AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
conomisch’
,
–wS’tatistische
.
Berichte
‘n
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHÈJD, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
33E
JAARGANG
WOENSDAG 29 SEPTEMBER 1948
No. 1638
DEZER DAGEN
• COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Gtasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries;
• J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. can Tichelen; R. Vandeputte;
F. Vers ichelen.
Gege’ens oper adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde pan dit nummer.
–
INIIOUD.
Blz.
De artikelen van deze week ……..763
Sommaire, summaries ………………763
De Nederlandse en Belgische begroting
door D. B. J
Schouten
………………………………764
Het wetsontwerp rechtshandelingen landbouwgronden
(1) door Mr L. J. Schiethart ………………..766
De bruto-winstmarges in de detailhandel in kruide-
nierswaren door A. A. C. Reedijk …………..
768
Ingezonden stuk:
liet experiment
door Mr P. Verloren van Themaat,
met na-
schiît van Prof. Dr Ir J. cowiriaan
…………….
770
Aantekening:
Goedkoop geld In Zweden
……………………….
773
L o n do n L e t t e r
door Harold Wincott ……..774
Internat,ioiiale notities:
Een Europese douane-unie een utopie?
…………….
775
Finland’s hersteibotalingen
……………………..
775
Geld- en kapitaalmarkt
……………………
776
Statistieken:
Baokstaten
………………………………….
777
Verkeer en vervoer In Nederland
…………………..
778
Enige indexcijfors van (ic industriële productie In Nederland 778
is het vleesrantsoen in Nederland verhoogd. Maar voor
koetjes en kalfjes bestaat er desondanks op dit ogenblik
weinig belangstelling. Niet, dat de Nederlanders onver-
wacht hun zin voor het materiële hebben verloren; zij zien
veeleer met grote ogen naar een pôlitieke worsteling, die
de grondslag van het bestaan kan aantasten. Met het
noemen van de tegenstelling ,,kanonnen of boter” worden
helaas niet meer oude koeien uit de sloot gehaald. Zij werd
deze week door de Engelse Regering acuut geacht en ten
gunste van de wapenen beslist.
Niet het verlies vai de potten en
paiinen,
die thans als vliegtuigen zullen verschijnen, treft daarbij in de eerste plaats. Tegen stoffelijke tegenvallers raakt men gehard.
De aandacht is geboeid op hoger plan. In de algemene
vergadering van de Verenigde Naties hielden de Ameri-
kaanse en Russische vertegenwoordigers redevoeringen, waarbij zij hun licht niet onder de korenmaat stelden; bij
alle bpenlijkheid leek de gloed niet brandgevaarlijk.
Daarna echter werd de stille verkenning . te Moskou
opgeheven. De Westelijke en Oostelijke groepen hebben
het met het ene schaap, dat over de dam was, niet kunxien
halen. Na het tevergeefs begonnen tussenspel in de Ber-
lijnse Beheersraad, is de Berlijnse . kwestie thans van
Westerse zijde naar de Veiligheidsraad overgebracht. De
laatste reacties zijn als die ‘an de uitgeputte Romein
tegen zijn hardleerse papegaai: ,,Oleum et operam perdidi”,
‘t is moeité en olie verloren.
Zo zt men zich schrap voor zware diplomatieke druk; als twee stijf doordrukkende bisons wringt men om po-
sities. De vraag blijft, wat uit het stof per saldo te voor-
schijn zal komen. De kunst voor de omstanders is, niet zo
te schrikken van het lawaai, dat zij de reactie vertonen,
die Osbert Sitwell ridiculiseerde als: ,,we are stampeding
to end stampedes”.
De put te dempen, voordat het kalf is verdronken, geldt
ook voor Frankrijk, met inachtnming van iet verschil
in schaal. De Regering Queuille heeft loonsverhogingén toegestaan. De Franse arbeider is daarmede nog niet aan
het gemeste kalf toe. Tegelijk immers gingen zoveel prijzen
officieel de hoogte in, dat men schat, dat sinds Januari
een derde van de koopkracht van de lonen verloren is ge-
gaan. Ook de Amerikaanse fabrieksarbeiders, wier gemid-
delde weeklonen in Augustus met $ 53,86 een nog niet
eerder bereikt hoogtepunt haalden, hadden daarmede hun
schaapjs niet op het droge; de prijsindices waren tegelij-
kertijd op een recordhoogte.
Voor een ,,runawy inflation” is men echter reeds aan-
zienlijk minder bevreesd. De Amerikaanse boeren, beducht
voor een prijsval der granen, vragen voorzichtigheid6halve
reeds voor grote bedragen voorschotcredieten op hun
graanvoorraden. Zal vlees tegen de tijd, dat het weer
hoofdschotel der gesprekken wordt, ook te betalen zijn?
• “Ujt
tIXtiZt
ESTABLISHED 1878W.
•
I
An Independent Journal of Finance
– and Trade
•
,
*
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*
Contains most complete range of
British economic and financial statist-
ics published in any weekly journal
*
World wide circulation
*
Annual subscription rate: (post free-
to inciude all supplements) £ 3:2:6
•
(fi 33,4
0
)
A Special Suppiernent on Economie Con- ejitions in The Yetherlan
48 5008
published
on January 31. A linjited number of this
Supplenient remain
for
sale.
LONDON: 51 CANNON STEELT, E.C. 4
…..,..•……………………….
•
.
SCHRIFTELIJKE CURSUS STATISTIEK
•
In October as,
begint
de nieuw6 cursus
•
,,Algemene Statistiek”
•
•
speciaal afgestemd op de behoeften van de
• •
practijk. Vraag toezending van het prospectus
nr.
42
bijde
•
NEDERLANDSE STICHTING VOOR STATISTIEK
:
mantsstraat 6
–
‘s Gravenhage
•
.
.•••••…..• ….•…••.•.•.•.•••••••
De Nederlandsche
Handel-Maatschappij,
N.V.
belast zich met de
ADMINISTRATIE VAN. VERMOGENS
ende
UITVOERING VAN UITERSTE
WILSBESCHIKKINGEN
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraat
32
Meer dan
100
kantoren in Nederland,
Azië en Afrika
–
BeIiandellng van alle
bankzaken
Bezorging van alle
assurantiën.
R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE.MAKELAARS
AMSTERDAM
. ROTTERDAM – ‘
S.GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
Koninklijke
Nederlandsche
Bbekdrukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
–
S
PE
MBJ
EERSTE NEDERLANDSCHE.
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Grsvenhage
AOMINISTRATIEKANTOQR OORORECHT
•
BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
–
Personeels-Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies
aan
ons
• BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
Nederlandsch Indische Handelsbank, N.V.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhago
Alle Bank- en Effectenzaken
5,
K N
Z
N.V. KONINKLIJKE
N E D E R L A N D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo
1-len ge/s
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van.
zoutznzij-, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
ch/oorbleekloog
natronloog, • caustic soda.
29 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
763
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
D. B. J.
Schouten,
Dc Nederlandse en Belgische begroting.
In 1948 had België op de kapitaaldienst na reeds een
sluitend budget; Nederland in 1949 nog niet. ‘Door de ver-
schillende posten van de twee begrotingen uit te drukken
in een percentage van het nationale’inkomen, worden de
oorzaken hiervan nagegaan. 1-let resultaat der analyse is,
dat er ‘een verrassende gelijkvormigheid bestaat. liet
blijkt, dat de rïjksmiddelen van deze landen niet sterk af-
wijken, wanneer men het aandeel in de belastingopbrengst
van de lagere publiekrechtelijke lichamen buiten beschou-
wing laat. Structurele factoren belasten de Nederlandse
Staat echter zodanig, dat de begroting in ons land ongun-
stiger is. De financiële lasten van beide landen lopen het
sterkst uiteen ten aanzien van militaire uitgaven, rente op
de nationale schulçl, oorlogspensioenen en de ooi’logs-
schadevergoedingen.
Een aanpassing’ van deze posten is door hun structureel
karakter niet mogelijk en in het kader van de Economische
Unie ook niet noodzakelijk.
Mr L. J. Schiethart,
Het wetsontwerp jechishandelin gen land-
bouwgronden (1).
Wil de Nederlandse landbouw op de wereldmarkt een
belangrijke rol vervullen, dan is verlaging van de kostprijs
een eerste vereiste. Rationele exploitatie biedt het enige
aangrijpingspunt voor de oplossing van dit probleem.’ In
eerste instantie is daartoe nocfig een goede, economisch
verantwoorde, verkaveling der landhouwbedrijven. Op
grond daarvan heeft de Regering een wetsontwerp, hou-
dende regeling aangaande enkele rechtshandelingen met
betrekking tot landbouwgronden ingediend. Het wetsont-
werp heeft t.a.v. de verkaveling een tweeledie strekking:
enerzijds kan liet worden beschouwd als een sluitstuk op
de ruilverkaveling en anderzijds stelt het in staat verdere
versnippering te voorkomen en, in zekere zin, verkavelings-
toestanden te verbeteren. Het bevat tav. de verkavehin-
gen der gronden slechts preventieve regelingen. Wat be-
treft het vraagstuk van de onrendabele bedrijven, acht de
wetgever het beslist ‘noodzakelijk, dat het aantal onecono-
mische bedrijven niet verder toeneemt. Daarnaast bedoelt
het ontwerp de mogelijkheid te openen de omvang van te
kleine bedrijven te vergroten. Voorts regelt het ontwerp
ook het gebruik van grond als bron van neveninkomsten
en zelfvoorziening.
A. A.
C.
iteedijk,
De bruto-winstmarges in de detailhandel
in kruidenierswaren.
In een adres van de vrije kruideniersvakorganisaties van
Juni jI. komt men tot de conclusie, dat de detailhandels-
marges in de kruideniersbranche zodanig onvoldoende
zijn, dat van een noodtoestand moet worden gesproken.
Uit een nadere beschouwing blijkt, dat de algemene be-
drijfstoestand, vôôrdat een prijsverhoging van enige be-
langrijkartikelen werd toegestaan, onbevredigend is ge-
weest. De oorzaken lagen echter niet alleen in de prijs-
politiek van deRegering, maar liggen ook in de bedrijfs-
politiek der kruideniers. Sanering en een meer efficiënte
organisatie der bedrijven vragen op korte termijn de
âandacht.
SOMMAIRE.
D. B. J.
Schouten,
Le budget nerlandais et le budget beige.
Le budget beige 1948 était en équilibre. Le budget
néerlandais 1949 ne le sera pas encore. –
Pareille situation est due surtout aux dépenses plus
élevées que requiert la structure économique des Pays-Bas.
L’écart entre les charges financières des deux pays en
cause est le plus accentué dans les dépenses militaires,
les int6r6t§
bL
payer de la dette publique, les pensions de
guerre et l’indernnisation des dômmages de g
u
er
j
ie.
Par suite de leur caractère’ particulier, l’adaptation de
ces dépenses n’est pas réalisable; dle n’est pas nécessaire,
non plus, dans le cadre de l’Union Économique.
Mr L. J. Sehietliart,
Le pro jet de bi su, la procéd ure â sui9re
dans le botissenient de terrains agricoles (1).
La diminution du prix de revient dans l’agriculture
néerlandaise est une première nécessité.
Une exploitation rationnelle est indispensable, c.k.d.
un lotissement équitable . et économiquement justifié des
entreprises agricoles. Sur cette base Ie Gouvernement
a introduit un projet de bi sur la procédure â suivre. En
ce qui concerne le lotissement des terrains de culture, ce
projet est caractérisé par une double tendance. D’une
part ii organise légalernent les échanges de parcelles de
terrains. D’autre part, il en prévient le morcellernent
exagéré et vise i améliorer le régime existant. –
A. A. C. Reedijk,
La ‘marge bénéficiaire brute de l’épicier
détailiant.
La marge bénéficiaire brute de l’épicier détaillant
n’était pas satisfaisante, tant qu’une augmentation des
prix de certains articles importants ne fiit accordée.’
En général sa situation a laissé
ii
désirer. La politique
des prix pratïquée par le’ Gouvernement n’en était pas
uniquement la cause, dle doit être recherchée également
dans l’organisation professionnelle des épiciers. La néces-
sité de réorganiser leur comnmerce doit être envisagée
bref délai.
SUMMARIES.
D.
B. J.
Schouten,
The Dutch and Beigianbudget.’
The Belgian budget was {n equilibrium in 1948. The
Dutch budget for 1949 is stili showing a deficit, mainly
as a result of structural factors as for instance military
expenses, payments of interest on national debt, ‘aipen-
sions and indemnification of losses caused by war damage,
by which our budget is more heavily encumbered.
Owing to the structural character of these items, adjust
ment to the Belgin budget is not possible. Besides for the
Economie Union these adjustments are not necessary.
Dr L. J.
Schiethart,
A newproposal of law on agricultui’e (1).
Lowering the cost of production hy more rational
exploitation is one of the most urgent necessities in Dutch agriculture. For this purpose a new law has been proposed
which will make it possible for the government to stimulate
a ge6graphically better and therefore economieally juti
fied distribution of ‘the soil among lammers, and which will
prevent and if necessary correct the further splitting up
of the soilin too many small and widely dispeised lots,
A. A. C. iteedijk,
Cross profit nzaigins in retaiiing groceries,
The profit mârginsin retailing groceries were, beore a
rise in the price of some important articles had been allowed
unsatisfactorily low. The cause of ‘this w’as .not
only
the
price policy of the government, but is also brought about
by the way of conducting the business by the retailing
groceries themselves. A more efficient organisation both
in retailïng as a whole and within the firms is therefore
urgently necessary.
rr.
‘
764
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,,
29 September 1948
/
DE NEDERLANDSE EN BELGISCHE
TABEL
‘
1.
BEGROTING.
rlitgaaen rijksbegroting in pCi aan het nationaal inkomen.
Ondanks talloze moeilijkheden – men denke slechts
aan het late gereedkomen Van het nieuwe kabinet – is
de Minister van Financiën ook dit jaar er weer in geslaagd
zijn omvangrijke begroting op de derde Dinsdag van
September aan de kamer aan te bieden. Zoals werd ver-
wacht, is zij gericht op een algemene Iezuiniging.
Mede tengevolge van een aanzienlijke stijging der be-
lastingopbrengsten kon het tekort op de Gewone Dienst
en de Buitengewone Dienst 1 practisch tot nul worden
gereduceerd. Daarnaast vertoont het nadelig saldo vaii
de Kapitaaldienst een belangrijke vermindering, voor-
namelijk doordat de woningbouwfinanciering thans nog
slechts voor een klein gedeelte, ten laste van het Rijk
wordt geboekt. Tenslotte is het nadëlig saldo van het
Landbouwegalisatiefonds sterk afgenomen d
ooi
r een ver-
mindering van de subsidies
Oj)
voedingsmiddelen FIet
totaal tekort inclusief dat van het Landhouwegalisatie-
fonds is in vergelijking met de vorige ontwerp-begroting
met câ f1 mld teruggebracht tot ca f 0,06 mlcl. De voor-.
• naamste oorzaak van deze gunstige ontwikkeling ligt,
zoals geegd: ‘
le. in de hogere raming ad f 0,63 mld van de belasting-
opbrengsten, welke in de ontwerp-begroting van 1948 nog
worden geraamd op caf
2,54
mld, terwijl zij thans inclusief
‘het aandeel van de lagere publiekrechtelijke lichamen
worden berekend op ca f3,17 mld;
2e. in de daling van de voor de woningbouwfinanciering
uitgetrokken bedragen ad ca f0,2 mld;
3e. in de reductie van het nadelig saldo van’het Land-
‘bouwegalisatiefonds met c f 0,14 mld t.o.v. de ontwei’p-
begroting 1948. –
‘Men zou derhalve kunnen menen, dat de Minister van Financiën er niet in geslaagd is nog ,op andere posten in
belangrijke mate te bezuinigen, hehalv’op de hiergenoemde’,
waarvan iedereen een vermindering kon verwachten
Onze begroting sluit tengevolge van het tekort van het
Landbouwegalisatiefonds nog steeds niet, terwijl die van
België reeds in 1948, op de Kapitaaldienst na, glad liep.
,,De vraag kan derhalve rijzen: waarom kon België in 1948
reeds zijn budget sluitend maken en Nederland in 1949
nog steeds niet, ondanks’zijn relatief hogere beIstingdruk?
Wat zijn de belangrijkste verschillen in, de rijksuitgaven van België in 1948 en Nederland in 1949?
In het onderstaande zal worden getracht een nadere
analys’e te geven van de Nederlandse en Belgische begro-
tingen voor de genoemde jaren. liet desbetreffende
cijfermateriaal moest hiertôe opnieuw worden gegroepeerd
naar unifoi’me gezichtspunten. In de bijgevoegde tabellen
werden de begi’otingsposten grotendeels ingedeeld naar
kostencategorieën,’ ioals zij worden gebruikt in het
Nationaal Budget van het Cëntraal Planbureau. Een
goede vergelijkingsmaatstaf kan men vinden door de
bedoelde begrotingsposten uit te drukken in procenten
van het» nationaal inkomen evenals men ‘dit pleegt te
doen met de totale belas,tingopbrengst (de zgn. he-
lastingdruk). ,
•Het national inkomen van Nederland werd in onder-
staande berekeningen aangenomen op ca f12 mld, dat
van België op ca frs 220 mld. liet zal duidelijk zijn, dat
de op deze ‘wijze berekende bedragen met zekere fouten-
marges zijn behept. Niettemin mag niet worden gesteld,
dat’hierdoor een zodanige ‘ergelijking van geen waarde
zou zijn.
Het betoog zal uiteraard financieel quantitatief moeten
zijn; volstaan moet worden met korte aantekeningen hij
de desbetreffende bedragen. Qualitatieve conclusies tav.
hetverschil in beleid tussen de Nederlandse en Belgische
Overheid kan men derhalve hiermede slechts in zeer be-
perkte mate trekken.
Nederland
België
1949
1948
In pCt van het
In pCt van het
nat, inkomen
nat, inkomen
Exploitatielasten van het
Rijk
1
Bruto consumptie
(ezel. plo-
ductieve
rente)
9,58 6,87
,Kosten
bestuursapparaat
4,08
4,68
Kosten militaire apparaat
5,00
–
1,93
Waterstaat, onderhoud en
herstel
………………0,50
0,26
Afschrijvingen
………
.
P31.
P.M.
II. Overgedragen inkomens
(mci.
productieve rente)
12,25 12,10
Rentelast
(imi.
produc- tieve
rente)
…………
4,75
2,53
Sociale
voorzieningen ….
3,67
.
4,59
Subsidies
…………..
3,83
4,98
III.
Bijdragen aan lagere publiek-
rechtetijke lichamen
..
5,75
1,61
IV. Kosten voor onderwij
s
2,34
1,37
Totaal
exploitatitasten
(ezel.
afschrijvingen)
29,92
21,95
Kapitaalsuitgaven van liet
Rijk
..
1.
Nieuwe
investeringen
(cxci.
Onderwijs)
…………….
..
1,42
1,59
II.
Ocerged,’ageii vermogens
5,67 4,78
Kapitaalvei’streklcingen
.
1,75
1,77
Oonlogsscliadevergoeciin-
3,17
1,69
–
Aflossingen
….. …….
….
0,75
1,3
III.
Bijdrage aan pubt.
lichamen
gen
……………………
(voor investeringsdoelemnclen)
0,91
0,64
IV. Kosten van
onderwijs
(voor
..
iavcsteringsdoclemnden)
0
3
08
–
Totaal kapitaatsuitgaven
. . . .
7,01
8
1
08
Totaal uitgaven
(cxci.
vermogens-
,
heffing)
38,00
28,96
.
………………………
Aflossingen
i.v.m.
vcrmogenshef-
fingen
…………………..
.
5,83
‘
4,23
TABEL
II.
–
Middelen rijksbegroting in pCi aan het nationaal inkomen.
Nederland
België 191,9
1948
in VCt van liet
in pCt van het
–
nat, inkomen
nat, inkomen
Exploltatlebaten van het
Rijk
1.
Belastingbateri
…………..
kostprijsvcrhogende
belas-
12,75
24,00
14,96
20,82
belastingen op winst en in-
4,41
achterstallige
belastingmn-
–
P31.
1,45
tingen van het Rijk
………
komen van het Rijk
…….11,25
konislen
……………..
Belastingbaten
van
de
ge-
meenten en provincie
2.
Diverse exptoitatiebaten
…
5,00. 2,25
.
–
1,29
1,54
3.
Totaal exploitaliebaten
31,25
23,65
4. Exploitatietekort
(exel. afschrij-
vingen)
…………………
-1,33
-1,70
5.
Totaal exploitatierikening
(cxci
.
–
afschrijvingen)
29,92
21,95
…
Kapitaalsinkomsten van hit
itijk
(Exôl.
afschrijvingen)
.
Totaal kapitaalsinkomsten
(cxci.
afschrijvingen)
Tekort
kapitaalrekening
(exel.
1,25
1,90
afschrijvingen)
–
6,83
5,11
Totaal
kapitaalrehening
(cxci.
vermogensheffingen)
8,08
7,01
Opbrengst vermogensheffingen ilceapittilatio:
4,23
5,83
Totaal inkornste
(mci. vermo-
gcnsheffingen en belastingen
lagere
publiekrechtelijke
Ii-
Totaal
tekort
…
.
………….
.
38,33
5,50
,
•
29,78
•
3,41
charncn)
…………….
….
Totaal uitgaven
(mci. vdiunogens
heffingen
en
belastingen
la-
gere publiekrechtelijke licha-
men)
………………..
.
‘
43,83
33,19
Uit tabel 1 kan men concluderen,
dat de
kosten
aan’ het
–
bestuursapparaetin
België een
iets hoger
gedeelte
van
het
nationaal inkomen in beslag
nemen
dan in
Nederland.
Dit is des te verwonderlijker,
daar het
aantal
ambtenaren
29 September. 1948 –
ECONOMISCH-STATISTISCHE BEICHTEN
765
in België slechts ca 83 duizend is tegenover in Nederland
ca 108 duizend. Een van de redenen is, dat in België het
ambtenarencorps relatief hoger beoldigd wordt, terwijl
ook voor de materiële consump Lieve behoefte relatief
meer wordt uitgetrokken. Opgemerkt dient te worden,
dat het aantal ambtenaren in Nederland, na aftrek van
het burgerlijk personeel van de Ministeries van Oorlog en
Marine ad ca 18 duizend, niet veel meer verschilt met dat
van België. Met betrekking tot de kosten van het bestuurs-
apparaat kan derhalve niet ‘»orden gesproken van een
uitgesproken verschil.
De kosten ma het militaire apparaat
liggen evenwel
in beide landen aanzienlijk uiteen. De Nederlandse Staat
heeft nl. een aanzienlijke last op zich genomen voor de
instandhoi.rding van het legei’ in Indonesië en de weder-
‘opbouw van de vloot, welke België niet kent.
Het onderhoud van de waterstaat
kost Nederland meer
dan België, hetgeen begrijpelijk is gezien de noodzakelijke
herstelwerkzaamheden en de betere organisatie van de Nederlandse Rijkswaterstaat t.o.v. die van België.
De thans te bespreken kostencategorieën van de exploi-
tatierekening van het Rijk betekenen geen beroep van de
Overheid op het nationaal product, doch zij geven dc gelden aan, welke de Overheid van de ene groep inkomens trekkers
naar de andere overhevelt.
In de eerste plaats blijkt
de rentelast
van de staatsschuld
in Nederland, ondanks de hier te lande gevoerde goedkoop-
geldpolitiek,’veel hoger te liggen dan in België. Dit is niet
verwonderlijk, gezien de enorme staatsschuld, welke de oorlog aan Nederland heeft bezorgd.
In de tweede plaats zijn, globaal gezien,
de sociale Qoor-
zieningen
in België hoger dan in Nederland. Een nadere
analyse leert, dat in België eenaanzienlijk bedrag akn
oorlogspensioenen ten laste van de Staat komt; deze kent
Nederland nauwelijks.
l3ovendïen komen in Belië de burgerlijke. pensioenen
rechtstreeks ten laste van de Staat, terwijl Nederland een
Algemeen ‘Burgerlijk Pensioenfonds kent, waarin de
ambtenaren voor een groot gedeelte zelf bijdragen. De
overige sociale voorzieningen kosten de Nederlandse
Staat, voornamelijk tengevolge van de Noodvoorziening
Ouden van Dagen en de demobilisatiekosten, relatief’
meer dan de Belgische.
De
subsidies,
waaronder begrepen een speciale soort van
subsidies, nl. de compensatietoelagén, welke de Belgische
Staat geeft aan de lagere inkomensklassen ter compensatie
van het opheffen van diverse subsidies, lagen in België in
1948 hoger dan zij in het Nederlandse Rijksbudget voor
1949 worden begroot. Een specificatie van het subsidie-
bedrag laat zien, dat in België, in tegenstelling.tot Neder-
land, de spoorwegen worden gesubsidieerd, terwijl ook
de wedden en lonen van de postambtenaren ten laste van
de Staat komen (welk bedrag niet wordt gecompenseerd
dooi’ de exploitatiebaten van de posterijen, vermeld onder
de inkomsten). Tenslotte blijken ook de prijssubsidies
op voedingsmiddelen, brandstoffen en d’e compensatie-
toelagen, een belangrijke post op de Belgische begroting
uit te maken.
De
kosten aan het onderwijs
zijn in pCt van het nationaal
inkomen in België lager dan in Nederland, in absolute
bedragen eveneens. Uiteraard kan men hieruit geen con-
blusies met betrekking tot het onderw’ijs van beide landen
– trekken. hiervoor zou’een analyse nodig zijn van de ver-
houding tussen Rijks- en bijzonder onderwijs in beide
landen. –
De bijdrage aan het Rijk aan de lagere publiekrechtelijke
lichamen
of liever het aandeel in de belastingophrdngst
van bedoelde lichamen is in België veeLgeringer dan in
Nederland
1).
Het zou zeer eigenaardig zijn, als de Belgi-
sche provinciën eh gemeenten met een zo gering
aandeel in de totale belastingopbrengst van het Rijk
zouden kunnen uitkomen, tenzij zij nog over een belangrijk
eigen belastinggebied kunnen beschikken. In dat gé-
val geven de belastingopbrengsten in pCt van het
nationaal inkomen evenwel voor België niet dc totale be-
lastingdruk aan, wat voor de Nederlandse cijfers groten-
deels wel kan worden gesteld. Uit het verzamelde cijfer-
materiaal kan worden geconcludeerd, dat de druk van het
aan het Rijk toekomende deel der belastingen in Nader-,
land slechts enkele punten hoger is dan de overeenkomstige
druk in België.
Wat de kapitaalsuitgaven betreft is het volgende te
vermelden.
–
De
nieuwe inaeste’ingen
waardoor de.Staat rechtstreeks
een heroep doet op het nationaal product (dus niet de
kapitaalverstrekkingen aan bedrijven mcl. staatsbedrij ven)
zijn in beide landen ongeveer even hoog. De Nederlandse
Staat moet evenwel hoge bedragen uittrekkeii voor huis-
vesting en vliegvelden van het militaire apparaat en het
wederopbouwprograrhma van de marine. Daartegenover
– w’erd aanzienlijk bezuinigd op de nieuwe vaterstaats-
werken en de overige nieuwbouw. België hegrootte daar-
entegen belangrijke bedragen voor deze laatste categorieën.
De
credietoerlening aan de Staat
ligt in heide landen in
pCt van liet nationaal inkomen op hetzelfde niveau.
Gespecificeerd zijn er evenwel belangrijke verschillen.
Zo komen ten laste van de Belgische begroting de investe-
ringen van de spoorwegen, terwijl deze in Nederland
evenals de door de P.T.T.
01)
te nemen credieten buiten
de begroting wq’den gehouden. Daarnaast komen ten
laste van de Nederlandse Staat belangrijke bedragen vo6r
de kapitaalverstrekking aan de staatsmijnen, cultuur-
technische werken en de landbouwkundige werken van
het Zuiderzeefonds, welke België niet kent.
De rijksbijdragen in de oorlogsschade
van particulieren is
in Nederland relatief hoger dan in België, hoewel de basis
van de schadevergoedingen in Nederland lager is dan in
,België. De omvang van de oorlogsschacle aan particuliere
eigendom is in Nederland kei%nelijk hoger.
• Voor
aflossingen
wordt in de Belgische hegroting een
hoger bedrag uitgetrokken dan in de Nederlande. Door
de conversiemaatregelen werd in Nederland nl. de aflossing
op staatsobligaties sterk gereduceerd.
Conclusie.
Overziet – men globaal het resultaat van hvenge-
noemde analyse, dan valt de verrassende gelijkvormig-
heid op. De belangrijkste verschillen tussen de finan-
ciële lasten van beide landen liggen in de militaire
,uitgaven, de rente op nationale schuld, de oorlogs-
pensioenen en de oorlogsschadevergoèdingen. De Rijks-
middelen wijken niet zoveel van elkaar af, wanneer
men het aandeel in de helastingopbrengst van de
lagere puhliekrechtelijke.’ lichamen buiten ‘beschouwing
laat. Al deze verschilpunten zijn veroorzaakt door
structurele factorén, welke in beide landen geheel anders
liggen. Een aanpassing van de hierbedoelde begrotings-
posten is derhalve niet mogelijk en in het kader van de
Economische Unie ook niet noodzakelijk. Als algemene –
conclusie kan men derhalve stellen, dat structurele
factoren de Nederlandse Staat nog zodanig belasten, dat
in Nederland een groter budgetdeficit dan in België in
dit verband alleszins begrijpelijk is.
1-lierbij zij aangetekend, dat men – zoals uitde tabellen
blijkt – eigenlijk niet meer kan spreken van een budget-
deficit op de lopende overheidsrekening, wanneer men de
ooFlogsschadeergoedingen op de kapitaalrekening boekt
‘)
Om een betere vergelijking mogelijk te maken is in de tabellen
het aandeel in de beiastingopbrengst van gemeenten en provinciën onder de uitgaven opgenomen in tegensteliling tot de officiële Ne-
derlandse Rijksbegroting, waarin dit aandeel van de totale belasting-
opbrengsten werd afgetrokken
Ci1
de gemcentefondsbelstingen
buiten de begroting werden gehouden.
766
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 September 1948
en nog enkele soortgelijke correcties toepast. Wat de
oorlogsschadevergoedingen betreft, voor deze boekingswij ze
zijn de volgende argumenten, die er op wijzen dat deze
uitgavencategorie in de vermogenssfeer speelt, te bedenken:
De oorlogsschadevergoedingen dienen voor het
herstel van het consumptief en productief vermogen;
De desbetreffende uitkeringen worden door de
oorlogsslachtoffers niet onder het lopende inkomen ge-
rekend;
Deverplichtingen uit dezen’ hoofde worden thans
ook onder de staatsschuld opgenomen.
liet exploitatie-overschot van de Nederlandse Staat
wordt zodoende ca f 0,10 mld, wanneer men geen rekening
houdt met afschrijvingen op de onroerende staatsbezit-
tingen. In de Millioenennota wordt voor deze afschrij-
vingen een bedrag van f 75 mln vermeld, zodat het be-
doelde exploitatiesaldo op na f 0,08 mld kan worden ge-
steld.
In het licht van deze beschouvingswijze, welke ten
grondslag is gelegd aan de tabellen, blijkt Nederland t.o.v.
België geen slecht figuur te slaan.
‘s-Gravenhage.
–
D. B. J. SCHOUTEN.
HET WETSONTWERP RECHTS-
HANDELINGEN LANDBOUWGRONDEN (1).
De Nederlandse landbouw bevindt zich in een tijd
van overgang en allerwegen bezint men zich over de toe-
komstige plaats, welke de landbouw in de Nederlandse
samenleving zal innemen
1).
Een der problemen hierbij is, hoe onze-landbouw kan
bijdragen tot uitbreiding van onze exportm ogelijkhedn,
m.n.w. op welke wijze kan de cdncurrcntie met het buiten-
land en de afzet buiten onze landsgrenzen worden bevor-
derd?
in een prae-advies voor de Nederlandse Veieniging voor
de Staathuisimoudkunde en de Statistiek over de tructuur-
veranderingen in de Nederlandse landbouw wees Dr
Frietema o.a. op cle volgende punten:
1. 1)e voorsprong, welke ons land tevoren had tenge-
volge van zijn gunstige geographische ligging, al. tussen
grote mdus ti’iecentra, werd langzamerhand verkleind
als gev6lg van de betere vervoerscondities in technische
zin. vôor aan bederf onderhevige waren ën van de verlaging
van het vervoerskostenpeil (denk aan de boteruitvoer van
Nieuw-Zeeland);
2: In overzeese gebiedsdelen is de landbouwproductie
veel meer gerationaliseerd dan hier te lande, terwijl bij
ons de mechanisatie belemmerd wordt doorhet grote aantal
kleine bedrijven, welke tevens nog aan versnippering
onderhevig zijn, hetgeen geaccentueerd wordt door de
gelijkstelling van de landarbeiderslonen met die van de
industrie-arbeiders;
3. De toenemende afzetmoeilijkheden vooi’ onze land-
bouwproducten, bijv. door het grotendeels wegvallen van
dë Duitse vraag en de uitbreiding van de landbouwpro-
ductie in Engeland.
Wil onze landbouw derhalve opde wereldmarkt een
belangrijke rol vervullen, dan is verlaging van de kostprijs
een eerste vereiste. Verschillende factoren bepalen de
kostprijs: de arheidslonen, de pachtprijzen, de prijzen van
geïmporteerde grondstoffen, de rationele exploitatie.
Slechts de laatste factor komt thans in aanmerking
ter verlaging van de kostprijs, aangezien de arbeidslonen,
welke sedert de bevrijding sterk zijn verhoogd, niet kunnen
worden verlaagd zonder sterke repercussies in het aanbod
van arbeidskrachten ten plattelande te veroorzaken,
nog afgezien van de sociaal-morele zijde van dit vraagstuk. Voorts zijn de pachten sedert 1940 maar weinig gestegen
‘)
Men
zie
bij’. het boek van Drs Th. S. Platenburg, ,,Nalionaal
Landbouwbeleid”.
in tegenstelling met de eigenaarslasten, zodat ook hier
van verlaging geen sprake ‘kan zijn. En tenslotte hebben
wij de hoogte der prijzen van ingevoerde artikelen niet in
de hand, zodat ook van deze kant geen invloed op de
kostprijs kan worden uitgeoefend.
Rationele exploitatie biedt dus het enige aangrijpings-
punt voor de oplossing van dit probleem.
Nu kan de rationele exploitatie in de landbouw o.a.
verkregen worden door rationalisatie van de bedrijfs-
voering, intensievere mechanisatie en rationeler grond-
gebruik.
De eerste en tweede factor zijn in hoge mate afhankelijk
van de laatste. Immers een goed verkaveld bedrijf biedt
slechts de voorwaarden om de bedrijfsvoering rationeel
te doen geschieden, terwijl bij een slecht verkaveld bedrijf
de omvang der percelen en de verspreide ligging het ge-
bruik van moderne machines economisch niet verant-
woord maken.
Men dient dus van onder af aan te beginnen door mid-
dels een goede, economisch verantwoorde, verkaveling
der landbouwbedi’ijven de voorwaarden te scheppen voor
een verlaging van de kostprijs.
Het is op deze gronden, dat de Regering bij Koninklijke
Boodschap . van 6 Juli 1948 bij de Tweede Kamer een
wetsontwerp, houdende regeling aangaande enkele rechts-
handelingen met betrekking tot landbouwgronden, heeft
ingediend.
In’ Augustus 1945 was reeds een eerste ontwerp gereed
gekomen. liet heeft echter nog 3 jaar moeten duren al-
vorens het wetsontwerp aan de Staten-Generaal kon
worden aangeboden. In deze jaren is een groot aantal
concepten ontworpen, terwijl hij de behandeling van deze
materie overleg werd gepleegd met deStichting voor de
Landbouw, met name met de Commissie Grondgebruik
van deze Stichting. Een aanvankelijk afwijzend stand-
punt van de Stichting is later, vooral onder invloed van
stemmen uit Noord-Limburg en Oost-Bi’abant, enigszins
gewijzigd. In deze streken is nl. een grote landhonger,
doordat de sterke groei van de bevolking op’ het platte-
land en de onvoldoende afvloeiing van het overschot van
boei’en naar de industi’ie de vraag naar land in stei’ke mate
deed stijgen. Dat dit trouwens ook elders in den lande het
geval is, blijkt o.a. uit een enquête van het Centraal
Bureau voor de Statistiek van 1945, waarbij kwam vast
te staan, dat, na 54.000 ‘boeren in totaal 550.000 ha land
vroegen.
Het ontwei’p is – en hieruit moge de wijde strekking
ervan blijken – door zes Mitiisters ondertekend, t.w. de
Ministers van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,
van Justitie, van Economische Zaken, van Financiën,
van Binnenlandse’ Zaken en van Wederopbouw en Volks-
huisvesting.
Het vervreemden van landbouwgronden heeft ten
onzent reeds vôôr de tweede wereldoorlog het onderwerp
van studie uitgemaakt, getuige de rapporten van de
Gelders-Overijsselse Maatschappij van Landbouw en van
de Groninger Maatschappij van Landbouw betreffende het
grondvraagstuk. In het laatstgenoemde rapport, dat van
10 October 1938 dateert, werd reeds aangedrongen
maatregelen te treffen ter verhindering van de buiten-
sporige stijging .van grondprijzen en hiervoor de vrijheid
van overdracht van 1andouwgronden aan beperkingen
te onderwei’pen.
Reeds in het begin van de bezetting van ons vaderland,
ni. op 27 November 1940, verscheen het Besluit, houdende
regelen met beti’ekking tot het vervreemden van landbouw-
gronden ten tonele. Dit besluit regelde allereerst de con-
trôle op de verkoop van landbouwgFnden, waardoor een
ondoelmatige splitsing van landbouwbedrijen voorkomen
kon worden en.landbouwgronden in de regel slechts aan
gi’ondgebruikers konden worden verkocht, het zgn.
,,boerenland in boerenhand”-principe. Daarnaast werden
regels gesteld ten aanzien van testamentaire beschikkingen
29 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
767.
en van scheiding en deling van hoedels. Tenslotte stelde
liet besluit een l)rijsStOP in, waarbij als basis gold het
prijzenpeil van 1939.
Na de bevrijding trad het besluit door plaatsing op de
lijst B van het Besluit Bezettingsmaatregelen buiten
werking. Evenwel was op 10 September 1944 in werking
getreden het Besluit Beperking Rechtsverkeer, waardoor
ook de overeenkomsten tot overdracht van groiiden onder
contrôle waren gesteld. De prijsstop was echter opgeheven.
Daar evenwel, blijkens verzoekschriften van de georgani-
seerde landbouw aan de Minister van Landbouw, Visserij
en Voedselvoorziening, in deze kringen prijs werd gesteld
01) handhaving van het toezicht op de overdracht van landbouwgronden, w’erd de contrôle op de overdracht
van deze gronden ondergebracht bij het Vervrcemdings-
besluit niet-landbouwgronden, dat omgedoopt werd in
Vervreemdingsbeslui t Onroerende Zaken. Dit besluit kent
wel een prijsstop, doch gaat uit van het prijzenpeil per
9 Mei 1940. De controlerende instantie is hier het Prijzen-
bureau voor onroerende zaken. Dit is echter geen agrari-
sche instelling, zoals de Grondkamer, welke tevorén de
contrôle had uitgeoefend ten aanzien van overdracht van
landbouwgronden.
Dit, en het feit, dat het Besluit Beperking Rechtsver-
keer werd ingetrokken, maakten, dat een nieuwe regeling
noodzakelijk werd.
Ook in het buitenland werd reeds veel vroeger de be-
hoefte gevoeld ten aanzien van deze materie regelend op
te treden. Te w’ijzen valt in dit verband op de Oostenrijkse Verordening van 9 Augustus 1915, de hongaarse Verorde-
ning van 27 October 1917, de Duitse Verordening van
15 Maart 1918 ei’ laatstelijk de Zwitserse Wet van 19
Januari 1940 en de Zweedse
–
Wet van 21 December 1945.
St,’eklc ing van het n’etsontwerp.
Hoe ingrijpend het thans voor ons liggend wetsontwerp
zal werken, kan duidelijk worden uit een berekening, welke
Ir R. van Mees in ander verband maakte in ,,De Pacht”
van Juli 1948. Ir van Mees berekendeiiamelijk, dat jaarlijks
bijna 4 pCt van de boerderijen, die in eigen beheer zijn,
van eigenaar verwisselen. In 1930 waren er 131.649 grond-
gebruikers met meer dan 1 ha in eigendom, in totaal
1.074.204 lia. hiervan doen dus per jaar ca 5.250 boeren
hun eigendommen van de hand met een totale oppervlakte
– van bijna 43.000 ha. Daarnaast waren in 1930 1.033.456
ha in pacht. Ook hiervan wordt jaarlijks een gedeelte
verkoiht of overgedragen, liet gaat hier dus over tien
duizenden ha per jaar. –
Voorts verdient de aandacht, dat er in ons land aan een rationeel grondgebruik wel het een en ander hapert, hijv.
blijkens een mededeling van Dr Boerendonk in een lezing voor de Vereniging ,,Het Grondbezit” betreffende ondoel-
matige verkaveling. Slechts 26 pCt van de bedrijven
hier te lande zou volgens Dr Boerendonk over een aaneen-
gesloten verkaveling beschikken. De toestand in Groningen
steekt hierbij het gunstigst af, daar het percentage voor
deze provincie 44 bedraagt, terwijl dit voor Limburg
slechts 12 is. Bij een onderzoek, in Borne ingesteld, bleek,
dat de meerdere kosten, welke deze ondoelmatige ver-
kaveling veroorzaakte, gemiddeld ca f 75 per hectare
beliepen. Dr Boerendonk beveelt als enig middel om tot
een spoedige verbetering te geraken de pachtruil aan.
lIet bezwaar is evenwel, dat een dergelijke pachtruil op
grotere moeilijkheden stuit dan een verkaveling van de
eigendommen. Volgens de spreker blijken de grondeige-
naren eerder tot pachtruil bereid te zijn dan de meeste
pachters. In Heel en Borne en ook in Friesland zijn met
wisselend succes pogingen gedaan om langsvrijwillige
weg iets te bereiken. Mr N. M. Zijp wees in
èenk
lezing op
de Algemene Vergadering van de Nederlandse Bond van
Landbezitters
2),
waaraan ik het bovenstaande ontleende,
‘)
GepubIieerd in ,,Onze Grond” van Juni 1948.
op een bepaling in de Franse pachtwetgeving, die toestaat,
dat tot
1
/
4
van de gepachte oppervlakte met toestemming
van de eigenaar en eventueel, indien deze weigei’t, met
goedkeuring van het Pachttribunaal, kan worden geruild.
Een dergelijke regeling in ons pachtrecht zou volgens Mr
Zijp zeker wenselijk zijn. Veelvuldig komt het voor, (lat
• de percelen zeer verspreid liggen, zowel ten opzichte van
elkaar als ten opzichte van de bedrijfsgebouwen, terwijl
ook dikwijls de vorm en omvang der percelen een rationele
exploitatie verhinderen.
Weliswaar is door ruil- of herverkaveling op vele plaatsen
een verbetering ingetreden, maar enerzijds zijn dc ruil-verkavelingswerkzaamheden voorlopig niet sterk uit te breiden, deels door tekort aan arbeidskrachten en land-
meters, deels door de langdurige voorbereidingen, welke aan
een ruilverkaveling voorafgaan; anderzijds betrof t con
ruilverkaveling slechts een eenmalige rechtshandeling,
w’elke derhalve niet kan voorkomen, dat de tendentie tot
versnippering, bijv. door vererving of vervreemding, zich
•
opnieuw openbaart, terwijl zij de versnippering in andere
streken van ons land niet kan beletten.
liet onderhavige wetsontwerp nu heeft te dezen aan-
zien een tweeledige strekking: enerzijds kan het worden
beschouwd als een sluitstuk op de ruilverkaveling en ander-
zijds stelt het in staat in andere streken verdere versnippe-
ring te voorkomen en, in zekere zin, de vei’kavelings-
toestanden te verbeteren.
Met betrekking tot de eigendomsoverdrachten heeft het
ontwerp een sooi’tgelijke strekking als art. 41 van het Pacht-
beslèit ten aanzien van pachtovereenkomsten, welk artikel
goedkeuring van pachtovereenkomsten slechts toestaat
indien hierdoor de algemene landbouwbelangen niet
worden geschaad.
Ten aanzien van de verkaveling der gronden bevat het
ontwerp in hoofdzaak slechts preventieve regelingen,
doordat de Grondkamers kunnen voorkomen, dat van een goed verkaveld bedrijf percelen worden verkocht aan een
bedrijf, dat op grote afstand is gelegen.
Echter niet alleen met verbetring van de verkavelihg
bemoeit het ontwerp zich, doch ook het vraagstuk van de
onrendabele bedrijven heeft de aandacht van de wet-
gever gehad. Tengevolge van gebrek aan grond worstelt
ons land met het probleem van de door geringe omvang
niet-rendabele bedrijven. De steeds verder gaande ver-
snippering der gronden maakt de kwestie nog moeilijker
oploshaar. De w’etgever acht derhalve beslist noodzakelijk,
dat het aantal oneconomische bedrijven niet verder toe-
neemt. De grondkamers zullen evenwel bij de uitoefening
van de gegeven bevoegdheden mi. wel indachtig moeten
zijn niet zover te gaan, dat het voor landarbeiders ten
enenmale onmogelijk wordt het ooit tot een eigen boeren-
bedrijfje te brengen, daar dit niet bepaald bevorderlijk
zou verkgn op
–
de bereidheid van deze categorie personen
om landarbeider te worden.
Als iiorm voor de rentabiliteit stelt het wetsontwerp
namelijk de eis, dat het bedrijf tenminste een zodanige
omvang heeft, dat het aan het gezin van de ondernemer een
volledige- bestaansmogelijkheid kan verschaffen.
– De beoordeling, waar in concrete gevalleh de minimum
grens is gelegen,’blijft voor de Grondkamers gereserveerd,
die daarbij rekening hebben te houden met het bedrijfs-
type van de betrokken streek, de grondsoort, de aard van
•het bedrijf en alle overige van belang zijnde omstandighe-
den. –
Aan iedere overeenkomst van overdracht van gronden,
welke tot gevolg zou hebben, dat hetbedrijf onrendabel
zou worden, moet dus de goedkeuring worden onthouden.
Daarnaast echter bedoelt het Öntwerp volgens de Me-
morie van Toelichting de mogelijkheid te openen de om-
vang van te kleine bedrijven te vergroten. Deze bedoeling
laat zich echter in het ontwerp moeilijk lezen. De Grond-
kamers hebben geen enkele bevoegdheid om op de aspirant
verkoper enige pressie uit te oefenen bij de keuze van de
-768
–
ECONOMISCH-STTISTISCHE BERICHTEN
29 September 1948
koper. 1-let enige wat zij kunnen doen is, wanneer een
overeenkomst voor gedkeuring wordt ingediend, na te gaan of in de nabijheid van de over te dragen percelen
geen kleine bedrijven zijn, die voor uitbreiding in aan-
merking komen én waarvan de ondernemer bereid en in
staat is de percelen te kopen: Doet dit geval zich voor,
dan kan de Grondkamer ‘èp deze grond haar goedkeuring
aan de overeenkomst onthouden en aan de aspirant-
verkoper de bindende toezegging van de ondernemer,
dat hij tot aankoop bereid is, doorgeven. liet staat echter
‘de aspirantverkoper vrij hierop in te gaan c.q. de verkoop
niet te laten doorgaan. De Grondkamer vervult dus een
soort makelaarsrol. Aangezien echter de kapitaaikrachtig-
heid van de kleine ondernemer meestal niet groot is, zal
deze bepaling wel voornamelijk een preventieve werking
hebben.
Deze mogelijkheden zijn echter slechts in beperkte mate
aanwezig, daar er streken zijn, waar het bedrijfstype van
de kleine bedrijven zozeer overheerst – bijv. in vele zand-
gebieden -, dat er vrijwel geen hediijen zijn, welkein
aanmerking komen voor afstand van percelen ter ver-
groting van de dwergbedrijfjes.
Behalve ten aanzien van de verkaveling en de rentabili-
teit van de landbouw’hedrijven, bevat het ontwerp ook
regels, waarmee paal en perk gesteld kan worden aan hel
gebruik van grond als bron van neveninkomsten en zelf-
voorziening. Men schat, dat er momenteel 100.000 ha cul-
,tuurgrond voor deze doeleinden wordt benut. Wordt dus
een overeenkomst tot, overdracht van ginden voor dit
doel ter goedkeuring aangeboden, dan behoort de Grond-
kamer haar goedkeuring te onthouden, indien de mogelijk-
heid bestaat, dat de grond bij een landbouwbedrijf wordt
gevoegd, mits de oppervlakte van de te verkopen grond
niet te gering is.
Arnhem.
Mr L. J. SCHIETIIART.
DE BRUTO-WINSTMARGES IN DE
DETAILHANDEL IN KRUIDENIERSWAREN.
Het kar ook na het beëindigen van een strijd van be-
tekenis zijn na te gaan, welke de oorzaken zijn geweest,
die tot de conflicten hebben geleid en te onderzoeken,
welke consequenties de bepalingen van de gesloten vredes-
overeenkomst kunnen hebben.
Wanneer wij ons bezig houden met het itraagstuk van
de bruto-winstrnarges inT cle kruideniersbranche, hebben wij
eën strijdperk betreden, w’aar de strijd juist is’.beëindigd
en de vredesovereenkomst kortelings is getekend.
De strijd over de brutô-winstmargs in de kruideniers-
bedrijven is hoog gelopen. Enerzijds werden van de zijde
der kruideniersbedrijîsorganisaties scherpe verwijten ge-
maakt aan het adres van de prijsbeheersing, terwijl ander-
zijds van de zijde van het Directoraat-Generaal voor cle
Prijzen enige harde woorden werden gebezigd hij het ver-
weex tegen de haar gemaakte verwijten. De strijd vond
haar hoogtepunt in een gemeenschappelijk adres, dat door de vrije kruideniersvakorganisaties, te weten de
Algemene Nederlandse Kruideniersbond, de Nederlandse
Christelijke Kruideniersbond en de Nederlandse Rooms-
Katholieke Kruideniersbond, in de maand Juni van dit
jaar werd gericht aan de Ministers van Landbouw, Visserij
en Voedselvoorziening en van Economische Zaken en dat
tevens ter kennis werd gebracht van honderd Kamerleden.
In dit adres vofdt o.a. gezegd:
dat het op-grond van de cijfers onomstotelijk vast-
staat, dat het bij de huidige detailhandelmrges onmoge-
lijk is, ook voor goed geleide efficiënte ondernemingen,
het bedrijf in stand te houden;
dat een groep van nijvere burgers, behorende tot de
middenstand, waarvan het bestaan nôodzakelijk is voor
een kitrmonische opbouw van de maatschappij, zodanig
gedrukt wordt, dat van een noodtoestand moet worden
gesproken;
dat een partiële verhoging van marges niet doelmatig
is om te komen tot een gezonde situatie voor de kruide-
niers;
dat op korte termijn een verbetering van de detail-
handelmarges over de gehele linie voor de kruideniers
tot stand dient te worden gebracht.
De bedrij/stoestanci.
Met de in hèt adres genoemde cijfers, op grond waarvan
het zouvaststaan, dat bij de geldende detailhandelmarges
liet voortbestaan der kruideniersbedrijven onmogelijk
1
was, zijn bedoeld de cijfers vervat in het ,,Onderzoek naar.
de rentabiliteit van de detailhandel in kruidenierswaren
in het le halfjaar 1947″, dat werd ingesteld door liet
Economisch Instituut voor de Middenstand op verzoek
van het Directoraat-Generaal voor de. Prijzen. Het onder-
zoek vond plaats bij 79 ondernemingen, waarbij van 52
bedrijven bruikbaar cijfermateriaal werd verkregen.. Bij
het onderzoek werden slechts onderscheidingen geniaakt
tussen:
ondernemingen aangesloten hij een vrijwillig filiaal-
bedrijf,
ondernemingen aangesloten hij een inkoopvereniging,
c: niet-aangesloten ondernemingen,
terwijl voorts onderscheidingen van de bruto-winstmarges
en bedrijfskosten naar het aantal inwoners der gemeente
ian vestiging en in enige provincies werden gegeven.
Allereerst dient hierbij te worden opgemerkt, dat het
aanta1 bij het onderzoek betrokken ôndernemingen tea opzichte van het totaal aantal kruideniersbedrijven wel
gering moet worden geacht. Wanneer men in aafimerking
neemt, dat het totale aantal kruidenierswinkels in ons
land op ongeveer -27.000 moet worden geschat
1),
dan kan
men het aantal onderzochte ondernemingen niet eens in
percenten van het totale ‘aantal uitdrukken. Dit zou
geen bezwaar behoeven te zijn, wanneer bij de kiuideniers-
winkels niet zulke grote verschillen in karakter aanwezig
waren, w’aardoor het moeilijk is de verschillende bedrijven
met elkaar te vergelijlcen of samen té vatten, zonder
van te voren een onderzoek naar dit karakter te hebben
ingesteld. Onderscheidingen van de ondernemingen naar
omzetgrootte, met en zonder uitbreng, onderscheidingen
van zaken ,met een luxe karakter of w’inkels, gevestigd in –
een volkswijk, w’erden in het onderzoek niet gebezigd.
Hierbij dient in aanmerking te worden genomen,
dat genoenid onderzoek op zeer korte termijn moest
plaatsvinden. De representativiteit der vermelde totaal-
cijfers kan evenwel worden aangenomen.
Deze opmerkingen zijn geenszins bedoeld als kritiek op
het werk van het E.I.M. Het E.I.M. toch tracht reeds
jarenlang bij een zo groot mogelijk aantal kruideniers
bruikbaar cijfermateriaal te verzamelen voor het samen-stellen van listributiekosten-statïstieken. Deze pogingen
hebben evenwel nog steeds niet weten te voorkomen,
dat liet aantal medewerkende bedrijven aan de door het
E.I.M. samengestelde bedrijfsstatistieken te gering
,
moet
worden geacht. Bij de actie, welke door de kruideniers.
werd gevoerd ter verhoging van de bruto-winstmarges, is wederom duidelijk gebleken, van welk een bijzonder
belang liet voor de. kruideniers zelve is om op korte termijn
te kunnen beschikken over degelijk cijfermateriaal betref-
fende de bedrijfstoestand
2),
liet E.I.M. kwam bij haar onderzoek tot het resultaat,’
dat bij een onderneming met een gemiddelde omzet van
1 28.436 per half jaar een bruto-winst werd gemaakt van
17
1
5 pCt. De bedrijfskosten tezamen met het gewaardeerde
‘)
Dr E. 1. Tohi: De middenstand, nr. 12 Volkspaedagogische
Bibliotheek, bie. 88.
‘) Uit de onlangs verschenen statistiek kruidøniersbednijt 19461
1947
blijkt, dat het aantal medewerkende ondernemingen voor het
jaar 1946 is opgevoerd tot 368 en dat onderscheidingen naar omzet
en karakter der winkels konden worden toegepast.
29 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
769
loon bedroegen 16,4 pCt, zodat het economisch resultaat
op 1,1 pCt kon worden gesteld. hierbij werd evenwel
geen rekening gehouden met de zgn. lekkage, waarondei
wordt verstaan het verlies, dat verbonden is aan het in
voorraad houden en omzetten van goederen. ‘Bovendien
was – evenals in de vooroorlogse jareiï – het ondernemers-
loon gewaardeerd op f 2.500 per jaar, terwijl het thans
– gezien de gestegen kosten van levensonderhoud –
redelijk is te achten dit loon op f 3.000 te.stellen. Boven-
dien was bij het onderzoek nog geen rekening gehouden
met de verhoging van de omzetb1asting met ingang van
1 Juli 1947 en met de Stijging_van de te betalen lonen in-
gevolge de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de
kruideniersbedrijven. Houdt men met deze bijzondere
omstandigheden rekening, dan kan ongetwijfeld op grond
van de cijfers worden aangenomen, dat het economisch
resultaat van het
gemiddelde
kruideniersbedrijf negatief is.
In het adres wordt evenwel gesproken van ,,goed geleide
‘efficiënte ondernemingen”, liet is moeilijk vast te stellen,
aan welke voorwaarden een kruideniersbedrijf moet vol-
doen om te worden gerangschikt onder goed geleide effi-
ciënte ondernemingen. Er zijn in de kruideniersbranche
maar al te veel
;
randbedrijfjes, die de gemiddelde bedrijfs-
kosten yerhogen en de behaalde bruto-winsten drukken.
Waarschijnlijk zou men bij het zoeken naar het goed
geleide efficiënte bedrijf in de kruidenïersbranche een
weg kunnen vinden, wanneer men ter vergelijkingmet het
.ldeinwinkelbedrijf zou beschikken over -statistische ge-
gevens van de bedrijfsreshltaten en -kosten in het groot-
.winkelbedrijf en de, coöperatieve verbruiksverenigingen.
Tot nu toe is het evenwel nimmer gelukt vergelijkend
cijfermateriaal te bemachtigen vhn de groo twinkelbedrij –
ven in kruidenierswaren, terwijl de laatste gegevens van de
bedrijfskosten der coöperatieve ‘erbruiksverenigingen
dateren van het jaar 1940
3).
Uit het feit, dat er een merk-
vaaidige overeenkomst bestaat tussen het verloop ‘van de
omzetten in de kleinwinkelbedrijven in kruidenierswaren
en de kleine coöperatieve verbruikverenigingen, en tussen
dat van de grootvinkelbedrijveen de grote coöperaties
4
),
zou men
mogelijk
kunnen afleiden, dat de bedrijfs-
kosten van d& kleinwinkelbedrijven overeenkomen met
de kleinere coöperaties en die van de grootwinkelbedrijven
met de grote coöpera
–
ties. Bij vergelijking van cle bedrijfs-
kosten in 1940 van het kleinwinkelbednijf en de kleine
coöperaties blijkt die overeenkomst inderdaâd vrij rede-
lijk te bestaan. Voor de’ kleinwinkelbedrijven bedroegen
de kostén bij een gemiddelde omzet van f 36.469 14,0
,
pCt, terwijl bij de coöpertieve verhruiksverenigingen met
1 winkel en een omzet van f 25.000 tot f 50.000 per jaar
de totale exploitatiekosten eveneens 14,0 pCt bedroegen.
De economische resultaten zijn ‘evenwel verschillend;
nl. resp. 2,4 pCt en 3,6 pCt. Uit deze kostenstatistiek van
de coöperatieve verhruiksverenigingen 1940 blijkt voorts,
dat de bedrijfsresultaten van coöperaties met 1 winkel met een omzet’ van meer dan f 100.000 per jar en van
coöperaties met 6-9 winkels, ondernemingen dus, die
het karakter van het grootwinkelbedrijf benaderen, beter
zijn dan die van do kleinere be’drijven, nl. resp. 4,9 pCt en
3,7 pCt. Indien dus de veronderstelling, dat de hedrijfs-
koste’n der grootwinkelbedrijven ,overeenkomen met die van de grote coöperâties, juist is, kan worden vastgsteld,
dat de bedrijfstoestand der grootwinkelbedrijven over het
algemeen beter is dan die der kleinwinkelhedrijven. Ge-
durende de bezettingstijd hebben de grootwinkelbedrijven
en de grotè coöperaties evenwel ‘eengroot. gedeelte van hun
omzet moeten afstaan aan de kleinwinkelbedrijven.
Uit de omzetstatistieken blij Int, dat de grootwinkelbedrij-
ven en grote coöperaties dit afzetgebied op het ogenblik
nog niet van de kleinere bedrijven hebben teruggewonnen.
Daarom kan thans worden aangenomen, dat ook cle bc-
‘)
Maandschrift centraal Buieau voor de Statistiek, aflevering
I/l, jaargang 1943.
‘) Zie Maandschrift van hOt C.B.S.
drijfstoestand hij de grootwinkelbedrijven en grote coöpe-
raties allesbehalve rooskleurig is.
De sociale positie.
.
-.
Moeilijker is het om een oordeel te vellen over het tweede
pünt, dat in het adres wordt genoemd, nl. dat de groep
van nijvere burgers – waarmede dan -de kruideniers
worden bedoeld – behorende tot de middenstand, waar-
van het bestaan noodzakelijk is voor een harmonische
opbouw van de maatschappij, zodanig gedrukt wordt,
dat van een
nQodtoestand
moet worden gesproken. hieraan
knoopt zich ogenblikkelijk vast de vraag: wat is de oorzaak
van de ongunstige bedrijfstoestand in de kruideniers-
branche? Is die toestand het gevolg van de prijspolitiek
van de Regering, waarbij de eerste kosten vin levens-
onderhoud zo laag mogelijk worden gehouden, of is het
het gevolg van een niet-efficiënte bedrijfsvoering door de
kruideniers? De prijspolitiek van de Regering is er in de
jaren na de bevrijding op’ gericht geweest de feitelijke
stijging• van de kosten van levensonderhoud tot. een
minimum te beperken. Dit doel werd o.a. nagestreefd
door:
a. subsidies te verlenen op artikelen van het levens-
middelenpakket, zoals granen, oliën en vetten – welke
een sterke prijsstijging op de weréldmarkt te zien gaven
waardoor de binnenlandse consumentenprijzen op het-
ellde niveau gehandhaafd konden worden;
b.. het beletten de doorwerking van de kostprijsstij-
gingen in de eindprijzen in verschillende gevallen te doen
plaats grijpen, door aan de ondernniers niet toe te staan
hun verkoopsprijzen met het bedrag van de stijging te
verhogen;
prijsverlagingen o.a. van koek en hanket, fijne peul-vruchten, groentenconsèrven en huishoudjam
5).
De laatste, twee der genoemde rniaatregelen hebben
inderdaad een belangrijke invloed uitgeoefend op de
bedrijfsresiltaten in de kruideniersbranche. Toch kan men
hij het vraagstuk van de bruto-winstmarges niet alleen
de regeringspolitiek in beschouwing nemen: Van groter
belang toch is de hednijfspolitiek, die door de ondernemers
zelve wordt gevoerd.
Vrij(Villige samennerking?
1-het is een bekend feit, dat de kosten van de distributie
van gôederen van producent tot consument in verhouding
tot de productiekosten zeer hoog zijn. Volgens een Ameri-
kaanse statistiek bedroegen deze distrihutiekosten in 1939
zelfs 59 pCt van de ,,consumer dollar”
6).
Reeds jarenlang
is van verschillende zijden, en niet alleen in ons land,
aangedrongen op een meer efficiënte organisatie van de
distributie van goederen. Een verbetering van de efficiency
van het distributie-apparaat zou kunnen worden bereikt
door:
a. ‘iiermindering van het aantal w’inkels;
h. samenwerking van de winkeliers onderling (inkoop-
verenigingen);
c sarhenwerking van de winkeliers met de grossier
(vrijwillig filiaalbedrijf) ;
–
–
sanhenwerking van de winkeliers met grossier en
fabrikant (verticale combinatie).
liet is nu eehmaal een bekend feit, dat er in
de kruideniersbranche veel dwergbedrijfjes zijn, die
in deze tijd, waarin dè kosten sterk zijn gestegen,
geen redelijke bestaanskansen meer. -hebben, liet zal,
nuttig zijn na te gaan, op welke wijze deze te kleine be-
drijven uit het distributie-apparaat zijn te verwijderen,
zonder daarmede déze ,,ondrnemers” in sociaal opzicht
te zwaar te treffen. Dr Tobi wijst er in zijn reeds aan-
gehaalde boekje op, dat men in Denemarken maatregelen
heéft genomen ter rationalisatie van .db melkhandel door
‘)
Zie: Lonen en Prijzen, Publicatie van de Nederlandse Regering,
Mei 1948.
,
) Zie: Dr E. J. Tobi, tap.
blz.
89.
‘S
770
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 September 1948
rjwillige
uittreding tegen vergoeding, terwijl deze vrij-
willige uitschakeling in de melkhandel ook in ons land
tot gunstige resultaten heeft geleid. Op deze wijze wordt
de omzet der grotere bedrijven veri’neerderd met die van
de kleinere en wordt de bestaansmogelijkheid der over-
blijvende bedrijven vergroot
7).
Uit de cijfers, verstrekt in het genoemde onderzoek van
het E.I.M., zou blijken, dat de bedrijfskosten van de
ondernemingen aangesloten bij een vrijwillig filiaalbedrijf
en bij een inkoopvereniging aanmerkelijk hoger zijn dan
bij de niet-aangesloten ondernemingen. Deze ksten
zouden in het le halfjaar 1947 resp. hebben bedragen 16
en 17,8 tegenover 15,4. Bij de bruto-winsten zijn de aan-
gesloten ondernemingen enigszins in het voordeel, nl.
17,7 en 17,8 tegenover 17,4 bij de niet-aangesloten onder-
nemingen, doch de bedrijfsresultaten yan cle niet-aange-
slotenen zouden veel gunstiger zijn dan van de aangesloten
ondernemingen, ni. + 2,0 tegenover + 1,6 en – 0,2 pCt.
.1k kan mij niet onttrekken aan de indruk, dat bij het
onderzoek het aantal medewerkers voor het verkrijgen
van een juist inzicht in de hogere bedrijfskosten bij de
aangesloten ondernemingen te gering is geweest en dat
bijzondere omstandigheden bij het relatief gering aantal
onderzochte ondernemingen een grote rol hebben ge-
speeld. Naar mijn vermoeden moeten de bedrijfskosten
in ieder geval bij de belangrijke vrijwillige filiaalbedrijven
aanmerkelijk lager liggen dan hij de niet-aangesloten onder-
nemingen. Een uitgebreider onderzoek zou hier zeer zeker
gerechtvaardigd zijn.
De toegestane prijs verhogingen.
De actie der krutdeniersvakorganisaties heeft er toe
geleid, dat de Overheid heeft toegestaan, dat voor enige belangrijke artikelen een prijsverhoging kan worden in-
gevoerd, waardoor de bruto-winstmarge in de kruideniers-
bedrijven kan worden verbeterd. Dat op deze wijze het
conflict tot volletevredenheid der kruideniers kon worden
opgelost, is een verblijdend verschijnsel. Toch dient naar
mijn mening aan de zijde der kruideniers niet te worden
vergeten, dat deze maatregel voor een deel is genomen uit
politieke en sociale overwegingén. Bovendien moet de
mogelijke tijdelijkheid van de thans gun
stige toestand niet
uit het oog worden verloren. Er bestaat toch de mogelijk-
heid, dat de benarde financiële toestand des lands op een
gegeven moment de Regering zal noodzaken de subsidies
te verlagen of in verband met de loon- en prijspolitiek
weer tot prijsverlagingen over te gaan. Tevens is het de
vraag, hoe lang de grootwinkelbedrijven de prijsverlagingen
zullen doorvoeren. Het aanbieden van de artikelen tegen
de oude prijzen zou een prachtig middel kunnen zijn voor
de grootwinkelbedrijven om het in de bezettingstijd
verloren terrein van de totale omzet terug te winnen.
Conclusie.
Resumerende kunnn we vaststellen, dat de algemene
bedrijfstoestand, vôôrdat een prijsverhoging voor enige
belangrijke kruideniersartikelen werd toegestaan, on-
bevredigend is geweest. De oorzaken hiervoor mogen
ev&nwel niet uitsluitend worden gezocht bij de door de
Regering gevoerde prijspolitiek, doch dienen voor een
belangrijk deel te worden gevonden bij de bedrijfspolitiek
der kruideniers zelve. Het is derhalve ten sterkste aan te
bevelen, dat zowel de vrije vakorganisaties als de vakgroep
Detailhandel in Kruidenierswaren hun bijzondere aan-
dacht gaan besteden aan alle mogelijke pogingen om op
korte termijn te komen tot een sanering en een meer
efficiënte organisatie der kruideniersbedrijven, te meer
omdat de thans gunstige omstandigheden voor deze
bedrijven wel eens van tijdelijke aard zouden kunnen zijn.
‘s-&ravenhag.
A. A. C.
REEDIJK.
7)
Prof. Dr
J. F.
Haccoû wijst In zijn onlangs verschénen studie: ,,Handel en Marktwezen in goederen
1″
op de recente ontwikkeling
in de
V.S.,
waar hij de filiaalondernemingen de overgang naar een
kleiner aantal grotere ,,units” valt waar te nemen.
INGEZONDEN STUK.
•
HET EXPERII%IENT.
Mr. P. Verlorn van Themaat te ‘s-Gravenhage schrijft
Ons:
Het artikel van Prof. Goudriaan onder bovenstaande
titel in ,,E.-S.B.” van 28 Juli jl. acht ik geen geslaagd
experiment tot becritisering van het Ontwerp van Wet
op de Bedrijfsorganisatie. Het is ongetwijfeld een boeiend
stuk proza geworden, met brilliante beelden, onverwachte
vergelijkingen en in fdrse trekken voor de verbeelding
van de lezer opgeroepen en nooit vermoede verbanden
tussen hem bekende maatschappelijke verschijnselen uit
de wereldgeschiedenis. 1-let mist echter naar mijn smaak
cle eigenschap van werkelijk grote stukken proza om zonder
bewijzen te leveren toch meer te overtuigen van de
juistheid van de gevolgde gedachtengang dan een weten-
schappelijk betoog ooit zou kunnen. En daarmede is het
naar mijn -mening als experiment mislukt.
De wijze, waarop ik bij de voorbereiding van het wets-
ontwerp ben betrokken geweest, doet het niet op mijn
weg liggen om mijnerzijds een al of niet gunstig commen-
taar daarop te-schrijven’. Anderzijds hecht ik echter aan
het oordeel van de wetenschap over het ontwerp te veel
waarde, om een woord van protest tegen het m.i. weten-
schappelijk wel zeer weinig verantwoorde betoog van
Prof. Goudriaan achterwege te kunnen laten. Ik zal mij
dus in het navolgende beperken tot een korte nadere
motivering van mijn bezwaren tegen diens artikel en
daaraan een enkele toelichting verbinden op punten, waar
Prof. Goudriaan naar mijn mening een onjuist beeld op-
roept van de feiten.
Bij de nadere adstructie van mijn bezwaren kan ik het
beste aanknopen bij hetgeen naar mijn indruk de kern
vormt van het betoog van Prof. Goudriaan: zijn beschou-wing over de Mijnindustrieraad. En de kern van deze be-
schouwing vormt weer – na gegevens over de onbevredi-
gende productieresultaten van de mijnen sinds de bevrij-
ding – de volgende passage: ,,Men kan nu met goed
wetenschappelijk scepticisme de vraag stellen: staat het
volkomen vast, dat het divergerend beloop (van de pro-
ductie van de mijnen in vergelijking tot die van de overige
industrie, V. v. T.) uitsluitend of althans in hoofdzaak te
wijten is aan de M.I.R.? En dan luidt het antwoord:
Geen enkele conclusie uit inductie staat ooit volkomen
vast, maar het is wel zeker, dat het licht van deze resul-taten geen enkele aanwijzing geeft, dat de M.I.R. hèef t
bijgedragen tot verhoging van de maatschappelijke doel-
matigheid van de Nederlandse steenkoolproductie”.
Een dergelijke betoogtrant acht ik – Prof. Goudriaan
vergeve mij de uitdrukking – demagogie Het licht van
de genoemde resultaten geeft ook geen enkele aanwijzing,
dat de beherder van de Nederlandse mijnen of de Neder-
landse Regering of het parlement ,,heeft bijgedragen tot
verhoging van de maatschappelijke doelm’atigheid van de
Nederlandse steenkoolproductie” en met de gegeven cijfers
had Prof.Goudriaan dus bijv. even goed kunnen ,,beijzen”,
dat het beheer of de nationalisatie van de mijnen geen deugdelijk middel is om het algemeen belang te waar-
borgen of dat de parlementaire regeringsvorm niet deugt.
En’nu gaat Prof. Goudriaan na de door mij gewraakte
passage wel door met enige ,,zeer sterke aanwijzingen van
de schadelijke invloed, die van het corporatisme uitgaat
op productie en productiviteit”, welke hetgeen zich af-
speelt in het Limburgse mijnbedrijf zou hebben opgeleverd,
maar ér van afgezien, dat ik deze aanwijzingen nogal
pover acht, zouden zij hoogstens steekhoudend zijn geweest,
indien het de taak van de M.I.R. was geweest om een zo
hoog mogelijke productie van de mijnen te bevorderen.
Dit is echter niet de taak van de M.I.R. Zijn bevoegdheden
liggen hoofdzakelijk op het gebied van het scheppen van
gunstige, sociale voorwaarden.
De bevoegdheden van de M.I.R. op economisch gebied
29 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
771
omvatten slechts het,voorstaan van de belangen van het
mijnhedrijf bij alle autoriteiten (art. 78, Mijnstatuut),
het’desge’vraagd adviseren van de Minister of de Mijnraad
inzake de verlening, verlenging of intrekking van conces-
sies tot exploitatie van mijnen, exploitatie op grond van
bestaande concessies en vestiging van nieuwe mijnonder-nemingen (art. 84); het mede beoordelen van de begrotin-
gen van de mijnondernemingen (art. 100), het mede be-
oordelen van door mijnondernemingen aangegane onder-
nemersovereenkomsten (art. 100, lid 4). Voor hét onder-
‘cI’j),
dat ons bezighoudt, de verhoging van de productivi-
teit van de mijnen, lijkt mij de eerste bevoegdheid, clie
tot het voorstaan van de belangen van het mijnbedrijf
hij alle autoriteiten, de belangrijkste. hierin
kan
zeker
een belemmering van regeringsmaatrcgelen ter bevorde-
ring van cie productiviteit zijn
gelegen.
Maar men zal toch
mdeten. aannemen, dat de Regering na kennisneming
van de uiteenzettingen van de M.I.R. daarmede alleen
rek€ning zal houden, voorzover zij de voorgestane belangen
redelijk acht en niet meent, dat deze voor
–
de belangen van
de rest van het Nederlandse volk en de deviezennood
moeten wijken. En kan men reclelijkerwijze bezwaar ma]aln
tegen een procedure, waarbij het de Regering mogelijk
wordt gemaakt van de deskundige inzichten en de belangen
van de bij een maatregel het meest direct betrokkenen
kennis te jiemen?
1)
De verantwoordelijkheid voor een aan de. bijzondere
eisen van het ogenblik aangepaste productie van de
mijnen ligt zeker
niet
bij de M.I.R. en het is m.i. vol-
komen ongerechtvaardigd om dan toch de M.I.R. voor
de onvoldoende productie aansprakelijk te stellen. Ook voor de toekomst is er geen enkele reden om aan
te nemen, dat het de bedoeling is productieregelingen
door horizontale bedrïjfschappen, als de M.I.R. in aanleg
is, te doen maken. Integendeel verklaart de Memorie van
rr
oe
li
c
hti
ng
hij het wetsontwerp op bla. 7, dat ten aanzien
yan vele onderwerpen op economisch gebied verticaal
overleg onmisbaar is. Onder deze vele onder,’erpen zal
men mi. toch zeker ook I)roduCtieregelingen moeten re-
kenen en het komt mij dus vopr, dat het maken van
deze regelingen, onder de verantwoordelijkheid van ver-
ticale organisaties, in het bijzonder productschappen, zal worden gebracht (voor zover (leze verantwoordelijkheid
tenminste niet bij de Regering zal blijven berusten).
Ten aanzien nu van de onbetrouwbaarheid van de
productschappen met het oog op ‘s lands welvaart voert
Prof. Goudriaan ook in de rest van zijn betoog geen enkel
argument aan. De geschiedenis van de corporatieve of
puhliekrechtehijke bedrijfsorganisatie ,,die van het oude Griekenland en het Rone uit de vervaltijd via de middel-
eeuwse gilden naar het moderne fascisme en nationaal-
socialisme loopt”, heeft bij mijn weten, behalve in de
‘jongste geschiedenis, geen organisaties gekend, die bij
benadering met de voorgestelde productschappen waren te
vergelijken. Gesteld dus al, dat de historische corporaties
inderdaad steeds vergezeld gingen van , ,een vrijwel station-
naire techniek; een vrijwel stationnaire grootte van de
bevolking met een yrijwel stationnair laag levenspeil en een vrijwel stationnair én zeer hoog sterftecijfer” en ge-
steld al, dat deze bij wijze van hypothese even als juist
aangenomen hegeleidingsverschijnselen dan inderdaad
door het corporatisme causaal werden veroorzaakt (het-
1)
Het pleit in dit verband mi. niet voor de objectiviteit van Prof. Goudriaan, dat hij in zijn artikel verzuimt te vermelden,
dat de
M.I.R.,
ondanks het feit, dat hij ten aanzien van de verho-
ging van de oroductie geen bevoegdheden had, torh uit verant-
woordelijklieidshesef
voor ‘s
lands belang op
22
Maart
1947
een
commissie heeft ingesteld om ,,lettende op de noodzakelijkheid
ener zo groot mogelijke kolen prod uctie, na te gaan, welke maat-
regelen nog kunnen worden getroffen om verhoging van de produc.-
tie te bevorderen”. Naar aanleiding van het zeer waardevolle door
deze commissie op
29
Mei day. uitgebrachte rapport, heeft de
M.I.R.
in zijn vergadering van
24 fuli
1947
een aantal resoluties
aangenomen, die echter wegens het ontbreken van bindende bevoegd-
heden op dit gebied, uiteraard alleen als advies voor de Regering en
door hun psychologisch effect tot verbetering van de productie
konden bijdragen. –
geen Prof. Goudriaan verzuimt te bewijzen en mij toch
zeker geen op het eerste gezicht aannemelijke stelling
lijkt!), dan nog zou hij de onhoudhaarheid der product-
schappen niet hebben aangetoond. Ten aanzien van de
vert’icale bedrijfschappen voor de voedselvoorziening uit
de jongste geschiedenis, die wèl enigermate met de ont-
worpen productschappen zijii te vergelijken, heb ik om
de waarheid te zeggen %’l eens de klacht gehoord, dat zij
te veel op het algemeen belang waren ingesteld en te weinig
met de redelijke belangen van de bedrijfsgenoten rekening
hielden, maal’ nooit, dat zij een vrijwel stationnaire tech-
niek, een vrijwel stationnaire grootte van de bevolking
met een vi’ijwel stationnair laag levenspeil en een’vrijwcl
s tationnair en zeer hoog sterftecijfer veroorzaakten.
liet is niet mijn bedoeling geweest met het boven-
staande het wetsontwerp te verdedigen. In het begin van
deze heschouw’ing heb ik al gezegd, dat ik het uitsluitend
mijn taak achtte aannemelijk te maken, dat het betoog
van Prof. Goudriaan geen hout snijdt en dat hij het bewijs
van de onhouclbaarheid van het ontwerp dus nog moet
leveren.
Ik zou thans nog iets willen opmerken over het karakter
van de wet, omdat Prof. Goudriaan daarvan toch mi.
geen geheel juist beeld geeft. ,,iIet is een raam, dat alle
leegte van alleen – maar – een raam vertoont en dat
daarenboven de enige eigenschap mist, die het Neder-
landse spraakgebruik onverbrekelijk aan het woord raam
verbindt, namelijk de vastheicl van formaat”, aldus de karakterisering, die de hooggeleerde schrijver van het
ontwerp geeft. Om te beginnen wordt met die karakteri-
sering miskend, dat de Sociaal-Economische Raad in het
ontwerp zo nauwkeurig is geregeld, dat hij na het van
kracht worden van de wet terstond kan worden samenge-
steld en kan gaan functionneren. Van de bedrijf-, hoofd-
bedrijf- en productschappen, die kunnen worden ingesteld
bij nadere wet, geeft het wetsontwerp echter inderdaad
nog geen scherp beeld te zien. Maar-kan Prof. Goudriaan
in de Gemeentewet lezen, hoe de gemeente Amsterdam
en hoe de gemeente Winterswijk er uitziet? En wat het
verschil in activiteit tussen de besturen dezer gemeenten
is? De geachte schrijver had naar mijn gevoel toch moeten
vooropstellen, dat geen enkele raamwet ooit een scherp
beeld te zien kan geven van de zeet’ gevai’ieerdc rechtsge-
meenschappen, waarvoor daarin zekere algemene regelen
worden gegeven. De discussie zal
01)
dit punt mi. in ieder
geval beperkt moeten worden tot de vraag, of de inderdaad
iets grotere ruimte, welke het onderhaige wetsontwerp
ten aanzien van de wijze van toepassing laat dan bijv. de
Gemeentewet
al
of niet wordt gerechtvaardigd door de
grotere onzekerheid, welke ten aanzien van het karakter
der thans in te voeren nieuwe lichamen bestaat dan ten
aanzien van het karakter van de gemeenten bestond ten
tijde van de vaststelling van de Gemeentewet. In die dis-
cussie zal ik mij thans weer van het bepalen van een
standpunt onthouden. Wel wil ik e’en op een aantal
punten wijzen, die mi. aantonen, dat het wetsont’erp
ook ten aanzien van de ,,lagere” lichamen toch niet zo
volkomen inhoudloos is als Prof. G. suggereert.
Om te beginnen zijn in het ontwerp een groot aantal
organisatorische ,,verkeersregels”, bijv. ten aanzien van
de interne organisatie der nieuwe lichanien, de wijze van
besluitvorming en het financiële beleid, vastgelegd, die
ook een belangrijk deel van de inhoud van de Gemeente-
wet vormen. Het lijkt mij een groot voordeel, dat niet
bij iedere afzonderlijke iiïstellingswet een discussie over
deze technisch vrij ingewikkelde
l)ulften
meer zal behoeven
te worden gevoerd..
Daarnaast zijn echter in het ontwerp ook ten aanzien
van eèn aantal principieel meer belangrijkg punten veel
duidelijker richtlijnen gegeven dan de karakterisering,
die Prof. G. geeft, zou doen denkén. Met name op liet zo
belangrijke geschilpunt horizontale of verticale organisatie
1
–
772
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 September 1948
geeft het ontwerp met de Memorie van Toelichting samen
een duidelijke oplossing: die van een tadkverdeling, waar-
bij de sociale en die economische onderwerpen, welke hori-
zontaal spelen in horizontale organisaties en de vele onder-
werpen op economisch gebied, ten aanzien waarvanaan
het oordeel der Regering verticaal overleg on’misbaar is,
in verticaal verband zullen ‘worden behandeld. Ook het
moeilijke punt van de regeringsinvloed is op duidelijke
wijze in het ontwerp opgelost. Ten aanzien van de
mate van medezeggenschap van de arbeiders en in liet
algemeen de samenstelling van de besturen geeft het
ontwerp eveneens duidelijke richtlijnen, al moest hier
enige speling worden gelaten, met het oog op de in ver-
schillende sectoren van het bedrijfsleven ongelijke om-
standigheden en behoeften.
Toegegeven moet worden, dat het ontwerp
01)
het punt
van de. bevoegdheden aanherkelijk minder zekerheid
biedt dan de Gemeentewet. De mogelijkheden variëren
hier in principe inderdaad van ,,betrekkelijk weinig”,
d.w.z. vrijwel uitsluitend adviserende bevoegdheden, tot
een meer of minder belangrijk, deel van wat voorheen door de Centrale Overheid werd gedaan. Maar deze. eigenschap
nu juist maakt, dathet stelsel vad liet ontwerp als experi-
ment in het geheel niet zo gevaalijk is als Prof. Goudriaan
meent. Ik maak daarbij in de eerste plaats attent op de omstandigheid, dat de tijdens de bezetting totstandge-
komen hoofd-, bedrijfst en vakgroepen niet alleen door
de Regering zijn gehandhaafd, maar ook – met een enkele
uitzondering – door het bedrijfsleven zelf. Tegen de wil
van de grote m’assa van ondernemers zouden deze organi-
saties, die voor de invordering van contributies op de
rechter zijn aangewezen, nooit door een enkel regerings-
besluit in het leven kunnen zijn gehouden. Men mag daar-
om aannemen, dat ook in brede kringen van het bcdrijfs-leven (ondanks vele en gerechtvaardigde bezwaren tegen
–
de Woltersomse organisaties)
althans een wenselijkheid
van voor een gehele bedrijfstak representatieve
advies-
organen
wordt gevoeld. Op dit punt bestaat zowel bij
het bedrijfsleven als bij de Regering voldoende ervaring,
om de nieuwe organisatie, voor zover zij uitsluitend advi-
serende bevoegdheid zou hebben, niet tot een gevaarlijk.
nieuw experiment te maken. Het experiment ligt dus
hoogstens in de verdergaande bevoegdheden, die aan de
nieuwe organisaties toegekend zouden worden. Ik merkte
echter al op, dat ook ten aanzien van deze verdergaande,
verordenende, bevoegdheden al ervaring bestaat, namelijk
ten aanzien van de bedrijfschappen voor de voedselvoor-
ziening. En nu kan Prof. Goudriaan wel klagen, dat de
openhaarleid van het beleid van deze hedrijfschappen
voor de voedselvoorziening nog onvoldoende is, maar is
het voor de belanghebbenden zoveel gemakkelijker om van
het beleid der Rijkshureaux precies op de hoogte te komen?
Het ene alternatief van publiekrechtelij ke bedrij fsorgani-
satie? En weet Prof. Goudriaan zoveel meer af van de
inhoud van particuliere ondernemersovereenkomsten en
de toepassing daavan? Die gedeeltelijk ook voorlopers
– en vaak met
Zee,
grote bevoegdheden – van een pu-
bliekrechtèlijke bedrijfsorganisatie vormeii en waarmede
reeds zeer lang in Nederland en-elders geëxperimenteerd is?
En waarmede nog zeer veel langer in het verborgene ge-
experimenteerd zal vorden, voor zover de betrokken.
kartels niet in bê’drijf- en productschappen zullen worden
omgezet? En die dus het andere alternatief van publiek-
rechtelijke bedrijfsorganisatie vormen? Neen, de erva-
ringen, waarop het wetsontwerp bouwt, zijn niet zo ge-
brekkig als Prof. Goudriaan meent en daarbij zou ik ook
nog. de collectieve ar3bidsovereenkoms ten, de organisatie
van het boekdrukkersbedrijf, de bedrijfsverenigingen voor
de sociale verzekering, de bedrijfsraden, de onder auspiciën
van de
Stichting
van den Arbeid nade bevrijding tot stand
gekomen vakraden, enz. kunnen noemen. En rekening
hoi.rdende met de meer of minder gelukkige aard vad al
deze ervaringen zal men tot een dosering van bevoegdheden
kunnen overgaan. Ik zeg daarmede niet, dat’-de publiek-
rechtelijke hedrijfsorganisatie geen gebreken heeft en geen
grote economische problemen oproept, waarover nog veel
te weinig is gediscussieerd, en nog minder spreek ik een
oordeel uit of het wetsontw’erp een goede regeling van de
p.b.o. geeft. Maar zou het alternatief van publiekrechtelijke
hedrijfsorganisatie: voortzetting van de door het parle-
ment niet te controleren ambtelijke bemoeiingen ook ten
aanzien van detailvraagstukken, aangevuld door nergens
gepubliceerde en slechts onder een gebrekkig toezicht
staande afspraken van ondernemers over productie, prij-
zen, vestigingen, levei’ings- en. betalingsvoorwaarden, enz.
(die al jaren lang bestaan) aan het grote ideaal van Prof.
Goudriaan, dat ook in dit artikel tussen de regels door
is te lezen, een levende democratie met behoorlijke waar-
borgen voor het algemeen welzijn, zOveel meer Beantwoor-
den? Of zou hij menen, dat de ontwikkeling van bedrïjfs-
taksgewijze economische en sociale regelingen van het be-
drijfsleven, die hier te lande en elders – anders dan Prof.
Goudriaan .meent
ook
in de Verenigde Staten, ondanks
alle anti-kartelregelingen aldaar – reeds jaar en dag aan
de gang is, teruggedraaid zou kunnen worden? En dat’dus
iets aiiders dan een zekere
onibuiging
van die ontwikkeling
mogelijk zou zijn? liet wil mij voorkomen, dat het thans
ingediende wetsontwerp in ieder geval aanmerkelijk meer
waarborgen voor openbaarheid, een democratische gang
van zaken en toetsing van regelingen, door het bedrijfs-
leven gemaakt, aan hot algemeen belang bevat dan het
hierboven geschetste alternatief (waarmede ik overigens
niet wil beweren
–
dat dit alternatief door de publiekrech-
telijkebedrijfsorganisatie geheel kan worden uitgeschakeld)
.iVaschrif t.
Potgieter schreef in zijn eerste brief aan Busken Huet,
dat hij heel zijn leven van gevoelen was geweest ,,that if
he had his say, an6ther mïght have his”. Zo gaat het mij
ook. 1-let ligt dus niet op mijn weg uitvoerig te antwoorden;
het oordeel is aan de lezers. Daarom slechts enkele korte
aantekeningen hij een paar nieuwè punten, door de adjunct-
secretaris van de commissie van de Ven ter sprake gebracht.
1-let is niet de taak aan de M.I.R.,
zegt Mr V. v. T.,
,,orri een zo hoog mogelijke productie van de mijnen te
bevorderen”.
Art. 3 van het Mijnstatuu t evenwel begint letterlijk aldus:
,,De taak aan de M.I.R. is:
het bevorderen aan het welzijn der Nederlandse volkshuis-houding, voor zover dit doo winning en verdeling aan Steen-
kolen kan geschieden”.
Wanneer deze woorden niet bedoeld zijn als zinledige
frase, wat kunnen zij dan, speciaal onder de tegeriwoordige
omstandigheden, anders betekondn dan dat het de taak
van de M.I.R. is een zo hoog mogelijke productie en pro-,
ductiviteit van de mijnen te bevorderen?
Van de bevoegdheden aan de M.I.R. op economisch
gebied
geeft Mr V. v. T. een beknopt overzicht, dat enkele
essentiële punten weglaat. Hij verzuimt te vermelden,
dat artikel 100 lid 1 voorschrijft: ,-,De mijnondernemingen
zijn gehouden de door haar opgemaakte begrotingen van
inkomsten en uitgâven, voorzien van een beredeneerde
toelichting, met name betreffende de plannen tot uitbrei-
ding of wijziging harer installaties, ‘inechanisering, rationa-
lisering en verandering aân werkmethoden, voo,-af te o,der-
werpen aan het oordeel aan de M.I.R.”.
Hij noemt in het geheel niet artikel 101, 102, 103 .en
104, die de M.I.R. en de ondernemingsraden bevoegdheden
geven inzake schorsing of ontslag van dirécteuren. De
strekking wordt voldoende getypeerd door het eerste lid
van art. 101, liddend als volgt:
,,Indien de M.I.R. van oordeel. is, dat samenwerking
tussen hem en een directeur ener particuliere mijnonder-
neming onmogelijk is gebleken, is hij bevoegd deze met name genoemde directeur op die grond te schorsen voor ten hoogste zes maanden dan wel te ontslaan bij daartoe
-9 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
773
1
strekkend besluit, houdende opgave vah redengevende
îeitên en omstandigheden”.
Is het, gegeven deze bevoegdheden ,,volkohien onge-
rechtvaarcligd” verband te leggen tussen de M.I.H. en de
oitwiklceling van productie en productiviteit? Wie twijfelt,
herleze de krantenknipsels.
S. liet ,,zo belangrijke geschilpunt horizontale of ver-
ticale organisatie” heeft voor mij geen betekenis. Hoe
men de zaak op papier ook ir elkaar zet, in de practijk
komt de verordenende bevoegdheid voor hedrijfsorganen
altijd hier op neer, dat men aangelegenheden van eminent
algemeen belang, zoals de ontwikkeling van producti’riteit
en productie, cle prijsvorming
enz.,
in eerste instantie uit-
levert aan vertegenwoordigers van groepshelangen.
Mr V. v. T. beroept zich op de bedrijfschappen voor de
voedselvoorziening. Wel, na de kolenvoorziening is er geën
tweede hoofdsector van het Nederlandse bedrijfsleven zo
grondig in zijn economische structuur ontwricht als de
nationale voedselprocluctie. De lonen in de landbouw
staan op index 244, die in de-industrie op 175; de subsidies
op het levensmiddelenpakket verslinden jaarlijks honder-
den millioenen. Volkomen terecht cnstateerde enkele
weken geleden onze Minister President, dat de gemiddelde
burger zich de bittere ernst
–
van onze economische toestand
nog niet bewust i. Wij schuiven nog altijd de opium van de
geleide inflatie en parasiteren op ons tekort op de betalings-
balans van 1,5 milliard per jar. Maar de ontwennings-
kuur taat te beginnen. Dan kan men de sociaal-economi-
sche werking van deze productschappen eerst goed beoor-
delen.
• 4. Als het Nederlandse ontwerp zich evenals de Bel-
gische wet beperkte tot instelling van lichamen met alleen
maar adviserende bevoegdheid – wie zou er zich druk
om maken? Ook nu kan iedere persoon en iedere Organisa-
tie, dank zij onzevrijheidsrechten, zich opwerpen tot ad
viseur van de Regering. Wil men het inwinnen van advies
verplicht stellen, het kan weinig kwaad zolang vaststaat,
dat de Regering het advies naast zich neer mag leggen.
Maar bewapent men de groepsbelangen met verorde-
nende, dus met wetgeiende bevoegdheid, dan ontwricht
men het Nederlandse Staatsrecht door corporatieve ele-
menten naast en dus tegenover de democratische te stellen,
dan verscherpt men de altijd aanwezige tegenstelling tussen
groepsbelang en algemeen belang doorde corporaties eenS
officiële, staatkundige, status toe te kennen en vertraagt
de nu meei dan ooit noodzakelijke economische ontwikk-
ling door de vrije concurrentie, de krachtigste motor van
de vooruitgang, permanent in gevaar te brengen.
1-let allerminste wat men dan zou mogen verwachten is,
dat de voorstanders van dit levensgevaarlijke experiment
het dan ten minst6 zouden omringen met dezelfde, neen
met veel krachtiger waarborgen voor liet algemeen belang
dan Grondwet, Provinciale Wet, Oemeentéw’et en Keuren-
wet geven voor de juiste werking der democratische pu-
bliekrechtelij ke lichamen. Het tegendeel is het geval. 1-let
wetsontwerp geeft veel slappere garanties. Daarmee is
het, ook als men zijn karakter als raamwet 4anvaardt, uit
democratisch èn uit economisch oogpunt veroorleeld.
5. Een vergelijking met de Rijksbureaux is niet ter
zake dienend. Deze oorlogsinstellingen zijn voorbestemd
om zo snel moglijk te verdwijnen. Maar al zou men op een
enkel gebied hun diensten nog niet kunnen missen, dan
nog is men slachtoffer van gezichtsbedrog als men gelooft,
dat men het algemene belang beter en goedkoper dient
dooi het uit te leveren aan corporaties van belanghebben-
den. Dat eist alleen maar extra contrôle: de bureaucratie
wordt niet afgeschaft maar verdubbeld.
Evenmin heeft de P.B.O. iets te maken met het toe-
zicht op particuliere ondernemersovereenkomsten. Men
moet wel zeer weinig kennis van het economisch leven
hebben als men gelooft, dht op dit terrein door wettelijke maatregelen ooit ietsdecisiefs te -bereiken valt. De beste bescherming tegen excessen ligt in de vrijheid van vesti-
ging, die door de P.B.O. perman&nt in gevaar wordt
gebracht. .
Tenslotte heef t mijn bezw’aar tegen P.B.O. niets te ma
–
ken
met het vooruit- of achteruitdraaien, of ombuigen van een
in gang zijnde ontwikkeling. Collectieve contracten, vak-
verenigingen van ondernemers en werklieden bestaan in
alle democratische landen. Maar alleen in Nederland heeft
de reactionnaire gedachte post gevat om deze vrije ont-
wikkeling’te verstarren in corporatisme.
Hilversum.
J. GOUDRIAAN.
AANTEKENING,
GOEDKOOP GELD IN ZWE])EN.
Het tijdperk van goedkoop geld in Zweden, dat een
aanvang nam – in de dertiger jaren, valt uiteen in twee
perioden, nl. een periode van 1933 tot en met het einde
van de tweede wereldoorlog en een na-oorlogse periode.
In de eerste periode was het goedkope geld niet toe te
schrijven aan maatregelen van de monetaire autoriteiten,
maar het natuurlijke gevolg van een zeer gunstige ont-
wikkeling van de Zweedse betalingsbalans en een grote
geneigdheid tot sparen van de zijde van het Zweedse
publiek. Ook gedurende de oorlog, uitgezonderd in hét
eerste oorlogsjaar, werd de .geldruimte gehandhaafd, en
zelfs belangrijk vergroot, o.a. door een voortdurend
toevloeien van buitenlandse valuta en doordat de Overkeid
zijn toevlucht moest nemen tot ,,deficit financing”, terwijl
de vraag naar geld door de, ten gevolge van de oorlogs-
economie, geringe investeringsmogelijkheden aan banden
werd gelegd .,,Lo’,v interest rates came”, aldus ,,The
Investors’ Chronicle” van 11 September jI .,,,to be regarded
almost as a natural phenomenon”. –
In de tweede, de na-oorlogse periode, is de ontwikkeling
evenwel geheel anders. Sedert liet einde van de oorlog nl.
doet zich een grote vraag voor naar consumptie- en kapi-
taalgoederen, terwijl het evenwicht tussen besparingen en
investeringen sedert het middén vaii 1946 sterk is ver-stoord. liet onvermijdelijk gevolg hiervan is een steeds
groter wordende inflationaire kloof, die tot nu toe groten-
deels werd overbrugd door een belangrijk inivöeroverschot.
Ilierdoor is evenwelde goud- en deviezenvoorraad van de
Zweedse Rijksbank belangrijk gedaald, nl. van ca 2.800
mlnkronen in Juli 1946 tot ca 600 mln kronen in Juli 1948.
In een Vrije markt zou deze grote vermindering van het
aanbod van geld hebben geleid tot rentestijging, die op
haar beurt zou hebben gefungeercl als een rem op de hausse
en ivel speciaal op de investeringsactiviteit. Een dergelijke
ontwikkeling is evenwel niet de bedoelingvan de Regering;
de Zweedse Rijkshank trachtte dan ook d.m.v. liet aan-
kopen- van obligaties van de Overheid op de open markt
de rentevoet laag te houden. Jlierdoor steeg haar porte-
feuille van overheidsobligaties van 945 mln kronen in
Juli 1946 tot 2.860 mln kronen in Juli 1948. Floewel de
Rijksbank er in is geslaagd het rendement van 3 pCt
langlopende overheidsobligaties, de spil van de gehele
Zweedse rentestructuur, te stabiliseren en het officiële
disconto op 2 pCt te handhaven, heeft zich met betrek-
king tot enige rentevoeten voor kort crediet en voor
particuliere obligaties een geringe stijging voorgedaan
als gevolg van de, ondanks de aankopen van de Rijks-
bank, toenernehde geldschaarste. Deze geringe stijging
is evenwel niet bij machte een remmende invloed op de
investeringen uit te oefenen of de besparingen te stimu-
leren. Vandaar, dat de open-marktpolitiek van de Zweedse
Rijksbaflk de basis vormt voor een belangrijke crediet-
expansie van de commerciële banken en de spaarbanken,
die het geld, dat zij door verkoop van obligaties aan de
]ilijkshank verkrijgen, aanwenden om de toenemende
vraag naar crediet van particuliere zijde te bevredigen.
Leidende Zweedse economisten en bankiers zijn van
mening, dat het kunstmatig laag houden van de rentevoet
de stabiliteit van het economisch leven in gevaar brengt.
t
774
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
29 September 1948
De Regering en deZweedse Rijksbank zijn evenwel niet
geneigd deze po]itiek te verlaten en achten geen offer le
groet om haar te verdedigen. De Regering heeft ni. uit
politieke en sociale overwegingen een grootscheeps woning-
bouwprogramma opgesteld, dat, door de invloed, welke
hogere rente op de bouwkosten uitoefent, zou kunnen
worden verstoord. Voorts zou, daar het rendement van
langlopende overbeidsobligatieg grote invloed heeft op de
hypotheekrente, deze laatste eveneens een stijging kunnen
gaan vertonen, hetgeen slechts zou kunnen worden ge-
compenseerd door hogere huur. Hogere huur evenwel
kan aanleiding geven tot hogere looneisen; hierdoor zou
de inflatie nog worden versneld. Tenslotte acht de Rege-
ring de remmende invloed van hogere rente op de investe-
ringsactiviteit in de industrie gering en geeft de voorkeur
aan beperking dci’ investeringen d.m.v. contrôle in de
reële sfeer,
De tegenstanders van de, regeiingspolitiek voeren aan,
daf het onjuist is èen woningbouwprogramma op grote
schaal door te voeren, wanneer er inflatie heerst. Immers,
de kloof tussen besparingen en investeringen moet worden
overbrugd, en dit is slechts mogelijk door de laatste, ook
die in de woningsector, te verminderen. Voorts wijzen zij
op het feit, dat contrôle in de reële sfeer in de praktijk
minder resultaat zal afwerpen dan monetaire conti’ôle,
vooral in de woningbouwsector, omdat juist hier op grond
van politieke en sociale gronden vaak voorrang wordt
geëist. Zij menen, dat in ,,the long run” een inflatoire
toestand slechts zal kunnen worden bestreden door
middel yan maatregelen, die de overtollige koopkracht
absorberen of steriliseren en deze maatregelen vereisen
contrôle in de monetaire sfeer, zoals een anti-infiationis-
tische helastingpolitiek en een politiek van credietresti’ic-
tie. Inderdaad werd gedurende het afgelopen jaar crçdiet-
restrictie toegepast en sedert de laatste maanden in ver-
sterkte mate. Deze schijnt ecli’er vnl. ten doel te hebben
een rentestijging te voorkomen en het effect van een dergelijke politiek als anti-inflatiemaatregel is, aldus
,Thè Investors’ Chronicle”, zeer twijfelachtig.
LÖNDON LETTER.
London,. September 28
The event of the month in economie life in Britain has
undoubtedly been the publication of the Government White
Paper on our balance of payments position. The position disclosed was a great deal botter than anticipated or than could have been deduced from a study of the montit-by-
month trade returns. At the same time, the figures need
careful handling and more reservations to them must be
made than Sir Stafford Cripps was willing to make in
introducing them to the House of Commons.
The main outeome of our balance of paynients position
in 1938, 1946, 1947 and the provisional figures for the
first half of 1948 is shoWn in the following table:
– ist half
1938
1946
1947
1948
Surplus (+) or Deficit
£
mns.
(—)
on Current Ae-
–
–
count
……….- 70
-370
—630
—140
Of which: Visible
trade
..
—302
—202
—438
—156
Invisibles
+232
—168
—192
+
16
The overall improvement, it will be seen,, is very sub-
stantial. At the same time, comparisons with 1947 are
apt tobe misleading. The infiationary conditions at home,
which encouraged imports and divertedexports, and the sterling convertibility crisis abroad made 1947 a wholly
exeeptional period. 1f Britain was to survive as an’eeonomic
power, the 1947 rate of deterioration simply had to stop.
Moreover, onee the requisite steps, intei’nally and exter-
nally, had been taken — it took a man of Sir Staffoi’d
Ci’ipps’ calibre to take them — then there developed
almost automatically a large measure of natural correction.
Further, the relatively favourable outcome of the first
six months of 1948 did not arise in the manner expected
earlier. ,,Economic Survey for 1948″, published in March
this year, had estimated a deficit en visible account in
the period of only £ 87 millions, while invisible items ‘ere
expected to yield a deficit of £ 49 miljions. In fact, because
the cost of imports was a good deal higher than forecast,
the deficit en visible account proves substantially higher
than expected.
We are indeed only ahie to come out of the half-year corn-
paratively well hecause of f Iie sensational turn-round in
the invisible items. ,,Econornic Survey” estimatéd a deficit
on this accôunt of £49 millions in the first half of 1948.
While such a result in itself would have
reiiresented
a
most satisfactory reduction from the deficit of £ 192 mil-
lions incui’red in 1947, the provisional result was much better than the estimate, with a surplus of £ 16 millions.
In part, this really dram’alic change sprang from a
rnost welcome revival of Bi’itain’s traditional sources of
invisible revenue — shipping ineome, for example, is put
at £ 117 millions for the half year, against an estirnate
of £99 millions in ,,Econornic Survey”. But the bulk of
the improvement is ex.plained by a reduction in the
Government’s overseas expenditure, which feil from £ 207
millions for the whole of 1,947 to £ 57 millions for the first.
half of 1948. In turn, this improvement is in substantial
measui’e explained hy the receipt of £ 50 millions from the
proceeds of war disposals and settlements. Further,
expenditure foi’ relief and rehahilitation of Gei’many feli
fi’orn £ 140 millions to £ 21 millions. –
It is the implicalions of this sort of analysis which
cause observers to regard the satisfactory oyerall showing
vith some caution.
rfhe
good overall showing is explained
by the unexpectedly favourable outcome of invisible
transactions. how far cn this. outcome he repeated?
Once-for-all receipls are ohviously non-recurring. And
since the close of the first half of 1948, we have had the
cost of the air lift to Bei’lin and the cost of dispatching
troops to Malaya. Moreover, only two days before the
Balance of Payments White Paper was issued, Mr. Ilerbert
Morrison aan ounced that releases from the Armed Forces
would be delayed three months; that the rate of output of
certain fighter aircraft was to be doubled; and that the
improvement of equipment for air defence, armour and
infantry weapons would be accelerated.
Mr. Morrison and other Ministers have expressed the
liope that these measures would not jeopardise the coun-
try’s reeovery. It is, however, difficult to see how an in-
dustrial rearmament programme and an expansion of
our Arnied Forces can be superimposed upon an economy
already committed to a prodigious export effort and an
extensive programma of domestic social security. Much
will depeiid, of course, upon the size of the rearmament
programme. At present, this has not been officially quan-
tified either in terms of finance or mnpower. So far as
can be judged, however, it will be sufficient to impose an
embarrassing strain upon a country which, as Sir Stafford
Cripps himself has said, has’fully deployed its manpower
forces. And it would be optimistic to expect that the
present measures represent the maximum which we shall
be forced to undertake, particularly if the theory of
Russian policy, fairly widely held in economie circles here,
is a correct one.
This theory hinges upon the Russian conviction that
sooner or later the Arnerican economy must encounter
one of the slumps which have been so marked a feature
of its development to date. In the event of such a slump,
thn Russians, so it is argued, are counting upon a revival
of isolationism in the United States and a cessation of
29 September 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
775
American aid to Western Europe.
Ergo,
the more the Wes-
tern European economies can be made to rely upon
American aid, the greater will be the dislocation caused by
the eventual cessation of such aid. The argument may
be superficial. It would seem, for example, to be even
more in America’s interests to continue foreign lending at a time of domestic unemployment than it is at a time
when dornestic demand alone is virtually.high enough to
sustain the American productive machine. But aceëpting
the argument as it stands, it is sufficient to explain Rus-
sia’s determination to continue the ,,cold war” and by
its means to force stili greater distortion upon the eco-
nomies of Western Europe.
To date, as has been said, there has been no attempt in
this country to measure the real burden and financial
effects of recent developments. It seems fairly dear,
however, that Sir Stafford Cripps’ disinflationary pro-
gramme, already weakened by concessions on the home
front, will from now on be under even greater strain.
This fact, and Sir Stafford’s well-known aversion to
painting the picture of our economie problems in rosy hues,
make it all the more difficult to explain the tone of the
speech in which he introduced the Balance of Payments
White Paper to the House of Commons. (Sir Stafford made
viitually no referenoe to the change in circumstances
which has occurred since June 30). The tone of that speech
– w’hich speech, incidentally, provided the Government
back-benchers with the best opportunity for enthusiasm
they have had since 1945 – may not, however, be un-
connected with the fact that it s’as made on the cve of
the Chancellor’s departure for Canada and the United
States. Britain kas stijl $235 millions of the Canadian credit
of 1945 undraw’n – this balance was frozen early last year
– and already suggestions are heing made that Britain
can only mount a rearmarnent programme if the United
States is prepared to revive Lend-Lease or some equivaletrt
measurë. (Obviously, ve shali ohtain facilities of this sort
more easily if we can convince the Americans and Cana-
dians that we are well on the way to achieving halance).
Vhatever the ultimate denouernent may be, events to
date seem to ho proceeding in accordance with the earlier
stages of the alleged Russian campaign.
–
HAROLU WINCOTT.
realiseren van de voordelen van een onbelemmerde arbeids-
verdeling. De volkeren van Europa zijn verdeeld door
grenzen, niet slechts door douanegrenzen maar ook door
die van ras, taal en historie. Hun industrialisatie onder-
gaat de invloed van en w’ordt zelfs gedeeltelijk rechtstreeks
veroorzaakt door deze grenzen. Het creëren van een douane-
unie zou niet alleen noodzaken tot een algehele hergroepe-
ring van het productie-apparaat, maar ook van een groot
deel van de Europese bevolking. Wat betreft het kapitaal,
dat nodig is om dit mogelijk te maken, zelfs de grootst
mogelijke Amerikaanse hulpverlening zou hiervoor niet
voldoende zijn, meent Prof. Posthuma. Het onvermijdelijk
gevolg zou zijn, dat sommige landen zouden profiteren,
terwijl andere hun middelen van bestaan zouden verliezen.
Het invoeren van het beginsel van vrije concurrentie
tussen de landen van West-Europa zou naar de mening van
Prof. Posthuma die laiclen bevoordelen, welke reeds over
een grote kapitaaluitrusting en een dichte arbeidersbe-
volking beschikken. De ,,external economies” zouden
aanleiding geven tot het vestigen van nieuwe industrieën
in de reeds geïndustrialiseerde gebieden. Aan de andere
kant zou de productie in landen, die arm aan kapitaal zijn
en een verspreide bevolking hebben, sterk verminderen.
Daar vrije migratie zou worden verhinderd, niet alleen
door w’ettelijke en monetaire hindernissen, maar ook door
ras-, taal- en historische verschillen, zou het instellen van
een Europese douane-unie, in plaats van te leiden tot een
verbetering van het algemeen welvaartspeil, een chaos
in het leven roepen.
Prof. Posthuma is voorts van mening, dat er geen sprake
an kan zijn, dat een dergelijke unie het evenwicht zou
kunnen verbeteren tussen West-Europa en het dollar-
gebied. De noodzaak vah nieuwe kapitaaluitrustingen
zou de vraag naar dollarimporten sterk doen toenemen.
De vergroting van de Europese markt zou vele industrieën,
welke thans naar de Verenigde Staten exporteren, ertoe
brengen zich meer te gaan richten naar de Europese markt.
Een dergelijke unie zou dus uit dozen hoofde bovendien
een afneming van de uitvoer naar de Verenigde Staten
tengevolge hebben, zonder dat daartegenover enige zeker-
.heid bestaat van een vergroting van de export naar de
– dollar-area van andere producten. –
FINLAND ‘S HERS’1’EfBETA IÏNCE.
INTERNATIONALE NOTITIES.
EEN EUROPESE ])OUANE.UNIE EEN UTOPIEI
Na de oorlog w’ordt in steeds sterker mate de noodzaak
van initernationale economische samenwerking bepleit.
Dit is uiteraard – gezien de huidige constellatie van de
wereld – begrijpelijk, liet is echter hij het ontwerpen
van veelomvattende plannen in eerste instantie geboden
dat men zich afvraagt, of deze ihderdaad voor verwezen-
lijking vatbaar zijn. Zo is op het gebied van de internatio-
nale economische samenwerking de idee gelanceerd
va’n een Europese douane-unie. Tegen een dergelijk plan
nu meende Prof. S. Posthuma, directeur van De Neder-
l
ai
!id
sc
h
e
Bank, tijdens een voordracht, welke hij vorige maand te Leiden heeft gehouden ten overstaan van een
groep van ongeveer 375 Amerikaanse hoogleraren en
studenten van de Vermont University, ter gelegenheid
van hun bezoek aan Europa ter bestudering van het
Marshall-plan in action”, beawaren te moeten maken.
Prof. Posthuma wees er op, dat er een enorm veischil
is tussen de voordeleh van een reeds bestaande douane-unie, zoals hijv. die, welke dateert van het begin van de
territoriale uitbreiding van Amerika naar het Westen
en reeds aanwezig was vôôr het proces van industriali-
satie plaatsvond en een Europese douane-unie, welke nog
in het leven moet worden geroepen. Een van de kenmerken
van een douane-unie is – aldus Prof. Posthuma – het
lIet is opmerkelijk, hoe betrekkelijk vrij Finland
tot dusvérre van l)Olitieke drük van de zijde der
Sovjet-Unie is gebleven. Ook op economisch gëbied
neemt Rusland een vrij conciliante houding tegenover
zijn vroegere vijand Finland in. Met name blijkt dit uit
een nieuwe fase, welke thans is ingetreden in de Finse
oorlogsreparatiebetalingen aan Rusland, 4velke Professor
Suviranta bespreekt in een artikel, gepubliceerd in
het kwartaalbericht
1)
der ,,Nordiska Föreningshanken”
(Helsinki).
FIet oorspronkelijk bij de wapenstilstandsbepalingen
van September 1944 overeengekomen systeem van
reparatiebetahingen had twee kenmerken, ni.
10.
een nauwkeurige verdeling van het totaalbedra
($ 300 mln) in 72 maandelijkse termijnen,- met boete-
beding voor te late betaling en
2°. een exacte aanwijzing van de goederen, welké
moesten w’orden geleverd (de gehele betaling iioet name-
lijk in natura geschieden). De waarde der goederen werd
hierbij gesteld op 110 of 115 pCt van hun prijs in 1938.
Toen echter bleek, dat de betalingen te zwaar waren
in verband met Finland’s moeilijke economische omstan digheden na de oorlog, deed Rusland verschillende con-cessies. De boeten werden verlaagd, -de betalingstermijn
verlengd van 6 tot 8 jaar. Thans heef t Rusland bovendien
de resterende hoofdsom met 50 pCt verminderd ($ 73,5
1)•
Nr. 3 vanAugustus 1948.
776
– .
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 September 1948
mln) en ook de betalingstijdstippen nog enigszins ver-
anderd.
Flet effect dezer wijzigingen blijkt duidelijk uit de
volgende tabel:
Oude regeling Nieuwe regeling
(x
$lmln)
le jaar
50
51,5
2e jaar
50
36,6
3e jaar
50
38,8
4e jaar
50
26,0
5e jaar
50
17,5
6e jaar
.50
17,5
7e jaar
–
.17,5
8e jaar
–
21,2
Totaal
300
226,5
WTat de aard der producten die Finland moet leveren
betreft: kabels en houtproducten zijn hiervan thans
verder vrijgesteld en komen dus voor normale export
beschikbaar. Schepen en machines vormen 99 pCt der nog
te leveren goederen.
De betekeiiis der Russische concessies voor het land
blijkt wel hieruit, dat de reparatiebetalingen voortaan
minder dan 4 pCt van het Finse nationale product zullen
opeisen, tegenover de laatste tijd 8 è 10 pCt en het eerste
jaar zelfs 17 pCt. Een belangrijke hoeveelheid productie-
krachten komt derhalve Vrij voor andere doeleinden en
dit heeft sommigen in Finland reeds aanleiding gegeven
tot het maken van grootse plannen. Met nadruk waar-
schuwt Prof. Suviranta echter tegen te groot optimisme.
Afgezien nog van het feit, dat tal van moeilijkheden hij de
omschakeling der betreffende hedrijfsta1ken zijn te ver-
wachten, zullen de het volgend jaar beginnende aflossingen
en rentebetalingen op buitenlandse credieten en het
herstel en de modernisering van het productie-apparaat
een aanzienlijke verhoging van het consumptieniveau
verhinderen. Austerity is en blijft voorlopig het wachtwoord
voor Finland.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In de situatie ter geldmarkt kwam in de afgelopen week
weinig verandering. Door liet terugvloeien van bankbil-
jetten naar de banken en het regelmatig vervallen van
grote bedragen aan schatkistpromessen bleef _de markt
ruim. De indruk bestaat, dat’ er iets meer papier van de
Agent wordt afgenomen dan er kwam te vervallen. De
omzetten in de open markt waren zeer gering, terwijl in
de marktdisconto’s slechts geringe veranderingen optraden.
Aan het einde der week werden driemaandspromessen
tegen 1
1
/
16
pCt gevraagd. Maartpapier was tegen 1 pCt
aangeboden, terwijl Mei- en Junipromessen practisch
1/
8
pCt deden. Cailgeld bleef onveranderd ruim aange-
boden tegen 1
5
,
f
pCt.
De publicatie van de Millioenennota onthulde, dat voor
1949 wordt gerekend met een begrotingstekort van niet’
meer dan f 660 millioen, de tekorten van het landbouw-
.egalisatiefonds hierbij inbegrepen. hieronder is dan nog
begrepen het nadelig saldo van de kapitaaldienst ach f 294
millioen, waarvoor bij het publiek leningen zullen worden
ondergebracht. Ten opzichte van 1948 betekent’ een en
ander wel een belangrijke verbetering, toen nog een totaal
tekortvan f1.327 millioen werd geraamd, excl. de kapitaal-
dienst. De Minister van Financiën constateert, dat de be-
groting voor 1949 nog nauwelijks een inflatoir effect zal opleveren. Dit lijkt juist, indien het althans gelukt om de
tekorten van de kapitaaldienst hij niet-geldscheppende
credietgevers te dekken. Het resterend bedrag van f 366
millioen is inderdaad niet groot, terwijl de belastinginkom-
sten nog vrij voorzichtig zijn geraamd. Echter moet er
wel rekening mede worden gehouden, dat de credietver-
strekking aan Nederlands-Indië (het aanhangige wetsont-
werp vraagt f 850 millioen voor 12 maan den) buiten deze
begroting valt, doch indien de middelen hiervoor door het
plaatsen van schatkistpapier bij banken moeten worden
verkregen, in zeer belangrijke mate inflatoir werkt. –
Als belangrijke tegenwerkende factor t.o.v. eventuele
inflationistïsche dreigingen staat de Marshahl-hulp, welke
thans voor ons land is begroot op $ 496 millioen voor de
periode 1 Juli 1948-30 Juni 1949. Fliervan gaat af $84
millioen voor Nederlands-Indië, doch aan de andere zijde
zal Nederland in het inter-Europese betalingsverkeer nog
netto S 75,2 millioen Ontvangen, aan hulp van andere
deelnemers aan het E.R.P. Per saldo zal uit dezen hoofde
voor de betrokken periode mogen worden gerekend op een
bedrag van
5
487,2 millioen voor Nederland, dat is f 1.291
millioen.
Wanneer men het deflatoire effect van dit bedrag stelt
tegenovei’ een eventueel infiatoir effect van de overheids-
huishouding in de komende maanden van 1948 en wellicht ook nog in 1949, dan lijkt het niet onverantwoord om in de
komende periode met een deflation is tisch e tendentie in
Nederland rekening te houden.
Voor de aandelen-markt houdt dit in, dat de tijd van
goede winstmogelijkheden op de binnenlandse markt voor
de meeste ondernemingen aan het verstrijken.is. Weliswaar
worden die winstmogelijkheden door prijszettingsmaat-
regelen beperkt, doch grosso modo zal men nu ook nog met
afzetmoeilijkheden moeten rekenen als, gevolg van ver-
minderde koopkracht. Als dit nu nog gepaard gaat met
toenemende concurrentie op buitenlandse markten, het-
geen in feite reeds het geval is, dan is er alle reden om de
winstcapaciteit van de Nederlandse industrie in de nabije
toekomst niet al te gunstig te beoordelen.
Van prijsstijgende effecten als gevolg van het verminde-
ren der subsidies moet in dit verband niet veel worden
verwacht, daar deze wel geleidelijk zullen plaatsvinden,
al naarmaté de kosten van het levensonderl1oud tot daling
tenderen, terwijl een dergelijke, afschaffing de koopkrach-
tige vraag nog doet verminderen in verhoudirg tot de voor-
gaande toestand, toen deze overheidssubsidies nog door
geldcreatie werden gedekt.
•
Aan de andere zijde bevatte de Troonrede voor het be-
drijfsleven nog een guntige mededeling, daar nl. de fiscale
normen voor de winstberekening voor het bedrijfsleven
zullen worden herzien in gunstige zin. Het zal echter nog
wel enige tijd duren, voordat desbetreffende voorstellen
het staatsblad zullen hebben bereikt.
De aandelenmarkt was gedurende de gehele week zwak
gestemd, hetgeen aanleiding gaf tot koersverliezen over
de gehele linie, hoewel deze zich meestal tot slechts enige
punten beperkten. De Millioenennota gaf dan ook,, zoals
‘boven aangegeven, allerminst aanleiding tot optimisme
omtrent winstverwachtingen en dus omtrent aandelen-
koersen. De obligatiemarkt was in de verslagweek nagenoeg
onveranderd.
17 Sept.
24 Sept.
1948
1948,
A.K.0.
………………….
157±
160
v.
Berkel’s
Patent
…………..
125±
1251
Lever Bros. Unilever C. v. A
…..
289
286*
Philips
G. b. v. A .
…………..
252
249±
Koninklijke Petroleum
……….
345k
339
FI.A.L..
……………………
188±
180
N.S.0
…………………….
179
k
–
176
1
I-i.V.A
……………………..
Deli
Mij
C. v. A
……………
160
156k
Amsterdam Rubber
……….
1721
168
Internatio
………………..
1971
195±
29 Septmber j948
ECONOMISCH-S1ATISTISCHE BERICHTEN
777
STATISTIEKEN.
DE NEDERLM’.])SCIIE BANK.
Verkorte balans op 27 September 1948
Aetivn.
Per0_
I
Hoofdbank f
1)
SC
hl.Idl
Bijbank
,,
–
.
t
d
)iICv
Agentsch.
,,
–
4.9Q0,- /
4.900-
1
)
Wissels, schatkistpapier en Schuldbriéven, door
de Bank gekocht (art. 15, sub 4 van de
Bankwet 1948) ……………………..
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge Over
–
eenkomst van 26 Februari 1947 ………… …1.800.000.000-
Beleningen:
(Hoofdhank
6 137.667.487,48
(mcl. voor-
1
schotten in re-
Bijbank
1.217.188.81
kening-courant
op onderpand) t, Agentsch.
8.741.652,65
147.626.328,94
Op effecten, ei… ………. ..1 46.738.096,09 ‘)
Op goederen en celen
888.232,85
147.626.328,942)
Voorschotten aan liet Rijk (art. 20 van de Bank-
wet 1948)
Boekvordering op de Staat (Ier Nederlanden
•
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947
1.500.000.000,- Munt en niuntinateriaal :
–
Gouden munt en gouden
muniniateriaal ……..f 454.840.098,05
Zilveren munt, en?
.
………1.332.041,56
Papier op het buitenland . . f 330.545.800,-
456.172.139,61
Tegoed hij correspondenten in
liet buitenland ………. ..fl6.200.654,05
Buitenlandse betaalinidclelcn ,,
5.358.752,26
452.105.206,31
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
………… . …………………
..104.479.179,26
Gebouwen en inventaris
………………
..2.500.000,-
Diverse rekeningen
………………….
..254.200.889,21
4.717.088.643,33
Passlva.
Kapitaal
……………………………f
20.000.000,-
Reservefonds ………………………….12.759.703,05
Bijzondere reserves ……………………
..54.447.566,03
Pensioenfonds ………………………. ..20.061.941,23
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) …. ..145.769.330,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte) ..,, 3.035.088,000,-
Bankassignaties in omloop ……………….42.835,08
Rekening-courant saldo’s:
‘S
Rijks Schatkist
f 503.577.871,93
Gelilokkeerde saldo’s van
banken
………….. ..
58.394.571,30
Geblokkeerde saldo’s van
anderen
……………19.843.820,98
Vrije saldo’
.
s
…………647.746.927,21
1.229.563.191,42
Diverse rekeningen
………………….
..229.356.076,52
•
t 4.717.088.643,33
‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
cle Bank in disconto genomen
2)
Waarvan aan Nedlerlands-Indie (Wet van 15
Maart 1933, Staatshlad no. 99)
…………36.894.550,
Circulatio der door de. Bank namens de Staat
in het verkeer gebracte muntbiljetten ……144.835.633-
ZWEEDSE RIJKSBANI(.
(Voornaanste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
,
ie
E
Data
‘
0
0
O,d
.n
31 Dec.
1946
839
532
1.544
504
.284
94
1
.
182
31 Aug. 1948
178
113
3.095
213
226
–
182
7 Sept. 1948
178
113
3.114
211
228
–
182
15 Sept. 1948
178 113
2.990
201
235_
–
J
182
Deposito’s
b
D
Deetopaagbaar
Data
.g
.
CIS
.5
,e
‘5
.id
Id
–
c
,e
50
1
.5
31
Dec.
1946
31 Aug. 1948 7 Sept. 1948
1
15 Sept. 1948
1
2.877
2.824
2.746
[2.681
875 813 896 935
706 595
616 727
[
94
1
149 217
139
230
161
165 168
174
262
276
260
7
,6
6
6
DE NEDERLANDSCIIFJ BANK.
,
–
(Voornaamste posten in duizenden uldens).
4.
5)5)5)5)
Q
5,
0)Q)
0)
‘5
50
.5
°c
0)
P.
30 Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
16 Aug. ’48
482.358
520.800 125.996
1.510
144.989
23
,,:
’48
482.546
297.741
136.166
14
.
14
143.703..,
30
,,
’48
455.763
304.279
152.372
14
146.677
7 Sept. ’48
455.831
305.032
162.373
14
147.878
13
,,
’48
455.840 313.164 152.469 144.394
20
,,
’48
455.917
321.127
155.691
5
142.775
27
’48
456.172
330.546 121.559
5
147.626
Saldi
in rekening-courant
,
‘5
‘5
5)0
–
0)
0)
S.’
30 Dec. ’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706
590.158
16 Aug.’48
3.003.618
656.484
46.203
25.472
543.127
23
’48
3.009.528
.636.102
46.416
21.603
549.426
30
,,
’48
3.077.543
523.436
43.112
19.716
600.685
7Sept.’48
3.064.494
526.549
41.614
21.729
620.499
13
’48
3.040.744
507.221 67.501
22.460
635.423
20
’48
3.015.670
504.049
68.283
20.789
666.663
27
’48
3.035.088 503.578
58.395 19.844
947.747
BANK VAN lRANK1tIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Voorschotten aan de Staat
t
7
4,
Data
cd
0
5) 0
w
00
I
to
Ci
05
4’4
0
g
–
AZ
d/)
26 Dec.
1946
2 Sept. 1948
9 Sept. 1948
‘
16 Sept. 1948
,
94.817 52.917 52.817 52.817
118.302
248.503 267.994
267.371
59.449
125.042 125.042 125.042
67.900
165.500 165.700 452.600
426.000
426.000
426.000 426.000
Bankbil-
Deposi to’s
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Staat
Diversen
26 Dec.
1946
721.865
63.458
765
.
804
62.693
2 Sept.
1948
877.411
196.626
805
194.222
9 Sept. 1948
885.462
194.246
779
192.135
16 Sept. 1948
880.331
190.805
188.559
•
–
FEDERAL RESERVE BA.NKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
Metaalvoorraad
Data
Other
1
U.S.
Govt
,
Totaal
Goudeer- cash
1
securities
tificaten
31 Dec.
1946
1
18.381
17.587
268
[
23.350
2 Sept.
1948
1
22.462
21.853
‘
263
1
21.411
9 Sept. 1948
1
22.532
21.903
232
1
21.240
16 Sept
19481
22.592
21.971 264
4
21.205
FR-bil-
Deosito’s
Data
jetten in
1
ilrember-
circulatie
Totaal
Govt
{banks
31 Dec.1946
T
24.945 17.353
393
16.139
2 Sept. 1948
23.952
20.271
1.693
17.724
9
Sept. 1948’I
24.128 20.020
1.331
17.847
16 Sept. 1948
24;-056
20.273
661
18.737
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(
oornaamste posten in millioenen francs).
Data
‘
5)
,0)
p
–
t-
0
31
Dec
1946
4.949,9
158,0
238,7
52,7
4.090,7 1.113,7
31 Aug. 1948
5.606,6
145,1
122,8 47,5
4.246,3
1.178,5
7 Sept. 1948
5.627,9
150,7
123,6
67,5
4.204,5 1.241,4
15 Sept. 1948
5.749,9
166,6
122,9 47,5
4.174,3 1.415,0
1
ir
-t
r3
778
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
29 September 1948
BANK VAN ENOELANb.
‘
–
ENIGE
INDEXCIJFERS
VAN
DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
–
(Vornaam5te
posten in millioenen ponden).
IN’ NEDERLAND
1).
1938= 100
cd
•
il
Cd
Algom.
productlointlex
5
0
‘
van
de
Industrie …….
56
73
92
iol
109
105
113
112
W.alsproducten
van
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1
25 Dec.
’46
ijzer en staal !)
.
57
73
137
185
1
99
220
244
134
142
8 Sept.’48
.
0,2
1.299,2
1.300
1.249,0
51,3
Cement
85
88
114
132
134
97 74
80
89
15 Sept.’48
0,2
1.299,2
1.300
1.2
1
.3,6
56,6
Metselstenen
33
52 38
69
93
57
81
115
93
g
130
119
22 Sept.’48
0,2
1.299,2
1.300
1.237,8
62,4
Deuren
………….
Katoen- en linnen-
Othersecurities
weveriien
Sigaren
………
………………
:
:
:
:
:
:
:
………….
:
:
:
36
53
60
60
•
6
4
59
55
6
,
1
61
.
‘
5
Sigaretten
………….
65
73
124
128
132
141
o
.:
..
Boter ……………..
27
52
..
52
40
1131
65
96
99
104
.
5
Kaas
…………….
..1
52 53
37 66
110
122
121
)
Bron:
,,Statistisch
Bulletin van
het CBS.”;
.
betekent:
de ge-
15 Sept.’48
.
1,1
395,8
7,9
21,4
464,4
9,3
307,8
gevens
Ontbreken;
gecorrigeerde
cijfers zijn
cursief gedrukt.
22Sept.’48
1,3
389,6
6,6
21,8
463,2
17,2
301,0
1940
=
100.
VERKEER EN VERVOER
IN NEDERLAND.
Eenheid
IMaandgem.Maandgem. Maart
April
Juni
Omschrijvin
.1948
Indexcljfor
vervoer
wilde binnenvaart
t
100
917
129
1.180
154
1.411
139
1.275
129
1.180
134
–
1.231 260
334 335 295
272
330
waarvan
brandstoffen
………………..
milI. t/km
. t
127
164
.
203
184
175
‘179
Indoxeijfor eigen
vervoer te water
100
600
105 629
135
812
116*
695*
115*
092*
128* 766*
Vervoer wilde binnenvaart
………………1.000
Eigen vervoer te water
………………..
mill. t/km
45 43
55
–
5′
56.
Idem,
prestatie
………………………..
Indoxeijtor Internat. binnenvaart (laadverin.)
. .
.1.000
Aantal
100
6.146
35
1.860
51
2.693
50
2.946
43
2.771
49
2.818
Binnengekomen schepen
………………..
Laadvermogen
1.000 t.
3.572
912 1.399
1.451
1.229
‘1.338
Lading
…………………………….
waarvan onder: Nederlandse vlag
•.
,,
2.092
1.566
398
321
928 797
847
713
662
556 765 648
Vertrokken schepen
,,
Aantal
126
6.082
73
1.923
106
2.864
118
2.947
88
2.840
.
94
2.825
Laadvermogen …………………………
1.000 L
3.494
957 1.434
1.446
646 1.323
663
1.295
629
Lading
……………………………..
waarvan onder: Nederlandst vlag
,,
2.252
.
1.559
421
310
672
544
500
509
483
Wilde
binnenvaart,
prestatie
….. ……. … …
Belgische
vlag
…………..
…
.,,
Aantal
.
229
2.144
80
–
1.141
77
1.513
95
1.395
98
1.304
97
‘1.635
1
.00
0
t.
1.427 798 1.085
1.030
626
896
L132
680
waarvan onder: Nederlandse vlag.
……….
…,,
…,,
,
,, 1.051
199 386
122 688
223
.
210
533
166
‘181
377
……………………………
,,
.544
196
354
289
243
Belgische vlag
……………..
………………………
Indoxeijter
zeevaart
(Inhoud)
Aantal,
…
100
1.758
42
‘
753
56
997
56
1.067
53
1.077
53
1.005
Binnengekomen zeeschepen ………………
Bruto inhoud
………………………..
1.000 itT
4.416
1.852
2.513
2.405
2.327 2.293
Schepen in rechtstreekse doorvaart
………….
Laadvermogen ……………………………
Lading
……………………………….
.
,,
3.834
1.702
907
2.164 1.198
2.085
1.250
2.026
1.197
2.105 1.268
Belgische vlag ……………..
Vertrokken
zeeschepen ……
……………..
,,
Aantal
…
.
1.738
737
974
1.802
2.510
1.066
2.327
986
2.368
1.000 R.T.
‘
…
4.418
3.216
1.854 1.150
2.430
1.672
1.889
1.610 1.683
Idem, alleen geladen schepen
………………
waarvan
in
lijnvaart
………………………
,,
911
1.154 1.198
8.168
1.288
….
Bruto
inhoud
………………………..
Idem, alleen geladen schepen
……………….
waarvan
In
lijnvaart
…………
……………
Goederenvervoer ter zee:
Gelost
hij invoer
1.000 t
1.018
484
871
1.160
946
1.057
…………………
doorvoer
…………….
.
•,
1.738
484
191
149 383
177
290 206
‘
416
271
411
280
”
Geladen
1)
bij
uitvoer
……..
……….
,,
1.421
149
376
499
375 253
,,
Indexeijter goedorenve’voor Ned. Spoorwegen .
.
Goederenvervoer Npd. Spoorwegen, totaal .
. .
1.000
t.
100
8.207
111
1.344
128
1.546
129
1.560
.
112 1.347
122.
‘1.478*
,,
1 millioen
412
260
262
565
302 514
340
.
490
288
557.
298*
506*
Tonkilometers Ned. Spoorwegen
,,
170
189
225 225
Tramwegen, vervoerde ieizigers
.
‘ …………
lmillioen
21,2
47,0
45,0 42,9
43,9
Interloc. aulobusdiensten; vervoerde reizigers
. .
,,
5,7
14,9
17,8
doörvoer
…………………
Locale autobusdienstôn; vervoerde reizigers
. . . .
.
13,1
…..
‘
100
147
156
154
163
171
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen
………..
waarvan grensoverschrijdend
………………..
Slachtotfers verkeersojigovallen:
Aantal
65
‘
75
74
67
60
.
66
Overleden
…………………………
…
,,
368
580
537
518 669
‘668
Intlexcljfor
verkeer
op de rijkswegen ………..
,;
918
550
566
617 677
716
Idom,
lndoxcl,jfers:
Overleden
..
100
115
114
103
.
92
102
Ernstig gewond
……………………….
Licht
gewond
…………………………..
100
158
146
141-
182
‘182
78
Licht
gewond
………………………..
100
60
62
,
67
•
73
……………………………….
Ernstig gewond
…………………………….
Luchtvaart (K.L.M.)
3.0
3.154
3.272
,
3.397
Tonkm (vracht, post en bagage)
1.000
……..
254
8
2.028
,
58,!
60,7
Passagiers
1cm
……………………….
1
millioen
,
‘
,
,
•)
Bunkermateriaal ed. niet inbegrepen.
)
Voorlopig ctfler.
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek.
.
1
•
N.v.
BRONSWERK
11
AMERSFOORT
AMSTERDAM
ROTTERDAM
Afd.
Pijpleidingen
V/H BECHT & DYSERINCK
Afd.
Warmtetechniek
V/H HUYGEN & WESSEL’
Afd.
Luchttechniek
V/H BECHF & DYSERINCK
Afd.
Koeltechniek
V/H HUYGEN & WISSEL
Afd.
Electrotechniek
V/H HUYGEN & WESSEL
Land- en ScheepsinstallaUes
BRONSWERK
”
‘-
r
Vee
p
16 , END.& L
Vervoer in een
hand
door ‘t gehele land
MAXIMUM SERViCE. MINIMUM KOSTEN
Economisch Statistisch Kwartaalbericht
Research-uitgave van
het Nederlandsch Economisch Instituut
DrConrad G. D. Maarschalk,
52 Walistreet
(Room 1402), New York
5,
N.Y.
stelt zich beschikbaar voor isiternationale finaii-
ciële en economische opdrachten; is specialist voor intern. bedrijfscontactèn en ,,know how”
contracten; is event. beschikbaar voor veel am-
bitie eisende werkkring, bij vdorkeur in New
1
York, event. ook (tijdelijk of reizend) Nederland of elders. Ref. van 6-j. ervaring bij bedrijfsleven
en overheid.
Annonces voor het volgend nummer
dieneh uiterlijk Maandag 4 Oct. a.s. in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven
141,
Schiedam
BEDRIJFSECONOOM
ervaring met moderne bedr?adm. en
var. budgettering
bij grote ondernemingen stelt zich ter beschikking voor
adviezen en/of lëiding. Br. onder no. ESB 1278 bur.
van dit blad, Postbus 42, Schiedam.
Assistent Accountant
Jongeman, middelbare opleidiig met commerciële er-
varing, enige jaren als assistent accountant werkzaam
geweest zijnde; momenteel studerend voor het onder-
deel inrichtingsieer (N.I.V.A.), zoekt werkkring
waar zijn kennis en ervaring tot volle ontplooiing kun-
nen komen, o.a. als assistent van een bank-directie of adjunct accountant. Br. onder no. ESE 1282 bur. v. d.
blad, postbus 42, Schiedam.
Dr in de Rechten
Doctor in de Rechtsgeleerdheid, siet
1
5
–
lange grote
advocatenpractijk, thans financieel-economisch werk-
zaam, ambieert op dit laatste gebied een meer zelf-
standige positie. Vrij van militaire dienst. Event. tot
deelneming bereid. Br. onder no. ESB 1279, bur. v. d.
bl., Postbus 42, Schiedam –
Ecoiiomisch Doctorandus
te Amsterdam belâst zich met het bijhouden, inrichten
en controleren vasi administraties, het waârnemen van
secretariaten e.d.
Br. ondér no. E.S.B. 1284 bur. v. d. bi., Postbus 42,
Schiedam.
*
De September-aflevering van E.S.K. is verschenen
UIT DE INHOUD:
Beschouwingen over de economische situatie in
Nederland, Indonesië, Luxemburg, Verenigde
Staten, Groot-Brittannië;
Het probleem van het sparen;
Het aandelen-koersniveau in de Verenigde Staten
*
Jaarabonnementen t 6.50 voor abonné’s ,,E.-S.B.” 1 5-
Telefoon 38340 – Rotterdam – Giro no. 8408
Financiële instelling te ‘s-Gravenhagc vraagt voor de
functie van
Secretaris van de Directie
1
1
Jurist of Economisch Drs. Bij voorkeur ervaring op gebied
van het hypotheekhankwezen, uitstekende kennis dôr
moderne talen, brede visie en goede en gemakkelijke om-
gangmet mensen. Leeftijd ca.. 30 jaar of Ouder. Brieven
met opgave van levensloop, godsdienst, ambitie, referenties
in te zenden onder nummer ESB 1283, bur. v. d. bI., Post-
bus 42, Schiedam.
Bij diverse Gouvernementsdiensten in Indone-
sië kunnen worden geplaatst:
adjunct accountants.
in het bezit van M.O. boekhouden of S.P.D. Be-
zoldiging volgens Indische bezoldigingsregeling, verhoogd met overbruggingsbezoldiging, duurte-
toeslag, gezinstoelage en event. kindertoelage
Uitzending voor 3 jaar. Bij afloop contract
wordt kortverbandtoelag& uitgekeerd, bedragende
25 pCt. der bezoldiging
(mcl.
overbruggings-
bezoldiging). Bovendien wordt dan voor elk jaar
‘dienst een maand salaris als bonus uitgekeerd.
Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent op-
leiding en praktijkervaring richten aan Hoofd
Afdeling Aanneming, Kamer 142, Ministerie van
Overzeese Gebiedsdelen, Binnenhof 7, ‘s-Graven-
hage.
Het
Oei Tiong Ram
Concern heeft plaatsing
voor
enige bekwame en energieke krachten
teneinde te werk gesteld te worden op:,
a.’ de Accountantsafdeling
b. de Economische Afdeling en
c.in de Staf opgenomen te worden.,
Vereisten voor:
Volledige resp. gevorderde Accountants-
studie (N.I.V.A. of Academisch), dan wel
Doctoraal Economie met aanleg voor Ac-
countancy.. De te benoemen kracht zal, in-
dien niet in het bezit van het volledig Ac-
couïitantsdiploma, in de gelegenheid ge-steld worden dit te behalen.
Doctoraal Economie, met uitgesproken be-
drijfseconomische aanleg.
Commercieel inzicht, initiatief en repre-
sentatief.
Sollicitaties onder opgavd van opleiding, er-
varing en leeftijd, te richten aan , de Afdeling
Personele Zaken te Semarang.
Maakt gebruik
van, onze speciale rubriek ,,Vacatures” voor hef
,
oproepen van sollicitanten voor leidende functies.
DE MAATSCHAPPIJ TOT FINANCIERING, VAN
HET NATIONAAL HERSTEL N.V.
roept aandeelhouders op tot het bijwonén van een
a. Buitengewone, vergadering van aandeelhouders B,
te houden op .7 October 1948 te 16.45 uur in het kar-
toorgebouw van de maatschappij, Kneuterdijk 6 te
‘s-Gravenhage.
Agenda:
1. Opening.
• 2. Goedkeuring notulen vorige vergadering.
Benoeming van 3 leden van de Raad van Toezicht
in verband met het periodiele aftreden van 3
commissarissen ingevolge art. 1& sub 4 van de sta-
tuten der vennootschap. De voorstellen tot vervul-
ling van deze vacatures liggen ten kantor’e van de
maatschappij ter inzage.
Rondvraag.
Sluiting.
b. Buitengewone algemene
vergadering van aandeel-
houders, te houden op 7 October 1948 te 17 uur in het
kantoorgebouw van de maatschappij,. Kneuterdijk 6 te
‘s-Gravenhage.
Agenda:
Opening.
Benoeming van 8 leden van, de Raad van Toezicht
in verband met het periodieke aftreden van • 7 commissarissen ingevolge art. 18 sub 4 van de
statuten dér vennootschap, alsmede in verband met
de vacature, ontstaan door het overlijden van Prof.
Dr. N. J. Polak. De voorstellen tot vervulling van deze vacatures liggen ten kantore der maatschap-
pij ter inzage.
Rondvraag. Sluiting,
‘
Houders van aandelen aan toonder, die genoemde
vergaderingen wensen bij te wonen, dienen hun aan-,
delen uiterlijk 4 October 1948 tegen reçu, dat tevens
als bewijs van toegang tot de vergadering zal dienen,
te hebben gedeponeerd bij de volgende banken:
Ainsterdamsche Bank N.V.
De Twentsche Bank N.V.
Incasso-Bank N.V.
Lippmann, Rosenthal
& Co.
R.
Mees & Zoonen.
Nederiandsche
Handel-Maatschappij N.V.
Nederlandsch Indische Handelsbank N.V. Pierson & Co.
Rotterdamsche Bank N.V.
Heldrmg & Pierson.
De Nederlandsche Bank N.V.,
Afd. Be-
waarneming, Oude Turfmarkt 137, A’dam.
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408 Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f’s6 per jaar,
voor België/Luxemburg f 28 per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Bang
–
ee de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen (per zeepost) f26, overige landen 128 per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Aangelekencte stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie bel
rel!
ende advertenties te richten• aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven xz, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). –
Bij de Gouvernemènts- en Belasting-Accoun-
tantsdiensten in Indonesië kunnen worden gé-
plaatst:
accountants
Bezoldiging volgens Indische bezoldigingsrege-
ling, verhoogd met overbruggingsbezoldiging, –
duurtetoeslag, gezinstoelage, event. kindertoela-
ge en speciale accountantstoelage ad
f
300.— per
maand.
Uitzending voor 3 jaar. Bij afloop contract
wordt kortverbandtoèlage uitgekeerd, bedragende
25 pCt. der bezoldiging
(mcl.
overbruggingsbe-
zoldiging). Bovendien wordt dan voor elk jaar dienst een maand salaris als bonus uitgekeerd.
Brieven met uitvoerige inlichtingen omtrent op-
leiding en praktijkervaring richten aan Hoofd
Afdeling – Aanneming, Kamer 142, Ministerie
Overzeese Gebiedsdelen, Binnenhof 7, ‘s-Graven-
hage.
=
.
Losse nummers
75
cents, resp. 12 B. francs