AUTEÜÏ?SPECH’ VÔÔPBEHÔ(JbÈN
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN
VERKER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1
32E
JAARGANG
WOENSDAG 26 NOVEMBER 1947
No, 1594
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W.
Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
P.
de Vries;
J.
H.
Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Vtiry; J. ran Tichelen; R. Vandeputte;
F.
Vers ichelen.
Adres voor Nederland: Pieter d0 Hooch.straat 5, Rotterdam (1V.).
Telefoon: Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro:
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Economie,
1
4,
Universiteitstraat, Gent.
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per pot, voor Nec(erland f
26
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de i3anque de Commerce te Brussel. Overzeese gebiedsdelen (per zeepost) en overige landen f
28
per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ullimo van het kalenderjaar.
Aangelekende stukhèn in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rollerrtam (W.).
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
14!,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
INHOUD:
Blz
De artikelen Van deze week
…………….
939
Sommaires, suinmarles
……………………
939
Do bedrijfsresultaten In (Ie landbouw
door Prof. G. Brouwers
en Ir C. H. J. Maliepaard
……………………….
940
Statistisch wereidappèl
door Dr Ph. J. Idenburg
……….
943
Research en teclinlsclte voorlichting
door Ir S. H. Stof/el ..
946
Een les uit de historie
door Mr K.
–
Vonk
……………….
949
Ingezonden stukken:
liet Ontwerp-Statuut van De Nederiandsche flank
door A.
IF
Berkx,
niet naschrift
van
Tj. Greidanus
……………
951
De bonnenhandel vrij?
door J. G. Japikse,
met naschrift
van Dr
C.
N.
F.
Swarllouw
……………………….
952
Internationale
notities:
Do Oeneefse overeenkomst inzake tarieven
…………..
955
Doliartekort en Amerikaaus toerisme
………………
956
OoM-
en
kapitaalmarkt
……………………………..
956
S t a t 1 s t 1 e k o n:
Jiankstaten
……………………………………
957
Verkeer
en vervoer
In
Nederlasid
…………………..
958
DEZER DAGEN
is bet laatste bedrijf van het drama 1947 begonnen. De
overladen probleemstelling waardig speelt het tegelijk op
drie tableaux. Na de hulpactie in de speciale zitting van
het Amerikaanse Congres en de,Internationale Flandels-
conferentie te Havanna – beide nog in het stadium van
het exposé – is thans ook voor de bijeenkomst van de
Grote Vier te Londen het voetlicht ontstoken. Dedialoog
speelt zich af tussen West en Oost; Europa is, als Ham-
let’s vader, een gebrom achter de schermen en tegelijk
inzet van het stuk. –
De proloog der platsvervangende Ministers van Bui-
1
tenlandse Zaken laat spelers noch toeschouwers veel
ruimte voor illusies. 1-let ,,wellekoomt met dartel hand-
geklap. . . . de, wijze vaderen” uit Gijsbrecht’s voorspel
was bij de aankomst der gedelegeerden nauw bespeurbaar.
Aan Marshall is reeds het voornemen toegeschreven om
de verwachte onenigheid niet langer dart twee weken te
ondergaan. Moet men aannemen, dat hij het niet langer kan aanzien? De volledige samenvatting van verwijten,
waarmede de Russische generaal Sokolovski aan de voor-
avond der Conferéntie de tegenpai’tij heeft oveiladen,
geeft de achtergrond aan, waartegen Molotov zal op-
treden. Nu de regie alles aan de uitvoerenden heeft over-
gelaten, ware de beste inzet voor de beide hoofdrollen
wellicht het aanbod van de eenhoorn aan Alice, in Lewis
Carroli’s sprookje, geweest: ,,lf you’ll believe in me, I’ll
believe in you. Is that a hargain?”. Waarschijnlijker is echter het overheersen van het oude mercantilistische’
dictum: ,,Waar twee ruilen, moet er een huilen”.
0p dit Londense t nee) zijn Bevin en Bidault figuren
van het tweede plan; beider dictie wordt beïnvloed door
de dollarschaarste. Bevin nog onder de indruk van het
optreden van het lid van zijn gezelschap, die sprak voor-
dat het wachtwoord was gegeven Bidault, na van impre-sario te hebben verwisseld, letterlijk bijna vastgehouden
door de transportstakingen in Frankrijk, zodat hij ter-
nauwernood op tijd zijn plaats kon innemen.
Het is de welhaast klassieke driehoeksverhouding,
ditmaal tussen de grote Franse politieke partijen,, die
Ramadier achter de coulissen deed verdwijnen. Na een hernieuwd optreden van Blum, dat geen bijval oogstte,
was het Robert Schuman, die een succès d’estime kn
verkrijgen, echter slechts doordat hij begrip toonde voor de belangrijke röl, die souffieur de Gaulle momenteel in
Frankrijk speelt. Met welk kunst- en vliegwerk denkt’
Schuman een totale economische ontwrichting te voor-
komen?
1-let Nederlandse publiek gelooft inmiddels niet aan
wonderen; zowel berichten omtrent successen van de
Commissie van Drie in Indonesië als de herziening van
de .prijzenstructuur werden in kalmte aanvaard; voor
iijschrijving op de emissie Koninklijke werden thans inder-
daad de kassa’s geopend. –
Engeland .wilde deze week slechts een idyllé zien.
,,Colour came back for a little while into the life of a
people starved of. visual inspiration” zegt ,,The Times”
van de huwelijksplechtigheid in de Westminster Abdij.
Een kleurige revue heeft altijd meer succès dan een diep-
gaand drama. .
HH
De Curaçaosôhe HandeI
&
¶ Maatschappij N.V.
CC
(Curaçao Trading Company S.A.)
•
GEBOUW ,,ATLANTA”
*
Stadhouderskude 6 – Amsterdam
Is voor hare kantoren en vestigingen in’ Curaçao,
Suriname en alle voorname plaatsen in het
Caraïbische’gebled
blijvend geïnteresseerd
1
in offerten. van fabrikânten van:
met papier geïsoleerde iabeIs
voor zwakstroom en sterkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
kabelgarnituren, vulmassa on olie
HE KABELFABRIEK
DELFT
_____
Behandefing van alle
bankzaken
* *
Bezorging
van alle
assurantiën.
Bouwmaterialen
Hulsh. artikelen
Textiel
R. M E E S
&
Z
0 ONE N
Hanp- en Sluitwerk
Elecir. Technische art. Papier
Bouwbeslap
Glas
Emaille
BANKIERS EN ASSIJRANTIE.MAKELA’ARS
AMSTERDAM
ROTTERDAM
–
‘S.GRAVENHAGE
Kleine lJzearen
Sanitaire artikelen
Levensmiddelen
DRIFT
–
SCHIEDAM
–
VLAARDINCEN
Gereedschappen
Dakpannen
Keramische art.
GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT v. TOEGEPASTE PSYÇHOLOGIE
mei
medewerking der R.K. Universiteit
en de Kath. Econ. Hogeschool
Nijmegen, Berg en Daischeweg 97 . Heerlen. Stationsstraat 59
Tilburg, Wilheiminapark 25
.
Eindhoven, Dommeihoefsiraat 8
Arbeidsanalyse
–
Personeelsselectie
1
* HEEFT U AL EENS
6100THANDEL
EEN PROEFNUMMER
AANGEVRAAGD?
Weekblad voor de internationale handel
H. A. M. ROELANTS
–
SCHIEDAM
NEDERLANDSCHE BEDRIJFSBAK
,
V
HERENGRACHT 320 AMSTERDAM
TELBF. 35634, 35173, 33454.
.
-.
•
KAPITAALVERSCHAFFING AAN
NEDERLANDSCHE BEDRIJVEN
–
RAADGEVENDE FUNCTIE BIJ BEDRIJFS-
FINANCIERING
.
L
ot
0
1
N.V. KONINKLIJKE
N EDE R LA N DS CH E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo 1-tengelo
ZOUTZIEDERU
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, cawtic soda.
26 November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN –
939
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Prof. G. Brouwers
en Ir C. H. J.
Maliepaard,
De bedrijfs-
resultaten in de landbouw.
Na een, onderbreking van verscheidene jaren zijn de
bedrijfsresultaten in de landbouw voor het eerst weer over
het boekjaar 1 Mei 1946.-1 Mei 1947 bekend geworden.
Een êritische beoordeling van deze cijfers is van de
grootste betekenis. Zij, laten slechts in beperkte mate
gevolgtrekkingen met betrekking tot de rentabiliteit
van de landbouw toe; hantering van deze gegevens
in
absolute zinis
niet verantwoord. Beziet men ze
in relatieoe
zin,
dan blijkt, dat 1° de gemiddelde opbrengst der drie vooroorlogse jaren in vergelijkirg met de voorafgaande
jaren een top vormt, 2° het cijfer van 1946/’47 3J maal
zo groot is als dit gemiddelde. In 1946/’47 bedroeg het
gewogen totaal gemiddelde der agrarische gezinsinkomens
3 maal het gemiddelde van deze grootheid in de drie
vooroorlogse jaren.
Dr Fh. J.
Idenbtirg,
Statistisch wereldappèl.
Een overzicht van het Internationaal Statistisch Con-
gres, dat de afgelopen zomer te Washington is gehouden
en waarop een groot aantal statistische organisaties,
zowel op practisch als op wetenschappelijk terrein werk-zaam, waren vertegenwoordigd. In dit grote aantal kwam
tot uiting de mate van differentiatie en specialisatie, die
thans de beoefeni4 der statistiek kenmerkt. Deze differen-
tiatie en spcialisatie zijn nuttig, mits er waarborgen
blijven voor een goede en vruchtbare coördinatie en samen-
werking: Gelukkig bleef het op het Congres niet bij ge-
specialiseerde belangstelling, zoals blijkt uit de aandacht,
die aan de studie van nationaal inkomen ‘en vermogen
werd geschonken, een terrein, dat met name door Prof.
Dr J. B. D. Derksen is geëxploreerd. Schr. schetst ‘ten-
slotte hetgeen op hét Congres ter sprake kwam inzake
de steekproefmethode en het opinieonderzoek.
Ir’S. H.
Stoffcl,
Research en technische voorlichting
,Toegepast natuurwetensehappelijk onderzoek” ver-
onderstelt een nauw verband en een wisselwerking tussen
de researôhorganen en het bedrijfsleven. Deze wissel-
werking is in Nederland niet volmaakt; er is bij vele
industriëlen – vooral in kleinere en oudere bedrijven –
nog veel sleur, zelfgenoegzaamheid en wantrouwen.
Wantrouwen in de eerste plaats tegenover de bedrijfs-
genoten (Nederland denkt nog steeds meer commercieel
dan industrieel), rn de tweede .plaats tegenover de voor-
lichtende organen zelf, vooral als die van de Overheid uit-
gaan. Naarmate de samenwerking wordt verbeterd, zal
blijken, wat er, ook bij goed gecoördineerde activiteit,
nog aan de omvang, de bemanning en de uitrusting van
öns publieke researchapparaat ontbreekt. De Overheid
heeft dan tot taak, voor, verbetering te zorgen voor-
zover de middelen daarvoor aanwezig zijn.
Mr
K. Vonk,
Een les uit de historie.
In 1924 herkreeg Duitsland zijn vrijheid op het gebied
der spoorwegtarievenpolitiek. Terstond werden uit-
zonderingstarieven ingevoerd, die spoedig protesten van
Nederlandse, Belgische en Franse zijde uitlokten. Naar
aanleiding hiervan werd door de Volkenbond de Corn-
missie-Heckscher ingesteld, die in 1929 rapport uitbracht.
Dit rapport is thans nuttig; het laat zien, dat niet alleen de Euroese zeehavens, maar ook een groot deel van de
Europese handelspolitiek (en tevens een stuk prijspoli-
tiek) bij Duitse uitzonderingstarieven zijn betrokken. Het rapport is tevens actueel voor de opbouw van het
Europese verkeersapparaat op een rationele kostprijs-
basis.
SOMMAIRES.
Professeur
G. Brouwers et
Ir
C.
H.
J.
Maliepaard,
Prof its
dans l’agriculture.
Une étude critique des données statistiques récemment
publiées et concernant les profits dans l’agriculture pour
la période allant du 1 mai ‘1946 au 1 mai 1947 parait
s’imposer pour dessiner les lignes de la politique agricole
.aux Pays-Bas. Cet examen montre que pour.1946-1947
le revenu moyen par famille dans l’agriculture est
approximativement trois fois plus élevé que durant la
– i’ériode 1936/1939.
Dr Ph. J.
Idenburg,
Congrès mondial de Statistique.
Le Congrès mondial de Statistique, qui s’est tenu â
Washington, eet èté, a montré combien la statistique, tant
théorique qu’ appliquée, s’est A présent differenciéeèt spe-
cialisée. Cette orientation peut être utile, h condition que la coordination et la coopération nécessaires soient gardnties.
Ir
S. R.
Stoffcl,
Recherche et information technique.
L’adaptation de la recherche scientifique dans l’indu-
strie demande une compréhension et une collaboration
étroite entre les ,,chercheurs” et la direction. A eet égard,
l’industrie hollandaise, notamment dans les petites entre-
prises, a encore apprendre. Dès que l’esprit de coopé-
ration sera réalisé, le Gouvernement a le devoir, pour
le bien commun, de parfaire l’appareil scientifique du pays.
Mr K.
Vonk, Une leçon du passé.
‘Après la première guerre mondiale, les tarifs différen-
tiels des’ chemins de fer allemands îurent étudiés par
une commission’de la Société des Nations, la commissibn
Heckscher. Le rapport de cette commission, publié en
1929 et donnant une vision claire des conséquences du
système tarifaire allemand, peut être utile pour la re-
constitution du trafic en Europe.
SUMMARIES.
Prof. G. Brouwers and Ir C.
H. J.
Maliepaard,
Earnings in agriculture.
A critical study of the statistical data concerning
earnings in agriculture, just published for the, period
May ist, 1946 till May ist, 1947, seems to be important
for the benefit of 1-lolland’s agricultural policy. The
analysis shows that in 1946/47 the average income of
agricultural families was roughly three tirnes as high, as
in 1936/39. –
Dr Pli. J.
Idenburg,
Woild Statistical Congress.
The International Statistical Congress, held at Was-
hington this summer, demonstrated the ‘extent to which
at present statistical the’ory and practice are characterised
by differentiation and specialisation. This may be useful,
provided that fruitful co-ordination and co-operation
are guaranleed.
Ir S. H.
Stotfel, Research and tëchnical adoising.
Application of sci1ntific research in industry requires
a close understanding and co-operation hetween pesearch
and managerial staffs. In this respect the Dutch indu-
stries, especially the smaller branches, have stili something
to learn. Once the spirit of co-operation is realised the
Government has, for the common benefit, the duty to
perfect the research-apparatus of the country.
Mr K. Vonk, A lessson from the past.
After the first vorld war Germany’s discriminating
railway tariffs were studied, by commission of the League
of Nations, by the Heekscher Cornrnittee. At present
this Committee’s report, completed in 1929 and giving,a
dear picture of the irnplications of the German tariffsystem,
may be useful for thé reconstruction of European traffic.
940
ECONO1VfISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
DE BEDRIJFSRESULTATEN IN DE
LANDBOUW..
Inleiding.
In’ de beschouwingen over de prijspolitiek in de land-
bouw spelen de bedrijfsresultaten, die na een onder-
breking van verscheidene jaren voor het eerst weer over
het boekjaar 1 Mei 1946-1 Mei 1947 bekend zijn ge-
worden, momenteel een belangrijke rol. De, één haalt
ze aan om te bewijzen, hoe slecht de toestand in vele
onderdelen van de landbouw is, de ander meent er een
bewijs in te zien, dat de toestand van de landbouw als
geheel genomen eer als gunstig mag worden gekenmarkt.
Gezien het belang van de agrarische prijspolitiek nu,
in verband met de ,algemene prijs- en loonpolitiek, en,
in de toekomst, in verband met de ontwikkeling onzer
betalingsbalans, moet een critische beoordeling van
deze cijfers van de allergrootste betekenis worden ge-
acht.
De landbouwprijzen zijn als kern van het gecompli-
ceerde agrarische vr,aagstuk een probleem, met vele
facetten. Zij zijn dan ook het gevolg van overwegingen
van zeer verschillende soort, bedrijfseconomische, sociale
en politieke, om de allerbelangrijkste ervan te noemen.
Deze verschillende overwegingen komen’ in de publieke
debatten niet steeds scherp onderscheiden naar voren.
Dit is te betreuren. Er is rimelijk in agrariscife kring
een sterke néiging het zo complexe landbouwvraagstuk
wij wijzen bijv. op het aspect der kleine bedrijven
met hun ten dele vrijwel nog archaïsche bedrijfsvoering-
langs de weg van de, op het ogenblik, minste weer-
stand, narrielijk die der prijzen, op te lossen. Deze op-
lossing w’ordt dan verdedigd met een beroep op hedrijfs-
economische gegevens als kostprijscalculaties en bedrijfs-
resultaten, waarvan de betrouwbaarheid in velerlei op-
zicht nog twijfelachtig is en die bovendien geheel op zich-
zelf beschouwd slechts een enkele kant van het vraag-
stuk belichten en dus geen voldoende indicatie kunnen
vormen voor de te nemen beslissingen. 1-let feit bijv.,
dat bepaalde bedrijven verliesgevend zijn of slechts een
mager bestaan opleveren, dat in sommige streken kleine
boeren momenteel een geringer inkomen hebben dan
een landarbeider, kan bezwaarlijk voldoede aanleiding zijn voor de gehele bedrijfstak de prijzen te verhogen.
Overvegingen van bedrijfsstructüur en efficiency mogen
hier niet ontbreken, teneinde te vermijden, dat de aldus
eenzijdig geconstrueerde politiek tot noodlottige con-
sèquenties voor de bedrijfstak . maar bovendien voor de
volkshuishouding als geheel zal leiden. Voor beide is
het uitermate gevaarlijk sociale moeilijkheden uitsluitend
langs de economische weg. der prijzen te willen oplossen.
Wij spraen hierboven over de weg van de minste
weerstand. Tot het betreden van deze weg wordt men
bovendien gedreven door de tegenwoordig in zwang
zijnde o.rerschatting van bedrijfseconomische gegevens
en troi.iwens van statistische gegevens in het algemeen
voor de beoordeling van bepaalde economische toestanden.
De betekenis van quantitatieve gegevens voor de prac-
tische politiek moet in het gecompliceerde maatschappe-
– lijk leven van vandaag hoog worden aangeslagen, doch degeen, die ze gebruikt, moet terdege op de hoogte zijn
van dewijze, waarop zij zijn samengesteld, en van de
rheéi.Î,
mindere beperktheid van het bronnenmateriaal.
Wordei, zij. lichtvaardig gebruikt, dan stichten zij door-
gaans neei., kvaad dan goed. Wij zijn zonder gedegen
voorbereidibg beland in een periode van het sociaal-
economische leven, waarin in tegenstelling tot .betrekke-
Lijk. kort ,te, •voren de. quantitatieve gegevens hoogste
ihtshoer zijn geworden. voor het politieke beleid. De
kwaliteit. e,rvai voldoet echter nog geenszins aan de
eisen,.
1
die h.et beleid er aan zou moeten stellen. Bij de
be6odeiing der,re’sl4ten yan het beleid wordt dit belng-
ikdfeiEeMal uit ht oog verloren. – ..
De absolute betekenis der gegeoens.
De gevaren in dit opzicht zijn wel zeer reëel op agra
risch gebied. Wij mogen ‘erkentelijk zijn voor het feit
dat wij door het werk van’de landbouwboek.houdbureaux
en laatstelijk ook van het Landbouw-Ecqnomisch In-
stituut althans in beperkte mate over gegevens beschik-
ken, die op voorzichtige wijze gebruikt een zeker inzicht
in de bedrijfseconomische structuur en de rentabiliteit
van het landbouwbedrijf kunnen geven. Deze erkénte-
lijkheid mag ons evenwel niet blind doen zijn voor het
feit, dat ‘ohze kennis nog zeer weinig ‘gedetailleerd en
volledig is en de landbouw dus, bedrijfseconomisch ge-
sproken, nog goeddeels terra incognita.
Na,de vorige oorlog zijn in de loop der jaren door de
gewestelijke landbouworganisaties zogenaamde landbouw-
boekhoudbureaux opgericht. 1-let doel was de boeren
fiscale diensten te bewijzen. Ter berekening van de netto-
opbrengsten werden gegevens verzameld over de uit-
gaven en de ihkomsten. De eerste werden gesplitst in
arbeidsloon, zaaizaad en pootgoed, veevoeder, mest-
stoffen, rente van de inventaris, algemene onkosten en
tenslotte pacht voor de pachtbedrijven, terwijl voor de
bedrijven in eigendom geëxploiteerd afzonderlijke, i’u-
brieken . voor onderhoud, verzekering, afschrij’ving – op
gebouwen en grond- en polderlasten werden opgenomen.
De bruto-opbrengst werd onderverdeeld in rundvee,
varkens, melk èn zuivel, pluimvee, akkerbousvproducten
en diversen. Deze gegevens werden yanaf het midden
der twintiger jaren ‘verzameld en gepubliceerd dooi’ ‘de
Directie van de°Landbouw in haar jaarlijks verslag over
de economische toestand van de landbouw.
Voor een representatief beeld van de bedrijfsecono-
mische toestand van het landbouwbedrijf hadden deze
cijfers ernstige bezwaren. Wij noemen drie der belang-
rijkste. Allereerst het gebrek aan voldoende specificatie’
en uniformiteit in de samenstelling der gegevens. De
Directie van de Landbouw heeft er in samenwerking met
de Vereniging Landböuwboekhouden naar gestreefd deze
gebreken op te heffen, doch zij is daar slechts ten dele in
gelaagd, omdat de betrokken organisaties de kosten, die
de uitbreiding der boekhoudingen met zich bracht, niet
konden dragen. Een tweede bezwaar was het te geringe
aantal der bedrijven, als gevolg’ waarvan sommige land-
bouwgebieden alsoök bepaalde typen van bedrijven
volstrekt onvoldoende vertegenwoordigd waren. ‘ Een
derde bezwaar was de onvoldoende exactheid der ge-
gevens, alsmede het feit,’ dat de fiscale boekhouding
geen zuiver beeld gaf van de werkelijke bedrijfsgang.
Wat het laatste punt betreft werden bijv. onder alge
mene kosten wel bedragen geboekt, die met het bedrijf
in engere zin niets te maken hadden, bijv. rente van
geleend geld. Daarnaast echter berustten verscheidene
uitgaven en inkomsten op schattingen als ‘bijv. het loon
der meewerkende meerderjarige gezinsleden en de in
het gezin verbruikte producten, alsook het woongenot:
Vervolgens waren er verschillen in hët systeem der vee-
waardering, zodat’ wijzigingen van de veestapel als ge-
volg daarvan tot verschillende uitkomsten leidden
1).
Kort voor het uitbreken yan de oorlog bedroeg het
aantal bedrijven, die het materiaal voor de bedrijfsuit-
komstenstatistiek van de Directie van de Landbouw
leverden, ongeveer 8.000. Tijdens de laatste jaren van de
oorlog stond de verzameling dezer, gegevens practisch
stil. Voor de eerste jaren werden in het jaarverslag over
de economische toestand van de Directie van de Land-
bouw nog tot 1942 cijfers gepubliceerd, doch de waarde
hiervan is twijfelachtig. Na de oorlog is de vérwerking
1)
Zo ontstond tussen het iietto-overschot per hectare ovr
94 6/’47 volgens de Coöperatieve Landbouwboekhouding te Leeu-
warden en het netto-overschot van het Landbouw-Economisch In-
stituut voor hetzelfde aantal Friese bedrijven een verschil van
enige tientallen guldens, omdat het eerste vasthield aan het ook voor’de oorlog toegepaste vaste waardestelsel, terwijl het LE.I..
het vervangingswaardestelsel toepaste, – , –
26 November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
941
der gegevens weer aangevat door het Landbouw-Econo-
misch Instituut, dat deze werkzaamheden van de Directie
van de Landbouw overiiam. Als vrucht daarvan heeft
het Landbouw-Economisch Instituut kortgeleden de
resultaten gepubliceerd van pl.m. 440 bedrijven over
bot boekjaar 1 Mei 1946-1 Mei 1947.
TABEL T.
INKOMSTEN VAN
HET LANI)IJOUWJ3EDRIJF IN HET
BOEKJAAR 1 MEI 190-1 MEI 1947.
0
0
‘0
0
0’°
G)0
00
0-
4
Gebied,
enz.
0E’
0
. .
x
Q)0
–
e
w
2
,
Z
Veeteeltbedrljveii.
Friese
Veenweide-
streek, industrie-
melkbecirijven
.
30
24 161
3.911
139
22
11
‘riese
Kleiweide-
streek, industrie-
melkhedrijvea
.,
31
27
192
5.162
114
78
Hollands Veenweide-
–
gebied (Rijnland,
Delf- en Schielanci)
consumptiemelk-
bedrijven
20
17
206
3.445
491
15
Hollands Kleiweide-
gebied,
40 inctu-
striemelkbedrijven
2 consumptie-
-.
melkhedrijven
.
42
19
168
3.243
162
6
Noord-Flolland(FIol-
landse Droogma-
kerijen en Water-
land) 19 Industrie- melkbcdrijyen en
10 Consumptie- melkbedrijven
–
29 18
223
4.060
189
34
Akkerbouwbedrljven.
Haarlemmermeer,
Houtrak- en IT-
polders
18
39
220
8.539
59
161
Zuid-Hollandse
eilanden
48
42
–
209
8.869
53
156
Zeeland
20 33
200
6.635
84
116
N.W. Zeekleigrond-
den
N.-Brabant
25
36
143
5.114
1(1
.
32
Gemengde bedrijven.
–
Zandgebled Drenthe
23
16
162
2.630
173
—11
Graafschap Zut-
phen
36
12 230
2.749
262
—32
Neder-Veluwe
.
10 17
111
1.858
160
—50
14
19
261
5.032
179
82
Z. en 0. Zandgron-
den
N-Brabant
33
11
239
2.686
270
—31
Betuwe
………..
25
12
234
2.858
207
27
Meijerij
……….
Noord-Limburg
20
13
200
2.505
273
—74
Zuid-Limburg
.
ZO
15
278
4.108
215
64
Tegen deze na-oorlogse cijfers gelden over het geheel
nog dezelfde bezwaren als tegen de vooroorlogse, zij het
waarschijnlijk in mindere mate. De uniformiteit in de
samenstelling is stellig verbeterd en misschien ook de
exactheid. Terwijl echter één der belangrijkste posten,
nit het loon voor de meewerkende meerderjarige kinderen
voor de oorlog volgens db algemene opvatting door de
fiscus te zeer werd gedrukt, schijnen verscheidene land-
bouwboekhoudbureaux ditmaal naar de andere zijde te
hebben overdreven, liet L.E.I. heeft nl. aanleiding
gevonden de som van het loonbedrag voor de boer en zijn
meewerkende meerderjarige kiflderen, drastisch te corri-
geren. Zo werd dit bedrag voor het 1-lollandse Veenweide-
gebied van f 872 per ha teruggebracht tot f 191,
terwijl voor de gemengde bedrijven op de zandgronden
correcties •van f 50 tot f 100 per ha plaatsvonden.
1-let bezwaar van de beperktheid van het materiaal
hebben de na-oorlogse cijfers in sterker mate dan de
vooroorlogse door het veel geringer aantal bedrijven.
Wanneer wij echter- in de volgende paragraaf zullen constateren, dat volgens de beschikbare gegevens dë
ontikkeling der gezinsinkomens per ha in . de drie
voornaamste groepen van landbouwgebieden, nl. zee-
kleigronderi weidestreken- en -zandgronden, opvallend
gelijksoortig is geweest, dan zou daaruit geconcludeerd
kunnen worden, dat de beperktheid van het materiaal niet het grootste bezwaar is, dat aan de cijfers kleeft.
Een beoordeling van de rentabiliteit van de landbouw
naar het absolute niveau- der netto-overschotten blijft
echter niet slechts tot de vrome wensen behoren,zolang,
afgezien nog van eventuele gebreken in de administratie
der verschillende cijfers, .geen betrouwbare waardering
mogelijk is van die posten onder de uitgaven, die ‘nu
nog grotendeels op schattingen berusten, waaronder wel
voornamelijk het loon voor handenarbeid van de boer en
zijn meewerkende meerderjarige kinderen. Tenminste zo
belangi’ijk is. het feit, dat wij alle inzicht missen in de
mate van efficiency der bedrijfsvoering, zodat niet is
vast te stellen, of bepaalde ongunstige resultaten een ge-
volg zijn van de algemene bedrijfstoestand of van ge-
breken in ‘de bedrijfsuitoefening der geadministreerde
ondernemingen.
De abiidachtige lezer zal beseffen, dat niets ons verder
ligt dan de betekenis van het werk, dat de landbouw-
boekhoudbureaux en het L.E.I. tot dusver hebben ver-
richt, te onderschatten. Dit werk vormt een uitnemend
begin om tot een beter inzicht in de bedrijfseconomische
structuur van het landbouwbedrijf t6 geraken en daar-
door op de duur o.a. een betere grondslag te leggen voor
een economisch en sociaal verantwoorde prijspolitiek
Medewerking van verschillende kanten zal daarvoor
nodig zijn. Wij willen echtej met nadruk wijzen op de
•fout, die men begaat door conclusies omtrent de rentabi-
liteit te trekken uit de orde van grootte van het absolute
niveau der tot dusver berekende netto-opbrengsten.
De relatieve betekenis der gegevens.
Dit neemt intussen niet weg, dat hèt in beginsel moge-lijk is vergelijkenderwijs een oordeel over de welvaart in
het landbouwbedrijf uit te spreken. Wanneer namelijk
het op zichzelf weinig zeggende niveau een bepaald ver-
loop vertoont, dan kan men aangeven in welke maté de
welvaart van het landbouwbedrijf in een bepaald jaar
meer of minder goed is dan in bepaalde andere jaren. Voorwaarde daarvoor is, dat de gegevens op ‘zichzelf
min of meei’ vergelijkbaar zijn.
Dit ismet betrekking tot de voor- en naoorlogse cijfers niet z.m. het geval. Om viei’ redenen niet. Allereerst zijn
in de cijfers voor de zeekleigronden over het boekjaar
1946/’47 in tegenstelling tot vroeger geen gemengde
bedrijven verwerkt. Dit bezwaar behoeft wat de verge-lijking. der netto-opbrengsten betreft niet al te zwaar te
worden getild, omdat de netto-opbrengst van het ge-
mengde bedrijf op de zeeklei stellig groter is geweest
dan op de zandgronden, zodat zij de gunstiger netto-
opbrengst der akkerbouwbedrijven dichter zal benaderen. Voor de straks volgende vergelijking der gezinsinkomens
vervalt het bezwaar, omdat, zoals nog kl blijken, het
gezinsinkomen per ha volgens de cijfers over 1946/’47
op de zandgronden hoger is geweest dan op de zeeklei-
gronden.
Vervolgens is onder de uitgaven in 1946/’47 een bedrag
voor handenarbeid van de boer opgenomen, terwijl dit
voor de oorlog niet is geschied. Dit bezwaar is op. eefi-
voudige wijze te ondervangen door dit bedrag voor 1946/’47
bij het netto
1
overschot op te tellen. Ernstiger is het ver-
schil met betrekking tot de waardering van het loon
an de meewerkende meerderiari
g
e kinderen, waarop
wij reeds de aandacht vestigden. Wij hebben getracht
dit bezwaar op twee wijzen te ondervangen. Allereerst
door voor dit bedrag in 1946/’47 te nemen het bedrag
van 1939 vermenigvuldigd met de agrarische loonindex
van pl.m. 2;5: In de tweede plaats door behahe voor
henetto-overschot een vergelijking te maken voor het
gezinsinkomen, bestaande uit netto-overschol + loon
voor handenarbeid van de boer en zijn meewerkende
meerderjarige kinderen, waarmede -het bezwaar uiter-
F
942
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
IV
aard geheel verviel, aangezien een laag loon resulteert
in een hoog netto-overschot en omgekeerd.
Een laatste bezwaar, ni. met betrekking tot het ver-
schil in veewaardering, eveneens reeds vermeld, is niet
geëlimineerd, waardoor het netto-overschot voor 1946/’47
in verschillende streken, m.n. Friesland, Vrij belangrijk
is gedrukt.
Hieronder volgt een overzicht van de netto-over-
schotten voor de drie vooroorlogse jaren en het boekjaar
1946/1947, waarbij het laatste op de juist aangegeven
wijze is gecorrigeerd.
TABEL
U.
NETTO-OPBRENOST PER HA.
—
(afgerond in guldens)
Landbouw-
gebied:
ce
,
cc.
ccc.)
c
CcC.)
ce
ccc.)
ce
.
–
cc
cc
Veenweidestreek
199
51
207
80
217
.36
30
418
Kleiweidestreek
307
66
317
83
326
46
31
165
Hou. Veenweide-
gebied
47
67 46
72
47 27 20 97
Hol!.
Kleiweide-
281
59
312
90
320
12
.42
117
Noord-Holland.
120
.74
134
72
149
37
29
156
Haarlemmermeer
gebied
.
…….
enz.
………
111
53
99 31
119
62
18
220
Z.H. Eilanden
164
63 190
54
232
57 48
198
Zeeland
418
69
469
44
518
60 20
172
N.W. Zeeklei-
–
gronden
. . .
72
68
72
39
74
52
25
109
Zandgebied (Dr.)
47
67
62
65
111
32
23
95
Graafschap
Zut-
plien
184
59
210
58
257
33 36
92
Neder-Veluwe
53
82
49
80
44
23
10
75
.
61
62
48 80
17 14
215
Z.
en
0.
Zand-
grondèn
418 .
78
445
74
436
53 33
130
Betuwe
………51
222
67
226
34
248
45 25 80
Meijerij
………
Noord-Limburg
371 46
414
54
457
46
20
70
Zuid-Limburg
.114
24
137
20
172
19
20142
Teneinde een duidelijker beeld te krijgen ‘van de orde
van grootte der verschillen is het totaal gemiddelde in
onderstaande grafiek in beeld gèbracht, uitgebreid tot
1925, terwijl voorts ter vergelijking is opgenomen het
verloop van de prijsindex, de lonen en de pachten.
In deze grafiek vallen twee feiten op. In de eerste
plaats, dat de gemiddelde opbrengst der drie vooroorlogse
jaren in de gehele periode een top vormt, die slechts
door de netto-opbrengst van het boekjaar 1928/’29 even-
eens werd bereikt. In de tweede plaats, dat het cijfer van
‘1946/’47 het 3,5-voud is van dit gemiddelde. Vanaf
1939 is de lijn gestippeld, omdat van de oorlogsjaren,
bhoudes misschien nog 1939/’40, zoals reeds gezegd,
geen betrodwbare gegevens bekend zijn. Uit het verloop
der prijs- en kostengegevens en voorts uit algemene
indrukken zou kunnen worden afgeleid, dat de netto-
inkomsten in de oorlogsjaren in feite hoger zijn geweest
dan in 1946/17.
De vergelijking der gezinsinkomens is in de hieronder
volgende tweede grafiek in beeld gebracht. Zij is behalve
voor; het totaal gemiddelde geschied voor de gemiddelde
gezinsinkomsten der vier belangrijke groepen van land-
bouwgebieden. Zij is naar onze mening belangwekkender,
omdat enerzijds deze vergelijking minder bezwaar ont-
moet, doch anderzijds de gezinsinkomsten gezien de bij-
zondere geaardheid van het landbouwbedrijf typerender
kunnen worden geacht voor de welvaart .van het boeren-
bedrijf. –
Blijkens deze grafiek bedroeg in 1946/’47 het gewogen
totaal gemiddelde der gezinsinkomens 3 maal het gemid-
delde van deze grootheid voor de drie vooroQrlogse jaren.
Het verloop voor de zandgronden is hieraan ongeveer
parallel, dat voor de rivierkJei met zijn fruitteelt is be-
grijpelij.kerwijze gunstiger, terwijl het verloop voor de
zeekleigronden en voor de weidestreken er enigszins
onder blijft met een cijfer van 2,5 voor het relatief on-
gunstigste gebied der weidestreken. *
1-let karakteristiekst in deze grafiek, wij wezen er reeds
op, is de grote overeenkomst qua orde van grootte in de
stijging van het gemiddëlde voor de zeekleigronden, de
weidestreken en de zandgronden. Al is door de geringe
exactheid der gegevens een nauwkeurige detaillering van
het verloop der gezinsinkomsten niet mogelijk, wij neigen
DE LANDBOUW IN NEDERLAND
Eaais
i
930/1339 = 100
Indenijors van het gemiddeld verloop van:
Landbouwprijzen
Net o . Opbrengsten
Pachten
Land bouw lonen
500
450
00
300
300
aso
00
150
101
311
Totaal indeicijfer Landbouwprijzen [loco horderij]
_Totaa! indeocijler
Netto_o?bren9st
per ha.
Totaal indeoc!jter PuEhiprIjs
per
ha.
lnzioicijfer Lonen voiqens Loonreqelinq in de tandbouw
,
t
1,51
t,
1,0I
,
351
,
301
zai
f
..
….
lol
– 50
-1130
101
• 151
9
-200
220
12 0.2
loo –
00.
20.-
100
Wejdiekn
R v erktei9rondn.
Zoekt iqronden.
– Zand9ronden.
Tobol
26 November 1947.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
943
pnrha.
aan.-
zon.-
Fnins
inkomen per 9roep
van
Landoouwohioden.
2o –
[
in julden3 por ha.]
.
X
.
020-
1.
0
O
op grond van deze grafiek tot de opvatting, dat in het
boekjaar 1946/’47, zich kenmerkend door betrekkelijk normale weersomstandigheden doch• tevens door een
productie, die ‘althans wat de veehoudeij betreft bij die
van voor de oorlog achter bleef, het inkomen van de
boerenstand in Nederland 2,5 3 maal zo groot was als
in de jaren, die onmiddellijk aan de oorlog vooraf gingen.
s-&ravenbage.
Prof. G. BROUWERS.
Ir C. H. J. MALIEPAARD.
STATISTISCH WERELDAPPÈL.
600
Statistici bijeen.
De recordcijfers, waaruit de Amerikaan de grootheid van zijn land en volk pleegt af te lezen, zijn deze zomer
met een nieuw vermeerderd. In Washington vond de
grootste bijeenkomst van statistici plaats, welke in de
geschiedenis is voorgekomen. Gedurende twee weken waren
daar meer dan 600 statistici bijeen. Ongeveer de helft
daarvan was uit de Verenigde Staten aflomstig. De andere
helft behoord tot 55 verschillende landen. De lezer zal
mij toegeven: dat is veel. ,,Veel” is de eerste indruk, die
de bezoeker van dit statistisch. wereldappèl mee naar huis
heeft genomen. Veel, vaak té veel. Veel mensen, waardoor
het moeilijk werd een waardevolle selectie te maken. Veel
voordrachten en rapporten, waardoor het geheel iets
onvatbaars kreeg. Dit alles bij veel warmte en vocht,
waardoor niet slechts de deelnemers van de ,koele wester-
stranden”, maar ook die uit tropische streken werden
gekweld ‘en vermoeid. En dan toch, ondanks deze be-
zwaren, veel vruchtbare gesprekken met vakgenoten, veel
gelegenheid om van anderer activiteit te leren, veel sti-
mulerende gedachten.’
Laat mij trachten wat lijn in deze veelvuldigheid te
ontdekken, opdat: de vrucht van dit massale samenzijn
toch niet geheel tot de deelnemers beperkt blijve.
Differentiatie en specialisatie
Vooreerst dan dit. De krachtige ontwilkeling, velk
de statistiek, ten dele onder invloed van de tweede wereld-
oorlog, ten dele onafhankelijk daarvan, heeft doorgemaak’t,
drijft in de richting van differentiatie en specialisatie.
Wij zien dit duidelijk in de organisatievormen der interna-
tionale statistische werkzaamheden. Van ouds was het
Internationaal Statistisch Instituut de samenbundeling
van de wetenschappelijke studie op statistisch gebied en
van het pogen tot uniformering van statistische methoden
en begrippen, definities en classificaties. Het was het
orgaan, waardoor de ontwikkeling van de statistieken in
de verschillende landen werd gestimuleerd, hare vergelijk-
baarheid werd bevorderd e
•
n de publicatie van statistische
gegevens in internationaal verband werd verzorgd. Na
de eerste wereldoorlog nam de Volkenbond een belangrijk
stuk van dit werk ter hand. Hij ontwikkelde te Genève
zijn eigen internationale statistische dienst. Op het gebied van de sociale statistieken trad de Internationale Arbeids-
organisatie op en op dat der landbouwstatistieken het
Internationaal Landbouwinstituut. De wetenschappelijke
taak van het Instituut bleef echter nog onverdeeld.
Thans in Washington vertoonde zich op het administra-
tief-statistische gebied een menigte van internationale
lichamen. Ik noem vooreerst de Statistische Commissie
der Verenigde Naties en het Statistisch Bureau te Lake
Succes, welke beide een krachtdadige werkzaamheid
ontplooien. Daarnevens werken de Internationale Arbeids-
organisatie, de Voedsel- en Landbouworganisatie der
Verenigde Naties, de Wereldgezondheidsorganisatie, de
Internationale organisatie voor de burgerlijke luchtvaart;
de Internationale Bank, het Internationale Monetaire
Fonds en andere gespecialiseerde internationale lichamen.
Maar ook op wetenschappelijk ‘gebied vertoonde zich een grote ‘differentiatie. Daar waren de Econometnische
Vereniging, de Internationale Associatie voor onderzoek
betreffende inkomen en vermogen en ‘de Internationale
Unie voor wetenschappelijk onderzoek van bevolkings-
vraagstukken, terwijl ook het Opinieonderzoek zijn eigen
vorm van internationale samenwerking ontvangt. Daarnevens zag men de regionale samenbinding’ in de
gestalte van het Inter-Amerikaans Statistisch Instituut,
944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
welke misschien door een Europese samenweridng zal
worden gevolgd.
Ik beschouw deze differentiatie en specialisatie als nood-
zakelijk en vruchtbaar.
1-let is een bekend verschijnsel, dat administratieve
organen bij het groeien van de taak uiteenvallen, en tal
van wetenschappen hebben zich in de loop der tijden in
delen gesplitst.
1-let is echter nuttig, dat er
waarborgen
blijven voor een
goede coördinatie van het werk en een bevruchtende
samenwerking der delen. Voorzover de internationale
administratieve statistiek aangaat, vrvult de Statistische
Commissie der V. N. deze taak. Voorzover de wetenschap-
pelijke beoefening der statistiek betreft, zal dit de nieuwe
functie van het Internationaal Statistisch Instituut kun-
nen zijn.
In Washington waren de mensen van de praktijk en
die van de wetenschap – trouwens vaak dezelfde perso-
nen – bijeen. 1-Jet valt niet te ontkennen, dat de gespecia-
liseerde belangstelling intensiever bleek te zijin dan die
voor het géheel. De bijeenkomsten, welke op bepaalde
vakonderwerpen of -methoden waren toegespitst, trokken
meer deelnemers en werden gekenmerkt door levendiger
discussies dan die met een meer algemeen karakter, welke
doorgaans een vrij mat verloop hadden.
Betekenis der statistiek
000r
de internationale samenn’erking.
Slechts enkele deelnemers hebben daardqor de voor-
dracht van Prof. Frank W. Notestein gevolgd, die zijn
beschouwing over ,,De analyse van internationale bevol-
kingsproblemen” inleidde inet enige beschouwingen over
de wijze, waarop degene, die zich bezig houdt met de
analyse van maatschappelijke verschijnselen in het alge-
neen, en de demograaf in het bijzonder, kan bijdragen
tot een goede internationale verstandhouding. En toch
werd hier een-visie gegeven op de betekenis van het werk,
dat men bezig was te ondernemen, waaruit allen bezieling
konden putten.
Dc spreker verwierp de gedachte, dat slechts de weten-
schap de wereld zal kunnen redden, een denkbeeld, dat men
in de rapporten van de Unesco hier en daar kan tegen-
komen. 1-let omgekeerde, zo zegt hij, is maar al te waar.
Noch cte wetenschap, noch de processen, waardoor zij
toeneemt, geven een waarborg voor de vrede en veiligheid
in de koliende decenniën. Maar wel kan technisch werk
op internationale grondslag op de duur op velerlei wijze,
soms in geringe, maar toch ook in belangrijke mate, bij-
dragen tot verbetering van de politieke toestand.
Eén van die nuttige, hoewel minder belangrijke wijzen,
waarop internationaal onderzoek een beter onderling.
begrip kan bijbrengen, ligt in de gelegenheden tot samen-
werking, die het biedt aan personen uit alle volken. Zelfs
in tijden van politieke onrust kunnen analysten van zeer
uiteenlopende afkomst en geaardheid leren samen te
werken aan bepaalde concrete problemen door gebruik-
making van universele wetenschappelijke technieken.
Zulk werk is vooral bevorderlijk voor een betere verstand-
houding, als men te doen heeft met geschilpunten, waarbij
de onmiddellijke politieke inzet niet zq hoog is, dat de
rede meer moet worden aangéwend om een geval er door
te halen dan om een algemeen aanvaardbare oplossing
te vinden. –
Er is wel niemand, die naar de nationale of internationale
gedachtenwisselingen van de laatste tijd heeft geluisterd,
die niet getroffen is door de vele, niet noodzakelijke ge-
schilpunten. De pleithezorgers der verschillende stand-punten breigei hun geval naar voren in zulke algemene
terinen, en in een taal met zoveel lëuzen met. ideologische
inslag, dat een maximum aan wanbegrip gewaarborgd is.
Vîaarschijnlijk bestaat er geen afdoende oplossing voor
dit probleem. Vdor- en tegenstander plegen alle beschik-
bare middelen aan te wenden, teneinde hun respectieve
gezichtspunten te verdedigen.. Echter kunnen analysten
door samenwerking veel doen ter voorkoming van deze
moeilijkheid door het brede terréin van praktische pro-
blemen, waarop nuttig werk kan worden verricht, zelfs
bij ontbreken van fundamentele overeenstemming, scherp
omlijnd te formuleren en dit in een taal, die door mensen
van iedere ileologie kan worden begrepen. In zulk zorg-
vuldig voorbereid werk ligt het middel, waardoor wij
zullen gewaar worden, dt onze uiteindelijke verschil-
punten minder onoverkomelijk zijn dan zij nu lijken.
Bovendien kan een grondige analyse veel bijdragen
om de marge der verschilpunten in te perken. Tijdens
de dagelijkse politieke debatten komt men herhaaldelijk
onder de indruk van de felheid in de argumentatie, welke
zou kunnen worden vermeden, als de deelnemers aan de,
disputen volledig waren ingelicht. De politici schermutselen
over zaken, waarvan de specialist weet, dat ze al lang zijn
opgelost. De specialisten zijn het oneens, doordat zij niet
op de hoogte zijn van de resultaten yan het technisch werk
hunner collega’s, en wij allen zijn geneigd over het onbe-
paalde te argumenteren in plaats van de middelen te be-
spreken om de problemen exact te formuleren. De sociale
analyst heeft als voornaamste taak het inperken van het
gebied der discussies d9or werkelijke geschillen in het licht
van gedegen kennis te stellen. Naarmate hij in deze poging
slaagt, zal onnodig meningsverscilil minder voorkomen
en de politieke gedachtenwisseling zal steeds meer aan
gewicht winnen. *
• In dit verband heeft de statistische analyst de speciale
verplichting de -discussie van praktische problemen aan
te moedigen. Hij verkeert in de unieke positie, dat hij de
problemen stelt van eèn echte wereld met echte mensen,
met hun problerien van gezondheid, voedsel, behuizing,
opvoeding en arbeid. Deze reële wereld wordt niet altijd
tastbaar in de problemen, gesteld door onze meer specula-
tieve collega’s, de sociale filosofen, of door de hervprmers.
Indien men hun de vrije teugel laat, hebben de fi1oofen
de neiging in hun spreken af te dwalen buiten elk contact
met de economische, sociale en praktische feiten; en de
hervormers komen er toe uit te wijden over plannen en
programma’s, die alleen verwezenlijkt zouden kunnen
worden in een wereld, die hen niet nodig had. De statisti-
sche analyst van sociale, economische en politieke pro-
blemen heeft de verplichting zich aan de werkelijkheid te
houden. Zijn werk moet aanvangen bij het -waarnemen
van mens en maatschappij, zoals zij bestaan in hun volle
onvolkomenheid, en het zoeken naar wederzijdse plannen
vanuit het gezichtspunt hunner toepasselijkheid voor de wereld, zoals hij reilt en zeilt, niet zoals hij kon geweest zijn of behoorde te zijn. Wanneer bestaande spanningen
moeten worden verminderd, dient de bestaande tweedracht
te worden gesublimeerd in nieuwe pogingen om gemeen-schappelijke doeleinden te bereiken. Zulke gemeenschap-
pelijke ooginerken behoeven geen onbereikbare vluchten
der verbeelding te zijn. Veel cynisme en – teleurstelling
worden veroorzaakt door de vernietiging van hooggespan-,
nen verwachtingen van het onbereikbare. In tijden van
ontwrichting zijn wij geneigd te vergeten, dat er gemeen-
schappelijke oogmerken- zijn – de hoop op beter voedsel,
betere huisvesting, betere gezondheid, betere opvoeding
en betere arbeidsvoorwaarden. Voor de gewone man overal
ter ivereld zijn deze oogmerken reëel. Hij zoekt niet Utopia,
maar een beetje verzachting van zijn lot. We vergeten ook
vaak, dat binnen het kader lan alle ideologïeën veel kan
worden gedaan teneinde deze verwachtingen in vervulling
te doen gaan door gemeenschappelijke problemen van
sociale en economische structuur op te lossen. Door bij te
dragen aan de oplossing van deze moeilijke praktische
problemen van het sociale beleid kan de statistische analyst
iets doen om een eensgezinde poging tot het bereiken van
gemeenschappelijke doeleinden aan te moedigen.
Er waren op dit Congres geen spanningen en weinig
diepe belevenissen. Er was veel intellect en weinig visie.
Dit bracht de aard van het samenzijn misschien met zich
26 November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
945
mede. Maar dan is het toch veldadi, als een denkei’ zich
verheft boven het technische en vraagt naar de zin der
dingen. Voor mij was dit een hoogtepunt.
Totale gezichtspunten.
Hetgeen ik boven schreef over differentiatie en speciali-
satie betekent niet, dat binnen de organen en groepen,
welke zich met hun methoden op het gebied der statistiek
bewegen, nu ook verder een conèentratie van aandacht
en activiteit op detailproblemen zou worden gevonden.
Er is in alle wetenschapsbeoefening een tendentie in de
richting van de totale gezichtspunten. Grote stukken yan
de statistiek worden als vanzelf in deze richting gedrongen
door het toenemend besef van de nationale samenhang
der economische processen en de internationale interdepen-
dentie daarvan. Wij hebben geleerd onze volkshuishouding
als een eenheid te zien en worden ons dagelijks meer be-
wust van onze afhankelijkheid van het economisch ge-
beuren in de gehele wereld.
T-Jet is zonder twijfel daaruit te verklaren, dat er te
Wâshington zo grote belangstelling bestond voor de studie
van het nationale inkomen en vermogen. Er bestaat
omtrent dit onderwerp een diepgaande – helaas nog niet
gepubliceerde – studie van een subcommissie voor Natio-‘naal-Inkomen-statistieken van de Cçmmissie van Statisti-
sclie Deskundigen van de Volkenbond (onderleiding van
J. R. N. Stone). Deze studie werd, als één der laatste goede
vruchten der Volkenbondsactiviteit, in December 1945 te
Princeton vastgesteld. Op dit rapport, waaraan hij trou-
wens zelf had medegew’erkt, voortbouwende, heeft onze
landgenoot, Dr J. B. D. Derksen, tijdelijk verbonden aan
het Statistisch Bureau te Lake Success, een grondige
studie en analyse gemaakt van de statistieken van het
nationale inkomen in alle landen, waar zulke beekeningen worden gemaakt. De uitkomsten van dit onderzoek waren
neergelegd in een rapport over ,,De vergelijkbaarheid
van de statistieken betreffende het nationale inkomen”,
dat terecht veel aandacht trok. In dit rapport wordt voor-
eerst âandacht geschonken aan de definitie van nationaal
inkomen en de problemen, welke daarmede samenhangen.
Algemeen wordt ,,nationaal inkomen” gedefini erd als
de totale toegevoegde waarde van alle goederen en diensten,
welke door de volkshuishouding
in
een bepaalde periode,
gewoonlijk een jaar, zijn voortgebracht, daaronder be-
grepen het inkomen uit .het buitenland ontvangen en
verminderd met het inkomen, dat aan ingezetenen van
andere landen toevalt. Maar daarmede is men er niet.
De toepassing van deze definitie roept vele problemen op,
welke door Derksen nauwkeurig zijn geformuleerd. Hij
laatvervolgens voor dertig landen zien, hoe men daar
bij de berekening van het nationaal inkomen te werk gaat. De uitkomsten woi’den in een aanhangsel gepubliceerd en
met noten en bronvermelding toegelicht. Tegelijkertijd
tracht hij echter leiding te geven aan de ontikkeling van
theorie en praktijk door het aanbevelen van bepaalde
regels. 1-let is de bedoeling, dat het Statistisch Bureau in
1948 met een uitvoerige en – naar thans reeds kan worden
vastgesteld – baanbrekende publicatie voor de dag zal
komen.
Wereldomvattend is de aanpak ‘jan deVoedsel- en hand-
bouworganisatie der Verenigde Naties, welke in 1950 een
wereldlandbouwtelling gaat houden.
Colin Clark, de Australische statisticus, wiens geschrift
over ,,The Economics of 1960″ grote bekendheid verwierf,
gaf opnieuw blijk van zijn wereldwijde visie in een uiteen-
zetting over het verband tussen de hoeveelheid kapitaal
per hoofd van de bevolking en de productiviteit per
hoofd van de bevolking.
Dit verband had hij bepaald op grond van gegevens voor
een groot aantal landen en voor verschillende tijdvakken.
Zoals vanzelf spreekt, stond daarbij de productiviteit
in de Verenigde Staten aan de top, terwijl die voor de verre
Oosterse landen tot de laagste behoorde.
In de discussie werd vooral ingegaan op de vraag, in
hoeverre moest worden getracht om correcties aan te
brengen voor de verschillende ontwikkelingsgraad van de
bevolking en de verschillende techiische kennis in ver-
schillende tijdvakken. De heer Clark kon in zijn antwoord
erop wijzen, dat merkwaardigerwijze de lijnen voor een-
zelfde land, betrekking hebbende op verschillende tijd-
vakken, niet veel verschilden van de lijn, die men krijgt
door op eenzelfde tijdstip de cijfers voor versbhillencle
landen te vergelijken.
Verder werd in de discussie ingegaan op het verband
tussen dze cijfers en de functionele verdeling van het
nationale product over kapitaal en arbeid.
Steekproe/meth ode.
Met de toeneming van de behoefte aan statistische ge-
gevens, welke allerwege aan de dag treedt, en van de
technische mogelijkheden op statistisch gebied, gaat een
stijging van de kosten van het stâtistisch onderzok ge-
paard. Statistische onderzoekingen zijn kostbaar. Zo dringt
zich de vraag op: Is het niet mogelijk de beoogde uitkom-
sten met geringer middelen te verkrijgen? De steekproef-
methode belooft hier in sommige gevallen uitkomst te
bieden. De kosten van een steekproef vormen slechts een
gedeelte van die.van een volledig onderzoek. Het aantal
enquêteurs is kleiner, zodat men hun een betere opleiding
kan geven en voor een goed toezicht op. het werk kan
zorgen. De uitkomsten zijn veel sneller beschikbaar en
het wordt mogelijk een bepaald onderzoek met groter
frequentie te doen plaatsvinden. Door de grootte en samen-
stelling van de steekproef te variëren, kan men de uit-
komsten verkrijgen in de gewenste graad van nauwkeurig-
heid en zelfs een volledige, doch slecht geleide of uitge-voerde volledige telling in betrouwbaarheid overtreffen.
Het is opmerkelijk, hoe vaak ten congresse over dc
noodzaak van toepassing van de steekproef methode werd
gesproken. De Statistische Commissie van de Y. N. heeft
voor dit doel een afzonderlijke subommïssie ingesteld.
Deze zal een handboek voor de toepassing der steekproef-
methode moeten ontwerpen, waarin aan de toepassing
van deze werkwijze leiding gegeven wordt. Het is echter niet de bedoeliiîg, dat zij zich zal beperken tot de theorie
van het geval. 1-laar is nadrukkelijk verzocht zich te ver-
diepen in de praktische toepassingen op het gebied van
de landbouwtellingen, het onderzoek van huishoudreke-
ningen, volkstellingen en statistieken van de inkomens.
Deze toespitsing van haar opdracht
01)
de behoeften van
de statistische bureau’s is noodzakelijk, aangezien de
afstand tussen theorie en praktijk op dit gebied nog niet
is overbrugd. Intussen wordt op het Censusbureau der
Verenigde Statén nabij Washington, dat ik opnieuw mocht
bezoeken, reeds regelmatig van steekproeven gebruik ge
maakt. Het ,,Lopend Bevolkingsonderzoek” van deze
instelling geeft voor de Verenigde Staten als geheel gege-vens over arbeid en werkloosheid. Voor de bevolking van
14 jaar en ouder wordt het aantal werkenden vastgesteld
naar de volgende bijzonderheden: leeftijd, geslacht, w’er-
kend in landbouw en in nijverheid, werkloos onder ver-melding van de duur, oud-strijder 1940-1945. Deze ge-
gevens komen elke maand beschikbaar. Met groter tijds-.
intervallen verschaft dit onderzoek gegevens over een
aantal andere bijzonderheden, zoals: huwelijke staat, op-
leiding, migratie, grootte en samenstelling der gezinnen.
Ook woningstatistieken worden op deze wijze bijgehouden.
Zo is men lopend op de hoogte van de huisvesting van de
oud-strijders en bekend met het aantal gehuwden, dat
geen woning voor zichzelf heeft. Het Censusbureau heeft voor dit doel een goed opgeleide buitendienst.
Opinie-onderzoek.
Van de steekproefmethode naar het onderzoek der
publieke opinie is maar een stap. Immers, eerst door
topassing van de steekproefmethode is de studie van de
946
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
openbare mening mogelijk geworden. In het voorbijgaan
zij opgemerkt, dat het woord opinie-onderzoek een te
eng begrip geeft van de betekenis der onder deze naam
gehouden enquêtes. In vele gevallen toch vraagt men niet
slechts naar meningen, maar ook naar andere gegevens.
Bij het commercieel opinie-onderzoek is dit bijna steeds
het geval. Er wordt geïnformeerd naar het gebruik, dat
van bepaalde consumptiegoederen wordt gemaakt, naar
gewoonten en behoeften, naar woningtoestanden, enz.
Welnu, het dpinie-onderzoek was ditmaal, als jongste loot aan de groeiende booii der statistiek, voor het eerst
op een statistisch congres vertegenwoordigd. Indrukwek-
kend was in dt verband cle voordracht van Prof. Samuel
A. Stouffer van de Harvard Universitéit, doordat zij liet
zien, met welk een energie men zich in de Verenigde
Staten op het onderzoek van de op dit terrein liggende
vragen heeft geworpen. Vooreerst was de vraag van het vin-
den van de beste steekproef aan de orde. Men volgt in de
Verenigde Staten, zoals ook in ons land, het stelsel van
,,evenrdige verdeling”. De steekproef wordt geleed naar
demografische keiimerken, zoals leeftijd, geslacht, kerk-
genootschap, beroepsgroep, zo, dat deze daarin in de-
zelfde verhouding voorkomen als in de bekende cijfers
van de gehele bevolking. De enquêteurs worden dienover-
eenkomstig geïnstrueerd. Deze methode heeft aan het
opinie-onderzoek in de Verenigde Staten de successen
bezorgd, welke het bij het voorspellen van de uitkomsten
der presidentsverkiezingen heeft weten te behalen. Noch-
tans’vertoont zij een ernstig gebrek. Omdat de keuze der
berichtgevers uiteindelijk aan de enquêteur blijft overge-
laten – al heeft hij zich te houden aan de hem voorge-
schreven quantitatieve verdeling – kan men niet zeggen,
dat de steekproef willekeurig is. De resultaten kunnen
door de gedragingen van de enquêteur in een bepaalde
richting worden beïnvlodd.
Tegenover de methode van de gelede steekproef staat
die, welke o.a. door het bureau van de Census wordt g’e-
volgd, waarbij bepaalde gebieden worden uitgezocht. De
keuze van de berichtgevers wordt
hierbij:
niet aan de
enquêteur overgelaten. Hij krijgt een lijst van adressen
mede, welke hij moet bezoeken. Deze adressen zijn door
het organiserend lichaam op goèd geluk vastgesteld. Er
blijven dan nog wel vragen, bijv. met wie de enquêteur
aan dat adres moèt spreken, maar aan de eis van toeval-
ligheid bij de uiteindelijke keuze der berichtgevers is toch
voldaan.
Genoeg ter aanduiding van een complex van problemen,
dat op het ogenblik in onderzoek is.
Een tweede vragenreeks hangt samen met het stellen
der vragen bij het onderzoek. Men kan op zeer verschillende
manier vragen en de ervaring leert, dat schijnbaar onbe-
tekenende verschillen in de vraagstelling de antwoorden
kunnen beïnvloeden. Op dit gebied is er thans tweeëi’lei
ontwikkeling gaande. Eén in de richting van het informele
gesprek. De enquêteur, die beter opgeleid moet zijn dan
die bij het gebruikelijke opinie-onderzoek, stelt niet be-
paalde tevoren nauwkeurig omschreven vrageil, maar
tracht langs de weg van een ongëdworgen gesprek zich
een voorstelling te vormen van de mening van de bericht-
•gever en ook van de intensiteit van die mening. Van dit
onderhoud gaat er dan een gedetailleerd rapport naar de
leidinggevende instantie, •waar het nauwkeurig wordt ge-analyseerd en samengevat. Deze methode is zeer kostbaar
($ 25 of meer per onderzoek). Zij heeft goede resultaten
opgeleverd, vooral in gevallen, waar bij de ondervraagden geen scherpomlijnde overtuiging mocht worden verwacht.
Een voorbeeld is de vraag naar de kooppiannen voor het
komende jaar.
Een andere wijze van benadering van het probleem,
hoe men de toevallige invloed van afzonderlijke vragen
op het enquêteformulier kan matigen, is gezocht in de
rangschikking van reeksen logisch samenhangende vraag-
punten in de vorm van een schaal. Ik kan op deze methode
niet verder ingaan. Slechts zij vastgesteld, dat het Ameri-
kaanse Departement van Oorlog van deze methode veel
gebruik gemaakt heeft voor het onderzoek van de jeeste-
lijke gesteldheid van de troepen. Zoals de lezer bekend is,
heeft de eerste wereldoorlog aanleiding gegeven tot een
krachtige ontwikkeling oi het gebied der intelligentietests,
dank zij het gebruik, dat daarvan bij de recrutering in de
Verenigde Staten werd gemaakt. Het ziet ernaar uit, dat
de tweede wereldoorlog een soortgelijke stimulans zal
geven aan de ontwikkeling van het onderz’oek van de me-
ning en houding van bevolkingsgroepen. Er zijn belang-
wekkende studies uit, het werk van het Departement van
Oorlog te verwachten.
Een derde punt van onderzoek is dat naar de factoren,
die de publieke opinie beïnvloeden en wijzigen. Van de
verschillende kanten wordt dit werk aangepakt. In Prin-
ceton heeft men de beschikking over de ponskaarten van honderden opinie-onderzoekingen en tracht door onder-
zoek in deze schat van gegevens de bewegirgen in de
openbare mening te analyseren. Elders heeft men, een
vaste groep van berichtgevers meer dan eens ondervraagd
en beproefd vast te stellen, welke invloeden hun oordeel
hebben gewijzigd. Intensiever is het werk aan de Harvard
Universiteit, waar psychologen, anthropologen en socio-
logen samenwerken en waar men een beperkt aantal be-
richtgevers ‘gedurende verscheidene ‘maanden zeer nauw
–
keurig heeft bestudeerd, in totaal niet minder dan 30 uren
onderzoek aan elk van hen wijdende 1 Ook het experiment
heeft hier zijn plaats gekregen. In het bijzonder de invloed
van film en radio op de opvattingen der bevolking is daarbij
aan de orde gesteld.
Niet minder dan acht universiteiten zijn op dit gebied
intensif aan het werk. Zij zijn bezig de sociale psychologie
te ontwikkelen tot een wetenschap, welke op exact waar-
genomen feiten berustend wel gefundeerde wetmatigheden
aan het licht weet te brengen.
Slot.
Het gehele congres is op grarnofôonplaten opgenomen.
Een volledig verslag is ons in het vooruitziht gesteld.
Dat zal een zeer omvangrijk boekwerk worden. Misschien
wel het lijvigste werk, dat ooit op statistisch, gebied is
verschenen,, waarmede dan weer een nieuw record zou
zijn gevestigd! Deze publicatie zal tonen, dat er alom in de wereld op dit terrein hard wordt gewerkt en dat deze,
tenslotte nog jonge wetenschap zich in velerlei richting krachtig ontwikkelt. En de recensent ial dan staan voor
deelîde moeilijkheid, waarvoor de bezoeker van het con-
gres stond en waarvoor de schrijver van dit opstel zich
zag geplaatst: dat hij slechts enkele, betrekkelijk wille-
keurige grepen kon doen uit een machtig geheel.
‘s-Gravenhage.
Dr PH. J. IDENBTJRG.
RESEARCH EN TECHNISCHE
VOORLICHTING.
De research, of op zijn Nederlands het speurwerk, is
in deze tijd het voorwerp van veler belangstelling. Het’
op 16 en 17 October jl. te Utrecht gehouden Research-
congres trok meerdere honderden bezoekers uit velerlei
kring, en het woord komt in de krant en in allerlei andere
publicaties nu wel zo vaak voor met de nadruk op de
wenselijkheid van uitbreiding ervan, dat menig burger,
die geen gat ziet voor ons goede land om uit de moeilijk-
heden te raken, zou kunnengaan menen, dat ,,we” maar
voldoende aan dat werk behoeven te doen om te komen
tot die hogere en betere productie, die, naar iedereen
hem vertelt, onze welvaart zal kunnen herstellen.
Er is, wel iets veranderd sedert Lorentz, verontrust door de toestand, waarin ons economisch leven in de
oorlog van 1914–1918 begon te geraken, de vraag stelde
of het niet nodig was, ,,alle kracht van wetenschap en
26 November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
947
ervaring, waarover Nederland in verblijdende mate be-
schikt, te doen zoeken naar middelen en wegen om uit
de weinig beschikbare grondstoffen en productiemiddelen
een zo groot mogelijk nut te trekken”.
Behalve bij die vérziende ondernemers, die reeds zelf
de hand aan de ploeg hadden geslagen, dezelfde, die ook
thans nog niet succes voortploegen, vond Lorentz’ oproep,
nadat met de afloop van de oorlog de ergste benauwenis
was afgewend, slechts bij weinigen weerklank en zeker
niet bij het grote publiek.
Er was echter wèl gebleken, tot welke verrassende resul-
taten de in de oorlogvoerende landen onder de drang der
noodzaak gegroeide systematische. toepassing der natuur-wetenschap op industrie en landbouw had geleid. Sommi-
gen begrepen, dat we hier in Nederland niet konden ach-
terblijven, en op instigatie van Prof. Ir. ‘T. P. de Vooys
werd door de toenmalige Minister Treub een commissie
ingesteld, genoemd naar haar voorzitter de ,,Commissie-
iVent”, uit wier voorstellen in 1930 een ontwerp van wet
ontstond, dat lèidde tot de op 1 Mei 1932 in werking
getreden wet, waarbij aan de ,,Nederlandsche. Centrale
Organisatie T.N.O.” werd opgedragen om ,te bevorderen,
dat het natuurwetenschappelijk onderzoek op de doel-
matigste wijze dienstbaar gemaakt wordt aan het alge-meen belang’.
Sedert de waarschuwing van Lorentz was er dus een
15-tal jaren verlopen, alvorens van overheidswege in de
vorm van een centraal lichaam.de wettige middelen ver-
den geschapen om aan die waarschuwing gevolg te geven,
al moet worden gezegd, dat incidenteel ook vÔér 1932 wel
institutei tot stand waren gekomen, bijvoorbeeld in de
vorm van ,,proefstations”, die elk op eigen gebied de
natuurwetenschap trachtten toe te passen op de bedrijfs-
tak, waarvoor ze waren opgericht.
Er werd echter sedert de oprichting van T.N.O. weinig
meer in het publiek gehoord; sommige bij overheids-
lichamen niet onbekende bevoegdheidsgeschillen waren
daar niet vreemd aan, en de ware belangstelling, die
meestal slechts ontstaat als de nood dringt, ontbrak bij
het publiek en ook.wel bij lie overheidsinstanties, die niet
onmiddellijk bij de zaak waren betrokken. Maar kort voor
1940 begon men in velerlei kring in te zien, dat de nood
inderdaad drong, en gedurende de oorlog, toen veler
denken, hij gebrek aan de mogelijkheid tot directe toe-
passing, zich richtte op de toekomst, is in menige bram-
trust, naast vele andere toekomstbeelden, ook de vaste
overtuiging ontstaan, dat in ons land, als wij wilden
meekomen met de toen oorlogvoerende toekomstige con-
currenten, het vraagstuk van de ontwikkeling onzer
beaansbronnen langs rationele weg, dus ook met behulp
van systematisch wetenschappelijke bevruchting van de
arbeid, dringende aandacht vereiste.
Dat na de bevrijding aan het bewind gekomen regerin-
gen voor de overtuigingen dier braintrusts niet ongevoelig
waren, blijkt wel uit het feit, dat op de begroting thans
voor T.N.O. grotere bed’ragen zijn uitgetrokken dan ooit te voren (voor 1947 bijna f8 millioen), terwijl het inschakelen
van verschillende instituten en proefstations onder T.N.O.
sedert de bevrijding snel voortgang Weeft gemaakt.
Wanneer we hier spreken van een bevruchting van de
in het bedrijf verrichtte arbeid door toepassing van de
resultaten der wetenschap, dan doen we niet anders dan,
in de lijn van onze tijd, constateren, dat ook over het
gebied van het bedrijfsleven het rationele,’ en direct op
het doel gerichte denken steeds meer het traditionele
denken vervangt als leidend motief bij het handelen van
de mens. Steeds meer hebben we uit de bereikte resul-
taten geleerd, dat er een nauw verband bestaat tusseh
de uitbreidingsmogelijkheid der industrie en de ver-
groting en verfijning harer productie enerzijds en de toe-
passing erin van ,,de wetenschap”, dat is het tot een
systematisch opgebouwd geheel van de vruchten van
rationeel denken, anderzijds.
Als men in een onderneming overgaat tot wat men, in
navolging dei Amerikanen, ,,wetenschappelijke bedrijfs-
leiding” noemt, dan doet men in de grond niet anders
dan de vroeger leidende motieven van traditie, routine
en persoonlijke ervaring uit het eigen bedrijf vervangen
door die van het rationele, op het doel gerichte denken,
gesteund door de gezamenlijke ervaringen van veel werkers
op hetielfde gebied, zoals die te leren zijn uit de ,,littera-
tuur” of op andere wijze.
Voor de leek, die met een zekere schroom het woord ,,wetenschap” benadert, moge
5
,,wetenschap pelij ke be-
drijfsleiding” een begrip lijken, dat boven zijn bevattings-vermogen gaat, in werkelijkheid is het niet anders dan het
benaderen van elk onderdeel van en elke vraag in de
onderneming met wat hij ,,gezond verstand” zou noemen;
en daar hoort bij, dat een verstandig mens gebruik maakt
van de kennis en ervaring , die door anderen verzameld
en openbaar zijn gemaakt.
Als waarlijk grote ondernemers vertellen ôf schrijven
hoe ze tot hun succes zijn gekomen, is het altijd dit een-
voudige recept, dat ze aangeven. Het hangt nu maar af
van de mate van gezond verstand, de intensiteit van de
vitaliteit en de sterkte van het karakter, die er achter
staan, in welke mate de onderneming zal slagenl
Dat betekent echter een bewegelijke instelling tegenover
het bedrijf, zelf. Het betekent een voortdurend zoekend
schouwen, een
speuren:
In de eerste plaats binnen de onderneming naar
wat, in het licht van de kennis op het ogenblik en in
vergelijking met wat van elders bekend is, gebreken of
zwakheden zijn.
S
En in de tweede plaats buiten de onderneming naar
mogelijkheden tot het maken en ,verkopen van nieuwe
producten, het gebruik van nieuwe grondstoffen, beter
tot het doel leidende werkwijzen en werktuigen en zo
voorts.
Het is van groot belang, dat d,e onderneming de kennis, die zij voor dit speuren nodig heeft, gemakkelijk en in een
voor de bepaalde onderneming geschikte vorm kan ver-
krijgen. Sommige grote ondernemingen laten zich daartoe
bijstaan door een eigen volledig opgetuigde speurwerk-afdeling met wetenschappelijke werkers, en laboratoria,
die niet alleen door eigen onderzoekingen die kennis’ ver-werven, maar ook het medium zijn waardoor de van elders
besèhikbare kennis en ervaring in éen voor het bedrijf
toepasbare vorm wordt gebracht en aan het bedrijf toe-
gevoerd. Het hangt nu van de grootte van de onderneming,
van de aard van product en werkwijze en van de beschik-
bare middelen af, of van zulk een eigen researchafdeling
wordt gebruikgemaakt; maar voor elke onderneming, die
niet verschrompelen wil door achterblijven bij de snelle
ontwikkeling van onze tijd, is het nodig, zulke kennis
op enigerlei wijze op te nemen en te verwerken.
Het is nu de taak van T.N.O. en in het algemeen van
alle overheids- of gemeenschapsorganen, die zich met het
toegepast
natuurwetenschappelijk onderzoek bezighouden,
om dit onderzoek te stimuleren of zelf te verrichten;
maar niet minder om de resultaten van dat onderzoek
daarheen te brengen, waar het
toegepast
kan ‘Worden,
dat’is dus bij de ondernemingen of ondernemingsgroepen
in industrie, landbouw enz.
In dit verband zou men kunnen zeggen, dat de benaming
,,toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek” minder
juist is; want zolang de resultaten ervan nog enkel in
handen van de onderzoekende lichamen zijn, is het onder-
zoek nog niet
toegepast;
maar, als het goed is, zijnde vruch-
ten ervan wél
toepasbaar.
Het werk van zulke lichamen
bevordert slechts dân het gestelde doel en de besteding
van millioenen ervoor is, in een verarmd land als het ône,
slechts dân verantwoord, als de toepassing ervan voor
een bedrijfsleven, dat verondersteld wordt voldoende
research-minded” te zijn, gewenst en bevorderlijk is.
(Tot recht verstand zij hier gezegd, dat ik het hier
948
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
niet heb ovei fundamenteel wetenschappelijk onderzoek,
dat ten slotte, maar vaak op lange termijn, de noodzake-
lijke grondslag levert voor alle wetenschappelijke en tech-
nische vooruitgang. Maar dat wordt slechts in bijzondere
gevallen verricht door de lichamen, die ik’hier op het oog
heb, en veelal èlders).
Dat betekent dus, dat er een nauw verband en een
wisselwerking moet bestaan tussen de speurwerkorganen
en de organen van het bedrijfsleven. Dat verband bestaat bij die ondernemingen, die er een eigen researchafdeling
op na houden, vanzelf. Laten we het speurwerk op lahge
termijn zonder direct industrieel doel, dat ook wel in
zulke afdelingen wordt verricht, even buiten beschouwing,
dan bestaat het voornaamste technische werk van de
speurafdeling in een nauwe samenwerking met de ingeni-
eurs en ontwerpers door alle afdelingen der onderneming
heen. Daar komen voortdurend problemen op, die bij
voorbeeld door Sir Arthur Fleming, directeur van de research- en opleidingsafdeling van de Metropolitan
Vickers Electrical Company, worden aangeduid als ,,voört-
komende uit wijzigingen in de eisen, die van het bedrijf
uit worden gestld aan de installatie en de apparatuur,
door de invoering varnieuwe materialen, de toepassing
van hogere snelheden, hbgere temperaturen of andere
omstandigheden, waarvoor de voorafgegane ondervinding
geen voldoende leidraad geeft”:
Sir Arthur noemt als voorbeelden in de betreffende
onderneming ,,bij de constructie van turbines het vraag-
stuk van de kruip van metalen bij hoge temperaturen of
het gedrag van de veelheid van isolerende materialen bij
hoger wordende electrische spanningen en in de vele
verschijnselen bij het gebruik van electronische appara-
tuur”.
In de onderhavige onderneming worden zulke proble-
men behandeld in afzonderjijke laboratoria, zoal& die
voor physica, chemie, metallurgie, physische beproevin-
gen, electrotechniek, radio, en ook voor materialen en
werkmethoden .,,De staf van de teèhnische afdelingen
wordt door een nauw contact met de speurwerkmensen
geïnspireerd ten opzichte van hun eigen werk. Leerlingen
en anderen, die in opleiding zijn, worden ,,research-min-
ded” doordat ze enige tijd in de laboratoria meewerken,
en dat dringt mettertijd in dè hele Organisatie door. .De
laboratoria vormen ook een middelpunt voor wetenschap-
.pelijke en technische lezingen, die van belang kunnen
zijn voor een grote kring van het personeel der maat-
schappij”.
rfot zover deze bekende researchman, .die hier iets
aangeeft van de verhouding en de wisselwerking tussen
het researchlichaam en het bedrijf, waar de resultaten
van het speurwerk worden toegepast.
Dat geldt voor een zeer grote onderneming als die .van
Sir Arthur, maar het geldt overal, ook daar, waar het
researclilichaam en het bedrijfsorgaan gescheiden worden
beheerd.
Overal is het zÔ, dat de problemen worden gesteld door
en uit de uitvoerende organen en het is de taak van die
organen om de problemen te zien en duidelijk geformuleerd
te stellen. Maar het is 66k zÔ, dat dezelfde problemen,
die bij ee6 enkele onderneming worden onderkend en ge-
steld, zich heel vaak bij de gehele bedrijfstak, en soms
zelfs daar ver buiten uit, voordoen en om oplossing vragen.
Er zijn tal van problemen, die als het ware gemeenschap-
pelijk zijn en ook gemeenschappelijk kunnen worden be-
handeld en dan ook door het speurwerkorgaan te algemene nutte kunnen wordén meegedeeld.
Overal is het 66k zo, dat er van de speurwerkorganen
•
een st(mulérende invloed kan uitgaan op de mentaliteit
der bedrijfsorganen, wier gezindheid tot speurwerk zij
kunnen prikkelen. Dit behoort, als het publieke organen
zijn, tot hun taak. En ook is het overal zb, dat de speur-
werkorganen uitstralirgspunten kunnen zijn voor de kenn
j
s
âk
van het v in, zijn’ nieuwste vorm en dus dienen kunnen
om die kennis spoedig en -in begrijpelijke vorm tot de
bedrïjfsorganen te doen doordringen.
IV[ar nu is het in Nederland z6, dat eraan beide kanten
nog wel h’et een en ander o’ntbreekt, dat nodig is om de
invloed van kennis en wetenschappelijk denken op de
ontwikkeling van de industrie zo goed en zo snel mogelijk
vruchtbaar te maken.
Daar is in de eerste plaats bij vele industriëlen nog een
gebrek aan begrip voor de noodzaak tot die geestelijke
instelling tegenover hun eigen bedrijf, die wij een bewege-
lijke noemden. Er is nog veel ,,sleur”, veel zelfgenoegzaam-
heid en veel wantrouwen, die de gezindheid tot speurwerk
belemmeren. Sleur en zelfgenoegzaamheid zijn overal
remmen voor de ontwikkeling van de productieve werk-
zaamheid, die steeds weer oorzaak zijn van het verschrom-
pelen van ondernemingen in onze zo dynamische tijd.
1-let wantrouwen, dat in ons eigen land misschien vel
een• bijzonder karakter draagt, is tweeledig. Er is een
wantrouwen tegen de bedrijfsgenoten en een wantrouwen
tegen de voorlichtende lichamen zelf, vooral als die van
de Overheid uitgaan.
De historische grondslag van Holland’s w’elvaart is de
handel; wij denken nog steeds veel meer commercieel dan
industrieel; hoe veel Nederlandse industriële ondernemin-
gen zijn niet ontstaan als een, meer als noodzakelijk dan
als wenselijk aanvaarde aanvulling, van een bestaand
handelsbedrijf?
Nu ziet de volbioed koopman, mèer dan elke andere in
het bedrijfsleven werkzame figuur, de winst als hoofd-
motief van zijn werkzaamheid. Elke begrenzing van zijn
werkterrein ziet hij als een beknotting van de winstmoge- –
lijkheid. (Daarom is het zo moeilijk, de echte kooplieden tot samenwerking te brengen).
Dat betekent, dat de koopmansmentaliteit hem in de
bedrijfsgenoot de vijand, de ,,concurrent” doet zien, veel.
meer dan dit bijvoorbeeld bij de boer oJ de productieve
amhachtsman het geval is, die ook andere motieven dan
de winst voor zijn activiteit kent.
De zeer commercieel aangelegde industrieel nu zal
steeds veel zorgvuldiger die kennis bewaren, die hij als
,,beroepsgeheim” ziet, dan bijvoorbeeld de moderne boer dat doet. 1-Jij zal’ er schuw voor zijn om met zijn vragen
voor de dag te komen uit vrees, dat de ,,concurrenten”
gebruik zullén maken, niet alleen van het feit, dat hij iets
vragen moet, wat dus een ,,zwakheid” zou zijn, maarook
dat ze van dezelfde wetenschap, die hi,j bij de heantwoor-
‘ding van zijn vraag opdoet, gebruik zullen kunnen maken, omdat zij van dezelfde bron ook zullen kunnen profiteren.
Deze sterk commerciële inslag van een groot deel van onze industriëlen vormt een rem voor die samenwerking
van bedrijfsgenoten, welke voor de goede werking van de
lichamen, die speurwerk en voorlichting bedrijven, zo
bijzonder vruchtbaar is.
Geconstateerd mag worden, dat er hier in de laatste’ jaren verbetering is ingetreden; maar vooral onder de
kleinere en oudere zaken is er nog veel, dat remmend werkt
De tweede oorzaak van het vermelde wantrouwen, dat
van de zijde van het bedrijfsleven remmend werkt op de
geneigdheid tot samenwerken met de speurwerkorganen,
ligt in het gevoel, dat die organen niet. competent zijn.
De zakenman begrijpt niet altijd de taal van de research-
man. Soms is het hem te geleerd, soms krijgt hij inderdaad
niet de informatie, die hij bedoelt en zegt dan ,,dat je er
niets aan hebt” – soms ook voelt hij in de wijze van werken
van de speurwerkorganen iets dilettantisch, althans gezien
vanuit datgene, wat hem interesseert: de reële mogelijk-
heid van practische toepassing
in de gegeven omstandig.
heden.
Stemmen, die aan zulke gevoelens uiting geven,
worden niet zelden gehoord, en het is niet te ontkennen, dat
‘de ervaringen van ondernemers, die wel eens van de
diensten van speurwerklichamen gebruik’ hebben willen
maken, soms teleurstellend zijn.
Dat kan liggen aan de vrager, die zijn vragen.niet zuiver
26 November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
949
genoeg gesteld of niet duidelijk genoeg heeft geformuleerd
en ook wel eens van het speurwerkorgaan meer verwacht,
dan het, zelfs al ware het in zijn soort volmaakt, kan geven.
Maar dikwijls zal hier’ toch een gebrek liggen bij het speur-
‘werkorgaan. Het is de taak van het speurwerkorgaan,
voorzover het een publieke functie vervult, om voor die
ondernemingen, die er geen eigen speurwerkafdeling op
na houden, dat is het gros der ondernemingen, zo goed als
dat kan in dezelfde verhouding tot zulke ondernemingen
of groepen daarvan te treden als de speurwerkafdeling,
die aan een onderneming verbonden is; tot deze staat.
Dit is op zichzelf al een moeilijke taak, omdat hier een
intense samenwerking wordt verondersteld tussen ,een
economisch ingesteld orgaan enerzijds eneen meer weten-
schappelijk orgaan anderzijds, zonder dat ei’ een over-
koepelende hogere instantie is, die beider functies coördi-
neert.
Dan is er de moeilijkheid, dat er in ons land een vrij
grote verscheidenheid bestaab van lichamen, die technische
en wetenschappelijke voorlichting geven Qf althaiis zouden
kunnen geven. Hun terrein is niet steeds nauwkeurig
afgebakend en staat niet altijd bij belangstellenden bekend,
zodat degene, die voorlichting zoekt, wel eens bij het
verkeerde adres terecht komt of geen .adres w’eet te vin’den.
En tenslotte is er het zeer grote aantal ondernemingen, die op de reeds genoemde gronden 6f te zelfgenoegzaam
6f te onwetend 6f te wantrouwig zijn om zich tot een
voorlichtingsorgaan te wenden. Er ligt nu voor de voor-
lichtingsorganen een grote mogelijkheid tot uitbreiding en vruchtbaarmaking van hun werkzaamheid, onder de
volgende voorwaarden:
Zij moeten zich steeds bew’ust zijn, een dienende taak
te hebben, die hen noopt zich bij hun w’erk en hun
gezindheid te richten naar de uit het bedrijfsleven naar
voren komende behoeften, waarbij ze moeten streven
naar een verhouding van wederzijds begrijpen met
degenen, die aan die behoeften uiting geven.
Zij moeten onderling tot coördinatie, taakverdeling
en samenwerking komen, waarbij de Overheid cle
hehulpzâme hand kan bieden.
13 Zij moeten ,,de boer op” om enerzijds de industrie,
in zakelijke vorm, te w’ijzen op de noodzaak van speur-
werk en anderzijds het vertrouwen te vestigen, dat zij
daarbij behulpzaam kunnea zijn.
Naarmate langs deze weg succes wordt bereikt, zal wel
blijken, wat er, ook ‘bij goed gecoördineerde en dus zo
efficiënt mogelijke activiteit, nog aan de omvang, de
bemanning’ en dé outillage van ons publieke speurwerk-
en voorlichtingsapparaat ontbreekt. ‘T-let is dan om te beginnen aan de Overheid om, voorzover de geschikte personen en’ de geschikte apparatuur beschikbaar zijn,
de middelen te verschaffen, die nodig en voldoende zijn,
om zulke personen aan te stellen en zulke apparatuur te
kopen.
Dat lijkt mij voor een Regering, dje moet woekeren met schaarse middelen, een zakelijk beter verantwoorde werk-
wijze dan die, waarbij wordt uitgegaan van bedragen,
welke wij, bijvoorbeeld op grond van door een planbureau
gemaakte berekeningen, ,,behoren” uit te geven om op
één lijn te komen met andere landen, die in dezelfde
positie als wij verkeren.
Ook al kan geredelijk w’orden toegegeven, dat we in
Nederland ten opzichte van research en voorlichting een
heel eind achter liggen.
Maar men moet, als ,elke goede zakenman, bij het
begin beginnen. Dan zal ook van de zijde van helf
bedrijfsleven, naarmate resultaten zichtbaar worden,
het inzicht in de noodzaak en het nut van speur-
werk en voorlichting en het vertrouwen in de daartoe
ingestelde oganen groeien. Dan zijn de voorwaarden ge-
schapen voor de bereidheid van het bedrijfsleven om de
middelen beschikbaar te stellen en de betaalde opdrachten
te geven, waardoor, zoals overal elders, een belangrijk deel
van de kosten van dit werk worden gedragen
–
door degenen,
die er het meest direct belang bij hebben, hetzij individueel, hetzij bedrijfstakgewijze.
Maar indirect profiteert onze gehele bevolking ervan
en het is dus alleszins verantwoord, dat, ‘ook nadat de
gewenste tôestand is bereikt, een deel der kosten, waaronder
zeker die voor de fundament&e research, uit de openbare,
middelen w’orden bestreden.
Delft.
Ir S. Ii. STOF.FEL.
EEN LES UIT DE HISTORIE.
Economisch en Staatkundig zijn we op velerlei gebied
zover afgezakt, dat een betoog, waarin naar richtlijnen
voor de toekomstige ontwikkeling wordt gezocht, in
sommige gevallen uitdrukkelijk moet beginnen met vast
te stellen, dat de situatie van het ogenblik geen aan-
knopingspunt biedt.
Dit geldt zeker, indin de positie van de Noord-West
Europee zeehavens in verband met de Duitse spoorweg-
tarieven-, wordt bekeken. De oorlog heeft, als zdveel, de
Noord-west Europese verkeersbetrekkingen in puin
achtergélaten. In de nu reeds bijkans 2j jaar na het eind
der oorlogshandelingen is men niet bij machte geweest
dit puin te ruimen, laat staan nieuwe constructies tot stand te brengèn. Toch zal het ervan moeten komen.
Zoals men zich echter bij de herbouw van een verwoeste
stad niet los kan maken van haar traditie, ook als men
de herhaling van een foutieve ontwikkeling in het ver-
leden wil voorkomen, zo geldt dit voor de reconstructie
van de Noord-West Europese verkeersbetrekkingen.
Van welke grondgedachte gaat men uit, indien niei
zich keert tegen de uitzonderingstarieven op de Duitse
spoorwegen? In dit verband zij de aandacht gevestigd op een belangwekkend document, dat tussen de beide
w’ereldoorlogen is ontstaan.
Dit document is het rapport betreffende de concurrentie
tussen spoorwegen 6n watervegen, uitgebracht in Maart
1929 door een commissie van drie, onder voorzitterschap
van de Zweed, Prof. Eli F. Heckscher, öan de Adviserende
en Technische Commissie inzake Verbindingen en Transiet,
van de Volkenbond. Het is met objectiviteit tot stand ge-komen en verdient daardoor in de tegenwoordige situatie
te groter gezag. Wat was de aanleiding tot dit rappôrt?
1-let verdrag van Versailles verbood Duitsland voor
een termijn vau 5 jaar een autarchischepolitiek van uit-
zonderingstarieven, o.a. ten behoeve van zijn zeehavens, te volgen. Aan het eind van deze termijn van 5 jaar zou-
den de desbetreffende bepalingen door de Volkenbonds-
raad kunnen worden verlengd of herzien. Bij gebreke van
zo’n verlenging of herzieiing herkreég Duitsland ‘zijn
vrijheid op dit gebied. 1-let- jaar 1924 brak aan zonder dat
van Volkenbondszijde explicite een voorziening t.a.v.
de bepalingen van het verdrag van Versailles wast onder-
nomen. Terstond gingen de Duitse spoorwegen over
tot een belangrijke verlaging der tarieven, die in 1923 ter
gelegenheid van de stabilisatie van de Reichsmark zeer
waren verhoogd. Deze tariefverlaging betrof niet in de
laatste plaats de verbindingen met de zeehavens en had
des te meer betekenis, omdat sedert 1920 de Duitse spooi-
wegen tot één Organisatie waren samengevoegd. Het is
immers duidelijk, dat een krachtiger tarievenbeleid in
een bepaalde richting kan worden verwacht van één
spoorwegmaatschappij, die het gehele Duitse gebied
omvat,, dan van enige maatschappijen afzonderlijk, die
eerder geneigd zijn hun speciale belangen na te jagen.
– Het duurde dan ook- niet lang, of van Nederlandse,
Belgische en Franse kant rezen protesten, terwijl even-eens uit Duitse Rijnvaartkringen bezwaren werden ver-
nomen. Van Volkenhondszijde stelde de Amerikaan
Walker D. Hines een onderzoek in en concludeerde in
een rapport van Augustus 1925, dat de situatie ,,immen-
sely complicated” was. Hieruit moest onvermijdelijk een
90
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
commissie ontstaan, hetgeen promjt geschiedde. T-let
was bovenvermelde Commissie; die in Maart 1929 haar
werkzaamheden afsloot. Zij hield zich bezig met de kwesties
aangaande de spôorwegtarieven, de Rijnvaart en de
Donauvaart, maar het waren de eerste twee, die het
leeuwenaandeel van de aandacht vroegen.
Tijdens’ de ruim 3 jaren, die met het onderzoek der
Commissie waren gemoeid, stond de praktijk geenszins
stil. Integendeel, alle factoren van het vraagstuk der spe-
ciale en uitzonderingstarieven zijn in die tijd naar voren
gekomen. Het Duitse tarievenstelsel werd eenzijdig ont-
wikkeld ten gunste van de Duitse Noordzeehavens en
werd ook overigens gesmeed tot een werktuig voor Duitse
handelspolitiek. Een volledige tarievenoorlog werd ge-
voerd tussen. Hamburg en Triëst, die in 1928 met een
overeenkomst tussen de bij die strijd betrokken spoorweg-
maatschappijen eindigde. Speciale kolëntarieven op Italië
werden in 1927 ingevoerd, teneinde het kolenvervoer naar
Italië, dat via Rotterdam liep, af te leiden. Voor de Duitse
Noordzeehavens werden speciale bruinkooltarieven op-
gesteld. De algemene tariefverhoging van 11 pCt in 1928
werd niet toegepast op de kolentarievén naar Duitse
Noordzeehavens. Een hardnekkige concurrentie was
aan de gang tussen de Poolse spoorwegen en de Duitse
Noordzeehavens, gesteund door de Duitse spoorwegen.
Eveneens ontstond tarievenstrijd met de’ Belgische en
Franse spoorwegnetten. Speciale tarieven werden ge-
creëerd op Ts
j
echoslowakije, 1-longarije, Italië, ‘evenals
exporttarieven voor hestemminen in Zwitserland, Frank-
rijk, Roemenië. Bijzondere tarieven werden in het leven
geroepen tussen Zwitserland en de Duitse Noord- en Oost-
zeehavens, terwijl in het algemeen werd getracht door
bijzondere tarieven het verkeer tussen de Oostzeelanden
en staten in Centraal- en Zuid-Europa over Duitsland te,
leiden.
De strijd tegen het opkomende wegverkeer werd even-
eens opgevat. Dat toentertijd reeds de Duitse spoorweg-
palitiek zeer bewust autarchisch werd geleid, blijkt uit een
opmerking van Dr Spiess, •een der directeuren ‘van de
,,Deutsche Reichsbahn Geselischaft”, uit 1927. Hij beriep
zich op liet onvergelijkelijk voordeel eigen zeehavens te
gebruiken ter besparing van deviezen. Uit nationaal
oogpunt is het derhalve, zo stelde hij, noodzakelijk, dat
de Reichsbahn de concurrentie tegen buitenlandse Spoor-
wegen opneemt en tevens vermijdt een bevoordeling van
de overslaghavens aan de Rijn, omdat dit aan Antwerpen,
Rotterdam, enz., ten goede komt.
Het is slechts een greep, maar voldoende om te doen
zien, dat de Ôomi’nissie-Heckscher werd geplaatst in het
midden van de problemen, waarvoor ieder zich ziet ge-steld, die zich heden ten dage van liet vraagstuk van de
toekomst der Duitse spoorwegtarieven bezighoudt.
Welke uitweg ziet nu de commissie-I-Ieckscher, na
allerlei feiten en omstandigheden zorgvuldig te hebben
gereleveerd?
Uitgaande van haar opdracht een onderzoek in te
stellen naar de beweerde concurrentie van de Spoor-
wegen tegen de waterweg, constateerde zij, dat’ de tegen-
stelling elders ligt, en wel bij de concurrentie van de
Duitse spoorwegen tegen de niet-Duitse verkeersstelsels.’
Doordat het voornaamste oogmerk der Duitse spoorwegen
is de eigen zeehavens te begunstigen, richt hun politiek
zich dientengevolge
onder andere
tegen het Rij nverkeer.
De Reichsbahnpolitiek brengt echter evenzeer mee,
dat ook het
spoorwegQerkeer
naar de westelijke, ‘ niet-
Duitse, havens geen medewerking ondervindt.
Vervolgens zoekt de commissie naar een uitgangspunt
om de situatie te beoordelen. Zij stelt vast, dat de’tarieven
naar zee-, respectievelijk rivierhavens, geen vergelijkings-..
materiaal opleveren. Evenmin wil zij de vôôr de tarieven-
strijd bestaande verhoudingen tot uitgangspunt maken,
daar allerlei economische invloeden buiten de tarieven
om verkeersstromen kunnen wijzigen. Zo komt zij tot
de ‘slotsom, dat de enige toets is gelegen in’ de beginselen der tariefopstelling zelf. Slechts daarin ziet zij een middel
ter beoordeling of tarieven zijn ,,te hoog”, ,,te laag” of
,,unfair”.
Na een zorgvûldige beschouwing aangaande de bete-
kenis van het geïnvesteerde kapitaal en de onderlinge
afhankelijkheid tussen kostprijzen en transporten, aan-
vaardt zij het beginsel, dat de additionele kosten de laagst
toegelaten grens moeten vormen van elk tarief. Te hoog
is een tarief, dat verkeer, tegenhoudt, niettegenstaande
liet, in elk geval zijn additionele kosten zou kunnen dekken;
te laag is een tarief, dat de additionele kosten van het
betreffende verkeer niet dekt. Kan van verschillende
routes of verkeersmiddelen worden gebruik gemaakt,
dan dient de weg met de geringste additionele kosten
te wordeh gekozen.
Zij wijst er nog op, steunende op uitspraken van Duitse
spoorvegzijde, dat de zelfkosten der spoorwegen worden
verlaagd door een zo snel mogelijke wagenomloop,’ zodat
een tariefpolitiek, die langere trajecten naar zeehavens
bevoorrecht boven kortere naar andere eindpunten, de
efficiency in het spoorwegbedrijf aantast. Wanneer de
commissie vervolgens de tarievenpolitiek der spoor-
wegen wil ‘toetsen aan de door haar opgestelde beginselen,
stelt zij vast, dat het in Duitsland gevolgde systeem van
kostprijsberekeningen ongetwijfeld een antwoord op de
opgeworpen vragen zou kunnen geven, maar dat de
gegevens niet op zodanige wijze voor haar toegankelijk
waren, dat zij de noodzakelijke berekeningen kon maken.
Zij ziet echter niet weinig aanwij zingen, die het op zijn
minst twijfelachtig maken, of de tarieveneconomie steeds
in’ acht genomen is, wanneer het betrof de co’ncurrentie
met waterwegen en vreemde zeehavens. Er bestaat een
prima facie bewijs, dat gezondigd wordt tegen de gelijk-
heid van behandeling van de verschillende verkeers-
wegen.
De commissie eindigt met de aanbeveling, dat tarieven
nir[imer beneden additionele kosten behoren te worden
genoteerd en dat duurdere routes niet moeten worden
voorgetrokken boven goedkopere. Hierbij bezigt de
commissie de gulden woorden, dat tarieven opstellen
een kunst is en geen exacte w’etenschap. Mocht men om
politieke redenen of anderszins van de door haar gefor-muleerde beginselen .ivjflen afwijken, dan acht zij vol-
ledige kennis van feiten en openbaarheid noodzakelijk.
Zij legt er de nadruk op, dat men niet de spoorwegtarieven
als instrument bezigt voor speciale tegemoetkomingen,
die strijdig zijn met een gezond. qndernemingsbeleid van
de spoorwegen.
Enig practisch gevolg schijnt het rapport niet te hebben
gehad, al volgt uit haar woorden, dat een schending van
de Spoorwegonventie van 1923 moest worden aange-
nomen. 1-let vraagstuk der herstelbetalingen, die de Duitse
spoorwegen met een soort hypotheek belastten, waaraan
de I-laagse conferentie in 1930 een eind maakte, vervolgens
de in dat jaar en daarna om zich heen grijpende econo-
mische crisis, en het daarop volgend nationaal-sdcialistisch
bewind in Duitsland vörmden wa’arschijnlijk de voor-
naamste factoren, die het in praktijk brengen van de
conclusies der commissie tegenwerkten.
Dit rapport is niettemin op dit ogenblik nuttig, want
het laat zien, dat men er niet is met de somtijds al te
gmakkelijk aangeheven leus: de Duitse uitzonderings-
‘târieven moeten worden afgeschaft. Het laat’zien, dat
niet alleen ,de zeehavens, maar ook een niet onaanzienlijk
deel van de Europese handelspolitiek erbij is betrokken.
En Nye mogen er voor de tegenwoordige situatie aan toe-
voegen: tevens een stuk prijspolitiek. Dit rapport is ook in ander opzicht weer actueel, want het stelt een duidelijke keus: zal het Europese verkeers-
26 November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
951
aparaât worden opgeboiwd op eeii rationele kostprijs-
basis of zal het worden prijsgegeven aan verwarrende in-
vloeden, die tot zichtbare en onzichtbare verliezen leiden?
Do commissie bovengenoemd oordeelde de technische
mogelijkheid voor een toetsing van kostprijzen aan op-
brengsten aanwezig. Dan moet dit thans ‘nog het geval
zijn, ‘temeer daar de wetenschap niet heeft stilgestaan.
Bij de door de commissie aanbevolen methode lçan
ipen zich nog afvragen, of inderdaad alleen moet worden
uitgegaan van de additionele koten, als onderste grens,
voor cle tarieven, in plaats van uit te gaan van alle kosten.
Een stelsel, dat voor bepaalde ‘vervoeren alleen de addi-
tionele kosten als grondslag aanvaardt, loopt gevaar in
de’ gehele tarievenopbouw de klad te brengen, waarop
hier te lai’ide wel is gewezen. Wat daarvan zij, in dit be-
toog is deze kwestie secundair. Hoofdzaak is de stelling,
dat de tarievenopbouw zich moet richten naar zij
.
n mérites
voor de rentabiliteit an het spoorwegbedrijf zelf. Zonder
zulk een rationele methode zal men in het verkeers-
apparaat niet de nodige samenwerking en efficiency ver-
krijgen, dat wil zeggen, men zal meer kapitaal investeren
in spoorwegen, havens, enz., dan strikt nodig is en dien-
tengevolge het vervoer bij gemis van zulk een methode
duurder moeten maken. In een uitgemergeld Europa,
dat op beangstigende wijze kapitaal tekort komt en op
straffe van ondergang zijn economie op uitgerekende wijze
moet inrichtén, is dat kortweg dwaasheid.
De gecompliceerde moderne marktvormen, vooral in
de grote zeehavens, waarbij vestigingen van grote onder:
nemingen, bankbedrijf, verzekeringswezen enz., onderling
samenhangen, komen in Europees verband pas. tot hun
hoogste potentie niet bij een autarchisclie yerkeerspolïtiek,
maar wanneer zij steunen op ‘verkeersbedrijven, die op
rationele voet zijn geschoeid.
De ondertekenaars van de Qeneefse conventie van
1932 inzake liet Internationaal Regime der Spoorwegen
stelden in de préambule voorop het verlangen om voor-zieningen tè treffen, die de verkeersvrijheid verzekerén
en handhaven, en om te dien einde internationale samen-
werking in de organisatie van het railtransport te be-
vorderen. .
1-Jet is goed, zich deze conventie met bijbehorend statuut
le herinneren en daaraan e.en practische toepassing, te
geven. Dit is,. wegens de geografische ligging van Duits-,
land, een kwestie, waarin de Duitse. gebieden de eerste
aandacht eisen. Maar ook anderen zijn daarbij betrokken,
zoals de commissie-J-Ieckscher deed zien. Het zal nog heel
wat voeten in de aarde hebben; er zal nog een zware wijs
opgaan, maar het moet. We hebben de les uit de historie
voor ons..
‘s-Grii.venhage.
Mr K. VONK
INGEZONDEN STUKKEN.
HET ONTVEftP-STATUm’ VAN DE NEDERLANDSCHE BANK.
De heer A. Berkx schrijft Ons:
Onder bovenstaande titel komt in ,,E.-S.B.” van 3
September jl. een beschouwing voor van de heer Tj.
Greidanus. In zijn betoog wijst de heer Or. op een zeer
ernstige lacune in het ontwerp-statuut. 1-Jij wenst deze
op te heffen door art. 9 lid 1 te redigeren als volgt’. ,,De
Bank heeft tot taak de interne stabiliteit van de Neder-
landse geldeenheici ,te waarborgen”. 1-lierdoor wordt vol-
gens schrijver, behoudens voor bepaalde gevallen zoals
bijv. devaluatie in een land, da_t van betekenis is voor
onze economie, een vaste grondslag aan het bankbeleid
gegeven.
Aannemende, dat dit inderdaad zo is, blijft er echter
nog de vraag, ot’ dit criterium voor de geldvoorziening het
meest juiste is. Schrijver zegt niet uitdrukkelijk, wat hij verstaat onder ,.iiiterne. stabiliteit van de geldeenheid”,
maar uit zijn betoog is toch wel af te leiden, dat volgens
zijn opvatting bij geld, waarvan de koopkracht stabiel
blijft, de interne stabiliteit wordt gehandhaafd. Men
ki’jgt dan imme”s volgens hem, binnen de grenzen van
het menselijk mogelijke, zekerheid betreffende de waarde.
van het geld, van vorderingen en schulden uitgedi’ukt in
geld, van de reële lonen etc.
Deze opvatting, die reeds door Cassel werd verkondigd,
is eihter voor aanvechting vatbaail en berust op een mis-
‘kenning van sommige factoren, die bij de waarde van het
geld een rol spelen. De’ onjuistheid van Cassel’s tifeorie
werd o.. door G. M. Verrijn Stuart aangetoond’in zijn
werk ,Geld en Crediet”.
De eerste en voornaamste functie van geld is die van
ruilmiddel en men zal dus moeten trachten een regeling
te vinden, waarbij het geld deze functie’zo volmaakt mo-
gelijk vervult. Nu kan men zonder vreesvoor tegenspraak
de stelling poneren, dat dit eerst het geval zal zijn, wan-
,neer er van het ruilmiddel zelf geen invloed uitgaat op
zijn waarde, m.a.w. wanneer de koopkracht van het geld
wordt bepaald dooi’ de goederen en diensten, die men er
voor kan krijgen en het geld hierbij neutraal is. Wanneer
dus bijv. door een misoogst landbouwproducten schaars
zijn, zal de prijs hiervan stijgen, ergo de koopkracht van
het geld dalen, zonder dat er iets aan de waarde van het
geld in zijn ruilmiddelfunctie veranderd behoeft te zijn.
De veranderde koopkracht’is integendeel juist een bewijs,
dat het geld zijn functie goed vervult. Zou ‘men hier de koopkracht van het geld stabiel willen houden, dan zou
men het product MV op een of andere manier moeten
verkleinen.
Wanneer men niet ontkent, dat de hoeveelheid geld
in omloop naast andere factoren van invloed is op de koop-
kracht, zal men moeten toegeven, dat men eerst wanneer
de hoeveelheid ruilmiddel in omloop stabiel blijft, het
ideale ruilmiddel, hét zgn. neutrale geld, heeft. Eerst dit
geld zal zijn economische functies zo goed mogelijk ver-
vullen. Indien bijv. de ontwikkeling der techniek vooruit-
gaat en ons in staat stelt met dezelfde kosten meer goederen
te produceren dan voorheen, zal de koopkracht van het
geld stijgen en het prijsniveau Ia1en. Zou men’ in dit geval
echter koopkrachtvast geld nastreven, dan zou men ver-
groting van MV moeten bewerkstelligen, hetgeen in wezen
niets anders dan’ inflatie zou zijn. –
Algemeen geformuleerd kan men zeggen, dat het ideale
geld datgene is, waarbij van de geldzijde geen invloed op
de koopkracht uitgaat en deze laatste uitsluitend varieert
naar gelang er veanderingen aan de goederenzijde plaats-
vinden of, om de terminologie van G. M. Verrijn Stuart
te gebruiken: geld waarvan de innerlijke waarde stabie,l
blijft en de uiterlijke waarde (koopkracht) groter of kleiner
wordt naarmate er meer of minder goederen voor ver-
krijgbaai’ zijn.
Uit het voorgaande zou een geheel andere formulering
van art. 9 lid 1 voortvloeien dan die tot welke de heer Gr. komt. Zij zou echter mi. een betere waarborg bieden voor
een juiste geldvoorziening dan de door hem voorgestelde.
Naschrift.
‘
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het in-
gezonden stuk van de heer A. Berkx naar aanleiding
van mijn artikel over bovenstaand onderwerp.
Met de beschouwingen van de heer Berkx over wat wij
te verstaan hebben onder ,,interne stabiliteit van de
geldeenheid”, ben ik het in hoofdzaak eens. Alleen is het
mij niet duidelijk, dat hij ‘schrijft: ,,maar’uit zijn betoog
is toch wel af te leiden, dat volgens zijn opvatting bij geld,
waarvan de koopkracht stabiel blijft, de interne stabiliteit
wordt gehandhaafd”. Dit heb ik nooit bedoeld en dit zou
ook niet kunnen, want in verscheidene publicaties heb ik steeds betoogd, dat stabiele koopkracht geenszins stabiel
geld betekent.
Ik moge hiervoor o.a. verwijzen naar mijn in 1932 ge-
publiceerde boek: ,,The value of money
1),
hoofdstuk XXI
‘) P.S.
King & Staples Limited, London
952
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
over ,,The stability of the value of money”. Enkele passa-
ges moge ik hier aanhalen: ,,It has therefore been neces-
sary tp form an idea of the conception, stability of the
value of money.
As regards this conception 1 cannot agree with the
frequently accepted opinion that the value of money i
stable, when at different times it can be exchanged for
constant average quantities of the different kinds of corn-
modities – i.e., when the socalled level of prices remains
constant (blz. 276).
Toorts van blz. 277:
,And it is certainly evident that the same quantities
of goods have by no means a constant importance for our
weilbeing at different times.
rrhe
utility which in times of
scarcity would be derived from a certain quantity of a
certain good is entirely different from that which in times
of abundance would be derived from the same quantity
of the same good.
For this reason 1 do not consider money with whïch
at different tirnes the same quantities of goods are bought
as by any means the ideal noney. The stability of value
vhich we desire is not, in my opinion; a stability of value
in exchange, but it should be a certain constancy in the
way in which money perforns its function”.
liet laatste deel van de laatste zin zou een bijna let-
terlijke vertaling kunnen zijn van de zin, waarin de heer
Berkx spreekt van ‘een ,,regeling, waarbij het geld deze
functie zo volmaakt mogelijk vervult”, ware het niet, dat
ik de betreffende passage reeds 15 jaren geleden schreef.
In het verdere betoog van de heer Berkx vind ik een
passage, waarmee ik mij geenszins zou kunnen verenigen,
waar hij schrijft: ,,Vanneer men niet ontkent, dat de
hoeveelheid geld in omloop naast andere factoren van
invloed is op de koopkracht, zal men toe moeten geven,
dat men eerst wanneer de hoeveelheid ruilmiddel in om-
loop stabiel blijft, het ideale ruilmiddel, het zgn. neutrale
geld heeft”.
Een stabiele hoeveelheid ruilmiddel zal mi. geenszins
tot stabiel geld leiden De heer ]3erkx spreekt trouwens in
dez’elfde zin van ,,andere factoren”, die de waarde van het geld beïnvloeden.
Veel grotere waarde hecht ik daarom aan de wijze, waar-
op de schriji’er de oplossing verderop stelt:
,,Algemeen geformuleerd kan men zeggen, dat het ideale
geld datgene is, waarbij van de geldzijde geen invloed op
de koopkracht uitgaat en deze laatste uitsluitend varieert
naar gelang er veranderingen aan de goederenzijde plaats-
vinden” en voorts aan de formulering van Prof. G. M.
Verrijn Stuart door hem aangehaald.
• Echter is hiermede dit uiterst moeilijke vraagstuk nog
lang niet afdoende opgelost en ik moge verwijzen naar het
bovenangehaalde hoofdstuk van ,,The value of money”,
waarin ik getracht heb de oplossing nader uit te werken.
Ti. GREIDANUS.
DE BONNENHANDEL VRIJ?
Met grote belangstelling hebben velen kennis genomen
van het artikel van Dr C. N. F. Swarttouw in de ,,E.-S. B.”
van 25 Juni jl;,,Van zwarte naar vrije markt”. De hierin
ontwikkelde theorie lijkt wel zeer aantrekkelijk en ik
zelf zou hiervan eveneens een voorstander zijn, indien
het, ook op practische gronden, mogelijk was de handel
in bonnen op de Vrije markt toe te staan. Ik zie de practi-
sche mogelijkheid echter niet. Allereerst moeten wij, mèt Dr Swarttouw, vaststellen,
dat er een vrij aanzienlijke handel in bonnen op de zwarte
markt in Nederland is ontstaan. Dit is een vaststaand
feit, en, hoewel wij ons gaarne zouden spiegele.n aan
Engeland, waar een zwarte markt onbestaanbaar is ge-
bleken, discussie is over dit feit volkomen overbodig.
Daar de rantsoenen van alle in distributie zijnde ar-
tikelen, welke.de
Overheid aan de consunienten toekent,
echter nog steeds zeer klein zijn, en in algemene zin aan-
genomen moet worden, dat elkeen het toegewezen mini-
mum hard nodig heeft, ligt het voor de hand eerst na te
gaan, van welke zijden thans de bonnen komen, welke
pp de zvarte markt verhandeld worden.
Bronnen der bonnenhandel.
Er zijn hiervoor verschillende bronnen aan te wijzen:
In de
eerste
plaats zijn de bonnen, welke op de zwarte
markt verschijnen, afkomstig van categorieën personen,
die de aangewezen bonnen van hun bonkaart niet nodig
hebben. Op .het platteland – dit is nu eenmaal een be-
kende omstandigheid — gebruiken vele consumenten
bijv. hun melk- of boterbonnen niet; zij voorzien zich,
vooral wanneer zij zelf bij de landbouw of de veeteelt
betrokken zijn, van deze verschillende artikelen wel
zonder hiervoor bonnen in te leveren. Hetzelfde is het’
geval met arbeiders, die van de directies van de bedrijven,
waarin zij werken, verstrekkingen van goederen in natura
ontvangen en die dientengevolge hun bonnen niet be-
steden. Het is duidelijk, dat een gedeelte van hun over-
tollige b’onnen op de zwarte markt terechtkomt, en,
ofschoon het mrendeel der plattelanders en fabrieks-
arbeiders wellicht niet eens de behoefte gevoelt om
zijn ongebruikte bonnen aan anderen af te staan, wordt
dit gestimuleerd door lieden, die er hun werk van maken
deze bonnen op te halen en in min of meer belangrijke
partijen op de zwarte markt te verkopen. Er zijn voorts gesinnen, vooral gezinnen met veel jonge kinderen, die
een gedeelte van hun bonnen niet behoeven te gebruiken
en deze verkopen, of maar aan de leverancier laten, omdat,
ij er geen interesse voor hebben. Ook deze bonnen vin-
den uiteraard hun weg naar de zwarte markt.
In de
tweede
plaats is er een groep personen, die uit
winstbejag hun bonnen verkopen. Ik doel hierbij niet
alleen op consumenten, die zich aan dit euvel schuldig
maken, eventueel zelfs ten nadele van hun eigen gezond
heid, maar ook op dit soort zondaren onder de winkeliers,
die de van het publiek ontvangen bonnen verkopen.
hoewel de winkeliers zich zelf hiermede op de duur be-
nadelen, omdat hun voorraad uitgeput raakt en deze
door de distributiediensten niet meer wordt aangevuld,
prefereren zij de onmiddellijk getoucheerde winst boven het later onherroepelijk komende verlies.
Er moet verder in de
derde
plaats op gewezen worden,
dat het aantal vermissingen, veroorzaakt door diefstal,
of door verlies op eèn andere wijze, hetwelk zowel door
particulieren als door winkeliers bij de distributiediensten
gemeld wordt, schrikbarend hoog is. Het is absoluut on-
aannemelijk, dat al deze vermissingen weikelijke ver-
missingen zijn en het is dan ook volkomen duidelijk, dat
een belangrijke hoeveelheid van deze gevallen gefingeerd
zijn. Men stelt het voor, als zouden deze door diefstal
of verlies •op een andere wije veroorzaakt zijn, maar
heeft inmiddels deze bonnen verkocht. Hierdoor worden
ook weer bonnen opgeleverd, welke zonder twijfel voor een grdot percentage in de zwarte handel terechtkomen.
Tenslotte vermeld ik in de
oierde
plaats nog, dat ook
valse bonnen zoals vanzelf spreekt in de zwarte handel
worden opgenomen. Valse bonnen worden nog steeds ge-
drukt en, hoewel hiertegen uiterst scherp wordt opge-
treden, gelukt het sommige lieden bepaalde aantallen valse
bonnen aan de man te brengen.
De handel in bonnen op de zwarte markt wordt thans
afgeremd door het bestaan van een verbod. Zou dit ver-
bod worden ingetrokken, dan is de mogelijkheid geenszins
uitgesloten te achten, dat de bonnenhandel een• zodanige
omvang zal aannemen, dat in sterkere mate nog, dan
thans het geval is, van een ongewenste situatie gesproken zal moeten worden. Indien wij nagaan, welke invloed een
vrije handel in bonnen zal uitoefenen op de bovenbedoelde
bronnen van herkomst der bonnen, dan komt inderdaad
het ongewenste hiervan duidelijk naar voren.
26 November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
953
Consequenties Qan het• yrijlaten.
le. Op een nog grotere schaal, dan vroeger het geval
was, zal men er werk van maken om de niet gebruikte
bonnèn van de plattelandsbevolking en van de arbeiders,
die in hun fabrieken goederen in natura ontvangen,
in handen te krijgen. Feitelijk zou men er vrede mede
kunnen hebben, dat de overtollige bonnen aan anderen ten
goede kwamen, maar ik vrees hier toch ‘het gevaar, dat
de consumenten in het productiegebied hun behoefteti
aan distributiegoederen, nog meer dan momenteel ge-
schiedt, zullen bevredigen door het buiten de distributie
om onttrekken yan deze goederen aan de productie.
Volledigheidshalve moet ik er hierbij op wijzen, dat het
overigens betrekkelijk kleine voordeel, dat de Staat heeft
van de thans niet gebruikte bonnen – immers niet alle
aangewezen bonnen van de bonkaarten worden voor de
volle 100 pCt ‘gebruikt – zal komen te vervallen.
2e. Voor hen, die op winstbejag uit zijn, zou men kunnen
zeggen, dat zij zelf maar moeten weten, hoe zij zich zelf
willen benadelen, maar het is aan te nemen, dat de verkoop
van bonnen vom’ deze groep gemakkelijker, en daarom
ook des te verleidelijker zou worden gemaakt.
3e. en 4e. Ook voor de categorieën personen, die gefin-
geerde vermissingen aangeven en de bonnen inmiddels hebben verkocht, 0f die valse bonnen ten verkoop aan-
bieden, wordt het gemakkelijker om hun misdadig bedrijf,
waarmede zij bovendien de voedselpositie van ons land
nadeel berokkenen, uit te oefenen. Wordt de handel in
bonnen vrij gelaten, dan wordt het zeer moeilijk om na
te gaan, of de bonnen, welke bijv. de politie bij bepaalde
personen vindt, normaal gekocht of van diefstal afkom-
stig zijn, terwijl de handel in valse bonnen dan eveneens
uitermate moeilijk te achterhalen zal zijn.
Voor de winkeliers
– Er is echter meer, dat tegen het voorstel van Dr Swart-touw pleit en ik wil hier nu verder de moeilijkheden naar
voren brengen, welke de vrije handel in bonnen ten op-
zichte van de winkeliers oplevert.
De winkeliers worden thans volgens een bepaald systeem
bevoorraad. Van elke winkelier is bekend, welke voor-
schotten in distributie-artikelen hij aanvankelijk bezat
en hij is nadien bevoorraad in verhouding tot het aantal
consumentenbonnen, hetwelk hij bij de distributiediensten
inlevert. Op gezette tijden wordt hij aan een contrôle
onderworpen en hij moet dan zijn voorschot vei’ant-
woordën, d.w.z. hij moet met goederen in natura + reeds
ingenomen consumentenbonnen + uitstaande bestellingen
bij fabrikanten of grossiers aantonen, dat hij zijn voor-
schot nog bezit. Zou hij nu tevens over een vooraad bon-
nen beschikken, welke hij vrij kan verhandelen, dan is
een sluitende contrôle op zijn voorraad nooit meer mo-
gelijk, hetgeen, het spreekt vanzelf, als een ernstig be-
zwaar gezien moet worden.
Voor de winkelier is er echter nog een groot bezwaar.
Het publiek zal er uiteraard van op de hoogte zijn, dat de
winkelier ook vrij bonnen mag kopen erl verkopen, en,
nu dit het geval is, rekent het publiek er op, dat de win-
kelier wel voor de bonnen zorgt. Er zal derhalve een
zware druk op hem uitgeoefend worden om in distributie
zijnde artikelen zonder bon af te leveren. Theoretisch kan men stellen, dat de winkelier deze druk dan maar
moet weerstaan, maar de practijk heeft wel uitgewezen,
dat .lit voor hem vele moeilijkheden oplevert. Hij toch
wil zijn klanten .goed bedienen en zal tot elke prijs trach-
ten te voorkomen, dat zijn klanten naar andere detail-
listen overgaan. Ziet de winkelier nu geen kans om vol-
doende bonnen voor een bepaald artikel te verkrijgen,
dan lodpt zijn voorraad achteruit en hij zal in korte tijd
zijn voorraad van dat bepaalde artikel geheel hebben
ïngèteerd.
De vrije handel in bonnen zou dus stellig niet over de
detaillisten mogen lopen, maar
1
ik zie toch geen middelen
om – aangenomen dat’de handel in bonnen vrijgelaten zou worden – te voorkomen, dat de winkeliers er zich
mede zouden moeten inlateri
Voor de ‘prtjsormtng.
Ik zie voorts ook bezwaren op het gebied van de prijs-
vorming. De handel in bonnen op de zwarte markt is
thans in handen van een bepaalde categorie personen,
die hiervan min of meer hun vak maken. Bij vrij laten
van. de, bonnenhandel zullen deze personen, die op een
niet al te moeilijke manier aan hun bestaan komen, alles
doen om te pogen deze handel te behouden en zelfs uit
te breiden. Zij zullen zonodig met kleinere winstinarges
genoegen neirien en zij zullen uiteindelijk – aangezien
deze bonnenhandel voor hen ‘ijan veel groter belang is
dan voor de winkeliers – beslist deze handel weer gro-
tendeels in handen krijgen. Dit zal een ongunstige in-
vloed uitoefenen op de prijsvorming. De prijzen voor de
bonnen zullen eigenlijk te hoog gehouden worden en ook
prijsschommelingen zullen hier in sterke mate plaatsvin-
den. Een ongunstige invloed in deze zin zal bijv. het.
restaurantbedrijf uitoefeneii, dat al naar gelang van de
grotere of kleinere’ behoefte, meer of minder bonnen zal
opnemen. Het publiek ondervindt hiervan de nadelen
en ook de detaillist krijgt moeilijkheden bij. de aankoop
van ‘bonnen, zoals hierboven reeds werd uiteengezet.
Op sociaal terrein.
Ik wees er voorts reeds eerder op, dat het voor een be-
paalde categorie consumenten verleidelijk zal zijn, om,
als de handel in bonnen zou worden vrij gelaten, een
groter gedeelte van hun bonnen te verkopen, dan voor’
het bestaan van hun gezin goed kan zijn. Dit vindt niet
altijd alleen plaats uit winstbejag, diaar de minst kapitaal-
krachtigen vinden hierin een middel om hun inkomen
te ‘vermeerderen. Het behoeft wel geen betoog, dat, aan-
gezieii velen’ naar dit gemakkelijke middel zullen grijpen,.
wanneer het verbod van de bonnenhandel is opgeheven
en de rem losgelaten is, de volksgezondheid hiermede
geen dienst bewezen wordt. Bovendien komt het mij
ongewenst voor te bevorderen, dat personen met lage inkomens in staat zouden zijn door middel van distri-
butiebonnen hun inkomens te verhogen, waarvan het
gevolg is, dat hun uitgaven op ander terrein op een hoger
niveau komen te liggen, dan als normaal voor hen kan
worden aangemerkt. Zodra de distributie van de artikelen,
waarvan men gewend is de bonnen te verhandelen, wordt
opgeheven, ‘worden deze personen weder tot een lager
niveau teruggedrongen, hetgeen voor hen veel misère
ten gevolge kan hebben.
En tenslotte noem ik nog een laatste bezwaar, dat even-
eens op sociaal terrein ligt. Dit betreft de mogelijkheid
voor het restaurantbedrijf om op ruime schaal bonnen in de vrije handel op te nemen. Ik weet natuurlijk, dat dit thans reedsgebeurt, maar bij vrij laten van de bon-
nenhandel, zal een onevenredig groot percentage bonnen
naar• ‘de restaurants verdwijnen. Er wordt thans reeds
met lede ogen gezien naar de in distributie zijnde arti-
kelen, welke in restaurants zonder bon te verkrijgen zijn en het ligt n.m.m. zeker niet op de weg van de Overheid
om de mogelijkheid te scheppen voor een nog ruimere
voorziening van deze instellingen met deze. artikelen. Met de distributie wordt een doelmatige verdeling der
goederen beoogd, hetgeen mede een, sociale achter-
grond heeft. De handel in bonnen is aan beperkende be-
palingen onderworpen, meer nog uit een oogpunt van
sociale dan van economische overheidszorg. Het zou in-
derdaad aantrekkelijkijn, indien A. de bonnen, welke
hij niet behoeft, rechtstreeks aan B. zou geven en hier-
voor in ruil bonnen, welke B. niet gebruikt, zou ont-
vangen. Hierbij kan het’ echter, aangezien een waarde’
bepaling in geld uiteindelijk niet zal kunnen ontbreken,
niet blijven en de handel (lees zwarte handel) zal toch weer
954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
UP
ontstaan met alle hierboven beschreven bezwaren, welke
daaraan kleven. –
Interessant is in dit vebnd de conclusie bij het arrest
van de Hoge Raad van 21 Dec. 1942, W.’218, (vermeld in
het proefschrift van Dr D. H. Peereboom Voller: ,,Distri-
butiewetgeving in Nederland”), – waarin de advocaat-
generaal Rombach opmerkt, dat de aard en de bestaans-
reden van distributiebonnen reeds medebrengt, datieder
denkend mens begrijpt, dat zij buiten de handel zijn.
Ik geef toe, dat misschien een ieder dit wel begrijpt, maar
er dan toch zeker niet naar handelt.
Conclusie.
Als en’ge en werkelijke oplossing van het door Dr Swart-
touw gestelde probleem, waardoor tevens op het ambtelijk
apparaat aanzienlijk bezuinigd kan worden, zie ik uit-
sluitend het opheffen van de distributie van die artikelen,
waarvan dit ook maar even mogelijk is. Ik weet echter,
dat de Regering, wat deze kwestie betreft, zeer diligent
is en ben ‘er zeker van, dat geen enkel artikel langer in
distributie gehouden wordt, dan werkelijk strict nood-
zakelijk is.
J. &. JAPIKSE.
Naschrift
1)
Het is m.i. nuttig geweest, dat de artikelen van de
heren Ponsen en Japikse er We hebben bijgedragen de
fundamenten van de distributie op te graven, en zowel
ten aanzien van de theorie (vooral het artikel van de
heer Ponsen) als van de practijk (het artikel van de heer Japikse) der distributie waardevolle argumenten aan de
discussie te hebben toegevoegd.
Het betoog van de heer Ponsen beweegt zich in hoofd-
zaak op sociaal-politiek terrein; waarbij hij in zijn. argu-
mentatie graag de wit-zwart tegenstelling hanteert van
het juiste sociale inzicht tegenover het individualistische
standpunt. Wie zich de moeite zou getroosten mijn artikel
van 25 Juni 1947 nog eens na te lezen, zal moeilijk vol
kunnen houden, dat ik er niet naar gestreefd heb het
sociale element in het onderhavige vraagstuk naar waarde
te erkennen en te behandelen. Ik erken ten volle, dat de
sociale rechtvaardigheid eist, dat een ieder beloond worde
naar zijn werken en dat de beloning van de normale
prestatie tenminste voldoende moet zijn om in het levens-
onderhoud van de werker en zijn gezin te voorzien en
hem de mogelijkheid te geven zich enig bezit te ver-
werven. Levensonderhoud bovendien in brede zin opgevat,
dus inclusief sociale voorzieninen, pensioenregelingen
wachtgeldregeling bij werkloosheid. Ik geloof, dat dit
duidelijke taal is.
Wanmeer er desondanks verschil van opvatting tussen
de heer P. en mij blijft bestaan, dan is dit zeer zeker niet
te wijten aan een tekort aan sociaal inzicht mijnerzijds.
Vermoedelijk moet dit worden toegeschreven aan een
fundamenteel yerschil van inzicht in ,de verhouding
tussen gemeenschap, i.c. de Staat, en het individu. De
socialistische opvatting – zoals door de heer P. ont-
wikkeld – is, dat de Overheid voor alles dient te zorgen,
dat zij voor alles veiantwoordelïjk is en dat zij bepaalt,
wat het individu wel en niet zal consumeren. Deze opvatting
leidt naar’mijn mening tot een verzwakking van de per-
soonlijkheid,-tot een ondeemijning van het persoonlijke
verantwoordelijkheidsgevoel, en is derhalve voor mij niet
aanvaardbaar. Het lijkt mij hier echter .niet de plaats hier
dieper op in te gaan. ik zal mij derhalve beperken tot
enkele opmerkingen van meer economische aard.
De heer Ponsen meent, dat aanvaarding van de na-
oorlogse ontwikkeling nivellering vereist van de mate, waarin iedere Nederlander zijn primaire behoeften kan
dekken. Dit geschiedt door middel van de distributie,
1)
Dit naschrift heeft, ter afsluiting van de discussie, behalve
op bovenstaande beschouwing, ook betrekking op het artikel
,,Vrijlaten van de handel
id
bonnen ongewenst” door H. Ponsen
in ons nummer van 8 October ji., blz. 802. (Red.)
door het gelijkelijk toekennen van consumptierechten.
Deze distributie vereist de leiding van de Overheid op
sociaal-economisch terrein. Hierin bestaat geen verschil
van mening. Men dient echter in het oog te houden, dat het distributiepakket de resultante is van de verhouding
tussen de beschikbare middelen en het aantal consumen-
ten, waaronder deze middelen moeten worden verdeeld.
Worden deze middelen, ruimer, dan zal het distributie-
pakket kunnen worden vergroot. De distributie impliceert
evenwel in het geheel niet, dat de loon- en prijspolitiek
van de Overheid tot taak heeft om koopkracht te ga-
randeren bij ieder lid der bevolking voor ieder distributie-
pakket van welke omvang ook. Bovendien meent de
heer P., dat er voldoende koopkracht moet zijn voor
ieder onderdeel van het distributiepakket en dat deze
koopkracht daarvoor ook moet wcirden besteed. Hij
vreest anders ,,het gevaar, dat de opbreffgst der boter-
bonnen zou dienen voor verkrijging van secundaire goe-
deren. De physieke volkkracht zou aldus worden ge-
schaad ‘en daarmede de arbeidsproductiviteit”. Natuurlijk
zal een dergelijke verschuiving kunnen vôôrkomen. Welk
deel van het vôöroorlogse loonzakje werd Zaterdagsavonds
niet in secundaire goederen omgezet? Is de heer P. van
‘mening, dat de consument deze yrijheid niet mag worden
gelaten, dan moet hij de distrjbutie ten eeuwigen dage
handhaven en zal hij het overheidstoezicht tot de keuken
moeten uitbreiden. Hij zal de consumptieplicht moeten
invoeren.
De heer P. vergeet, naar ik vrees, dat men de juiste
besteding van he’t inkomen niet bereikt door distributie,
maar door morele opvoeding, door het aankweken van
persoonlijk verantwoordelijkheidsgevoel. Komt het vrij-
laten van de bonnenhandel hiermede in strijd?’ Neen,
naar mijn mening vloeit uit het principe van de vrije
besteding van het inkomen het vrije gebruik van de
consumptierechten voor,t. Mijil opvatting over de ver-
houding tussen Staat en burger laat een algemene over-
heidscontrôle op de besteding van, het inkomen door
de burgers niet toe
2).
Bij het betoog van de heer Ponsen inzake de inflatie-
gevaren meen ik een merkwaardige redenering te moeten
signaleren, welke ik niet uit deze pen verwacht had.
De heer P. verwacht van het vrijlaten van de bonnen-
handel namelijk, dat zij, die een inkomensoverschot
hebben boven hetgeen benodigd is voor aankoop van het
distributiepakket, een deel van deze overtollige koopkracht
niet of niet meer beleggen. Dit deel wordt immer’s doör
middel van de bonnenhandel overgeheveld naar de lagere
inkomensklassen, waar deze koopkracht in de consumptie-
sfeer gaat circuleren. Een vermindering der besparingen
en vergroting der totale consumptie vindt plaats, en voor-
zover hier geen vergroot aanbod van goederen en diensten
tegenover staat (waarom zou dit trouwens mogen worden
verwacht?) zal het infiatoire effect zich uitdrukken in
prijsstijging der vrije goederen
3).
Uit deze redenering meen ik nu te mogen afleiden,
dat de heer P.. tegen deze overheveling van koopkracht
en dus tegen deze inkomensnivellering, waarvan hij toch
een principieel voorstander moest zijn, stelling neemt.
Bovendien zie ik tussen deze inkomensvergroting van de
lagere inkomensgroepen en de resultaten van loonactie’s,
voorzover deze niet effectief met productièvergroting ge-
paard gaan, geen essentieel verschil. Ik durf zelfs nog verder te gaan. Van deze loonsverhogingen zijn prijs-
stijgingen van gedistribueerde goederen het gevolg. Van
overheveling van koopkracht niet. De prijzen, welke in de bonnenhandel worden gevormd, kunnen worden be-
Ujtzonderingen ‘laat ik hier buiten beschouwing.
3)
Tat
deze eventuele prijsstijging aangaat, geloof ik, dat terecht
van verscheidene kanten bezwaar wordt gemaakt tegen de politiek
van het Directoraat-Generaal voor de Prijzen ten opzichte van de
Vrije, Vooral luxe goederen. De vraag kan worden gesteld, waarom
op deze prijzen dezelfde druk.moet worden uitgeoefend als op die
der gedistribueerde goederen.
26 November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
955
invloed door een inflatie. Zij kunnen mi. evenwel geen
oorzaak zijn van inflatie.
Ook de -bezwaren van de heer Ponsen inzake de nood-
lottige invloed, welke het vrijlaten van de bonnenhandel op
de productie zou uitoefenën, kan ik nietdelen. ,,Wanneer
de consumptierechten – aldus de heer P. – uit de handen
van de massa overgaan in die van beter gesitueerden, dan
zal de productie in conflict komen mt de eigen aard der
vraag. Noodzakelijkerwijs zal dus de utility-productie
geheel of gedeeltelijk worden opgegeven. Kostprijsverho-
gingen en wijzigingen in het productieproces zullen het
resultaat zijn”. De heer P. denkt zich reeds bij voorbaat
in, dat het hier een massaverschijnsel betreft, waarbij de
grote massa van de bevolking de relatief weinige beter
gesitueerden met bonnen zal bestormen, en dat een oh-
gopolie ontstaat, dat alle consumptierechten tot zich
trekt en de productie ontwricht.
Mijn voorstellingsvermogen is helaas minder elastisch.
Juist is naar mijn mening het standpunt van de Overheid,
dat de consument uiteindelijk de aard en de omvang van
de productie moet bepalen. Een conflict tussen de pro-
ductie en een zgn. ,,eigen aard” van de vraag ken ik niet,
want beide zijn veranderlijke grootheden. Of zou men een
planmatig vastgestelde vraag dwingend als , ,ideaaltype”
willen voorschrijven?
Tenslotte: de heer P. beschouwt een goed function-
nerend distributiesysteem als één der afweermiddelen
tegen onderconsumptie. Men zou deze uitspraak in een
andere vorm kunnen gieten, t.w.: distributie is de beste
afzetgarantie. Wij hebben aan deze laatste geen behoefte, zelfs niet wanneer de eerste onontbeerlijk is. Wanneer de
Overheid er zorg voor draagt, dat de consumptierechten onder alle omstandigheden kunnen worden uitgeoefend,
kan ik geen overwegende bezwaren van theoretische aard tegen de vrije bonnenhandel ontdekken.
Kan ik de argumenten van de heer Ponsen derhalve niet
delen, daartegenover wil ik gaarne bekennen onder de in-
druk te zijn van de argumenten van de heer Japikse,
een erkend deskundige •op het terrein der distributie.
Indien van het vrijlaten van de bonnenhandel het gevolg
zou zijn, dat op grote schaal goederen aan de productie
worden onttrokken, dan is de uitvoering hiervan inder-
daad niet raadzaam. Dit gevaar heerst, zoals uit het
door de heer Japikse aangehaalde voorbeeld blijkt, voor-
namelijk in de agrarische sector. In de industriële sfeer
gaat het bij de uitgifte van goederen in natura om tot op
zekere hoogte controleerbare kwantiteiten, welke contrôle
in de agrarische sfeer zeer zeker veel moeihijkei’ is. Toch
wordt deze contrôle op dit moment ook reeds uitgeoefend;
zodat de normen vastliggen. De vraag
is
immers, of liet
reeds bestaande euvel door het vrijlaten van de bonnen-
handel in belangrijke mate zal toenemen. De contrôle op de winkeliers vormt een geheel nieuw
punt in de discussie, doch naar mijn mening niet afdoend.
Het was bijv. een bekend feit, dat vele tabakswinkeliers
bij de aangekondigde algemene contrôle voor de opheffing
der sigarendistributie bonnen kochten om hun werk-
voorraad op het vereiste peil te brengen. Dit gebeurt dus
nu ook reeds. Zij betalen daarmede een strafpremie op
het zonder distributiebescheiden verkopen van goederen.
Deze contrôlemogelijklieia blijft ook bij liet vrijlaten van de bonnenhandel volledig gehandhaafd.
Toegegeven moet worden, dat het restaurantbèdrijf
een groot percentage van de bonnen zal opnemen. Deze
blijvende vraag, welke bovendien zeer koopkrachtig is’, zou een ongewenste invloed op de prijsvorming kunnen
uitoefenen.
Dë heer Japikse ziet terecht, een oplossing van alle
kwalen in het opheffen van de distributie van die artikelen,
waarvan dit ook maar even mogelijk is.
Dit is juist het cardinale punt, waarom deze kwestie
door mij aan de orde is gesteld. Indien de opheffing van
vele distributiemaati’egelen spoedig en voor een grodt
aantal artikelen zou kunnen worden verwacht, dan be-
hoeft men geen aandacht aan deze kwestie te besteden.
Doch het is toch langzamerhand wel duidelijk, dat ons
land er au fond niet beter voor staat dan Engeland. Onze
betalingsbalans noopt ons tot het hoogstens handhaven
van de huidige rantsoenen, terwijl inkrimping op ver-
schillende punten zelfs moet worden verwacht. Gezien
de druk, waaronder de consument reeds jaren staat en
nog zal staan, moet iedere maatregel worden onderzocht,
welke zijn toestand dragelijker kan maken. Met een
variatie op de spreuk van één mijner hoogleraren zou ik
willen zeggen: de consument zit onder de pers, doch
laat hem toe onder die pers de houding aan te nemen;
welke hem liet meest aangenaam voorkomt.
In het licht van deze spreuk zouden vele maatregelen
zowel ten opzichte van producenten als van consumenten
dienen te worden herzien, en in dit licht dient men ook
mijn voorstel te beschouwen. Laat men iedere idee, hoe
vreemd deze ook op het eerste gezicht moge schijnen,
serieus op zijn practische bruikbaarheid onderzoeken.
De soep wordt in de geleide economie dikwijls veel heter
opgediend dan nodig is om het doel te bereiken. Het is
ook voor de Overheid van belang, dat de consument niet voortdurend zijn tong brandt.
Dr C. N. T. SWARTTOUW.
INTERNATIONALE NOTITIES,
DE OENEEFSE OVEREENKOMST INZAKE TARIEVEN.
De tarievenovereenkomst, waaraan 23 landen te Genève
gedurende vele maanden hebben gewerkt, is thans gepu-bliceerd. In zekere zin, aldus ,,The Investors’ Chronicle”
an 22 dezer, is de publicatie van een document, dat een
aanzienlijke verlaging van tarieven en andere hindernissen
voor de internationale handel bevat, een bewijs van moed,
aangezien momenteel het ene land na het andere als ge-
volg van gebrek aan dollars tot beperking van zijn invoer
overgaat. Flierin ligt echtr geen paradox, daar de over-
eenkomst uitdrukklijk importbeperkingen toestaat, van-
neer een land zijn finamciële positie t.o.v. het buitenland
veilig wil stellen. Inmiddels bestaat de kans, dat deze en
dergelijke ,,escape clauses” de strekking van de nieuwe
overeenkomst – stijging van de levensstandaard, verze-
kering van ,,full employment” en volledige benutting van
‘s werelds hulpl$ronnen – iii gevaar zullen ,brengen,
althans wanneer zij op enigermate grnte schaal toepassing
vinden. Gereserveerde afwachting is dus wel op zijn plaats.
Desalniettemin juicht het blad de overeenkomst toe,
niet name in verband met de mogelijke ommekeer van de
,huidige restrictionistische tendenties in de wereldhandel
na verwezenlijking van het Amerikaanse steunprogramma
voor Europa. Verruiming van de internationale handel is
onontbeerlijk voor de dollarbehoevende landen, die hun
export moeten opyoeren.
Vandaar dat de belangstelling zich vooral richt op de
tariefconcessies, die. de Verenigde Staten zullen doen. De Canadese Minister van Financiën, Abbott, heeft reeds met
zoveel woorden gewezen op de mogelijkheden, die zich in
dit opzicht voor Canada openen. Voor Engeland is vooral
ook van belang het ,,driehoeks”-karakter van de handel
van het Empire met de Verenigde Staten: Engeland heeft
niet alleen voordeel van een tariefverlaging, van de zijde
der Amerikanen, voor eigenindustriële producten, maar
ook van een Amerikaanse tariefverlaging voor bijv.
Australische en Zuid-Afrikaanse wol. Deze landen hebben nl.
–
normaliter een passieve handelsbalans t.o.v. het Verenigd
Koninkrijk, welke zij recht zetten met behulp van ver-
diensten in het dollargebied. Dat de Amerikanen bereid
zijn het invoerrecht op ruwe wol met 25 pCt -te verlagen,
is daarom van bijzonder belang.
956
ECONOMISCH-STATISTISCHE .BERICHTEN
26 November 1947
DOLLARTEKORT EN AMERIKAANS TOERISME.
Niemand minder dan Lord Keynes heeft destijds in
een posthuhm artikel op de betekenis gewezen van het
Amerikaans toerisme voor de dollararme wereld. Hij
schatte de Amerikaanse uitgaven in dit opzicht op $ 1
milliard per jaar. In 1946, het eerste vredesjaar, wérd het
door Keynes geraamde bedrag niet gehaald. Toen beliepen
de door Amerikaanse toeristen uitgegeven bedragen $ 429
millioen; het voorlopige cijfer voor de eerste helft van dit
jaar is $ 203 millioen, waarbij echter beda’cht dient te
worden, dat verleden jaar vooral het derde kwartaal een druk seizoen bleek te zijn.
In de ,,New York Herald Tribune” van 18 November ji.
zijn door,de ,,American Express Company” optimistische verwachtingen uitgesproken. De president van genoemde
maatschappij betoogt, dat het Amerikaans toerisme een
belangrijke bijdrage kan leveren aan de landen, die een dollartekort hebben. In een reeks aanbevelingen aan de
Federale Regering bepleit hij het wegnemen van reisbe-
lemmeringen. In dat geval acht hij een uitgave in het
komende decennium van $14 milliard mogelijk.
Hoe belangrijk het toerisme in het verleden was, demon-
streert de ,,American Express Company” aan een enkele
vergelijking met de bedragen, die aan verschillende be-
langrijke importartikelen zijn besteed:
In
Toerisme Suiker Kofli.e Rubber Koper
$
1.000.000
en Tin
Gemiddelden
in 1920-1939 400
225
200
190
140
Uit deze cijfers blijkt, dat ,,travel provides the most
impôrtant and immediate means for foreign governments
to obtaïn dollar credits, while other sources or revenue
cannot be developped as quickly”.
Vijf factoren schijnen te pleiten voor een uitbreiding van het toeristenverkeet’ uit de Verenigde Staten: 1. de
niet bevredigde behoefte gedurende de oorlog; 2. de tij-
ging van het nationaal inkomen;
3.
oorlogsdiensten van
10 millioen Amerikanen in het buitenland; 4. de toene-
ming van betaalde ‘vacanties en 5. betere reisfaciliteiten.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De ontwikkeling van de geldmarkt in de afgelopen
week bracht duidelijk, tot ûiting de wens van vele geld-
marktinstellingen om de opbouw van haar portefeuille
te verbetren. Het zeer schaars aanwezige kortlopende
papier was gevraagd, waardoor het marktdisconto voor
driemaandspromesen tot
/8
pCt daalde. 1-let langer
lopende papier, vanaf de zeer iuim aanwezige Mei-termijn
was daarentegen overwegend aangeboden, zodat de
discônto’s van promessen met een looptijd van zes maan-
den en langer alle op het niveau van 1’/
2
pCt kwamen,
met uitondering van Julipapier, dat tegen
1/8
pCt
werd verhandeld.. De notering voor callgeld bleef onver-
anderd
3/4
pCt, hetgeen en indicatie is van het feit, dat
het relatief hoge disconto voo’r schatkistpromessen van
middelmatige looptijd niet door een huidige krappe
liquiditeitspositie wordt veroorzaakt, maar meer door de
vrees voor een aanstaand beroep op de liquide middelen.
Naast d
–
e normale vrij grote behoefte aan chartaal geld
in de maand December spelen hierbij de stortingen op de
emissie Koninklijke en de betaling van aanslagen in de
bijzondere heffingen vermoedelijk een rol.
In deze.week is de lang verwachte emissie Koninklijke
aangekondigd. Aangeboden worden f 302 millioen. aan
aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders, en /100 millioen
obligaties tegen de koers van 101 pCt. met een nominale
rente van
3*
pCt.
De inschrijving op de aandelen Koninklijke staat ook
open te Londen, Brussel, Parijs en Zürich. Buitenlandse
l’ouciers van claims zullen deze wel hier te-lande mogen
verkopen en het provenu herbeleggen, doch niet in inter-
nationaal verhandelbare aandelen, maar uitsluitend in
locale fondsen. De ratio van deze bepaling is niet ei’g
duidelijk. Het. lijkt van deviezenoogpunt uit weinig- ver-schil te maken, welke fondsen door buitenlanders met de
guldensopbrengst van hun verkochte claims worden
verworven. Te vi’ezen valt echter, dat deze maatregel
buitenlandse beleggers, die toch’ reeds niet zeer geneigd
schijnen om in Nederlandse fondsen te beleggen, nog
meer hiervan afkerig zal maken.
Over het, algemeen wordt verwacht, dat een groot
aanbod van claims zal moeten worden verwerkt, zodat
de irischrijvingsdatum pas is vastgesteld op 30 December
a.s., waardoor een ruime tijd voor overweging aan de
vele binnen- en buitenlandse houders wordt geboden.
Aangezien echter iedereen vrijwel een groot aanbod van
claims verwacht, terwijl ongetwijfeld velen uitzien naar
de mogelijkheid van verkrijging van een zo gewaardeerd
beleggings- en speculatie-object als aandelen Koninklijke,
moet het niet uitgesloten worden geacht, dat de koers
der claims geenszins die scherpe daling beneden de theo-
retische waarde zal vertonen, als dikw’ijls wordt aan-
genomen.
Na het sluiten der emissie zal vermoedelijk wel met een
vrij omvangrijk ,aanbod van aandelen Koninklijke mogen
worden gerekend. Niet alleeft zullen er wel verkopen
plaatsvinden van op speculatiewinst bédachte deelnemers
aan de emissie, doch vermoedelijk ook door verkoop van
de stu.kken, die worden gereserveerd voor niet opge-
komen claimhouders. Dit laatste zou vel eens belangrijk
kunnen zijn, omdat juist aandelen Koninklijke veel in
ht ‘buitenland zijn verspreid en ten dele voor ,de effecten-
registratie niet zijn aangemeld of in de bezettingsjaren
zijn verdwenen.
De achterstallige’ dividenden ovei- 1945, 1946 en 1947
0
1) Amerikaanse fondsen zullen, waai’schijnlijk begin
volgend jaar, ook worden afgerekend. Het gaat hier om
een bedrag van naar schatting
f
80 millioen. De admini-
stratieve verwerking zal echter wel zoveel tijd vorderen,
dat liet provenu hiervan niet meel’ zal kunnen dienen
voor de storting per 15 Januari a.s. op de inschrijving
van, aandelen Koninklijke.
Het koersverloop van aandelen Koninklijke was in de
afgelopen week voor de Amsterdamse Beurs vah het
meeste’ belang. Zij daalden ononderbroken in koers tot
401;zij het dat de daling op de laatte beursdag niet zo sterk was. Over het algemeen vertoonde de markt een
daling, zij hôt van een niet geprononceerd karakter.
Met ingang van Vrijdag jl. heeft men hetenigszins
starre hoofdkoerssysteem voor de actieve fondsen weer
afgeschaft, en is men tot de oude wijze van handel terug-
gekeerd, een en ander vooral met de bedoeling, om een
soepel werkend apparaat te verkrijgen, wanneer Maandag
a.s. de handel in claims Koninklijke begint.
14 Nov. 21 Nov.
A.K.0.
…………
. ………..
167*
160*
v.
Berkel’s
Patent
…………..
118*
1141 G.L.
Lever Bros. Unilever C.v.A .
….
295 G.L.
285f-6*
Philips
G.b.v.A.
…………..
378*
357
Koninklijke Petroleum
……….
.
4531
.
401-21
H.A.L.
……………………
181*
181*-2
N.S.0.
……………………..
188*
.
189 G.B.
H.V.A.
……………………
.
Deli
Mij.
C.v.A.
…………..
172*
162*-3*
Amsterdam Rubber
…………
157* 157*
26: November 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
957
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans’op 24 November 1947.
Activa.
Hoofdbank t
–
1)
ii”
idbri v
Bijbank
iscono
(
Agentsch.
,,
22.578,83
in
22.578,83
1
)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrleven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
–
Bankwet 1937 J° art. 4 van liet Koninklijk
besluit van 1
October
1945,
Staatshiad No.
–
F204)
……………………………
Schatklstpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlandefl ingevolge overeen-
komst van 26 Februari
1947
…………….
2.000.000.000,-
Beleningen:
Hoofdbaflk t
140.944.622,75 ‘)
(mci.’
voor-
t
schotten in re-
Bijbank
,,
4.664.230,70
kening-courant op.onderpand)
Agentsch.,,
8.489.486,52
451.098.339,97
Op
effecten,
enz …………
..
150.640.144,74 ‘)
Op goederen en celen ……
..
458.195,23 151.098.339,97
2
)
Voorschotten aan liet Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937)
.
……………………..
–
Nede
Boekvordering op
de
Staat der
rlanden
ingevoige overeenkomst van 26 Februari 1947 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntniateriaal:
Gouden munt,en gouden
muntmateriaal
‘……..t
589.429.119,76
Zilveren munt, enz.
….
..2.362.189,75
591.791.309,51
Papier op liet buitenland
..
t
181.514.000,-
Tegoed hij correspondenten in
liet
buitenland
………
..
..71:510.654,32
Buitenlandse betaal-
middelen …………….
..
.4.993.280,12
258.017.934,44
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
.. …………………………….
79.452.221,55
Gebouwen
en
inventaris
………………….
3.500.000,
–
Diverse
rekeningen
…………………….
..
64.133.398,19
t
4.648.015.722,49
Passlva.
Kapitaal
……………. … ……………
t
20.000.000,
Reservetonds
……………………………
12.452.5
7
9,46
Bijzondere
reserves
……………………
..
32.247.868,69
Pensioenfonds
………………………….
16.896.36
1
,5
3
Bankbiljetten In omloop (oude ultgitten
)
………
125.191.940,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
…. ..
2.877.863.600,-
Bankassignaties
in
omloop
………………..
81.931,56
Rekening-courant
saldo’s:
‘s Rijks Schatkist.
……
t
804.569.435,81
Geblokkeerde
saldo’s van
banken
…………..
..
87.072.778,37
Geblokkeerde saldo’s van
anderen
…………..
..
327.774,80
Vrije
saldo’s
…………
..506.267.342,41
11
1.436.237.331,39
Diverse
rekeningen
……………………..
127.0
44
.
1
60,
06
t 4.648 015.772,49
1)
Waarvan scliatkistpapier rechtstreeks door de
Bank, in
disconto, genomen …………….f
–
‘)
Waarvan
aan
Nderlands-Indlê
–
(Vet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99) ,,
39.529.875,-
Circulatie der door de Bank namens
de Staat
In het verkeer gebrachte muntbiljetten
.
……
146.145.215,-
BANK VAN ENGËLAND.
(VnornsitmsIe. nosten in
millioenen oonden).
cl
‘
..,.d.
,
.o
=.o
ç,
0
ca
25′ Dec. ’46
0,2
‘
1.4491
1.450
4.428,2
22,1
5 Nov.’47
0,2
1.449,3
1.450
1.363,8
86,4
12 Nov.’47
0,2
1.449,3.
1.450
1.360,2
90,0
19
Noy.’47
0,2
1.449,4
1.450
1.348,1
102,1
Other securities
Deposits
–
cd
v
cd o
,s
-‘.-
v
Gc3
o
Q
It
25 Dec. ’46E
ll
[29.4:4
118
13,6
15,8
346,5
10,3
278,9
5
Nov.’47
5,7–.
27,6.
398,2
.13,4
288,7
12 Nov.’4704,1
7,3
20
405,9
13,7
297,7
t9 Nov.’47013
5,2
19,4
411,8
11,0
309;0
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
0,..
0
0
1
50
v
”
5
30 Dec.’46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
13Oct.’47
506.613
166.137
167.574
34
151.613
20
,,
’47
“06.703
173.076
134.904
34
151.238
27
,,
’47’
506.738
173.076
418.990
18
155.942
3Nov.’47
506.779
173.076
111.778
•
18
149.197
10
’47
506.537
180.125
108.746
18
146.923
17
,,.
’47
506.524
187.387
85.766
18
152.557
24
’47
591.791
181.514
76.504 .
23
151.098
0
Saldi in rekening-courant
Cd
–
0
o”n
o’E..
‘
tO
0
t-
30 Dec. ’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706
590.158
13 Oct. ’47
2.828.328
1,002.647
61.767
41.156
459.534
20
,,
’47
2.812.00
973.280
73.543
38.397
471.014
27
,,
’47
‘2.829.409
967.261
56.249
38.829
466.932. 3 Nov.’47 2.888.730
890.336
52.787
42.586
469.638
10
,,
‘
47
2.869.488
913.412
62.434.
38.554
472.258
17
,,
’47
2.865.744
879.935
88.923
38.003
469.399
24
,,
’47
2.877.864
804.569
87.07e
38.328
, 506.267
NATIONALE BANK VAN
BELGIË.
(Voornaamste Oosten in millioenen francs).
0
‘
nov
‘0
‘0
Data
,
0
t-
–
.
00
1′
.
.
One
26 Dec.
1946
32.226
5.648
4.953
214
‘
698
49.158
16 0ct.
1947
27.611
12.431
4.887
422
735
52.191
23
,,
1947
26.960
12.589
4.886
231
,
758
52.367
29
,,
1947
26.260
13.074
4.827
596
‘
765
52.692
6 Nov.
1947
25.607
13.884
5.536
618
157
52.557
12
,,
1947
25.352
14.002
5.176
.708
748
52.987
20
1947
26.513
12.754
4.778
963
742
52.127
0
‘Rekening-
.,
courant saldi
c
d
.
,s
Data
.n
0
o
°
ocd
__
_—‘—
cn
1
o
cd
26
Dec.
1946
637
159.377
72.105
1
4.482
614
16 0ct.
1947
637
165.907
78.964
4
4.930
511
23
,,
1947
637
165.287
78.326
5
5.029
510
29
,,
1947
637
165.847
78.402
5
5.416
509
6 Nov.
1947
637
166.665
79.588
4
5.038
508
12
,,
1947
637
166.537
79.502
2
5.127
508
20
1947
637
165.349
78.682
5
4.814
507
1) Waarvan 10.493 millioen trcs onheschikbaar goudsaldo na her
–
waardering van de goutivooryaad (l3esluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de,polt ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen fres.
‘) Deze post Omvat: Oude biljetten Over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
BANK
VAN
FRANKRIJK.
(Vooriiaamste posten in iliillioenen trancs).
n
Voorschotten aan de Staat
Data
‘
c2′
o
‘0
t-
Oost
.
00
0)
‘
‘
LP’
0)
28′ Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.9001
426.000
30 Oct.
1947
52.817
175.290
129.449
127.800 1
426.000
6 Nov.
1947
52.817
176.929
129.449
118.500 1
426.000
13 Nov.
1947
52.817
184.643
129.449
413.800
426,000
Data
T
Bankhil-
Deposito’s’
jettenin
i
circulatie
Totaal
Staat
Diversen
26
Dec.
1946
.721.865
t
63.458
1
765, ‘1 ,62.693’-
30
Oct.
1947.
867.700
81.792
762 .
.79.322′
8 Nov.
1947
872.932
74.183
i
744
t
72.267
13
Nov.
1947
.869.317
.75.603
‘
806 ‘]’
73.484
958
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
26 November 1947
•
.
VERKEER EN
VERVOER IN NEDERLAND.
Omschrjving
Eenheid
IMaandgem.I
Mei
JUli
Aug.
Sept
Indexeljfor vervoer wilde binnenvaart
100
153
159
146
155
142
t
917 1.399
1.454
1.340
1.422
1.302
.
260
444
420
441
385
Wilde
binnenvaart,
prestatie
…………….
miii.
t/km
127
205
202
199 169
189
Vervoer wilde
binnenvaart
……………….1.000
waarvan
brandstoffen
……………………,,
IndexclJter algen vervoer te water
100
118
132
123
100
t
600
710
794
738
600
miii.
t/kin
45
51
53
53
45
Intexeljter internat. binnenvaart (laadverm.)
‘
100
87
4
42 42
44
Eigen
vervoer
te
water
…………………1.000
Idem,
prestatie …………………………
Aantal
.
6.146
1.759 1.777
2.193
2.485 2.580
1.000 t.
3.572
920
964
1.122
1.133
1.13
waarvan onder:
Nederlandse vlag
,,
2.092
1.566
378
286
.
405
316
434
347
515 425 428
364
11
Belgische
vlag …………..
,,
126
86 85 80
82
59
Binnengekomen
st!hepen
…………………..
Laadvermogep
………………………….
Aantal
6.082
1.868
2.051
2.376 2.544 2.824
Lading
……………………………….
1.000
t.
3.494
1.014
1.152
1.251
1.147 1.224
Lading
……………………………..
waarvan onder:
Nederlandse vlag
,,
2.252
1.559
.
579 407
623
.488
703
524
565
380
11
Belgische
vlag
,,
229
134
90
112
405
105
286
66
Aantal
2.144 1.243
1.416 1.360
1.448 1.614
Vertrokken
schepen
………………………..
Laadvermogen
………………………
…..
1.000 t.
.1.427
912
1.024
919
986
1.005
Laadvermogen
…………………………….
Lading
….. .
……………………….
waarvan onder:
Nederlandse vlag
…..
,, ,,
.
1.051 199
532
185
590
189
508
162
500
152
360
118
Schepen
in
doorvaart
……………………..
…..
544 249
291
267
.
276
187
Belgische
vlag
……………..
IndexclJter zeavaart (inhoud)
100
44 44
.
47
50 45
Aantal
1.758
817 836
906
958
846
1.000
R.T.
4.416
1.950 1.995
2.000
2.191
1.932
,,
3.834 1.839 1.808 1.869
‘2.070
1.726
Vertrökken
zeeschepen
………………..
.
Aantal
1.738 866 830 888 803 972
9 8
1.136
.
922
1.061
857
1.000
R.T.
4.418
1.972
1.903
2.173 2.230
2.055
Binnengekomen zeeschepen
………………….
3.216
1.156 1.099
1.333
1.342
1.285
waarvan
in
lijnvaart
…………………….
898
868
.
1.017
1.096 1.074
Goederenverkeer
ter
Zee:
Bruto
inhoud
………………………….
flruto
inhoud
…………………………..
Idem, alleen geladen schepen
……………….
…
.1.000 t
1.018 950 1.386
1.316
940
1.003
Idem, alleen geladen schepen ……………….
waarvan
in
lijnvaart
……………………..
•
doorvoer
Geladen) hij
uitvoer
………………..
1.738
484
143 154
234
139
427
145 376
177
222
1.421
168
142
183 168 157 176
Gelost
bij
invoer
…………………..
Indexctjfer goederenvervoer Nod. Spoorwegen
. .
100 100
99
109′
100′
118′ Goederenvervoer Ned. Spoorwegen, totaal
. . .
1.000
t.
.
1.207
1.210 1.199
1.320′
1.210′
1.419′
doorvoer
………………….
waarvan
grensoverschrijdend
…………….
,,
412
226
198
219′
194′ 252′
………………….
Reizigerskilometers Ned. Spoorwegen
….
1 millioen
242
533
510
593*
747* 545*
….
1 mlllioen
21,2
49,6
45,2
47,9
Interloc. autobusdiensten; vervoerde reizigers
5,7
14,7
14,2
15,8
Lotale autobusdiensten; vervoerde reizigers
. . .
,
4.4
9,0 8,4
9,3
Tramwegen, vervoerde reizigers …………….
Indexctjfer verkeer op do rijkswegen
100
152
i49
.
157
170
162
Slachtoffers
verkeersongevallen:
Aantal
65
85
83
70
87
92′
,, 368
590 608
714
663
632′
,
918
612
665 704
673
683′
Overleden
………………………….
Ernstig
gewond
………………………
Indoxeijfers:
Licht
gewond
………………………..
Overleden
………………………….
…
100 100
131
160 128
165
.
.
108
194 134
142′
Ernstig gewond
………………………
..
Licht gewond ……
:
100
67
72
77
180
73
•
172′
74*
1)
Bunkermateriaal
e.d.
niet inbegrepen.
Voorlopig cijfer.
EERSTE
NEDERLANDSCHE
Nederlandsch
1d’h
Handelsbank,
JV
ifluISCii
nl
5
Verzekering Mij.
op het Leven
en tégen
Invaliditeit
NV.
Gevestigd
te
Amsterdam -‘Rotterdam
–
‘s-Gravenhago
.
AOMIHISTRATIEKANTOOR
DORDRECHT
.
BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5340
Pers on ee’s- Pensioenverzekering
Au
.
e
an
–
en
ec enza en
verschaft clitecte fiscale
toekomstige
lasten
blijvende
besparing
–
afschrjjving van
–
sociale
voidoeing
Vraagt U
.
eens
welgedocumeateerd
advies aan ons
.
.
–
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
•
–
VVs
VAN
GEND
&
LOOS
gezondhouden
van
uitstaande
credieten.
Aan-
vaard
als
onderdeel
der
debiteuren-gdminjstra-
tie, zat het van groote practische waarde blijken
expedieert van huis tot
huis
Onze V.VS.-brochure wordt op aanvrage kosteloos toegezonden
Yan der Graaf
&
Co’s bureaux voor den handel N.Y.
‘
van
dorp naar
sfad
–
van land
naar land
Amtitelstraat 14-18, Amsterdam-C, Telefoon 38631
(5. lijnen)
.
.
/
N.V. Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot
Exploitatie van Petroleurnbronnen in
Nederlandsch-Indië,
gevestigd te ‘s-Gravenhage.
UITGIFTE van
/ 302.174.400.— aandelen aan toonder,
verdeeld in aandelen van nom.
f
1000.— en onderaandelen van nom.
/
100.
79
ten volle delende in de winst over het boekjaar 1948 en volgende jaren.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde aandelen en onderaandeleri,
uitsluitend voor houders van aandelen en onderaandelen,
resp. recepissen daarvan, openstelt op
DINSDAG 30 DECEMBER 1947,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
ten kantore van de:
NEDERLANDSCHE hANDEL-MAATSChAPPIJ, N.V. te Amsterdam,. Rotterdam
AMSTERDAMSCHE BANK N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
BANQUE DE PARIS ET DES PAYS-BAS te Amsterdam,
DE TWENTSCHE BANK N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
Heren DUNLOP
&
CO. te Amsterdam,
Heren DUNLOP
&
PHILIPS te Amsterdam,
Heren GEBROEDERS BOISSEVAIN te Amsterdam,
Heren HELDRING
&
PIERSON te ‘s-Gravenhage,
Heren VAN DER HOOP, OFFERS
&
ZOON te Rotterdam,
Heren HOPE & CO. te Amsterdam,
INCASSO-BANK N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
Heren R. MEES
&
ZOONEN te Rotterdam en ‘s-Gravenhage,
Heren PIERSON
&
CO. te Amsterdam,
ROTTERDAMSCHE BANK N.V. te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gra’venhage,
heren SCHILL & CAPADOSE te ‘s-Gravenhage,
tot den koers van 100 pCt.,
en ‘s-Gravenhage,
Ell
–
11%
op de voorwaarden van het prospectus dd.
20
November
1
947-
Prospectussen en inschrjvingsformulieren zijn verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.
N.V. KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ
TOT EXPLOITATIE VAN PETROLEUMBRONNEN IN NEDERLANDSCH-INDIft
‘s-GRAVENHAGE, o- November 1947-
Directie en Commissariseri.
Zi ok annonce OP
achterijde
Dooi de N.V.’ Internationale Crediet-
en hlan-
dels-Vereeniging ,,Rotterdarn”,
te Rotterdam,
Westerstraat 37, wordt gevraagd
ACCOUNTANT (lid N.I.vjL)
voor tewerkstelling in Nederlandsch-Indië met
standplaats Batavia.
Maximum leeftijd 40 jaar.
Uitsluitend zij, die beschikken over ruime er-varing in het bedrijfsleven, gelieven schriftelijk
te solliciteren (Postbus 567).
H. TEN CATE HZN. & CO., N.V. te Almelo
zoekt een representatieve figuur voor haar
EXPQRTAFDELING
Gezocht wordt een ervaren kracht,
doch ook jonge mensen, die de geschiktheid
menen te bezitten om hiervoor te worden opge-
leid, komen voor sollicitatie in aanmerking.
Vereist wordt: commerciële aanleg en ambitie,
grondige kennis der moderne talen in woord en
geschrift en zo mogelijk kennis der textiel-
branche.
Uitvoerige sollicitaties in handschrift, voorzien
van recente foto, te zenden aan de Directie van
H. TEN CATE HZN. & CO., N.V., Spoorstraat 1
te Almelo.
.-..
Vervolg rubriek Vacatures
– zie
achterzijde
11
N.V. Koninklijke Nederlandsché Maatschappij• tot
Exploitatie van Petroleumbronnen in.
Nederlandsch- Indië,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
tJITGIFTE van
• / I00.000.000.- 3
1
/2
pCt. ob1igatin,
in stukken van nom. / 1000.— aan toonder.
Ondergetekertden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde obligatiën openstellen op
VRIJDAG 28 NOVEMBER 1947,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij hun kantoren te AMSTERDAM, ROTTERDAM en ‘s-GRAVENHAGE, voor zover aldaar gevestigd,
tot den koers van 101 pCt.,
op de voorwaarden van het prospectus dd.
20 November 1947.
Prospectussen en inschrj vingsbiljetten zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
BANQUE DE PARIS ET DES PAYS-BAS.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
HOPE
&
Co.
INCASSO-BANK N.V.
PIERSON
&
Co.
ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
HELDRING
&
PIERSON.
SCIIII..L
&
CAPADOSE.
R. MEES
&
ZOONEN.
AMSTERDAM,
‘s-GRAVENHAGE,
20
November 1947.
ROTTERDAM,
Abonneert U op
Bi grote instelling in ‘s-Gravenhage is de
functie vacant voor
drs economie
met praktijk-ervaring, leeftijd ca. 35 jaar. Solli-
citaties onder no. ESB 1069, Bureau van dit
blad, postbus 42, Schiedam.
DE- ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hennip-
man, Prof. P. B. Kreukniet, Th. Ligthart, Prof.
N. J. Polak, Prof. J. Tinbergen, Prof. H. M. H.
A. van der Valk, Prof. C. A. Verrijn Stuart, Prof.
G. M. Verrijn Stuart, Prof. Mr. F. de Vries.
Abonnementsprijs
f
22,50; franco p. post
f
23,30;
voor studenten
f
19.—: franco per post
f
19.80.
Abonnementen worden -aangenomen door dèn
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM
Het Landbouw-Economisch Instituut vraagt
voor economisch onderzoek in de Landbouw een
economisch doctorandus
Kennis van land- en tuinbouw strekt tot aanbe-
veling. Eigenhandig geschrevén brieven naar
Van Stoikweg 29, Den Haag.
Alle correspondentie betreffende advertenties, geliepe U te richten aan Ioninklijke Nederlandsche Boekdruklcerij H. A. M. Roelants,
Lange H iven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)