!T
‘
A
UTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
E
Beric
‘hten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN
HET NEDERLÂNDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
32E
JAARGANG
WOENSDAG 12 FÉBRUARI 1947
No.
1553
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. pan der Valk; F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretarie).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Alle correspondentie betreffende adc’ertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Hagen 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6);
BERICHT.
Aan de leden van het Nederlandsch Economisch Insti-
tuut wordt beleefd verzocht – voorzoover zij dit niet reeds
deden – de contributie voor het jaar 1947, ten bedrage
van / 30 voor het binnenland en
f
33 voor het buiten-
land, vôÔr 15 Maart a.s. te voldoen op girorekening no.
8408 of op onze rekening bij de heeren R. Mees & Zoonen,
alhier. Na dien datum zullen wij over het betreffende be-
drag, verhoogd met incassokosten, per kwitantie dispo-
neeren.
INHOUD: Blz.
De
artikelen van
deze
week
……….
123
Uit
buitenlandsche
bron
…………
123
Internationale
moeilijkheden’ op
het
gebied
der
steenkolenvoorziening door
H. H. Wemmers ….
124
Handel met de Sowjet-Unie door
J; H. Cohen Stuart
126
Een aanslag op het cultureele leven door
J. Hasper
129
Nieuwe organen in het Engelsche bedrijfsleven door
Mr.
Ir.
A.
W. Quint
……………………..
130
Junior Chambers of Commerce door
Dr. F. A. de Graajf
131
B o e k b e s p r e k i n g
Mr. G. J. van Oostv.een, De economische ontwikke-
ling van Dordrecht, 1795-1945, bespr. door
Mr.
W.
F.
Lichtenauer……………………
132
A a n t e e k e n i n g e n
:
Do economische
ontwikkeling
In Zweden na de rovaluatie
van
do
kroon
………………………………
133 Do ]iqulditoit
dor
Amerikaanseho
,,country-banks”
door J
.
C.
Brezet
………………………………..
i35
Internationale
n o t i t i e s :
Do werkzaamheden van de UNKRA
………………
135
Veor een Engeisch witboek
……………………..
136
Daling van
don zilvorprijs
………………………..
136
China
……………………………………….
136
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
187
S t a t i s t i e k e n :
Eankstaton
………………………………….
137
Stand van
‘s Rijks Kas
……………………………
138
Inleggingen en terugbetalingon
bij
do spaarbanken in Ne-
derland
……………………….
…………..
139
Eenigo lndexeijtors van do industrieelo productie In Neder-
land
……………………………………..
1
39
Arnerilcaanscho leeningen aan het buitenland
…………
139
DEZER DAGEN
zet men zich schrap. Voor velen wordt de armoede een
reëele factor. In ons land heerscht baisse op de zwarte
markt; noodgedwongen – de ,,dissaving”-cijfers van de
spaarbanken en recente berekeningen van de stijging van
de kosten van levensonderhoud wijzen erop – wordt de
Nederlandsche consument nuchter. Men zoekt houvast;
zoo aanvaardde de E.V.C. eindelijk het rapport tot fusie
met het N.V.V. Werkelijkheidsbesef kenmerkte ook de
Tweede Kamer, die unaniem het Centraal Planbureau als
technisch noodzakelijk instrument kon aanvaarden, en
de Delftsche studenten, die, ter besparing van productie-
omwegen, in de mijnen gingen werken.
Grond onder de voeten geniet ook bij de Fransche consu-
menten steeds duidelijker preferentie boven glad ijs; zij
gingen in koopersstaking. Inmiddels heeft Ramadier
nogmaals een verlaging der prijzen met 5 pCt. aangekon-
digd. De in de C.G.T. vereenigde arbeiders willen nu haring
of kuit: zij houden vast aan een ,,minimum vital” van frs.
84.000 ‘s jaars. Klaarheid, over het economisch beleid der
Labourregeering, vragen ook de Engelschen, nu de strenge
winter hun het vuur na aan de schenen legt.
Bezinning en drang naar versterking van positie ken-
merkt – na vele excessen, zooals de eisch van ,,portal to
portal pay” – zelfs de Amerikaansche vakbeweging:
de A.F.L. zoekt aansluiting bij het C.I.O.; John Lewis
staat reeds op het tweede plan. Zet ,,big labor” zich, naast
,,big business”, schrap, nu het voortduren van de terug-
houdendheid der consumenten een inzinking doet ver-
wachten? Truman’s eisch tot handhaving van ,,purchasing
power”, met nadruk naar voren gebracht in zijn ,,Economic
Report” aan het Congres, wint aldus aan beteekenis.
Wie staat, zie toe, dat hij niet valle. Na enkele toenade-
ringspogingen in de ontwapeningskwestie keerden de ,,big
two” te New York tot dit axioma terug: Rusland houdt
het op de ontwapeningscommissie, Amerika – mede bij
monde van Marshall, die bij zijn eerste persconferentie met
beide beenen op den grond bleek te staan – op de ,,atoom”-
commissie. Ook de kleinere twee van de groote vier zijn
nog niet aan ontwapening toe. Engeland kan in het
Palestijnsche dile
–
mma niet anders dan voet bij stuk hou-
den; Frankrijk heeft het zelfs zoover gekregen, dat de
Vietnameesche Regeering – wellicht gesterkt door het
voorbeeld van Cochin China, dat in het kader van de
Indo-Chineesche federatie als vrijstaat is erkend – weer
wil onderhandelen.
In Indonesië koos thans ook het Republikeinsche kabi-net partij: het kon de Nederlandsche visie op Linggadjati
niet aanvaarden. ,,They stood aloof, the scars remaining, like cliffs that have been rent asunder. A dreary see now
fiows between”, zong Longfellow
Bij haar vreugde over de benoeming van het lid harer
Commissie van Redactie, H. W. Lambers, tot gewoon
hoogleeraar in de economie aan de Nederlandsche Eco-
nomische Hoogeschool,
is
de Redactie er van overJigd,
dat deze .benoeming geen schisma met ,,Economisch-Sta-
tistische Berichten” zal brengen.
f7 te.
Vermogensheff in gen
Objectieve
en deskundige
voorlichting aan bedrijven en.
particulieren die een deel van
hun vermogen moeten
‘
Vrij.
maken voor betaling der ko.
inende heffingen, verstrekt de
Naami. Venn.
Holkindsche
‘Belegging- èn
,
Beheer-Mij.
Anno 1930
Heeren gracht 320
–
Amsterdam
C
Commissarisseni
Prof, Ir.
1. P.
de
Vooys;
Drs. J.
H.
Gispen;
Mr. 1. ‘. Scboltens.
Directie,
Gerlof Verwey: -‘
Dr.
F.
Ph. Groeneveld;
A. C Leeuwenborgh.
a.
ROTTERDAMSCHE
BANKVEREENIGING
•
‘t
210 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
•AWIKKELING
VAN
NALATEN-
SCHAPPEN
DE KORENSCHOOF H.V.
GEVESTIGD TE UTRECHT
• UITGIFTE van
.f 1.000.000.-3+ % OBLIGATIES
waarvan een bediag van
f
100,000,— op inschrijvings-
voorwaarden is geplaatst
in stukken vanf 1.000.-
TEGEN DEN KOERSvanIOO1/2 %
De inschrijving op bovengenoemde uitgifte zal opengesteld
zijn op:
DINSDAG’ 18 FEBRUARI 1947
van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur ten kantore
van de Heeren:
R. MEES & ZOONEN te Rotterdam en
–
‘s-Gravenhage
PIERSON & CO
te Amsterdam
VLAER & KOL
te Utrecht
en te ‘s-Gravènhage tevens bij de Heeren HELDRING
Ei PIERSON
op de voorwaarden van het prospectus d.d, 11 Febr, 1947.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn bij de in-
schrijvingskantoren verkrijgbaar.
Rotterdam
R. MEES
Ei
ZOONEN
Amsterdam, 11 Febr. 1947,
PIERSON
Ei
CO.
Utrecht
VLAER
Ei
KOL
UITGEVERIJ W. P.
V.
STOCKUM t ZOON,
Verschenen:
Posbus 123,
Den Haag.
DREIGT ER EEN NIEUWE OORLOG?
door K. P. Bloema Charles.
De gevaarlijke toestand in de wereldpolitiek
1 is
h
o u
d: (Wallace’s drie philosophieën – John
Bull
in een
moeilijk parket – De vrede
en
de Duitschers, enz.)
f
3.90.
Verkrijgbaar in den boekhandel.
GEBLOKKEERDE TEGOEDEN
kJnnen onder bepaalde omstandigheden
dienstbaar
worden
gemaakt
aan
de
FINANCIERING VAN UW BEDRIJF
Wij
verstrekken
gaarne
inlichtingen
N EDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.
Hoofdkantoor: Amsterdam
76 Kantoren in Nederland
Bra; & Zoonen
anno 1720
ankierø &
otterbam
‘rabenbae,
JcItt,
Otbiebam, Vlaarbingen
mterbam (atteen sutantie)
N.V. KONINKLIJKE
t4 E D’E R 1 A N D S C H E
Z OUT 1 N DUST R IE
Boekelo Hengilo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibadr chloor
cbloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
• (It IRNHEM
— LEVENSVERZEKERING-
M A A T S CH A P PIJ
‘PERSONEELSVERZEKÉRINGEN
gispen
riTn.T1r1iN1g.II
–
1.1r.I1.
c u le m borg
amsterdam
rotterdam
Koninklijke
Nederlandsche,
Boek drukkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
12 Februari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
123
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
H. R.
Wemmers,
Internationale moeilijkheden op het ge-
bied der steenholenoorziening.
De vooroorlogsche jaren kenmerkten zich door intensieve
kolenproductie, levendigen in- en uitvoer en toenemend
verbruik. Engeland en Duitschland waren, wat Europa ba-
treft, de belangrijkste leveranciers. De oorlog wijzigde het voorzieningsbeeld voor Europa volkomen: Duitschiand en
Polen werden de voornaamste leveranciqrs. Na den oorlog
stond men tegenover een ontrejderd productie-apparaat
en een sterk gedaalde productie.
In Juni 1945 werd derhalve de ,,European Goal Organi-
sation” opgericht als voorloopig orgaan met een- veel-
omvattendep taak. In Mei 1946 belegde zij een conferen-
tie: een directe oplossing voor de Europeesche kolenvoor-
ziening werd niet gevonden; volstaan moest worden met
het geven van aanbevelingeii aan de produceerende
landen. Deze treffen of hebben thans inderd,ad maat-
regelen getroffen ter opvoering van de productie. Beziet men de positie der voornaamste produneerende
landen, dan blijkt, dat de kolenvoorziening langzamerhand
verbetert, doch zeer labiel is wegens afhankelijkheid van
Amerika en afwezigheid van normale voorraden. Rant-
soeneering blijft voorloopig noodzakelijk.
J. H.
Cohen Stuart,
Handel met de Sow jet- Unie.
De economische structuur van Europa is dbor den oorlog
grondig gewijzigd: de uitbreiding van de Russische in-vloedssfeer maakt de economische politiek der Sowjets
tot een factor van domineerende beteekenis.
Nederland inoet in zijn handelspolitiek rekenihg houden
met deze verschuiving van accent van West naar Oost;
het moet zich losmaken van de obsessie, dat zijn welvaart
afhangt van die van Duitschland en zich toeleggen op
rechtstreeksche relaties met Oost-Europa. Er is reden om
te veronderstellen, dat de Sowjet-Unie tot, handelsverkeer
met de buitenwereld bereid is, mits groote reconstructie-
credieten op langen termijn uit het Westen kunnen worden
verkregen.
J. llasper,
Een aanslag op het cultureele leoen.
Een critiek op artikel 10e van het ontwerp van wet
tot
wijziging
van de omzetbelasting, dat de Regeering de
bevoegdheid wil geven, openbare vermakelijkheçlen met
een verhoogd percentage van 25 te. belasten.
Deze belasting zal de toegangsprijzen bijna verdubbelen,
zoodat schadelijke gevolgen voor het cultureele leven niet
zullen, uitblijven.
Mr. Ir., A. W.
Quint
Nieuwe organen in het Engesche
bedrijfsleven.
In Engeland zijn, op grond van de rapporten der ,,Wor-
king Parties”, nieuwe organen voor de niet te nationali-
seeren bedrijfstakken in voorbereiding.
Voor de katoenindustrie isdit de ,,Cotton Council”, die
o.a. de functies van de tijdens den oorlog ingestelde
,,Cotton Board” zal overnemen. Analoge voorstellen zijn
gedaan door de , ,Working Parties” in andere bedrijfstakken.
De ïnstelling van deze organen beteekent geen publiek-
rechtelijke bedrijfsorganisatie. De functies van de,,Raden”
zijn in hoofdzaak adviseerend en slechts ten deelé uit-
voerend; ze zijn gedacht als verbindingschakel tuusschen
Overheid en bedrijfsleven. ‘
Dr. F. A.
do’ Graafl,
Junior Chambers of Commerce.
Een ,,Junior Chamber 6f Commerce” ,omvat een groep
jongere figuren uit het bedrijfsleven, die gezamenlijk
bepaalde vraagstukken bestudeeren. Dit instituut heeft zich vooral in Engeland en Amerika sterk ontwikkèld.
Het doel is de tijdige inschakeling van de nieuwe generatie.
UIT BUITENLANDSCHk BRON.
Een voorloopig Bliseh 10 jaren-plan is, volgens de
,,Neue Zürcher Zeitung” van 6 Februari ji., door het
ministerie van Nationale Wederopbouw bekend gemaakt.
In totaal zal een bedrag van frs. 373 mïlliard worden
geïnvesteerd. Voor het eerste jaar bedragen de uitgaven
frs. 43 milliard. Alleen al voor den woningbouw zullen
500.000 arbeiders noodig zijn. Over de wij7.e, waarop het
plan moet worden gefinancierd, ‘ is nog geen beslissing
genomen.
Poolseh arbilskrachten in Englantl zullen, behalve in
de mijnen, ook tewerk worden gesteld in de textielnijver-
heid. liet ,,British Embassy News Bulletin” van 7 Februari
ji. meldt, dat daarover overeenstemming is bereikt met de
,,Nation3l Association of Unbns in the Textile Trade”.
Enkele cijfers voor de arbeLlsbezetting in de wolindustrie:
Juni 1945: 129.800 arbeiders; November 1946 159.700
arbeiders of 47.900 arbeiders minder dan in Juni 1939.
De Palestijnsche kwestie heeft, naar ,,The New States-
man and Nation” van 8 Februari jl. mededeelt, ook een
dollarzijde. De kosten van eiken immigrant in Palestina
worden nI. in dollars betaald. Zelfs met de beperkte
immigratie in 1946 leverde zij Engeland $ 50 millioen op,
d.w.z. tezamen met de opbrengsten van de diamantindu-
strie, die voor een deel rret succes van Amsterdam is over-
gebracht. Deze S 50 millioen vormen van de totale
waarde van Britsche exporten naar de Vereenigde Staten
in 1946.
Investeeringen in de Vereonigdo Staten in fabrieken, machi-
nes, mijnen, nutsbedrijven, transportmiddelen en derge-
lijke – met uitzondering van den landbouw – bedroegen
in 1946, conform een berekening van de,,Survey of Current
Business’ van December jl., ongeveer S 12 milliard. Dit
is hoo
g
er dan in het recordjaar 1929, toen zij, in huidige
prijzen uit
g
edrukt, circa S 9 milliard beliepen.
Finselie vakvereenigiuigen verkiezen, volgens een verklaring
van den minister van financiën Ralf Toergren op den
7en Februari, lager prijzen en dito belastingen boven
hoogere bonen. Niet het minst daardoor, zoo meldt de
,,New York Flerald Tribune” van 9 Februari ji. verder, is
de ergste periode van de financieele crisis voorbij. Korte
credieten konden door de Overheid weer aan de banken
worden terugbetaald en hoewel het land dit jaar nog
buitenlandsche leeningen noodig heeft, hoopt het in 1948
geheel op eigen beenen te kunnen staan. Ook over de
Duitsche saldi in Finland ten bedrage van 6 milliard mark
is met Rusland overeenstemming bereijct.
De handel tussehen de Russischo zône in Duuitschland en
de Scantlinaviseiie landen zal zich uitbreiden. De ,,Neue
Züi’cher Zeitung” van 8 Februari jl. bevat het bericht,
dat Denemarken voor j millioen kronen, in Amerikaansche
$ te voldoen, aan glaswerk heeft ingekocht. Zweden nam
reeds bruinkolen en kalizouten af; in 1947 staan 100.000
ton kalizouten en 100.000 keukenzout op het programma.
Noorwegen voerde tot Sept. 1946 reeds 3,6 millioen kronen
aan visch uit, waartegenover het andere goederen als
compensatie terug verwacht.
Een noodvoeilseifonds ter grootte van
S
35 millioen is,
naar ,,The Times” vaii 8 Februari verneemt, door de
UNRRA in het leven geroepen, met het doel den ernst
van de voedselsituatie het hoofd te bieden. Oostenrijk,
Polen en Griekenland zullen ontvangen resp.
S
25, S 11 en
S 4 millioen. De UNRRA blijft echter besloten haar
werkzaamheden in Europa 31 Maart as., en in China, aan welk land tot dusver de helft van de gèprojecteerde
S
535
millioen is geleverd,. 30 Juni a.s. te beëindigen.
–
F
[P24
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
12 Februari
1947
INTERNATIONALE MOEILIJKHEDEN
OP HET GEBIED DER
STEENKOLENVÖORZIENING.
Inleiding.
Nu het tekort aan kolen, gas en electriciteit in deze
koude wintermaanden niet alleen de bevolking, doch ook
de indutrie en het verkeer. voor groote moeilijkheden
…plaatst, is het nuttig de oorzaken van dit tekort na te
gaan en vast te stellen, welke maatregelen op internatio-
naal gebied reeds zijn genomen of zullen worden genomen
om het kolentekort te doen verminderen.
Flet is ongetwijfeld algemeen bekend, dat in vrijwel alle
Europeesche. landen een schaarschte aan kolen heerscht
en dat deze zelfs in de Vereenigde Staten van Amerika
tot tijdelijke stopzettiiig van bedrijven heeft geleid. Daar
de moeilijkheden in laatstgenoemd land alleen werden ver-
oorzaakt dooi’ eenige stakingen en zij dus van incidenteelen
aard waren, zullen hier slechts de Europeesche landen
worden behandeld, waar de gevolgen van den tweeden
wereldoorlog zoo diep ingi’ijpend zijn.
Toestand vdôr 1940.
De ‘aren vöör
1940
kenrneikten zich door een inten-
sieve kolenproductie, een levendigen in- en uitvoer van
steenkolen, cokés en briketten en een toenemend verbruik.
Onderstaand overzicht
1)
geeft weer het verbruik, de
productie, den in- en uitvoer van een aantal Europeesche
landen in het jaar
1938.
Productie, invoer, uitvoer en verbruik van vaste bi’andstf/en
in 1938.
in 1.000 tonnen
L a ii d
Productie Invoer
2
Uitvoer
3
Verbruik
1
+2
–
3
Groot-J3rittanni0
230.636
12
40.452
181.196
Duitschianci
….
234.028)
7.003
37.552
204.079
Frankrijk
47.562
22.080
1.156
68.486
BetgiC/Luxemburg
29.585
6.730
6.504
29.811
Nederland
13.488
8.512
8.260 13.740
Polen
1)
)
36.209
177
1 1.375
25.011
Riisland
‘)
. . .
104.500
12
1.312 103.200
‘) mcl. brumnkoten.
‘) 1937, daar cijfers over 1938 niet bekend zijn.
zonder Opper- en Neder-SiteziO, hetweik thans tot Po]en
behoort.
Uit deze opstelling blijkt, dat Groot-Brittannië en
Duitschland de voornaamste leveranciers van Europa
waren, teiwijl Frankrijk, België en Nederland niet alleen belangi’ijke producenten waren, doch ook importeurs en
exporteurs van kolen, cokes of brikettén. Deze bedrijvig-
heid, die oppervlakkig gezien den indruk wekte van
een noodeloos heen en weer zenden, vond haar oorzaak in
het soortenprobleem, dat ook in dezen tijd de voorziening
zoo moeilijk maakt. Industriekolen werden geruild met
huisbrandkolen, gaskolen ingevoerd en cpkes geëxporteerd,
kortom de keuze was ruim genoeg om elk land in staat te
stellen de meest gewilde soorten en afmetingen te ver-
bruiken.
De tweede wereldoorlog maakte hieraan een einde.
Vooral na de bezetting van een deel van Europa door het Duitsche leger w’erd het voorzieningsbeld onherkenbaar
gewijzigd. Groot-Brittannië was als leverancier practisch
uitgeschakeld en Duitschland béheerschte met de kolen
van.eigen bodem en die der bezette landen, waaronder
vooral Polen, de vooi’ziening van de Europeesche landen.
Cijfers over deze periode zijn nog niet gepubliceerd.
Een uitzondering vormt Nederland, waar Dr. J. Mensink
in zijn proefschrift ,,De kolenvoorziening van Nederland
tijdens den tweeden wereldoorlog” uitvoerig cijfermateriaal
verzamelde, terwijl in Zwiterland Dr. Roger Givël promo-
‘)
De in deze beschouwing opgenomen cijfers zijn ontleend aan
gegevens van de European Coat Organisation”.
voerde op een proefschrift ,,Le’marché charbonnier suisTse
sous l’influence de la guerre”
(1939/1945). –
Toestand na Mei 1945.
Het einde der vijandelijkheden bracht itt Duitschland
en vele bevrijde landen een ontredderd productie-apparaat.
Weliswaar hadden de Noord-Fransche, Belgische en Neder-
landsche mijnen vergeleken met die van het Saar- en
Ruhrgebied weinig geleden, doch door de desorgaiiisatie
van het transport, zoowel te water als per spoor, was de
productie slechts een gering percentage van die van vôôr
den oorlog. Niet alleen het gebrek aan gereedschappen
mijnhout, transportbanden en reservedeelen verhinderde of
vertraagde het weder op, gang brengen der productie,
doch de mijnwerkers in de bevrijde landen, die onder de
bezetting goed hadden gesaboteerd, könden slechts
moeizaam tot een hoogere productie worden aangespoord.
Dat hierbij ook de gezondheidstoestand en de ongunstige
levensmiddelenvoorziening een nadeeligen invloed uit-
‘oefenden, behoeft geen betoog. .
De geallieerden waien zich dan ook ten volle bewust
van den ernst van den toestand. Overtuigd, dat de weder-
opbouw slechts kon slagen, indien aan den primairen eisch
van meer kolen kon worden voldaan, werd in Juni
1945
opgericht: de ,,European Coal Organisation” (E.C.O.)
te Londen. Deze Organisatie was bedoeld als ,voorloopig
adviseerend orgaan op het gebied der kolenproductie en
verdee1ing”. Aan de oprichting namen de volgende landen
deel: Vereenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk,
België, Luxemburg, Nederland, Denemarken, Noorwegen
Griekenland en Turkije.
De E.C.O. heeft de gestelde verwachtingen niet be-
schaamd en een belangrijke bijdrage geleverd in den weder-
opbouw van Europa. Na de liquidatie van S.H.A.E.F.
werd de stimuleering van de binnenlandsche productie
der bevrijde landen door de E.C.O. ter hand genomen
door hulpverleening bij de aanschaffing en verdeeling van
mijnhout, mijnbenoodigdheden en pek voor de fabricage’
van briketten. Doordat zij tevens werd belast met de ver-
deeling van den export der Vereenigde Staten naar Europa
en van den export der in de Britsche en Fransôhe zônes
van Duitschland geproduceerde brandstoffen, voorzoover.
deze hoeveelheden door het Geallieerde Bestuur werden vrijgegeven, nam hahr invloed zoodanig toe, dat de niet-deelnemende landen practisch geen brandstoffen konden
krijgen. In den loop van
1945
en
1946
slotën zich bij de
E.C.O. aan: Polert, Portugal, Finland, Italië, Tsjecho-
slowakije, Zweden en Zwitserland, zoodat zij thans vrij-wel alle landen van Europa omvat, met uitzondering Van
de Sovjet-Unie, Bulgarije, Roemenië, Yoegoslavië en
Spanje. De werkzaamheden werden dienovereenkomstig
uitgebreid, zoodat de E.C.O. thans adviseert bij de ver-
deeling van den kolenexport van de Vereenigde Staten,
Groot-Brittannië, Zuid-Afrika, Polen, Turkije en Duitsch-
land. Zij registreert de handels- en bijzondere overeen-
komsten, .gesloten tusschen de deelnemende landen,
voorzoover daarbij kolen zijn betrokken, en houdt daarmede
rekening voorzoover het de toéwijzingen uit eerstgenoemde
landen betreft.
Deze samenwerking, zoowel van produceerende als ver-
bruikende landen, moet op den duur tot goede resultaten
leiden. Men heeft thans een centraal punt, waar alle moei-
lijkheden kunnen worden besproken, terwijl, zoolang de
groote produceerende landen hun medewerking blijven geven, tevens de mogelijkheid wordtgeschapen, dat elk
land zijn evenredig deel van de beschikbare kolen ont-
vangt. Dat de bevrijde geallieerde landen daarbij niet
zijn achtergesteld bij die landen, die op grond van hun
deviezenrijkdom ‘als zeer koopkrachtig mogen vordèn betiteld, stemt tot verheugenis.
Op de door de E.C.O. in Mei
1946
te Parijs belegde
conferentie, Waaraan 20 landen deelnamen, werd het
vraagstuk der Europeesche kolenvooi’ziening diepgaand
12 Februari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
125
per
ondergrondschen
dienst in kg.
November
in pCt.
1946
1.420
.94
1.210
58
,
1.15′
83
1.565
–
951
75
821
72
1.628
64
besproken. hierbij bleek, dat het tekort aan steenkolen
in de deelnemende landen voor de eerstvolgende 12 maan-
den bij een minimale beho’efteraming werd begroot op
17′ millioen ton en bij een normale, voorziening op 42
millioen ton, resp. 25 en 45 pCt. der geraamde .behoefte.
I’Iier kon geen directe oplossing worden bereikt en er werd
volstaan met het geven van aanbevelixi’gen aan de produ-
ceerende landen. Flierbi,j werd onder de aandacht van alle
.Regeeringen gebracht, dat:
a. tenzij terstond buitengewone maatregelen worden
getroffen, het tekort aan vaste brandstoffen zoodanig zal
zijn, dat het een omvangrijke werkloosheid zal veroorzaken
en h’et na-oorlogsche herstel. ernstig zal vertragen;
b. dat deze ramp alleen kan worden voorkomen, indien
doeltreffende stappen wordén gedaan, t.w.:
voldoende en passend voedsel voor de mijnwerkers,
in het bijzonder voor de ondergronders, te verzekeren;
het aantrekken van arbeidskrachten voor de mijnen
speciaal aan te sporen;
voorrang te geven aan de fabricage en distributie
van mijnbenoodigdheden en
zich te verzekeren van, voldoende faciliteiten, ten-
• einde iedere ton gedolven kool af te nemen en te trans-
porteeren;
c. dat deze maatregelen niet alleen zijn bedoeld ten
gunste van de mijnindustrie, doch noodzakelijk zijn, ten-
einde ontwrichting van bijna alle industrieën, met inbe-
grip van de levensmiddelenindustrie, te voorkomen;
d. dat de toepassing van bovengenoemde maatregelen
alleen en uitsluitend niet de voorziening in de minimum-
behoefte van Europa tot resultaat kan hebben, tenzij zij gepaard gaat met een strenge contrôle op het kolenver-
bruik in Duitschiand en een zoo groot mogelijken uit-
voer van kolen uit dit land.
Nu inmiddels 8 maanden na deze internationale con-ferèntie zijn verstreken, kan worden geconstateerd, dat
alle produceerende landen maatregelen treffen of hebben
getroffen, om door verbetering van de positie van de mijn-
werkers en door verhoogde tewerkstelling de productie te
verhoogen. Zooals onderstaande cijfers aantoonen, blijft
zij echter te laag om de minimale behoeftè der Europeesche
landen ‘te dekken.
De productie in November 1946 bedroeg:
•
in millioenen
in pCt. van
•
tonnen
1
-193511938
Groot-Brittannië
16,9
.
89
Duitschland (l3ritsche zône)
4,8
47
idem
(Fransche zône)
0,8
78
Polen
…………………4,4
88
Frankrijk
……………..4,0
105
België
……………….2,0
83
Nederland
…. . ………..
.0,8
– 73
Totaal
…………………
33,7
79
De wensch, om den uitvoer uit Duitschland zoo hoog
mogelijk op te voeren, is niet in vervulling gegaan.
De uitvoer uit West-Duitschland naar de E.C.O.-landen
bedroeg in
)ull 1946 1.046.000 ton waarvan naar Nederland 148.000 ton
Aug. 1946 1.011.000
,,
,,
,,
,,
100.000
Sept. 1946 ‘ 850.000
,,
,,
‘
,,
,,
93.000
Oct. ‘1946
750.000
,,
,,
,,
87.000
Nov. ‘1946
673.000
,,
,,
,,
,,
88.000
Zooals hierboven reeds werd uiteengezet, wordt de
productie in belangrijke mate beheerscht door het’ arbeids-probleem, waarbij de volgende cijfers een beeld geven van
het aantal mijnwerkers ‘en de prestatie véér den oorlog en
in November 1946.
Groot-Brittannië
Duitschland (l3ritsche zône)
idem
(Fransche zône)
Polen
………………….
Frankrijk
………………
J3lgië
Nederland
Prestatie
v36r den
oorlog
–
Groot-Brittannië
.
……….
‘1.510
Duitschland (Britsche zône)
.
2.076
–
idem
(Fransche zône)
.
1.397
Polen
………………….
.-
Frankrijk
………………
1.276
•.
België
………………..
1.133
Nederland
…………….
2.556
Bij nadere beschouwing van de productiecijfers valt het
op, dat Frankrijk het eenige produceerende land is, waar-
van de productie boven het vooroorlogsche peil is gestegen,
niettegenstaande de enorme moeilijkheden, die het daarbij
had te overwinnen. 1-let nationale kolenprobleem wordt
door deze stijging niet opgelost, daar de productie nog
slechts 70 pCt. van het vooroorlogsche verbruik dekt.
Het is verklaarbaar, dat Frankrijk er alles op zet zijn
kolenbasis’ voor de toekomst veilig te stellen. De maat-
regelen in het Saargebied en de vele besprekingen met
Groot-Brittannië inzake het, Ruhrprobleem wijzen er op,
dat Frankrijk vast besloten is deze veiligst’elling nu te
verkrijgen.
Groot-Brittannië is als kolenexporteur practisch ver-
dwenen, doordat de productievernindering is verhaald
op den export. De gevolgen daarvan zijn dan ook ernstig.
V66r den oorlog exporteerde dit land naar het vasteland
van Europa 25 & 30 millioen ton per jaar en thans slechts
zéér geringe hoeveelheden. Gezaghebbende Engelsche
bladen wijzen er dan ook op, dat hervatting van den export,
desnoods ten koste van de binnenlandsche voorziening,
niet alleen de mogelijkheid zou scheppen tot het ver-
krijgen van deviezen, hoe belangrijk ook, doch tevens
van hout uit Zweden,’staal uit Frankrijk en zuivel uit de
agrarische landen. Bovendien zou aan het vasteland hulp
kuhnen worden gegeven bij den wederopbouw, waardoor
Engelands invloed zou kunnen toenemen.
België, Frankrijk en Nederland kunnen hun eigen lasten
door productieverhooging verminderen, doch zijn niet in
staat een algemeene bijdrage te leveren tot leniging van het
kolentekort in de overige landen. -.
Wat ons land betreft, men verwacht binnen enkele
jaren een productie te bereiken van circa 13 millioen ton,
ongever gelijk aan het vooi’oorlogsche verbruik. De
toeneming van de bevolking en de verdere industrialisatie
zullen het verbruik belangrijk doen stijgen. Worden.onze
eischen ten aanzien van de Duitsche mijnen ingewilligd, dan
is de kolenbasis voor de eerstkomende decennia veilig gesteld.
De positie, van Duitschland en Polen is internationaal bezien zeer belangrijk. 1-lierbij zijn de moeilijkheden in
eerstgèndemd land veel grooter dan in alle andere produ-
ceerende landen. Zoo waren in Mei 1945 van de ± 150
mijnen in de .Britsche zône slechts 6 mijnen onbeschadigd.
In plaats van de 400.000 mijnwerkers, werkzaam gedurende
den oorlog – voor een bélangrijk deel krijgsgevangenen
en gedeporteerden – zijn er thans nog 200.000 werkzaam,
terwijl de gemiddelde leeftijd der arbéiders steeg van 35
‘tot 45 jaar, en, één vierde gedeelte zelfs ouder is dan 50
jaar tegen 5 pCt. in 1935, waardoor dë prestatie ongunstig
wordt beïnvloed., ‘Ook de woningtoestanden oefenen een
funesten invloed uit op de productiviteit. Ruim één mil-
lioen huizen werden in het Ruhrgebied verwoest, waarvan
een groot deel door mijnwerkers werd bewoond. Geconclu-
deerd’ kan worden, dat het vele jaren zal duren, voor
Duitschland weer de vooroorlogsche productie zal hebben
bereikt.
De directe vooruitzichtenin Polen zijn veel gunstiger.
De huidige productie bedraagt ca. 50 millioen ton per jaar
en zal, naar men hoopt, in 1949 zijn gestegen tot 80 mii-
lioen ton, waarvan minstens 35 millioen ton zal worden geëxporteerd. Ook de Vereenigde Staten sôhijnen vast-
besloten den export naar Europa zoo hoog mogelijk op
te voeren. Als gevolg van verschillende stakingen bleef
de aanvoer beneden de verwachtingen, doch had
niettemin het volgende verloop (zie blz. 126):
Aantal in ii nwerkers
vÖÖr den
November in pCt.
oorlog
1946
769.000
692.000
90
273.200
199.300
73
44.600
35.800
80
–
–
191.000
–
221.000 319.200
144
138.100
162.200
117
30.400
.
36.500
120
F’
126
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Februari 1947
Juli 1946 1.636.000 ton waarvan naar Nëderland 238.000 ton
Aug. 1946 2.372.000
218.00
Sept. 1946 1.743.000
188.000 ,
Oct. 1946 1.080.000
93.000
Nov. 1946 1.015.000
. –
131.000
Voor het eerste kwartaal 1947 werden gemiddeld per
maand 1.850.000 ton toegewezen, ‘aarvan aan Nederlancf
180.000 ton, een belangrijke bijdrage tot leniging van den
kolennood.
Co,rclusie.
.
.
-.
Geconstateerd kan -wôrden, dat de kQeIoorziening
van Europa langzamerhand verbetert, dch door, de
afhankelijkheid van Amerika éér labiel is.
3
/anneer in
dit land weder mijnwerkers- of zeeliedenstakingen mochten
voorkomen, zal de export daarvan, de Jast te dragen
krijgen. Wat dit beteekent, behoeft geen, betoog. In gen
enkel land is een normale voorraad aanwezig, zoodat het
verbruik den •directen weerslag ondervindt van elke stag-
natie in productie of transport. Rantsoeneeringsmaatregelen
zullen voorloopig noodzakelijk blijven, totdat de, binnen-
landsche prdductie der produceerende landen en de e-
porten, vooral van Polen, Puitschland en Groot:Brittan.
nië, zoodanig zullen zijn gestegen, dat het.aanbod de iraag
weder, dekt. Wanneer dit zal zijn, is thans nQg niet te
zeggen. .
,
–
H. H. WEMMERS.
,
,
HANDEL MET’ DE SOWjET-UNIE.
Europa graQiteert Oôstwaarts.
In de lange reeks van continentaal-Europeesche landen,
waarmede onze Regeering sinds het einde van den OQrlQg
handelsverdragen heeft afgesloten, ontbreken er nog twee:
Duitschiand en de Sowjet-Unie. Het is wel geen toeval,
dat juist deze twee – de moeilijkste en belangrijkste – han-
delspartners het laatst aan de beurt komen. En,. ook al
bestaat er tusschen deze beide ten onzen opzichte geen
oogenschijnlijk
rechtstreeksch
verband, geheel
zonde.r
onder-
ling verband zijn zij voor ons zeker niet.
Een blik op de voor- en na-oorlogsehe kaart maakt dit
duidelijk. De grenzen van 1921-1939 sloten Sowjet-Rus-
land van Duitschland en ‘West-Europa af door een, krans
van ,,randstaten”, het beroemde ,,cordon sanitaire”, waar-
mede d6 Wijzen van Versailles meenden het vulkanische
gebied der Sowjets te moeten omgeven. Daardoor was het
voor het handelsverkeer met ons land practisph alleen
overzee te, bereiken, en dan nog alleen, over de havens
Leningrad, Moermansk en Archangel .in het Noorden, de
Zwarte Zeehavens in het Zuiden. Maar deze opzettelijke
scheiding tusschen Rusland en Dtiitschland —, de twee
zwarte schapen van Versailles – heeft niet kunnen ver-
hinderen dat,zij, van Rapallo 1921 af tot Flitler’s machts-
aanvaarding in 1933, ten, nauwste hebben , samengewerkt
en
.
Berlijn verreweg de belangrijkste diplomatieke en
economische -post der Sowj ets op het Edrppeesche vaste-
land werd, zoodat bijv. ook onze handelsbetrekkingen
met de Sowjet-Unie over Berlijn liepen. Eerst ria 1933 is
hierin verandering gekomen.
De oorlog.heeft eerst de randstaten-barriëre gemaakt
tot een .Duitsche springplank naar het Oosten, ,daarna tot
een Russische invasiebrug naar het Westen. De randstaten
zelf zijn 6f Sowjet-republieken .ôf Sowjetsatellieten gewor-
den, die, aansluitend aan de Russische bezettingszônes in
Duitsebland en Oostenrijk, heel Euopa beoosten een.lijn
LübeckTriëst tot één Russische machtssfeer hebben doen samengroeien. En opnieuw is Berlijn de sleutelpositie ge
worden, van waaruit.Moskou zijn betrekkingen met
:
West-
Europa overziet en leidt: een vooruitgeschoven strategi.-
sche en politieke post, van groote,beteekenis ook voor de
economische betrekkingen van ons land — niet alleen met
Oost-Duitschland, zoolang .de Russische bezetting duurt,,
maar ook met West-Duitschland, zoolang over zijn ‘uitein
delijk lot niet is beslist. In die beslissing heeft de Russische
stem groot gewicht, en het is goed, dat wij daaraan, in
onze houding jegens de Russen, indachtig blijven.
De Russische bezettingszône reikt tot de Elbe in Duitsch-
land,omvat het stroomgebied van den Donau van Linz tot de
Zwarte Zee, n daarmede alle voornaamste verkeersknoop-
punten in’ Oostenrijk, Hongarije en Roemenië. Met inbe-
grip van de vier Slavische satellieten Polen, Tsjechoslo-
wakije, Joegoslavië en Bilgarije liggen dus alle handels-
en verkeerswegen tussehen Oost-, Adriatische en Zwarte
Zee binnen de Russische machtssfeer, met Triëst nog juist
op de grens. Fiume echter, met zijn belangrijke verbindin-
gen in Noord-Oostelijke richting, ligt er geheel in.
Wanneer wij dus in het onlangs verschenen aanvullend
memorandum der Nederlandsche Regeering over het Duit-
sche probleem lezen, dat het achterland van onze havens
zich geografisch ook iiitstrekt tot de Donaulanden, en’
daarom Nederland verlangen mag, dat het transitoverkeer
met die landen zonder discriminatie voor ons openstaat
en niet door een bepaalde havenpolitiek, hetzij in de
Duitsche Noordzeehavens, hetzij in Triëst, wordt geschaad,
dan is het duidelijk, dat in al deze ‘dingen.terdege dient te
worden gerekend met-Russische opvattingen, invloeden en
belangen.
Nu kan me,ii wel zeggen, dat Rusland zelf geen enkel
rechtstreksch belang heft bij dit transitoverkeer, dus
vôÔr of tégen afleiding daarvan naar deze of gene havens,
zooals nu de Engelschen en Amerikanen de Duitsche Noord-
zeehavens openlijk bevoorrechten terwille van de Duitsche
deyiezenpositie (lees: beperking van het sterling- en dollar-deficit). Des te meer reden dan, om onze handels- enhaven-
politiek zôô te voeren, dat Rusland er wèl belang bij krijgt.
maar dan ten
onzen
gunste. Ik kom hierop nog nader
terug.
Hetzelfde geldt voor de Donauvaart, voor de daarmede
in verband staande kanaalverbindingen en in het algemeen
voor alle bestaande of geprojecteerde Oost-West spoor- en
waterwegen door Duitschland, maar ook voor de Oost-
zeevaart en
–
voor de ontwikkeling der Oostzeehavens met de daarop aansluitende spoor- en waterwegen. Bij al deze
kwesties zijn onze havens, onze zee-, kust- en binnenvaart,
en natuurlijk in het algemeen onze in-, uit- en doorvoer-
handel betrokken. Het zijn evenzoovele rakpunten tus-
schen de problemen Duitschland; Oost-Europa en Rusland,
die tezamen ons ,,achterland” uitmaken. Ja,
ook Rusland – in dien zin namelijk, dat het door zijn nu domineerende
positie aan de Oostzee en door zijn enorm gegroeid econo-
misch potentieel een factor van de grootste beteekenis
belooft- te worden in het
oerzeesche
handeisverkeer van
continentaal Europa, waarin onze havens, onze scheep-
vaart en onze handel moeten zorgen hun aandeel te ver-
werven. Niet zoozeer terugwinnen
wat wij hadden – want
de economische structuur van Europa’is door den oorlog
grondig gewijzigd en veel van wat voordien bestond is nu
niet meer mogelijk doch
PerwerQen
wat bezig is nieuw te
ontstaan.
Een obsessie en een dilemma.
In dezeri gedachtengang moten wij ons in de eerste
plaats – boe moeilijk het ons ook zal vallen – weten los
te maken van wat dreigt eenerzijds een nationale obsessie,
anderzijds een onoverkomelijk dilemma te wordei’m: de
obsessie nl., dat de welvaart van ons land staat en valt
met die van Duitschland, en dat wij daarom met alle macht moeten streven naar een-zoo volledig mogelijk herstel van
de Duitsche industrie, vooral van de exportindustrie, en
van alles wat Duitschland groot heeft gemaakt in den
wereldhandei; en het dilemma, dat wij op die wijze het
Duitsche gevaar zouden helpen doen herleven, dat ons
lieele volksbestaan bedreigt. In de tweede plaats moeten
wij inzien, datwïj den Duitschers moeilijk het recht kunnen
ontzeggen, hun
eigen
handel over hun
eigen
havens te
leiden. Zelfs indien hun
,
dit in het vredesverdrag formeel
12 Februari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
127
zou worden verboden, blijft het de vraag; of zij niet altijd
weer argumenten en methodes zouden weten te vinden
orh zoQ’n verbod te ontduiken. Ook ,,discriminatie” kan in Duitsche handen ziè listig worden gemanipuleerd, dat
er practisch niet veel tegen te doen is. 1-Toe vindingrijk
zijn de Duitschers niet geweest in hun monetaire ontdui-
kings- en handelspolitiek. Maar bovendien, en dit in de
derde plaats, moeten wij ons nuchter voor oogen stellen,
dat dit typisch Nederlandsche (tot zekere hoogte oôk nog
Belgische, althans Antwerpsche) transitobelang.niet iry de
lijn ligt van de politiek der Groote Vier, en evenmin in die
van de Sowjet-satellieten – ten minste in het huidige
stadium van het Duitsche probleem. Hebben wij bijv. niet
nog pas vernomed (N.R.C. van 31 Januari), dat Tsjecho-
slowakije een vrije zône verlangt in Hamburg en Brehïen en lage spoorwegtarieven daarheen? 1-let door de Angel-
saksers tegen ons uitgespeelde deviezenargument hebben vroeger de Duitschers zelf ook altijd aangevoerd: –
De grootste moeilijkheid ligt echter — ook voor de
Angelsaksers in het hierboven aangeduide dilemma.
Want ook zij hebben wel eenig belang bij een welvarend
Duitschland, dat hun geeh fiiianciele offers kost mits
het zich niet opnieuw tot een wereldkîero’ve’rende macht
kan ontplooien. Daarom is men al eanigszins teruggekmen
van de radicale desindustrialisatieplannen van Potsdam
en- heeft men ingezien, dat een dichtbevolkt land als’
Duitschland, wil men het een redelijke ‘bestaansmogelijli-
heid laten, het niet zonder een bepaald minimum aan in-
dustrieele productie (en export) kan- stellen.’ Maar dit
minimum zal dan toch altijd zoo laag riogelijk worden g-
houden, ‘en het Anglo-Amerikaansche belang (,,full em-
ployment” in eigen land!) brengtmede, dat die export zich
niet
in hoofdzaak richt naar de overzeesche markten ‘(wat
juist wel
ons
belang is). Vrees voor herleving der Duitsche
concurrentie zal ongetwijfeld een zwaarwegend motief
blijven voor de Angelsaksers, om den Duitschen export
liever naar het Oosten te zien gaan.
Rechtstreeksche relaties met Oost-Europa.
En hiermede komen wij. dan tot het eigenlijke verband,
dat voor ons bestaat tusschen het Duitsche en het Oost-
Europeesch-Russische probleem, of liever het onderscheid,
dat wij – wat ons transitobelang lietreft – m.i. moeten
maken tusschen Duitschland en Oost-Europa/Rusland.
Geheel afgescheiden van de voorwaarden, die aan Duitsch-
land worden opgelegd en van de regélingen, die wij omtrent
den handel en het transitoverkeer met Duitschland zelf
zullën ,kunnen maken, dienen wij ons toe te leggen op
rechtstreeksche relaties met Oost-Europa, los van alle
Duitsche bemiddeling, en zop mogelijk ook buiten Duitsche
transitoroutes om. Met een land als Tsjechoslowakije en
ook met de Donaulanden zal dit laatste niet mogelijk zijn;
trouwens, in deze landen zullen onze haveiis sterk de con.-
currentie ondervinden van Triëst en Fiume. Maar Polen
en de Sowjet-Unie zijn voor ons over de Oostzee te bereiken,
en hier openen zich.mogelijkheden, die doen dénken aan de
17e eeuw, toen Duitschland doör dendertigjarigen oorlog
– evenals nu – voor langen tijd een economisch vacuum
was geworden.
..
.
Ongetwijfeld liggen de zakefi nu heel anders dan toen.
Maar zij liggen ook heel anders da’n voor den laatsten
oorlog. Een volkomen ,,Ersatz” voor het Duitschland, dat
wij als ‘welvarend industrieel achterland hejben gekend,
zal noch Oost-Europa, noch Rusland.00it kunnen worden,
maar wij dienen ons af te vragen, of dat voormalige Duitsch-
land in afzienbaren tijd zal kunnen (en mogen) herrijzen?
1-Jet lijkt niet waarschijnlijk.. * Men denke aan de. des-
industrialisatie, die er reeds in belangrijke enate een
feit is geworden, en aan de moeilijkheden,, die de voor-
ziening van kapitaal voor den wederopbouw zal op-
leveren.
Tegenover de onvermijdelijke, diepe en langdirige in-
ziriking van Duitschland – of wat daarvan overblijft na
de verschillende amputaties — staat de opkomst van een
wel zwaar
gehavend, doch levenskrachtig, ten koste van
Duitschland versterkt en doelbewust Oost-Europa, met
de SovjetUnie als stimuleerende en coördineerende macht
er achter. Daarbij komt, dat dèze nieuw-geformeerde,.ge-
sadig, aaneengroeiende Oost-Europeesche wereld ons
geografisch een heel stuk naderbij is gekomen, ja half
Duitschlând in zich heeft opgenomen. En, wat voor ons
misschien nog het belangrijkst is: ze is voor ons gemak-
kelijker toegankelijk., géworden, nu – alle . voornaam@e
contipntale ,Oostzeehavens beoosten Lübeck ectoe be
hooren. – – . . . /
• .1-Jierboven sprak ik van een voorkeur der Angelsaksers voor afleiding van den Duitschen industrieelen export naar
het Oosten, in plaats van -naar de overzeesche marktei:1.
Dit zou.geheel in overenstemrning zijn met de, Duitsche
landelspolitiek onder Hitler, die er vooral op was gericht,
Oost- en Zuid-Oost Europa economisch (en daardçor,pk
politiek):te binden aan ,Duitschland, met destxategische
bedoeling, in oorlogstijd
niet
afhankelijk te zijn van,over
zeesche aanvoeren van -grondstoffen: en levensridde1n. Niet alleen 9telde Duitschland zich in di jaren open voor ketterliik.alles.wat de Donau- en Balkanlanden maarpro-
duceerden; .het moedigde ook de cultuur yan bepaalde
gewassen aan, gaf de voorkeur aan Balkangroenten boyen
de,onz.ç. e.d. In ruil daarvoorleverde (of belo.ode!) het alle
mogelijke fabrikaten (die het missen kon of wilde), ,maar
.00k industrieele en mijnbouwinstallaties voor den harmo-
nischen opbouw – zooals het heette – van-een aaneenge-
sloten, crisis-en verkloosheidsvrij.n ,,itteleuropëischen
Grosswirtschaftsraum”: het – plan van Schacht. en
Funk, bestemd om zich mttertijd verder uit te strekken
over de nog te veroveren landen.
Men herinnert zich, hoe Engeland vergeefs heeft ge-
tranht,. deze expansieve. Duitsche handelspolitiek te-door-
kruisen door de operaties der met staatsmiddelen erkepde
U. K.C.C. .(United Kingdom Commercial
•
Corporation) ,die
kwistig sterlingcredieten aanbood voor den afzet van Brit-
che goederen, maar niet in staat was de agrarische pro
ducten der Balkanlanden op te nemen, omdat deze,op de
Engelsche markt – de preferentieele.. ‘concurrentie uit’ de
Dominiøns ontmoetten. Dezelfde moeilijkheid ondervond
Frankrijk iii de jaren vôôr Flitler, toen, het
–
de landen der
Kleine Entente aan zich zocht tq binden do
.
bi
.groot’e
bewapeningscredieten, maar geen weg
w
i
s
tè
me
th
un
agra-
rischen export. West-Europa, dat zich ‘nu eenmaal- op d overzeesche marJten had ingesteld, stelde geen’ blang en had g’een vertrouwen in de Donau- en Balkanlanden.Zoo
geraakten deze tenslotte stevig in den Duitschen greep.
‘Financieel, economisch, politiek en strategisch. Teveigeefs.
,,garancleerde” Engeland Roemenië tegen Duitsche âgres-
sie; teergeefs bewerkté het een staatsgieep in Belgrado;
tevergeefs verbond het zich mt Polen. De capitulatie van
München, beteekenle de’ finale uitschakeling van de
Fransch-Engelsche machtspolitiek in Oost- en Zuid-Oost
Europa.
De oorlog heeft deze uitschakeling bezegeld. . -. ‘flaar
de Duitschebprdjes hebben plaats gemaakt vpor Rüssi-
sche. .Churchill’s hardnekkige pogingen omuitschland
via den Balkan in zijn ,,zachte onder1ijf’ te treffen zijn op
Stalins .veto – afgestuit. Niet de Angelsaksers,,maar de
Russen zouden .de Balkan- en Donaulanden bevrijden,en
in hun macht krijgen, zooals het ook de R.issen en netde
Eng.elschen of.Amerikanen zijn
geweest,
die Polen van het
Duische juk verlosten. En geen booze woorden iran Bevin of Byrnes, geen prntestnota’s en zelfs geen dollardiploma-tie hebben kunnen verhinderen, dat al Øeze landen nu oak
economisch ;de,n Russischen koers volgen en voorbeternd –
schijnen, vroeg of laat te worden ingelijfd bij de planecono-
mie der Sowjets, precies zooals Funk en Schacht .zOprac
:
tich reeds hadden ingelijfd in het Duitsche ,,Grossraum”-
systeem.
r.
128
ECONOMISCH-STATISTISCHE BËRICHTEN
12 Februari 1947
De Russische handels politiek.
Beeekent dit nu, dat Moskou deze landen hermetisch
zal willen afsluiten van Duitschiand en de overige niet-
Russische wereld? Ik geloof het niet; integendeel. Wel zal
het eenigszins wantrouwig en critisch blijven ten aanzien
van Angelsaksische plannen om de West-Duitsche indus-
trie weer op te bouwen door export naar
,
Oost-Europa te
bevorderen, omdat men daar altijd de mogelijkheid in zal-
willen zien van een ,,kapitalistisch” conplot tot herstel
van den Nazi-,,Drang nach Osten”. Maar overigens geeft
men zich te Moskou duidelijk rekenschap van het belang,
dat zoowel de Sowjet-Unie als de ,,satelliaten” hebben –
t’oor hun eigen economisch herstel
– bij een in de 5uiste
kanalen geleid handelsverkeermet de buitenwereld, ook
zelfs met Duitschland. De vraag is maar, wat men inMoskou
als ,,de juiste kanalen” beschouwt.
Een Bülgaarsch diplomaat en econoom, Momtchiloff,
die van dit probleem bijzondere studie heeft gemaakt, is
van meening, dat Rusland’s handelspolitiek in de komende
jaren in belangrijke mate zal worden bepaald door de al
dan niet verkrijging van groote reconstructiecrediëten op
langen termijn uit het Westen, die het dan geleidelijk zal
afbetalen in den vorm van exporten
uit zijn geheele inoloeds-
sf eer.
Blijven echter di& credieten achterwege, dan zal dit
geheele gebieçl inderdaad van de buitenwereld worden
afgesloten en zullen wij – aldus Momtchiloff – het groot-
ste ooit beproefde, twee continenten omvattende, autarkie-
experiment beleven
1);
een experiment, dat zich dan
echter zou afspelen achter zoo hooge muren, dat wij er
nog veel minder van zouden bemerken dan van hetgeen nu
achter het ,,ijzeren gordijn” gebeurt. In elk geval, dit staat
ook voor dezen bevoegden oordeelaar vast, moet worden
gerekend op een nauve samenwerking tusschen de heele
groep van Donau- en Balkanlanden eenerzijds ende Sowjet-
Unie anderzijds, omdat zulk een regionale oplossing –
zooals ook de Nazis hebben beoogd – inderdaad de eenig
mogelijke is voor een harmonischen economischen opbouw
van dit deel der wereld, en de huidige politieke verhoudingen
ermede in overeenstemming zijn.
**
Met hèt voorgaande heb ik slechts willen betoogen, dat het aanbeveling verdient in onze handelspolitiek rekening
te houden met. een verschuiving – waarschijnlijk zelfs een belangrijke verschuiving – van staatkundig en economisch
overwicht van West- en Centraal naar Oost-Europa,
onder leiding van de Sowjet-Unie, en aldus zich uitstrek-
kend tot diep in Azië.
In de eerste plaats een gemakkelijk waarneembare
machtsverschuiving van militair potentieel, van feitelijke
zeggenschap door grensverleggingen en bezettingszônes,
van strategische en economische sleutelposities, van politieke
en ideologische invloeden. Een verschuiving, die zich aan
ons o.a. openbaart in Engeland’s politieke, financieele en
eponomische verzwakking°(zijn leeningsverdrag met de
Vereenigde Staten van Amerika, zijn abdicatie van alle
machtsposities in het Oosten, de aftakeling van zijn
wereldhandel, zijn crediteurpositie en zijn sterlingsysteem);
in Frankrijk’s verval tot een tweede-rangs groote mogend-
heid; in Duitschland’s onzeker, gevierendeeld lot; in heel
West-Europa’s hulpelooze afhankelijkheid van Amerikaan-
sche dollars, goederen en militaire machtsmiddelen
en daartegenover de Sbwjet-Unie met haar krans van
satellieten en haar gestegen prestige, als eenig ,,ebenbürtig”
tegenspeler van Washington. Materieel en ook in men-
schenlevens heeft de U.S.S.R. waarschijnlijk zwaarder
geleden dan Duitschland en West-Europa tézamen; toch
heeft men het gevoel, dat zij, mèt haar satellieten, die
verliezen eerder en gemakkelijker te boven zal komen dan
eenig ander land, uit hoofde van haar territorialen om-
vang, haar straffe politiek-economische structuur, haar
‘) ,,Industrial reconstruction in the
U.S.S.R.”,
door Nicholas
Morntchiloff (van
1918
tot
194-1
Bulgaarsch gezant te Londen), in
,,Britain between Vest and East”, Londen
1946.
welhaast onuitputtelijke natuurlijke rijkdonwien, en
last not least – haar snel aangroeiende menschelijke reser-
ves. Het is vooral op dezen laatsten factor, datik hier
nog de bijzondere aandacht wil vestigen.
De Russische beol/cingsgroei.
Tweehonderd jaar geleden gold Rusland als ,,menschen-
ledig”. Bij den dood van Peter den Groote in 1724 had het
Keizerrijk een bevolking van slechts 13 millioen, minder
dan het toenmalige Frankrijk. Na de gebiedsuitbreiding
onder Katharina II was ze in 1796 gegroeid tot 36, na het
Weensche Congres van 1815 tot 45 millioen. Een eeuw later,
bij het uitbreken van den eersten wereldoorlog, waren het
er 174 millioen geworden, een aanwas van gemiddeld 2,8
millioen per jaar sinds de volkstellirig van 1897. Men neemt
aan, dat hiervan in de volgende 25 jaar ongeveer 26 mil-
lioen verloren gingen door gebiedsafstand, 20 millioen
door oorlog, revolutie en burgeroorlog, hongersnooden en
epidemieën, een totaal verlies van 46 millioen door abnor-
m1e oorzaken. Niettemin was,volgens de telling van 1939,
de bevolking opnieuw aangegroeid tot 170 millioen,
dus hetzelfde als in 1914 op het zooveel grootere grondgebied:
alzoo een Patuurlijke aanwas van gemiddeld 2 millioen
per jaar. Met inbegrip van de in 1939/’40 opnieuw ingelijfde
voormalige Russische gebieden was de bevolking der
Sowjet-Unie bij het begin der Duitsche invasie gestegen
tot ongeveer 193 millioen. De bevolking
val:!
overig Europa
beliep toen circa 375 millioen, waarvan ongeveer 108 mil-
lioen in de thans door de Russen bezette of- met hen ver-
bonden landen. M.a.w. de huidige Russische nachtssfeer omvatte toen een bevolking vèn 301, het overige Europa
267 millioen. Met verwaarloozing van de door den oorlog
veroorzaakte verliezen
•
en verschuivingen mogen wij wel
aannemen, dat hiermede ook de tegenwoordige demografi-
sche verhoudingen zoo ongeveer zijn angegeven. Maar
terwijl de Sowjet-Unie -met haar satellieten en bezettings-
zônes één centraal gecontroleerd blok vormt, valt de
–
rest
van Europa geografisch, politiek en economischuiteen in
minstens een dozijn op zièhzelf staande landen en bezet-
tingszônes: een verdeeldheid, die op zichzelf reeds een
bron is van zwakte. –
Doch hiermede is nog niet alles gezegd. Blijkens een
recente publicatie van den Volkenbond betreffende de
demografische ontwikkeling van Europa en de Sowjet-
Unie
2)
zou sinds 1910 in heel Europa
buiten
Rusland
een duidelijke verlangzaming zijn waar te nemen in den
phenomenalen bevolkingsaanwas van de 19e eeuw. Deze
tendentie heeft zich in de tusschen-oorlogsche jaren .voort-
gezet en zou – aannemende, dat zij ook verder in dezelfde
mate blijft doorwerken – een absolute
daling
van het
bevolkingscijfer binnen de jaren 1940-1960 doen intreden
in alle landen van West- en Centraal Europa (behalve
Ierland en Nederland). Daarentegen zouden zoowel de
Sowjet-Unie als haar Oost-Europeesche satellieten (be-
halve Tsjechoslowakije), zoomede de Zuid-Europeesche
landen , hun bevolkingsgroei blijven voorizetten,,met liet
gevolg, dat tegen 1970, dus binnen een enkele generatie,
de Sowjet-Unie binnen haar tegenwoordige grenzen een
bevolking zou tellen van 271 millioen, de satellieten 103 en de bezette gebieden (Duitschland, Oostenrijk en Hon-
garije) 35 millioen, zijnde in totaal 409 millioen, waartegen- –
over het overige Europa in bevolking zou zijn gedaald tot
259 millioei.
Deze groeiende menschelijke overmacht in het Oosten
wordt nog geaccentueerd door de geleidelijke ,,veroude-
ring” der bevolking van West- en Centraal-Europa. De
daling van het percentage jonge mannen in den militairen,
dus ook den besten productieven leeftijd, is er relatief nog
grooter dan die van het algemeene bevolkingscijfer, terwijl
in de Sowjet-Unie en de Oost-Europeesche landen het
percentage toeneemt, dus het aantal jonge mannen sneller
‘) ,,The Future Population of Europe and Liie Soviet-Union:
Population Projectlons
1940-1970″.
Geneva
1944.
12 Februari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
129
groeit dan de bevolking in haar geheel. Dit beteekent, dat zoowel het militaire als het productieve potentieel van de
,,Russische” machtssfeer in verhouding tot dat van West-
en Centraal Europa nog sneller toeneemt dan de hierboven
genoemde cijfers doen verwachten. Maar, zegt de aangehaalde Volkenbondsstudie terecht:
,,The eastward movement of the weight of manpower has
significance only in company with other elements. Man-
power, to be effective, mustbé implemented with effective
economic and military weapons and organized in the
context of political unity”. En dit is juist wat inderdaad
bezig is te gebeuren: ,,At the same time that the manpower
of Eastern Europe and the U.S.S.R. is becorning much
larger relative to that of Western Europe, this formerly
backwa’rd area is also finding th tools to make its man-
power effective …. The shifting weight of manpower, if
accompanied by industrialisation and greater economic
efficiency, maywell produce an eastward shif t of economic
and military power”.
Aldus de feiten en de vermoedelijke vooruitzichten.
Welke beteekenis zij voor ons land kunnen hebben, zal in
een volgend artikel worden bezien.
J.
•
H. COHEN STUART.
EEN AANSLAG
OP HET
CULTUREELEi LEVEN.
In het ontwerp van’wet tot wijziging van deomzetbe-
lasting, hetwelk thans bij de Tweede Kamer aanhangig is, wordt voorgesteld een weeldebelasting in te voeren.
Artikel 10e zal aan de Regeering de bevoegdheid geven
bepaalde soorten van diensten, welke bestaan uit het
geven van toegang tot vertooningen, voorstellingen, uit-voringen, wedstrijden en andre.vermakelijkheden of het
doen deelnemen daaraan, met een verhoogd percentage
van 25 te belasten.
De toelichting op dit artikel is vrijwel een herhaling van de woorden van het artikel zelf, zoodat nopens de
wijze van heffing en de verdere uitvoeriuggeen voornemens
der Regeering bekend zijn.
Men moet zich dus afvragen, opwelkewijze de Regeering.
van de door haar verlangde bevoegdheid gebruik kan eA in
het stelsel der wet vermoedelijk zal maken. Zal zij 25 pCt.
heffen op de entrées, dus van elke betaling, zooals de ge-
meente i’eeds 20 pCt. eischt? Of zal zij bijv. eens per maand
een staat van ontvangsten doen overleggen om daarvan
25 pCt. te vragen?
Voor de administratie en voor de helastingschuldigen
brengt dit een groot vershi1 in bemoeiingen mede, doch
uit financieel oogpuntkomen beide systemen op hetzelfde
neer. Het is maar de vraag, welk bedrag als grondslag
voor de heffing wordt genomen: het bedrag, dat de ondei-nemer moet ontvangen om zijn kosten (zonder weeldebe-
lasting en vermakelijkhedenbelasting) te dekken, of de
entrée, die het publiek betaalt om toegang tot de vermake-
lijkheid te krijgen, dus met inbegrip van Rijks- en/of’
gemeentebelasting.
• In het systeem van de omzetbelasting, waarvan de weel-
debelasting een onderdeelj,s, moet de belasting in den prijs
zijn begrepen. Bedraagt deze 25 pCt., dan moet dat 25
pCt. zijn van den prijs, zonder vermakelijkhedenbelasting,
of
1/
3
(331/3
pCt.) van de vergoeding, die de ondernemer
netto moet ontvangen. Daar thans reeds 2 pCt. omzet
verschuldigd .is, zal de ondernemer de entrée’s met ruim
31
pCt. moeten verhoogen om dezelfde vergoeding voor
zijn diensten te ontvangen. Op de aldus verhoogde entrée
heft de Gemeente 20 pCt. vermakelijkhedenbelasting.
Ruw genomen zullen de prijzen niet met 25 pCt., maar
met
31
pCt. stijgen. Dit wil zeggen, dat alle thans geheven
entrée’s met
31
pCt. worden verhoogd, zoodat een entrée
van f. 1;— wordt f 1,31, van 2,— f. 2,82, of afgerond ter
vermijding van betalingsmoeilijkheden aan de kassa
f. 1,35′ en f 2,65.
Het moge vreemd aandoen, dat belasting op belasting
wordt gelegd, maar-daar zijn meer voorbeelden van;
zoo heft het Rijk ook omzetbelasting van reeds met accijn
belast gedistilleerd eri van gemeentelijke retributies.
Het is ‘de uitdrukkelijke bedoeling van de Regeering deze
prijsverhoogingtot stand te brengen, daar zij in antwoord
op bezwaren tegep deze indringing van het Rijk op gemeen-
telijk belastinggèbied heeft verklaard, dat degemeenten
zich niet kunnen beklagen, omdat de prijzen zullen worden
verhoogd met als gevolg een hoogere opbrengt voor de
gemeenten. Men komt evenwel tot een tweemaal verhoog-
den prijs met het bijkomende gevolg, dat Rijk en Gemeente
cumulatief belasting heffçn.
Kunnen de openbare vermakelij khed en deze verhooging
dragen? Men denkt zoo licht aan biöscopen en voetbalwed-
strijden of aan lunaparken. Maar er is meer. Ook dilettan-
ten-tooneelvereenigingen geven voorstellingen, allerlei
vereenigingen houden jaarvei’gadei’ingen met uitvoeringen,
er worden tentoonstellingen gehouden, cnz. Moet, neen,
kén dit alles nog worden getroffen door Seen belasting, die
de prijzen bijna verdubbelt? 1-let is wel zeker, dat het cul-
tureele leven van de stad zwaar zal worden gekwetst en
het is dan ook nog heelmaal de vraag, of de totale op-
brengst hooger zal zijn. Bovendien valt te voorspellen,
dat het Rijk en de Gemeenten hoogere subsidies’ zullen
moeten geven aan opera, tooneel en concert. Kan hijv.
,,Toonkunst” deze belasting dragen en zal zij nog kunst-
werken als de Matthaeus Passion ten gehoore kunneh
brengen.?
We kunnen zonder overdrijving zeggen, dat deze weelde-
belasting een aanslag is op het cultui’eele leven van de tad. Daartoe behooren tooneel en muziek, alsmede alle uitvoe-
ringen, welke noodzakelijk zijn voor het normale vereeni-
gingsleven. Ook de bioscoop en de wedstrijden van de clubs,
die sport beoefenen, kunnen niet zonder, schade op deze
wijze worden getroffen. Men zal geneigd
zijn
aan te nemen,
dat de Regeering verstandig zal willen zijn en onaanvaard-
bare consequenties zal willen voorkomen. Maar dan zal
zij richtlijnen moeten geven, zal zij deze vereeniging moeten
vrijstellen en gene moeten belasten naar normen, niet bij
de w’et, maar dooi’ het Departement te stelleii. Voor de
toepassing van bepalingen, waarbij willekeur uitgesloten
moet zijn, zal het Rijk, evenals de Gemeente, een bureau
vernakelijkhedenhelasting moeten opi’ichten om elke aan-
vraag tot het houden van een vermakelijkheid aan de ge-
stelde normen te toetsen.
Dit is geen werk, dat vooi’ het geheele land uniform kan
geschieden. De belasting op vermakelijkheden is een ty
–
_pisch plaatselijke belasting. Zij .heeft locale kleur. lIet
Rijk blijve daarvan af. liet heeft reeds vele belastingen
aan de Genieente,
;•
n ontnomen moet het nu ook nog deze
heffing bemoeilijken en aldus opnieuw ingrijpen en afnemen
van hetgeen den Gemeenten nog is gebleven?
ik heb hiervoor nog onlangs de aandacht gevraagd in een artikel ,,De Geméentefinanciën”, opgenome’n in dit
blad
1).
De bezwaren tegen dit voornemen van de Regee-
ring zijn niet alleen staats- engemeente-rechtelijk,nochuit-
sluitend financieel, maar vooral van cultureelen aard. lIet
gaat hiei’ om het gezelligheidsieven van de gemeenschap, dat met 20 pCt. van de uit te geven bed t’agen blijkens de
ervaring zwaar genoeg wordt belast. Iloogere heffingen –
het is al eerder geprobeerd en nog onlangs, in het geval
Wassenaar., door den minister van Binnenlandsche Zaken
erkeid – zijn niet door te voeren dan op straffe van
vernietiging van het belaste object en daarom, onaanvaard
baar. Men late zich niet misleiden door de gedachte, dat
het publiek alleen maar plezier zoekt. De lunaparken ver-
den den laatsten tijd al minder bezocht. De kolennood
thuig drijft thans het bioscoopbezoek iets-op, maar het was
‘)
Zie ,,E.-S.B.” van 22 Januari ji., blz. 67.
136
ECONOMISCH-STATISTISH’ ÈERII-1TEN
‘ Ï2Febfuari
1941
al heel wat minder dan aanstonds na de bevrijding, toen
het publiek zich na vijf jaar onderdrukking wilde uitleven
en nieuwe indrukken van binnen- en buitenland wilde
opdoen. 1-let eerste groote verlangen naar verstrooiing is
gestild. De danswoede is voorbij. De normale behoefte aan
ontwikkelend en maatschappelijk vermaak mag niet op
zoodanige wijze worden onderdriikt, dat geheèle bevol-
kingsgroepen van de gevarieerde uitingsvormen daarvan
verstoken blijven. Wordt dit deel van het wetsontwerp
aangenomen, dgn zal te laat blijken, dat deze belasting de
geestelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het volk
heeft geremd.
J. IIASPER.
NIEUWE ORGANEN IN HET
ENGELSCHE BEDRIJFSLEVEN.
Krachtens de wet tot nationalisatie aer kolenmijnen
is in Engeland de Kolenraad tot stand gekomen, waardp
‘ik in een vorig artikel de aandacht vestigde
1)..
Op 1 Ja-
nuari 1947 zijn de mijnen en verdere inrichtingen, die onder
de nationalisatie vallen,
,
in het beheer van den Kolenraad overgegaan. De practijk zal moeten leeren, of de nieuwe
leiding ‘de kolenproductie zal wetén op te voeren. .Behalve
ingrijpende rationalisatie zal daartoe noodig zijn, dat het
aantal mijnwerkers belangrijk stijgt: Daartoe ‘moet het
kiezen van dit beroep aantrekkelijker worden gemaakt.
De bonen behooren. reeds tot de ‘hoogste in het Engelsche
bedrijfsleven; de extra voedselrantsoenen hebben blijkbaar
de animo om mijnwerker te worden evenmin in belangrijke
mate kunnen doen stijgen. Onlangs werd bekend gemaakt,
dat ingaande 1 Mei a.s. de w’erkweek van 5 dagen in het mijnbedrijf’zal worden ingevoerd. Zooals bekend had de
minister van Brandstofvoorziening reeds in den afgeloopen
zomer een overeenkomstige mededeeling in het Lagerhuis
gedaan. Daarbij werd er.tevens op gewezen, dat de kolen-.
productie van de werktijdverlaging geen nadeeligen in-
vloed mocht ondervinden. Inderdaad heeft een dergelijke
maatregel een tweeledig effect. Eenerzijds kan de aanmel-
ding van arbeidskrachten erdoor stijgen (in de ‘katoenin-
dustrie valt dit thans te constateeren), anderzijds is afne-
ming der prod,uctie zeer wel mogelijk. Al kan men van
da
oordeel zijn, t de vrije Zaterdag de arbeidsinspanning
op andere dagen zal doen stijgen, zulks is geenszins zeker
De Kolenraad zal dus tot 1 Mei den tijd hebben om maat-
regelen te ontwerpen, die mogelijke productiedaling zullen
kunnen compenseeren.
Nieuwe organen ook zn de niet te nattonaliseeren bedrijf s-
takken.
-. De Kolenraad is het orgaan, dat namens den Staat
het geheele mijnbedrijf .exploiteert, een functie, di,e in de’
thans aan de orde zijnde nationalisatie van het transport-bedrijf door de Transportcommissie zal worden vervuld;
ook echter voor de bedrijfstakken, die niet zullen worden ge-
nationaliseerd, heeft men organen ontworpen, met een
uiteraard beperkter taak. De suggesties hiertoe worden gedaan in de rapporten der ,,Working Partjes”. Dit zijn
door den president v’an den ,,Board of Trade” voor een
twintigtal bedrijfstakken ingestelde commissies van werk-
gevers, werknemers en onafhankelijke deskundigen, wier
taak het is, voorstellen te doen tot verbetering van ôrgani-
satie, productie en distributie en daardoor de positie van
den bedrijfstak te versterken
2).
1-let eerste rapport, dat
tevens. den belangrijksten bedrijfstak betreft, waarvoor
een ,,Working Party” is ingesteld, was
dat
over de katoen-industrie
3).
Na ‘een belan(ywekkend overzicht over de
‘)
Zie:
,,Nationale steenkolenraad in Engeland” door Mr. Ir.
A. W.
Quint in
,,E.-S.B.”
van 28 Augustus
1946,
blz.
553.
‘) Vergelijk:,, Nieuwe regelingen op liet gebied der industrie.ele
verhoudingen in Engeland” in ,,Sociaal Maandblad”, le jaargang,
blz.
38.
‘) Working Party Reports ,,Cotton”,
H.M.
Stationery Office,
1946.
feitelijke situatie worden 33 aanbevelingen gedaan. Het is
niet de bedoeling het geheele rapport (met de bijlagen 278
bladzijden) hier de revue, te laten passeeren. Slechts vragen
wij de aandacht voor de 3üste aanbeveling, houdende
instelling van een centiaal orgaan voor de geheele katben-
industrie, de ,,Cottön Council”. De samenstelling is alsvolgt
gedacht:
1/3
onafhankelijke leskundigen,
1/3
werkgevers
en
1/3
werknemes; verder een onafhankelijke voorzitter;
alle leden worden berioehid door den president van den
,,Board of Trade”. 1-let rapport noemt dezen raad één der
,,key points” van zijn vborstellen. Zijn positie wordt vooral
daarom zoo belangrijk geadht, omdat de ,,Working Party”
slechts betrekkelijk algemeen gehouden aanbevelingen
doet, die nader zullen moeten vorden-uitgewerkt. Indien
èn de bedrijfstak èn de Regeering de voorstellen aannemen,
blijf t’ er, belangrijke speelruimte bestaan bij de nadere
detailleering. Dât de Regeering ook hierbij invloed ‘zal blij
ven uitoefenen, spreektwei vanzélf. Om al deze redenen is
een centraal orgaan noodzakelijk. Dit ‘is gedacht als een
soort’,trâit d’union” tusschen den bedrijfstak •en de
Overheid: Het kan aan de’ Overheid de gevoelens’ der
industrie mededeelen, rapporten uitbrengen en omgekeerd
kan de Ovèrheid via den Raad aanwijzingen aan de
induJtrie geven. De beslissingen van den Raad zullen
zoowel het vertrouwen van de industrie als van de
Overheid kunnen hebben.
Het nieuwe orgaan is’ gedacht als een voortzetting van
den ,,Cdtton’ ‘Board”, ingesteld kr.achten de ,,Cotton
Industry Act 1940″. Zijn functies waren voornamelijk het
bevor.çleren van •technischen en crnmercieelen i’esearch,
het uitgeven van statistieken en het optreden als onder-
handelend lichaam vodr de geheele industrie. In verband
met den oorlogstoestand is van den oorspro’nkelijken opzet weinig terechtgekonien: de ,,Boajd” werkte als
uitvoerend
–
orgaan van den ,,Board of Trade”, ‘doch
bleef daarnaast de geheele industrie vertegenwoordigen
tegenover de Ovefheid. De leden hebben ‘geen verant-
woordelijkheid tegenover groepen van belanghebbenden.
liet is een’ groep industrieèle deskundigen,. voor het ge-
heele terrein van den bedrijfstak Reeds tijden’s den
o’orlôg’ werd de wensch uitgesproken, ‘dat ook. na
den vrede een dergelijk centraal lichaam zou blijven
bestaan. Daarbij kwam de wensch naar voren, om de
organisaties” van belanghebbenden bij de samenstelling
een taak té geven. E6ft der voorstellen voorziet in benôe-
ming der leden
‘door
die organisaties. Dit zou uiteraard de
onafhankelijke positie ‘der Ieden aantasten; een ander
voorstel beoogt benoeming ha ‘oterleg met
de organisaties.
Deze suggesties zijn overigens in het rapport niet overge-
nomen. Wel wordt de wenschelijkheid uitgesproken, dat
naast den Katoenraad represei’itatieve organisaties voor
de verschillende secties der’industrie worden kevormd. Via deze organisaties zal de ,,Board” het contact met de onder-
deelen der industrie kunnen bewaren. Wij zien ‘hier
dus de tendentie naar een zeker organisch verband naar
voren komen, al wil men niet zoovér gaan, dat de branche-
vereenigingen zelf leden van het centraal orgaan aanwijzen.
Het valt
‘ok,
‘dat een ,fulltime” voorzitter wordt afge
wezen, dit in tegenstelling met den ,,Cotton Board”
4).
– Men vreest hiervan, dat de voorzitter tevens feitelijk de
leiding krijgt, zoo’dat het overleg in den Raad tot niet veel
anders zou kunnen leiden dan tot bekrachtiging van reeds
genomen besluiten. Daarom geeft men den voorkeur aan een directeur-generaal, werkend . onder de aanwijzingen
van den Ra’ad Verder valt op dat thans de pariteit in
economicis volledig wordt aanvaard.
De functies van den Katoenraad.
Het is de bedoeling, dat de Kaioedraad i’n de eerste
plaats de functies van den ,,Cotton Board” zal overnemer.
‘) Deze bestond uit
3
leden met’volledige. dagtaak (1
onafhan-
kelijk voorzitter,
1
industrieel en
1
handelaar),,
6
werkgeversleden
(industrie en handel) en
3
werknemersleden.
12 Februari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BÉRICHTEN
f31
Daarbij zullen ook de taken van den.,,Cotton Controller”
geleidelijk kunnen worden overgenomen.
Als verdere werkzaamheden worden in het rapport nog
vermeld:
–
–
onderzoekingen in de industrie, o.a. eèn volledige
inventarisatie;
voorbereiding van een uniforme kostprijscalculatie;
geregelde besprekingén tusschen producenten- en af-
nemersgroepen;
bestudeering der distributie;
opstellen van chema’s voor de opleiding van personeel,
met,name van bedrijfsleiders.
Blijkens mededeelingen van StaffordCripps in het Lager-
huis heeft de Regeering zich met de instelling van een
Katoenraad vereefiigd
5).
Of wij hierin een voorlooper
van bedrijfsorganisatie hebben te zien, valt te betwijfelen.
Het lichaam komt tot tand buiten de bedrijfsgenooten
om. De functies zijn voornamelijk adviserend en ten deele
uitvoerend. Publiekrechtelijke bevoegdheden heeft het
lichaam hiet
Rapporten pan andere bedrijfstakken..
.
In een .viertal rapporten van andere ,,Working Partjes”,
nl.
,
van de aardewerkindustrie, meubelindustrie, kousen-industrie en schoenenindustrie
6);
vinden vij eveneens de
suggestie gedaan om organen in te stellen, die den geheelen
bedrijfstak vertegenwoordigen. In grootè lijnen komen
deze voorstellen overeen met dat-voor dën Katoenraad,
d.w.z. gelijk aantal werkgevers- en werknemers met een
onpartijdigen voorzitter (al of niet met onpartijdige leden).
De benoeming geschiedt door den president van den
,,Board of Trade”. De paritaire samenstelling wordt alge-
meen aanvaard. Slechts in het rapport over de kousen-
industrie wordt een afwijkende meening der werkgevers vermeld. In verband met het samengestelde karakter van
den bedrijfstak acht men een grooter aantal werkgevers
dan werknemers noodzakelijk,, in dier voege, dat men de
helft der zetels aan de werkgevers wil toekennen en de anddre
helft aan vertegenwoordigers van werknemers en van de
Regeering. De meerderheid der ,,’Vorking Party” ver-
werpt dit standpunt, met het argument, dat het belang
van werkgeversen van werknemers bij een goeden gang
van zaken in den bedrijfstak-even groot is en dat boven-
dien de oorlogservaring de waarde heeft geleerd van
paritaire ‘vertegenwoordiging bij het nemen van beslis-
singen, die de algemeene belangen van den bedrijfstak
raken. Yoorzooveronpartijdige lelen worden aanbevolen,
zien wij een voorstel om dit aantal even groot te maken als
de werkgevers- en- werknemersleden (meubelindusti’ie),.
naast een ander voorstel, om deze onpartijdige leden
1/4
der zetels te doen bezetten, tegen werkgevers- en werk-
nemersleden sâmen
3/4.
De functie van de Raden wordt in het algemeen van
adviseerenden aard gedacht. Men gaat er van uit, dat de
,,VlTorking Party” slechts een tijdelijk bestaan. heeft en
haar voorstellen nadere uitwerking behoeven. Het toezicht
houden op, de toepassig en de uitwerking zal de hoofd-
taak der nieuwe organen zijn. Daartoe zullen zij hun gezag
dienen te laten gelden. Daarnaast worden de Radén de
,,trait d’union” tusschen Overheid en bedrijfstak. De wen-
schen -van de Overheid zullen op deze wijze aan het be-
çlrijfsleven- worden kenbaar gemaakt, terwijl omgekeerd
verlangens en adviezen van, den bedrijfstak ‘iaden Raad
aan de Overheid zullen kunnen worden voorgelegd. De
-positie, van den Raad wordt zeer onafhankelijk gezien; de
voorzittermag vooral geen ambtçlijke positie verkrijgen.
Wel zien wij in het aardewerkrapport, voorgesteld, dat
één der secretarissen een ambtenaar, van den ,,Board of
Trade” zal zijn, om aldus een direct contact met dat
departement -tot stanchte brengen. Men voert-daarbij nog
‘)
,Centra1 organLation for cotton” In ,,The Economist”, 2
November 1946.
•) Working Party Reports -,,Pottery”, ,,Furniturc”, ,,Hosiery”,
Eoots and shoes”, H.M. Stationery Office 1946.
als motief aan, dat een bedrijfsgenoot, die zich door het
beleid van den voorzitter benadeeld acht, zich op deze
wijze gemakkelijk tot den ,,Board of
Trade”
kan wenden.
Bovendien zou aldus het verstrekken van vertrouwelijke
gegevens a.n den’ voorzitter op mindèr bezwaren behoeven
te tuiten. Slechts in het rapport der schoenenindustrie
worden aan den Raad verdergaande -bevoegdheden toe-
gekend, nl. om heffingen aan de indutrie op te leggen en
om inlichtingen te eischen (een soort ‘enquêteecht dus).
In het laatste geval is als voorwaarde gesteld, dat niet
tusschen bedrijfsgenooten gedifferentieerd mag worden en
dat geheimhoudingewaarborgd moet zijn. ‘Van belang
is, dat uitdrukkelijk de navolgende onderwerpen aan ‘de
bevoegdheid,van den Raad worden onttrokken: vestigings-
vergunningen, productiequoteering, prijsregelingeii’ en
regeling der arbeidsvoorwaarden.
Ook in het râpport-meubelindustrie wordt op de nood-
zaak van financieele bijdragen gewezen orn de- door de
,,Wnrking Party” voorgestelde nieuwe instituten (o.a.
voor research en voor opleiding) te financieren. In het
algèmeen zal de Raad moeten trachten door vrijwillige bijdragen hierin te voorzien. Gelukt dit niet, dan zal hij zich tot den ,,Board -of Trsde” moeten wenden om een
gedwongen betaling voor te stellen. De dwang zal in ee’n
dergelijk geval niet door den Raad worden uitgeoefend,
doch rechtstreeks door den Minister. –
In het
–
algemeen blijft de taak der bestaande werkgevers-
en werknemersbonden onaangethst. De Raden zullen zoo-
veel mogelijk deze bonden bij hun werk moeten inschakelen.
Het spreekt wel vanzelf, dat maatregelen tot ver-
hooging der efficiency tot de’ werkzaamheden -van den
Raad behooren. Ook de zorg, dat de concurréntie niet in
strijd met het algemeen belang komt (,,cut-throat compe
Ution”) behoort tot zijn taak, doch evenzoo het verwijde-
ren van monopolieposities. . – –
Indien wij de figuur dezer voorgestelde Raden nagaan, dan valt hieraan, na hetgeen daarover bij den Katoenraad
werd gezegd, weinig meer toe te voegen. Tot de publiek-
rechtelijke bedrijfsorganisatie, zooals wij die verstaan,
kunnen zij moeilijk worden gerekend, gezien het juur
a
dviseerend karakter. Slechts indien de voorstellen van
den Raâd voor de schoenenindustrie door mochten gaan, zou
een orgaan met publiekrechtelijke bevoegdheden in het
leven worden geroepen. Maar overigens zijn het typisch
Engelsche oplossingen, om langs informeelen weg lichamen
te verkrijgen, die in de practijk van groot nut kunnen blij-
ken te zijn. De vakbonden worden op deze wijze ook op economisch gebied volledig erkend, zooals trouwens de
algemeene
lijn
aldaar
thans is. Een recent voorbeeld hier-
van vindt men in de ,,Engineering Advisory Council”
7),
een paritair college onder voorzitterschap van. den ,,mi-
nister of Supply”. Zijn werkterrein is zeer ruim en er
vallen o.a. onder: voorziening met grondstoffen en arbei-
ders, verdeeling. van productie tusschen binnenlandsche
en exportmarkt e.d. liet verschil met eerstgenoemde Ra-
den is uiteraard, dat hier,de Minister rechtstreeks met den
bedrijfstak contact ho’udt, terwijl de Raden geheel zelf-
standig worden gedacht. In de ,,engineering”-industrie
bestaan er noch van werkgevers- noch van werknemers-
zijde representatieve organisaties.
Mr. Ir. A. W. QUINT.
‘) ,,The Economist” van 21 December 1946, biz. 1013.
JUNIOR CHAMBERS OF COMMERCE.
Een van de problemen, waarvoor’ de maatschappij zich
telkens weer ziet -geplaatst, is het
tijdig
inschakelén. van
,,de komende generatie” in het werk, dat de ,,oude”
generatie verricht. Steeds opnieuw “-‘ of men nu na.r den ambtelijken sector dan wel naar dien van het particuliere
bedrijfsleven kijkt – blijft het vraagstuk van de jongeren, die omgaand voor ,,vol” wenschen te worden aangezien,
r
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
12 Februari 1947
,en van de ouderen, die moeilijk afstand kunnen doen,
actueel.
Een tot op zekere hoogte geslaagd pogen om deze kloof
te overbruggen kan worden gezien in de beweging der
,,Junior Chambers of Commerce”, zooals die zich gedurendé
de laatste 25 jaren in het bijzonder in de Angelsaksische
landen’ heeft ontwikkeld.
Een ,,Junior Chamber of Commerce” kan misschien
het beste w’orden omschreven als een plaatselijke organi-
satie van jongere figuren uit het bedrijfsleven, die daarin
reeds een zekere leidende positie innemen of in een nabije
toekomst zullen gaan innemen, die door onderlinge studie
ten aanzien van bepaalde vraagstukken als groep een be-
paald standpunt trachten in te nemenen te propageeren,
daarbij contact met en erkenning döor de bestaande in-
stanties zoekende.
In 1920 kwam in de Vereenigde Staten de eerste ,,Junïor
Chamber” tot stand, enkele jaren later gevolgd door de
eerste Engelsche groep. De ontwikkeling verliep voor-
spoedig. In 1939 bestonden ei’ in de Vereenigde Staten
ongeveer 1.000 Kamers met een 140.000 leden. Engeland
deed het wat rustiger: 20 Kamers met 2.000 leden. Ook
in de Engelsche Dominions, alsmede in Zuid-Amerika won
de beweging veld.
Flet spreekt vanzelf, dat de oorlog de ontwikkeling, in
het bijzonder in Engeland, ongunstig beïnvloedde. Thans
is ook op dit terrein de heropbouw in gang. Waarbij –
teeken des tijds – wôrdt gestreefd naar het leggen ‘van
iriterationale contacten tusschen de ,,Junior Chamhers”
in de verschillende landen.
Dit streven heeft geleid tot een uitnoodiging van Engel-
sche zijde aan het ,,Gezelschap Rotterdam 1943″ om met
een aantal Engelsche ,,Junior Chambers” en hun werk-
wijze te komen kennis maken. Bedoeld gezelschap kan ni.
ook al voert het den naam niet (hetgeen met het oog op
zijn geboortejaar niet onbegrijpelijk is!) – in groote
lijnen met een ,,Junior Chamber” worden vergeleken.
Op grond van deze uitnoodiging heeft dan ook een dele-
gatie besprekingen gevoerd met een drietal ,,Junior
Chambers” (Birmingham, Nottingham en Sheffield), terwijl
ook contact werd opgenomen met het landelijke bestuur.
Daarbij is gebleken, dat de Engelsche junior Chamber”
als volgt wordt samengesteld en wérkt:
Lid kunnen worden zij,. die een min of meer vooraan-staande positie in het bedrijfsleven innemen: Hier speelt de vraag kwaliteit of kwantiteit” een rol. De eene Kamer
legt meer nadruk op een zekere selectie da de andere.
Voorwaarde voor het lidmaatschap is steeds, dat de werk-
gever van het adspirant-lid accoord gaat met toelating.
Een leeftijdsgrens van 40 jaar ‘ordt algemeen gehand-
‘haafd. Het bestuur wisselt jaarlijks.
De ,,Junior Chamber” komt in algemeene vergaderingen
bijeen om inleidingen over belangrijke vraagstukken aan
te hooren. De nadruk valt echter op liet commissiewerk.
In ierschillende kleine commissies worden actueele ondér-
werpen bestudeerd. Veel aandacht wordt daarbij gegeven aan problemen ‘van localen aard.
Aan de ,,National Council” worden bepaalde conclusies of suggesties ten aanzien van de behandelde onderwerpen
doorgegeven.. Deze zorgt, indien zij een en ander van ge-
noegzaam belang acht, voor het dooFgeven aan de locale
autoriteiten, aan het parlement, den ,,BQard of Trade”,
enz.
Wanneer men deze werkzaamheden nagaat, kan de vraag
opkomen, of hier waarlijk iets van belang aan Jet groeien
is of dat hier het vermoeden van ,,kïnderspel” moet worden
gekoesterd.
Dit laatste is bepaald niet gerechtvaardigd. Er is op
gelukkige wijze een band gelegd tusschen deze groepen
van jongeren en de ,,gevestigde” organen door het voor-
schrift, dat in elke van de officieele ,,Chamber of Corn-
merce” uitgaande commissie een lid van de ,,Junior
Chamber” q.q. zitting moet hebben. Incidenteel zijn ook
leden van de ,,Junior Chamber” lid van de ,,Senior
Chamber’,’.
Op deze wijze is er nauw contact tusschende generaties
en wordt wederzijdsche beïnvloeding mogelijk en waar-
schijnlijk. Daarin kan een winst zitten, die alleen al het
instituut der ,,Junior Chambers 9f Comnïerce” rechtvaar-
digt.
Dr. F. A. DE GRAAFF.
BOEKBESPREKING.
Mr. G. J. oan Oost9een, De economische ontwikkeling van
Dordrecht,
1795-1945. Dordrecht 1946, uitgegeven
door fa. J. P. Revers.
Onder dezen titel is ter gelegenheid van het feit, dat
op 23 Februari 1795 te Dordrecht, ingevolge een raads-
besluit van den 18en daaraan voorafgaand, een ,,committé
van commercie” werd geïnstalleerd, dat een rechtstreeksche
voorouder was van de Kamer van Koophandel en Fabrie-
ken daar ter plaatse, van de hand van haar Secretaris
Mr. G. J. van Oostven een gedenkboek verschenen, dat
een verrijking mag heeten van de Nederlandsche econo-
misch-historische literatuur. Het ruim 200 bladzijden tel-
lende werk, dat door de firma J. P. Revers te Dordrecht
op royale wijze werd uitgegeven, is verlucht met vele
mooie illustraties en. van uitvoerige registers voorzien.
Over het algemeen blijken de vertegenwoordigers van
het Dordtsche bedrijfsleven in dezelfde gedachtenvereld
te .hebben gelecf.d als hun Rotterdamsche collega’s, wier
werkzaamheden reeds eerder uitvoerig zijn geboekstaafd.
Zij hebben echter de omstandigheden niet mede gehad,
waardoor een zekere onevenredigheid moet worden ge-
constateerdtusschen hun ijver en toewijding en de bereikte
resultaten.Deze omstandigheid verleent een zekeren indruk
van matheid aan het beeld van het economisch leven in de
Merwestad gedurende het beschreven tijdvak. De levendige
en geestige stijl van den schrijvel’. kan niet verhinderen,
dat een gevoel van onbevredigdheid den lezer bekruipt,
wanneer hij kennis neemt van dit i’elaas over een veelszins
iergeefschen strijd tegen de ongunst van de omstandig-
heden, waartegenover Dordrecht zich zag geplaatst. De in
de uitbreiding van de nijverheid gevonden compensatie
voor den ondergang van de oude zeescheepvaart kan deze beklemming niet geheel opheffen, omdat zij niet is voort-gevloeid uit een bewust streven op den grondslag van een
leidende gedachte. Waar deze aanwezig vas – en hier
komt de figuur van den kampioen voor Dordrecht, S. M. H.
van Gijn, sterk naar voren – leed zij de nederlaag, doordat
zij niet tijdig tot verwezenlijking van het beoogde leidde.
oo kon het boek geen epos worden, doch als een met
talent geschreven kroniek heeft het toch deze moreele
waarde, dat het een gunstigen indruk verschaft van het
menschenmateriaal, waarover Dordrecht heeft beschikt,
en daarom de hoop wekt, dat de inwoners van deze stad
over de kracht zullen blijken te beschikken om .langs
andere wegen ‘dan zij in de 19e eeuw tevergeefs hebben
trachten te volgen, hun stad op te voeren tot een welvaarts-
peil, dat haar verleden waardig is.
Het eerste hoofdstuk beschrijft de eigenlijke geschiede-
nis der Kafrier in den engeren zin: Voor de eerste maal
zijn hier in één overzicht de uiterlijke lotgevallen van de
Kamer zelf zoowel als van haar prot6typen behandeld.
Hoofdstuk II behandelt den Franschen tijd, welke in-
uitgaven van dezen ard altijd omvangrijker isdan de duur
,
van het tijdvak op ziche1f zou medebrengen. Evenals
voor onze andere handelssteden kon dit verhaal slechts
worden tot een litanie. ,,Wij schuiven een gordijn voor dit
akelig tooneel” schreven de stellers van een. Dordtsche
memoi’ie uit die dagen en de schrijver van het gedenkboek,
die dit weder open trekt, kan ons wel boeien met een
verhaal, dat vele parallellen met de jaren van de Duitsche.
bezetting in het licht stelt, doch ons overigens met ont-
12 Februeri 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
138
zetting vervult hij de overweging, hoeveel welvaart zulk
een intermezzo in het nationale bestaan vernietigt en hoe
moeilijk het is zich van zulk een slag te herstellen. Voor
onze generatie ligt in deze ervaring een aanmaning om zich
te bezinnen op aanpassing aan de veranderde omstandig-
hedea en opbouw op de daarbij passende nieuwe grond-
slagen, een taak, waarin onze voorouders niet zijn ge-
slaagd, mede doordat hun streven werd beheerscht door
het beeld van het bedrijfsleven vôôr de catastrophe en zij
zich niet voldoende rekenschap ervan gaven, dat dit voor
goed tot het verleden behoorde.
hoofdstuk III geeft dien vergeefschen strijd weer van
1814 tot 1852, door den schrijver gezien als een tijdperk
van evolutie. De mercantilistische politiek van Koning
Willem 1 gaf gelegenheid tot nieuwe ontplooiing, doch niet
tot een groei in de richting van een op zichzelf levensvat-
bare bedrijvigheid.
Zoo brachten de hoogtijjaren van de liberale handels-
politiek voor Dordrecht een tijdvak (1852-1880), dat de
schrijver kenschetst met het opschrift ,,crisis” boven
hoofdstuk IV. Dordrecht miste in die jaren dnbus,welken
Rotterdam kon nemen. ])e aarzeling tegenover de stoom-
vaart is hier een element van eigen schuld, dat intusschen
minder zou hebben’ beteekend, als de omstandigheden
gunstiger waren geweest. Wat daarvan zij, een goede ver-
binding met de zee werd niet verkregen en de spoorweg,
welke laat kwam, bracht niet de gehoopte resultaten voor
het te lang geïsoleerde Dordt.
Dientengevolge moet hoofdstuk V (1880-1920) een tijd-
perk beschrijven van achteruitgang”, waaraan de schrij-
ver als tweede kenmerkende element toevoegt ,,heroriënta-
tie”, welk woord evenwel een iets actieveren indruk maakt
dan de beschreven lotgevallen van het Dordtsche bedrijfs-leven in diçn tijd rechtvaardigden. liet ,,werd” geheroriën-
teerd. Deze periode bracht trouwens een verslapping van
den band tusschen het gemeentebestuur en de Kamer, waarvan de schrijver constateert, dat zij zeker niet het
gemeentelijk belang heeft gediend. Met name de uitgifte
van industrieterreinen door de gemeente voldeed blijkbaar niet; wel een noodlottig ding in een tijd, waarin industria-
lisatie de ontstane hiaten in de bedrijvigheid moest opvul-
len. Evenals elders bracht de onbelangrijkheid van de
werkzaamheden der Kamer gedurende den eersten wereld-
oorlog het verval van de beteekenis van het instituut aan
het licht.
hoofdstuk VI beschrijft dan de laatste jaren (1921-
1945), waarin een van overheidswege beter geoutilleerde
Kamer geleidelijk weder een breedere plaats kon innemen.
Markante feiten waren intusschen in deze jaren niet veel
op te merken. De waterweg naar zee en de haven, eindelijk
verkregen, konden niet veel verandering brengen en voor
het overige was de vooruitgang het uitvloeisel .van groei
in de dipte van een aantal ondernemingen. Verbreeding
van de grondslagen van de w’elvaart bleef uit. Het boek
eindigt met dc w’urging, ook van het Dordtsche bedrijfs-
leven, door den bezetter. Zoo staan wij aan het einde als
aan het begin.
Lezing van deze historische studie is juist thans zeer
nuttig. Zij doordringt ons van het besef, dat meer dan
normaal goede eigenschappen noodig zijn om zulk een ver-
nietigende ramp als een Franschen of een Duitschen tijd
te boven te komen. IJver en toewijding zijn daarvoor niet
voldoende, breedheid van visie en ontvankelijkheid voor
geheel nieuwe denkbeelden, ja een welhaast profetische
geaaï’dheid zijn vereischt om zulk een tegenslag geheel te
overwinnen. Mogen doze eigenschappen na 1945 zoowel in
Dordrecht als elders in het Nederlandsche bedrijfsleven
aanwezig blijken te zijn. De spiegel van het verleden is ons
weder eens waarschuwend voorgehouden, zoodat wij niet
zullen kunnen zeggen, dat wij het niet hadden kunnen
weten.
Mr. W. F. LICIITENAUER.
AANTEEKENINGEN.
1)E ECONOMISChE
O4TVIi(XELIN0 IN ZVEflEN
NA.
DE
IIEVALUA’I’114 VAN
IVE KROON.
I’Iet streven van de Zweedsche Regeering naar een zoo
stabiel mogelijk binnenlancisch prijsniveau heeft midden
Juli van het vorige jaar, zooals bekend, geleid tot herwaar-
deering van de kroon. Doorslaggevend voor deze maat-
regel is wel geweest de angst, dat via den import de buiten-landsche prijsstijging, in het bijzonder die in de Vereenigde
Staten, zou worden gevolgd, waardoor het Zweedsche prijs
niveau een opwaartschen druk
‘zOu
ondervinden. Naast
en ter ondersteuning van de revaluatie werd een drietal
andere maatregelen getroffen, t.w. verscherping van de
prijscontrôle, strenger toezicht op de investeeringen en
bestrijding van monopolistische tendenties
1).
Hoe heeft
het economisch leven in Zweden zich nu, gedurende de
ruim zes maanden, die sedertdien zijn verstreken, ont-
.wikkeld?
In/lationciire oniwik/celing.
De door Oe Zweedsche Regeering gevoerde economische
politiek schijnt in het algemeen niet tot de gewenschte
resultaten te hebben geleid. liet economisch leven heeft
zich sedert de herwaardeering van de kroon verder ontwik-
keld in inflationaire richting. Als primaire oorzaak hiervan
is, volgens den Zweedschen minister van handel, Myrdal,
de internationale prijsontwikkeling te beschouwen. Dat
de resultaten van de revaluatic tot dusver nog van weinig
belang zijn geweest, is volgens hem te wijten aan de nadien
nog verder voortgeschreden stijging van het internationale
prijsniveau.
De onzekerheid over de ontwikkeling van de waarde
van het geld heeft tot gevolg, dat de koopers, uit vrees
voor prijsstijging, wedijveren om bestellingen te plaatsen.
De cumulatie van orders, die hierdoor bij de industrie
ontstaat, leidt ertoe, dat de hoogeonjunctuur onnoodig
wordt verscherpt en dat het tekort aan arbeidskrachten
en materialen nog icuter wordt
2).
Allerwege valt een groote
investeei’ingslust te constateeren, niet alleen l)ij industriee-
len, landbouwers en huiseigenaren, maar ook bij.de
Over-
heid, havenbedrijven, openbare nutsbedrijven enz. Deze
investeeringsactivi teit spruit echter niet uitsluitend voort
uit de door de oorlogsj aren ontstane vergroote vervangings-
behoefte en de genoemde vrees voor inflatie, maar is voorts
een gevolg, en dit vooral hij de industrie, van de gevoerde
helastingpolitiek en de noodzaak te voldoen aan de leve-
ranties ‘aan die landen, die met Zweden een handelsover-
eenkomst hebben afgesloten
3).
Van den gezichtshoek der commercieele banken uit heeft
deze ontwikkeling zich kenbaar gemaakt door een toene-
mende vraag naar credieten en een begin van stijging van
den rentevoet voor credicten op langen termijn. Voor het
eerst sinds midden 1941 hadden de banken in November
van het vorige jaar een overschot aan verleende credieten
boven deposito’s, ten bedrage van 144 millioen kronen,
terwiji zij een jaar daarvoor een surplus van 1.056 millioen
kronen aan depositio’s boven dc uitst-aande credieten
bezaten. De investeeringsdrang is voorts tot uitdrukking
gekomen in de bijzonder groote emissiebedrijvigheid.
Met het oog
01)
het groeiend inflatiegevaar in Zweden,
dat ook dooi’ het Zweedsche conjunctuurinstituut in zijn –
jongste verslag wordt onderstreept
4)
is van de zijde der
industrie aan de Regeering een verzoekschrift gericht om
het geheele volk op te roepen voor den strijd tçgen de
inflatie ). rr
er
motiveering van dit verzoek wordt in de
‘)
Zie: ,,De revaluatie van de Zweedschc kroon” fn ,,E.-S.B.”
van 9 October 1946.
) Vgl. hdt jongste kwartaalbericht van ,,Skandinaviska Banken”
(,,Vierteljahresbericht der statistischen Ahteilung”, Januari 1947).
) Vgl.: ..De Zwecdsch-Russische economische overeenkomst”
door Dr M. Vajda in ,,E.-S.B.” van 6 Novembet’ 1946, blz.
727 cv.
) Zie: ,,Konjunkturl5get hösten 1946”, ,,Meddelanden frân
Konj Un k Lurinstitutet”, Stockholm 1947.
) Zie ,,Neue Zürcher Zeitung” van 11 Januari 1947.
134
—
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Februari 1947
eerste plaats gewezen op.de hooge looneischen en op de
toenemende vraag naar goederen (vooral consumptiegoe-
deren), die leidt tot nog grooter6 expansie dei industrie.
De inflationaire tendens zou ondersteuning vinden in, de
revaluatie van de kroon, die voor Zweden immers een
relatieve prijsdaling van de buitenlandsche goederen in-
houdt en daardoor de vraag verder stimuleert, en de
omvangrijke •credieten aan het buitenland. Verder acht
men de prijsbeheerscliingsmaatregelen niet breed genoeg.
Een strengere investeeringscontrôle door de Overheid,
vooral t.a.v. de, bouwbedrijvigheid, dient te worden
doorgevoerd; een verdere verhooging der staatsuitgaven
moet worden verhinderd. Een der meest bedenkelijke
verschijnselen acht het verzoekschrift tenslotte de in
den laatsten tijd sterJ toegenomen consumptie en de
vermindering van de spaarzaamheid ).
De ‘industrieele expansie.
De Zweedsche industrie vertoont, ondanks de schaarschte
aan grondstoffen’ en het tekort aan arbeidskrachten, een
zeer groote activiteit. Zij is overladen met orders, dank
zij den honger naar goederen, zoowel in binnen- als buiten-
land: Met name de Zweedsch-Russische handelsovereen-
komst’ moet in dit verband worden genoemd.
Men heeft berekend, dat de industrie gëdiirende de ‘zes
jaren 1940-1946 ongeveer 250.000 arbeidskrachten heeft
aangetrokken; hiervan waren er 50.000 afkomstig uit ‘het
buitenland, 50.000 waren tevoren *erkloos en 100.000
personen zijn afkomstig uit’ den’ landbouw eÏ’l de huishou-
delijke diensten. De overige 50.000 zijn’ nieuwe arbeids-
krachten. Gezien de sterke industrieele expansie is’ deze
toeloop echter onvoldoende. 1-Jet tekort aan arbeids-
krachten bij een momenteel aantal werknemers van rond
500000 personen, wordt geschat op ongeveer 50.000 man.
De productie-index heeft gedurende de herfstmaanden
weer een top bereikt, die even boven het niveau van 1939
ligt. De sterkste stijging valt te constateeren in de machine-
en’ de ijzer- en staalindustrie. 1-let is deze industrie, ondanks
de grondstoffenschaarschte .en hét gebrek aan geschoolde
arbeidskrachten, gelukt den grooten thans weggevallen
invoer van ijzer uit Duitschland in behoorlijke’ mâte te
vervangen. De ijzervoorziening blijft echter, ongeacht de
verbetering van den invoer, welke gedurende de eerste helft
van 1946 rond 200.000 ton bedroeg bij een uitvoer van
slechts 45.000 ton, voortdurend zorgen baren, waardoor
waarschijnlijk de omvang der bouwbedrijvigheid in dit
jaar ‘zal afnemen. Om de ijzer- en staalvoorziening te ver-
beteren heeft de Zweedsche ijzerindustrie een vijfjarenplan
opgesteld; men hoopt hierdoor te komen tot een productie-
stijging van ongeveer 40 pCt.
7).
De baltenlandsche .handel.
Dd totale buitenlandsche handel (invoer + uitvoer)
bereikte in ‘het afgeloopen jaar een’ zeer hooge waarde, nl.
niet minder dan 5,90 milliard kronen. Daarbij moet men
echter in hetoog houden, dat de in- en uitvoerprijzen,
volgens de officieele statistiek, sinds 1938 met niet’ minder
dan 130 resp. 80 pCt. zijn gestegen.
Het onderstaande staatje geeft een beeld van de ont-
wikkeling van den buitenlandschen handel sedert 1939.
Het valt op, dat d’e’invoer van het laagtepunt van 1,09
milliai-d kronen in 1945 is gestegen tot 3,37 milliard in het
afgeloopen jaar, tegenover 2,5 milliard in 1939,terwijl de
uitvoer slechts van 1,76 milliard tot 2,53 milliard is ge-
stegen bij’ een uitvoer van 1,89 milliard kronen vôÔr den
oorlog. Tengevolge van het snelle stijgen van den invoer
is het uitvoeroverschot van 1945, ten bedrage van’ 669
millioèn kronen, dat ‘gedeeltelijk ontstond als gevolg van
omvangrijken verkoop van gevormde voorraden, weer ver-
•)
Tijdens de begrootingsdebatten in het Hoogerhôis heeft cle
Zweedsehe premier, Erlancler, gewezen op de noodzaak van den
strijd tegen de inflatie, en de grondslagen van de anti-Inflatie-
politiek van de Regeering uiteengezet.
‘) ,,N.Z.Z.” van 28 November 1946.
Jaar
Invoer
–
Uitvoer
invoeroversehot
–
Uitvoeroverschot
‘
(in millioenen kronen)
1939
.,
, ,
2.499
,
1.889
‘
‘- 610
1940
…,
2.005
‘
1.328
–
677
1941
..
. .
1.674
1.345
–
329
1942
,.
. .
1.780 1.319
‘
‘
–
461
,
1943
.’…
1.814 1.172
‘
–
642 1944
.. .:
1.677
853
‘
—
824
1945
….
1.088
1.757
±
669
1946
.. ..
3.370
2.530
‘
—. 840
dwenen; het heeft plaats gemaakt voor het traditioneele
invoeroverschot, dat met 840 millioen kronen, tegenover
slechts 610 millioen in 1939, eveneens een record heeft
bereikt. –
In vergelijking met 1945 is de invoer gedurende 1946
voortdurend gestegen, terwijl de uitvoer de laatste maan-
den is teruggeloopen, zooals uit het volgclnde staatje blijkt.
Invoer
Uitvoer
(in millioenen kronen)
1945 1946 1945 1946
Januari-Juni
…………
363
1.483
293 1.170
Juli-De.ember
……….
‘725
1.887 .1.464 1.360
D’e uitvoer is tav. verschillende artikeÏen door gebrek
aan brandstoffen en door sterke kooplust in het eigen land
verminderd. De revaluatie van de kroon, die uiteraard
stimuleerend op den import heeft gewerkt, is voor den ex-
port een ongunstigen factor geweest. Voorts waren bij tal-
rijke artikelen de,hooge exportprijzen oorzaak, dat nieuwe
verkooptransacties in geringer mate tot stand kwamen.
De goud- en deQiezen voorraad.
Gedurende de eerste helft van Juli 1946, toen de Zweed-
sche kroon werd gerevalueerd, daalde de
–
waarde van den
goud- en deviezenvoorraad van de Rijksbank van 2.973
millioen kronen vÔÔr de herwaardeering tot 2.755 millioen
kronen, d.v,r.z. met 218 millioen, vlak daarna. Van de her-
‘waardeering af tot midden December bedroeg de teruggang
719 millioen kronen, d.w.z. meer dan 140 rpillioe,n kronen
per maand. Een week véér Kerstmis was de goud- en
deviezenvoorraad gedaald tot 2.036 millioen kronen. In
deze daijng weerspiegelt zich het groote invoeroverschot.
In vroegere jaren werd het passief saldo van de handels-
balans in het algemeen door het overschot aan inkomsten
uit scheepvaart en andere onzichtbare posten meer dan
vereffend, zoodat de Zweedsche betalingsbalans van 1945
een overshot van 860 millioen kronen, van 1943 200 mil-
lioen kronen en die van 1942 een overschit van ongeveer
260 millioen kronen, vertoonde
8).
De betalingsbalans
voor 1946 laat echter een tekort
v
–
an ongeveer 350
millioen kronen zien.
Meii verwacht een voortgaande daling van de Zwéedsche
valutareserve’s, eenerzijds omdat een groot deel van den
Zweedschen export op crediet plaatsvifldt, anderzijds om-
dat Zweden een gedeelte van den stijgenden invoer met de-
viezen of goud moet betalen. ‘
Naar aanleiding van een discussie over de ontwikkeling
van de betalingsbalans was reeds eerder van regeeringszijde,
Q.a. door Myrdal, de gedachte uitgesproken om importbe-
perkingenop te leggen. Dit had dadelijk het niet gewenschte
gevolg, dat aanzienlijke termijnaankoopen yn-deviezen
op de officieele markt tot stand kwamen, terwijl de impor-
teurs ten onrechte,aannamen, dat een devaluatie van de
Zweedsche kroon in overweging werd genomen.
Tegelijkertijd , hebben vroegere overheidsmaatregelen,
zooals de valutacofitrôle en de prijsbeheersching, een
nieuwen inhoud gekregen. De valutacontrôle is thans eigen-
lijk de grondslag voor het monopolie van dei Staat als
credietgever aan het buitenland en alleen de prijsbeheer-
scliing verhindert nog, dat de inflatie in stijgende prijzen
tot uitdrukking komt.
‘) ,,N.Z.Z.” vaii 27 November 1946.
12
Februari
1947
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
135
DE LIQUJIMTEIT DER AMERIKAANSCIJE ,,COUNTRY-)MKS”.
Een der belangrijkste problemen bij de bedrijfspolitiek
van een bank is het vraagstuk van de liquiditeit. Eener-
zijds moet zij zorg dragen, dat op elk moment aan de
verplichtingen kan worden voldaan,
d.w.z.
dat voldoende
liquide middelen aanwezig zijn om aan opvragingen het
hoofd te bieden. Anderzijds leidt een te groote liquiditeit
tot een onnoodige ren tederving, m.a.w. de rentabiliteit
van het bedrijf komt in. gevaar.
Voor een buitenstaander is het helaas moeilijk een juist
inzicht te verkrijgen in de. liquiditeitsverhoudingon der
banken. Het kennisnemen van de gepubliceerde balansen
is hiervoor nl. niet voldoende; nadere toelichtingen zouden
hiernaast moeten worden verstrekt, doch deze ontbreken
vrijwel steeds. ,
Een recente Amerikaansche ‘.enquête, die werd in-
gesteld door de ,,American Bankers Association”, werpt
eenig licht op de verhoudingen, welke op dit punt bij een
bepaalde groep banken in de Vereenigde Statei:i bestaan.
Deze groep bestaat uit de ,,country-banks”, waartoe in dit
verband werden gerekend alle cammercieele banken, wier
deposito’s minder dan
7f
millioen dollar bedroegen.. Aan
deze banken werd een aantal vragen gesteld aangaande
hun liquiditeit per
29
Juni
1946;
door
4.545
banken werd
hierop een antwoord ingezonden.
Vraag 1 luidde: wanneer r’erQalt het oQerheidspapier, dat
Uw ‘instelling in portefeuille heeft?
Voor alle genoemde. banken tezamen was het resultaat
de in tabel 1 vermelde procentueele verdeeling over papier
met verschillende looptijden.
Tabel
1.
–
Procentueele oerdeeling van het overheidspapier naar loop’-
tijden.
Tervalle
n
d binnen
j Jaar
………………….I,5 pCt.
tusschen
j en
1j
Jaar ………. ….20,3
1
en
2
…………….75
2j en
3
..
….. . …….. ..0,8
3en
4
..
…………..
5,8
4en
6}
..
…………..
12,0
Slen
9
..
……………
.
21,0
91
en 14
…
…………..
3,8
141
en
19
..
………..
.
..
1,9
11
na meer dan
19
..
…………..
5,4
,,
100,0
pCt.
be tweede vraag betrof
het gedeelte der deposito’s, dat
was belegd in langloopend overheidspapier. Hierbij werd als lang aangemerkt papier met. eên loop-
tijd van langer dan
6f
jaar. De totale uitkomst was, dat
17,5
pCt. der totale deposito’s in dit soort papier was
belegd.
.Vervolgens werd geïnformeerd naar
de verhouding tus-
schen het eigen kapitaal der banken en het overheidspapier.
De totale belegging in overheidspapier bleek
10,2
maal
zoo groot te zijn als het totale kapitaal; het bedrag van het ,,lange” papier driemaal zoo groot als het kapitaal.
Tenslotte werd gevraagd: welk percentage der deposit&s
bestaat uit ,,groote”deposito’s?
Het resultaat van dit on-
derzoek wordt gegeven in tabel 2, waar de deelnemende
banken naar hun grootte in
4
groepen zijn verdeeld.
Van deze groote deposito’s is het aantal klein. Het
aantal depositorekeningen van particulieren daarentegen
bedraagt
f
van het aantal; het gezamenlijk bedrag echter
slechts
1/3
van het totaal. Juist de kleine rekeningen ver-
anderen weinig in volume; de groote rekeningen zijn
gewoonlijk tevens de instabiele.
Wanneer wij de beteekenis van het bovenstaande
onderzoek in een aantal punten sarnenvatten, moet
eerst de nadruk worden gelegd op het feit, dat deze enquête
slechts de groep der
kleine banken
omvatte, zoodat tegen generalisatie moet worden gewaakt. De belangwekkende
punten, die uit naar voren komen zijn de volgende
,
:
1. Van het overheidspapier, dat in portefeuille was, be-
hoorde slechts
41,8
pCt. tot de categorie met een ioop-
tijd van 0-11 jâar. Men vergelijke dit met de Neder-
landsche banken, wier schatkistpapier grootend,eels uit
promessen met een looptijd van ten hoogste»l jaar
bestaat. Men moet echter niet .uit het oog verliezen,
dat de mogelijkheid van herdisconteering en beleening
in de Vereenigde Staten Vrij ruim is.
2
De helft of meer der oeisqhbare deposito’s behoort
tot.de ,,groote rekeningen” en deze vertoonen krachtens
ae ervaring der bankiers een min of meer instabiel
karakter. Het is opmerkelijk, dat ôok in dezen sector
van het economisch leven de veronderstelling van hët
groote aantal marktpartijen, welke in de leer der vrije
concurrentie zoo’n groote rol speelt, niet goed met de
feiten in .overeenstemming is.
3. In ha.r toelichting wijst de ,,Association” er haar leden
op, dat in
1945
de Amerikaaiische deposito’s 21 x zoo
groot waren als in
1939,
en dat deze wijziging met
regionale verschuivingen gepaard is gegaan.
ou deze verschuiing wederom ongedaan wosden ge-
maakt, dan moet elke bank nagaan of verkoop van lang
papier noodzakelijk zou kunnen worden. Vraag S geeft
dan een aanwijzing, of het kapitaal voldoende groot is
om eventueele koersverliezen op te vangen.
De waarschijnlijkheid van een koersdaling uitsluitend’
als gevolg van een dergelijke verschuiving moet o.i. niet
als zeer groot worden beschouwd. De beleggingen, welke
door de eene bank worden afgestooten, zullen doorde an-
dere worden gekocht. Wij vragen ons echter af, of nog
niet een andere overweging de ,,Association” tot haar
onderzoek heeft gebracht, ni. de gedachte aan een toe-
komstige conjunctuurinzinking in de Vereenigde Staten,
gepaard gaande met opvragingen bij banken, zooals in
het verleden zoo vaak is voorgekomen. Indien dit het geval
is, zou het bovenstaande onderzoek niet alleen op grond
van de conclusies, maar ook als symptoom belangwekkend
zijn.
–
J.
C. BREZET.’
INTERNATIONALE. NOTITIES.
DE WERKZAAMHEDEN VAN DE UNRRA.
Het programma van deUNRRA omvatte, volgens.een
door haar directeur Laguardia in September 1946 aan de
U.N.O. uitgebracht rapport, den uitvoer varf goederen,
noo’dig voor de eerste levensbehoeften en het herstel van
de agrârische en industrieele productie. In aanmerking
voor deze hulp kwamen landen ,,which lacked sufficient
foreign exchange to finance their essential relief and
rehabilitation imports”, als hoedanig Griekenland, Yoego-
slavië, Albanië, Polen, Tsjechoslowakije, Italië, Oostenrijk,
.Byelo-Rusland, de Oekraine en China werden beschouwd.
In totaal zouden $ 31 milliard aan goederen worden uit-
gevoerd, waarvan $ 3 milliard per 31 December
1946.
Van deze $ 3 milliard zou
2/3
bestaan uit consumptie-
•goederen en
1/
uit goederen noodzakelijk voor het herstel
van de productie. –
Tabel 2 –
Percentage der deposito’s, dat zich in groote rekeningen bevindt.
Aantal deelnemende banken
B
dra
van
de
cc’ osito’s
e
jJ deze bankei
Percentage
der
opeischbare
deposito’s, dat zich bevindt
Idem
bij
termijndeposIto’s
minder dan
$
1.000.000
$
1.000 of
meer
63,4
PCt.
$
1.000 of
meer
55,9 pCt.
844……………………..
2.217
……………………
$
1.000.000—$
3.000.000
83.000
of
meer
49,1 pCt.
$
3.000
of
meer
39,3 pCt.
940
………..
.
…………
….
….
$
3.000.
000—$
5.000.000
$
3.000
of
meer.
51,4 pCt.
$
3.000
of
meer
38,5 pCt.
544
……………………..
S
5.000
.000—$
7.500.000
$
3.000
of
meer
55,7 pCt.
$
3.000
of
meer
40,9 pCt.
136
ECONOMI3CH-STATISTISCHE BERICHTEN
’12 Februari 1947′
Dit programma kon niet geheel worden uitgevoerd.
Transport en andere moeilijkheden waren daar de oorzaak
van. Medio 1946 bleek, dat slechts 59 pCt. van de waarde
kon worden geleverd. Daarvan bestond het groots te deel
uit voedsel en kleeding, die elk 70 pCt. van den totalen ge-
projecteerden export bedroegen. Voor medicijnen, land-
bouw en industrieele benobdigdheden was het cijfer respec-
tievelijk 43 en 39 pCt. Behalve deze’ goederenleveringen
bracht le UNRRA ook nog 6 millioen verplaatste personen
naar hun woonplaatsen terug.
Hoe staat het voor de geholpen landen met de kansen
om binnen afzienbaren tijd de importen. zelf te verzorgen?
In 1937 bedroeg de invoer van Griekenland, Yoegoslavië,
Tsjechoslowakije, Polen, Italië en Oostenrijk in totaal
S 1,9 milliard of op basis van het huidige prijsniveau
circa S 3 milliard. Deze landen zullen in 1947 vermoedelijk
respectièvelijk $ 80,
S
120, $ 237,
S
298,
S 660 en
5
100
millioen of totaal circa $ 1,5 milliarcl aan buitenlandsche
valuta kunnen opbrengen. Dat wil zeggen, dat zij in.staat
zullen zijn de helft van hun vooroorlogschen import te
financieren. Zonder buitenlandschen steun zullen zij ver-
vallen tot ,,severe hardsliip”. Landen als de Vereenigde
Staten, Canada, Engeland, Zweden en Zwitserland, die
reeds hulp hebben verleend in den vorm van leeningen,
moeten daarmede voort gaan. Ook de Internationale Bank,
die zich echter moet beperken tot productieve credieten,
zal dienen te worden ingeschakeld.
%VEER EEN ENC,EIiSCIE AVIT110EK.
Weer is een Engelsch witboek verschenen. Ditmaal
onder den titel: ,,A plan for the mechanized production
of groundnuts in East. and Central Africa”. 1-let bevat
een plan, dat volgens ,,The Times” van 6 Februari reeds
door de Regeering is goedgekurd. 1-let beoogt het in
cultuur brengen van niet minder dan
31/4
millioen acres
land in
.Tagacyika,
Noord Rhodesia en Kenya. Met in-
schakeling van de inheemsche bevolking, voor welke uit-
stekend zal worden gezorgd, zullen grondnoten worden
verbouwd, die mettertijd 600.000 ton olie moeten op-
leveren.
Tweeërlei doel wordt hiermee bereikt. Engeland heeft
een jaarlijksch tekort aan vetten van meer dan 1 millioen
ton, dat aldus gi-ootendeels kan worden gedekt. De over-
bevolking in Afrika vindt bij realisatie van het plan voorts
een uitweg. En dat niet alleen door de duizenden, die werk
zullen vinden, maar vooral ook, omdat aan de achterlijke
bevolking nieuwe productiemethoden zullen wordenge-
leerd, welke het nationaal inkomen zullen verhoogen.
Vijf jaren zijn noodig om het plan ten uitvoer te brengen.
Alles wat ervaring en wetenschap met betrekking tot de
cultivatie van grond hebben opgeleverd, zal in toepassing
worden gebracht. Men schat het aantal arbeidskrachten
in het begin op 1.249 Europeanen en 57.100 Afrikanen,
uiteindelijk op 749 Europeanen en 32.100 Afrikanen. Ongeveer £28 millioen zullen noodig zijn. De schatkist
zal dit bedrag voorschieten. In den tijd, dat nog interest
moet worden betaald, berekent men de totale productie-
kosten op £ 17.8/- per ton fob Oost Afrika haven. Naar
mate men begint af te lossen, zullen zij minder worden.
Aanvankelijk zal deze onderneming worden geleid door
de ,,United Africa Company limited”. De bedoeling is
echter, dat zij aan de plaatselijke Regeering wordt over-
gedragen. Daarmede wordt in dit nieuwe witboek, om de
,,New York Herald Tribune” van 6 Februari te citeeren,
geprojecteerd ,,extension of socialism to the British
colonies”.
DALING VAN DEN ‘ZILVERI’RLJS.
Begin December 1946 vertoonde de zilverprijs op de Vrije
markt te New York een afwijking van de offiaieele- notee-
ring van de Schatkist. Dit bleek het begin te zijn van een
continue daling, die zich in de tweede helft van Januari
scherp manifesteerde, toen binnen een week de vrije
zilverprijs van 82 dollarcent; op 70/
4
dollarcent kwam. De
officieele prijs was
901/2
dollarcent. Alles per ons fijn.
In haar nummer van 25 Januari wees het Engelsche
weekblad ,,The Econornist” er reeds op, dat de daling op
de markt te New York de verhouding van de $- tot de
£-noteering zeer kunstmatig maakte. Op basis van New
York zou de noteering te Londen moeten zijn 42 S per ons
fijn. De officieele prijs bedroeg
1
/2
S.
De geyolgen zijn niet uitgebleven. De ,,Neue Zürcher
Zeitung” van 7 Februari bevat nl. het bericht, dat de
zilverprijs te Londen is teruggebracht op 44
S
per ons
fijn. Dit komt overeen met hetgeen ,,The Economist”
.berekende, indien de transportkosten mede in aanmerking worden genomen. –
Zoo is de daling van den z1verprijs dus ook doorgewerkt
op de Ldndensche markt.
Over de oorzaak van de baisse bestaat nog geen defini-
tief oordeel. Flandy en FIarman, bekende handelaren in
ilver in de Vereenigde Staten, meenden in hun jaarover-
zicht het begin van de daling te moeten tpeschrijven aan
Londensche pogingen om o de markt te New York zilver
te plaatsen. 1-let vreemde was echter, dat volgens hen
de facto geen ander zilver dan het normaal uit de productie-
gebieden aangebodene door New York werd gekoht.
Het Fransche weekblad ,,l’Economie” van 6 Februari
meent, dat de prijsdaling gezocht moet worden in een
inkrimping van de vraag en niet in een vergrooting van
het aanbod. Want de productie in de Vereenigde Staten is
in 1946 verminderd, nl. tot 21,2 millioen ons tegen 28
millioen ons in 1945. Op het oogenblik, aldus het blad,
blijft de vraag teNew York echter uit, omdat zij zich richt
op het Verre Oosten, waar de prijzen laag zijn.
Floe verklaart men echter de daling dâ5r?
CHINA.
In China vormt de burgeroorlog, die bijna 80 pCt. van
de staatsuitgaven verslindt, een groote belemmering voor
het economisch herstel van het land.
Volgens de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 6 Februari j.l.
bleken de pogingen van de Regeering, om de waardedaling
van den Chineeschen dollar het hoofd te bieden, onvol-
doende. Door het groote invoeroverschot, ten bedrage van
958 milliard Chineesche dollars gedurende de eerste tien
maanden van 1946, bestond er een groote vraag naar
buitenlandsche betaalmiddelen, die aanleiding gaf tot aan-
zienlijke transacties op de zwarte markt.
De binnenlandsche productie was, o.a. tengevolge van
hooge arbeidsloonen, in verhouding tot het wereldmarkt-
prijsniveau veel te duur, zoodat zelfs de vervaardiging
van papieren geld goedkooper in Engeland en Amerika
kon geschieden dan in China zelf.
De uitvoer daalde tot beneden 20 pCt. van den invoer,
zoodat de Regeering zich gedwongen zag over te gaan tot
een contingenteeringssysteem.
Deze invoerbeperking had tot gevolg, dat de fiscale in-
komsten daalden, de handel in financieele moeilijkheden
geraakte en de georganiseerde smokkelhandel een gewel-
digen omvang aannam. De daling van de staatsinkomsten
werd bestreden door vergrooting van de bankbiljetten-
circulatie en door heffing van nieuwe belastingen. Talrijke
niiddenstanders werden hieraoor gedwongen hun zaken
te liquideeren of zich aan te sluiten bij groote firma’s, die
behooren aan regeeringsambtenaren of hun familieleden en
gemakkelijker aan staats- of bankcrediet kunnen komen. –
De door de invoerbëperkiiig en de verhoogde belastingen
gestimuleerde smokkelhandel, die als middelpunt de
Britsche haveh van Hongkong heeft, transporteert dage
lijks groote hoeveelheden goederen, ter waarde van milliar-
den Chineesche dollars, naar het binnenland.
Zoo beweegt zich het economisch leven van China in een
vicieuse cirkel, die eenerzijds individueele groote winsten
mogelijk maakt, anderzijds handel en verkeer ongunstig
beïnvloedt door gemis aan zekerheid en stabiliteit.
12
Februari 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
137′
Zoolang de binnenlandsche politieke toestand niet is
opg
eklaard, de verkeerswegen en -veiligheid, alsmede het
vertrouwen in de nationale valuta niet zijn hersteld en
de hooge rentevoet, die dikwijls 25 pCt. per maand be-
draagt, niet daalt, zijn de vooruitzichten voor 1947 niet
gunstig.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De verkorte balans van De Nederlandsche Bank, welke
in de afgeloopen week werd gepubliceerd, vertoonde ver-
schillende belangrijke mutaties. In de eerste plaats bleek
de goudvoorraad met
f
53,2 ‘millioen te zijn verminderd,
hetgeeh ongeveer 14 pCt. van het totaal uitmaakt. De
oorzaak hiervan wordt niet rerme1d; wellicht betreft het
aflossing van buitenlandsch crediet, ddt
op
eenigerlei
wijze door den Staat of De Nederlandsche Bank was
verkregen. Verder is de bankbiljettencirculatie toegenomen
met
1
37 millioen, waarbij de maandultimo wel een belang-
rijke rol zal hebben gespeeld. De saldi der banken zijn ge-
daald tot het zeer lage pèil van / 35 millioen, vnl.’ door de
betalingen aan het Rijk voor de storting op de 31
pCt.
schatkistbiljetten voor de levensverzekeringmaatschap-
pijen. Naar schatting hebben deze laatste voor / 100 mil-
lioen hierop ingeschreven. Uit eigen middelen konden de
banken hieraan niet voldoen, zoodat de beleeningen bij de
centrale bank toenamen met / 32 millioen. Dit demonstreert
dé krapte op de geidmarkt voldoende, welke de geheele
week nog bleef aanhouden, zij het niet meer in zoo scherperi
vorm als per 1 Februari jl. Bij het vrijwel geheel ontbreken
van renteverschillen tusschen de verschillende looptijden
van schatkistpapier bewogen de noteeringen zich tusschen
1/ pCt. en 1
11
/
16
pGt. Callgeld noteerde
1f pCt.,
nadat het
korten tijd tegen 2 pCt. werd gevraagd.
Op
de Amsterdamsche Beurs namen de omzetten aan-
zienlijk af.
Nu
het verkoopen vanobligaties van hen, die
niet wenschen deel te nemen aan de conversie,
is
opgehou-
den, en de termijn voor ruiltransacties is verlengd tot zeven
dagen, terwijl deze door het geheel vrij w’orden van de over-
gangsrekening op 1 April a.s. niet meer zoo dringend nood-
zakelijk zijn, was dit wel te verwachten. Het koerspeil
voor aandeelen vertoonde weinig fluctuaties, al waren de
koersen meerendeels iets hooger, terwijl de 3-31 pCt. 1947 op 99f-99
7
/
8
kwam. 31 Jan. ’47 7 Febr.’47
A,K.0.
…………………..
140
143f
v. Berkel’s Patent …………..117 G.L.
113
Lever Bros. Unilever
C.
v. A…..233f
2351
Philips G.b.v.A .
…………..
319
326
Koninklijke Petroleum ……….359
364
H.A.L. ……………………
149f
156k
N.S.0 .
……………………
141
145
H.V.A1……………………….
201GB.
Deli Mij.
C.
v. A……………129
1321
Amsterdam Rubber
………..
137
140
STATISTIEK.
FEDIfI1AL RESIIRVIS BANKS.
(Voornaamste posten in
miii
ioenen dollars).
1
Metaalvoorraad
1
Data
–
Other
1 ijs.
C’rovt.
1 Goudcer- 1′
casli
1 securities
Totaal i tificaten t
19 Dec. 1946
18.382
17.589
250
23.210
,24. Dec. 1946
18.381
17.587
237
23.722
31 Dec. 1946
‘18.381
‘17.587
‘268
23.350
8 Jan. 1947
18.378
17.565
304
23.733
‘FR-bil-
Deposito’s
Data
,
jetten in
ci rculatie
Totaal
Govt.
Mc mber-
1 banks
19 Dec. 1946
24.963
17.523
237
lf,.517
24 ‘Dec.’ 1946
25.092
17.925
547
16.530
31 Dec. 1946
24.945
17.353
393
16.139
8Jan. 1947
‘ . 24.794
17.824
401
16.457
DE NEDERLANDSCHE BANR.
Verkorte balans. op 10 Februari 1947
Aetiva.
Wissels, pro-
Hoofdbank
–
messen en
schuldbrieven
Bijbank
in disconto
, Agentsch.
;,
5.000,-
f
Wissels, schatkistpapier en schuldb’rieven, door
de Bank gekocht (art. IT, le lid, sub 3 van dc
Bankwet 1937 il art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsblad Nd.
F 204)
……………………………
Beleeningen.
1
Hoofdbank 1 156,073.056,21
1)
(mci.
voor-
schotten inre-
Bijbank
,,
1.141.692,12
kening-courant/
op onderpand) . Agentsch.
.,,
7.664.536,82
164.879.285,15
Op
effecten,
ens.
……….
..164.288.542,75′)
Op goederen en ceelen
590.742,40
,, 164.879.285,15 ‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937)
…………………………
–
Munt en muntmateriaal:
S
Gouden
munt
en
gouden
rnuntmateriaal
t
646.557.504,87
Zilveren munt,
enz……….’1.180.207,25
647.737.712,12
Papier op het buitenland
l
4.470.574.030,03
Tegoed bij correspondenten in
het
buitenland
…………72.151.068,32
Buitenlandsche
hetaaimid-
delen
………………..16.299.309.46
4.559.024.407,81
Belegging van
kapitaal,
reserves en pensioen-
fonds
….
.
…
………………………..
70.927.547,40 Gebouwen
en
inventaris
………… ……….
3.000.000,-
Diverse
rekeningen
……………………
..
36.950.261,89
5.482.524.214,37
Fasslva
i
Kapitaal
…………………………….f
20.000.000,-
Reservefonds
…………………………..
12.377.412,28
Bijzondere reserve (winst herwaardeering goud-
voorraad
per
2
Juli
1945)
………………
209.277.096,67
Andere
bijzondere reserves
…………….
..
76.798.079,95
Pensioenfonds
…………………………..
15.504.093,42
Bankbiljetten in omloop (oude uitgifte)
……..
236.760.170,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
……2.693.389.455,-
]3ankassignaties
in
omloop
………………..
142.965,84
Rekening-courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist’
…… f 1.250.120.616,28
‘S
Rijks Schatkist
speciale rekening
……..110.564.000.-‘-.
Geblokkeerde
saldo’s
van
banken ………………
4 1.323.066,10
Gehiokkeerde
saldo’s
van
anderen
…………
..43.716.630,34
,Vrije
saldo’s
……….
..586.745.135,02
,, 2.032.469.447,74
Diverse
rekeningen
…………………….,
185.805.493,47
1 5.482.524.214,37
‘) Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks
door
de
Bank
in
disconto
ge-
nomen
…………………………..f
–
‘)
Waarvan aan Nederla.ndsch-Indie
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad no. 99) ,,
42.165.200,-
Circulatie der door de Bank namens den Staat
in
het verkeer gebrachte muntbiljetten
……153.444.794,50
15ANJi VAN J1NDELANO.
(Voornaamste posten in millioenen ponden)
Q).2
Cd
S
1:’
0″
.ue
–
iB
o
15 Jan.
47
22, Jan. ’47
29 Jan. ’47
5 Febr.’47
0,2
0,2
0,2 0,2
1.449,3
1.449,2
1.449,3
1.449,2
1.450 1.450
1.450
1.450
‘1.385,6
1.371,5
1.364
1
5
1.371,1
64,7 78,7 85,8
79,2
Othersecurities
Deposits
00
2
‘
n
‘
l’
.
01
‘
t-i
15 Jan. ’47
1,0
297,2
18,4
18,0
381,1
25,2
298,7
22 Jan. ’47
1,0
261,7
23,4
17,8
364,3
17,5
288,5
29 Jan. ’47
‘1,0
212.7
25,4
28,3
364,9
16,0
288,4
5 Febr.’47
1,1
247,8
23,7
26,7
360,1
22,9
280,7
5.000,- ‘)
138
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
12 Februari 1947
DE NEDE1IL1NDSCIIIO BANK.
(Vnnrnç,mcl
–
c. nnlcn in rI,i,nndc.n cyn1Âanø
:,
a
n..i
–
•n
ce
r–
,fl)i
5
23Dec.’46
700.875 4.434.786
84.103
5
155.552
3C
,,
’46 700.876
4.434.786
100.816
5
153.109
6 Jan.’46
700.879
4.434.786
125.126
5
152.235
13
,,
’47
700.880
4.434.786.
174.970
5
154.095
20
’47
.
lflfl.875
4.459 991
147.657
5
53
1
78
27
,,
’47
700.909 4.459.991
140.115
5
151.700
3Febr.’47
647.705
4.465.174
135.299
5
185.428
10
,,
’47
647.738
4.470.574
88.450
5
164.879
Saldi
in
reke,iiii-cour:tnt
to
,
flQ
,ce
(9e)
”
Cl)
.
23 Dec. ’46
2.711.418
1.099.241 127.053
43.165 585.156
30
,.
’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706
590.158
6 Jan.46
2.736.834
1.071.526
1-15.467
46.490
623.780
13
,,
’47
2.701.167 .305.569
84.475
45950
633.673
20
,,
’47
2.674.196
1.244.821
61.829
46.598 643.788
27
’47
2.681.281
1.276.605
55.488 50.103
598.065
3Febr.’47
2.718.430
1.260.428
35.396
44.165 617.466
10
,,
’47
2.693.389
1.250.121
41.323
43.717 586.745
NATIONALE BANK VAN IIELOIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
1)
‘S
Data
ce
lQ
ce
e)
Pl
‘-
ce
cel
,..
Oe)o
..’
.-
0
26 Dec.
1946
32.226
5.648 4.953
214 698
49.158
2 Jan.
1947
32.241
5.633 5.559
213
795
49.888
9
1947
32.256
6.320 5.303
177
861
40.138
16
,,
1947
32.047
6.708
5.406
209
903
48.473
23
,,
1947
31.677
7.542
4.561
211
777
4831f.
30
1947
31.684
7.578
. 4.613
229
760
48.823
6 Febr.
1947
31.172
7.802
4.788
234
716
49.648
kieii1iig
courant
saldi,
Data
1
‘n.
0
0
0
,.,
E-c
14
°
Cd
ce
5)
P.
–
–
.
0
”
‘5
‘5
,e.l)
5.0
0
ce
26 Dec.
1946 637
159.377
72.165
1
4.482
1
614
2 Jan.
1947
637
161.002
73.891
4
5.979
1
613
9
,,
1947
637
160.412
73.858
2
5.374
1
611
16
,,
1947
631
160.144
73.480
5
5.443
1
608
23
,,
1947 637
159.543
73.077
3
5.219
t
604
30
,,
1947
637
160.179
73.334
5
5.574
1
604
6 Febr. 1947
637
160.860
74.417
4
5.105
601
1)
Waarvan 10.493 millioen frce. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van’ den goudvoorraad (Besluitwet no. S van
1-5-1 944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven oude biljetten.
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francl).
Voorschotten
aan
den Staat
Data
32
5,
0
o
ce
5
9 Jan.
1947
94.817
124.613 59.649
–
63.100 496.000
16 Jan.
1947
.
94:817 118.897
59.449
62.400 426.000
23 Jan.
4947
94.817
117.681
59.449
61.800
426.000
30 Jan.
1947
94.817
122.349
59.449
55.200
426.000
Bankbil-
–
Deposi to’s
Data
jetten in
Totaal
Staat
–
Diversen
circulatie
9 Jan.
1
947
732.057
59.922
766
59.156
16 Jan.
1947
724.866
59.895
864
59.031
23 Jan.
19.47
719.409
61.830
791
61.039
30 Jan.
1947
730.253
53.970
789
53.181
ZWEEDSCHE RIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metail
Staatsfondsen
Data
°
0,5a
.
ç
5)
Cl
01
ce
7
Jan. 1947
839
532
1.549
509
261
94
182
15 Jan.
1947
.
806
511
1.438
504
177.
94
182
23 Jan. 1947
773 490
1.445
502
276
.
94
182
31 Jan. 1947
768 486
1.446
502
236
..
94
18
Deposito’s
-,
.0.5
.
Direct opvraagbaar
z
Data
.s,
.
._
to
o
7
Jan.
1947
2.750
934
679.
173
230
171
5
15
Jan.
1947
2.642
929 654
189
230
470
4
23 Jan. 1947
2 556
916
643
190
230
177
‘4
31
Jan.
1947
2.693
731
560
99
230
194
4
NATIONALE BANK VAN ZWITSER
‘
LAND.
(Voorr’iaamste posten’ in millioenen francs).
Data
o-‘
ce
5)
,
00
0
.
PQ
.
.0
.’
0
.°
5)
–
.,.
15 Jan. 1947
4.931,1
155,9
119.4
02,7
3.834,7
1.246,9
23 Jan. 1947
4.932,2
158,8 102,3
52,7
3.801,2
1.255.4
31
Jan.
1947
‘4.936,4
165.5
8′,1
52,8
3:82.8
1.16:1,1
7 Febr. 1947
4.924,9
171
1
7
81,8
52,8
3.822,2
1.216,0
STAND VAN ‘s
RIJKS
KAS.
V o r d e r i n g e n
31 Jan. 1947
23 Jan. 1947
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederlandsche flank
f1231.752.163,44
fl228.790.304,53
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
.
..
–
bij
de Bank
voor Neder-
401.642,40
32.762,76
Kasvorderingen
wegens
cre-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
…………..
,,
16.012.028,-
landsche Gemeenten …………
Daggeldleening tegen
onder-
pand
………………
–
–
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen
……..
,,
411.486.409,21
Voorschotten
op ultimo
De-
–
cembei
1946
aan
de
ge-
……16.012.028,-
–
meenten wegens aan haar
.
uit te keeren belastingen
Vordering in rek.-courant op:
……414.305.555,71
Nederlanclsch-Indj0
. ….
……….
569.119.399,64
,,
567.479.595,19
;
4.997.401,69
,,
4.980.14.19
Curacao
……………..
7.460.419,47
,,
7.460.419,47-
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
…..
sioenfonds
…………..
–
–
Suriname
……………..
Het
taatsbedrijî oler
P., T.
……
.
enT
………………
–
……..
–
Andere staatsbedrijven en in-
……..
stellingen
…………..
…487.525.820,95
,,
466.496.095,23
Verplichtingen
Voorschot
door
De
Neder-
–
–
landsche Bank verstrekt
Voorschot
door
De
Neder- landsche
Bank
in rekening-
courant verstrekt
Schuld
aan
de
Bank
voor
–
Nederlandsche Gemeenten
.
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
1
511.174.800,-
1
511.174.800,-
Schatkistpromessen
in
om-
loop
(rechtstreeks
bij
De
Nederlandsche Bank is ge-
plaatst nihil)
……………
5665.800.000,-
,,5650.800.000,-
Dagge.ldleeningen
–
–
–
153.820.530,-
152.544.834,-
Schuld op ultirno
December
–
1946
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
keeren bela8tingen
……
14.859.053,78
14.859.053,78
Schuld
in rek-courant aan:
–
Nederlandsch-Indi0
–
–
Suriname
…………..
–
–
Muntbiljetten in omloop …….
–
–
Het Argemeen Burgerlijk Pen-
….
3.418.942,65
25.238.784,32
Het
staatsbedrijf der
P., T
Cucaoao
… ………………….
en
T.
………………
………
471.526.404,18
,,
468.515.107,31
sioenfonds
………………..
Andere staatsbedrijven
. ….
3.612.004,86
3.412.004,86
Schuld aan diverse instellingen
….
–
in
rekening
met
‘s
Rijks
……
–
Scbatkist
…………..
…3200.112.706,52
,,3185.645.206,52
12 Februari 1947
. ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN
139
INLEGOINGEN EN TERUGBETALINGEN BIJ DE SPAARBANKEN
IN NEDERLAND
‘).
(in millioenen guldens).
–
Maand
Inleggingen
R.P.S. Part.
Totaal
Terugbetalingen
‘—
.
R;P.S.
Part. Totaal
Saldo
Aug.
11939
16,1
1
13,6
29,7
–
25,0
21,3,
46,3
1
6,6
Mei.
1946
20,4
25,2
47,6
839
,
4
26,4
65,8
–
18,2
Juni
1946 21,8
23,3
45,1
68,4 41,9 110,3
–
65,2
JulI
f1946
2.0,7
20,2
40,9
37,9
37,9 75,8
34,9
Aug.
‘1946
23,4
22,6 46,0 30,9 30,9
52,1
–
6,1
Sept.
1946
22,7
24,3
‘
47,0
29.7
22,9
52,6
–
5,6
Oct.
1946
22,1
28,9
51,0
31,8 29,3
61,1
–
10,1
Nov.
1946
21:2
24.5
1
)
45.7
28.8
23,2
2
)
52,0
–
6,3
Dec.
19461
18,2
17,92)
36,1
25,2
18,9
2
)
44,1
–
8
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
1)
oorloopige gegevens. –
EENIOR INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIEELE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
j)
–
1938
–
100
.
Mei
1945
Dec.
1945
Mrt.
1946
Aug.J
1946]
Sept.
1946
1946L19
Oct. 1Nov.
Dec.
:1046
Walsp’roducten
van ijzerenstaal’)
–
57
21
67
86
102
105 125
37 85
70
98
101
108
96
73
Cement
……….
Metselsteencn
. .
3
33
47
48
5!
70
73
76
Deuren
.,
.
41
30
27
44.
.
39
33
Katçcn- en un-
.
–
nenwéverijen
.
. .
21
:33
43
48,
50
52
.48
Schoenen
.
57
73
.
83
97
100
8
36
47
49
56
65
59
Sigaretten
.
. .
8
65
80
72
84
104
97
Sigaren
._ ……….
..
.
27
22 82
68
58
49 35
Boter ………….
Kaas
………..
. 1
20
87
63
.
63
35
23
2)
Bron: ,,Statistlsch Bulletin van het C.B.S.”; ,…. beteekent 0;
beteekent de gegevens ontbreken.
‘)1940 = 100.
AMERIKAANSCRE LEENINGEN AAN
lIET
BUITENLAND ‘).
(in millioenen dollars).
Per
1
Astu!
6
a
–
Landen
p
–
Europa:
85
215
299
85
384
]tneland ‘)
3.500 3.500
250
3.750
389 806
1.195
394
1.589
’96
3
99
97
196
Finland
47
18 65
23 88
Noorwegen
0
51 51
0
51
3
40 43
0
43
Griekenland
1
24
25
1
26
3
22
25
3
28
Tsjechoslowakije
2 20 22
2
24
Frankrijk
…………
BelgiP
.
……………..
Denemarken
15′
.
5
20
’15
35
Nog niet gespecificeerd
p
40
40
0
40
Polen
……………..
643
4.743
5.385
871
6.254
Nederland
………….
Italig
……………..
Latljnsch Amerlla:
66
52
118
18
136
40 50
.
90 32
122
Chili
…………….
13′
45 58
4
62
,
7
.18
35.
5-
40
10
22
32-
3
35
Peru
.
…………….
0
25 25
0
25
Columbia
……………
13
….
.7
20
9
29
Totaal
………………
38.
51
89
6
95
Brazilië
……………
Mexico
……………..
Uruguay
……………..
197
270
468
76
544
Cuba
…………………
AzIC en AfrIka:
…
Nod. Oost-Indië
0
100
100
0
100
Andere
…………..
52
73
125
.
23 148
Totaal
……………..
2
29
31
2
33
China
…………….
Totaal
…………….
54
202
256
25
281
Andere
……………
Nog niet geapecificeerd
.
0
.
5
5
0
5
Totaal
……………..
894
5.220 6.114
972
7.084
‘) Bewerkt naii gegevens in liet ,’,Federal Reserve Bulletin” van
December 1946.
Verschillen in de totalen moeten waarschijnlijk worden verklaard
uit afrondingen.
‘) De leening aan Engeland gaat via dc United States Treasury”
hij speciale wet van 15 Juli 1946. Alle andere leeningen en credieten wofden ‘behandeld door de
,.Export-Import Bank”.
Annonces voor het volgend nummer.
dienen uiterlijk Maandag
17
Februari a.s. In het bezit
te zijn van dadminIstratie, Lange Hoven
141,
Schiedam
u
l
Reschikhare A
–
rachtese
ACCOUNTANT
..
..’
(LD N.I.V.A.), 31 JAAR
met veelzijdige ervaring (administratie en ‘ organisatie, interne
‘contrôle, belastingzaken), verkregen bij industrieele ondernemin-
gen, zoekt een passenden, werkkring in het bedrijfsleven of .op
een accountantskantoor. Aanbiedingen onder no. 828, bureau van
dit blad, postbus 42, Schiedam.
–.GROOTE MAATSCHAPPIJ VAN
LEVENSVERZEKERING
roept’ hierbij oll{cltanter o voor’de functie van
HOOFDBOEKHOUDER
Alleen zij, die In het’bezit zijn van eenActe M.O Boekhouden, een goede algemeene ontwikkeling bezitten en reeds over een ruime practijkervaring
beschikkén, komen voor benoeming In aanmerking,
Bezit van het Accountants Diploma en kennis van
mechanische administratie strekt tot aanbeveling
Leeftijd niet ouder dan 40 jaar.
Brieven met uitvoerige levensbeschrijving. onder
bijvoeging van portret, te zenden onder letters BC
Bureau’van dit blad.
Bij Overheidsinstelling te ‘s.Gravenhage, -vaceert de
funktie van
organisator
Zij, die voor deze functie in aanmerking wenschen
te komen, moeten beschikken over een ruime theoreti-
sche scholing en practische ervaring in organistori-
sche vraagstukken en efficiency problemen. Sollicitan.
ten moeten bereid zijn event. deel te nemen aan een
psycho’technisch onderzoek. Sollicitaties met o.a. ver-
melding volledige gegeve2s omtrent opleiding, huidige
werkkring, sslariseischen, refcrcnties en de reden van
verandering van betrekking onder no. 33555 Adv.
Bureau Die Haghe”. Plein 11, Den Haag.
LEIDSCHE TEXT-IELFABRIEKEN
Gebrs. van Wijk’& Co. N.V. te Leiden
(Dekens, Garens en Gebreid in Wol).
zoekt een
*
commercieel adj.-directeux
een man “an standing, krachtige persoon-
lijkheid, die in binnen- en buitenland op
expansieve wijze de commerciëele belangen
van het bedrijf behartigt. Gewenscht is:
goede talenkennis en buitenlandsche erva-
– ring. llekendheid met de branche strekt tot aanbeveling. Aangeboden wordt: een ruim
salaris; . tevens bestaat het vooruitzicht om
bij gebleken geschiktheid in de directie te
worden opgenomen:. Leeftijd ca. 35. jaar.
Eventucele candidaten zullen worden onder.
zocht door de Nederlandsche Stichting vooï
Psychotechniek op 18 Maart 1947. Eigenh. geschr. br
. met volI.
ml.
en twee nieuwe pas-
foto’s (van voren en’ opzij) aan Adv, l3ur. ALTA te
Utrecht vôôr 22 Februari. In linkerbovenh. van brief,
op foto’s en envelop: ESII 5110 met naam, adres en
leeftijd.
,Voor vervolg rubriek ,,Vacatures” zie blz. ‘140 –
Wie spaart vergaart!
Sparen is goed en nuttig. Voor Uzelf en
voor ons volk. Het bevordert het herstel
van onze welvaart. Verzekeren is mr
dan sparen. Het is zorg voor den kwaden
dag. Sluit nû een levensverzekering Uwer
keuze bij den verzekeraar Uwer keuze.
U helpt Uzelf en ons volk!
Vlot, coulant en.
..
goedkoop!
*
lVili U meer weten over het vrije
verzekeringsbedrjj
vraag dan gratii brochure aan de Studierommiiiie
iii het Verzekeringibedrijf, Sportlaat, 90, Den Haag
W
[EN VRU VERZEKERINCSBEDRIJF VOOR (EN VRIJ VOLK 1
,N.V. Louis Dobbelmarin
Waddinxveen
KOFFIE
THEE
Aan de Bibliotheek der Nederlandsche Economische
Hoogeschool te Rotterdam zijn te vervullen dc betrek-
kingen van:
le.
conservator
In aanmerking komen economisten of economisch
geschoolde juristen, bij voorkeur met den doctorstitel;
2e. wetenschappelijk
assistente le klasse
Het bezit van een candidaatsdiploma Economische
Wetenschappen of een soortgelijk diploma strekt tot
aanbeveling.
Uitsluitend schriftelijke sollicitaties v66r 15 Maart
as, aan den Bibliothecaris der Nederlandsche Econo-
mische Hoogeschool, Pieter de Hoochweg 122, Rotter-dam West.
Kantoor te Rotterdam zoekt een
chef de bureau
Aangeboden wordt een zelfstandige functie, waarin
aan 15 personen leiding moet worden gegeven. De
candidaten moeten de Directie kunnen vervangen.
Goede kennis van boekhouding en moderne talen ver-
eischt; commerciëelen zin gcwenscht.
Brieven met volledige inlichtingen worden ingewacht
aan het Psych.Technisch Adviesbureau Ir. H. J. Kolk-
man, L. Deen en Dr. J. G. ‘H.. Bokslag, Rochussen-
straat 103a te Rotterdam.
Bij een , GROOTE ONDERNEMING, annex winkel-
bedrijf in het Westen des lands is plaats voor een
secretaris van de directie
Gevraagd wordt: een energiek persoon, harde werker
met organisatorisch talent en economisch onderlegd.
Brieven met uitvoerige inlichtingen over genoten op-
opleiding, practische ervaring, liefst vergezeld van
recente foto, onder letter K te richten aan: Accoun-
tantskantoor J. E. van Koetsveld, Mathenesserlaan 186,
Rotterdam.
,,HOLLANDIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
N.V. LANKHORST
TOUWFABR1EKEN
SNEEK TEL. 3041 -3042
SPINNERIJ—TOUW SLAGERIJ SEDERT 1803
1. B. M.
electrische administratie-machines
(Hollerith Systeem)
ELECTROMATIC
volledig electrische schrijfmachine
INTERNATIONAL
registrerende werk- en personeel-
contrôle-apparaten
International Business Machines Corporation, New York
In Holland vertegenwoordigd door de:
Internotionule Bedrijfsmachine Mij N.V.
Frederiksplein 34, Amsterdam..C., Tel. nrs. 33406, 33656, 31556
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)
Druk Roelants, Schiedam