AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisc h
-A-wStatistische
Betic
–
hten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1
34E
JAARGANG
WOENSDAG 22 JUNI. 1949
No. 1676
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lizmbers; J. Tinbergen;
F. de Vries.
Redacteur-Secretaris: C. pan den Berg.
Pit’. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Menens; R. Miry; J. pan Tichelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
11
Geget’ens oc’er adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
INHOUD:
Blz.
De artikelen van deze week …………………48
7
Sommaire, sumntaries …………………….48
7
De fiscale wetsvoorstellen’ ter, -verlichting van. de
belastingdruk op het bedrijfsleven
door Mr Dr
E.
Tekenbroek
…………………………
488
De werkgelegenheid in Nederland
door Mr Dr
A..
A.
van
Rhijn
……………………….
4
92
De trekkingsrechten
door Dr Th. H. Mulders ……
495
-Aantekeningen:
11e tltoi,eiële positie der Engelse rederijen
…………..
497
Enige aspecten van de Australisehe economie
……….
498
Bedrijfseconomische
notities:,
liet
jaarverslag
van
11e
NederlandSe
I’articipatiemnatst-
scIuijpij
NX.
door J.
C.
flrezct
………………….
499
Internationale
notities:
l)e
staalindustrie
van
SVest-Eiirop*i
………………..
499
Nationaal product en nationaal inkomen van de Verenirde
Staten
……………………………………
500
Mededeling:
Me(ledelilICcn
vmwr
ecoimoimmisten
………………….
.500
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………5
0
0
Statistieken:
ilamikstatem
…………………. ……………….
.501
Stamid
VUIl
‘s
Rijks
Ka
…………………………
5
0
2
l’:nige immilexeijfers van de industriële productie in Nederla-n(l
502
limnmmdekjterS
van
de
irrote
hummkemm
in
Netlerlan,l
……..
503
503
(,mlu,lprO(l muctie
………………………………..
DEZER DAGEN
werden de gezamenlijke en onderlinge boringen door de
Grote Vier te Parijs tot het einde voortgezet. Men is ten-
slotte zowaar op erts gestoten. Er’is een proef boven ge-
bracht, die tot verdere exploratie blijkt te noden.
They have struck oil”. Bij analyse blijkt ‘an de resul-
taten over Duitsland het gehalte niet hoog. The rfimes
van Di
i
:
is
d
ag
21 Juni concludeert: .,,Gerrnany remains
divided; there is stili no hope of a peace treaty; there is
no real agreement on Berlin”.
Maar het begrip concessies komt in het slotcommuniqué – op gunstiger wijze naar voren dan alleèn in de zin van een
star-afgepaald, streng voor anderen gesloten werkgebied.
–
De poging om het verkeer van personen en goederen tussen
Oost en West in beweging te brengen, wordt te Berlijn
voortgezet.
Positieve toenadering is bereikt over het vredesverdrag
met Oostenrijk. Zal dit land, ,,eens mede van jeugdige
zangtonen vol” thans ook het vervolg van Da Costa’s
Lierzang mogen ervaren: ,,dat een ader….in de zand-
grond geraakt, weder uitschoot en zwol”?
– Nog overheerst de vragende vorm. Men is wat huiverig
om in te gaan op veelbelovende expertises. 1-leeft men niet
juist moeten verwerken, dat het solide goud van de Zuid-
Afrikaanse mijn ,,Erfdeel” niet anders bleek dan erts van
een. meer met de ervaring overeenkomend gehalte? Toch.
blijft een eenvoudig Engels liedje in het hoofd hangen:
,,It may be Monday, it may be Tuesday, some day must be
our good newsday.” Een ‘liedje van vèrlangen.
Komt er ander nieuws over Indonesië? Informeel is de
datum van de Ronde-Tafelconferentie thans door de par-
tijen gezamenlijk vastgelegd; zo heeft men zich weer iets
verder naar dit voorlopig lichtpunt toégewerkt. Het eind
van de tunnel is echter nog niet in zicht. Telkens zijn er.
nieuwe stortingen; thans schijnen de Republikeinse leiders
moeite te hebben met het doen aanvaarden van de afge-
sproken oplossing door hun militaire aanvoerders. En on-
duidelijk blijft op dit moment, hoe het zal uitvallen’ met
Sumatra.
Wat er van komen zal?” Het grote politieke probleem
terzijde gesteld, wordt deze vraag nergens klemmender dan tefi opzichte van de werkgelegenheid. Vooral in de
Verenigde-Staten peilt men thans van alle zijden de stand
van zaken in dit opzicht. Een getal van drie millioen werk-
lozen wordt genoemd. Belangrijker wellicht dan de al of
niet juistheid van het absolute getal – de Amerikaanse
werkloosheidsstatistiek blijft in verhouding tot de solidi
teit van andere Amerikaanse statistieken een zwakke stee
– zijn de psychologische répercussies. hier treft men de
diepere lagen van een haast niet to. overschatten vrees;
die voor een herhaling van de jaren dertig.
Nog zijn in vele landen de werkstakingen – bewijs dat
men op behoud van het werk hoopt en rekent – meer in
het oog vallend. Nog kan de President de’
–
Verenigde Sta-
ten, op breder documentatiemateriaal, de directe onrust
van zich wijzen. Doch de onderstroom blijft.
Zo dacht ook de Nederlandse Rogering bij het indienen
van het wetsontwerp op de werkloosheidsverzekering, en
positieve vooruitgang, indien het negatieve werkelijkheid
zou worden, ,,fleur du mal”, zoals Baudelaire zou zeggen.
De- hoofdtaak blijft de werkloosheidsverzekering werkloos
te houden.
Behandeling van alle
bankzaken
* *
–
Bezorging van alle
assurantiën.
R. MEES & ZOOEN
EANKtERS EN ASSURANTIE.MAKELAARS
AMSTERDAM
. ROTTERDAM .
‘
S-ORAVENHAGI.
DELPT
.
SCHIEDAM
–
VLAARDINGEN
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Ocvertlgd te’s-Oravanhage
ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT. BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 546
Pers o n eels- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing –. afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens velgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
I.
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.Y1
Amsterdam – Rotterdai – ‘s-Gravenhaga
Alle Bank- en Effectenzaken
E
9
j
GENEVEP
Belastingconsultatiebureau
A. L. F. Leverington I
vrDYAA.ftI.DrAI.
1
Alle belastingzaken
Medewerkers: E. J. de Boer,
Oud-Insp. d. Bel.: D.
Sweepe,
Oud-Ontv. der Bel.
N. A.
Schol, Cand.-Not.; Mr. Dr. B.
S. F. Steinmetz, Belastingcons.
Adviseur voor Accountancy:
W. A. Brenning, Lid Ne’lerl.
Broederschap v. Accountants.
le Kelmersstraat 95, Tel. 85508, 1
Amsterdam
–
W.
DEZE WEEK:
Drs E. H. SCHERKS:
Wetsontwerp
,,Wijziging
Ondernemers-Belasting.”
* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen- en buitenland.
–
Plaats voor export een aanbieding in de
nbriek
TRADE OPENINQS.
Abonnementsprijs f
15.—
per jaar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS – SCHIEDAM
met papier geïsoleerde kabels
voor zwakstroom en slerkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
Jabelgarnitüren. vulmassa en olie
uCHE KABELFA5R!EK
DELFT
IIIIlIIIIJlIIIIlIIfIIIIlIIIlIHhllIIlI!IIIIIJIIIIIJIIIIHIHUIIHIflJIUI
–
22 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
487
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Mr Dr E.
Tekenbroek,
De fiscale n-utsQoorstcllen ter ç’erlich-
ting yan de belastingdruk op het bedrijjsleoen.
Van de thans aanhangig gemaakte wetsontwerpen is
het wetsontwerp Belastingherziening 1949 het belangrijkst.
De hierin voorgestelde maatregelen brengen geen vermin-
dering van de belastingdruk; slechts verschuiving van de
druk naar later jarn vindt plaats. De redenen van het
indienen van het ontwerp zijn: de stand van hteconomisch
getij en de structurele eisen, welke voortvloeien uit de
bevolkings- en de betalingsbalansprobleinen. De laatste
stellen het Nederlandse bedrijfsleven voor een omvangrijk
financieringsprobleem. Dit, terwijl de grote winstmogelijk-
heden van de eerste na-oorlogse jaren verdwijnen. Het doel
-van de voorgestelde maatregelen is, in combinatie met de
handhaving van de dividendstop, langs fiscale weg thans
de mogelijkheden tot interne financiering te vergroten en
het aantrekken van nieuw kapitaal te stimuleren. Het is de
vraag, of deze maatregelen niet rijkelijk laat komen. Vooral
nu vele ondernemers de verlichting nodig zullen hebben ter voldoening’van belastiigachterstand uit de achter ons
liggende periode. Verder zijn de maatregelen, gezien de
omvang van het financieringsprobleem, onvoldoende. De
wetenschap, dat, na een tijdelijke verlichting, zware fiscale
lasten te wachten staan, zal belemmerend werken.
Mr Dr A. A. van Rhijn,
De aurkgelegenheid in Nederland.
De werkgelegenheid is hier te lande op het moment
betrekkelijk gunstig. In de toekomst zullen algemene
structurelé. factoren, zoals de bevolkingsvermeerdering en
de sluitende betalingsbalans van grote betekenis zijn. Om
de toenemende bevolking werk te verschaffen is industria-
lisatie nodig, met als gevolg het probleem van de kapitaal-
vorming. De Overheid zal bij de voortgang van de industria-
lisatie – in nauw overleg met het bedrijfsleven – eenle-
langrijker rol spelen dan haar thans is toebedeeld. Door
middel van aanmoedigingen, via de Herstelbank of via
de gemengde onderneming is een belangrijke aanvullende
taak voor haar weggelegd Van de conjuncturele werkloos-
heid is internationale bestrijding dringend gewenst. Moge-
lijk zal in deze op een initiatief van de Ver. Staten mogen
worden gerekend. Nationaal gezien zal een catalogus van
maatregelen moeten worden opgesteld, welke naar gelang
van de omstandigheden moeten worden toegepast. Ter
zake van het uitvoeren van openbare werken is de inschake-
ling van de gemeenten van het grootste belang. Subsidies door het Rijk of andere faciliteiten zullen deze medewer-king kunnen bevorderen.
Dr Th.
II. Mulders,
De trekkingsrechten.
Met de Overeenkomst voor Inter-Europese Betalingen werd gepoogd het inter-Europese handels- en betalings-verkeer te verruimen. Deze Overeenkomst, welke
01)
30
Juni a.s. afloopt, geeft in feite een combinatie van multila-
terale compensatie en het gebruik van trekkingsrechten
te zien. De resultaten van het compensatiesysteem zijn
tegengevallen, doordat de productie van vele Marshall-landen onvoldoende was om tot een evenwichtige inter-
Europese handel te leiden. De regeling van de trekkings-
rechten beoogt een gedeelte van de ontvangen Marshall-
hulp door te geven aan andere Europese landen mde valuta
van het doorgevende land. Voor de landen met doorgifte
verplichting worden de vorderingen op valuta-zwakke lan-
den oiigezet in vorderingen luidende in harde valuta, het-
geen de handel tussen de Europes5 landen stimuleert.
De landen, behalve Engeland, maakten nog niet van alle
mogelijkheden gebruik. Aangezien te Parijs was bepaald,
dat een trekkingsrecht, waarover in het eerste jaar niet is
beschikt, niet vervalt en verschillende redenen kunnen
bestaan, waarom een land het gebruik van trekkingsrechten
wenst uit te stellen, mag hieruit niet de conclusie worden
getrokken, dat de trekkingsrechten te hoog zijn.
SOMMAIRE.
Mr Dr E.
Tekenbroek,
Les projets de bi relatijs i un
dégrèoement fiscab; en faeur du secteur privé.
L’accroissement de la population et les difficultés inhé-
rentes I la balance de paiements placent le secteur privé
néerlandais devant un problème considérable de finance-
ment. Les mesures proposées par le projet de bi ,,Révision
des impôts 1949″ ont pour but d’élargir les possihïlités de
financement interne et de stimuler l’attraitde nouveaux
capitaux,
ta
l’aide de la fiscalité. Ces mesures arrivent
assez tard. La certitude
–
qu’on se trouve en réalité devant
un ajournement des impôts f payer, empêchera la forma-
tion des capitaux. –
Mr.DrA. A. van Rhijn,
Le marché du traaail aux Pays-Bas.
En ce moment, le marché du travail aux Pays-Bas
est relativement favorable. Des facteurs de structure
sont de la plus grande importance pour le marché du
travail, dans un avenir rapproché. Le déveboppement de
l’industrialisatïon incitera les autorités publiques b jouer,
dans l’avenir, unrôle plus important. En ce qui concerne
la lutte contre le chômage conjoncturel, elle doit être
portée sur le plan international.
Dr Th. H.
Mulders,
Les droits de tirage.
L’accord concernant les paiements inter-européens, qui
expire le 30 juin 1949 comporte en fait une combinaison de compensations multilatérales et l’emploi des droits de
tirage. Les résultats du système de compensation ont
déçu l’attente. En ce qui concerne les droits de tirage il
paraît que certains pays n’ont pas axploité toutes les pos-
sibilités. Etant donné que le droit k tirer peut être différé, pour plusieurs raisons, on ne doit pas en conclure que ces
droits sont trop considérables.
SUMMARIES.
Dr E.
Tekenbroek,
The fiscal.bills coQering relief of the tax,
burden on trede and industry. –
On account of an increasing population and the problems
regarding the balance of payments Netherlands economie
life has to face an extensive financing programme. The
purpose of the measures provided for in the bill cov.ering
revised taxation is to augment, along fiscal lïnes, the
internal financing possibilities and to stimulate the invest-
ment of new capital. These measuresare taken at a rather
late date. The knowbedge that it is only a question of defer-
ring the tax to future years will be an impediment to the
contemplated investment of capital.
Dr. A. A.
van Rhijn, Empboyrnent in the Netherlands.
Structural factors are of vast importance to empboyment
in the near future. As industrialization is progressing the
authorities will have to play a more essential part than
is now the case. Unemployment during times of depres-
sion will have to be fought internationally. In this con-
nection America may possibly take the initiative. From
a national point of view a catalogue of measures will
be draw’n up. The collaboration of the municipalities with
respect to an important part, viz. public works, is of great
significance.
Dr Th. H.
Mulders,
The drawing-rights.
The Agreemerit covering Inter-European Payments
which will expire on June 30th next, is actually a demon-
stration of multilateral compensation and the use of
drawing-rights. The resuits of the compensation-system
have been disappointing. As regards the drawing-rights, it
appears that a number of countries did not utilize all
possibilities. In view of the fact that the makinguse of
drawing-rights may be postponed and that there may
be various reasons for doing so, it should not -be concluded.
that the drawing-rights are too high. –
488,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN .’
22 Juni 1949
DE FISCALE WETSVOORSTELLEN TER
VERLICHTING VAN
DE BELASTINGDRUK
OP HET BEDRIJFSLEVEN.
Eindelijk zijn de reeds lang in uitzicht gestelde be-
lastingplannen van de Regering gepubliceerd, althans ten
dele, want in het vooruitzicht zijn nog plannen tot her-
ziening van de loon- en inkomstenbelâsting, welke zullen
worden gesynchroniseerd met de verdere afschaffing of
beperking der subsidies en met wijziging van de huur-
pölitiek, welke plannen echter voor het bedrijfsleven een
minder directe betekenis hebben dan de thans gepubli-
ceerde. Indiening van de desbetreffende wetsvoorstellen
is nog in dit jaar te verwachten.
De thans aanhangig gemaakte platinen zijn vervat in
drie wetsvoorstellen.
Weisontwerp tot wijziging aan de Ondernemingsbelasting.
Voorgesteld wordt de belastingheffing naar de grond-
slag bedrijfskapitaal te laten vervallen. De Minister be-
rekent, dat daardoor ca f 52.000.000 minder Onderne-
mingsbelasting van het bedrijfsleven zal worden geheven.
Voor een juiste beoordeling van de drukverlichting, die
dit voorstel voor het bedrijfsleven met zich brengt, dient
echter in aanmerking te worden genomen, dat als gevolg
van het feit, dat voor de heffing van de Inkomstenbelasting
en Vennootschapsbelasting, de Ondernemingsbelasting
een zakelijke last is, een deel (aan de zekere kant te stellen
op 30 â 33J pCt) van de minder geheven ondernemings-
belasting, dus weer in de Schatkist terugkomt als hogere
opbrengst van de Inkomsten- en de Vennootschaps-
belasting.
Het bedrijfleven zal intussen deze drukvermindering
dankbaar accepteren, vooral omdat het hier gaat om een
belasting, die het karakter van een vaste last heeft.
Wetsontwerp op de Diaidendbeperhing 1949
Dit ontwerp kan men feitelijk geen belastingwet meer
noemen. De superdividendbelasting is krâchtens uit-
drukkelijke bedoeling van de ontwerper geworden een boete op overtreding van de dividendstop, welke boete
men in de vorm van een belasting heft om de rechtspraak
over een en ander in handen van de, meer dan de gewone
rechter, deskundig geachte administratieve rechter te
kunnen leggen. Een nieuwe niet-fiscale doelstelling van
een belastingwet, die de theoretici bij de formulering
van het begrili belastingen de nodige moeilijkheden zal.
veroorzaken.
WTat het handhaven van de dividendstop betreft, kan
ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat de verdediging
daarvan in de Memorie van Toelichting uitermate zwak is.
Noodzaak tot zelffinanciering, waarvoor steun aan de
directies hij hun dividendpolitiek nodig is en een vaag appèl aan het, bestaan van een loonplafond, ziëhier de
beide gronden, waarop de Minister de dividendstop meent
te moeten handhaven. Daartegenover staat, dat de
Minister op verschillende plaatsen in de onderhavige
kamerstukken er op wijst, dat ei’ grote behoefte is aan
aanbod van zgn. risico-dragend kapitaal. Uit dien hoofde
worden buitenlandse kapitaalverschaffers buiten de
dividendstop gehouden. Moet men hieruit de condusie
trekken, dat de Minister vrijwillig geen aanbod van risico-
dragend kapitaal van het binnenland uit verwacht en er daarom de voorkeur aan geeft het aanbod daarvan door
een, z.i. de zelffinanciering bevorderende, dividendstop af te dwingen?
Men kan èr zich over verwonderen, dat het ontwerp niet het contraseign van de Minister van Economische
Zaken heeft, aangezien de daarin geregelde materie voor
de industrialisatie van ons land van mi. niet gering te
achten ,betekenis is.
,Op de inhoud van het ‘ontwerp ga ik niet dieper in,
enerzijds omdat, gelijk gezegd, .de materie feitelijk niet
van fiscale aard is en anderzijds om de beperkte ruimte,
die een tijdschriftartikel nu eenmaal biedt, te kunnen
gebruiken voor het derde hierna te noemen ontwerp.
Slechts vei’ooi’loof
l
ik mij een paar opmerkingen. Een
2 pCt rentevergoeding over de gevormde reserves is wel
een stiefmoederiijke vergoeding voor het kapitaal, dat de
NV’s zich (van de aandeelhouders) voor zelffinanciering
in het verleden hebben verschaft; belangrijker is, dat dit
percentage ook weinig prikkel geeft aan de aandeelhouders
om aan verdere zgn. zelffihanciering mede te werken.
De opzet van het ontwerp is voorts zodanig, dat, als
het in zijn voorgestelde bewoording wet zou worden,
holding companies. met 100 pCt-dochter-ondernemingen,
waarbij de verhouding tussen het nominale kapitaal en
het fiscale vermogen bij moeder en dochter verschillend is,
(hetgeen een normaal verschijnsel is, want de dochter
reserveert als w’erkmaatschappij en de moeder geeft in
principe ontvangen dividend door zonder de kostprijs der
aandelen te verhogen), direct naar de Minister nioeten
lopen met verzoek om toepassing van de hardheidsclausule,
of om in ‘s lands belang ontheffing te veikrijgen van de
dividendstop (art. 19 no. 3). Ik acht dit een weinig fraaie
wijze van wetgeving.
Door de wetsduiding in art. 4 lid 2 letter d kunnen aan-
deelhouders van N.V.’s, die verschillende soorten aan-
delen hebben uitstaan in een door de ontwerper stellig
niet bedoelde voordelige positie komen te verkeren.
Wetsontwerp Belastinglierziening 1949.
Dit derde wetsontwerp is het belangrijkste. De voor-
naamste punten ervan, die ik in het onderstaande nader
zal behandelen, zijn: –
De nieuwe omschrijving van het fiscale winst-
be’ip, waarin o.a. is verwerkt de schaarste-kop-afschrij-
ving van 33
1
1
3
pCt op de bedrijfsmiddelen, gekocht,
verbeterd of besteld tussen 1 Januari 1946 en 1 Januari 1953; het stoppen van een lek, geslagen door het arrest
van de Hoge Raad met betrekking tot ‘de heffing van
inkomstenbelasting bij vererving van een bedrijfsver-
mogen; het codificeren van de enige reeds met departe-
mentale resoluties ingevoerde regelingen betreffende
uitstel van belastingheffing over hoekwinst gemaakt door
het ontvangen van schadevergoedingen (veizekerings-
uitkeringen) voor door een calamiteit verloren gegane
bedrijfsmiddeien (de zgn. vervangingsreserve) (art. 1).
De opwaardering (verdubbeling van de boekwaarde
van 31 December 1947) van bepaalde bedrijfsmiddelen,
die uit. 1941 tot het bedrijf behoorden, waardoor nieuwe afschrijvingspotentie ontstaat (art. 2).
De ,,liquidatie” van het belastingvrij reserveren
van de Wet Belastingherziening 1947, mitsgaders
van de zgn. – overgangsreserve, die nu voor de tweede
maal wordt herleid; hiermede houdt verband de ver-
lenging van de verliescompensatietermijn van 2 jr tot
3 jaar (art. 3, 4, 5 en 7).
D. Een bij zondere tegemoetkoming voor oorlogsslacht-
offers c.a. (art. 6).
Ad A. Het nieuwe fiscale winsibegrip etc.
Met de invoering van de Vinstbelasting deed de winst-
berekening door, vermogensvergelijking haar intrede in het Nederlandse belastingreclit en werden de begrippen
,,fiscale balans”, ,,fiscaal vermogen”, ,,fiscaal aftrekbare
passiva”, , ,onttrekkingen niet voor bedrijfsdoeleinden”
ed. geïntroduceerd. Met deze begrippen hebben het
bedrijfsleven en de belastinginspecteurs zich allengs
vertrouwd gemaakt. Er zij aan herinnerd, dat deze nieuwe formulering van het winstbegrip ons niet door de Duitsers
is opgedrongen; weliswaar is de Winstbelasting hier te
lande tijdens de bezetting ingevoerd, maar de Tweede
Kamer had vôÔr de oorlog reeds het wetsontwerp goed-
gekeurd. Men kan dus niet zeggen, dat de Minister thans
22 Juni 1949
– ECONOMISCH-STATISTISCHE BEIdHTEN
–
489
t
.
.
voorstelt een schrijnend, ons opgedrongen stuk Duits
recht door nationaal recht te vervangen. –
Neemt men daarnaast in aanmerking, dat, zoals de
Minister zelf uitdrukkelijk betoogt, de bedoeling van de
nieuwe omschrijving van het fiscale winstbegrip niet is
een materiële wijziging in het fiscale winstbegrip aan te
brengen, dan bestaat er mi. alle aanleiding zich af te
vragen, of het nu wel nodig was juist thans de omwerking
van deze rechtsmaterie weer ter hand te nemen.-
liet moge waar zijn, dat het thans geldende fiscale
winstbegrip omschreven is op de wijze, die, als men deze
materie opnieuw
moest
regelen, voor verbetering vat-
baar is, maar ik ontken ten stelligste, dat het bedrijfs-
leven thans de behoefte gevoelt aan’ een nieuw fiscaal
winstbegrip, dat geen materiële wijziging in de zin van
verlichting van de druk brengt, maar uitsluitend een
andere formulering van het geldende begrip betreft.
Integendeel, mde kringenvan het bedrijfsleven en even-
zeer in die van de met aanslagregeling belaste inspecteurs,
bestaat voor alles behoefte aan rust in de fiscaalrechtelijke
materie.
lIet is nu eenmaal een feit, dat men een rechtsmaterie
niet kan omwerken zonder dat men degenen, die die rechts- –
stof hebben te hanteren, voor allerlei interpretatievraag-
stukken stelt, die onzekerheden in de rechtstoepassing
met zich bi’engen.
1-let ni’euwe fiscale winstbegrip brengt dus geen ver-
mindering van belastingdruk, zulks is trouwens evenmin
het geval met de verdere
•
inhoud van het wetsontwerp;
slechts verschuiving van de druknaar later is deJedoeling.
Als reden van het indienen van het ontwerp geeft de
Minister aan de stand van het economische getij en de
structurele eisen, welke voortvloeien uit de bevolkings-
en de hetalingsbalansproblemen. Investeringsactiviteit
wordt daarvoor onontbeerlijk geacht. Was het in de
eerste jaren na de oorlog, aldus de Memorie van Toelichting,
zelfs met een verouderd productie-aparaat’gemakkelijk
w’insten te behalen, dit getij is aan het verlopen; zowel
in het binnenland als in het buitenland is de concurrentie
sherper geworden en wat het buitenland betreft heeft
men rekening te houden met het feit, dat de bedrijven
daar dikwijls beter geoutilleerd zijn.
De beroepsbevolking stijgt hier te lande jaarlijks met
40.000 â 50.000 personen, die dus in het economisch leven
moeten worden opgenomen. In verband met het betalings-
balanspribleem moet dit opnemen op efficiënte en inter-
nationaal verantwoorde wijze geschiëden, met als alter-
natief een sterke daling van hetwelvaartspeil.
Voor de oplossing van het omvangrijke financierings-
probleem, waarvoor het Nederlandse bedrijfsleven door dit
alles w’ordt gesteld, is een combinatie nodig van zelf-
financiering en van aantrekken van nieuw kapitaal door
de bedrijven. j4et is met het oog hierop, dat de onder-
getekende meent de mogelijkheden tot zelffinanciering
langs fiscale weg te moeten verruimen”, aldus de Minister.
Dit beoogt hij, met handhaving van de dividendstop,
te bereiken door voor het bedrijfsleven de mogelijkheid
te openen in de eerstvolgende jaren grote afschrijvingen
te doen, hetgeen
VOO!’
die jaren de fiscale lasten vermindert.
De Minister. meent voorts, dat deze verlichting van de
fiscale lasten niet alleen de zeiffinanciering ten goede zal
komen (mits dan gepaard gaande met handhaving van de
dividendstop), maar ook noodzakelijk is voor het aan-
-trekken van nieuw kapitaal. –
lIet in het bovenstaande samengevatte betoog in de
Memorie van Toelichting geeft aanleiding tot twee, mi.
voor de hand liggende, opmerkinge’n.
In de eerste plaats de vraag, of wij bij een stand van
zaken, zoalsdie ons in de Memorie van Toelichting wordt
geshetst, hier te lande niet rijkelijk laat zijn met het
treffen van fiscale maatregelen teneinde het bedrijfsleven
in staat te stellen tot zelffinanciering en aantrekking van
nieuw kapitaal. Deze vraag klemt temeer nu door het
verlopen van het economisch getij, waarvan de Memorie
van Toelichting zelf gewaagt, welks verlopen toch reeds
enige jaren geleden te voorspellen was, de mogelijkheid tot zeiffinanciering en het verkrijgen van nieuw kapitaal
niet ‘is vei’groot. . -.
Sedert de ‘ bevrijding werkt, niettegenstaande een
knellende dïvidendstop, een strenge prijsbeheersing en
een straffe geldsanering, ons bedrijfsleven onder een zeer
stringent fiscaal regiem, dat noch voor de zelffinanciering,
noch voor het verkrijgen van risico-dragend kapitaal
van buiten de onderneming bevorderlijk is. Uit die periode
resteert nog een zeer grote achterstand van te betalen belastingen; tal van’, ondernemers zullen het soulaas,
dat ze fiscaal thans tijdelijk krijgen, hard nodig hebben
om deze achterstand te betalen.
In de tweede plaats moet men constateren, dat de thans
voorgestelde fiscale tegemoetkomingen in een wanver-
houding staan tot de in de Memorie van Toelichting op
juiste wijze geschetste kwaal ter genezing waarvan ze
moeten dienen. Met uitzondering van het vervallen van
de belasting naar het bedrijfskapitaal voor de Onderne
mingsbelasting betekent, op de lange duur beschouwd,
een groot deel van de voorgestelde maatregelen echter
slechts een verschuiving van de belastingdruk, hetzij door-
dat de fiscus een aanspraak behoudt, hetzij doordat de
winstberkening ook afgezien van die claim in de toekomst
hogei’. ‘zal uitvallen, dan zonder de verlichting voor de -‘
eerstkomende jaren het geval zou zijn gew’eest (M.v.T.
blz. 2).
De wetenschap, dat na een tijdelijke, verlichting
zware fiscale lasten te wachten staan, en bovendien de
dividendstop gehandhaafd blijft, zullen m.i. belemmerend
werken op het uitlokken van voldoende aanbod van riico-
dragend kapitaal. In dit verband moet er ook op w’orden
gewezen, dat in de Memorie van .Toelichting op aan
duidelijkheid weinig te wensen overlatende wijze té kennen
wordt gegeven, dat het in de bedoeling ligt de in de
onbelaste reserve op te nemen overgangsreserve op een
door de fiscus daarvoor geschikt geacht tijdstip te gaan –
belasten. Voorts valt te bedenken, dat de noodzakelijk
geachte verdere industrialisatie van ons land voors-
hands niet veel meer is dan een wensdroom. 1-let buiten-land zit er stellig niet op te wachten totdat wij zover zijn.
Integendeel, er zal voor de afzet gevochten moetenworden.
Dit betekent, dat grote risico’s moeten worden gelopen,
die degenen, van wie het daarvoor benodigde kapitaal
moet komen (t.w. de oude aandeelhouders, resp. eigenaren
der ondernemingen bij de zelffinancieiiag en de nieuwe
aandeelhouders bij de aantrekking van kapitaal van buiten
de ondernemingen), slechts bereid zullen zijn te lopen als
voor hen de kans op een ruime beloning bestaat. Deze kans bieden de onderhavige voorstellen stellig niet.
1-let is dunkt mij geen nietszeggende algemeenheid er
hier aan te herinneren, dat het Nederlandse bedrijfsleven
zich steeds gekenmerkt heeft door een sterke mate van
zelffinanciering toen het fiscale regiem daarvoor gunstig
was. Men denke -in dit verband aan de grote reserves,
die onder de vigueur van de Dividend- en Tantième-
belasting zijn gevormd. Het valt mi. niet aan te nemen,
dat de mentaliteit van het Nederlandse volk, vooral nu
de markt van consumptiegoederen weer tekenen van ver-
adiging gaat vertonen, zoveel veranderd zou zijn, dat
het niet tot de benodigde zelffinanciering resp. aanbod
van risico-dragend kapitaal zou komen, als de fiscale
tarieven niet een beletsel zijn om de adequate beloning
voor het risico lopen aan de desbetreffende kapitaal-
verschaffers te laten toevloeien. ‘ –
De onevenwichtigheid, welke m.i. zuiver economisch
beschouwd, in de M.v.T. te constateren is tussen enerzijds
de juiste probleemstelling en andei’zijds het aangeven
van de apert ontoereikende middelen ter oplossing ervan,
is kennelijk toe te schrijven ‘aan politike factoren. Dit
blijkt uit het betoog van de Minister op blz. 3 en 4 van de
–
1
‘
490
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juni 1949
M.v.T., waar hij motiveert waarom hij volstaat met de
voorstellen, zoals die in het ontwerp zijn vervat.
In de eerste plaats wijst hij er op, dat de begrotings-
positie geen prijsgeven van belastingopbrengsten gedoogt,
daar de uitgavenzijde geen ruimte laat tot drastische be-
zuinigingen, daar een aantal grote posten, t.w.: de dienst
der nationale schuld, sociale voorzieningen, onderwijs, een
groot gedeelte van de wederopbouw èn defensie, inelastisch
is. De Minister ziet als alternatief inflatie, in welk ver-
band hij nog wijst op het verdwijnen van de deflatoire
krachten, zodra de buitenlandse hulp, welke wij thans
genieten, ophoudt.
In de tweede plaats wijst hij er op, dat de verdeling van
de investeriiigen tussen de private en de publieke sector
van de volkshuishouding bij verdergaande fiscale tegemoet-
komingen aan het particuliere bedrijfsleven ten gunste
van de private sector verschoven zou worden, hetgeen
hij niet in overeenstemming acht met de wensen der
Staten-Generaal.
In de derde piaats wijst de Minister er op, dat de sociale
rechtvaardigheid niet gedoogt, dat verdere fiscale tege-
moetkomingen aan het bedrijfsleven worden gegeven,
omdat de belastingdruk dan niet op de juiste wijze over de verschillende groepen van de bevolking zou worden
verdeeld.
Men kan slechts hopen, dat de leden der Stater-Generaal
zullen beseffen, dat, als voor het behoud van een schip
slechts één maatregel geboden is, het de dure plicht van
de kapitein is die maatregel te nemen; ook al weet hij
daaroor belangen te treffen, welke hem dierbaar zijn.
Ad. B. herwaardering bedrjfsmiddelen.
Met zekere spanning mocht men uitzien naar het stand-
punt, dat de Minister t.a.v. de vervangingswaarde zou
gaan innemen. Met alle reverentie aan dit hecirijfsecono-
misclie leerstuk, wordt het door de Minister van de hand
gewezen. De Minister meent, dat cle plaats gehad hebbende
prijsstijging (exceptionele omstandigheden voorbehouden)
zich in de eerstkomende jaren niet zal herhalen.
–
De
Minister verwacht eerder een prijsdaling en motiveert
daarmede de door hem gekozen factor 2 voor de her-
waardering; hij neemt dus aan, dat de prijzen niet zullen
dalen beneden 200 pCt van het niveau van Mei 1940.
Volstaan kandus worden met een correctie voor éénmaal.
Invoering van het stelsel der vervangingswaarde acht de
Minister onverantwoordelijk; over de transponering van
dit stelsel op fiscaal gebied bestaat allerminst eenstemmig-
heid. De gevolgen ervan zouden niet, te overzien zijn.;
in geen enkel land is men er dan ook toe overgegaan.
Niet de vervangingswaardetheorie, maar de ,,financieel-economische toestand van dit ogenblik, i.v.m. het cardi-
nale belang van een zekere vernieuwing van het productie-
apparaat”, heeft de doorslag gegeven tot het doen van de
onderhavige voorstellen. –
In 1946 en 1947 is volgens de Minister zoveel verdiend,
dat ook na aftrek van de belastingen voldoende is over-gebleven voor het’ vormen van een vernieuwingsfonds;
bovendien bood de belastingvrije reservering voor die
jaren soulaas. Op die jaren behoeft dus niet mèer te worden
teruggekomen.
Voor een juiste beoordeling v5n het wetsontwerp
dient men dit uitgangspunt van de M.v.T. goed in het
oog te houden. Populair uitgedrukt kan men zeggen, dat
het afschrijven op duurzame bedrijfsmiddelen , twee
aspecten heeft, t.w. een element voor de winstberekening
enerzijds en een element voor de financiering anderzijds
(het aan het bedrijf binden van middelen, welke voor de
financiering van de vervanging der verbruikte bedrijfs-
middelen gebruikt kunnen worden). Uitsluitend dit laatste
aspect heeft de Minister als uitgangspunt genomen.
Dit leidde hem er tevens toe opwaardering van grond en
van gebouwen (met uitzondering van gebouwen, waarvan
de afschrijvingsduur minder dn 20 jaar is) niet toe te
staan, omdat de vervangingsnoodzaak bij grond ich niet
voordoet en bij gebouwen minder urgent is.
Bij dit onderdeel van het betoog in de M.v.T. rijst
de vraag, of niet over het hoofd gezien wordt, dat het er
niet alleen om gaat door het openen van de mogelijkheid
van grote afschrijvingen in de eerstvolgende jaren gelden
aan de bedrijven te binden, welke dan voor vervanging
van bedrijfsmiddelen besteed kunnen worden, maar
evenzeer om het aantrekken van nieuw, vooral zgn.
risico-dragend kapitaal.
Vermoedelijk zullen de faciliteiten, welke thans wöi’den
verleend, de mogelijkheid van het verkrijgen van zgn.
vreemd, dus niet-risico-dragend, kapitaal vergemakkelijken.
Door de hoge afschrijvingen, welke in de eerstvolgende
jaren worden toegestaan, zal het tal van bedrijven moge-
lijk zijn in die jaren grote aflossingsverplichtingen op iich
te nemen, hetgeen de credietverkrijging door hypotheek-
banken en andere institutionele beleggers, zal bevorderen,
daar deze credietverschaffers na die eerste grote aflossingen
onderpanden met behoorlijke overwaarde verkrijgen.
Voor de verkrijging van risico-dragend kapitaal is den
materiële verlaging en niet louter een verschuiving van
de belastingdruk nodig.
1-Jet is van dit gezichtspunt uit beschouwd te betreuren,
dat de Minister heeft gemeend de nominale stijging van
het bedrijfsvermogen door de opwaardering van bepaalde
activa, zij het dan niet op het moment van de tot uit-
drukking brenging ervan, maar later, door toevoeging
dier vermogensstijging aan de belastingvrije reserve, te
moeten belasten. De nieuwe fiscale claim, welke dusdoendd
naast de oude onhelaste reserve en (hij N.V.’s) de over-
gangsreserve op het bedrijfsleven weer wordt gelegd, zal
voor de verdere ontwikkeling ervan, niet bevorderlijk
zI
.
In.
lI’et wil mij voorkomen, dat de Minister tot een vrij-
laten van die nominale vermogensstijging zou kunnen
besluiten, zonder daarmede prijs te geven het principiële
standpunt, dat hij t.a.v. het fiscale i’instbegrip inneemt
en blijkens zijn verwerping van de vervangingswaarde
ook voor de toekomst in wil blijven nemen. In de M.v.T.
wordt er immers terecht op gewezen, dat het in deze gaat
om een
eenmalige
voorziening i.v.m. een plaats gehad hebbende . prijsstijging, waarvan de Minister een deel blijvend acht, hetgeen hem er toe brengt de vermenig-
vuldigingsfactor 2 te kiezen. Daarbij komt, dat er tussen
de aanvaarding van de vervangingswaarde, zoals deze hier
te lande wordt verdedigd en het handhaven van het
standpunt, dat elke nominale vermogensstijging voor een bedrijf het maken van fiscale winst betekent, een
tussenstandpunt mogelijk is. Men kan mi. verdedigen,
dat een nominale waardestijging van een bedrijfsvermogen,
voor zover die is toe te schrijven aan de waardedaling van
de munteenheid, dus aan een voor een onderneming
exogene factor, welke bovendien door de Overheid zelve
in het leven geioepen wordt, niet tot fiscale winst kan
leiden.
De moeilijkheid om bij prijsveranderingen vast te
stellen in hoeverre deze aan factoren aan de goederen-
zijde, dan wel aan de geldzijde gelegen toe te schrijven
zijn, maken het onmogelijk voor de jaarlijkse fiscalewinstbe-
rekening de nominale waardestijging van het bedrijfs-
vermogen naar dit criterium telkens te gaan analyseren.
Ik geloof echter, datbij het nemen van een éénmalige
maatregel, waartoe de Minister, getuige de indiening van
het onderhavige wetsonlwerp, thans bereid is over te
gaan, de fiscus aan de zekere kant zit als er van wordt
uitgegaan, dat vergeleken met Mei 1940 de waardevan
onze munteenheid met 50 pCt is gedaald, hetgeen een
vermenigvuldigingsfactor van 2 ter boeking op een be-
lastingorije vermogensrekening motiveert.
Had de Minister de hierboven ontwikkelde opvatting
als uitgangspunt genomen, dan had het ontwerp mi.
niet alleen beter aan het gestelde doel (vermindering van
22 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
491
1
de fiscale druk teneinde aantrekkingvan risico-draend
kapitaal te bevorderen) .beantwoord, maar was het ook
meer in overeenstemming geweest met het rechtsbewust-
zijn.
Ad C. Liquidatie oan de onbelaste reserve (oud) en van de
zgn. overgangsreserQe.
1-let was een publiek geheim, dat de mogelijkheid, tot
belastingvrij reserveren, welke met de Wet Belasting-
herziening 1947 werd geopend, hoe juist ze in principe
ook mag worden geacht, in de practijk tot allerlei fiscaal
technische moeilijkheden aanleiding heeft gegeven. Uit
dien hoofde zal het vdrdwijnen van deze mogelijkheid
weinig worden betreurd. Het valt moeilijk te zeggen, of
het extra verliescompensatie-jaar, dat daarvoor in de
plaats komt, wel voldoende compensatie betekent. Ik
vermoed van niet. Uit het betoog in § 5 van de M.v.T.
meen ik te mogen opmaken, dat de Minister dit inzicht
deelt. M.i. is een compensatietermijn van 3 jaar te gering;
een dergelijke korte termijn brengt het gevaar met zich,
dat de fiscus over een reeks van jaren beschouwd meer
winst belast dan een onderneming in die jaren in totaal
heeft gemaakt; dit gevaar is vooral groot als de compen-
satiejaren volgende en niet (althans ten dele)voorafgaande
jaren zijn, omdat de. haussejaren dan doorgaans vol
belast blijven.
Het bedrag der onbelaste reserve (oud) vordtgezamen-
lijk met de hierboven sub B besproken opwaarderings-
reserve en (voor NV’s) met het tot 60 pCt herleide
restant per 1 Januari 1948 van de herleide overgangs-
reserve tot een nieuwe onbelaste reserve samengevoegd.
Art. 4 van het ontwerp bepaalt, dat deze (nieuwe) on-
belaste reserve bestemd is voor verliescompensatie en voorts
aan de winst wordt toegevoegd als het bedrijfsvermogen
anders dan door verlies daalt beneden liet bedrag van dat
vermogen per 1 Januari 1948. In de toelichting op art.
4
vordt deze regeling als een belangrijke verzachting ver-
geleken bij de bestaande regeling ex art. 4 van de Wet
Belastingherziening 1947 gekwalificeerd. Hiertegenover
staat, dat voor N.V.’s met overgangsreserves de kans ‘op
een onttrekking aan die overgangsreserve (alsdan ,,on-
belaste re3erve nieuw”) en dus op belastingheffing aan-
merkelijk vergroot wordt. Een voorbeeld moge dit ver-
duidelijken. Als een N.V. in enig jaar om redenen van
dividendpolitiek meer dividend uitkeert, dan haar fiscale
winst bedraagt, dan zal zulks bij de bestaande regeling
niet spoedig leiden tot een aantasting van de overgangs-
reserve. Immers, weliswaar daalt door een aergelijke
dividenduitkering het fiscale vermogen beneden dat van het voorafgaande jaar, maa? er is doorgaans in een N.V.
voldoende gereserveerde reeds belaste winst of een restant
van liet hij de overgang van de Winstbelasting nahr de
Vennootschapsbelasting vrij geworden deel van de oor-
spronkelijke overgangsreserve aanwezig, om niet tot een
belastbare uitdeling uit de overgangsreserve aanleiding
te geven. Deze vetlaag om de herleide overgangsreserv
wordt, door hetgeen de Minister thans voorstelt, er af
gehaald.
Neemt men nu in aanmerking, dat het onderhavige
wetsontwerp door het mogelijk maken van grote afschrij-
vingen in de eerstkomende jaren voor N.V.’s de kans
vergroot, dat zij om redenen van dividendpolitiek over
die jaren meer zullen uitkeren dan hun fiscale winst be-
draagt, dan moet men constateren, dat de Minister hier
met de ene hand terugneemt, wat hij met de andere hand
geeft.
Ad. D. Tegemoetkoming aan oorlogsslachtoffers e.d.
Art. 6 van het ontwerp treft een verdergaande regeling
voor hen, die tussen 9 Mei.1940 en 1 Januari 1948 bedrijfs-
middelen verloren hebben en deswege een schadevergoe-
ding, kregen (de categorie omvat diTs meer dan louter
oorlogsslachtoffers). Zij mogen niet alleen een bedrag,
gelijk aan hct verschil tussen de boekwaarde en de schade
loosstelling, maar bovendien een bedrag,, gelijk aan de
boekwaarde van de verloren gegane bedrijfsmiddelen,
(immers de gehele schadeloosstelling) voor afschrijving
gebruiken. M.a.w. een onderneming, welke in 1940 door
bombardement bedrijfsmiddelen verloor, welke te boek
stonden voor f 1.000.000 en daarvoor een schadeloos-
.stelling kreeg van f 3.000.000, mag dus in het totaal
f 3.000.000 reserveren voor afschrijving op het vervangende
actief, i’net dien verstande, dat, voor zover de schadeloos-stelling de fiscale boekwaarde niet overtreft (dus de boek-
waarde zijnde i.c. f 1.000.000), die reservering in een wille-
keurig boekjaar na 1 Januari 1948 kan geschieden.
Deze verdergaande regeling wordt in de M.v.T. gemoti-
veerd met er op te w’ijzen, dat deze slachtoffers op 1
Januari 1948 geen oude activa meer hebben, zodat zij niet
van de opwaarderingsregeling kunnen profiteren. Is het
bij dit uitgangspunt wel logisch, dat als eis gesteld wordt
dat een schadeloosstelling ontvangen moet zijn; .mi.
heeft de ontwerper bij dit art. 6 wel voldoende gelet op
het verschil in karakter van de zgn. opwaarderingsreserve
en van de zgn. vervangingsreserve.
Door het, feit, dat art. 6 verwijst naar art. 11 (nieuw)
I.B. wordt echter ook hier een deel van het voordeel, dat
aan oorlogsslachtoffers c.a. met de ene handwordtgegeven,
met de andere hand weer teruggenomen. Immers door de
laatste zinsnede van evenvermeld artikel 11 gaat het
toegekende voordeel ten koste van de mogelijkheid om
1/3
van de kostprijs van de tussen 1 Januari 1946 en
1 Januari 1953 aangeschafte bedrïjfsmiddelen vervroegd
af te schrijven (art. 8 lid 3, nieuw I.B.).
Het maakt de indruk, dat de ontwerier bij art. 6 in
zijn eigen enigszins ingewikkeld systeem verstrikt is
geraakt.
Kapitalisatie van besloten N. V.’s.
De omzetting van besloten NV’s in open N.V.’s,
voor de verdere industrialisatie van ons land dikwijls een
noodzaak, wordt ernstig belemmerd door de fiscale conse-
quenties, welke een dergelijke omzetting voor de N.V.
zelve zowel als voor de aandeelhouders met zich brengt.
Met allerlei ingewikkelde contracten, welke voor een ge-
zonde kapitalisatie van het Nederlandse bedrijfsleven
stellig niet bevorderlijk zijn, tracht mali daaraan dan wel
een- mouw te passen. De Minister roert dit vraagstuk in
zijn M.v.T.. ook even aan. Flij erkent deze moeilijkheden
en wijst op de mogelijkheid om via de claimconstructie
een oplossing te vinden, waarbij liet mi. past op te merken,
dat deze constructie zich. baseert op rechtspraak van de
1-I.R.. (liet vrij van inkomstenbelasting zijn van de opbrengst
van clainirecht), welke rechtspraak in de wetenschappelijke
literatuur in de laatte tijd echter ernstig becritiseerd
wordt en dus geen bijster zekere basis biedt. Htis daarom
ernstig te betreuren, dat de Minister op grond van het feit,
dat nog oveileg met de Beneluxpartners over de belasting-
heffing van bonusaandelen gaande is, in deze geen defi-
nitieve oplossing kan brengen.
Evenzeer is het te betreuren, dat de Minister geen
aanleiding heeft gevonden de terugkeer naar, resp. de
omzetting van ondernemingen in de N.V.-voi’m te ver-
gefliakkelijken. Weliswaar werd met de resolutie van
2 Juni 1947 een regeling hiervoor getroffen, maar de
wijze waarop deze’ resolutie door het Ministerie na een
aanvankelijk tegemoetkomende houding ten uitvoer
wordt gelegd, houdt wederom het ten uitvoer leggen van tal van gezonde plannen van uitbreiding tegen.
Ten nauwste houden hiermede verband de fiscale
lasten, welke het gevolg zijn van het overnemen van
bedrijven, het uittreden van vennoten, het toetreden van
nieuw’e vennoten, het fusioneren van bedrijven, het over-
dragen van aandelen in familievennootschappen (zgn.
aanmerkelijke belangen) etc. Bij een in ontwikkeling
zijnd bedrijfsleven moeten dergelijke gebeurtenissen,
492
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juni 1949
vooral hij de kleine en bij de middelgrote bedrijven,
geregeld voorkomen. Men mag stellen, dat voor de indus-
triële ontwikkeling van on land het oog niet te uitslui-
tend gericht mag zijn op de verdere uitbreiding van de
reeds bestaande grote publieke N.V.’s, maar juist de
kleine en middelgrote bedrijven mede de aandacht moeten
hebben.
Dank zij onze geperfectionneerde helastingwetten,
staat bij het plaats hebben van de hierboven bedoelde
gebeurtenissen de Inspecteur van de belastingen op de
wacht om met de wet in de hand zijn eisen te stellen.
Er gaat bedrijfsverrnogen over, dus alles moet op ver-
koopwaarde worden gewaardeerd en over de daardoor
tot uitdrukking komende geheime reserves (men denke
aan de niet op de balans voorkomende zeifgekweekte
goodwill), moet belasting worden betaald, zij het dan
tegen het speciale tarief van art. 48.
Het valt m.i. te betreuren dat niet statistisch tot uit-
drukking kan worden gebracht, de mate waarin door deze
wijze van belastingheffing een gezonde ontwikkeling van
het bedrijfsleven wordt geremd en tot welke ongezonde
juridische constructie men komt om te trachten aan de
fiscale consequenties te ontkomen. Ware dit mogelijk,
ik geloof stellig, dat de Minister in zijn onderhavig
wetsontwerp aan deze materie niet voorbij was gegaan
op de wijze, zoals thans het geval is.
De Minister heeft nI. van de indiening van het onder-
havige ontwerp gebruik gemaakt om de hier becritiseerde
fiscale voorschriften te perfectionneren door een lek, dat
door het arrest van de H.R. d.d. 2 April 1947 er in geslagen
was, te dichten. Men moet toegeven, dat principieel
beschouwd de mogelijkheid, welke genoemd arrestopen
liet, niet past in het systeem, dat aan onze I.B. ten grond-
slag ligt, zodat het begrijpelijk, immers conse9uent, is,
dat de Minister thans ingreep.
Minder begrijpelijk is echter, dat hij het nodig heeft
geoordeeld de onderhavige reeds zo knellende voorschriften
nog te verzwaren door in zijn nieuw artikel 20 I.B. voor
te stellen, de geheime reserves, welke bij de hierboven
bedoelde gebeurtenissen uit de..voorraden aan de dag
treden, met het normale tarief (dus niet met het speciale
tarief van art. 48) te belasten. Een nieuw fiscaal frictie-
element wordt hier aan de reeds bestaande op dit gebied
toegevoegd.
Ik ben mij er ten volle van bewust hier een uitermate
moeilijk vraagstuk aan te raken. Zolang onze wetgever
het in een bedrijf belegd vermogen voor onze I.B. niet
op een meer consequente wijze als een afzonderlijk ver-
mogensbestanddeel gaat zien en onze I.B. het strikt
persoonlijk karakter houdt, welke ze thans heeft, is het
thans geldende recht op dit punt logisch en formeel
juridisch verantwoord.
1-let enige waarvoor men hier dus kan pleiten, is een
niet consequente afwijking van het persoonlijk karakter van de I.B. in dier voege, dat, als een bedrijfsvermogen
overgaat en de nieuwe eigenaren de desbetreffende activa
voor de oude boekwaarde in hun bedrijfsadministratie
opnemen, ter gelegenheid van die overgang geen I.B. wordt
geheven. De door de fiscus nog te belasten geheime reserves
blijven dan in het bedrijfsvermogen zitten en worden
t.z.t. bij cle nieuwe eigenaren belast. Aangenomen mag
worden, dat bij de vérvreemding van een bedrijfsvermogen onder een dergelijk fiscaal voorschrift, de contractspartijen
daarmede in dier voege rekening zullen houden, dat de vervreenider in de hoogte van verkoopprijs, die hij kan
bedingen, de belasting, welke de verkrijger eventueel te
wachten staat, teruggewenteld krijgt. In feite wordt de
– afwijking van het persoonlijk karakter, dat de I.B. eigen
is, dus niet zo groot als men op het eerste gezicht geneigd
zou zijn aan te nemen.
‘s Gravenhtge.
TEKENBROEK,
DE WERKGELEGENHEID IN NEDERLAND.
In de jaren 1930-1940 werd Nederland .voortdurend
bezoi.ht door een massaverkloosheid van 3 â 400.000
arbeiders. In Januari 1936 werd het grootste aantal,
namelijk 476.000 werklozen, geteld. De gevolgen van deze
rampzalige toestand liggen ons nog scherp in het geheugen.
De ledigheid, het gevoel uitgestoten te zijn en het ont-
breken van ieder perspectief voor de toekomst, hadden
zedelij
…
funeste gevolgen.
Economisch
betekende deze
werkloosheid een aanmerkelijke vermindering van liet
nationale inkomen. Aannemende, dat iedere werkloze tot
een bedrag ad f1.500 aan het nationale inkomen had
kunnen bijdragen, werd aan het nationale inkomen een
bedrag van ongeveer Î 600 millioen per jaar onthouden.
Financieel
heeft de werkloosheid cle Schatkist destijds
enorme bedragen gekost. Tenslotte was de werkloosheid
.00k een
politieke
ramp, want zij maakt de slachtoffers
rijp voor extremisme naar links of naar rechts en bedreigt
daarmede ernstig de grondslagenvan onze democratie.
Gelijk bekend, wordt bij de werkloosheid, al naar ge-
lang van de oorzaken, veelal onderscheid gemaakt tussen
de seizoenswerkloosheid, de structurele werkloosheid en de conjuncturele werkloosheid. Over de vraag, hoe het in
Nederland thans staat met de structurele en de conjunctu-
rele werkloosheid wil ik enkele opmerkingen maken.
De seizoenswerkloosheid laat ik als minder ernstig thans
rusten.
Structurele werkloosheid.
Wanneer wij de w’erkloosheidscijfers voor Nederland
nagaan, dan blijkt de werkgelegenheid hier te lande be-
trekkelijk gunstig te zijn. Wel is het werkloosheidscijfer op
dit ogenblik hoger dan het vorige jaar (Mei 1949: 52.735,
tegen Mei 1948: 30.898), maar een reden tot ernstige onrust
is dit nog niet.
Bij een nadere beschouwing der gegevens blijken in
deze cijfers enkele structurele factoren te werken. In de
landbouw
is de werkloosheid, vergeleken met hetzelfde
tijdstip van het vorige jaar, aanzienlijk vermeerderd.
Aangenomen moet worden, dat hierbij o.a. de toenemende
mechanisatie een rol speelt. De loonsverhogingen in het
landbouwbedrijf, die sedert de oorlog relatief veel belang-
rijker waren dan in de industrie, hebben hiertoe het hare
bijgedragen. Het trekt de aandacht, dat met name de
provincies Drente en Groningen een hoge regionale werk-
loosheid yertonen. Terwijl de w’erkloosheid voor het ge-
hele land 11 per 1.000 mannelijke inwoners bedraagt,
is dit cijfer voor Drente 27 en voor Groningen 23. Voor
Drente hebben ook de veenderijen tot dii hogere cijfer
bijgedragen. Het is daarom wel te hopen, dat een middel
zal worden gevonden, dat de turf in de toekomst tegen lonende prijzen zal kunnen blijven worden afgezet. In-
tussen is op het hogere cijfer voor Diente en Groningen
ook van belangrijke invloed geweest het van Begerings-
wege stopzetten van de zgn. boerenwerken, w’aardooi
thans arbeiders als werklozen worden aangemerkt, die
het vorige jaar niet als zodanig werden geteld. Dat neemt
niet weg, dat uit het bovenstaande wel blijkt, dat het
vinden van nieuwe werkgelegenheid in het bijzonder voor
de noordelijke provincies urgent is.
Behalve de lanlarbeiders vraagt ook de categorie van
het administratief personeel
de aandacht. Ook hier is de
werkloosheid niet onaanzienlijk. Enerzijds is de vraag
verminderd door de sterke inkrimping van de bemoeie-
nissen der Regening met de distributie, waardoor zowel
in de Rijksdienst als in het particuliere bedrijfsleven veel
administratieve arbeid kon worden afgeschaft. Anderzijds doet zich hier een onevenredig hoog aanbod gelden, door-
dat van het ,,witte boordje” kennelijk een fascinerende
invloed uitgaat en helaas velen om die reden zelfs een
lager betaald en onzeker baantje op de kantoorkruk meer
aantrekt dan de hoger beloonde, en veel meer sociale –
22 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
493
zekerheid bied’ende, handenarbeid in de ,,overall”.
Een andere factor, die bij de l5estaande werkloosheid
een rol speelt, is het feit, dat
oude,’e
werklozen in verband
met hun leeftijd moeilijk weer aan de slag komen. Dit
probleem van het ,,op veertig jaren te oud”, heeft zich
in Amerika reeds eerder enin scherpere vorm vertoond.
In ons land w’ordt aan jongeren de voorkeur gegeven o.a.
omdat men-van hen een gemakkelijker zich aanpassen
aan nieuwe bedrijfsverhoudingen verwacht en omdat de
toenemende gewoonte om op 65-jarige leeftijd enig pen-
sioen te geven uiteraard voor ouderen hogere kosten vraagt
dan voor jongeren. Dikwijls wordt het voordeel, dat een
oudere biedt door zijn grotere ervaring, ruimer verant-
woordelijkheidsgevoel en regelmatiger tempo, hierbij
teveel over het hoofd gezien.
Met deze meer incidentele punten, die thans bij het
bezien der werkloosheid de aandacht vragen, zou ik willen
volstaan. Daarnaast zijn er evenwel meer algemené
structurele factoren, die voor de werkgelegenheid van
Nederland in de naaste toekomst van grote betekenis zijn:
de be9olkingsernleerd.ering
en de
sluitende betalingsbalans.
Beide onderwerpen zijn op dit ogenblik voldoende bekend,
zodat het niet nodig is er uitvoerig op in te gaan. Laat ik
daarom mogen volstaan met in herinnering te brengen
dat de Minister van Financiën in de Mernorie van Toe’
lichting op het pas ingediende ontwerp van wet Belasting
herziening 1949 voorlopig een stijging van de beroeps-
bevolking’met 30 tot 50 duizend personen per jaar verwacht,
waarvoor jaarlijks vermoedelijk een bedrag in de orde
van grootte van f 600 k f700 millioen zal moeten wordeij geïnvesteerd. Dat deze structurele verânderïng samenvalt
met de noodzakelijkheid om over enige jaren, wanneer de
Marshall-hulp wegvalt, onze betalingsbalans te doen sluiten
naakt de oplossing van het vraagstuk alleen nog aannierke!
lijk moeilijker; een omstandigheid, waarop de genoemde
Memorie van Toelichting dan ook niet nalaat te wijzen
Industrialisatie.
Waar de landbouw zelf zijn eigen bevolkingssurplu
niet kan opnemen, handel en verkeer slechts beperkte
mogelijkheden bieden, en emigratie niet anders dan een
klein middel is, daar heerst in ons land een communis opinio, dat voor het voorzien in de behoeften der toe-
nemende Nederlandse bevolking alleen industrialisatie
overblijft. Al is men het over het doel eens, over de wijze
waarop dit doel kan en moet worden bereikt, bestaat nog
weinig duidelijkheid. Met name staat de vraag hoe dè kapitaalvot-ming zodanig kan worden opgevoerd, dat
voldoende investeringsmogelijkheid aanwezig is, nog in het
middelpunt der discussie, zonder dat zich reeds een al-
gemene mening heeft gevormd.
Behalve het verkrijgen van credieten uit het buiten-
land, zijn er voor het particuliere irijfsleven vooral
drie, middelen tot kapitaalvorming, die de aandacht vragen
en wel de kapitaalvorming le. uit dQ, winsten van het
bedrijfsleven; 2e. uit de institutionele beleggingen en 3e.
uit de besparingen van particulieren.
De eerste bron van kapitaalvormin, die uit
de winsten
oan het beilrijfsleoen,
is op dit ogenblik wel de belangrijkste.
Haar betekenis wordt ook in Regeringskringen ingezien,
blijkens de nieuwe belastingontwerpen van de Minister
van Financiën, waardoor het bedrijfslevén wordt ontlast.
Wordt op deze wijze het investeren in eigen onderneming
aangemoedigd, daarmede is nog geen mogelijkheid gegeven
aan nieuwe ondernemers om het benodigde kapitaal te
vinden, tenzij zij bestaande ondernemingen voor hun
plannen kunnen interesseren.
De tweede bovengenoemde bron van kapitaalvorming,
de
institutionele beleggingen,
wordt van steeds meer betekenis.
Dit is een gevolg van het feit, dat het publiek zich steeds
meer aangetrokken gevoelt tot het sluiten van levens-
verzekeringen. Voorts speelt uitbreiding der bedrijfspen-
sioenfondsen hier een
rol:
Alleen al het landbouwpensioen-
fonds in de landbouw, dat 1 Mei 11. in wei’king is getreden,
heeft per jaar enige tientallen millioenen te beleggen.
1-let zal daardoor voor de institutionele beleggers steeds
moeilijker worden voldoende beleggingen te vinden in het
niet-risico dragende kapitaal, dat door hen op dit ogenblik
hoofdzakelijk wordt aangetrôkken. Maar ook terwille van
de industrialisatie zou het van groot belang zijn, indien
het voor de institutionele beleggers mogelijk zou zijn zich
meer voor het risicodragende kapitaal – te interesseren.
Het lijkt mij van grote betekenis, indien dit onderwerp
eens in een openbare discussie zou kunnen worden behan-deld. Het belang, dat de Overheid heeft bij het bevorderen
der industrialisatie van Nederland, is van die aard dat
van enige vorm van garantie hierbij van overheidswege
niet a priori behoeft te worden afgezien. De institutionele beleggers zullen zich er ook ongetwijfeld rekenschap van
geven, dat
–
de waarde van het niet-risico dragende kapitaal
dubieuser moet worden, wanneer- het bedrijfsleven, de –
bron der welvaart, een kwijnend bestaan leidt.
Tenslotte de derde bron der kapitaalvorming:
de
besparingen door particulieren.
Ik denk daarbij in de eerste
plaats aan de besparingen uit de hogere inkomens. Men kan
het betreuren of toejuichen, maâr er zal rekening mede
moeten worden gehouden, dat deze bron blijvend van
geringere betekenis is geworden door de gestegen belastin-
gen op de hogere inkomens, waardoor geringere bedragen
voor besparingen worden afgezonderd. Dit hangt samen
met de sterker wordende overtuiging, dat de Overheid
haar belastingpolitiek niet alleen op fiscale, maar ook op
sociaal-economische gronden moet doen rusten. De
consequentie hiervan is immers, dat de Overheid de be-
lastingpolitiek hanteert om de ongelijkheid in de inkomens-
verdeling te verminderen. 1
–
Jet laat zich niet aanzien,
dat deze mi. rechtvaardige politiek zal worden losgelaten. Trouwens, een zeer grote verlaging van de belasting op de,
hogere inkomens zou weer een begrotingtekort opleveren –
ën is ook uit dien hoofde ongewenst. Blijft dus slechts de
mogelijkheid van een relatief geringe verlaging. Een derge-
lijke verlaging heeft voor de kapitaalvorming niet zoveel
betekenis. Bovendien is het nog allerminst zeker, dat het
beschikbaar gekomen bedrag inderdaad voor investeringen
in het bedrijfsleven zou worden besteed. 1
–
let zou best
kunnen zijn, dat aan een belegging in het niet-risico
dragende kapitaal de voorkeur wordt gegeven, of nog
origewenster, dat het beschikbaar gekomen bedrag woi’dt
besteed aan de consumptie van luxe-producten, waarvan de
vervaardiging alsdan op minder gelukkige wijze zou worden –
gestimuleerd. –
Maar ook indieii de kapitaalvorming voldoende zou zijn,
dan nog behoeft dit niet te betekeneft, dat de industriali-
satie op bevredigende wijze verloopt. Wij moeten een
,,gunstig klimaat” scheppen. Prof. F. Baudhuin te Leuven
wijdde een brochure aan , ,Geklimatiseerde Economie”.
Het is alles zeer belangrijk, maar komen wij er daarmede?
Dit is de benauwende vraag, die zich telkens weer aan
ons opdringt. Bij het scheppen der voorwaarden denkt
men toch meer aan het opruimen van bestaande belemme-
ringen. Maar is daarna voldoende opbouwende arbeid te
verwachten?.Er is reden tot twijfel. Wanneer de industria-
lisatie op de juiste wijze zal geschieden, dan moet met
beslissende factoren worden rekening gehouden als: invoer-
vervanging, uitvoervergroting, toeneming der werkgelegen-
heid, toekomstige vraag en nog zovele andere. Deze fac-
toren zullen niet alleen voor ons land, maar ook in Benelux-
verband moeten worden bezien. Het zou toch eigenlijk
een toeval zijn, wanneer de vrije economische krachten in
staat bleken dit evenw’ichtsprobleem tot een oplossing te
brengen. De Memorandi betreffende het programma op
lange termijn der Benelux-landen bevatten allerlei grootse
plannen tot uitbreiding der productie. Ook het Centraal Planbureau geeft telkens met haar streefcijfers aan wat
er op dit gebied kan en moet gebeuren. Maar de betekenis
van al deze plannen is toch minder groot wanneer er geen
494
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juni 1949
autoriteit achter staat, die bevordert, dat het papier
ook werkelijkheid wordt. Naar mijn mening zal daarom
de Overheid bij de opbouw der industrialisatie een belang
–
rijker rol moeten spelen dan haar thans is toebedeeld.
Die taak zal in nauw overleg met het bedrijfsleven moeten
worden verricht. Een positieve overheidspolitiek op dii;
terrein bedoelt geenszins het aantal ondernemingen, dat
wordt gesocialiseerd, te vergroten. Er is in oiis land reeds
veel en nuttig gepland op het terrein der toekomstige
industrialisatie. Nu zal de Overheid leiding moeten geven,
zodat de plannen ook tot uitvoering komen. Die leiding
kan zich beperken tot het geven van een bepaalde ge-
wenste aanmoediging (bijv. aanleg van wegen, ophogen
terreinen, belastingfaciliteiten ter vermindering van het
risic
6
der eerste jaren). De O,erheid kan ook nog verder
gaan, door langs de weg van de Herstelbank of de gemengde
onderneming haar stimulerende invloed uit te oefenen.
Bij dit alles zal – het. worde nog eens herhaald nauw
overleg met het bedrijfsleven moeten worden gepleegd
en de-taak der Overheid slechts een aanvullende moeten
zijn.. –
Gonjuncturele werkloosheid.
.Naast de structurele werkloosheid.staat de conjunctuiele
werkloosheid. Hoe zijn hier de feiten?
Ons huidig productieproces ontwikkelt zich niet regel-
matig, maar met schokken. Perioden van hoogconjunctuur
eh laagconjunctuur wisselen elkaar met een zekere regel-
maat af. Vooral een oorlog brengt blijkens de ervaring,
na een periode van koortsachtige opleving, veelal een
sterke economische terugslag. Er is dus wel aanleiding
om op dit ogenblik de conjunctuur nauwlettend te volgen.
En dit temeer omdat allerlei grondstoffen op de inter-
nationale, markt belangrijk in prijs zijn gedaald, terwijl de
werkloosheid in vele landen is toegenomën, met name in
België en Italië, maar ook in Amerika; In hoeverre deze
verschijnselen de voorboden zijn van een naderende econo-
misöhe crisis zal de toekomst pas kunnen leren. FIet is
in iëder geval een moedgevende omstandigheid, dat na de
vorige.crisis zowel de kennis van het economisch leven
als de middelen om het economisch leven beter te beheer-
sen, aanzienlijk zijn toegenomen.
Internationale bestrijding.
Zou inderdaad blijken, dat wij weder voor een crisis
en massawerkloosheia dreigen te zullen worden gesteld,
dan is van het allergrootste belang, dat de strijd daartegen
internationaal wordt gevoerd. Een crisis is immers geen
nationaal, maar een internationaal verschijnsel. Wanneer
w’ij de maatregelen nagaan, welke de verschillende landen
ter bestrijding van de crisis in de dertiger jaren toepasten,
dan zien wij, dat de politiek van ,,to beggar your neighbour”
daarbij een grote rol speelde. Ongetwijfeld heeft deze
bestrijdingsmethode het kwaad zeer verergerd.
Van overwegend belang is de vraag, welke houding
Amerika. bij een dreigende wereldcrisis zou innemen. De vooruitzichten op dit gebied zijn niet zonder hoop. Ook al
is de drang naar ,,free enterprise” in Amerika sterk ge-
worteld, zo heerst daar toch een zodanige vrees voor
een herhaling van de toestand der dertiger jaren, dat
dogmatische beginselen vermoedelijk niet in de eerste
plaats zullen gelden. Reeds thans werkt de Employment
Act 1946,. welke, al is de oorspronkelijke tekst van het ontwerp door het Congres zeer aanmerkelijk verzwakt,
toch het bevorderen der werkgelegenheid ten doel heeft.
Enige maanden geleden is bij het Congres een nieuw ont-
werp, de zgn.. Spencer-bill, ingediend, welke veel verder gaat en een stabilisatie van het economisch leven beoogt
o.a., door de President te machtigen ter uitbreiding der
productie leningen toe te kennen en industrieën uit te
breiden. Al. bestaat er uiteraard geen zekerheid, dat dit
o.ntwerp tot wet zal worden verheven, zo is het toch wel
een bewijs van een voortgaande verschuiving van de
opvattingen. Trouwens, de agrarische prijzen worden
thans reeds jaren door regeringsmaatregelen op peil
gehouden, zodat de weg naar meerdere stabilisatie der
conjunctuur allerminst nieuw is. Wanneer men ziet, met
welk een ernst Amerika zich achter het Marshall-plan heeft
geplaatst, dan is de veronderstelling niet te gewaagd,
dat ook een bestrijding van een ivereldcrisis ditmaal ver-
moedelijk op een initiatief van die zijde mag rekenen.
Behalve de houding van Amerika zal ook de houding
van Engeland een grote rol spelen. 1-her kan met nog meer
waarschijnlijkheid worden aangenomen, dat de neiging
tot internationale samenwerking ten volle aanwezig zal
zijn. De plannen voor een conjunctuurpolitiek hebben ge-
durende de oorlogsjâren in Engeland diep wortel geschoten.
FIet bekende White Papër ,,Employment Policy” van 1944
is met medewerking ook dei conservatieve partij tot stand
gekomen. Behalve openbare werken worden ter verhoging
van de koopkracht bij en dreigende crisis aanbevolen:
belastingverlaging, vermindering van de premies der
sociale verzekering, e.d. Niet alleen bij de Engelse Regering,
maar ook in andere kringen werden soortgelijke plannen
ontwikkeld. Reeds aan het White Paper vooraf gingen de
rapporten van Lever Brothers and Unilevers Limited,
getiteld The Problem of Unemployrnent (1943) en van het
Nuffield College getiteld Employment Policy and Organi-
zation of Industry after the war (1943). Vlak na hetWhite
Paper verscheen het bekende boek van everidge, Full
Employment ‘in a Free Society. In andere landen is de
animo tot het voeren van een conjunctuurpolitiek veel
geringer. FIet is in het bijzonder voor ons land in verband
met de toekomst der Benelux een ernstig nadeel, dat ook
België tot deze landen moet worden gerekend.
.l”,Tationale bestrijding.
liet belang, dat aan een internationale bestrijding vn
crisis en werkloosheid moet worden gehecht, mag ons niet doen voorbij zien, dat Nederland moet beginnen nationaal
die maatregelen te nemen, welke aan liet grote doel dienst-
baar zijn. 1-let is te hopen, dat ons land er in zal slagen zijn
beide Benelux-partners te overtuigen, dat geen enkel
land het zich thans meer kan veroorloven bij dit probleem
e3n lijdelijk standpunt in te nemen. De’ Nederlandse Rege-
ring heeft enige maanden geleden een interdepartementale commissie voor de werkgelegenheid ingesteld, waarvan ik
het voorzitterschap op mij heb genomen. Deze commissie
heeft tot taak concrete maatregelei voor de werkloosheids-
bestrijding te ontwerpen. Het is de bedoeling, dat daarbij
nauw overleg iordt gepleegd met de Stichting van den
Arbeid.
Vlïie met maatregelen tot werkloosheidsbestrijding wordt
belast zal naar Iiijn mening moeten komen tot liet op-
stellen van een catalogus van de middelen, die aan het doel
dienstbaar zijn. Daarbij zal een wet aan de. Regering
voldoende ruime bevoegdheden moeten verlenen om als de
nood aan de mankomt, daarvan gebruik te maken. Niet
alle middelen zullen behoeven te worden aangewend.
Naar gelang, van de omstandigheden zal uit het arsenaal een keuze moeten worden gedaan.
Als
fiscale’
maatregelen kan men zich denken: het ver-
lagen der belastingtarieven om de koopkracht te doen
toenemen, liet’ aanmoedigen van het bedrijfsleven door
belastingfaciliteiten. De
monetaire
maatregelen, die zouden
moeten worden overwogen, zijn’ o.a.: een ruimere crediet-
politiek, het vrijgeven van geblokkeerde saldi, het acti-
veren der opgeotte gelden door liet uitgeven van leningen
ter financiering van openbare w’erken. Ook
economische
maatregelen komën in aanmerking: het vervroegen van
overheidsopdrachten, liet tegengaan van prijsdalingen
door liet uit de markt nemen van producten, het’ be-
vorderen van ondernemersovereenkomsten met minimum-
prijzen, e.d. Als
sociale
maatregelen moëten worden ge-noemd: de arbeidsspreiding (kortere arbeidstijd voor het –
gehele personeel) en d&arbeidsverschuiving (o.a. vervroegde
22 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
495
pensionering). Dat de toepassing van deze maatregelen
ons voor ontzaggelijke moeilijkheden zal stellen, behoeft
geen betoog. Er zullen dan ook allerlei voorwaarden
moeten zijn vervuld om tot de inwerkingstelling over te
gaan. Voorts zal ook weder moeten w’orden rekening ge-
houden met de noodzakelijkheid, dat in voortdurend
overleg met het bedrijfsleven wordt gehandeld.
Zou tussen de landen internationale samenwerking
ter bestrijding der werkloosheid worden verkregen, dan
zullen maatregelen als internaticÇnale credietverlening (de
Internationale Bank voor Flerstel en ,Ontwikkeling is
er reeds) en internationale stabilisatie der goederen-
prijzen (de pas gesloten internationale tarwe-overeenkomst
gaat reeds in die richting) van betekenis blijken. Wordt
de gewenste internationale samenwerking niet verkregen,
dan zal ons land, evenals in de laatste crisis, weer meer
‘orden gedwongen zijn toevlucht te nemen tot een een:
zijdige invoerbeperking (invoerrecht, contingentering) en
iii Ivoerbevordering.
Openbare werh’en.
Op een belangrijk punt wil ik nog de aandacht vestigen.
1-let uitvoeren van openbare werken is een belangrijk
middel tot werkloosheidsbestrijding. De ervaring heeft
geleerd, dat met de voorbereiding daarvan zeer tijdig een
aanvang moet worden gemaakt. Anders komt men te laat.
In de crisis der dertiger jaren heeft het lang geduurd,
voordat de organisatie van het Werkfonds, dat belast werd
met de uitvoering van werken, was gevormd. En toen de
Organisatie was voltooid, ontbr’ak de voorbereiding der
werken, zodat allerlei tijdrovende maatregelen moesten
voorafgaan, vôôrdat de werklozen werkelijk konden be-
ginnen. Met name onteigeningsprocedures, die nodig varen
om de beschikking over bepaalde gronden te verkrijgen,
waren dikwijls zeer tijdrovend. Met deze ervaringen zullen
wij thans ons voordeel moeten doen. Een onteigenings-
procedure, waardoor de spoedige beschikking over de
grond kan w’orden verkregen, zonder dat de rechten van
de eigenaar gevaar lopen te worden miskend, is daarvoor
nodig.
Reeds geruime tijd is een zgn Karthoteekcommissie
aan de arbeid. Deze commissie ,waarin het Planbureau een
belangrijk aandeel heeft, zoekt contact met de gemeenten,
om door registratie over een ruime reservevoorraad
openbare werken te kunnen beschikken. De belangrijke
vraag, die zich daarbij voordoet, is op welke wijze de medewerking der gemeenten kan worden, verkregen.
Op de laatste vergadering van de Vereniging van Neder-
landse Gemeenten, 2 Juni te Rotterdam gehouden, is
dit onderwerp uitvoerig aan de orde geweest. Op die ver
gadering bleek wel, dat een nieuwe inbreuk op de autono-
mie der gemeenten algemeen zou worden betreurd. Aan
de andere kant zal het ook moeilijk zijn uitsluitend op de
welwillende medewerking der gemeenten af te gaan.
Vele gemeenten staan tegenover de moderne con junctuur-
politiek nogal onwennig. Zij zien daardoor de noodzaak
om reeds thans werken voor te bereiden, die pas in de toekomst bij een dreigende crisis tot uitvoering zullen
komen, niet altijd voldoende in, vooral niet *anneer het
personeel reeds de handen vol heeft aan werken, waarmede
direct moet worden begonnen. Bovendien verzet hij meer-
deren het financiële gemoed er zich tegen om grote werken
te gaan aanvatten op een ogenblik, dat de gemeente-
financiën er door de teruggang van het economisch leven
minder gunstig voor zullen staan.
Toch is de inschakeling der gemeenten van groot belang.
Vooreerst voorkomt men aldus het instellen van een nieu’e
plaatselijke instantie. Bovendien betekent een werkloos-
heidsbestrijding ter plaatse, dat de werklozen niet behoeven
heen en weer te trekken en dat ook kleine nuttige objecten
worden benut,
lIet
belang ener goede conjunctuurpolitiek
zal daarom aan de gemeentebesturen op een duidelijke
wijze moeten, worden uiteengezet. De medewerking zal
sterk worden bevorderd, indien van Rijkszijde aan de
goedgek&urde werken een zeer belangrijke subsidie of
andere faciliteiten worden verbonden. Waar de koten van
een bestrijding van een crisis en werkloosheid toch voor-
namelijk ten laste van het Rijk plegen te komen, kan
hiertegen geen overwegend bezwaar bestaan. Voorts
ware te overwegen om in deze apparatuur ook het College
van Gedeputeerde Staten een plaats te geven, alleen met
de bedoeling om zoveel mogelijk van de normale organen
gebruik te maken.
1-let zou mij verheugen, indien de gemeenten van hun
kant door deze enkele mededelingen zouden worden
opgewekt om na te gaan wat zij van hun kant kunnen
doen. Het grote belang der zaak rechtvaardigt eenverdere
discussie.
‘s-Gravenhage.
iIr
Dr A. A. VAN RHIJN.
DE TREKKINGSRECHTEN.
Zoals bekend zijn reeds in November 1947 enkele
landen, nI. België—Luxemburg, Nederland, Frankrijk en
Ifalië, tot een onderlinge automatische mmetaire com-
pensatie overgegaan in de beperkte mate, waarin dat
toen tussen hen mogelijk was. Een aantal andere Staten
trad nog toe als ,,membres occasionnels”, dit wil zeggen
voor elke transactie moesten zij uitdrukkelijk hun toe-
stemming geven. Onder deze te Londen gesloten Eerste
Multilaterale Compensatie-Overeenkomst zijn echter
slechts weinig compensatietransacties tot stand gekomen.
Het sterke onderscheid, dat tussen valuta-sterke en
valuta-zwakke landen bestond, verband høudende met de geringe mate, waarin men met de terugkeer naar normale
verhoudingen was gevorderd en de daardoor dreigende
accumulatie van saldi bij de valuta-sterke landen hebben
het inter-Europees handels- en betalingsverkeer onder
deze omstandigheden echter maar weinig leven, kunnen
inblazen.
1-Jet behoeft derhalve weinig verbazing te wekken,
dat gepoogd w’erd het inter-Europees handels- en betalings-
verkeer binnen het kader van de Marshall -hul p verl en ing
op gang te brengen, resp. te trachten op sommige punten
dreigende inkrimping tegen te gaan. Daarnaast is de
mogelijkheid tot financiële compensatietransacties aan-
zienlijk uitgebreid. Een en ander is neergelegd in d
Overeenkomst voor Inter-Europese Betalingen” van
16 October 1948. Waar d&ze tussen de Marshall-landen
te Parijs gesloten overeenkomst op 30 Juni a.s. afloopt
en onderhandelingen over een nieuwe regeling gaande zijn,
kan het zijn nut hebben, de werkingssfeer en de resultaten
van genoemde overeenkomst nader te bezien. .In verband
met het onderwerp van dit artikel wordt daarbij een
scherp onderscheid aangehouden tussen het aspect der
multilaterale monetaire compensatie zonder meer en. dat
,der zgn. trekkingsrechten.
Monetaire compensaties.
Volgens de bestaande overeenkomst vindt een automa-tische clearing plaats tussen alle Marshall-landen met uit-
zondering van Portugal en Zwitserland. 1-let betreft
transacties, waarbij een of meer debet-saldi en een of
meer credit-saldi met een gelijk bedrag worden verminderd.
Bijvoorbeeld: Frankrijk heeft een schuld ter waarde van
frs 1 mln aan Griekenland, Griekenland een schuld van
Irs 1,5 mln aan Italië, Italië één van frs 2 mln aan Frank-
rijk. Na de compensatie is Frankrijk vrij van schuld,
Griekenland is frs 0,5 mln verschuldigd aan Italië en
Italië frs 1 mln aan Frankrijk. Voor deze soort transacties is geen toestemming van
betrokken paitijen nodig. Men spreekt hier van compen-saties van de eerste categorie. De Bank. voor Internatio-
496
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juni 1949
nale l3etalingen te Bazel is met de uitvoering van de
compensaties belast.
Behalve deze zijn nog andere compensatietransacties
mogelijk, doch deze kunnen niet automatischplaatsvinden.
Dit zijn de compensaties van de tweede categorie. Hierbij
ontstaat een nieuw saldo of wordt een bëstaand saldo
verhoogd. Wij nemen bovengenoemd voorbeeld met dien
verstande, dat Italië’s schuld van frs 2 mln niet ten op-
zichte van Frankrijk maar tegenover Oostenrijk geldt.
Daar Oostenrijk geen schuld aan Frankrijk heeft, is de
ring niet gesloten. Aanvaardt nu Öostenrijk een vorde-ring op Frankrijk
•
van frs 1 mln, dan kan toch tot dit
bedrag worden gecompenseerd. Frankrijk is dan frs 1 mln
schuldig aan Oostenrijk, Italië eveneens, en Griekenland
frs 0,5 mln aan Italië. 1-her is een credit-saldo ten opzichte
van Frankrijk gevormd, dat er te voren niet w’as. Dit is
slechts toegestaan als betrokken partijen er mee accoord
gaan.
Ondanks de automatische clearing moeten partijen
zich voorshands aan de bestaande bilaterale handels- en
hetalingsovereenkomsten houden. Aan het eind van iedere
maand worden echter ontstane schulden en vorderingen
van elk land tegenover de andere landen samen zoveel
mogelijk weggeschrapt. Een land, dat in de loop van de
maand tot zijn ,,swing” komt, kanaan het eind van de
maand hier w’eer beneden zijn, dordat het voldoende
naar andere landen heeft, geëxporteerd. Dit zal dus de
Europese handel aanwakkeren en tot gevolg hebben,
dat quota lang binnen de looptijd van het verdrag
worden benaderd. Flerziening van deze quota vindt in de practijk dan ook wel plaats. Alleen wanneer de bilaterale
verhouding tussen twee landen van zeer stroeve aard is
en een land bijv. in verband met de eigen industrie niet
genegen is om meer goederen van een bepaalde soort af
te nemen – ofschoon er geen monetaire obstakels meer
zijn – is de rem op de toeneming van de handel onver-
biddelijk. Een land zal bij deze verdragspartners niet
meer kunnen afzetten, maar het zal verstandig doen
grotere ,afzet te zoeken in de andere landen, waar te voren
de monetaire factor debelemmering vormde.
Soortgelijke voordelen doen zich voor in het geval van
niet-automatische compensatie. Wan neer immers een
nieuw of groter saldo ontstaat, worden de clearingmoge-
lijkheden aanzienlijk verruimd en kan de handel, zoals
boven uiteengezet, hiervan weer profiteren. Op grond van een en ander heeft men in den beginne enige ver-
wachting van het compensatiesysteem gehad. Overziet men de resultaten, dan kan niet anders worden gezegd,
dan dat ‘deze zeer ‘teleurstellend zijn. Sedert het jongste
stelsel van monetaire compensaties is toegepast, werd
maandelijks in totaal slechts voor ongeveer $ 10 mln
verrekend. De diepere oorzaak hiervan is, dat in vele
Marshall-landen de productie zowel wat samenstelling
als kostenpeil betreft nog lang niet het punt heeft bereikt
w’aar zij tenslotte zal moeten komen. De inter-Europese
handel bleef als gevolg van de uiteenlopende graad van
herstel in de diverse Westeuropese landen een sterke
mate van onevenwichtigheid vertonen. Veelal konden
landen die goederen, welke zij tegen de gevraagde prijzen gaarne hadden willen afnemen, niet importeren, omdat zij
niet voldoende beschikking over de valuta van het ex-
porterende land konden krijgen, daar hun eigen export
door de nog steeds beperkte productiemogelijkheden te
gering was. En dit remde hen dan vaak weer in de uitvoe-
ring van hun herstelprogramma.
De compensatiestelsels kunnenhet betalings- en daar-
mede het handelsverkeer vergemakkelijken, zij kunnen
het huidige bilaterahisme doorbreken en dit uitbreiden tot een driehoeks-, vierhoeksverkeer of tot een verkecr
met nog meer hoeken. Zij veronderstellen echter steeds ongeveer gelijkwaardige partners. Eén aantal Marshall-
landen heeft zich nog niet tot de hiertoe noodzakelijke
hoogte
–
kunnen opwerken. Het gevolg er van is, dat een
vordering in de geldeenheid van een valuta-zwak land
slechts een recht vertegenwoordigt op een categorie van,
vergeleken met véôr dè oorlog, meestal zeer beperkte
goederen en tegen zeer onecbnomische voorwaarden.
Trekkingsrechten.
De regeling van de trekkingsrechten beoogt een gedeelte
van de ontvangen Marshall-hulp door te geven aan andere
Europese landen in de valuta van het doorgevende land.
Zo werd Nederland bij. verplicht om aan Griekenland
voor de tegenw’aarde van S 5 mln guldens te verstrekken;
aan Noorwegen guldens voor
$12,5
mln, aan Turkije voor
$ 0,8 mln en aan de Franse zône ‘oor $ 2 mln aan guldens.
Daartegenover ontving ons land voor de tegenwaarde
van $ 83 mln buitenlandse valuta, in hoofdzaak Belgische
francs. Uiteindelijk kon Nederland over meer goederen
en diensten van bepaalde Europese landen beschikken
dan het zelf aan andere landen moest doorgeven; het
verkreeg per saldo trekkingsrecliten met een waarde van
,$ 71,7 mln. België daarentegen moest tenslotte voor $ 207,5
mln Belgische francs verstrekken.
Bij de vaststelling van deze bedragen is noch de totale
Marshall-hulp verhoogd, noch de verdeling van de dollar-
toewij zing over de landen gewijzigd. Welis een gedeelte van
de dollarhulp getransformeerd in ,,condïtional grants”. De
doorgevende landen ontvangen deze ,,grants” als tegen-
waarde voor de trekkingsrechten, die zij hebben ver-
strekt. De ,conditional grants” zijn derhalve geen schen-
kingen, aangezien voor een gelijk bedrag goederen moeten
worden afgestaan.
Ten aanzien van de landen met doorgifteverplichting
hebben de Marshall-dollars voor, het bedrag van de
,,conditional grants” dus slechts deze betekenis, dat
vorderingen op merendeels valuta-zwakke landen worden
geconverteerd in vorderingen luidende in harde valuta.
Aangetekend zij echter, dat deze vorderingen zonde de
Marshall-dollars in vele gevJlen – door het achterwege
blijven der goederentransacties – niet ontstaan zouden zijn; met de trekkingsr,chten tracht men te verkrijgen,
dat deze transacties ‘el doorgang zullen vinden.
Voor de landn die meer moeten doorleveren dan zij
zelf aan -trekkingsrechten verkrijgen, betekent een en
ander echté’i’ – bij gelijkblijvende dollarontvangsten –
een vermindering van de reële hulp. Hiertegenover staat
een vergrote hulpverlening aan landen die minder Marshall-
hulp in hun eigen valuta behoeven door te geven dan zij
aan trekkingsrechten ontvangen.
Dat er op bezwaren van de valuta-sterke landen ge-
rekend kon worden, was dan ook op voorhand duidelijk.
De aversie van deze landen tegen het doorgeefschema kwam
reeds dadelijk in het volgende tot uiting. Vôôr de afkon-
diging van het systeem van trekkingsrechten waren er
enkele landen, die te kennen gaven producten voor aan-
koop ter beschikking te hebben in de hoop hiervoor extra
dollars te krijgen. Zo bood België staal, Turkije tabak en
Italië fruit aan. Toen bleek, dat de Verenigde Staten een
doorgeefsysteem voorstonden, w’as het aanbod van deze
goederen onmiddellijk verdwenen. In een later stadium is,
alvorens tenslotte de uiteindelijke bedragen tot stand
kwamen, •te Parijs een verwoed gevecht gevoerd tussen
hen, die moesten doorgeven en hen, die iets wilden ont-
vangen.
Relatie tussen compensatie en trekhingsrechten.
De Parijse Overeenkomst geeft in feite een combinatie
van de multilaterale compensatie met het gebruik van de
trekkingsrechten te zien.
De relatie tussen trekkingsrechten en het inter-Euro-
pese compensatiesysteem bestaat vooreerst hierin, dat
transacties, waarbij beschikbaar komendè trekkingssaldi
worden verrekend, die door een debiteurlând hij een credi-
teurland zijn bested, als compensaties van de eerste
categorie worden Mangemerkt. Er is derhalve geen toe-
22 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
497
stemming nodig, noch van de debiteurlanden – dit zijn
dé landen die in het kader van het doorgeefsysteem
valuta ontvangen – noch van de crediteurlanden – dit
zijn de landen die de trekkingsrechten verlenen.
,Vorts. bestaat de gelegenheid om de trekkingsrechten
nog op andere wijze met schulden te compenseren. De
desbetreffende transacties behoren tot de
zgn.
tweede
categorie (omdat toestemming van partijen nodig is),
doch vormen hierin een afzonderlijke groep, t.w. de zgn.
tweede-soort-gevallen. Er is nl. bepaald, dat de debiteur-
landende valuta niet hehoeven,te besteden bij de ver-
strekker. Zij kunnen transfereren naar andere landen ter
voldoening van hun verplichtingen, mits deze transactie
niet leidt tot goudafvloeiing bij het crediteurland. 1-let
voorschrift: toestemming van partijen, dient hier dus-
danig geïnterpreteerd te worden, dat ieder land, hetwelk zijn trekkingsrechten tegenover een ander nog maar ge-
deeltelijk heeft benut, de Bank voor Internationale Be-talingen mag verzoeken het overblijvende te gebruiken
ter voldoening aan een derde land. Dit zal steeds toege-
staan worden als het derde land niet in crediteurpositie
is tegenover het land, waarop zal worden getrokken;
is dit wel het geval, dan is de toestemming van dit laatste
land vereist.
Het benaten van.de
trekkingsrechten.
Een totaal overzicht van de wijze, waarop de landen
van, hun trekkingsrechten hebben gebruik gemaakt,
volgt hieronder:
Totaal beschikbaar
Beschikt tot
van 4 Nov. ’48 tot
31 Maart 1949
30 Juni 1949
(in
niillioencn
dollars)
Te ont-
Te geven Ont-
Gegeven
vangen vangen
Oostenrijk
66,6
3,1
38,5
0,4
lielgië[Luxemhurg
11
218,9
8,2
134,2
11,9
5,1
6,4
1,2
Frankrijk
333
9,7
184
4,4
Denemarken
……..
G
ickenlanci
. . .
66,8
–
23,5
–
ItaUC
27′
47,3
–
25,3
Nederland
83
11,3
55,2
4,2
Noorwegen
483
–
16,5
33,5
1,7
Zweden
9,8 34,8
6
20
Turkije
8,8
28,5
8,7
6,8
Ver. Koninkrijk
30
312
22,9 155,9
Trizône
114
123,6
24,5
57
Bij een beschouwing van deze cijfrs dient er vooreerst
rekening mede te worden gehouden, dat sommige landen in de resterende maanden wellicht een relatief groter deel
van hun rechten hebben gebruikt dan in de eerste maanden.
Behalve met een zekere afwachtende houding van diverse
landen inzake de vraag, voor w’elke verschillende doeleinden
men de rechten het best kon besteden, houdt dit o.a. ver-
band met het nog niet uitvoeren van bestellingen die reeds
enige tijd geleden zijn geplaatst. Het komt ook voor,
dat achteraf is gebleken, dat’bestellingeri voorlopig niet
uitgevoerd zullen kunnen worden door gebrek aan be-
nodigd grondmateriaal of supplernentaire goederen, zodat
men aan het hiervoor bestemde deel van het trekkings-
recht een ander doel moet geven. –
Het bedrag van $ 22,5 mln, het maximumbedrag waar-
over Engeland tot eind Maart mocht beschikken (75 pCt
van $ 30 mln), had het reeds in Januari verbruikt. Zo
iets wijst er op, dat het toegestane trekkingsrecht wel
sterk aan de lage kant is geweest.
Dat men een analoge conclusie voor het omgekeerde
geval – waar een land dus slechts langzaam over een
toegestaan recht beschikt – niet zonder meer kan trekken,
bleek reeds hierboven. Doch er komt nog bij, dat als er
goederen gevraagd worden met een lange productie-
periode, of zeer veel goederen van één soort tegelijk
deze_ dikwijls niet in de betrekkelijk korte periode, die op
30 Juni as. afloopt, kunnen worden geleverd. Bovendien
is in de Parijse overeenkomst vastgelegd, dat een trekkings-
recht, waarover in liet eerste jaar niet is beschikt, niet
vervalt. Als dit wel liet geval Nvare geweest, zou ijiteraard
de benutting in grotere mate hebben plaatsgevonden.
Nu mag verwacht worden, dat deze in d&komende periode
zal geschieden. Wel zullen de betrokken laiden deze speciale
oorzaak voor het onvolledige gebruik in Parijs duidelijk
naar voren moeten brengen, als zij voor de volgende
periode prijs stellen op een gelijk of hoger. recht.
Een anderé oorzaak voor het feit, dat een land weinig
over een trekkingsrecht heeft beschikt, kan zijn, dat dit
land meent de valuta van liet crediteurland op het ogen-
blik niet zo goed te kunnen besteden als in de toekomst.
Het zamelt nu dus deze valuta op. Dit is bijv. naar alle
waarschijnlijkheid het geval met Italië, dat in het geheel
niet over zijn rechten hoef t beschikt, terwijl liet op Engeland
tot een bedrag van S 25 mln mag trekken. Italië heeft
tot voor kort veel uitvoer van incidentele aard gehad,
voor een groot deel iaar niet-Marshdll-landen. Als deze
uitvoer binnenkort minder goed loopt, zal het land zijn
pondenvorderiigen moeten aanspreken, terwijl dan boven-
dien de benutting van trekkingsrechten wellicht dringende noodzaak wordt.
Er zijn landen, waar het herstelproces iets sneller ver-
lopen is dan men aanvankelijk had gedacht. Er waren
daardoor speciaal gedurende de laatste maanden andere
goederen nodig dan was geschat. Dit gaf enige stagnatie
in het besteden van de rechten. Een voorbeeld van zo’n
geval levert Frankrijk.
Dat de Trizône zo weinig gebruik maakte van’ haar rechten, heeft verschillende oorzaken. Gewezen moet
worden op de vrees van de Duitsers voor concurrentie
op hun markt. Zij, willen deze markt voor de toekomst
zoveel mogelijk voor hun eigen bedrijven reserveren
(reden waarom de Duitse Plancommissie veel import tegenhoudt). Een ‘verder punt van belang is, dat in de
Verenigde Staten de meeste producten goedkoper zijn
dan in de Ma,rshall-landen. De, Amerikaanse bezetting
zorgtnu, dat er in vele gevallen uit de States wordt ge-
importeerd. Vervolgens is ook het moeilijk verki-ijgen van
goedkoop crediet in West-Duitsland – als uitvloeisel van
de anti-infiatiepolitiek – debet aan het geringe gebruik
van de trekkingsrechten. Veel bedrijven kunnen daardoor
niet invoeren hetgeen zij zouden wensen. Tot slot zij nog
als oorzaak de importprocedui’e genoemd, die tot voor –
kort bijzonder
,
tijdrovend was en ook thans nog alles-
behalve eenvoudig is.
In een volgend artikel zal worden nagegaan, of, ver-
laging van de trekkingsrechten. noodzakelijk is.
Eindhoven.
.
Dr Th. Ii. MULIJERS.
AANTEKENINGEN,
DE FENANCIËLE POSfl’IE DER ENGELSE REI)ERIJ EN.
De balansen der grote Engelse scheepvaartniaatschap-
pijen vertonen, oppervlakkig beschouwd, geen ongunstig
beeld. Deze maatschappijen hebben gedurende en na de
oorlog een conservatieve dividendpolitiek gevoerd, ,waar-
door zij erin geslaagd zijn de reserves tot belangrijke be-
dragen op te voeren. Voorts zijn de kasmiddelen, de be-
leggingen in ,,goudgerande waarden” en in andere courante
fondsen, benevens liet netto working capital” voort-
durend toegenomen. –
Aan deze reserves en liquide middelen worden echter
zware eisen gesteld. De fiscus trekt nl. jaarlijks grote
bedragen tot zich, terwijl de bedrijfskosten, tengevolge
van loonsverhogingen, de hogere prijzen voor brand-
stoffen en de gestegen kosten voor oponthoud in de havens,
aanzienlijk zijn toegenomen. De grootste behoeften aan
liquide i’niddelen vloeien evenwel voort uit de nood-
zakelijke vervanging van in de oorlog vergane schepen
en van de verouderde tonnage.
498
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
– 22
Juni
1949
De QerQanging der verloren gegane schepen.
Gedurende de periode van September
1939
tot Sep-
tember
1945
gingen 1.945
koopvaardijschepen met een
totale tonnage van
9.371.000 B .R.T., vertegenwoordigend
52
pCt der Engelse koopvaardijvloot in Juni
1939,
ver-
loren. De Regering nam de verantwoordelijkheid voor
de verzekeï’ing dezer oorlogsverliezen op zich. Daarbij
werd uitgegaan van een zgn. basiswaarde, d.w.z. de
waarde van de schepen, juist voor de oorlog. Deze basis-
waarde werd verhoogd met opslagen, tot een maximum
van
25
pCt. In geval van oorlogsschade werd slechts de
basiswaarde aan de reder uitbetaald, terwijl het saldo,
de opslag dus, moest worden gestort op een ,,Tonnage
Replacement Account”. Dit saldo mocht slechts worden
gebruikt voor vervangingsdoeleinden; tot dusver is ca
80
pCt van het oorspronkelijk bedrag aange’end.
Dit Regerings-verzekeringsplan heeft, aldus ,,The Fi-
nancial Times” van
30
Mei jI., niet voldoende rekening
gehouden met de invloed, die. de inflatie uitoefende op de
vervangingskosten. Deze zijn nl. ongeveer . tweemaal
zo hoog als v66r de oorlog. De vooroorlogse kosten van
de koovaardijvloot bedroegen totaal £ 600 mln, zodat
voor vervanging van
52
pCt van de vloot al £ 600 mln
nodig is. Een expert op scheepvaartgebied. komt op
grond van berekeningen en schattingen tot de conclusie,
dat de rederijen voor deze vervanging slechts £
497
mln
ter beschikking hadden, zodat zij gedwongen zullen zijn
een deel van de reserves van de schepen, die de oorlog
hebben overleefd, hiervodr aan te wenden.
Flierhij komt nog, dat de scheepvaartmaatschappijen,
die nieuwe schepen bestellen, niet slechts rekening moeten,
houden met de huidige, voor, hen gunstige, vracht- en
passagierstarieven, maar ook moeten denken aan de
vooruitzichten van de vrachtenmarkt gedurende de
gehele economische levensduur van het schip, die normaal
op
25
jaar wordt geschat.
Nochtans nadert de vervanging der in de oorlog ver-
loren gegane schepen haar voltooiing. Een groot deel
dezer schepen werd nl. betrokken uit de zgn .,, disposals”
van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.
De kwaliteit’ dezer schepen was ovei het algemeen echter
van die aard, dat zij de concurrentiernogelijkheden
–
der
koopvaardijvloot niet bepaald ten goede kwamen.
De oeranging der verouderde schepen.
De Britse koopvaardijvloot moet dringend worden
vernieuwd, daar, zoals uit onderstaande tabel blijkt, de
it66r de oorlog gebouwde schepen het einde hunner eco-
nomische levensduur naderen, terwijl die schepen, die
in de oôrlog werden voltooid, over het algemeen van een
minder efficiënt type zijn.
Ouderdom pan de Britse koopaardijvloot op 1 April 1949
1
).
Bom ai
VJ
r
Lijnboten ‘)
B.R.T.
Wilde boten ‘)
B.R.T. Tankers
B.R.T.
933 en eerder
.
2.604 .481
891.548
5)
777.870 ‘)
1934/’38
859.544
207.422
441.904
1939
254.665
60.644
118.035
1940
230.100
172.906
–
16.461
293.703
110.905 1941
………..
04.149
1942
327.524
374.795 177.045
685.370
392.772
234.297
1944
589.020 489.654
463.629
1945
402.498 206.473 316.287
1946
429.053
66.355
209.341.
1943
……….
1947
482.055
43.767 76.793
1948
553.222
17.521
129.890
1949
80.849
.
–
–
77.618
‘) Schepen van 3.000 of meer B.R.T.
‘) Exel. Kanaalschepen.
‘) Exel. walvisvaarders, kusttankers, tankers, welke voor opslag-
doeleinden worden gebruikt en tankers van de Admiraliteit. ‘) Waarvan 1.226.826 B.R.T. in 1929 of eerder.
‘) ‘Waarvan 759.044 B.R.T. in 1929 of eerder.
‘) Waarvan 551.059 B.R.T. in 1928 of eerder.
Bij deze vervanging, die op basis der tegenwoordig
geldende prijzen gedurende
25
jaar een uitgave van
£ 50 mln per jaar vereist, stuiten de ondernemers op een
van de belangrijkste fiscale problemen van de inflatie-
nl. het feit, dat de fiscaal toegelaten afschrijvingen zijn gebaseerd op de historische kostprijs, waarbij dus geen
rekening is gehouden met de invloed, die de inflatie uit-
oefende op de waarde der activa. Daar deze vervanging
moet plaatsvinden in een infiatieperiode, zijn de geaccu-
muleerde reserves onvoldoende om dit te bewerkstelligen.
Weliswaar wordt nu door de toegestane zgn. initiale
afschrijvingen, die nu
40
pCt bedragen, een grote afvloeiing
van kasmiddelen vobrkomen, doch dit betekent niet,
dat de reders een groter totaalbedrag voor vervanging
kunnen reserveren, daar de afschrijvingen voor de vol-
gende jaren daardoor lager worden. Slechts een gunstier
belastingpolitiek van de Overheid zal volgens ,,The Finan-
cial Times”, de problemen, die de inflatie heeft veroor-
zaakt, kunnen oplossen.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de waarschuwing,
welke de scheepvaartmaatschappijen de laatste tijd tot
de aandeelhouders hebben gericht, dat het niet alles goud
is wat op de balansen blinkt, geenszins is misplaatst.
ENIGE ASPEcTEN VAN DE AIJSTIIALISCIIE ECONOMIB.
Floewel de economische positie van Australië de laatste
jaren bijzonder gunstig is, wordt er veel aandacht besteed
aan enkele factoren, die vroeg of laat een terugval kunnen
veroorzaken. Als zodanig noemt de ,,Board of Trade
Journal” van
21
Mei de eenzijdige agrarische structuur.
van de Austi’alische voortbrenging en het grote gebrek aan arbeidskrachten en grondstoffen.
Kenmerkend voor de huidige situatie is het grote
uitvoersaldo, dat in
1948
LA
131
mln bedroeg,’ tegen
LA
43
mln in
1947.
Een groot deel van deze gunstige ont-
w’ikkeliig kan worden toegeschreven aan het prijsverloop,
daar de ruilvoet zich sterk in het voordeel van Australië
heeft gewijzigd.
De volgende cijfers, die zijn ontleend aan de ,,Inter-
national Financial Statistics”, illustreren dit.
Groothandeisprijsindex van:
Importgoederen Exportgoederen
1937 …………….
100
100
1946 ………..
172
144
1947 …………….
179
208 1948
Dec…….
…..
195
298
De vraag is nu, of deze gunstige ruilvoet in de toekomst
gehandhaafd zal blijven. Dit is temeer van belang, omdat
de uitvoer van Australië tamelijk eenzijdig is samen-
gesteld. Zij bestaat nl. voor ca
80
pCt uit agrarische producten. 1-let wereldgraantekort wordt voortdurend
minder, hetgeen belangrijke prijsdaliiigen met zich brengt.
Een gunstige omstandigheid voor Australië is, dat slechts
20 h 30
pCt van de agrarische uitvoer uit plantaardige
producten bestaat en de rest, dus 70 â 80
pCt, uit dierlijlee
producten, zoals wol, vlees, vet, huiden en zuivel. Aan de
vrahg naar deze laatste goederen kan nog lang niet in
voldoende mate worden voldaan, zodat de vooruitzichten
omtrent het toekomstig prijsverloop van deze voortbreng-
selen wat gunstiger zijn. In.
1949
denkt men het hoge
peil van de uitvoei’ dan ook te kunnen handhaven.
Op de lange termijn echter zijn de vooruitzichten minder
gunstig, daar de prijsdaling van agrarische producten als
regel veel sterker is dan die van industriële producten.
Volgens de ,,National Bank’s Monthly Summary of
Australian- conditions” is een minder sterke daling van
de prijs van industriële producten nu zeker te verwachten
omdat over de gehele wereld en vooral in de Verenigde Staten van Amerika, door de uitgebreide bewapenings-
22 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
ft
499
programma’s de vraag naar deze productenop peil wordt
gehouden.
Deze ontwikkeling zou voor Australië zeer ongunstig
zijn, omdat de uitvoer sterk in waarde zou dalen, terwijl
de waarde der invoer, daar deze vnl. uit industriële pro-
ducten bestaat, in veel geringer mate zou afnemen. Australië
heeft wel reserves in zijn steeds toenemend goud- en
sterlingsaldo – op ‘t ogenblik LA 364 mln -, maar indien
de bovengeschetste ongunstige ontwikkeling werkelijk-
heid zou worden, zouden deze ontoereikend blijken.
Hiervan is men zich terdege bewust en men tracht
door de uitvoering van groots opgezetté industrialisatie-
plannen de afhankelijkheid van het buitenland t.a.v.
de industriële import te verminderen en tevens de een-
zijdige structuur van de uitvoer te wijzigen. Maar hier
ligt één van de grootste problemen, nl., dat de industriali-
satie ten zeerste wordt bemoeilijkt door het gebrek aan
arbeidskrachten. En door de hoge arbeidskosten èn door
het feit, dat vele bedrijven beneden hun capaciteit werken
– de hoeveelheid arbeid is ni. in verhouding tot de ka-
pitaaltoeneming niet in voldoende mate gestegen -,
zijn de prijzen der Australische industrieproducten te
hoog. Tot nu toe werd dit enigszins gecamoufleerd doordat
in alle sectoren het loon- en prijspeil was gestegen, maar
bij een daling van de agrarische prijzen zal de prijs van
industriële producten zowel voor het binnenland als voor
het buitenland te hoog komen te liggen. Wil men niet
het risico lopen de industrialisatie door de geringe winst-
kansen minder te zien worden, dan moet volgens de
,,National Bank’s Summary” van Febr. 1949 de remedie
in de eerste plaats worden gezocht in het op zo groot
mogelijke schaal binnenlaten van vreemde arbeidskrachten.
In 1947 immigreerden 32.000 en in 1948 69.000 personèn.
Volgens het immigratieprogramma zullen er in de ko-
mende 18 maanden 200.000 personen binnen moeten
komen. Transportmoeilijkheden en woningtekort Lullen
de uitvoering van dit plan wel niet geheel mogelijk maken.
In zijn laatste redevoering zei de minister-president:
,,every machine must be operated to full capacity”.
Desondanks heeft men gemeend nu reeds een 40-urige
werkweek in te moeten voeren; over het effect van deze
maatregel op de productie zijn de meningen verdeeld.
Volgens de ,,National Bank’s Summary” moet onder
de huidige omstandigheden ook de aanwending van het
verkregen kapitaal met de grootste zorg geschieden,
omdat het arbeidstekort kapitaalgoederen, vraagt die
arbeid besparen. Op de lange duur werkt vrijwel ieder kapitaalgoed arbeidbesparend, maar er is wel degelijk
verschil tussen het in gebruik nemen van een nieuwe
machine, die een toegevoegde arbeider vereist en de
machine, die de arbeid van 10 mensen bespaart.
Als volgens bovenstaande richtlijnen de industrialisatie
wordt uitgevoerd, bestaat de kans, dat er een gezonde
industrie zal ontstaan, die een minder gevoelige en meer
evenwichtige positie van de Australische economie tot
gevolg zal hebben.
x
f 1 mln
Kas en kassiers
2,3
Kapitaal
…… ….
13,5
Schatkistpapier
……
8,5
Deelnemingen
……
2,4
Oprichtingskosten .. 0,3
13,5
13,5
In het verslag wordt vermeld, dat kleine participaties,
nl. beneden f100.000 in het geheel niet worden genomen.
Bij deelneming in nieuwe ondernemingen wordt samen-
gegaan met sterke en deskundige medeparticipanten.
In de verslagperiode werden, in verband met de moeilijke
plaatsingsmogelijkheden op de openbare emissiemarkt,
verschillende aanvragen bij de Participatiemaatschappij
ingediend voor overbrugging van de periode, waarna
emissie ter -beurze zal kunnen plaatsvinden. Aanvragen
voor blijvende participaties, waarvoor de maatschappij
bedoeld is, kwamen in genoemde periode in mindere mate
voor, doordat de ondernemingen nog steeds worden ge-
financierd met vooruitbetalingen van debiteuren en nog
niet afgedragen belastinggelden. –
De samenstelling van de deelnmingen per uit. 1948 was
de volgende:
nominaal f 1,5 mln gewone aandelen Bates Cepro
Zakken mij.
nominaal 10,3 mln gewone aandelen Phs. v. Ommeren’s
Scheepvaaitbedrijf (niet royeerbare certificaten). –
nominaal f 0,4 mln gewone aandelen Bronswerk.
Zoals bekend zijn de twee laatste beursfondsen; Brons-
werk emitteerde inmiddels reeds in Februari 1949.
In 1948 blijkt derhalve slechts één onderneming, waar-
van de aandelen niet ter beurze zijn genoteerd, met geld
van de Nederlandse Participatiemaatschappij te zijn ge-
financierd, voorwaar wel een zeer bescheiden resultaat.
Met betrekking tot de verwachtingen voor 1949 is in
het Verslag niets vermeld; ook niet voor zover het betreft
de bovenstaande op 31 December 1948 aanwezigé partici-
paties, die vermoedelijk toch geen blijvende deelnemingen
(zuilén betekenen.
Wel worden de op 31 December 1948 reeds toegezegde
deelnemingen gepubliceerd, welke omvatten:
f 0,25 mln 5% preferent-winstdelende aand. Wernink’s
Beton Mij.
f 0,15 mln % preferent-winstdelende aand. Machinefabr.
L. te Strake in oprichting.
f 0,25 mln gewone aandelen Borenfabriek in oprichting.
Opvallend doch nietonlogisch is, dat hier preferente
aandelen hun intrede doen; tôt dusverre zijn deze in het
algemeen bij de industriefinanciering teveel op de achter-
grond gebleven.
Het grote bedrag aan kas en schatkistpaper, dat op de
balans paraisseert, is vanzelfsprekend bedoeld, geleidelijk
in participaties te worden omgezet. 1-let feit, dat de onder-
neming nog in de aanloopperiode verkeert, brengt tevens
mede, dat de winst- en verliesrekeiling hier buiten bespre-
king kan blijven. Uiteraard kan deze nog niets wezenlijks
te zien geven omtrent het eigenlijke bedrijf.
–
J. C. BREZET.
BEDRIJFSECONOMISCHE
.
NOTITIES.
lIET JAARVERSLAG
VAN DR NE t)ERL1NI)SE PAR’I’ICIPA’L’IEMAATSCIIAPPJJ
N.V.
‘
Deze maatschappij publiceerde onlangs haar eerste
jaarverslag, lopende over de periode Juni—December
1948. Hetgeen over de N.P.M. in de ,,E.-S.B.” van 18 Mei
jl. werd vermeld, kan daardoor thans met de onderstaande
feiten worden aangevuld.
De balans per 31 December 1948 vertoont het volgende
beeld:
INTERNATIONALE NOTITIES,
DR STAALIN1)USTBJE VAN ‘EST-EUROPA.
Het grootste aandeel in de Westeuropese staalproductie
hebben het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, West-Duits-
land en de Benelux, terwijl ook Italië, Zweden en Oosten-
rijk een behoorlijke hoeveelheid staal produceren. Al deze
landen, behalve West-Duitsland, hebben grootscheepse
programma’s opgesteld voor modernisering en uitbreiding
van hun staalproductie. De gezamenlijke productie wordt
tegen 1952-’53 op ongeveer 57J niln ton ruw staal geraamd,
:-
500
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN..
22 Juni 1949
vergeleken met een gemiddelde van 44J mln ton v66r de
oorlog. Een dergelijke productie zou volgens velen, en ook
naar de mening van het merendeel van het ,,Steel Commit-
tee” van de O.E.E.C., te groot zijn.
Het verst met hun uitbreiding w’illen het Verenigd Ko-
ninkrijk en Frankrijk gaan. Landen als België en Luxem-
burg vergroten hun capaciteit niet, maar willen wel een
groot deel van hun productie-apparaat vervangen of mo-
derniseren. Het Italiaanse programma beoogt vnl. moder-
nisering, doch ook enige uitbreiding om de productie meer
ih evenwicht te brengen. Oostenrijk wil de door de Russen
weggehalde installaties vervangen en het bestaande
productie-apparaat moderniseren. Zwôden wil zover uit-
breiden, dat de eigeh productie de binneplandse vraag kan
hevredigen, waarbij dan een gelijke hoeveelheid staal-
producten zal worden in- en uitgevoerd. Ook Noorwegen
gaat de staalproductie opvoeren teneinde z6veel mogelijk
in
eigen behoeften te kunnen voorzien.
Het Steel Committee” van de O.E.E.C. moet nu al
dze planpen coördineren, zodanig, dat geen gevaar be-
staat voor toekomstige overproductie of een oneconomisch
gebruik van investringsrniddelen, waardoor verspilling
en tal van moeilijkheden zouden ontstaan. De voornaamste
problemen, waarmede het zich zal moeten bezighouden,
zijn het bepalen hoeveel staal moet worden geproduceerd,
welke staalproducten in de eerste plaats dienen te worden voortgebracht, waar zal moeten worden geproduceerd, en
in welke mate investeringsgelden aanwezig zijn en ter be-
‘schikking zullen komen om te moderniseren en uit te brei-
den. Deze taak is, volgens het jongste statistische bulletin
van de ,,British Iron and Steel Féderation”, veelomvattend
enzeer moeilijk. De door de verschillende landen ingediende
plannen zijn nl. nationale plannen, welke in de eerste plaats
gericht zijn op een zo groot mogelijke voorziening in eigen
behoeften. Wil het ,,Committee” slagen, dan moet het in
staat zijn op deze nationale plannen invloed uit te oefenen.
,,Unless some procedure be found to malgamate deve-
lopment plans. on a European basis, the actions of the
,,Committee will tend to become purely formal recognition
of political pressure and bargain made behind the scenes”.
Als dat.het resultat zou zijn, dan zou de O.E.E.C. geheel
in haar taak te kort schieten.
.1
NATIONAAL PRODUCT EN NATIONAAL INKOMEN VAN DE
VERENIO I)E STATEN.
–
T-Jet bruto-nationaal product van de Verenigde Staten
daalde, in dollars gemeten, van $ 69,6 mrd in het laatste
kwartaal van 1948 tot $ 62,1 mrd in het eerste kwartaal
van 1949. Berekend op jaarbasis en gecorrigeerd voor sei-
zoensinvloeden zijn deze cijfers resp. $ 264,9 mrd ên $ 255,9
mrd. Deze vermindering was het gevolg van een daling
in de consumptieve uitgaven en de particuliere investerii
–
i-
gen. De aankopen van de Overheid en de netto-investerin-
gen in het buitenland vormden ten, dele een compensatie
voor deze daling.
Volledige schattingen van het nationaal inkomen zijn,
daar voldoende gegevens omtrent de winsten der N.V.’s
– iïiomenteel ontbreken, nog niet bekend, doch volgens de
,,Survey of Current Business” van Mei I.I. is hetin dezelf-
/ de mate als het bruto-nationaal product teruggelopen.
De daling van het personele inkomen ;’,vas betrekkelijk
gering, ni. van $ 220 mrd tot $ 217 mrd. De oorzaak van deze geringere daling ligt vnl. in het feit, dat de door het
bedrijfsleven betaalde inkomens minder terugliepen dan de
waarde van de productie, hetgeen blijkt uit de handhaving
der dividendbetalingen. Voorts vormde de toeneming
der overheidsuitkeringen in de vorm van werkloosheids-verzekering een aanvulling voor de daling der inkomens
uit productie.
In bhderstaande tabel wordt een en ander geïllustreerd.
Nationaal product, nationaal inkomen en personeel inkomen.
1
(in mrd dollars)
Op jaarbasis,
Kwartaal-
gecorrigeerd
cifers
voor seizoens-
schommelingen
lie iiw.
ie kw.
lie kw.
le kw.
194
1
1949
1948
1
1949
(iross natiotial product
69,6
62,1
264,9 259,9
Less:
Capital conSumption allow-
3,7 3,8
14,9
15,2
Indirect business tax and
5,2
4,9
20,3 20,0
anees
………………..
Business transfe.r payments
0,2
0,2 0,6
0,6
nontax
liability
………..
Statistical discrepancy
.
1,2
.
-6,4
Plus:
Subsidies
less current
sur-
plus of Government cnter-
prises
……………….0,0
0,1
0,2
0,2
Equals:
National ineome
59,3
.
235,6
i:ess
Corporate
profits
and
in-
ventorv valuation
acljust-
ment
…………….
8,6
34,3
Contributions for social in-
..
1,2
1,4
5,1
5,2
Excess
of wage
accruals
over disbursemenis
0,0
0,0
-0,1
0,1
surance
………………
Plus:
Government transfer .pay-
2,8 9,9
11
1
1
Net interest paid
by
Go
ments
……………….2,6
vernment
…………..
1,2
1,0
,
4,6
4,6
..
1,8
8,3 8,3
Bivilends
……………2,6
Business transfer payents
ni
0,2 0,2
0,6 0.6
Equals:
Person1 inconio
56,1
53,6
219,6 216,6
‘) Tengevolge van afronding behoeft
het
totaal niet
met de som
der posten overeen te stemmen.,
betekent:
gegevens
ontbreken.
– MEDEDELING.
MEDEI)ELINOEN VOOR ECONÜlHSTEN.
–
Enige tijd geleden hebben De Flogeschooli’aad van
Rotterdam, de Kring van Amsterdamse Economen en
de Tilburgse Academische Economische Kring besloten
tot een nauwere samenwerking. –
Naar aanleiding hiervan is een Contactcommissie van
academisch gevormde economen” ingesteld, waarvan de
leiding bij toerbeurt berust bij een bestuursdelegatie uit
de samenwerkende verenigingen. 1-let secretariaatis thans
in handen van Mr Drs A. G: Besier, Joh. Verhulststraat
47, Amsterdam.
De commissie streeft er o.a. naar de wetenschappelijke
belangstelling van de leden te bevorderen, door hen op de
hoogte te brengen van belangrijke lezingen, congressen en
vat hiertoe verder moge bijdragen.
Gaarne ruimt de redactie, door middel van deze rubriek,
aan haar streven enige plaats in. Dit te meer, daar deze mededelingen niet alleen afge-
studeerden ten dienste kunnen zijn, maar allen die be-
langstelling hebben voor de economische problemen.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In het midden der afgelopen week kon de callgeldrente
weder tot pCt worden verlaagd. Waarschijnlijk wijst dit
er op, dat de banken in mindere mate dan tot dusverre
de opbrengst van vervallen promessen in jaarpapier
herbelegden. T-Jet is niet onmogelijk, dat thans röeds
ruimere kassaldi vorden gevormd met het oog op de
maandwisseling en de verwachtingen voor de maand
Juli, wanneer slechts weinig schatkistpapier komt te ver-
vallen, zodat vermoedelijk evenals vorig jaar een zeer krappe geldmarktperiode in het verschiet ligt. De om-
zetten ter geldmhrkt waren överigens zeer gering, zodat
in de marktnoteringen zeer weinig veranderingen voor-
kwamen. T-let zeer schaars aanwezige Julipapier werd
Legen
I
pCt gezocht, Augustuspapier was tegen
1/16
pCt gevraagd, terwijl September- t/m Februaripromessen veelal nominaal
1/16
pCt noteerden; Maart- . en Aprilpapier
t-
22 Juni 149
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
501
werden tegen
1/
pCt verhandeld, terwijl Meipromessen
tegen
1
/16
pCt waren aangeboden.
De aandelenmarkt veitöondé in hét midden der af-
gelopen week een vrij scherpe daliig, waarop weer een
spoedig herstel volgde, zodat per saldo de koersen over het
algemeen weinig afweken van het niveau, dat aan het
einde der voorgaande verslagperiode werd bereikt. De
koersontwikkeling ter beurze van Amsterdam wijkt wel
zeer sterk af van de koersbeweging op de New Yorkse
beurs, waar in de afgelopen w’eek een Vrij scherpe koers-
daling intrad. Vrij algemeen w’ordt thans in de Verenigde
Staten met een scherpe teruggang der conjunctuur reke-
ning gehouden, waarvan de symptomen allerwege steeds
duidelijker zichtbaar worden. De Nederlandse aandelen-
koersen worden echter vermoedelijk als gevolg van
devaluatieverwachtingen nog vrij sterk op peil gehouden.
FIet is echter zeer de vraag, of de door velen waarschijn-
lijk geachte devaluatie wel een absolute verbetering in de
positie van hét Nederlandse bedrijfsleven zal teweeg-
brengen, aangezien het zeer wel mogelijk is, dat zij, gezien
het dalende Amerikaanse en wereldprijspeil, niet anders
is dan het voorkomen van een verdere achteruitgang van
de Nederlandse concurrentiekracht op de intei’nationale
markten.
Ook de stijging van de koers der binnenlandse dollar-lening tot 107 pCt•wijst op deze devaluatieverwachting.
De staatsfondsenmarkt gaf ook overigens blijk van een
vaste stemming, zodat de 3-3k pCt 1947 tot 98 pCt steeg,
terwijl de 3 pCt Grootboekschuld 1946’het peil van 9715/
pCt bereikte.
Onderstaande tabel geeft het koersverloop weer op dë
aandelenmarkt gedurende de afgelopen week.
10 Juni
17 Juni
1949 1949
A.K.0
.
………………….
165*
164
1
1
/
4
v.
Berkel’s
Patent
…………..
108
108*
Lever Brothers Unilever C.v.A
255 255
–
Koninklijke Petroleum
……….
292*
295
H.A.L..
……………………
145*
147*
N.S.0.
…………………….
159*
.
160
H.V.A.
………………..
.
….
149*
153
Deli
Mij
C.v.A
…………..
145*
148
Amsterdam Rubber
………….
132*
136
Internatio
…………………
180 180
– –
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCIIE
BANK.
(Voo’rnaamste posten in duizenden guldens).
z,9
0)
:
V-
0
1
00
1
.2,2
1
i-i23
‘
30 Dec.
’46
700.876
4.434.786
100.186
153.109
2.744.151
9 Mei
’49
445.428
136.020
172.957
144.598
1
2.984.992
16 Mei
’49
445.640
136.574
167.033
143.102
1
2.958.671
23 Mei
’49
445.856 136.264
163.855 141.758
2.980.911
30 Mei
’49 445.993
155.026 182.266
151.826 t
3.005.411
7 Juni
’49
446.174
158.384
192.311
146.190
1
2.993.179
13
Juni
’49
446.325
.
169.645
195.475
145.686 1
2.962.l49
20
Juni
’49
446:654
189.440
208.391 142.390
2.941.523
Saldi in rekening couran(
.0
._
.
0
.2,
‘z
cz
‘
0).)
.n
0))
0))•)
.
30Dec.
’46
9 Mei
’49 92.687
293.362
3.875 45.240 366.184
462.630
16 Mei
’49
65.733
293.362
3.758
38.548
387.782
494.454
23 Mei
’49
62.693
293.362
3.723 49.230
358.890
531.676
30 Mei
’49
52.818
293.362
2.973
34.635
365.120
543.186
7
Juni
’49
91.827
293.362
2.952
43.477
380.188
525.400
13
Juni
’49
149.306
293.362
2.561
52.512
400.930
509.851
20
Juni
’49
132.056
293.362
2.523 64.893
407.592
550:009
DE NEDERLANDSC.IIE BANK.
verkorte balans op 20 Juni 1949.
Activa.
Vissels, pro-
J
iloofdbank f
–
9
messen en
Bijbank
schuldbrieven
1
in disconto
Agentsch.,,
900,-
900,- ‘)
Vissels, schatkistpapier en schuldbrieven,
door de ]lank gekocht (art. 15, onder 4,
van de Bankwet 1948)
……….
…….-
Schatkistpapicr, door de Bank overgenomen
,,van de StaaL der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 …. …1.800.000.000,-
Voorschotten (Hoofdbank f 137.941.631,81 ‘)
in rek.-ert
1
op onderpand Bijbank
,,
569.736,83
(irici. belenin-
gen)
Agent ch
3 879 062 72
142.390.431,36
Op effecten 007 ………
..141.818.513,15 9
Op goederen en celen ..,,
517.918,21
142.390.431,369
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet 1948)
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeOnkomst van 26 Februari
1947 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……1 439.125.431,08
Zilveren munt enz…..7.828.118,23
446.633.549,31
Vorderingen in guldens op vreemde cireulatie-
banken en soortgelijke instellingen’ .
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds …………
Gebouwen en inventaris
Diverse rekeningen
Paslva.
Kapitaal
Reservefonds
Bijzondere reserves
Pensioenfonds ……………………..
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke
dienst
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
I3ankassignaties in omloop
Rkening-couraflt saldo’s
‘s Rijks Schatkist…..’. t
132.055.942,93
‘5 Rijks Schatkist bij-
zondere rekening……293.362.217,31 Gelilokkeercle saldo’s ..,, 2.523.391,37
Saldo’s van banken in
Nederland ………. ..64.893.336,34
Vrije saldo’s van vreem- de circulatiebanken en
soortgelijke instellingen ,, 407.591.639,03
Andere Vrije saldo’s …,,550.009.432,59
crediteuren in vreemde geldsoort
Diverse rekeningen
9 Waarvan schatkistpapier rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen .. . . t
–
9 Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99) ……..
..36.894.550,-
Cireulatie der door de Bank namens de
Staat in het verkeer gebrachte muntbiljetten ,, 135.318.726,50
–
BANK VAN FRANKRIJK.
–
(Voornaamste posten inmillioenen (rancs).
c
Voorschotten
aan
de Staat
,.
Data
g
0)
.
.
0)0
0)
).
03
0)
00
0)
dl
26 Dec.
1946
94.817 118.302 59.449
67.900
426.000
25 Mei
1949
52.981
396.757
125.042
155.000
426.000
2 Juni
1949
52.981
413.344
125.042
151.500
426.000
9 Juni
1949
52.981
425.410
125.042
154.600
426.000
Data
Bankbil-
jetten
circulalie
in
-.
Deposito’s
Totaal
Staat
Diversen
26 Dec.
1946
721.865 63.455
765
62.693..
25 Mei
1949
1.043.180
170.908
890
168.709
2 Juni
1949
1.080.325
161.504
412
159.753
9 Juni
1949
.
1.080.173
160.684
262
159.046
Papier op het buitenland t 189.439.600,-
Tegoed bij correspondenten
in het buitenland ……203.753.511,06
Buitenlandse betaal-
middelen
………… ..
4.637.557,09 397.830.668,15
260.579.049,08
116.682.560,55
2.000.000,-
128. 220 .9 22,74
t 4.794.358.081,19
t
20.000.000,-
15.333.335,71
61.674.999,18 22.585.180,37
1.499.667,79
78.1 67.740,-
2.941.523.345,-
206.758,21
1.450.4635.959,57
59.937.670,57 142.993.424,49
4.794.358.08 1,19.
502
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22
Juni
1949
DE JAVASCHE
BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
0
ce ,
Data
/
.
cd
oce
.0
0)
Q
-0)
5
o0ce
1
00)00)
050
.0
._
0n,%be
0
31 Maart 1947
477.080
35.363
33.256
85.402
255.201
25 Mei
1949
470.983
70.974 14.457 69.677
937.242
1
Juni
1949
470.983
76.922 14.513
67.995 968.974
8 Juni
1949
470.983
83.496
14.549
62.406
972.506
Rekening-courant
sa1d
‘
.2,2
0)50
Data
-5
-0-
.Q
Oe
;-
31 Maart 1967
81.527 453.816
–
503.718 101.304
25 Mi
1949
30.514
818.493
–
718.715 57.948
1
Juni
1949
31.200
822.353
–
750.806
58.481
8 Juni
1949
31.948
836.422
–
745.691
55.153
Muntbiljettencirculatie per 31 Maart 1947 f646.830.979-.
Muntbiljettencirculatie per 1
Juni
1949 t 887.176.785,25.
Muntbiljettencirculatic per 8 Juni 1949 t 890.899.733,25.
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten In millioenen francs).
0
4-
0,50
00
0)E
q
•,
5.
.3j
o
.0
50
.
0)
Id
.0
.n
16 Sept.
1948
28.13
6
11.042
427
1
9.986
303 414
19 Mei
1949
28.748
10.361
3.225
7.156
304
636
25 Mei
1949
29.120
10.494
2.477
1
7.044
296
622
1
Juni
1949
29.120
11.249
2.220
1
8.410
316
597
9 Juni
1949
16 Juni
1949
29.245 29.194
11.881
12.433
2.280 2.309
1
8.303 7.297
280
278
581
578
Rekening-courant saldi
•
j)
0
ce
Cd
..,
0)
0
4-4-
0)
cd
E-c0)
0
cd
.
cd
4-
PQ
0
FA
16 Sept.
1948
657
91.729
81.568
22
2.425
6.251
19
Mei
1949 915
91.558
82.883
165
1.789
5.403
25
Mei
1949
914
91.152
82.853
291
1.680
5.279
1
Juni
1949
915
92.931
84.355
428
1.742
5.617
9 Juni
1949
915
93.665
84.205
958
1.693
6.362
16 Juni
1949 915
93.225 83.359
1.186
1.782
6.654
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden)
–
0)
0
0)
.2
0)
0)
,
°
25 Dec. ’66
0,2
1.449,1 1.450
1.428,2
22,1
1,3
1 Juni ’49
0,2
1.299,3
1.300
1.272,0
28,3
4,1
8 Juni ’49
0,2 1.299,3
1.300
1.280,1
20,1
4,1
15 Juni ’49
0,2 1.299,3
1.300
1.283,1
17,2
4,1
Other
securities
Deposits
Cd
0)
5.2
o”
V
.
oo
cd°
,,,
,2
4-
–
cd
.
C
cd
Cd
&c
P4c
PQ
25 Dec. ’46
311,8
13,6
15,8
346,5
10,3
1
Juni ’49
358,5
24,5
23,2
420,4
13,8
29,9
.287,6
8 Juni ’49
360
1
2
22,9
21,9
411,2
8,0
‘29,9
287,4
15
Juni ’49
357,3
22,1
22,7
405,2
9,4 9,8
297,3
STAND VAN
‘s
RIJKS KAS.
Vorderingen
7 Juni 1949
31 Mei 1949
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Nederi. Bank N.V.
t
91.827.496,34
f
47.456.199,85
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij
de
Bank. voor Neder-
landsche
Gemeenten….,,
28.335,54
,,
548.113,69
Kasvorderingen
wegens
ere-
dietverstrekking
aan
het
–
–
Daggeldlening
tegen
onder-
buitenland
……………
–
–
Saldo der postrekeningen van
378.451.217,79
,.
368.748.902,21
Voorschotten op ultimo April
1949
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
keren belastingen
–
–
Vorderingen in rekening-cou-
pand
……
………….
1371.151.456,92
1 364.091.059,35
Rijkscomptbe1en
…….
32.425.884,68
32.425.884,68
2.591.71 3,30
,,
2.591.71 3,30
rant
op
IndonesiO
…….
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
–
–
Suriname
……………
Ned. Antillen ………….
Het staatsbedrijf der P.,
T.
sioenfonds
……………
enT
.
………………
–
–
Andere staatsbedrijven en in-
.
stellingen
………….
317.233.132,02
317.221.649,37
Verplichtingen
Voorschot,
door De
Nederl.
Bank NV., verstrekt
–
–
Voorschot,
door
De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening-courant
verstrekt
–
–
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
fl755.657.500,-
t 1753.457.500,-
Schatkistpromessen
bij
De
Nederlandsche Bank N.V.
ingevolge Overeenkomst
van 26 Februari 1947
….
,,1800.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
…1800.000.000,-
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank NV. is geplaatst nihil)
1
5.420,8 mln wo.
garantie
Bretton Woods 1804
mln
,,4616.800.000,-
,,4654.000.000,-
Daggeldleningen
–
–
137.402.894,50
,,
137.400.296,50
Schuld
op
ultimo
April
1949
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
63.614.514,18
63.414.514,18
Schuld
in
rek.-courant
aan:
Indonesië
…………..
–
Muntbiljetten in omloop ………
Suriname
…………..
–
–
Nec!. Antillen
–
–
keren belastingen
……..
……
Het Algemeen B
ur
gerlijk Pen-
……..
sioenfonds
…………..
……..
36.332.522,08.
.,
36.293.893,89
Het staatsbedr
ij
f der P.,
T.
468.844.116,45
,,
427.644.179,51
Andere staatsbedrijven
……
–
.
–
en
T
.
………………………
Schuld
aan diverse instellin-
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist
……………….
2136.786.347,71
;,2143.003.711,45
ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
.
1938
=
100
cc
cc
‘ccc
cc
Cc
Algern.
productIe-index
vandoindustrio
. . .
74
94
113
127 118 113
128
126
75 82
83
83 79
91
83
Electriciteit
afgeleverd
Steenkolen
………..62
aan het net
111
162
173 217
211
186
201
178
79
98
120
131
133
121
138
125
Stikstofmeststoffen
.
47
67
82
89
89
81
87
83
70
108
165
169
167 169
208
190
Gas
………………
Waisproducten van
Ruwijzer
…………..
ijzeren staal
)
. . .
73
137 210
244
226
254 290
248
22
67
122
147
130
132
158
158
88
114 129
121
128
80
120
127
52
39
93 113
107 103
104
87
38
57
110
140
121
117 129
102
Rijwielen
………..
Deuren
…………….
Rubber
(gehele
indu-
Cement
…………..
Metselstenen
………
97
200 288 283 285
264
224
Courantenpapier
. . .
33 37 79
103
84
82
80
strietak)
…………
Katoen- en linnenweve-
39
60
71
79
75
71
83
77
rricotage-industrie
.
56
85
107 124
121
ir6
135
129
78
110 137
143
144
137
140
rijen
……………
53 60
60 68
58 60
Schoenen
………..
73
124 133 138
124
82
Sigaren
………….
Sigaretten ………….
52
52 70
55
42
39
58
85
Boter
……………
Kargarine.
……….
93
109
1 49
j~
205
212
143
196
Kaas
……………
.
52
51
77
72
80
41
77
132
–
‘)Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”;. betekent: de
gegevens ontbreken; gecorrigeerde gegevens zijn cursief gedrukt.
‘)
1940
=
100.
Koninklijke
–
Nederlan dsche
Boekd ru kkerij
H. A. M. Roelunts
Schiedam
ADVERTEER
IN
DIT BLAD
o. A. 0. Beuth van
Wickevoort Crommelin
Amsterdam-Z. Tel.-254j0
Corns v. d. Lindenstraat 22
Verzekeringadviseurs.
LOD. S. BEUTH
specialist Gezins- en Oude-
dagsverzorging.
Adtiezeii inzake:
–
Pensioen-voorzieningen voor
– Staf en Personeel,
Organisatie Bedrijfs- en Onder- nemingspensioelifondsen.
Aanvulling en normalisatie van
bestaande regelingen.
22 Juni 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
503
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
tXT.-,,.,.,,…,,
–
.,t,.
nncton In
millinpnnn frnnes’l
Data
1
._,4
‘
1
‘-
31 Dec. 1946
31 Mei 1949
7 Juni 1949
15 Juni 1949
4.949,9
6.036,6
6.041,1
5.970,4
158,0
1 364,9
373,0 390,0
238,7
138,3
132,7
135,1
j
52,7
1
39,7
1
39,7 39,7
4.090,7
li.278,9
4.222,6 4.160,9
1
1.811,5 1.866,9
j 1.878,9
MAANDCIJFERS.
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE VIER NEDER-
LANDSE GROTE BANKEN EN VAN HET NEDER-
LANDSE .BEDRIJF’VAN DE NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ.
Nederl.
Nederi.
Banken
Banken
en Ned.
Handel-Mij.
31
30.
31
30
Mrt
April
i’Irt
April
1949
1949
1949
1949
59 58
81
72
2125 2085 2657 2595
2184
2738
2667
24
39
419
133
2 3
5
5
94
82 122
107
38 38
49 49
158
162
295
294
443
447
534 540
15 15 20
20
28 28
37 37
486
490
591
597
9 9
15
16.
1 1
1
1
2838 1 2805 1 3640 1
3575′
Passiva:
–
2297 2244
2899
2820
1
2
1
2
Deposito’s op termijn
241
244
349
345
Crediteuren
………………
Wissels
………………….
Kassiers en genom. daggeldi
–
4
;
12
6
.15
Diverse rekeningen
56 64 77 85
Bestemmingsreservefl
1
t
1 1
2600 ‘2567
3333.
3268
160
160 210 210
Aandelenkapitaal
…………..
78
78 97 97
2838
2805
1
3640
3575
Reserve
………………….
‘
4
)
GOUDPEODUCTIE
(in 1.000 dollars van circa
S 35 per ounce fijn).
Jaar
Canada
Austra-
TIe-
1939
448.753
196.391
178.303
57.599 1.031.214
1940
491.628
210109
185.890
57.540
1.106.447
1941
504.268 209.175
187.081 52.384
1.110.379
1942
494,439 130.963 169.446
40.383
982.130
1943
448.153
48.808
127.796 26.295 774.086
1944
–
429.787 35.778
102.302′
22.990
701.534′)
1945
427.862
32.514
94.385
23.002
683.011
1946
417.667
51.182
99.139
28.857
696.998
1947
392.004
75.786
107.458′)
32.818
705484
6
)
1948 Jan.
34.775
‘
6.042
9.568
2.433
60.377
Febr.
32.459
5.489 9.156 1.945
57.211
Mrt
34.384
6.372
10070
2.266
60.861
April
34.175
:
5.650
10.013 2.187
59.564
Mei
34.368 6.078
10.047
2.438
61.213
Juni
33.941
5.719
1.0.152
‘
2.842
60.173
Juli
.
34.544
6.180 10.367
3.782
1
)
64.591
5
)
Aug.
33.720
7.661 10.689
2.642′)
62.382
Sept.
33.345
7.388
10:322
6
)
2.478
61.757
Oct.
33384
6.540
10.742′)
2.565
61.291
Nov.
33.244
5.306 10.897
1)ec.
33.130
5.047 11.443
1949 Jan.
32.881
3.864 10.815
Febr.
31.012
3.669
10.762
1
)
Ontleènd aan
,,Federal Reserve Bulletin”
van Mei
1949.
‘)Exclusief
Sovjet Rusland.
‘) Inclusief
Philippijnefl.
Jaarcijfers
zijn
schattingen van
de
U.S.
Mint”;
maandcijfers
worden gerapporteerd door het ,,Ameri-
can Bureau of
Metal StatistiCS”.
4)
Gerapporteerd
door
,,Commonwealth
Bureau
of
Census and
Statistics”; van 1946 af
onderhevig aan eventuele revisie,
1
)
Gecorrigeerde gegevens.
FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
Metaalvoorraad
F
Data
Other
U.S. Govt
,
Totaal
Goudcer-
cash
securities
tificaten
31Dec.
1946
1
18.381
17.587
268
23.350
12 Mei
1949
23.123
22.519
266
0.130
19 Mei
1949
1
23.119
22.517
274
19.706
26 Mei
1949
23.116 22,529
–
277 19.691
Deposito’s
_________
F.R,-bil-
1
1
Member
–
Data jetten
in
circulatie
Totaal
Govt
banks
31 Dec.
1946
24.945 17.353
1 1
16.439
12 Mei
1949
23.330
20.094
1
913
..I
13.164
19
–
Mei
1949
23.270
20.332
1
1.026
1
18.302
26 Mei
1949
23.241
19.672
668
18.027
IjC: frItiØL
ESTABLISHED 1878
An Independent Journal of Finance
– -‘
and Trade
*
OBJECTIVE APPRAISALS
– CONSIDERED JUDGMENT
IMPAR-TIAL OPINION
*,
Contains most complete range of
British economic and financial statist-
ics published in any weekly journal
*
World wtde circulation
*
Annual subscription rate: (post free-
to inélude all supplements)
£
3:2:6
(fi
33,40)
.4
Special Sispplenzent
0fl
Economie Con-
d.itinns in The Nethcrla),
ds
was published
on Jan itary 31 1948. A Iimiteci number
of this Su-pple,nent renzain for’ sale.
LONDON:’ 51 cA2rXON STJIN.ET, E.C. 4
(I
n
millio’enefl guldens)
Activa:
Kas, kassiers en daggeldleningen
Ned. schatkistpapler
Ander overheidspapier ……..
Wissels
Bankiers in binnen- en buitenland
Prolong.en voorsch.tegen effecten
Debiteurn ……………….
Effecten en syndicaten ……
Deelnemingen (incl.voOrsChOttefl)
Gebouwen
Diverse rekeningen
BeIede bestemmingSreserven
N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNICATIE INDUSTRIE
v/ h Nederlandsche Seintoestelldil Fabriek
HILVERSUM
Alle Communicatie-apparatuur op het gebied van
Radio – Lijntelefonie – Automatische telefonie
Abonneert U op
met grondige kennis van landbouw en zuivelbereiding,
jarenlang werkzaam geweest als adviseur bij groot
concern, goede talenkennis, zoekt andere werkkring op
landbouwkundig of economisch gebied. Brieven onder
no. 6695 aan Are’s Advertentiebedrijf N.V., Ketting-
straat 2, Den Haag.
LANDBOUWKUNDIG INGENIEUR
GRAFISCH BEDRIJF te AMSTERDAM vraagt
CHEF DE BUREAU-HOOFDBOEKHOUDER
Vereisten: Goede algemene ontwikkeling. Ge-
wend leiding te geven. Leeftijd ± 35 jaar. Be-
kendheid met het drukkerij-bedrijf strekt tot
aanbeveling.
Gegadigden moeten zich onderwerpen aan een
psychoteclinisch onderzoek.
Brieven met volledige inlichtingen omtrent
levensloop, Godsdienst, vroegere betrekkingen
enz. onder no. ESB 1441, bur. v. d. bi., Postbus
42, Schiedam.
Adviesbureau voor Bedrijfsorganisatie zoekt:
DOCTORANDUS ECONOMIE
als leider van zijn economische afdeling.
Gegadigden moeten ruime practijkervaring
bezitten inzake bedrijfsadministratieve en com-
merciële problemen. –
Voor bekwame kracht zelfstandige positie te-
gen goede voorwaarden en vooruitzichten.
Uitvoerige, eigenhandig geschreven sollicitaties
met opgave van leeftijd, opleiding, ervaring enz.,
welke met discretie zullen wordén behandeld, te
richten onder no. ESB 1442, bur. v. d. blad, Post-
bus 42, Schiedam.
DE ÊCONOMIST
Maandblâd onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.
Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrjn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra.
AbOnnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.60;
voor.studenten
f19.—;
franco per post
f
20.10
Abonnementen worden aangenomen door de
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM
EconomischL Statistische
Berichtèn
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoone-n, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitst’aat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5. Rotterdam (W.). Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
2
6* per jaar,
voor België/Luxemburg f 28 per jaar, ie voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs hij de Banque de Comnserce te Brussel. Overzeese gebiedsdelen (per zeepoft)
/
26, overige landen
1
2
8 per jaar. Abonne-
menien kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.
t
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit 4 Diensten
–
V.VS.
-,
Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande credieten. Aan-
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie, zal het van groote practische waarde blijken
te zijn.
Onze V.V.S.-brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden
Van der Graaf & Co’s hureaux
voor
den handel N.Y.
Amstolstraat 14-18, Amsterdam.C. Telefoon 38631 (5 lijnen)
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-.
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven z.r, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 61. Advertentie-tarief f
0
.40 per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare Krachten”
f o.6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zohder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers
75 cents, resp. 12 B. francs