyvenberg over
de kersenteelt in Nederland en het belangrijke onderzoek
van -Prof. Dr H. J. Witteveen over de invloed van het
loonpeil op de werkgelegenheid.
Overziet men deze uiteenlopende vormen van werk-
zaamheden van het Nederlandsch Economisch Instituut,
dan behoeft het niet te verbazen, dat het Instituut thans
een der belangrijke centra van practisch wetenschappelijk
economisch onderzoek kan worden genoemd.
J. TJN BERGEN.
AANTEKENINGEN,
lIET NEGENTIENDE JAARVERSLAG
VAN
DE .EANK VOOR
INTISRNATIONALE DETALINGEN.
1
–
let negentiende jaarverslag van de Bank voor Inter-
nationale Betalingen – kortweg B.I.B. genoemd , dat
de periode van 1 April 1948 tot 31 Maart 1949 bestrijkt,
geeft een uitvoerig overzicht van de werkzaamheden van
deze Bank in de verslagperiode, alsmede van de na-
oorlogse economische ontwikkeling van de Europese
landen en de Verenigde Staten. Een en ander wordt aan de hand van talrijke tabellen en grafieken geïllustreerd.
In het ond&rstaande zal de inhoud van dit verslag, voor
zover deze betrekking heeft op de werkzaamheden van
de Bank en de na-oorlogse prijsontwikkeling, beknopt
worden weergegeven.
Dc recente werkzaamheden oan de B1.B.
liet fiianciële jaar 1948/’49 vertoonde, evenals 1947,
een uitbreiding van de activiteit van de B.I.B. De crediet-
faciliteiten aan centrale banken konden aanmerkelijk
worden verruimd, vnl. als gevolg van de toeneming der,
voor de 7
erkzaamheden van de Bank noodzakelijke,
deposito’s. Een overzicht van de stand der deposito’s,
gesplitst naar goud- en valutadeposito’s wordt gegeven
in onderstaand staatje.
Goud- en oalutadeposito’s bij dc B.I.B.
1
Zicht.
1(011e termijn
Totaal
Ultimo Maart
goud
valuta
goud
valuta
go,icl .
valuta
1947
……..
17,8
6,0
0,7
3,8
18,1
6
0,
1,
33,0
..
0,2
94,4
7,2
57,
1048
………17,5
1949
………
21,4
71,7
0,3
148,5
21,6
220
1
2
‘) In mln Zwitserse goudfrancs.
De goudtransacties vertoonden slechts een geringe
uitbreiding, doordat de centrale banken der E.R.P.-hulp
ontvangende landen gebruikmaking van hun goudreseves
konden beperken, terwijl voorts de transacties vaak in
dezelfde richting plaatsvonden, w’aardoor de mogelijkheden
tot ,,offsetting” gering waren.
Naast haar functie als credietberniddelingsinstituut
voor de centrale banken, verleende de Bank in de ver-
slagperiode haar medewerking aan internationale organi-
saties met een publiek en liefdadig karakter. Zij trad op
als agent voor de Raad van de O.E.E.C. De werkzaam-
heden in deze waren van louter technische aard en werden
kosteloos verricht. Op basis van door de centrale banken
verstrekte statistische gegevens, geeft de B.l.B: instructies
omtrent de bedragen, welke de debiteurlanden aan trek-kingsrechten ter beschikking worden gesteld, terwijl zij
te zelfder tijd de O.E.E.C. verzoekt te zorgen voor voldoende’
dollai’s voor die landen, die de trekkingsrechten verlenen.
De bemoeiingen van de B.I.B. op dit teri’ein namen een
aanvang in Octöher 1948 en gedurende de volgende zes
maanden beliepen de omzetten uit dien hoofde meer dan
$ 500 mln.
De na-oorlogse prijsontwikkeling.
Zeer uitvoerig gaat het verslag in op de na.00rlogse
prijsontwikkeling. Daarbij wordt een interessante ver-
gelijking gemaakt tussen de eerste vier jaren na de eerste
en de tweede wereldoorlog. De eerste wereldoorlog gaf
een aanzienlijke prijsstijging te zien, die zich tot het
midden van 1920 voortzette, om daarna om te slaan in
een tot de helfst van 1922 aanioudende depressie.’ In
onderstaande tabel komt dit duidelijk tot uitdrukking..
Daling der groothandels prijzen gedwende 1920-1922 in
enkele landen.
‘Jaargemicldelde
Procentuele Landen
1913
= 100
verandering
__________________________
8920
1
1922
j 1922 t.o.v.1920
Denemarken
341
.
179
47
Frankrijk
509
327
36
Groot-Brittannië
307
159
.
– 48
eclerland
292
160
– 45
Noorwegen
383
233
– 39
Verenigde Stalen
921
130
‘
–
:
17
Zweden
359
173.
–
Zwitserland
285
168
– 4
t
De prijsstijging in de tweedewereldoorlog beliep orige-
veer 30 ii 50 pCt, terwijl de grootste stijging zich eerst
na 1945 voordeed en wel in dezelfde mate als in de jaren
na de eerste wereldoorlog: De voornaamste oorzaak van
deze laat-optredende stijging is gelegen in de grote vraag,
die .in de oorlog niet tot uiting kon komen en zich na de
oorlog als ,,inhaalvraag” manifesteerde. Van een de-
pressie, zoals in 1920/’22 was geen sprake en de prijs-
stijging zette zich voort tot eind 1948. De oorzaak voor
deze verschillen in prijsontwikkeling is vnl. hierin gelegen,
dat ei in de tweede wereldoorlog een zeer uitgebreid
systeem van loon en prijscontrôle bestond, dat, tezamen
met een streng doorgevoerde rantsoenering verhinderde,
dat nieuwe geldinjecties en de steeds nijpender wordende
voedseltekorten tot uiting kwamen in een grote prijs-
stijging. De kosten van levensonderhoud werden laag gehouden door het verlenen van subsidies op levens-
middelen. Voorts beschikte men over een goed werkend.
geld- en credietstelsel, waardoo3′ men de prijzen, in tegen-
stelling met de eerste wereldoorlog, toen de prijzen in
verhouding tot de geldhoeveelheid te hoog w’aren en der-
halve vroeg of laat rhéesten dalen, in verhouding tot de
geldhoeveelheid laag kon houden. Daar de geldhoeveelheid
meestal te groot w’as om de prijzen d.rn.v. vergrote pro-
ductie te doen aanpassen moesten de Regeringen andere
wegen zoeken om dit prohleèm op te lossen. ln de eei’ste
plaats konden zij de geidhoeveelheid door middel vah
r578
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Juli 1949
blokkering of zelfs vernietiging van geld verminderen.
In de tweede plaats konden zij het zoeken naar een nieuw
evenwicht aan het economisch leven zelf overlaten, het-
geen leidde tot een hoger prijsniveau. Dit laatste was het
geval in de’Verenigde Staten, met het gevolg, dat de groot-
handelsprijzen gedurende de laatste
4
jaar na de oorlog
meer stegen dan in de oorlogsperiode zelf.
– In de loop van 1948 kwâm de na-oorlogse prijsstijging
in bijna alle landen tot stilstand, terwijl in enkele landen
zelfs van een — zij het geringe – daling van het prijs-
niveau sprake was. Alleen in Frankrijk was de prijs-
stijging in 1948 aanvance1ijk even sterk als in de drie
voorgaande jaren; tussen October 1948 en Maart 1949
echter daalden de groothandeisprijzen ,n dat land met
ca 1 pCt.
Tot deze daling hebben de gunstige oogst in 1948,
de in vrijwel alle landen gestegen industriële productie
en de in het kader van het Marshall-plan ontvangen
goederen en diensten bijgedraigen. Voorts hebben maat-
regelen in de monetaire sfeer, clie ten doel hadden ver-
groting van de koopkracht te voorkmen, zoals budget-
politiek, credietrestrictie en accumulatie der, ,counterpart
fund”-saldi, resultaten geboekt. Van veel meer belang
echter was de prijsdaling op de Amerikaanse markt,
hetgeen momenteel prijsdaling op de wereldmarkt betekent.
Immers, de Verenigde Staten nemen ruim 40 pCt van
de industriële wereldproductie voor hun rekening en zijn
daardoor grote afnemers van grondstoffen en andere
belangrijke producten. Onderstaande tabel geeft een
overzicht van de prijsveranderingen gedurefide de na-
corlogse jaren in een aantal Europese landen.
Prijsbeweging in een aantal Europesê landen.
(Procentuele prijsstijging (+) en -daling
(—)
Landen
1945
1946
1947
.4948
c’tlj
00
0
Bolgl6
groothafldelsPriiZen
—
—
+
12
+ s
384
kosten van
levens-
onderhoud
–
–
±
9
±
9
385
Denemarken
groothandelspriizefl
— 7
+ 9 + 9
+ 9
235
kosten van
levens-
onderhoud
0
+
1
+
3
+
3
165
F’Inlancl
–
groothandeisprijzen
+93
+
19
+
39
+
9
965
kosten
van levens-
–
‘onderhoud
+99
+ 16 + 54
+.1l
805
grankrijk
groothandelsprijzen
+71-
+ 80
+ 44
+ 62
1.991
kosten
van
levens-
onderhoud
+62
+
74
+
57
+
42
1.805
Oriekenland
kosten
van
levens-
–
onderhoud
.
. .
+
1.781
1
)
-1- 96
+
49
+
23
27.075
FLongartjo
groothandelsprijzen
– –
+18
2
)
— 3
645
kosten van
levens-
.onderhoud
–
–
+
19
–
9
455
Ferland
groothandelsprijzen
0
•
±
2
+
Ii
+
3
225
kosten van
levens-
onderhoud
+
t
–
2
+
5
+
2
184
r’4cderlaiid
groothandeisprijzen
±31
+
21)
+
5
+
4
.
26
kosten
van
levens-
onderhoud 4-15′)
+
11
+
3
+
6
214
oorwegen
groothandelsprijzen
— 6
+
4
+,
3
+
2
181
kosten
van
levens-
–
onderhoud
+
2
+
3
—
2
0
15
Polen
kosten
van
levens-
onderhoud
—18
1
)
‘+ 46
—
2
—
2
13.005
Zweden
groothandelsprijzen
—
3
+
t
+
7
+
6
195
kosten van
levens-
onderhoud -,
0
+
2
+
7 0
151
ZwItserland
groothandelsprijzen
—
3
+
2
+
6
—0,5
215
kosten van levens-
onderhoud
—0,5
–
+
2
-1-
5
+0,6
164
‘) Vergeleken met November 1944.
‘) Vergeleken met Januari 1946. ‘) Vergeleken met Juli 1944.
‘) Vergeleken met Maart 1965.
.
(
/
Duidelijk blijkt uit deze tabel, dat in vele landen eerst
na 1945 belangrijke prijsstijgingen plaatsvonden, dat,
zoals het
–
ers1ag zegt, in 1948 een nieuwe. phase in de
geschiedenis van het wereldprijsniveau werd ingeleid.
DE ZUJDAFRIKAANSE 6OTJDMIJNEN.
In eenrede, uitgesproken op de 5’Ostejaarvergaderingvan
de ,,Transvaalse Kamer van Mijnwese”, heeft de president,
C. S. Mc Lean, uitvoerige gegevens verstrekt omtrent de
voor de Zuidafrikaanse economie zo belangrijke goud-
mijnen. Aan deze rede, die in extenso is gepubliceerd in
,,Die Burger” van 28 Juni jl., is het volgende ontleend.
Productie.
– De productie van de Witwatersrandse goudmijnen ver-
toonde in het afgelopen jaar een gringe stijging t.o.v.
1947. Hieruit mag evenwel, aldus Mc Lean, niet vle
l
brd6n
geconcludeerd, dat aan de periode van productiedaling een
einde is gekomen. Immer, de productie in 1947 werd in
sterke mate nadelig beïnvloed door stakingen als gevolg
van een geschil in de mij nwerkersvakbond. Zoals uit
onderstaande tabel blijkt, was de productie in het; afge-
lopen jaar nog ongeveer 1,5 mln ton minder dan in 1946,
ofschoon ook in dat jaar de bedrijvigheid gedurende enkele
dagen door stakingen werd belemmerd.
Goud productie en bedrijfsresultaten der Witwatersrandse
goudmijnen.
1946
1947
1948′ –
Gemalen
erts
in –
tonnen
……….
56.927.500 53.712.300 55.285.700
Goudopbrengst in
onzen fijn
11.462.280 10.700.609 11.090.028
Bedrijfsinkomsten ih £ 99.249.814 92.740.023 96.174.355
Bedrijfskosten in f. . 72.920.881 71.309.136 72.383938
Totale winst in £ .. 26.328.933 21.430.887 23.790.417
Een vergelijking met het topjaar. 1941 valt voor het
afgelopen jaar wel zeer ongunstig uit. In dat jaar werd
nl. ca 12 mln ton erts meer gemalen dan in 1948, terwijl
de goudopbi’engst’ruim 2.780.000 ons fijn meer bedroeg.
Gedurende hetzelfde tijdvak zijn de bedrijfsinkomsten met
meer -dan £ 20,8 mln en de totale winst met niet minder dan £ 22 mln gedaald.
De oorzaken voor deze geringere productie en bedrijfs-
resultaten zijn tweeërlei, ni:: het grot gebrek aan arbeidskrachten;
‘de vodrtdurende stijging der bedrijfskosten:
Ad ‘1.
Het aantal Zuid-Afrikaners, dat in de goudmij-
nen werkzaam is, neemt gestadig af en hierdoor zijn de
mijnen, die reeds gedurende vele jaren niet meer van bui-
tenlandse arbeidskrachten afhankelijk waren, genood-
zaakt opnieu werkkrachten in het buitenland aan te
werven. In Engeland en Ierland is men-met matig resul-
taat
—
met een dergelijke aanweryingscampagne begobnen,
die momenteel tot op het vasteland van Europa wordt
uitgebreid. De aangeworven arbeidskrachten worden op
de staatsmijnscl)olen voor het vak opgeleid.
Ook het aantal naturelle-arbeidskrachten vertoonde een
daling. Hoewel de •gunstige arbeidsvoorwaarden nieuwe
arbeiders uit deze categorie aantrokken, was er onder de
ervaren krachten een neiging waar te nemen om een nieuwe
wërkkring te zoeken. Veel wordt voor de oplossing van dit
probleem verwacht van de nieuwe loonregeling, volgens
welke verhogingen -worden toegekend naar diensttijd.
Wellicht zullen hierdoor de naturellen worden aangemoe-digd om langer in dienst van de mijnen te blijven, hetgeen
hun ervaring
–
ten goede zou komen. Waarschijnlijk is de
.verbetering in de positie der mijnen in deze sedert het
einde van het afgelopen jaar voor een ‘groot deel aan de
nieuwe loonregeling en de overige sociale verbeteringen
toe te schrijven..
–
20 Juli 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN
79
Ad 2.
De ltedrijfskosten zijn gedurende de periode
1941-1948
gestegen van
21/2
d. tot
26/2
d. per ton gemalen
erts. Deze stijging
js
voor de mijnen te meer nadelig, omdat
de prijs van hün eindproduct, het goud, gedurende de
laatste tien jaren weinig is veranderd. Door deze kosten-
stijging worden zowel de hoeveelheden erts, die met
voordeel kunnen worden bewerkt, als de stichting en
exploitatie van nieuwe mijnen aanzienlijk beperkt.
D& tegenwoordige moeilijkheden, waarmee het goud-
mijnbedrijf heeft te kampen, zijn voor een groot deel te
wijten aan de onoordeelkundige uitbreiding van de werk-zaamheden in het land. De Staat, de provinciale en plaat-
selijke overheden hebben alle, om de algemene economi-
sche toestand te verbeteren, dure i.iitbreidingsplannen ter
hand genomen, ogenschijnlijk, aldus Mc Lean, ongeacht
de opbrengsten dairvan. Dè uitbreiding van secondaire
werkzaamheden heeft de kostenstructuur nadelig beïn-
vloed. De laatste belemmert op haar beurt de productie
en de uitbreiding van de goudmijnen, die niet alleen voor
zichzelf, maar ook voor het land als geheel, in valutabe-
hoeften voorziet. Immers, het goud is nog steeds de steun-
pilaar van de Zuidafrikaanse economie en zal dit volgens McLean nog gedurende vele jaren moeten blijven. ,,Daar
is diegene wat beweer dat dit iets nadeligs is vir hierdie
land, maar so’n bewering het geen opbouwende betekenis
nie. Die teoretikus het natuurlik altijd ‘n algemene genees-
middel vir alle moeilikhede en jare lank was die voorstel
in Suid-Afrika reeds, dat nijverheidsuitbreiding aange-
moedig moet word. Die land is tans in staat die uitwerking
van hierdie teorie te ondersoek”. Tot nu toe waren de
boeren in staat, door de hoge na-oorlogse voedselprijzen,
in belangrijke mate de deviezenbehoefte voor de invoer
van grondstoffen, machinerieën en andere, voor de in-
dustriële ontwikkeling van Zuid-Afrika, belangrijke arti-
kelen te bevredigen. Wanneer evenwel de reeds begonnen
prijsdaling der voedingsmiddelen doorzet, zullen de bui-
tenlandse valuta’s, die thans door de uitvoer van land-
bouwprodu
p
ten beschikbaar komen, ook verminderen.
Het zal dan noodzakelijk zijn de goudproductie en de an-
dere ‘valuta-verdienende ‘ werkzaamheden uit te breiden. Verbetering dei bedrijfstoestanden is hiervoor echter een
voorwaarde.
De goudprjs.
Wat de goudprijs betreft merkt Mc Lean op, dat het
zijn vaste overtuiging is, dat de onevenwichtigheid tussen
goud en betalingsmiddelen, die van maand tot maand
groter wordt, binnenkort uit de weg zal worden geruimd. De grote verkopen van goud tegen hoge prijs op de Vrije
markt zijn, volgens zijn mening, hiervoor een aanduiding.
Aan deze Vrije verkopen heeft Zuid-Afrika het afgelopen
jaar geen deel genomen; de verkopen betroffen alleen
goud voor monetaire doeleinden. Enkele maanden geleden
echter heeft’ de Regering bij wijze van proef 100.000 ons
fijn goud aan de firma Mocatta en Goldsmid verkocht.
De hierop behaalde winst ad £
82.057
zal worden gestort
in het Silicosefonds en komt derhalve ten bate van de
mijnen. Later heeft ,een delegatie van het I.M.F. onder
leiding van Camille Gutt met de Zuidafrikaanse ,,Tesou-
rie” besprekingen gevoerd in verband met de verkoop van
voor niet-monetaire doeleinden bestemd goud. De Staat
hef t in dit verband een voorstel aangenomen om de ver-
koop van goud, teneinde het I.M.F. te helpen met het
handhaven van monetaire stabiliteit, aan zekere beper-
kingen te onderwerpen. Reeds zijn na besprekingen tussen
de vertegenwoordigers der goudproducenten en de Mi-
nister en zijn ambtenaren een drietal transacties, die
over het algeme’en ten doel hebben de bedrijfsinkomsten
van de mijnen aan te vullen, geregeld. Iedere goudverkoop
staat onder toezicht van cle ,,Tesourie”, die de voorwaar-
den stelt, waaraan voor het verkrijgen van een verkoop-
licentie moet worden voldaan.
De toekomst.
Hoewel nog vele moeilijkheden moeten worden over-
wonnen, alvorens het peil van
1941
weer is bereikt, schijnt
het, dat de ergsternoeilijkheden voorbij zijn. Binnen de
grenzen, die door stijgende kosten en tekort aan arbeids-
krachten worden gesteld, zullen de Witwatersrandse goud-mijnen een belangrijké plaats blijven innemen in’de econo-
mie van het land. Voor de verdere ontwikkeling is van be-
lang, dat de Electriciteitscommissie vorig jaar de onder-
neming ,,,Victoria Falls and Transvaal Power Company
Ltd”, die gedurende
42
jaar de mijnen van electriciteit en
luchtdruk heeft voorzien, heeft overgenomen, hetgeen
uiteraard een vermindering van de kosten voor deze dien-
sten betekent. Voorts zijn de belastingen in zoverre ge-
wijzigd, dat de reeds bestaande bedrijven in staat zijn ge-
steld een groter gedeelte van hun kapitaaluitgaven af te
schrijven, nl.
27J
in plaats van
221
pCt.
Tenslotte hebben boringen in de Oranje Vrijstaat aan-
getoond, dat aldaar nog grote exploitatiemogelijkheden
-aanvezig zijn, zodat zowel deze goudmijnen en te exploi-
teren velden, als die van Witwatersi’and in de toekomst
belangrijk zullen kunnen bijdragen .tot bevordering van
de stabiliteit in de vooruitgang van Zuid-Afrika.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE DOLLARCÖN}ERENTIE VAN HET BRITSE GEMENEBEST.
Op Woensdag, 13 Juli,werd de Conferentie der Ministers
van Financiën van het Britse Gemenebest geopend. Deze
Conferentie, die ten doel heeft een oplossing te zoeken
voor het dollarprobleem van het sterlinggebied, wordt
eveneen§ bijgewoond door de Minister van Financiën van
Canada – één der bèlangrijkste dollarlanden – en die
van de Unie van Zuid-Afrika. Zowel directe problemen als
problemen op lange termijn worden ‘besproken, ter-
wijl in een later stadium pogingen’ zullen worden onder-
nomen om een gecoördineerd plan uit te werken.
De ernst van de situatie blijkt duidelijk uit onderstaande
tabel, die een overzicht geeft van de goud- en dollarverlie-
zen van het sterlinggebied gedurende het eerste halfjaar
van
1949.
Coud- en dollardeficit Qan het sterlinggebied gedurende het
eersle
halfjaar 1949.
(in
£
mln)
t
2 3
Jan-Juni
Prognose over
Verschil
1949
Jan-Juni van
tussen
(voorlopige de ,,Economic
kolom
cijfers)
Survey”
2 en 3
Verenigd Koninkrijk
Invoer
. ………..
—207
—207
–
Uitvoer
…………
+88
.+100
–
12
Andere ontvangsten en
–
betalingen (netto)
.
–
41
.
–
23
–
IS
De/jcit met doltarqebied
—160
—130
–
30
Rest sterlinggebied
T)e/tcit met dottarçjebied
–
37
_j5f
–
22
Betalingen in goud
en dollars aan niet-
dollarlanden
–
42
–
50
+
8
Totanl netto de/icit
van
liet sterlinggehied
. .
—239
‘
—195
–
44
Met het oog’op het bovenstaande is ,,The Financial
Times” van 13 Juli van mening, dat in de eerste plaats
dit dollartekort, hetzij door vermindering der dollarim-
porten, hetzij door vermeerdering der dollarexporten, moet
worden betreden. 1-liertoe zullen directe maatregelen ver-
eist zijn en zolang dit probleem niet is opgelost heeft het, aldus genoemd blad, weinig zin om oplossingen op lange
termijn te bespreken.
HET HONGAARSE VIJ}’JARENPLAN.
Het Hongaarse vijfjarenplan heeft tot doel de economi- –
sche structuur van het land grondig te wijzigen en Hon-
!TTT T:
rç • –
580
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
2
p
Juli 1949
gr
arije, zoals het plan het noemt, van een overyegend
agrarische in een Staat te veranderen, waarin de industrie
de belangrijkste tak van bestaan zal zijn, terwijl daarnaast
zal worden gestreëfd naar een ontwikkelde, moderne, land-
bouw. In 1938 was de verhouding tussen de industriële
en de agrarische productie nog 15 10, als gevolg van ht
driejarenlan wijzigde zich deze tot 21 : 10; na het vijf-
jarenplan, eind 1954, moet de verhouding 28 : 10 zijn,
waarbij, wat de industriële productie betreft, de voort-
brenging van kapitaalgoederen hot meest zal worden be-
vorderd.
Niet alleen streeft men naar verdere ontwikkeling van
het. Noord-Hongaarse industriegebied van Miskolc en de
vestiging van een centrum van zware industrie in Zuid-
1-longarije, ook de pi’erige grote steden, die tot dusver hun
agrarisch karakter grotendeels hadden behouden, zullen
de weg der industrialisatie inslaan.
Ook de structuur van de agrarische voorthrenging zal
grondig worden gewijzigd. De landbouw zal sterk worden
gemechani,seerd. Yan het bedrag van 6 mrd forint aan
investeringen ten behoeve van de landbouw, zijn 3 mrd
forint bestemd voor landbouwmachines. In 1954 zullen
24.000 nieuwe tractoren, 4.000 dorsmachines en 1.400
combines in het productieproces zijn ingeschakeld. Voorts
zijn 1,2 mrd forint bestemd voor de ontwikkeling van de
agrarische collectieve bedrijven. De tot nu toe onbelang
iijke staatsbedrijven zullen aan het eind van het vijfjaren-
plan 8 pCt van de totale veestapel en ongeveer 10 pCt van
het totale aantal tractoren bezitten.
De industrialisering en de mchanisering van de land-
bouw in Flongarije plaatsen ook de buitenlandse handel
van dat land voor problemen, van welker oplossing het
slagen van het vijfjarenplan in vèrgaande mate zal afhan-
gen. De tendentie tot autarkie, die, volgens de ,,Neue Zür-
cher Zeitung” van 13 dezer, aan 11et plan ten grondslag
ligt, maakt impot van grondstoffen en productiemidcielen
op grdte schaal nodig. Dit brengt met zich, dat de export
sterk zal moeten worden uitgebreid, zowel naar het Westen
als naar het Oosten. Alen rçkent op het Westen als een der
belangrijkste afzetgebieden van agrarische overschotten;
ook zal mèn trachten de industriële export in deze richting
verder op te voeren. De ,,N.Z.Z.” merkt dan ook op, dat
dè ontwikkeling van het handelsverkeer met het Westen
mede de verwezenlijking van het groots opgezette vijfjaren-
‘plan van Hongarije sterk zal beïnvloeden.
GELD- EN KAPITAALMARKT,
De geldmarkt is in de afgelopen week iets krapper ge-
worden, doordat enige veFschuivingen plaatsvonden en
wellicht belastingbetalingen en omzetting van geblokkeer-
de tegoeden in staatsschuld middelen aan de banken heb-
ben onttrokken, welke uiteraard niet door vervallend
schtkistpapier konden worden gecompenseerd. Hoewel
de callgeldrente onveranderd op – pCt gehandhaafd bleef
was er aan het einde der verslagpeniode toch vrij grote
vraag naar cailgeld. De marktdisconto’s waren bij overi-
gens zeer geringe omzetten iets hoger dan aan het einde
dei voorgaande week, zodat driemaandspromessen tegen
pCt waren aangeboden, Novémber t/m Aprilpapier
werd tegen dit disconto gevraagd, terwijl Mei- en Junipro-
messen practisch Ij pCt noteerden.
Van de ,,local currency account”, waarop de tegenwaarde
der Amerikaanse schenkingen wordt geboekt, zal van het
totaal ad f 421 mln een bedrag van i 240 mln worden vrij-
gegeven voor de financiering van wederopbouwobjecten
en verdere inpoldering van het IJsselmeer. Naar het off i-ciële communiqué mededeelt zal deze activering van stil-
gelegd geld niet inflatoir wérken, aangezien het hier pro-
jec’ten letref t, welke in de begroting 198 reeds waren
opgenomen, doch welke bij gebreke van andere dekking
0
1
)
infiationistische wijze zouden moeten worden gefinan-
cierd,
d.w.z.
door het onttrekken van gelden aan ‘s Rijks
Kas of door het ond6rbrengen van schatkistpapier bij ban-
ken. Men kan deze motivering laten voor wat zij is, want
in feite vervangt dus het ene inflatoire effect het andere.
1-let valt op, dat het hier projecten uit dè begroting
1948
betreft: dit wijst er Ôp, dat de inflatoire werking van de
overheidshuishouding voorlopig nog wel niet tot het ver-
leden zal behoren, ook al worden de voorziêne tekortén
bij iedere nieuwe begroting geringer. Er blijken nog allerlei
belangrijke projecten niet te zijn uitgevoerd, waarvoor bij
vroegere begrotingen de gelden reeds zijn gevoteerd, zodat
het euvel der inflationistisch werkende kastekorten van
het Rijk nog wel geruime tijd zal voortduren. –
De, staatsfondsenmarkt was in de afgelopen week vast-
gestemd, zodat de 2j pCt NW.S. t.o.v. het einde der voor-
gaande week steeg van 801 tôt 80
13
/
16
pct
;
de 3 pCt Investe-
ringscertificaten stegen in dezelfde ieriode van
975/s
pCt tot
98 pCt, terwijl de 3-3k pCt 1947 op
979/
pCt in koers gelijk
bleef. De gedachte aan een spoedige devaluatie van de
gulden schijnt minder sterk te. zijn geworden, gezien de
koersdaling van de 3 pCt binnenlandse dollarlening van
1081 tot 1061 pCt in de verslagperiode.
De aandelenmarkt vertoonde in de afgelopen week over
het algemeen koersstijgingen. De gedachte ligt voor de
hand, dat devaluatieverwachtingen op het aandelenkoers-
peil een voortgaande invloed uitoefenden. Ook Indonesi-
sche fondsen deëlden in deze koersstijging, doch hier waren
liet meer factoren van politieke aard, welke de doorslag
gaven. 1-Eet koerspeil dezer fondsen is over het algemeen
zo laag, dat omstandigheden van econïomische aard, gun-
stig of ongunstig, er nauwelijks invloed op blijken uit te
oefenen, zo zeer overheeist de risicofactor vari politieke
aard.
De gebruikelijke koerstahel verschaft enig inzicht.om-
trent de bewegingen op de aandelenmarkt in de afgelopen
week.
8 Juli
15 Juli
1949
1949
A.K.0 .
………………….
171
175e
v.
Berkel’s
Patent
…………..
112k
116-
Lever Bros Unilever C. v. A……
267k
272
Koninklijke Petroleum
.
……….
.
303
308
H.A.L.
……………………
.
150e
154
1
N.S.0.
…………………….
165.
I-f.V.A.
…………………….
146e
1541
Deli
Mij
C. v. A……………
143
147
Amsterdam Rubber
………….
128
134
Internatio
………………..
194k
192
STATISTIEKEN.
FEDERAL RESERVE
DANKS.
(Voornaamste posten in miljoenen dollars).
Metaalvoorraad
1
1Data
Other
1
U.S. Govt
Totaal
Goudcer-
casb
1
securities
tificaten
31 Dec.
1946
18.38 1
17.587
268
1
23.350
2 Juni
1949
1
23.116 22.524
250
1
19.767
9 Juni
1949
23.158
22.569
258
1
19.594
16
Juni
1949
1
23.208
22.617
1
271
]
19.461
–
Deposito’s
FR
–
bil
–
1
__________________
Member
Data’
jetten
in
circulatie
Totaal
Gövt
.
banks
31
Dec.
1946
24.945 87.353
393
16.139
2 Juni
1949
23.356
19.610 622
18.076
9
Juni
1949
23.339 19.494
1
378
18.170
–
16
Juni
1949
.
23.271
19.521
88
18.606
20 Juli 1949
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
581
OVERtC1iT VAN DE OPBREOST DER RIJKSMIQDELEN
1).:
STAAT ‘1.
Ontvangsten op niet-kohlerbelastingen. Kalenderjaar
1949.
x
t t mln
_Totaal
Benaming der middelen
t/m
e
uit.
ming
19
1
1949
Mei
l:oonbelasl.ing
60,8
–
54,7
30,8
.
60,9
55,9
263,1
500,0
Diviclendbelasting ….
1
2,3 4,9 2,6
3,2
2,9
15,9 40,0
Commissarissen bel
0,6
0,6
0,2
0,7
0,4
2,6
4,0
Vereveningsheffing
.
22,5
.
21,6
,
11,0
22,1
21,5
98,7 200,0
Rechten 01) deinvoer.
26,0
23,7
27,9
23.8
27,2
128,5
235,0
Stal istiekreclit
……’
0,4
0,5 0,8 0,7 0,6
3,1
7,0
S.
–
Bijzondere wijnbelasling
0,0
.
0,0
0,0
0,0
0,0
.ØO
0,2
0,3
0,2
0,3
,
0,7 0,3
1,8
7,0
Accijns op gedistilleerd
7,9
7,2
9,1
8,8
7,8
40,8
70,0
Accijns op zout
…………
Accijns op bier
1,8 0,5
1,0
,
0,7
.
–
4
5,3
21,0
Accijns op suiker
,
8,9 7,3
7,1
7,4 6,9
37,5 65,0
Accijns op tabak
. . .
16,1
13,5 18,1
,
16,8.
‘16,1
80,7 170,0
Belast,
op
gouden en
zilveren werken
0,1
0,1
0,1 0,1
0,1
0,3 0,9
Omzetbelasting
…..
82,9
83,6
50,1
.
70,1
77,9
364,4 780,0
Rechten van zegel)
1,0
1,9
1,6
1,4
1,6
7,6
20,0′
Rechten van registratie
2,9
2,4
‘
2,6 3,5
.
4,0
15,4
30,0
Rechten van successie,
‘
.
–
enz……………..
4,7
–
.
6,0 5,8
5,9
27,3
65,0
Motorrijtuigenbelasting
2,6 2,3 2,8
8,1
4,2
20,0
35,0
Totalen
………242,0
229,9
172,1
234,5
‘
234,5
‘
1.113,0
2.250,1
)
Hieronder begrepn
zegelrcclit nota’s van
–
makelaars
en
com-
missionairs iii effecten
0,3
0,2
0,4
0,3
0,5
1,7
STAAT TJa.
Ontvangstenop kohierbeiastingen.
‘
X
f 1 mln
–
,
Totaal
1
Jan.
Benaming der middelen
1’j
’99r
i
9
,
1949
•,
Mei
1949
Inkomstenbelasting
. . . .
93,0
94,4
–
,
110,8 94,3
117,3
509,7
erinogenshelasting
.
6,5.
6,3 5,6 6,3 9,6
34,4
Vennootschapsbelasting
32,2
20,1
‘
22,0
22,8
24,5
1
121,6
Grond belasting
5,7 3,9
‘
3,1
.
‘
2,8
5,7
21,2
Personele
belasting
….
5,9
6,1
7,0
.6,0
6,7
31,8
Onclerneniingsbelasting
27,0
29,4
38,5
31,6
31,4
,
158,0
‘totaal
170,3
160,3
.
187.1
.
163,9
195,2
‘.
876,7
Waarvan betaald met
.
.
zekeriseidstellingen
.
30,4
31,2
37,4′
21,4
34,5
154,9
STAAT11h.
Aanslagregelingiler kohierbelastingenenbuitengewonehellingen.
‘
x
11 mln
–
Nog te ont-
:opgelcgde
aanslagen
Opgelegde
–
‘rotaal ont-
Nog te ont-
vangen
01)
boekingstijdvak
aanslagen
vangen Jan.
vangen op
Benaming
,
.
ei
alle
t/m
.
1948/1949
‘
Ramiag
hoekings-
t/m Mei
alle
opge-
II
Id
een
uit.
1948
Raming
jaar 1949
tijdv. ’49/50
1949
legde aan-
totaal
Jan.
waarvan
opgelegde
jaar ‘1948
.
‘
Jan. t/m
op.alle opge-
slagen per
aanslagen
’48 t/m uIt.
Jan. t/i Me
Mei
1949
1
)
legde aan-
uit.
Mci
op 31 Dec.’48
.
jc
‘
‘
,
slagen
1949
2
)
1
2
.
3′
4
5
6 7
8
Inkomstenbelasting
. . .
951,6
680,0
647,1
‘
409,7′
.
700,0
0,1
509,7
851,6
Vermogenshelasl,ing
‘
54,8
50,0
58,2
31,5
55,0 0,0
34,4
52,0
Vennootschapsbelasting
.
104,3 110,0
379,0
‘
-17,6
175,0
.
118,0
.
121,6
93,9
Orondbclasting
14,7
26,0
26,9
1,3
30,0
12,2 21,2
37,6
Personele belasting
29,1
23,0
21,1
10,0
24,0
.
–
31,8
27,1,
Ondernemingsbelasting.
280,7
44,0
114,6
54,7
55,0.
2,2
158,0
260,0
Totalcn
.
……….
1.435,2
–
937,0
1.247,0
489,6
1.039,0
132,5
876,7
1.322,2.
Vermogensaanwasbelas-
.
ting
+
vermogenshef
–
fing ineens
……….
906
700
45′)
374
577
Bij dc buitengewone middelen komt geen hoekingstijdvak vo6r.
In
principe geldt
bij bovenstaande staat: kolom
8
=
1
+
4
+
6-7.
Daar de kolommen 1,7 en 8 ook gemeentelijke en provin-
ciale opcenten, resp. vermenigvuldigingsfactor omvatten en de kolommen 4 en 6 alleen hoofdsommen, bestaat geen volkomen aanetn-
sluiting.
S’I’AATIII.,
Ontvangstenopbuitengewone mIddelen. Kalenderjaar 1949.
X
t 1
iiln
–
‘[‘otaal
Benaming der middelen
Jan.
Raming
.
,
__ ____________
____________
____________
1949
Vermogensaanwasbelas
ting
……………
39,4
43,1
4 6, 1
35,1
65,6
229,3
400,0
erraogcnsheffing ineens
29,8
29,4
‘
34,0
26,2
25,3
144,7
300,0
,
Betaald als volgt:
uit zekerheidstellingen
.
6,1
9,1′
9,2
‘
5,1
40,3
‘
69
1
9
uit geblokkeerd tegoed
en Grootboek 1966
21,9
22,9
32,2
24,1
18,3
119,4
d.m.v. staatsobligaties
en
overige
geconsolidleerdle
.
staatsschulct
18,0
19,7
17,9
17,8
15,8
89,2
met vrij geld
23,2
20,8
20,8
14,2
16,5
95,5
‘)
Dez’e
statistiek
sluit
aan bij die, opgenomen in ,,E.-S.B.” van 8
Juni
1949, blz.
462. Tengevolge van afrondigen
behoeven de’
totalen niet met de som der posten overeen te stemmen.
–
.1
‘4
582
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
20 Juli 1949
STAAT IV.
Kalenderjaar
1949.
t
,
Zekerlieldstollingen.
X
1 mn
Naam
”
1
._
1
°
-)
Q
0
‘
0
G)
)•Q)•0
n
Aaiidcicn.
.-
‘0 0
‘.
.0
0.0t
–
)
‘
0
–
Ot
N.V.
De Vereenigde Blik-
fabrieken,
Arnserdarn
0•0
D::
(certificaten van aand6-
r&
0
cbQ
0
E-
•’o
Februari.
1.100
125
1.375
t/in Dec
15
–
600
576
–
1.176
15
len)
………………
Obligaties.
1946
953
1.553
729
112
2.282
127
Overheid:
1947
316
1.869
525
403
2.394
530
Nederlandse
Staatslening
337 100 337
3
39 ‘)
1948
99
1.968
320
1.076
2.288
1.606
1947
(dollarlening)
.
43.093
100
42.093
3
•
19
)
Investeringscertificaten
.
1.303
1001
1.310
31
50
3)
Jan.
4949
2
1.970
305
37
2.275
1.643
.
Beleggingscerl.ificaten
.
Febr.
1949
–
1.970
295
40
2.265
1.683
100
2.000
3
20 ‘)
Mrt
1949
–
1.068
283
46
2.251
1729
2
Particulieren:
April
1049
–
5
1.963
270
27
2.233
1.756
Lever Brol;liers
&
Unilever
Mei
1949
–
3
4
.960
254
75
2.214
1.831
NV.,
Rotterdam
(con-
verteerbare obligaties)..
75.000
101
75.750
39
25
TOELICHTING BIJ 1-LET OVELtZIC1-IT
VAN
DE OPBRENGST
–
N.V.
Handelmaatschappij
R. S. Stokvis
8e
Zonen,
–
DER RIJI(SMIDOELEN.
6.000
100
6.000
39
25
9
Staat 1
en Ila.
Aandolen.
–
Deze staten vermelden -cle werkelijk in elke maand ontvangen
N.V.
Twentsr.he
Overzee
bedragen (kasadministratie).
F.Iandel Maatschappij, En-
Bij de Omzet- en loonbelasting en vereveningsheffing moet de
1.000
110
1.100
afdracht in principe één maal per kwartaal geschieden, ni. in Ja-
–
Provincie Gelderland
……2.000
N.V.
Chemische
Fabriek
nuari, April,
Juli en October.
,,Naarden”, Naarden
.
1.200
110
1.320
Een gedeelte van dc ontvangsten op ko.hierbeiastingen (Staat Ila)
N.V.
Nederlandsôhe
Fa-
Verd voldaan door afboeking op zekerlseidstellingen.
–
briek van Bronswerken,
v/h Beclit
&
Dyserinck,
Staat
lib.
Rotterdam
…………
500
125
625
Uit deze staat kan worden éfgelezen hoe ver de belastingdienst
Meubelfabriek J. B. Hillen
is gevorderd met het opleggen
an aanslagen (in verhouding tot
schede
…………….
N.V., Amsterdam
250
108 270
de raming) en tevens, welk bedrag nog moet wordcn ontvangen
01)
Van Kuilenburg N.V., Rot-
reeds opgelegde aanslagen.
264
4)
105
277.
De belde kolommen 4 en 6 betreffen door de belastingdienst in
Amsterdam
…………..
1949 opgelegdé voorlopige en definitieve aanslagen (debiteurenad-
–
Ma art.
ministratie). Een,
rcsp.
over de
boekingstijdvakken
1 948/’49
en
Obligaties.
1949/
1
50, aanslag inkomstenbelasting 1948 bijv., behoort normaliter
Overheüt:
–
–
in het boekingstijdvak t 948/’49
te worden opgenomen;
een
–
Nederlandse
Staatslening
uiteraard voorlopige- aanslag inkomstenbelasting over 1949 in het
1947
(dollarlening)
.
7
100
7
3
39
9
boekingstijdvak 1949/’50.
.
Investeringscertificaten
.
56.316
100
56.316
3
19
3)
Staat
IT!.
Beleggingscerlificaten
– . . . 1.539
1001
1.546
3
50
3)
l’articutieren:
Ook hier zijn cle werkelijk ontvangen bedragen vermeld (kas-
R.K. Ziekenhuis St. Elisa-
administratie), terwijl bovendien de wijze van betaling is aangegeven.
beth
Stichting,
Sluiskil
Staat IV.
–
(Ie Hyp. oblig.)
1.200
100
1.200
39
30
‘)
Dit zijn bedragen, die, vrijwillig of verplicht, door belastingplich-
terdam
……………….
Vereniging
,Eutlokia”,
125
-100
125
39
20
9
tigen hij de ontvangers der belastingen zijn gedeponeerd. Zij dienden
NV. Philips’ Gloeilainpen-
als vooruitbetaling 01) nog niet opgelegde aanslagen in bestaande
fabrieken,
Eindhoven
belastingen, vermogensaanwasbelasting en vermogensheffing. (Zie
11.250
100
13.250
39
20
ook staat IJa en III).
(dollarlening)
………
Aazuleleis.
De staat vermeldt v.owel de opgelegde zekerheidstellingen als de hetalingén daarop en voorts de afschrijvingen, clie op de zekerheid-
N.Y.Acetylcendissous
RottercYan’i
…………..
Maatschappij
,,Magon-
stellingen wegens de opgelegde aanslagen plaatsvonden.
cleaux”
l3reda
70
105
73
Het opleggen van zekerbeidstellingen is beëindigd; het nog niet
Noordwjsc1te Sportvereni-
voor af boeking aangewende restant zal op 15 Augustus 1949 worden
ging N.V., Noordwijk
.
105 100
105
vrijgegeven.
Nederlandsche Staalfabrie-
ken v!h J. W. cle MuiflCk
Keizer N.V., Utrecht
.
1.659
120
1.991
EMISSIES IN 1949.
(Reële bedragen in duizenden guldens).
A
p
r
i
1.
–
Obligaties.
Overheid:
Nederlandse
Staatslening
1947
(dollarlening)
– . .
Investeringscertificaten
.
30
36.763
100
100
30
36.763
3
‘3
39
1)
19
3)
0 0
‘3
0
0
4,
‘
0
0
,
‘
o
Be]egginscertificaten
. . .
845
1009
849
39
50
3)
0
‘
0g5O
Aandelen.
Bukman
&
Sartorius N.V.,
–
—
D
.o
Mei.
Obligaties.
250
110
275,
Jan.
24.91′.
1375
06.289
–
24.864
1.425
Febr.
127.490
3.592
131.082
–
43.740
87.342
Overheid:
Mrt
72.444
2.169
74.613
–
57.869
-16.744
April
37.642
275
37.917
–
37.642
275
Nederlandse
Staatslening
Mei
30.435
3.344
33.779
441
28.442
4.896
1947
(dollarlening)
. . . .
3.650
100
3.050
3
39
9
Investeringscertificaten
..
24.132
100
24.132
3
19
3)
Amsterdam
………….
Beleggingscertificaten
. . . –
657
1009
660
39
50 ‘)
Parlicuteeren:
SPECIFICATIE DER EMISSIES IN JANUARI, FEBRUARI,
G.
Dikkers
&
Co.
N.V.,
–
MAART, APRIL EN MEI 1949
.
N.V.
G.
Dikkers
&
Co.
,
1.552
100
1.552
39
20
9
Bedragen in duizenden guldens; koersen en rentevoeten in pCt.
klengelo
………….
Hengelo (conversie)
448
989
441
39
20
9
Aandelen.
N.V. ,,’ulcaansoord”, Ter-
borg (prioriteitsaand.)
.
25
100
25
Naam
G.
Dikkers
&
Co
N.V.,
–
0
Rengelo
………….
N.V.
Hollanclsche
Stoom-
1.000
105
1.050
boot Maatschappij, Am-
sterdam
……………
2.182
104
2.269
J a nu a r i.
–
Obligaties.
Overheid:
1)
Aansluitend op de emissiestatistiek
in ,,E.-S.B.”
van
9 Februari
Nederlandse Staatslening
1949,
blz.
121.
1947 (dollarlening)
– . – –
314
100
3-14
3
39 ‘)
‘)
Versterkte en/of vervroegde
gehele
of gedeeltelijke
aflossing-van
Investeringscertificaten
. .
23.388 100 23.388
3
19
‘)
–
zekere datum af toegestaan.
Beleggingscertificaten
– . . .
1
1.156
1001
1.162
39
50
3)
3)
Versterkte en/of vervroegde
gehele
of gedeeltelijke
aflossing
te
Particulieren:
allen tijde toegestaan.
Pullman Club, ‘s-Gravenh.
50
100
50
4
30
9
‘)
Waarvan reeds geplaatst
8100.000.
Groot Industrieel bedrijf zoekt -voor spoedige
indiensttreding. een
CHEF
van de administratie
Sollicitanten moeten voldoende practische erva-
ring
0
bezitten om in grote zelfstandigheid werk-
zaa.m te zijn en leiding te geven aan het admini-stratievé personeel en môeten voldoende theore-
tische scholing hebben gehad.
Brieven met pasfoto letter K, Allert de Lange,
Damrak 62, Amsterdam.
AS’SISTENT-RESIDENT
werkzaam geweest bij Ee. Zaken, gezond en vol werk-
lust’
ZOEKT BETREKKING:
administratief, sociaal,
inspecterend. Ook. genegen heruitzending Indonesië.
Br. onder no. E.S.B. 1467, bur. v. d. bi. Postbus 42,
Schiedam.
STAFEMPLOYÉ,
van groot exportconcern
in Indonesië,
thans in Néder-
land, zoekt betrekking in Nederland, Suriname, Cura-
çao of Indonesië. Beschikt ovér uitstekende ref eren-
ties. Br. onderno. E.S.B. 1466, bur. v. d. bl., Postbus 42,
Schiedam.
LEIDENDE FUNCTIE. /
Alg. ontwikkeld ser. jongeman, 32 jaar, bemiddeld,
met studie Econ. Hogeschool, commerc. en admin.
onderiegd, oud-res.-offlcier v. adm. Kon. Marine; ge-
wend leiding te geven, thans personeeichef, organi-
sator, wil van betrekking veranderen en zoekt een
verantwoordelijke functie, waar hij zijn energie verder
kan ontplooien; zeer representatief en gemakkelijke
omgang, ‘prima refer.
Br. onder no. E.S.B. 1465, bur. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.
JONG JURIST
met commerciële aanleg (doctoraal keuzevakken, be-
lastingrecht en economie) zoekt werkkring in het be-
drijfsleven. Zeer goede referenties.
Er. ondér no. E.S.B. 1468, bur. v. d. bL, ‘Postbus 42,
Schiedam.
BEKWAME KRACHT
Jongeman ‘van goeden huize, 28 jaar, ongehuwd,
representatieve .verschijning, algemeen ontwikkeld, be-
reÇsd, militaire plicht vervuld_ kantoorervaring, ziet
zich gaarne opgeleid in een onderneming. De bedoeling
is om uiteindelijk,mede-firmant te worden.
Br. onder no. E.S.B. 1469, bur. v. d. bl., Pos€bus .42,
Schiedam.
Voor het Secretariaat wordt gevraagd
EEN JONG
DOCTOR OF
‘DOCTORANDUS
‘ -. .• -:
IN L)E ECONOMIE (bedri’jfseconomischejichting).
Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen en onder bijvoeging
van een recente foto te richten aan de 2e Afdeling van de Algemene Dienst der N.V. Nederlandsche Spoorwegen te –
Utrecht.
Vraag en Aanbod inzake Kantoorbehoeften, Brandkasten, Machines,
Gebouwen, Industrie-terreinen, enz.
0
IN DE CENTRAAL GELEGEN GEMEENTE
-.
ZWOUE
0
0
0
GELEGEN AAN GROOTSCHEEPS
VAARWATER EN INDUSTRIEWEGEN
0
. INLlCHINGEN.: .AFD. ALG. ZAKEN STÂDHUIS TEL 5644
WINSIDEIINO DOOR WERKNEMERS
door
Ir D. A. C. Zoethout
met medewerking vn
Dr W. C. Klein
en
‘Ir C..W.AédelaPorte
Publicatie Researcha.fd.
v. h. Raadg. . Bureau
Ir B. W. Berenschot
Prijs
f
-2.50.-
0
J. MUUSSES
Uitgever
Purinerend
Levering .00k via de
Boekhandel.
ADVERTEER
0
IN
-:
DIT BLAD
1
Grote industriële onderneming in onmiddellijke
omgeving van- Rotterdam zoekt.
BEKWAME
ADMINISTRATIEVE KRACHT
voor leiding en reorganisatie administratie, be-
handeling fiscale en financiële aangelegenheden
en kostprijsberekening.
–
Het NEDERLANDS INSTITUUT VOOR WERK-
ZAAMHEDEN IN HET BUITENLAND , PLAN EX-
PORT” te ‘s-GRAVENHAGE, vraagt voor een van zijn
relaties in CENTRAAL-AMERIKA voor onmiddellijke
indiensttreding een
BEDRIJFSLEIDER
VOOR EEN SUIKERFABRIEK
Gevraagd- wordt: ruime – ervaring in de suikefabri-
cage, diploma werktuigkundig ingenieur of daarmede
gelijk te stellen opleiding, ongehuwd, R.K., maximum-
– leeftijd 40 jaar.
– Geboden s’ordt: ruim salaris, vrije’woning, telefoon,
etc., plus reiskosten heen en terug voor rekening op-
drachtgever.
Aanstelling geschiedt voorlopig voor de tijd van- één
jaar.
Sollicitaties uitsluitend schriftelijk, voorzien van
referenties bij het
NEDERLANDS INSTITUUT ‘VOOR WERKZAAM-
HEDEN IN HET BUITENLAND PLAN EXPORT”,
– Prinsevinkenpark 16, ‘s-GRAVENHAGE.
•
N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNICATIE INDUSI,
vJ h NederIan4uhe Seintoestellen Fabriek
HILVERSUM
Alle commûnicatie.apparatuur op het gebied van
Radio – Lijjntelefonie -. Autématische telefonie
Brieven met uitvoerige inlichtingen onder let-
,
ters SWH aan Nijgh & yan Ditmar, Advertentie
Bureau, Rotterdam.
Grote Cultuur Maatschappij zoekt voor
.
haar Hoofdkantoor’ ter Sumatra’s Oostkust
HOOFDBOEKHOU DER
in het bezit van
5
j. H.B.S., M.O. Boekhou.
den; de Engelse taal beheersend. Enkele
jaren practijkt in grote bedrijven gewenst.
Br. no.
283
HO., Adv. Kant. de Bussy,
Rokin
60,
Amsterdam-C.
Sollicitanten worden opgeroepen voor de betrekking ian
Hoofd van het
–
SOCIOGRAFISCH BUREAU
der Gemeente Zaandam
(Salaris volgens nieuw ontworpen bezoldigingsregeling f5160.— – f6600.— (6 eenj. verh. van f240.—)).
Bij voorkeur zal’een keuze
t
gedaan worden uitsollici-
tanten, die dr. of drs. in de sociografie zijn en over
practische ervaring beschikken.
Indien een keuze uit sollicitanten, als hiervoor bedoeld,
niet mogelijk is, komen in aanmerking sollicitanten,
die, hoewel nog niet afgestudeerd, wel over practische
ervaring beschikken. Aanstelling zal dan echter plaats
hebben in een lagere (nader overeen te komen) rang.
Sollicitaties te richten aan burgemeester en wethouders
binnen 14 dagen na verschijning van dit blad.
EXPORTEUR SPANJE
zoekt Nederlandse afnemers van Spaanse artike-
len. Brieven onder no.
,
ESB
i463;
bureau van dit
blad, Postbus
42,
Schiedam.
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Eloochstraat j, Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
–
Redactie-adres voor Beliê: . Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
‘4,
Universiteitstraal, Gent.
–
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat j, Rotterdam (W.).
fiankie1s: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnements prijs, franco per poot, voor Nederland f 26,— per jaar;
voor België/Lis&emhurg Belg.
franco
465 per jaai, te voldoen dooi
storting bij de Bonque de Commerce te Brussel of op haar Belgische
postgirorekening no ‘260.34. – – –
Overzeese gebiedsdelen (per zeepost) f 26,—, overige landen
/
28,-
per jaar.
–
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts woden
beëindigd per ullimo van het katender.
jaar.
Aangelek de stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
–
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven rz, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief
/
0.40
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken – ,,Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten”
/ o.6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers 75 cents, resp. 12 B. francs