Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1521

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 3 1946

Ic”Ti
J CHTORBEH0UDEN

‘1

conomis.c-howStatistische

Beri*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JA.ARGANG

WOENSDAG 3 JULI 1946

No. 1521

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. F. ten Doesschate; N. J. Polak;

J. Tinbergen; H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

H. W.
Lambers (Redacteur-Secretaris).

Adjunct-secretaris: J. H. Lubbers

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Donateurs en leden van het Nederlandsch Economisch

Instituut ontvangen het blad gratis en genieten een reductie

op de verdere publicaties.
Adresivijzigingen op te geven aan de administratie.

Administratie: Pieter de Hi,ochstraat 5, Rotterdam (W.).

Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten

aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schie-
dam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:

Blz.

Vermogenslieffing door
Prof. Dr. N. J. Polak ……
419

Geleide economie en rechtsstaat door
Mr. E. Bloem-
bergen………………………………..
421

Herstelfinancieiing in Nederland en andere landen
door

F.

de

Roos

…………………………
422

De ontwikkeling van de statistiek in het Vereenigd
Koninkrijk door
C. Stuvel

…………………..
425

Aan t ee ken in gen

De economische toestand in Zwitserland gedurende
het eerste

kwartaal van
1946

…………….
428

Enkele aspecten van liet economisch leven in Nieuw-
Zeeland

…………………………….
429
Boekaankondiging

………………………….
430
Ontvangen boeken

en brochures

……………..
431

Geld- en kapitaalmarkt

……………………….
431.

Statistieken:
Bankstaten

……………………………
431

DEZER DAGEN

stond veel op losse schroeven. Er is een ministerie;
met de juiste paritèit? Wegingscoëfficiënten •schijnen
im de politiek al net zoo’n struikelblok als in de
statistiek; hetzelfde geldt voor de kansrekening. Naar

wij vernamen, houden een .paar der scherpzinnigste
economisten in de Ver. Staten – geëmigreerde philosophen
– Zich diepgaand bezig met het spelkarakter van het
economisch gebeuren. Dr. Beel zal wel vinden, dat de
analogie tusschen economie en politiek dan ophoudt;
sommigen denken er anders over.

Sjahrir is weer terecht; geldt dit ook voor zijn positie?

Waar blijven de geïntèrneerden? Ook vreemde oogen gaan
open.. Een aantal Amerikainsche journalisten, heeft een reis gemaakt dooi Java. Aan het hierop gegrone schijn-
baar luchtige, doch in wezen scierpe hoofdartikel ,,Java
Journey”
in,
de ,,Saturday Evening Post” van 1 Juni
1946
ontieenen wij, liever dan ie pai’fra5eeren, de vol-
gende niet te verbeteren probleemstellin’g

,,For the most part, the Dutch now 4n Jva1iave been
liere all during the Jap occupation, living underconditions
which do not need to be described; the Jap’ camps are
ugly familiar knowledge. They kept themselves alive on
hope – hope of finding their fa,milies, their hoipes, their
woric and a quiet orderly pattern of existence. Instead,
they find themselves stijl separated from their families,
homeless, destitute, and accused of being foul imperialists
who grind clown native peoples. The injustice of this
suffocates them. And they canmiot
seem
to make thekr
case heard, partly because they hn,ven’t a child’s notion
of the self-advertising which
is
propaganda, and partly
because everyone is tired of everyone else’s suffering”.
Volgens de laatste berichten is de evacuatie weer ver-
traagd.

Waar blijven voor Engeland de vruchten vn,n de over-
winning? Als naoorlogsch verschijnsel, want in den oorlog
was het niet rroodig, omdat men niet voor anderen kon

zorgen, heeft Groot-Brittannië de rantsoeneering van
brood ingevoerd. In Palestina raakt het leven steedS mee
overhoop en de terugkeerende kabinetsmissie heëft i
Britsch-Indië voor de tusschenphase geen spijkers met
koppen kunnen slaan. ,,O, what a state to be in”,zucht d,ë
keerregel. van een nieuw populair liedje. Het is onder deze
omstandigheden te begrijpen, dat de gedachte aan de
,,disutility of labour” de Engelsche Regeering na aan het
hart ligt: de mijnwerkers zullen een werkweek van
5
dagen
krijgen.

Een langere werkperiode bleek, miog onverivacht weg-gelegd voor de Conferentie van Parijs. Juist op het oogen-
blik, dat zelfs ,,losse schroeven” een euphemistisch beeld
leek, hield het spijkers op laag water zoeken even op.
Maar het grootste vraagteeken staat nog: aan wie blijft
Tr’iëst?
Wat blijft er over van de prijsbeheersching in de Ver.
Staten? Te eener zijde wordt gesteld, dat onjuiste toepas-
sing der pi’ijszetting het snelle groeien d produ’ctie, het
reëele middel tegen inflatie, zou remmen. Te anderer zijde,
dat opheffing der prijsrnaatregelen de inflatie tot een on-
afwendbaar feit zou maken. De indindruk is vrward.
Intusschen kan ook in Nederland de discussie be’in.nen,
de eerste nota over het Nationaal Welvaartspli
1946
is verschenen: verhooging çler arbeidsproductiviteiis het
alpha en omega.

Wat is er over gebleven van Bikini, het eiland, dati als de
held uit een klassieke tragedie allèen voor het petIicht.
is gekomen om onder te gaan? ,,Anywhere, anwhere
out of this world”, schreef Aldous iluxley ergeci., Maar
hij bedoelde het anders.

Geroutineerde le Assistent-Accountant

Door de K.L.M. wordt binnenkort een cursus gegeven voor

=

SECRE-TARIAATS.FUNCTIE
(o.a. chef de bureau)

=

voor haar kantoren in Nederland en =
het buitenland.

=
Meesters in de Rechten en Doctorandi =
in de Economie gelieven uitvoerige =
sollicitaties met pasfoto, volledige per-
sonalia en gegevens omtrent opleiding,
vorige betrekkingen en salaris te richten
aan het Algemeen Secretariaat der
K.L.M, Raamweg 90, ‘s-Gravenhage.
Eenige ervaring is vereischt. Leeftijd
tot 35 jaar.

DE BANK

VERSTREKT

BIJ ELKE

TRANSACTIE
EEN OPGAAF

VAN DEN

STAND DER

REKENING

ROTTERDÂMSCËIE

BANKVEREENIGING

193 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND

Naami, Venn.

Hou
andsche

Belegging- en

Beheer-Mij.

Anno 1930
Heerengracht 320

Amsterdam

Beheer en Adviesgeving
voor

PENSIOENFONDSEN,

STICHTINGEN,

ONDERNEMINGEN

EN PARTICULIEREN

Commisna,-jsseni
Prof, Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen; Mr. J. E. Scholtena.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr, F. Ph. Groeneveld;
A. C, Leeuwenbargh.

32 jaar, vergevorderd met de accountantsstudic, veel ervaring in
bedrijf seconomie, zoekt werkkring op bureau voor bedrijfsorgani-
satie of accountancy. Br. onder no, 528, bureau van dit blad,
postbus 42, Schiedam.

R. MEES & ZOON EN

Ao 1720

Rotterdam, ‘s-Gravenhage, Delft, Schledam

Vlaardingen, Amsterdam (a!Ieen ossurantiën)

DE STICHTING VOOR DEN LANDBOUW vraagt
voor de Afdeeling Sociale Zaken een

adjunct-secretaris,

eventueel secretaris.

In aanmerking komen bij voorkeur sociaal-economen,
sociaal-geografen ed., met sociale instelling en agrari
sche, ervaring of belangstelling.
Sollicitaties te richten aan den Voorzitter van de
Afdeeling Sociale Zaken van deStichting voor den
Landbouw, Raamweg 25-27, ‘sGravenhage.
INTERNATIONALE HANDELSONDERNEMING met
vestigingen over de geheelc wereld zoekt

NI.V.A.- of V.A.G.A. lid

voor leiding van Hoofd- en Concern-administratie.
Zij, die als zoodanig ervaring in een internitionaal
bedrijf hebben, genieten de voorkeur.
Brieven onder opgave van verlangd aalaris worden
verwacht onder no. 526 bureau van dit blad, postbus 42
Schiedam.

GEMEENTE ‘s-GRAVENHAG.

Bij het Gemeentelijk Gasbedrijf van ‘s-Gravenhage
vaceert de betrekking van

adjunct-administrateur

Gegadigden moeten in het bezit zijn van een eind-
diploma H.B.S, met 5-jarigen cursus of een gelijkwaar-
dig diploma en over een uitgebreide kennis van econo-
misch en commercieel beheer en boekhouden beschik
ken. Zij moeten in staat zijn den administrateur zoo
noodig geheel te vervangen.
Leeftijdsgrenzen: bij voorkeur niet jonger dan 30 en
niet ouder dan 50 jaar,
Salarisgrenzen:
f
4.200—f 5.461.
Candidaten moeten Vrij van militaire verplichtingen
zijn.
Schriftelijke sollicitaties met uitvoerige inlichtingen
v66r 20 Juli a.s in te zenden aan den Directeur van
het Gemeentelijk Bureau voor Personeelsvoorziening,
Waldeck Lyrmontkade 120, ‘s-Gril’enhage. Geen per-
soonlijke bezoeken dan na Oproep.

BEHANDELING VAN ALLE BANKZAKEN

BEZORGING VAN ALLE ASSURANTIËN

Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Boelants

Schiedam

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

a
v

NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAATSCHAPPIJ N.V.

(DEVIEZENBANK)

Hoofdkantoor,: Amsterdam

Kantoren ,in binnen- en buitenland

ALLE BANKZAKEN, o.a. FINANCIERING VAN
IM- EN EXPORTEN

Inlichtingen omtrent
‘HANDELS- EN BETALINGSVERKEER

Bemiddeling

bij

het zoeken

van nieuwe zakenrelaties

in binnen- en buitenland (Contactbureau)

Voor het vervolg win de rubriek ,,Vacatures” zie pag. 432

Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

49

VERMOGENSHEFFING

Een tijdlang leek het, alsof bij een ieder vaatstond, dat
er naast een Veimogensaanwasbelasting een vermogens-
heffing-ineens moest komen. In tegenstelling tot 1915 en

volgende jaren, toen de vraag heffing-ineens of belasting
over een groot aantal jaren tot levendige discussies aan-
leiding had gegeven, scheen men het nu vrijwel eens te
zijn in esn voorkeur voor heffing-ineens. De uiteenzettingen
te dezen aanzien toonden intussen wel aan, dat het
slechts ‘luttel overwicht was, dat de schaal naar die zijde

deed doorslaan. Zowel in Weststrate’s en Hofstra’s
brochures
1),
als in de inledingen en de debatten in de ver-
gadering van de Vereeniging voor de Staathuishoudkurtdè
en de Statistiek 1942, werd duidelijk in het licht gesteld,
dat uit zuiver economisch oogpunt beschouwd het er weinig
toe doet, of men het geblokkeide geld en de staatsschuld
teniet doet door heffing-ineens, dan wel door consolidatie
met rentebetaling en âflossing uit toekomstige belastingen.
Zoalg Mr. II. F. van Leeuwen het kernachtig uitdrukt:
de v9orkeur is toe te schrijsen aan ,,politieke argumenten,
die meer in de ethiek dan in de economie gegrond ‘iijn”
2).

Het schijnt, dat de tegenstelling tussen de mogelijk-heden toch weer opkomt. Aan de ene, zijde zien wij de
zes adressanten van 18 Mei
3)
(Prof. van den Brink met vier
bankiers.en één collega) aandringen op een zeer zware hef-
fing-ineens van het vermogen in de. nabije toekomst,
anderzijds zien wij een andeien bankier, den heer A. A.
van Sandick, een lans breken ‘voor consolidatie door
lening met rentebetaling en aflossing uit hoge jaarlijkse
belastingen uit inkomen
4).
Leeft de oude discussie weer
op?

Het is niet onze bedoeling, deze oude discussie met de aloude argumenten te heropenen. Slechts één enkel, naar onze mening doorslaggevend, argument willen wij in het
licht stellen en één enkel, zij het gewichtig,bezwaar trachten

te ondervangen. En daarop aansluitend willen vij enige
technische denkbeelden in.overweging geven, welket’ ver-
wezenlijking de heffing voor de sceptici hetel’ aanvaardbaar
zou kunnen maken.

‘Terecht betoogt Mi. van Leeuwen, dat een vermogens-
heffing ter vernietiging van geblokkeerd tegoed en (andere)
staatsschuld geen steentje tot de wederopbouw bijdraagt.
Zulk een heffing is, uit sociaal oogpunt gezien, niet veel
meer dan een administratieve maatregel, waarbij aan-
spraken worden gereduceerd en overgeboekt. Recht-
streeks economisch effect heeft zij voor de Fecorstruetic
niet. FIet herstel moet komen uit het werk en uit de spaarzaamheid. ,,IIet grote probleem, waarvoor wij
staan”, – aldus Mr. van Leeuwen terecht – ,,is niet dat
der bestaande staatsschuld, niet dat der heffingen, het is
dat der bevordering der pioductiviteitder, zuinigheid”.
Helaas valt menigmaal te constateen, dat men het
economisch leven slechts als een mechanisme beschouwt,
dat men ‘kan laten functionneren. Men geeft er leiding aan
en meent, dat het ‘zal gehoorzamen, zoals een machine
dat doet. Men verwondert zich dan vaak achteraf over het
verschil tussen de geprojecteerde en de wemkehijk ver-
kregen uitkomst en wijt dat dan aan sabotage of aan

onvooraiene dalamiteiten. Men realiseert zich dan te weinig,
dat het economisch leven een organisme is, samengesteld
uit levende cellen, uit denkende, nut en offer afwegende
mensen, die endogene krachten ontwikkelen naast
af
tegen-
over de exogene kiachten, die op hen votden uitgèoefenid,
en zodoende zelfstandig reageren op deze krachten, of,
juister gezegd, op de prikkels, welke zij ondervinden. Die

) 0. Weststrate, De delging van hooge oonlogsschulden”. Gorin-
chem
1042
en H. J. Hofstra, Het vraagstuk van de heffing-ineens”.
Amsterdam
1945.

‘) Mr.
11.
F. van Leeuwen, Een minder gelukkig advies’?.
,,E.-S.B.” van
19
Juni
1946, Sla.
388/89.
‘) Prof. Dr.
J. R. 31.
van den Brink ‘es. in een adres aan den
minister van Financiën, besproken in ons artikel ,,Scylla en Charyb-
dis”, in ,,E.-S.B.” van
29
Mei
1946, hlz.
339/40.
) A.
A.
van Sandick, Een vermogenslieffing van
10
milliard
gulden?” in ,,E.-S.B.” van
19
Juni
‘1946,
blz.
389/90.

pm’ikkels, daar gaat het om. Faust, in zijn ‘natuurveten-
schappelijk laboratorium, moge dubiëren over het primaat

vanhet woord, de kracht of de daad, een ieder, die’ met !
levende stof te maken heeft, zal instemmen met het devies
van een vooraanstaand physioloog: in demi leginne is de
prikkel. , –

Slechts de prikkel brengt de

mens , tot handelen. Wil men, dat iemand hard werkt en produTtief’verkt,
dan moet men een prikkel vinden, die hem daartoè brengt.
Verzoek, overreding, gebod, bevel, zij werken weinig uit,
zij zijn voor de meesten als prikkel te zwak. Bedreiging,
afschrikwekkende voorbeelden, pijniging zijn prikkels van
verwerpelijke aard, die wel effect hebben, maar welke!’
werking snel afneemt. Appèl op het sociale of op het parti-
culiere belang is gebleken voor economisch handelen de
sterkste prikkel te zijn, waarbij het sociale belang den
meest ontwikkelden veelal meer ter harte gaat dan den
primitievn en tenslotte vrijwel allen het gevoeligst blijken
voor particulie!e belangenprikkels.
Na zich te heblen gerealiseerd, dat het voor de
media-

nische functionnering van het economisch leven ortver-
scnillig is, of cie verrekening en verdeling de!’ oorlogs-verjiezen door heffing-ineens dan wel door geleidelijke
helasainghffing
6)
zal plaatsvinden, en dat het herstel
rfhtnkelijk is van reële productie van kapitaalgoedei’en,
dus van productiviteit en spaarzaamheid, zal men zich
nu moeten afvragen, welk van de beide sielsels van ver-
rekening en verdeling de aterkste prikkel geeft tot die
productiviteit en spaarzaamheid. In deze psycholo(yische
vraag culmineert hen vraagstuk van heffing of lening.
Een vermogensbeffing-ineens is een aantasting van eigén-
dommen en rechten, die in het verleden zijn verkregen. Zij
belemmert de activiteit van de burgers in het werken en het
sparen alleen voorzover men herhaling verwacht. Een
zekere reactie van ,,het kan mij niet schelen te verdienen of
te be itten, ze nemen het je toch af” is er in sommige krin-
gen in de eerste tijd zeer zeker; geleidelijk slijt die stommim’ig
af en hervat men zijn inkomenstreven en zijn neiging tot
vorming van, vermogen met het oog op de oude dag,
de uitbreiding van zaken, de verzorging van vrouw en
nakomelingschap. Voorzoverre de heffing het huidig
inkomen en de toekomstige verzorging heeft aangetast
wordt de wil tot verkl’ijging’ van meer inkomen en tot
besparing erdoor versterkt. De heffing-ineens houdt een
positieve prikkel in tot produceren en tot sparen, mits
zij afdoende zij en men vertrouwen kan, dat zij niet behoeft
te worden herhaald.
De uitgestelde heffing, om het even, of ij over vele, dan
wel oven’ enkele jaren zal worden verspreid, werkt geheel
anders. Nemen wij voorlopig aan,dn,t ook deze heffing een
vermogerisheffing zal zijn. Dan houdt zij een’ pi’ikkel in

om weinig te sparen: men spaart grotendeels ‘voor de
fisçus. Bovendien zal de vertering nog gestimulee!’d
worden door de rentebetalingen op de ter toekomstige
delging bestemde staatsschuld, een rente, die een nominaal
inkomen betekent, dat, zolang de belasticmg6pbrengst niet
hoog genoeg is om de’ dienst der leningen ten volle te
dekken, geen werkelijk inkomen represehteett. Er wodt
dus te ‘veel yerteerd, het herstel komt nietnaderbij. AL ge-
volg daarvan dalen de vermoger.swaarden, brengen d hJ-
fingen naar i’et vermogen te weinig op, moet de inkomsten- ‘ belasting meehelpen het budget van het verleden te dragen,
gelijk de heer
vn,n,
Sandick ook wenst. Dan gaat men dus heffen van de toekomstige verki’ijgingen van intkomeh,
dan gaat men de in dat toekomstige inkomen gelegen prik-
kel om te produceren verzwakken. Immers, evenals de
Steuntrekker arbeid van f 6 per dag weigert, als er 14
van op zijn steuh wordt gekort, aangezien hij voor f 2.

‘) Men realisere’ zich wel, dat geleidelijke belastingheffing iets
anders
is
dan heffing-ineens met geleidelijke betaling, met voldoe-
ning van de aanslagen, over enige jaren uitgestrekt. Dat laatste
brengt geen enkele’ wijziging in de heffing-ineens, alleen maar in’
de mnning ervan,
of
van de andere kant gezien in de financiering
van de betaling der aanslagen. .

420

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Juli 1946

per dag niet wenst te werken, zo laat de man met
hoger inkomen een grotere arbeidsprestatie achterwege,

wanneer de fiscus een zeer aanzienlijk percentage van het
te verkrijgen toegevoegde inkomen opeist. Steiker nog
werkt de verlamming door exorbitante inkomsten- of
vinstbe1asting op de ondernemingsiust. Minister Lieitinnk
heeft, met zijn voorstellen tot verlaging van de vennoot-
schapsbelasting, tot afsplitsing van de bedrijfsinkomsten
van natuurlijke personen en de onder de huidige omstandig-
hedën (nauwelijks) te verantwoorden verhoging van de
inkomstenbelasting, blijk gegeven., deze gevaren voor de wederopbouw van ons, economisch bestel in te zien.. FIet
zou fataal zijn, wanneer uitstel of onvoldoende hoogte van

de buitengewone heffing-ineens zou noodzaken tot opvoe-
ring van belastingen op inkomens en bedrijfswinsten
boven het niveau, dat werkdadigheid tot productie en

kapitaalvorming toelaat.
Tot zoverre het o.i., doorslaande, gens.ins politieke of

ethische, doch psychologische, en dâârdoor indirect eco-
npmische argument voor de keuze van de vermogenshef-
fing-ineens. Thans het gewichtige bezwaar daartegen: het
gebrek aan liquiditeit om deze heffing te voldoen. Dat
gebrek is evenzeer ichijn als de door Mr. van Leeuwen
terecht gewraakte waan, dat men door vermogensheffing
onze armoede zou kunnen genezen. De vermogensheffing

is niets dan een repartitie van het tekort, die geen maat-
schappelijke illiquiditeit tengevolge kan hebben en daar-
door ook geen zodanige particuliere illiquiditeit, dat deze

niet door overdracht van vlottende middelen van de een

op de ander zou kunnen worden bezworen.
Zeër zeker, er zullen bepaalde aangeslagenen zijn, die
hun aanslag noch in geld, noch in geblokkeerd tegoed,
noch ook in staatsfondsen zullen kuflnen betalen. Liquidatie

van vermogenswaarden, die duurzaam geïnvesteerd zijn,
kan voor dezulken grote moeilijkheden medebrengen en
ook nadelen, die de druk der heffing onevenredig en on-redelijk verzwaren. Aan zulke bezwaren moet men tege-
moetkomen. Wanneer dat mogelijk is, dan is de heffing

zelve, de reartitie naar vermogen, niet door deze bezwa-

ren veroordeeld.

Het lijkt ons niet eenvoudig, maar zeker mogelijk om
deze bezwaren te ondervangen, mits men den aangeslagene
toestaat, wanneer hij aannemelijk maakt, dat hij, zonder in
reële moeilijkheden te geraken en zonder extra nadelen
te moeten lijden, niet in staat is, de heffing in geld, tegoed
of staatsschuld te voldoen, vei’mogenswaatden aan de
fiscus over te dragen of te verpanden. Dat brengt voor de
Staat weliswaar een omvangrijke beheersbemoeiing mede
– die echter ten dele, naar gelang van de soorten ver-
mogenswaarden, bij deskundigen kan worden uitbesteed—,
maar liet neemt de bezwaren van de illiquiditeit
weg.
De

Staat heeft voorshands niet betaling in geld nodig, al-
thans niet voor het volle bedrag van de heffing. Hoofd-
zaak is, dat een belangrijk bedrag aan staatsschuld wordt
gedelgd en het geblokkeerde tegoed voor het overgrote
deel verdwijnt; of een fractie van de opbrengst der heffing
niet in liquide of bevroren middelen of in staatsschuld
binnen komt, maar de Staat daarvoor rendabele ver-
mogenswaarden verkrijgt, is bijkomstig.
De Staat zal die vermogenswaarden op den duur niet
willen behouden. Vele aangeslagenen zullen ze ook n.iet
duurzaam willen missen. Des te beter. Als de fiscus ze
overneemt met een clausule van wederinkoop binnen een

bepaalde, niet te korte termijn zal de wens tot terug

verkrijging de betrokkenen prikkelen tot besparing en
te dien einde tot werkdadigheid om te besparen inkomen

te verkrijgen.
Een enkel voorbeeld hiervan. Enige industriëlen hebben
ter voldoening van hun aanslag niet veel anders dan aande-
len in de N.V., die hun fabriek exploiteert. Zij dragen een
deel van hun aandelenbezit aan de fiscus af. Indien de wet

op de vermogensheffing, ten
aanzien
van de aan de Staat

overgedragen aandelen, de oligarchie en de meerderheids-

binding ten opzichte van balansvaststelling, winstuit-kering, statutenwijziging, salarisbepaling e.d. schorst
om de Staat tegen benadeling te vrijwarea, en, dbeheerder
van liet tijdelijke staatsbezit scherp op het financieel be-

heer, waarbij de Staat thans nolens volens financieel is ge-interesseerd, toeziet, zullen de industriëlen hierin een prik-
kel gevoelen om zo spoedig mogelijk hun recht tot weder-
inkoop van de aandelen uit •te oefenen en dus hard

werken en sparen om daartoe hoe eer hoe liever in staat
te zijn
6).

Naast dit voorbeeld zijn er vele te bedenken, van land-
bouwers, van bezitters van onroerend goed, van eenmans-
zaken. Zij zullen zich veelal op dezelfde wijze oplössen.

Ten aanzien van polisbezitters ligt de zaak nog eenvoudi-
ger: verkleining van het verzekerd bedrag moet wettelijk
mogelijk worden gemaakt, indien de verzekerde zijn aan-
slag geheel of gedeeltelijk door de verzekerin.gmaatschappij
wil laten voldoen. Deze laatste beschikt daartoe zeker over
voldoend geblokkeerd tegoed, schatkistpapier en andere
schuldbekentenissen van de Staat.

Zo laat het liquiditeitsbezwaar zich geredelijk onder-
vangeh.

Thans nog het bezwaar van den heer Van Sandick, dat
het belastbare vermogen niet toereikend zal zijn om een ruime opbrengst van de heffing te geven, reden waarom
hij het inkomen mede tot grondslag van heffing wil

maken. Het komt ons voor, dat dit verlangen juist is, maar niet op de gronden, door den heer Van Sandick
aangevoerd. De verdeling der lasten moet naar draag

kracht geschieden uit het thans aanwezige vermogen,
di. het thans aanwezige inkomenspotentieel. Om redenen,
hierboven reeds vermeld, dient de in de toekomst te ver-
werven inkomenscapaciteit buiten de heffing te wordenge-
laten.

Nu is er menig inkomenspotentieel thans reeds aanwezig,
dat weliswaar toekomstig inkomen betreft, maar waarvan
de inkomenscapaciteit niet meer behoeft te worden verwor-
ven. Wij denken aan ambten en
l
andd

re posities met aanzien-
lijke inkomsten, waarop men naar redelijk vooruitzicht
veilig zit, zoals het directeurschap of commissariaat van
een gevestigde, goed marcherende onderneming of van een
tak van publieke dienst, ook een recht op pensi ring.
Onze jaarlijkse vermogensbelasting rekent zulke poten-
tiële inkomens niet tot vermogen, hoewel zij het zeker
zijn. Bijeen heffing-ineens per een bepaalde, noodzake-
lijkérwijze willekeurige, peildatum is er alle aanleiding toe,
dit potentieel onder het vermogen te begrijpen. Het in-
komen boven een bepaalde arbeidsbeloning aanmerkend

als periodieke uitkering zou men door kapitalisatie tot
een vermogenswaardering kunnen komen, met uitzicht
op teruggaaf resp. kwijtschelding van betaalde of ter jaar-
lijkse afbetaling vastgestelde belasting ingeval van ont-
slag, vroegtijdig overlijden of opdrogen van de inkomens-
bron door andere oorzaak.

Nog op andere wijze zou met het inkomen rekening
mdeten worden gehouden. Eenzelfde vermogen geeft
groter draagkracht, naarmate het inkomen van den be-
zitter groter is. De bezitten van f 50.000 met een inkomen
van f 2.000 (vermoedelijk geheel uit dat vermogen) ken er
veel minder van missén dan de bezitter van eenzelfde
vermogen naast een inkomen van f 10.000. De één moet
van de rente van het vermogen leven, de ander kan die
rente aan het vermogen toevoegen. Degene, die het ver-

mogen moet aantasten, omdat het niet genoeg rende-
ment oplevert, om ervan rond te komen, is er nog erger aan toe. Een vermogenshefuing moet dus voorzien zijn
van palliatieven voor, ten opzichte van de vermogens-
waarden, geringe inkomens. Zônder die is een hoog tarief

‘)
Men lette erop, dat dit toezicht plaatsvindt namens de fiscus
als minderheiclsaandeelhouder, ter bescherming van zijn rechten,
niet, namens cle Staat als overheidsorgaan. Het vraagstuk van
socialisatle staat hier volkomen buiten.

3 Juli 1948

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

421

onmogelijk en zonder een hoog tarief zijn de prikkels te
zwak
7).

Een verza,chting van de heffing voor hen, die gedurende
de bezetting aan vermogen hebben ingeboet, vooral als
willekeur van den bezetter daartoe heeft geleid, is een
desideratum, dat geen toelichting vereist. En natuurlijk
een degressie voor kleinere vermogens. Maar dit behoeft
niet gezegd te worden, het spreekt vanzelf, dat elke
oiTf,-
%verper hieraan zal denken.
Degenen, die nog onwennig staan tegenover krachtige
financiële maatregelen ter gezondmaking van onze
nationale samenleving door de indirecte psychologische
werking van het aan de dag komen van onze armoede,
zuilen wellicht willen overwegen, welke betekenis een billijke verdeling van het reeds geleden verlies over de
bezitters van de tegenvoordige generatie heeft. De weder-
opbouw en wederopleving kunnen dan worden verkrëgen
door hard werken en sober leven, waartoe ook erminde-
ring van de initiale reële inkomens moet strekken. Dere

toch moet de prikkel inhouden tot grotere prestaties,
teneinde het inkomen te verhogen, en tot versobering,
wanneer men riet tot die grotere prestatie komt. Deze
verlaging van de inkomens uit arbeid is niet te verant-
woorden, wanneer men niet tegelijkertijd de inkomens uit
vermogen, en dus de vermogenswaarden, een vermindering
doet ondergaan. Daartoe dient de heffing-ineens, die zo-doende naar vele zijden prikkels in het leven roept.
P

‘)
Hiermede wordt niet gezegd, dat het tarief de 40pCt. moet
naderen of dat de heffing 10
milliard moet opbrengen. Die schatting
blijve voor rekening van ,,de zes, Prof. van den Brink en de zijnen.

GELEIDE ECONOMIE EN RECHTSSTAAT.

De stemmen, die om het herstel van den rechtsstaat
roepen, worden steeds talrijker en luider. Zij laten zich
niet alleen hooren op staatkundig
terrein,
waar het herstel
van de democratie wordt bepleit, of op meer juridisch-
politiek gebied, waar snplle en rechtvaardige zuivering
wordt verlangd, maar ook in toenemende mate in dien
belangrijken sector van de maatshappij, welke het be-
drijfsleven vormt.

Wanneer men spreekt van ,,economische dictatuur”,
dan gaan onder dit slagwoord vele, soms misschien ook
wel tegenstrijdige ideeën verborgen, maar in ieder geval
wordt er met dze uitdrukking mede de rechtsonzekerheid

aangeduid, die een voor een gezonde ontwikkeling van haf
bedrijfsleven verdeifelijke onrust schept. 1

let valt niet
te loochenen, dat deze onrust, een gevoel van onbehage-
lijkheid, opgewekt door de dreiging van machten, die men
Jos van gebondenheid aan wettelijke normen vermoedt,
eerder toe- dan afnemt. Dat is ook niet verwonderlijk.
Na het verdwijnen van de destructieve Duitsche willekeur
werden constructieve maatregelen van eigen autoriteiten,
welke in veelgevallen een groote mate van willekeurb evatten,
grif aanvaard, ja misschien zelfs als een uitkomst of een
noodzakelijkheid in den hoog,gestegen nood beschouwd.
Maar naarmate de toestand normaler werd, ging men,
om in de terminologie van de staatsregeling van 1798 te
spreken, meer. en meer het gemis voelen van het recht om
,,zoodanige Fabriek of Trafiek op te richten of zoodanig
eerlijk bedrijf aan te vangen – en voort te zetteni –
als men verkiezen zal”. Niet alleen, dat het gemis van dit ,,elementaire” recht zwaarder ging drukken, wellicht nog
erger werd de willekeur gevoeld, waarmede dergelijke
rechten worden of zouden worden verleend.
De voorbeelden liggen voor het grijpen: de rijvergun-

ningen vooi auto’s, de telefoonaansluitingen, de distri-
butie van fietsbanden, de toewijzingen van kolen, van
courantenpapier, de verhuisvergunningen tenz., enz. Al
gelooft niet iedereen aLle verhalen over kruiken jenever en
sloffen cigaretten, die aan hetverkrijgen van de begeerde
toewijzingen en vergunningen zouden zijn gespendeerd
– geregelde herroepingen van dergelijke sensationeele

geruchten bewijzen de juistheid van een groote mate van

scepticisme in dit opzicht -, dat neemt allerminst weg, dat
dergelijke praatjes geenszins bevorderlijk zijn voor de
goede sfeer, waarin het economisch herstel zich dient te
voltrekken. Vooral wanneer lasterlijke aantijgingen, wier
kracht Don Basilio in de,,Barbier van Sevilla” zoo meester-
lijk schildert, gepaard gaan met werkelijke schandalen,
is de aantasting van het gezag spoedig een voldongen feit.
Uit een oogpunt van economische politiek alleen al zal
dus naar het herstel van den rechtsstaat moeten worden
gestreefd; een herstel, dat blijkbaar vele moeilijkheden

met zich brengt, aangezien de verwezenlijking van dit ver-
langen veel langer op zich laat wachten dan gewenscht is.
Het groote belang van de kwestie loont ongetwijfeld de
moeite, welke verbonden is aan een onderzoek naar de
diepere oorzaken.

In de eerste plaats dreigt het gevaar van een onjuiste
probleemstelling. Herstel van den rechtsstaat kan nl.
gemakkelijk worden opgevat als een terugkeer tot de toe-
standen van v65r de Duitsche bezetting. Wanneer men het
vraagstuk zoo ziet, is het m:i. onoplosbaar. Het is mogelijk,
dat over een aantal jaren die mate van economische vrij-
heid terugkeert, zooals wij die v56r den oorlog kenden,
maar zoolang mag de rechtsonzekerheid zeker niet duren.
Tot aan den mogelijken terugkeer van de,,vrijheid”hebben
wij zeker met een ander economisch stelsel te maken dan
vôôr 1940. De rechtszekerheid bij -een geleide economie
moet op andere wijze verwezenlijkt worden dan bij een
vrije economie, omdat er andere machtsfactoren in het
spel zijn. Deze machtsfactoren vormen deStaat, die thans a.h.w. partij is geworden, zijn diensten, die dikwijls zoo-
veel zelfstandigheid weten te verwerven, dat de staats-
eenheid teloorgaat en de gemengde lichamen, waarin
Staat en bedrijfsleven samenwerken, desnoods tenslotte
ook de organisaties van het bedrijfsleven zelve, wanneer
die met een zekere publieke macht bekleed zijn.

Met het bovenstaande is reeds ten deele antwoord ge-
geven op de vraag, waarom de wederinvoering van den
rechtsgtaat (deze term lijkt mij beter dan herstel van den
iechtsstaat) zoolang op zich moet laten wachten. Het is
een probleem, dat een zeer belangrijken techn.isch-juridi-schen kant heeft: m.a.w. de exacte formuleering der wen-
schen is zeer moeilijk. Dit wordt duidelijk, wanneer men
zich realiseert, welken invloed de Duitsche chaos in de wet-
geving eenerzijds en het ontbreken van een rustige sfeer,
waarin slechts een uitgebalanceerde rechts- en procesorde
kan worden ontworpen, anderzijds hebben gehad. Niette-
min willen wij pogen aan te geven, in welken geest een op-
lossing zal kunnen worden gevonden. Terloops zij nog op-gemerkt, dat een oplossing ook uit staatsrechtelijk oogpunt
zeer gewenscht is. Immers, wanneer men nagaat, hoe iedere
beslissing van organen van binnenlandsch bestuur bijv.,
dus o.a. van provincie en gemeente, met tal van waarbor-
gen voorde rechtszekerheid is omgeven, dan steekt de
mogelijkheid van willekeur, welke overal op economisch
gebied aanwezig is, wel schril af. De gemeentebode kan bij wijze van spreken tegen een berisping zijn recht hoogerop-
zoeken, terwijl een bedrijf maar lijdelijk moet afwachten, of

het de volgende maand genoeg kolen en grondstoffen zal
krijgen om door té werken. Deze, voor het bedrijf zoo uiter-
mate belangrijke beslissingen zijn niet eens gemotiveerd.
Vraagt men er naar, dan heet is, niet meer”.
Met liet bovenstaande zij in de eerste plaats een achter-
stand in de ontwikkeling van een gedeelte van ons staats-
recht gesignaleerd, die zoo spoedig mogelijk dient te worden
ingehaald. Daarnaast was het niet de bedoeling om te
suggereeren, dat dergelijke antwoorden maar de halve
waarheid plegen weer te geven; zulk,s zij nog even gezegd
ter voorkoming van misverstand. Ik wilde voornamelijk de aandacht vestigen op de groote machtspositie, die de
ambtenaren, bevoegd tot het nemen van dergelijke be-
slissingen, bekleeden. Macht is bederf, zegt men wel.
En inderdaad, menschelijkerwijze gesproken is het onmoge-

422

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Juli 1946
lijk, dat zulke beslissingen op den duur op de thans ge-

bruikelijke
wijze
zullen blijven worden genomen zonder
toenemende onrust bij betrokkenen te verwekken. Welke
ambtenaar welke mensch wordt niet beïnvloed door de
bezoekers, diehij ontvangt en die hem mondeling de nooden
van hun bedrijven afschilderen? Maar hoe kunnen bediij-
ven in de provincie gelegen of kleine bedrijfjes zich ver-
oorloven om een employé de Rijksbureaux te laten af-

loopen?
Veel zou men mi. al
bereiken,’wanneer grootere open-
baarheid werd betracht. Aan de toewijzingen van huizen
en rijvergunningen zou bijv. openbare bekendheid moeten
worden gegeven, uiteraard met motiveeririg der beslissing.
In andeie gevallen, waarin algemeene bekendheid strijdig met bepaalde belangen is, zou ten minste de mogelijkheid
kunnen worden geopend, dat een onpartijdig deskundige
na mag gaan, of de genomen beslissingen geen onbillijkheid
jegens anderen beteekenen. Het scheppen van broeps-
instanties – administratieve rechtspraak dus – kan
tevens overwogen worden. Daar over dit onderwerp voor
de Vereeniging voor Administfatief Recht zoojuist prae-
adviezen zijn uitgebracht en behandeld, zij hier met een
verwijzing naar deze geschriften volstaan.
Een belangrijk bestanddeel van het begrip rechtsstaat
voimt het toezicht op de naleving der wetten en de be-straffing van overtreding daarvan, zonder aanziens des
persoons. Een geleide economie met haar netwerk van
voorschriften zal ook zeker voor deze onderwerpen passen-

de regelingen moeten kunnen vinden. Dat deze thans
nog zeer onvoldoende zijn of soms vrijwel heelemaal ont-
breken (bijv.. contrôle op te hooge bonen!), is op zichzelf
reeds een onrustseheppende factor, die zoo spoedig moge-lijk dient te worden geëlimineerd.
Voorop moet men mi. stellen, dat er verband bestaat
tusschen wetgeving, contrôle en rechtspraak. Het is dus
niet zoo, dat de Overheid maar wetten kan blijven uit-
vaardigen, waaraan contrôle en rechtspraak zich hebben
aan te passen. Geenszins. Ook voor wetsvoorschriften
bestaat er een ,,markt”, die thans zonder twijfel overver-
zadigd is. Het uitvaaidigen van verordeningen mag niet
geschieden door pas afgestudeerde juristen en economen,
voor wie ordening hoogconjunctuur van hun vak beteekent,
maar moet overwogen worden aan de hand van hetgeen
practisch mogelijk is. In de eerste plaats dS’s van hetgeen
men nog kan controleeren. Daarnaast moet gebruik worden
gemaakt van decentralisatie vaji wetgeving, d.w.z. het
toekennen van verordenende bevoegdheid en verbindend
verklaring van overeenkomsten. Hierdoor wordt voor-
komen, dat een oververzadiging met overheidsvoorschriften
optreedt.

Deze decentralisatie van wetgeving heeft het nadeel,
dat zij het probleem van de contrôle en de rechtspraak zeer
compliceert. Niet voor niets kon dit sluitstuk op de ver-
ordenende bevoegdheid der bedrijfsorganisaties tijdens de
bezetting maar niet in de.Staatscourant komen. Ook bij
het thans allerwegen bekende Voorontwerp-Bedrijfschap-
pen mist men nog een regeling voor de bedrijfsrechtspraak,
waarvan slechts wordt gezegd, dat de Minister gaarne
suggesties tegemoet ziet.

Van de contrôle en de rechtspraak zij hier nog slechts
dit gezegd. Wanneer het ernst is om de bedrijfsorganisaties
een eigen sfeer te laten, dan behooren in beginsel ook
contrôle en rechtspraak in deze sfeer thuis. Trekt de Over-
heid één dezer onderwerpen aan zich, dan schiet zij een
bres in haar systeem. Zij hoede zich er daarom bïjv; voor
het historisch verband met de oude ondernemersvereeni-
gingen over het hoofd te zien. Eerst wanneer men eenig
inzicht heeft vergaard in hetgeen daar tot stand is gebracht,
mag een zoo teer onderwerp als rechtspraak worden aan-
gepakt. Ik twijfel er niet aan, dat dan aan de mi. onaf-
wijsbare eischen van functioneel bepaalde rechterlijke
competentie en inschakeling van deskundigen zal worden
tegemoet gekomen.

hoewel men dit op het eerste gezicht niet zou vermoeden’
is een practische regeling van contrôle veel moeilijker dan
de regeling van de rechtspraak. In de eerste plaats wordt
een contrôle-apparaat spoedig zeer kostbaar. Ten tweede

zit men steeds voor het dilemma: algemeene controleurs of
contrôle door specialisten. Het eerste systeem eischt beter
betaalde krachten, maar heeft het voordeel, dat de bedrij-
ven niet overloopen worden met controleurs, die gedeeltelijk
dubbel weik doen, gedeeltelijk om den tuin worden geleid,
doordat zij onafhankelijk van elkaar plegen te werken.
Tenslotte moet men juist bij controleurs dikwijls met
krachten van minder algemeene ontwikkeling volstaan
dan men wel zou wenschen. Daarbij komt nog het volgende.
Wanneer naast de Overheid ook de bedrijfsorganisaties
nog gaan controleeren, dan is het gevaar van chaotische
toestanden geenszins uitgesloten. Een zekere coördinatie
schijnt het minste te zijn, waartoe alle betrokkenen zich
bereid dienen te verklaren, maar ook hier hoede de Over-
heid zich voor de gedachte, dat zij zelf alles wel zal regelen,
zooals het streven tegen het einde der bezetting scheen te
zijn. Bij de Organisatie van do contrôle kan de uniformiteit
slechts een zeer beperkte, rol spelen. De nadruk dient te
liggen op een soepele aanpassing van een zeer ruim alge-
,meen schema in ieder speciaal geval. Met name wil ik er
nog op wijzen, dat controleurs van eigen organisaties
dikwijls minder politie-agent en meer of tegelijkertijd
raadgever en contactman zijn, dan controleurs in over-
heidsdienst. De psychologische factor speelt hiereengroote

rol. Deze factor mag door nuchtere organisatoren niet
over het hoofd worden gezien.
Met het voorafgaande heb ik gepoogd in het kort te
schetsen, welke problemen er o.a. nog tusschen ons en de
verwezenlijking van den rechtsstaat liggen. Dit doel is zoo
belangrijk, dat men moet hopen, dat zij met medewerking
van belanghebbenden er spoedig in zal slagen om deze

moeilijkheden te overwinnen, want daarvan is het resul-
taat eener politiek van geleide economie op den duur in
sterke mate afhankelijk.
E. BLOEMBJS RGEN

HERSTELFINANCIERING IN NËDERLAND

EN ANDERE LANDEN.
De ooilogsomstandigheden, hebben in den Nederlarij
schen kapitaalgoederenvooriaad een enorme bres ge
slagen, waardoor de vroegere welvaart van ons land ten
zeerste is verminderd. Voorraden’ grondstoffen en ma-
chines werden geroofd of verwoest, gebouwen werden ver-
nield, beschadigd of niet voldoende onderhouden, en de
grond werd uitgemergeld en geïnundeerd. Dezelfde na-
deelen ondervond het tiansportapparaat te land, te
‘water en in de lucht, terwijl eveneens een deel van onzen
goudvoorraad en andere te realiseeren kostbaarheden
werden geroofd.
De Nederlandsche Regeering becijfert de aldus aan-
gebrachte vermogensschade’ op ongeveer f11,4 milliard
in prijzen van 1938, of circa 1/3 van ons vooroorlogsche
nationale vermogen. In de huidige prijzen omgerekend zou de schade zeker 80 pCt. hooger zijn.
De schade zal zoo goed mogelijk moeten worden her-
steld, wil het Nederlandsche bedrijfsleven weer in de
materieele behoeften van ons volk kunnen voorzien.
lIet doel van dit opstel is een beeld te geven van de
middelen, waaruit voor de financiering van het nationaal
herstel kan worden geput.

Ilerstel
.
financiering in het buitenland.

Alvorens over te gaan tot een bespreking van de wijze,
waarop de financiering van het economisch herstel in
Nederland wordt aangepakt, richten wij eerst den blik
naar het buitenland.
Een land, dat door de oorlogshandelingen Vrij zwaar

t :-

3 Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

423

is getroffen, is
België,
al dient hierbij reeds aanstonds
te worden opgemerkt, dat het vraagstuk in Neder-
land veel ernstiger vormen heeft aangenomen. De directe
oorlogsschade wordt in België ongeveer geschat op
B. frs 30 milliard in prijzen van 1939, hetgeen ongeveer.

7 pCt. van het nationale vermogen uitmaakt. Ter ver-
gelijking diene, dat de directe oorlogsschade in Neder-
land ongeveer 33 pCt. van het nationale vermogen vormt.
In afwachting van de totstandkoming van een wet-
telijke regeling tot vergoeding der oorlogsschade, heeft
men in Be]gië reeds voor den oorlog bestaande staats-
credietinstellingen ingeschakeld voor hez verleenen van
voorschotten voor het herstel van onroerende goederen
en voor het weder aanschaffen van door oorlogshande-
lingen verloren gegane roerende goederen. De belangrijk-
ste van deze staatsbanken zijn de Nationale Maatschappij
voor Crediet aan de Nijverheid, het Centraal Bureau voor Hypothecais’ Crediet en het Nationaal Instituut
voor Landbouwcrediet.
De oorlogsslachtoffers kunnen hun credietaanvragen
zoowel tot bovengenoemde instellingen richten als recht-

streeks tot het Ministerie van Oorlogsschade. Dit laatste
beslist, in samenwerking met den Dienst der Gemeente-
werken, in hoeverre, een eventueele credietverleening,
ook indien zij bij de bedoelde banken rechtstreeks is
ingediend, in aanmerking komt voor een garantie dqor
den Staat.

De voorwaarden, waarop voorschotten op de toekom-
stie overheidsvergoeding voor oorlogsschaden worden
verleend, zijn betrekkelijk gemakkelijk. Naast bepaalde
vormen van zekerheden eischen de genoemde instellingen
slechts een rentevergoeding, welke varieert van 2 tot 4 pCt.,
naar gelang vafi het doel, waarvoor het crediet wordt
erleend.
Samenvattend . kan dus worden opgemerkt, dat de
financiering van de oorlogsschade in België geheel door overheidsorganen wordt geregeld, waarbij staatstoezicht op de besteding der verstrekte middelen uit den aard der
zaak het hoofddoel vormt
1)

• Over den omvang van, de oorlogsschade in
Frankrijk
zijn tot nu toe weinig gegevens gepubliceerd
2).
Voor
de uitbetaling van vergoedingen wegens geleden oor-
logsschade wordt vooral gebruik gemaakt van het sinds
1919 bestaande ‘ ,,Crédit National”. Deze instelling
was destijds opgei’icht met het doel, om eenerzijds de
oorlogsschadevergoedingen uit den vorigen wereldoorlog
uit te betalen, en anderzijds om credieten op langeren
termijn aan de industrie te verleenen, welke voor het
gewone bankwezen niet geschikt werden geacht, alsmede
voor het verrichten van bepaalde betalingen ten behoeve
van den Staat. Hoewel het kapitaal der bank werd bijeen-
gebracht door de bestaande groote banken en de door
deze opgerichte financieringsmaatschappijen, is de staats-
invloed in het bestuur overwegend. Zij werkt verder
met door den Staat verschafte middelen en is bij de uit-betaling der oorlogsschadevergoedingen in feite slechts
een uitvoerend lichaam, dat uitsluitend op aanwijzing
der bevoegde instanties werkt. Bet in Frankrijk gevolgde systeem voor de uitbetaling der oorlogsschaden en de credietverleening ten behoeve
van den wederopbouw vertoont dus geen principieele ver-

scliilleii met het reeds behandelde Belgische stelsel.
Tenslotte nog een enkel woord over de industriefinan-
ciering in
Engeland.
Hoewel de directe oorlogsschade
daar te lande niet onbelangrijk is, treedt de meer ,,nor-
male” industriefinanciering daar toch op den voorgrond.
Hoewel men niet kan zeggen, dat de Engelsche banken zich vôÔr den oorlog niet met industrieele ci’edietverlee-
ning hebben bemoeid, vond toch eerst in de dertiger jaren

‘)
Zie voor het hcrstelvraagstuk in België ook’.,, Het herstel van
oorlogsschaden in België” in ,,E.-S.B.” van 25 October 1945,
blz. 184.
‘) Zie Drs. J. H. Lubbers?,,Het economisch herstel in Frankrijk”,
in ,,E.-S. B.” van 26 Juni
1
1946, blz. 411 e.v.

meer rechtstreeksche bemoeiing met de kapitaalverschaf-
fing aan de industrie plaats, en wel door bemiddeling
van speciale instellingen. Wij noemen hier slechts de door
de Bank of England opgerichte ,,Securities Management
Trust Ltd.” en de door een aantal banken in samenwerking
met de Bank of England opgerichte ,,Bankers’ Industrial
Development Company Ltd.”, welke instellingen van veel
beteekenis zijn geweest bij de reorganisaties van een
aantal Engelsche bedrijfstakken.

In 1945 zijn een tweetal maatschappijen opgericht,
welke zich eveneens met industriefinanciering bezig
houden en in belangrijke mate aan het particuliere ini-
tiatief zijn ontsproten. De grootste is de ,,l’inance Corpo-
ration for Industry Ltd.” met een aandeelenkapitaal van
£ 25 millioen, waarin de Bank of England, verzekering-
maatschappijen en beleggingstrusts ieder voor 1/3 hebben
deelgenomen. Zij kan bij banken nog leeningen aangaan
tot een totaal bedrag ian £ 100 millioen. De tweede is
de ,,Industrial and Commercial Finance Corporation
Ltd.”, in welker kapitaal van £ 15 millioen de Bank
of England slechts voor £ j millioen participeerde, terwijl
de vijf Engelsche groote banken voor £ 11 millioen deel-
namen en de rest van het kapitaal bij andere banken
was ondergebracht. Deze instelling kan bij haar aandeel-
houders, de banken dus, credieten opnemen tot een totaal
bedrag van £ 30 millioen.

Over de taakverdeeling van deze beide financierings-
instellingen kan worden opgemerkt, dat de ,,Finance Cor-
poration for Industs’y Ltd.” zich zal beperken tot’crediet-
verleening aan de groote industrie en slechts credieten
zal verstrekken van meer dan £ 200.000. De ,,Industrial
and Commercial Finance Corporation Ltd.” ‘zal haar
arbeidsterrein vooral zoeken tij de credietverleening aan
de kleine en middelgroote industrie.

In Engeland zal de credietverleening aan het bedrijfs-
leven dus voor een belangrijk deel in particuliere banen
worden geleid. Toch wenscht ook daar te lande de Over-
heid zich op dit gebied niet onbetuigd te laten, getuige
de thans in het Engelsche Parlement in behandeling
zijnde ,,Borrowing Bill”; waarbij o.a. het houden van
emissies aan toestemming zal zijn onderworpen.

Op de monetaire en bankpolitieke beteekenis van
rechtstreeksche of indirecte credietverleening door het
bankwezen op langen termijn, zooals thans oôk in Enge-
land zal plaatsvinden, zal in het onderstaande nog worden
teruggekomen.

Herstel/inaneiei’ing in Nederland.

In een artikel over ,,De Herstelbank” van de hand
van Dr. Ir. B. Bölger in ,,E.-S.B.” van 8 November
1945 werden vrij uitvoerige beschouwingen .,gewijd aan de oprichting van de Herstelbank op 31 October 1945
3
).
De taak, welke aan ±e Herstelbank is toevertrouwd,
wordt in de statuten zeer ruim omschreven. Zij zal zich
bezig kunnen houden met de financiering van alle takken van handel en bedrijf, op de door haar gewenschte wijze,
alles voorzoover dit dienstig kan zijn voor het herstel
van de welvaart van het Rijk, zoowel in als buiten Europa.
Bovendien is zij belast met de uitbetaling van de oorlogs-
schaden, welke door het Rijk of de molestverzekering-
maatschappijen zullen worden vergoed.

In het lestuur van de Herstelbank heeft de Staat,
mede door het feit, dat hij steeds de meerderheid der ge-
plaatste aandeelen moet bezitten, een overwegenden
invloed. In het bovengenoemde artikel wordt dit uit-
voerig uiteengezet. Hierdoor is de overheidsinvloed bij
de financiering van het economisch herstel van ons land
waarschijnlijk voldoende gewaarborgd.

Over de werkwijze van de Herstelbank zijn in ‘de fi-
nancieele pers gedurende den laatsten tijd vrij veel mede-

‘)
Men zie ook: Dr. Th. H. Mulders: ,,De financiering van het
herstel”, in ,,E.-S.B.” van 26 Juni 1946.

424

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Juli 1946

1′

éeliiigeischenen
4).
Hierin is o.a. naar voren gekomen;
datde Herstelbank zich, wat het eerste dèel van haar
taak —de finandiering van’ het.herstel – betreft, zal
beperken, tot liet verleenen van credieten
01)
langen ter-
‘mijn. De groote credieten zal zij rechtstreeks verleenen,
terwijl ikleinere credieten door de -bankralatie van den
debiteur zullen kunnen worden verleend, waarbij de
Flerst,elbank als garant zal oitreden. Deze procedure zal
uits1uitend voor kleinere credieten worden gevolgd,
m,dat, het risico voor de Herstelbank anders te groot
‘oij worden, daar cle borg belangrijk minder zeggenschap
heeft dan de credietgever. Bovendien is een derglijke
èediebverleening dooi’ de banken ut monetaire en bank-pplitieke overwegingen niet geschikt, zooalsook.reds hij
het Engelsche stelsel van herstelfinanciering werd aan’
geduid. Dit .vraagstuk zal in het volgende onderdeel nog
aan cle orde komen.

Voorts kan in bepaalde gevallen, wanneer het te finan-
iieren project voor het herstel van de welvaart des Rijks
belangrijk wordt geacht, maar het risico voor de Herstel-
;banks te groot zou worden, ook nog crediet worden ver-
‘Ieqn& onder een bijzondere garantie van liet Rijk.

De ,Herstelbank is nl. opgezet als een commercieele
instelling,, en al streeft zij niet naar’ het behalen van een zoo hoog mogelijke winst, tiich is zij wel bedacht op in-
standhouding van het kapitaal en het behalen van een
‘rendement van 31 pCt. op de aandeelen. Om e’en marge.
te hebben voor. de dekking van onkosten en het vormen
yân, noodzakelijke reserves zal de debetrente in het alge-
meen dan ook boven 3 pCt. liggen. Aangezien de Herstel-
bank niet is bedoeld als Predietinstelling naast de andere
banken, :iflaor zich strikt wenscht té beperken’ tot haai
speciale taak, zal zij ook niet de normale bankzaken ver-
richten. Zij zal geeo rol spelen in het betalingsverkeer
en houdt zich evenmin met het effectenbedrijf bezig,
behalve voorzoover noodig, . wanneer een door haar
er)eend crediet wordt . omgezet in een publieke deel-
neming )n ,het kapitaal der betrokken onderneming. Zij
kn dit doen, omdat zij al deze middelen niet noodig
heeft om,gelden aan te”trekken.
Ook met het tweede gedeelte van de taak der Herstel-
bank – het uitbetalen van oorlogsschadevergoedingen –
.js deze re,eds in zooveiiebegonnen,dat voorschotten werden
yerIeed op toekomstige rijksbijdragen in geleden oorlogs-schade: Het is begrijpelijk, dat de Overheid de uitbetaling

van yergoedipgen voor geleden oorlogsschade over zoo
weinig mogelijk instanties wenscht te verdeelen, teneinde
het toezicht op het tijdstip van uitbetaling en op de .be-

steding dezer gelden te vei’geinakkelijken.’ Deze gelden
moeten,dienen voor herstel van geleden schade, en zullen
in. principe slechts kunnen worden uitbetaald, wanneer

de binnen hèt kader van het wederopbouwpian, aan te
schaffen goederen ook inderdaad beschikbaar zijn, daar
anr1ier1ei inflationistische tendenzen in het leven

Worden geroepen. Overigens geschiedt dit ook reeds door
eenige andere hieronder te noemen instellingen.

In de
eerste
plaats vervult de Nederlandsche Midden-
,gandsbank, tengevolge van een overeenkomst met den taat
5),.
een zeer belangrijke rol hij he verleenen’ van
-voopschotteri op door hetRijk te verleenen bijdragen in

oorlogsschade, gejeden aan bedrij(middelen; De taak van
ç,,NèderJandsche Middenstandsbank is echter, tengevolge
,yan.,,qe overeenkomst met den Staat, ruimer, daar deze jinteiljng ook credieten zal verleenen aan middenstands- edrj.ven, . indien deze door oorlogsomstandigheden in
,oejlijkheden, zijn geraakt en door een ,,normaal bank-
5prdiet’ hierin niet kunnen voorzien. Uit den aard der zaak

behoort de Nederlandsche Middenstandsbank ei’ voor te
vaken,dat
:Zlj,
gesecondeerd door staatsliulp, zich ‘buiten

5F4)1d.td
e
artikelen over ,,De financiering van het herstel” in
het ,,Financieele Dagblad” van 28 Februari, 2 Maart en 6-Maart

.’


N.R.C.” van 1 Februari 1946.

het eigenlijke terrein ‘der. middenstandscredietverleenin
gaat bewegen.
Verder werken
01)
dit gebied ook nog verschillende
Regionale Stichtingen,
welke eveneens voorschotten
er
leenert aah bedrijven, -welke door oorlogsomstandigheden
in moeilijkheden zijn geraakt.

Tenslotte bestaan nog altijd de
Industriebank voor
Limburg.
en de
Maatschappij
9001′
industrie/inanciering,’
welke véôr den oorlog, resp. door de Limburgsche auto-

riteiten en door den Staat, Werden.opgericht met het doel,
credieten op langen termijn aan de industrie te ver-
leenen. Het kapitaal der Maatschappij voor Industrie-
finan’ciering bevindt zich geheel in handen der I-Iei’stel-

bank, waarvan zij dus thans een wellicht niet zeer actieve
dochternderneming vormt. De Industriebank voor Lim-
burg zal wegens den geringen omvang van haar kapitaal
waarschijnlijk hij de herstelfinanciering geen belangrijke
rol kunnen spelen.

1-let geheel overziertde, blijkt dus, dat de staatsinvloed
bij de herstelfinanciering en de uitbetaling van oorlogs-
schadevergoedingen in Nederland zeer aanzienlijk is.
Dit geldt ook voor de Nederlandsche Middenstandsba,n,k,
eenerzijds wegens de genoemde bijzondere Overeen-
komst met den Staat, anderzijds wegens het feit, ‘dat de
Staat de meerderheid van liet aandeelenkapitaal vnn deze instelling bezit.
Wij zagen, dat ook in België en Erankrijk de Staat op
dit gebied de beslissende rol wenscht te spelen.
Dit is begrijpelijk, daar de wederopbouw van het dooi

den oorlog geschonden productie-apparaat van uitnemend
belang is voor de toekomstige structuur van liet binnen-
landsche bedrijfsleven. Overheidsleiding kan hierbij moeilijk
worden ontbeerd, daar alleen de Overheid in staat i om de zich hierbij voordoende vraagstukken in haar

geheel te overzien, en dus de juiste besli8singen te nemen.
Een harmonische opbouw. van het productie-apparaat is
noodzakeijjk’ om te voorkomen, dat in een iets verder
verwijderde toekomst zich tal van economische moeilijk-
heden en spanningen aullen doen gevoelen. Een juist
gebruik van de thans zoo bijzonder schaarsche productie-
factoren kan bezwaarlijk plaatavinden zonder het toe-
zicht -van een centrale instantie, welke bekwaam en in staat is om het geheel te overzien. Juist bij de investee-i-ingen ligt liet zwaartepunt van hetgeen wij in de oor-
oorlogsche jaren als het .conjunctuurveischijnsel hebben
leeren kennen, en een goede directe .investeeringscontrôle
kan zeker nu en waarschijnlijk ook in de toekomst niet
rorden ontbeerd.

Zeer veel hangt hierbij af van de samenwerking tusschen
de directie van de ilerstelbank en de verantwoordelijke
overheidsorganen. De vorm, welke hiervoor in Nederland
werd gelcoen, waarbij de Herstelhank als min of meer
zelfstandig lichaam is ingeschakeld, eischt meer van de
verantwoordelijke personen dan de boven beschreven
-Belgische en .vooi’al Fransche stelSels met z’ich brengen.
Door de herstelfinanciering buiten de zuiver ambtelijke sfeer te brengen zal waarschijnlijk beter ‘in de zeer ver-
schillende behoeften van het bedrijfsleven kunnen’ worden
‘voorzien, al valt ook bij’ het ambtelijk apparaat stellig’
een gunstige ‘ontwikkeling in dit opzicht te constateereii.
Bij het summiere overzicht van het stelsel, dat men in
Engeland bij de industi-iefinanciering wenscht te volgen,
‘kwam naar voren, dat dit daar te lande practisch zonder
directen staatsinvloed zal worden uitgevoerd. Natuurlijk
beteekent dit niet, dat de Overheid de investeerings-
bedrijvigheid niet zal kunnen controleeren. Zij zal het
dan echter vrijwel uitsluitend moeten doen met behulp
van toewijzings- en ra’dsoeneeringssystemen en .het
zonder het extra-hulpmiddel van de gecontroleerde ‘cre-dietverleening moeten stellen.
De banken en de herstelfinanciering.

‘Bij de in Engeland gevolgde methode van industrie-

3 Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

425

inancie’ing kwam naar voren, dat de banken daarin
een belangrijke rol wenschen te vervullen. Ook in Neder-

land hebben de banken, zij het in belangrijk mindere mate,
medegewerkt bij de totstandkoming van de Herstelbank.
De Engelsche banken hebben de credietverleenig op
langen terriiijii . aan de industrie niet rechtstreeks op
groote’ shaal tér hand willen nemen, maar hebben hier-
•vooï’ Speciale instellingen in het leven geroepen. Ook
vroèger vèrleenden zij wel langloöpende credieten aan de
industrie’ maar dit geschiedde slechts in betrekkelijk
geringeri omvang. Hun bedrijf werd gekarakteriseerd door
de credieterleening op korten termijn.

Doelbewust hebben zij dus vermeden om hun bedrijf
om te schakeiën op het gn. gemengde bankstelsel, dat
op het continent veel meer in zwang is geraakt. De dikwijls

slechte ervaringen, welke met dit stelsel in Duitschland
én België en in ons land in de twintiger jaren zijn op-
gedaan
6
), hebben stellig niet nagelaten ook in Engeland
grooten indrukte nakén.

Een van de belangrijkste eischen, welke aan goed bank-
beleid dient te worden gesteld, is
die’derliquiditeit,
d.w.z.
het vermogen: om dé activa, voorzoover benoodigd om aan plotselinge opvragingen van creditgelden het boofd
te kunnen bieden,
snél
en
zonder nerlies
in geld te kunnen
omzetten.

• Het is duidnlijk, dat credietverleening op langen termijn
aan het bedrijfsleven over het algemeen niet aan dezen
liquiditeitseisch kan voldoen. ‘Zonder al te veel waarde

toe te kennen aan de fictie der ,,self’ liquidting assets”
kan toch worden opgemerkt, dat credieten, op langen
térmijn aan het bedrijfsleven verleend, moeilijk snel. en zonder verlies kunnen worden overgedragen of geliqui-
deerd: 1-her komt nog bij, dat het risico hij dergelijke
credieten in verband met den langen looptijd moeilijker
is te overzien en hen juiste credietverleening aan de ver-
schillende bedrijven en bedrijfstakken een dikwijls zeer
gespecialiseerde kennis vereischt.,

I
Deelneming. door banken in het kapitaal van speciale
financieringsinstellingen of credietverleening aan deze
instellingen; zooals in Nederland bij de Herstelbank is
‘geschieden. in Engeland bij. de ,,Industrial and Commer-

cial Finance Corporation’ Ltd.” en de ,,Finance Corpora-
tion for Industry Ltd.”, ontmoet van zuiver ban ktechnisch
oogpunt uit veel minder bezwaren. Deze activa zijn in
den regel wel snel en zonder al te groote verliezen over-draagbaar, terwijl de beoordeelîng der credietaanvragen
kan worden overgelaten aan voor dit doel uitermate
gespecialiseerde deskundigen.

Aan credietverleening door banken zit echter ook nog
een. andere zijde, welke door het in Nederland ten deele
en in Engeland in belangrijke mate gekozen stelsel niet een volkomen verantwoorde oplossing vindt. In wezen
beteekent iedere credietverleening door een bank
uit-
breiding der geldcirculcntie.
Aan den crecl,ietnemer wordt immers geld ter beschikking gesteld, terwijl de middelen,
welke door ht publiek aan de betrokken bank waren
toevertrouwd, of via het beschikken over het toegestane
.crediet aan de bank worden toevertrouwd, het geld-
karakter geenszins verlizen. Ieder bankcrediet brengt
dus in principe een zekeren vorm van inflatie met zich.
De gevolgen hiervan zijn bij credietverleening op korten

termijn niet zoo ernstig, daar de aflossing van deze cre-
dieten het eerst geschapen geldquantum weder teniet
doet gaan.

Bij iredietverleening op langen termijn’ liggen de om-
‘standigheden eenigszins anders. De nieuw in het verkeer
gebrachte geldhoeveelheid blijft zeer langen tijd in om-
loop en kanhaar uitwerking op het prijsniveau dan ook
volledig uit’oefenen, of geeft hij beheerschte prijzen aan-leiding tot het ontstaan van zwevende koopkracht, althans
onder de huidige omstandigheden, waarbij de productie-

‘)
Met name de Bank-Associatie, Marx & Co.’s Bank en de Rotter-
‘damsche Bankvereeniging.

factoren vrijwel volledig emplooi hebben gevonden.
In feite wordt de infiatoire werking van het bank-

crediet dikwijls hierdoor geneutraliseerd, dat, behalve
wat betreft het eigen kapitaal der bank en de termijn-

deposito’s, ook onder de crediteurengelden vrijwillige be-
sparingen zijn verscholen. Het bezwaar is echter, dat
deze laatstgenoemde spaargelden op ieder moment voor

consumptieve besteding of investeering in andere richting
kunnen worden aangewend, d.w.z. zij zijn nog niet past-
gelegd
in het op langen termijn verleende crediet. Pas
wanneer deze vastlegging d.m.v. een bij het publiek
ondergebrachte emissie heeft plaatsgevonden, zijn de
monetaire gevolgen van het bankcrediet ondervangen.
Zooals reeds opgemerkt, kunnen deze monetaire gevolgen
over het algemeen uit prijsstijging bestaan bij vrije
prijsvôrming of uit zwevende koopkracht bij beheerschte prijsvorming. Beide vormen zijn echter schadelijk in een tijd, zooals wij thans beleven.

• Het is dus duidelijk, dat credietverleening op langen
termijn door het bankwezen om monetaire redenen niet
in aanmerking kan komen, althans niet in een tijd, waarin
alle productiefactoren bijzonder schaarsch zijn. Hier

komt nog bij, dat de consolidatie van deze credieten in
bij het publiek ondergebrachte emissies dikwijls op moei-
lijkheden stuit en in den regel niet op korten termijn
kan plaatsvinden.

Vele credieten moeten met name bij de herstelfinan-
ciering worden verleend aan ondernemingen, welke nog

niet of nimmer voor de publieke kapitaalmarkt geschikt
zijn, bijv. omdat te klein zijn. Verder heeft men een
tencientie gemeend te kunnen waarnemen, volgens welke
het publiek’ in mindere mate dan vroeger zijn besparingen
in niet vaste rentedragende schuld’en wenscht te beleg-
gen
7).
it maakt voor de credietverleenende bank de
situatie niet alleen veel moeilijker, maar verhindert ook
een spodige oplôssing van de met deze oredietverleening
verband houdende monetaire vraagstukken. Uit het bovenstaande volgt tevens, dat het Engelsche
en ook het Nederlandsche systeem, waarbij de industrieele
credietverleening plaatsvindt door speciale instellingen,
welke werken met door banken verstrekte middelen, bank-
technisch een wellicht goede oplossing biedt, maar mo-
netair gezien in ht geheel geen oplossing geeft. De tus-
schengeschoven schakel verandert niets aan het feit,
dat credieten op langen termijn worden gefinancierd met bankcrediet, dus met geldcreatie.

Gebleken is Uu, dat het bankcrediet in beginsel niet
kan dienen voor de herstelfinaniciering. De vraag blijft
dus over, welke middelen hiervoor dan wel kunnen dienen.
Hierover in een volgend artikel.
Drs. F. DE ROOS.
1
1 Zie Prof. Dr. H. Al. H. A. van der Valk: ,,De geld- en kapitaal-
markt”, blz. 129.

DE ONTWIKKELING VAN DE STATISTIEK

IN HET VERENIGD KONINKRIJK.

Het is niet mijn bedoeling in dit artikel een volledig
overzicht te geven van de stand der statistiek ‘in het
Verenigd Koninkrijk. Slechts van de ontwikkeling gedu-
rende en na de laatste wereldoorlog, zal ik trachten een
schets te geVen, waarbij ik mij in hoofdzaak zal beperken
tot de ambtelijke statistiek en haar organisatie. Ik hoop hiermede den lezer enigszins de weg te kunnen wijzen
hij het gebruik ,van de Engelse statistiek, voörzover ik
zelf hier in de.gèlegenheid geweest ben deze wegte ver-
kennen, en wel speciaal met het oog op een aantal waarde-
volle publicaties, die in Nederland waarschijnlijk nog te
weinig bekendheid genieten. Verder zal ik enkele voordelen
van de gewijzigde organisatie van de ambtelijke statistiek
in het licht stellen.

426

ECONOMICH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Juli
1946

Autonomie en decentralisatie. –

Een ieder, die zich vôét de oorlog wel eens heeft verdiept
in Engelse statistieken, zal er zich pijnlijk vn bewust
zijn geweest, dat het Britse Rijk véér de oorlog een cen-
traal statistisch orgaan, gelijk wij dat bezitten in het Cen-
traal Bureau voor de Statistiek, ontbeerde. Elke overheids-
instantie, die daartoe de bevoegdheid had, en elke andere
instantie, die zich daartoe geroepen gevoelde, vergaarde
op eigen gelegenheid statistisch groxdmateriaal en ver-
werkte dit op haar eigen wijze tot statistieken. Dit systeem,
waarin van enigerlei coördinatie vrijwel geen sprake was,
was niet zonder bezwaren. Wij zullen er enkele van noemen,
het aan den lezer overlatende de lijst naar believen aan te

vullen.
Een eerste bezwaar van decentralisatie en autonomie
op het gebied der statistiek is, dat een dergelijk systeem
enerzijds tot een tekort en anderzijds tot een zekere mate

van ,,overlapping” leidt. Een
tekort
ontstaat daar, waar

bepaalde gegevens, die van belang zijn voor algemeen
economisch onderzoek, door geen enkele instantie ver-
zameld worden, omdat zij er geen onmiddellijk belang bij hebben en derhalve de kosten van een dergelijke statistiek

niet wensen te dragen
.,,Ooerlapping”
en daarmede gepaard

gaande geldverspilling vindt plaats als verschillende in-
stanties gelijktijdig in dezelfde soort gegevens geïnteres-

seerd zijn.
Bij ,,overlapping” bestaat steeds de mogelijkheid, dat de
verkregen uitkomsten van elkander afwijken, omdat de
begripsomschrjeingen niet gelijkluidend
zijn. Voor den econo-

mischen onderzoeker is dit niet zo ernstig. Hij kaneenkeuze
doen en zal daarbij de voorkeur geven aan die statistiek,
die voor zijn probleem het meest geschikt is.
Ernstiger is het feit, dat de
definities
van verschillende

begrippen, betrekking hebbende op gegevens, die met

elkander verband houden,
niet Qoldoende op elkander afge-

stemd
zullen zijn, als de betrokken statistieken, zonder
onderling overleg, door verschillende instanties worden
verzorgd. Overigens zij onmiddellijk toegegeven, dat ook
andere oorzaken ditzelfde effect kunnen teweegbrengen.
Bepaalde technische bezwaren kunnen de meting van
een bepaald verschijnsel in de weg staan, zodat men
moet volstaan met meting van een ander verschijnsel,
dat als substituut voor het eerste kan dienen.
Ook de
continu fteit
loopt gevaar bij decentralisatie, daar
de instantie, die een bepaalde statistiek bewerkt, deze
statistiek vaarwel zal zeggen, zodra zij er niet meer onmid-
dellijk bij geïnteresseerd is of zodra zij de kosten ervan
niet meer verantwoord acht als haar budget omlaag gaat.
Ook zal men de definities, al naar gelang van de bestaande
regelingen, voortdurend wijzigen. De Engelse werkloosheids-
statistiek is hiervan een treffend voorbeeld.
Voorzover de statistiek in Nederland nog niet ‘geheel
gecentraliseerd is, hebben ook wij met deze moeilijkheden
te kampen. Dit is één van de oorzaken, dat bij berekeningen
over nationaal inkomen en nationaal vermogen, en bij het
opstellen van een nationale boekhouding schattingen

onvermijdelijk een belangrijke rol spelen.
Een verder bezwaar, dat overigens niet overschat moet
worden, is de mogelijkheid, dat een instantie materiaal verzamelt met het vooropgezette doel dit als wapen bij
bepaalde onderhandelingen te hanteren. Door de formu-
lering van de vragen en de groepering van de uitkomsten
ener enquête kan zodoende in de gepubliceerde statistieken

een hoogst ongewenst
politiek element binnensluipen.

Al deze gevaren, die geenszins denkbeeldig zijn, worden
nog vergroot door de mogelijkheid, dat de samensteller
der statistiek
onuldoende statistische bekwaamheid
bezit
om een verantwoorde statistiek op te stelln. Deze mogelijk-
heid is bij decentralisatie uiteraard groter dan bij centrali-
satie, omdat het opstellen ener statistiek hier dikwijls
slechts een deel van de dagtaak van den betrokken ambte-
naar vormt en
contact
met collega-statistici gewoonlijk

ontbreekt. Juist dit contact met wetenschappelijk en in

het bijzonder wiskundig geschoolde collega’s in een centraa’
statistisch bureau, waar sommige ambtenaren een zeer gespecialiseerde kennis op het gebied der statistiek be-zitten, is dikwijls zeer vruchtbaai’ bij het opzetten ener
nieuwe of wijzigen ener bestaande statistiek.
Tegenover deze nadelen staan enkele voordelen, die
echter niet erg hoog kunnen worden aangeslagen. Bij decen-
tralisatie zal de
technische deskundigheid,
in tegenstelling
tot de statistische bekwaamheid van den bewerker, ge-
meenlijk groter zijn dan die van den statisticus, die op een
centraal statistisch bureau werkt. De laatste zal echter
gemeenlijk wel zo verstandig zijn bij het opzetten van een

nieuwe statistiek, advies in te winnen bij een technisch
deskundige en als hij het niet doet zal de practijk hejn wel
leren, dat het beter is het wel te doen. Slechts door samen-
werking van statisticus en technisch deskundige is het
mogelijk een goed; zinvol en bruikbaar enquêteformulier
op te stellen.
Verder wordt wel als voordeel genoemd, dat bij decen-
tralisatie de gelden, nodig voor het opzetten ener statistiek,
gemakkelijker verkregen worden, omdat elke instantie
uit zijn eigen begroting deze middelen put en deze bedragen
niet als één betrekkelijk hoge post op de staatsbegroting
voorkomen. Ook is men van mening, dat de instantie zelf beter
het nut van de statistiek tegen de kosten kan afwegen.
Deze voordelen worden echter geheel of gedeeltelijk ge-
compenseerd door de meer efficiënte organisatie bij cen-
tralisatie van de statistiek, hetgeen de totale kosten van

de statistiek drukt.

I-Iet
is
geenszins mijn bedoeling mei deze opmerkingen
een blaam te werpen op de Engelse statistiek. Deze is in
doorsnee van uitstekend gehalte. Het doel van het betoog
was slechts te wijzen op enkele gevaren, die het systeem
van autonomie en decentralisatie met zich brengt.
Tot slot wil ik echter nog één, en een mi. zeer ernstig,
bezwaar van dit systeem naar voren brengen, .dat in volle
omvang geldt voor Engelands vooroorlogse statistiek.

Decentralisatie en autonomie brengen met zich, dat de
diverse statistieken verspreid zijn over
tal van afzonderlijke

publicaties,
waar ze dikwijls bovendien nog verborgen
zijn in de tekst van artikelen. Als zodanig belangrijke sta-
tistische bronnen van het Verenigd Koninkrijk dienen
vermeld te worden: de ,,Board of Trade Journal”, de
,,Ministry of Labour Gazette”, de ,,Trade Accounts”, de
,,Registrars-General”, de ,,Censuses of Production and
Population”, het ,,Monthly Report of the Ministry of
Agriculture”, de ,,Statistical Digest of the Ministry of
Fuel and Power” en verder als niet-officiële bronnen: de
,,Bank of England Statistical Summary”, de ,,London and
Cambridge Economic Service”, de ,,Statist”, de ,,Econo-
mist”, een orgaan, dat practisch alle interessante ,,miscel-
laeous statistics”overneemt of vermeldt, verder de ,,Finan-
cial News” (thans opgenomen in de ,,Financial Times”)
voor beursstatistieken en de ,,Economic Journal” voor het
jaarlijks overzicht van de Britse overzeese investeringen,
en tot slot de ,,Journal of the Royal Statistical Society”
voor de weergave van bepaalde- particuliere statistische
enquêtes. De lijst is lang genoeg, maar stellig onvolledig.
Om slechts één tamelijk recent
Qoorbeeld
te geven van

de wonderlijke consequenties van autonomie en decentra-
lisatie, wijs ik op de vlak voor de oorlog gehouden budget-
onderzoekingen. In 1937/’38 werden onder auspiciën van

het ,,Ministry of Labour” gedurende
4
weken, met tussen-

pozen van drie maanden, budgetten vanindustriëleenland-
arbeiders verzameld. De uitkomsten hiervan werden ge-
publiceerd in twee opeenvolgende nummers van de ,,La-
bour Gazette”. In het volgende nummer werden de uit-
komsten van de gelijktijdig door een aantal plattelands-
vrouwenorganisaties georganiseerde enquête gepubliceerd.
Verder bracht de ,,Mirjistry of Labour”-enquête den heer
Massey op het idee, dat het interessant zou zijn ook voor
de middenstand budgetgegevens te verzamelen. Hij dqed
dit in 1938/’39, met medewerking van een aantal-organisa-

3 Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

427

ties van onderwijzers en ambtenaren. De resultaten van
zijn
onderzoek publiceerde hij in de ,,Journal of the Royal
Statistica.l Society”. De onderlinge vergelijkbaarheid van
de 4 statistieken is in dit geval gelukkigerwijs tot een maxi-
mum opgevoerd; in de opzet stemmen zij practisch over-
een. Doch welk een uitgebreide bronnenkennis vereist een
juist gebruik van de Engelse statistiek, als men voor dat-
gene, wat in wezen toch slechts één onderzoek is, niet één
publicatie kan opslaan, die in de catalogus van elke biblio-
theek gemakkelijk te vinden zou zijn, maar de gegevens
moet putten uit de jaargangen van twee tijdschriften, waar-
van de één wel naar de ander verwijst, doch niet omgekeerd.
Deze veelheid van bronnen, die vooral voor buiten-
landse reearchwerkers een ernstig ongerief is, werd vééP
de oorlog ten dele gecompenseerd door de jaarlijkse publi-
caties van een statistisch verzamelwerk, het
,,Statistical
Abstract for
the United Kingdom”,
dat werd verzorgd door
de ,,Board of Trade”, in samenwerking met het ,,Ministry
of Labour” en de ,,Registrars-General”. Het bevatte echter
hoofdzakelijk jaarcijfers en was in doorsnee 1 h 2 jaar bij de feiten ten achter. Wilde men sneller geïnformeerd zijn
over de economische situatie van het Verenigd Koninkrijk,
dan diende men de hierboven genoemde afzonderlijke pu-
blicaties te raadplegen. Ook voor maand- en eventuele
weekcijfers, die niet in het ,,Statistical Abstract” werden
opgenomen, moest men teruggrijpen naar deze publicaties en ieder, die wel eens reeksen heeft gecompileerd uit deze
tijdschriften, weet welk een tijdrovend karwei dat pleegt
te zijn. De oorlog maakte inmiddels een einde aan de
publicatie van het ,,Statistical Abstract” en deze publi-
catie is nog steeds niet hervat.

,,Central Statistical
01f
ice”

De oorlogsomstandigheden noopten de Overheid in de
afgelopen jaren tot ingrijpen op allerhande gebied en dit
deed de belangstelling voor de statistiek, vooral in rege-
ringskringen, sterk toenemen.
Opmerkelijk is in dit verband, dat de kortgeleden
overleden grote economist
Lord Key’nes,
wiens stem groot
gezag genoot in Whitehall, zijn houding tegenover de
kwantitatieve economie wijzigde in de oorlogsjaren.
Terwijl .hij in 1939 nog een vrij scherpe critiek op de
door Tinbergen in zijn Volkenbondspublicatie, ,,a method and its application tö investment activity”, gepropageerde
econom’rische methode publiceerde in de ,,Economic
Journal’, bleek hij bij het einde van de oorlog een voor-
stander, om niet te zeggen een voorvechter, van deze
methode te zijn geworden. Hij nam een zeer vooraanstaan-
de plaats in in de ,,Econometric Society” en, naar ik van bevoegde zijde vernam, was hij het, die in oorlogstijd in
Engeland optrad als promotor van het kwantitatief
economisch onderzoek. Deze ,,zwenking” van Keynes is
overigens niet zo verwonderlijk, als men bedenkt, dat hij,
naast vele andere voortreffelijke kwaliteiten, die hem
tot een economit van het allergrootste formaatstempelden,
ook een verbluffend scherpe intuïtie bleek te hebben voor
de kwantitatieve zijde van de economische vraagstukken,
die hij in boeken en tijdschriftartikelen behandelde.
Afgezien echter van de autoriteit van Keynes, was het
veelvuldig gebruik van statistieken door de Ministerraad,
bij het nemen van belangrijke beslissingen, reeds voldoende
reden voor uitbreiding en verbetering van het statistische
apparaat in Engeland en, wat op de lange termijn gezien
wellicht nog belangrijker is, voor een meer efficiënte Orga-
nisatie van de statistische voorlichting.
In 1940 werd het
,,Central Statistical ()ffice”
opgericht
als één van de ,,Offices of the Cabinet”. Weinig is bekend
over dit bureau en nog minder over de voorgeschiedenis.
Voorzover ik heb kunnen nagaan is het voortgekomen
uit het secretariaat van de ,,Economic Advisory Council”,
die reeds vÔér de oorlog bestond. De staf van het ,,C.S.O.”
wordt gevormd door een twintigtal statistici.
Het ,,C.S.O.” ressorteert onmiddellijk onder de Minister-

raad. Dit is ook noodzakelijk, want de taak van het
,,C.S.O.” is van die aard, dat ze strikte
onpartijdigheid
en volkomen
onafhankelijkheid
van de afzonderlijke minis-
teries vereist.
liet ,,C.S.O.” dient zorgt te dragen voor een zo goed
mogelijke statistische voorlichting van de Ministerraad.
Zij deed dit gedurende de oorlog in de vorm van een maan-
delijks statistisch bulletin, dat gegevens verschafte over
allerhande voor de oorlogvoering belangrijke verschijnselen,
zoals de ontwikkeling van het arbeidsleger en dé aanwen-
ding daarvan in de militaire en de civiele sector, de brand-stofpositie en de voedingstoestand, scheepvaart en handel,
lonen en prijzen, enz. Het spreekt vanzelf, dat om deze
taak naar behoren te vervullen het ,,C.S.O.” onbevangen
critiek moest kunnen uitoefenen op de wijze, waarop de
statistieken waren opgezet. Haar onafhankelijkheid heeft
haar het volbrengen van deze taak mogelijk gemaakt.
Dank zij de suggesties van het ,,C.S.O.” zijn vele lacunes
in de Engelse statistiek aangevuld, zijn definities van
verschillende begrippen beter op elkander afgestemd en
is ,,overlapping”, waar die optrad, bestreden. Ongetwijfeld
zijn van dit statistisch centrum ook tal van adviezen
uitgegaan naar de bewerkers der afzonderlijke statistieken,
ter verbetering van hun enquêteformulieren en ter ver-
betering van hun bewerkingsmethoden.
Naast het samenbrengen van de beschikbare statistieken in een overzichtelijk geheel, had het ,,C.S.O.” ook nog een
andere taak, n. het maken van berekeningen over de
grootte van het nationaal inkomen
en over de wij ze,waarop
dit inkomerf werd besteed. Ook op dit gebied en het daar-
mee ten nauwste verbonden gebied van de
nationale boek-
houding
heeft het bureau uiterst verdienstelijk werk
verricht. Haar taak vertoont wat dit betreft veel overeen-
stemming met die van de afdeling Conjunctuuronderzoek
en Wiskundige Statistiek van het C.B.S. te onzent,
met dien verstande echter, dat het econometrisch onderzoek
niet op haar terrein ligt. Dit laatste geschiedt in Engeland,
behalve door particuliere onderzoekers, voornamelijk in
het ,,National Institute for Economic and Social Research”.
Zoals uit de omvang van het bureau al blijkt is het
,,C.S.O.” niet te vergelijken met het Centraal Bureau voor de Statistiek te onzént, zoals de gelijkheid in de benaming

zou doen vermoeden. Het ,,C.S.O.” is een statistisch top-
orgaan, een statistische ,,braintrust” zo men wil, het
C.B.S. is een allesomvattend cenraal statistisch orgaan.

Belangrijke statistische publicaties.

Tot slot van dit artikel wil ik nog de aandacht vestigen
op een aantal belangrijke statistische publicaties.
In de eerste plaats zijn er een tweetal uitermate belang-
rijke periodieke publicaties van het ,,Central Statistical Office”. Het ene, dat de naam draagt
,,LVational Income
and Expenditure in the United Kingdorn”,
geniet algemene
bekendheid. Het verschijnt jaarlijks in April gelijktijdig
met de Rijksbegroting. Het werd voor het eerst gepubli-
ceerd in 1941 en droeg in de oorlogsjaren tevens de titel
,,Analysis of the sources of war finance”. Minder bekend
is, dat thans ook voor Canada, Australië en de Ierse Vrij-
staat dergelijke publicaties beschikbaar zijn, die in hun
opzet grote overeenstemming vertonen met het Engelse
,,V
7
hite Paper”.
Minder bekend in Nederland is waarschijnlijk ook de
twdde periodieke publicatie van
het,,C.S.O. “, de,,Monthly
Digest of Statistics”,
waarvan het eerste nummer in Januari
van dit jaar het licht zag. Ze is gemeenlijk niet moer dan
twee maanden bij de feiten ten achter en geeft behalve
maandcijfers ook jaarcijfers voor een aantal voorafgaande
jaren. De ,,Digest” verstrekt gegevens over bevolking,
werkgelegenheid, brandstof en energie, grondstoffen,
industrieproducten, bouwnijverheid, landbouw en voedsel-
voorziening, buitenlandse handel, koopvaardij, binnen-
lands verkeer, financiën, lonen en prijzen. Een afzonderlijk
pamflet ,,Definitions of Items and Units in the Monthly

“—
•:f-

428

ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

3 Juli 1946
II

Digest of Statistic” voorkomt foutieve interpretatie
yan de gegevens. De ,,Digest” is een voortzetting van het
gehéime statistische bulletin, dat in oorlogstijd diende ter
voorlichting van de Regering. Ze neemt ten dele de taak
over van de vooroorlogse ,,Bank of England Statistical
Summary” en ,,Statistical Abstract” en belooft
cle
statis-

tische bron bij uitnemendheid te worden voor het Ver-
enigd Koninkrijk. De uiterst verzorgde vorm van de
publicatie met de tot een maximum opgevoerde uniformi-
teit van de tabellen strekt ten voorbeeld voor tal van
andere, ook Nederlandse, statistische publicaties.
Een derde publicatie van het ,,C.S.O.”, die de aandacht
trekt, is het ,,White Paper”, getiteld
,,Statistics relating
to the War Ef fort of the United Kingdom”, dat de Engelsen,

zeker van de eindoverwinning, reeds in November. 1944
aan de openbaarheid prijsgaven. Het geeft diene, die
gewend is statistieken te lezen, een indrukweknd beeld
van de bijdrage, die het Verenigd Koninkrijk leverde tot
de geallieerde oorlogv.oering. De stof voor mijn artikel in

,,E.-S.B.” van 8 Mei 1946
1)
ontleende ik hoofdzakelijk

aan deze en de meèr recente publicatie
,,Statistical Matericil
presented dw’ing the Washington negotiations”
(gedateerd

December 1945), een ,,White Paper”, dat ,,in a nutshell”
een beeld geeft van de geiiolgen, die de oorlog had voor
het Verenigd Koninkrijk.
Buitengewoon interessant is ook het rapport, dat een
gecombineerde. coimissie ,,on non-food consumption
levels” in 1945 uitbracht aan de ,,Combiped Production
and Resources Board” onder de titel
,,The impact of the

War on Cic’ilian Consuniption in the United Kingdoin,

the United States and Canada”.
Het bevat een schat van

gegevens.
Tot slot noem ik nog het ,,White Paper”:
,,The World

Food Shortage”
van April 1946, dat enkele vergelijkende

gegevens op het gebied der voeding bevat.

Gambridge.

Drs. G.
STUVEL.

‘) ,,Engelands bijdrage tot de oorlogvoering in do jaren 1939-
1945″,
in
,,E.-S.B.”
van
8 Mci 1946, bis. 301.

AANTEEKENINGEN.

DE ECONOMISCHE TOESTAND IN ZWITSERLAND OEI)UJIEN DE
lIET EERSTE KWARTAAL VAN 1946.

Aan het laatst verschenen nummer van ,,l)ie Vit-
chaftslage” ontlenen wij de volgende gegevens over het

economisch leven in Zwitserland ‘)

A.
Algemeene haralcteristielc oan den economischen toestand.

Het eerste kwartaal van 1946 stond in het teeken van
een verdelen vooruitgang der economische bedrijvigheid
2).

Indüstrte.

Ve bedrijvigheidsgraad in de industrie (met inbegrip
van het bouwbedrijf) was – gemeten naar het aantal in
dezelfde bedrijven werkzame arbeiders – eind Maart
1,4 pCt. . hooger da,n eind 1945 en ongeveer 15,9 pCt.
hooger dan in hetzelfde tijdvak van het vorige jaar. De
voortdurend stijgende industrieele bedrijvigheid werd be-
vestigd dooi de beoordeeling van de zijde der bediijfs-leiders en dooi’ den op dezen grondslag opgebouwden
bedrijvigheidscOëffiCiëflt (goed = 150, bevredigend = 100,
slecht 50). Deze uiëfficiënt stond in het eerste kwar-
taal op 131, tegenover 126 in het vorige kwartaal en 110
in het eerste kwartaal van 1945. Een hoogen coêfficiënt
vertoonden vooral de borduurwerkindustrie, de zijde- en
kunstzijde-industi’ie, de textieiveredelingsindustrie en do

horloge-industrie. Talrijke industrietakken ondervonden
moeilijkheden t.a.v. het verkrijgen van de ,noodige arbeids
krachten; de stijgende vraag hiernaar ontmoette op de

‘) ,,Dic Wirtschaftslage”,
bijlage hij
het„Monatsbericht”
der
,SchweizerisChe Nationalbank”,
Heft
Nr. 5, 1946.
‘) Vgl. ,
De
ecoriomiche
toestand in Zwitserland
gedurende en
na den oorlog”, in ,,E.-S.B.” van 13 Februari 1946.

ai’heidsmarkt geen aanbod van beteekenis. Ook in den
landbouw, in het hotelwezen, in het bouwbedrijf en bij
liet verwerven van geschikt personeel voor huishoudelijke

diensten ontstonden hierdoor spanningen.

Landbouw.

Ondanks-dit gebrek aan arbeidskrachten, schijnt in den
landbouw, mede dank zij de gunstige weersgesteldheid,
liet werk te velde in de meeSte gebieden in bevredigende
mate voortgang te hebben gevonden; in het algemeen
geeft de Stand der gewassen reden tot tevredenheid. De
pi’oductie van melk en vooral van eieren is gestegen, daar

een eenigszins betere verzorging met voedermidcielen het
mogelijk maakte met een vergrooting van den veestapel

te beginnen.
Buitenlandsche handel.

De groeiende activiteit van de Zwitsersche buitenland-
sche handelspolitiek, die sedert het einde van den oorlog
valt te constateeren, resulteerde ook dit kwartaal in af

sluiting van verschillende handelsovereenkomsten. Na
den, door het seizoen beïnvloeden, achteruitgang van den
buitenlandschen handel in het begin van het jaar, zijn
de in- en uitvoercijfers in Februaeien Maart voortdurend gestegen. De invoer bedroeg volgens den met de waarde
gewogen hoeveelheidsindex 92 pCt. van dien van 1938,
tegenover 67 pCt. in het vorige kwartaal en 11 pCt. in
het eerste kwartaal van 1945. Wat betreft de voedingsmid-
delen, werd de verwachte invoer niet bereikt. Ook de invoer
van industrieproducten bleef nog duidelijk achter verge-
leken met den stand van ‘véôr den oorlog. Daartegenover
werd die stand met goed één vijfde overschreden door
den invoer van grond- en hulptoffen. Onvoldoende blijft
echter nog steeds de verzorging met kolen. Aan deze om-
standigheid is het vooral toe te schrijven, dat de absolute hoeveelheidscijfers van den invoer in het eerste kwartaal
(1.190.000 t.) tegenover hetzelfde kwartaal in 1938
(1.611.000 t.) veel lager liggen dan de met de waarde
gewogen hoeveelheidsindex.
De export kwam blijkens den index in Maart voor het
eerst weer op het niveau van 1938. Met betrekking tot het
totale resultaat van het eerste kwartaal komt dit verge-
lijkingsgetal op 82 pCt., tegenover 73 pCt. in het vorige
kwartaal en 34 pCt. in het overeenkomstige kwartaal
van 1945. –

Openbare financiën.

Naast deze stijging van den uitvoer, die gedeeltelijk
dooi’ den Bond wordt gefinancierd, moet met betrekking
tot de staatsuitga.ven ook aandacht worden geschonken
aan de nog steeds stijgende binnenlandsche vraag, welke
men, evenals in ons land, bij de bestaande distributierege-
lingen zooveel mogelijk tracht te bevredigen door de kosten

van het levensmiddelenpakket zoo laag mogelijk tehouden,
hetwelk alleen mogelijk is door subsidieering. De staats-

huishouding vertoont nog steeds een sterk deficit. Als
we den gewonen en buitengewonen dienst tezamen nemen,
bedraagt het uitgavenoverschot voor 1945 – weliswaar met inbegrip van de door de saneering der S.B.B. ver-
oorzaakte extra uitgaven van 685 mill. frs – 1.723 mill. frs.
tegenover 1.200 mill. frS in 1944.

Bouwbedrijaigheid.

Volgens de thans gepubliceerde cijfers voor de gemeen-
ten met meer dan 2.000 inwoners waren in 1945 8.412
nieuwe woningen gebouwd; de woningproductie overtreft,
met uitzondérin.g van 1944 en 1939, de productie van alle
jaren sinds 1936. Door de betere voorziening van de markt
voor bouwmaterialen en voornamelijk dooi’ de opheffing

van do cementrantsoeneering wordt een aanzienlijke
stijging der bouwbedeijvigheid verwacht, echter voorzooveI’
deze niet wordt beperkt door het gebrek aan arbeidski’ach-
ton en hooge bouwkosten. In elk geval kwam deze toe-

3 Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTÉN

429
II,

nemend.e bedrijvigheid reeds tot uiting in het feit, dat de
33 grootere steden in het eerste kwartaal van 1946 1.615
nieuwe woningen hadden gebouwd, d.w.z. een toeneming
van den nieuwbouw met 622 of 62,6 pCt. t.o.v. denzelfden
tijd van het vorige jaar. Naar verluidt is voor het loopende
jaar een bouwprogramma ontworpen ten bedrage van
1.089 miii. frs tegenover 690 miii. frs in het afgeloopen jaar.

Kleinhandelsomzetten.

De huidige opgaande conjunctuurphase en de als gevolg
daarvan gestegen koopkracht, vinden hun neerslag in een

verdere stijging der kleinhandelsomzetten. In het tijdvak
van April 1945 tot Maart 1946 overschreden de klein-
handelsomzetten naar waarde gerekend, bij de totaal
relatief weinig veranderde prijzen, de omzetten der 12
voorafgaande maanden met 8,9 pCt., t.w. voor voedings-
en genotmiddelen met 4,5 pCt., voor bekieedingsstoffen
en textielwaren met 12,7 pCt. en voor de overige branches
tezamen met 10,7 pCt.

Vreenzdelingeneer.
keer.

Van de frequentietoeneming in het vreemdelingenver-
keer – 3.020.000 overnachtingen in de hotels en pensions
gedurende het winterseizoen (December, Januari, Februari),
tegenover 2.206.000 in de overeenkomstige maanden van
het vorige jaar – kwamen 220.000 overnachtingen vooi
rekening van binnenla,ndsche gasten, dit ondanks het feit,
dat de toestanden voor de wintersport niet overal zoo
gunstig waren als gedurende den vorigen winter. Ongeveer
de helft vn alle logeernachten in het eigenlijke ,,vieem-
delingen”-verkeev stond op naam van veriofgangers van
het Amerikaansche leger. Van de andere landen domineer-
den die, waarmee Zwitserland Feeds hetalingsovereenkom-
sten had afgesloten, ni. Frankrijk, België, Luxemburg en
Nederland.

Prijsontwikkeling.

De prijsontwikkeling vertoonde in het afgeloopen
kwartaal, ondanks de aanwezige stijgende tendenties, nog-
maals een lichte daling. Bij den groothandelsindex liep zij terug met 0,1 pCt., bij den index voor de kosten van
levensonderhoud met 0,9 pCt. In April stegen de kosten
van levensonderhoud weer eenigszins (+ 0,1 pCt. ten
Op-
zichte van eind Maart). Het gemiddelde loonniveau in
de door de industrieberichtgeving beschouwde bedrijven

was in het eerste kwartaal 1946 weer met 2,2 pCt. geste-gen. De op de basis Januari tot Augustus 1939 berekende
index van de nominale uuverdiensten, stond eind Maart
1946 op 154,4. Tegenover deze loonstijging staat een
index van de kosten van levensonderhoud van 149,9.
Gemeten naar dezen index hebben derhalve de reëele uur-
verdiensten aan het einde van het besproken kwartaal
gemiddeld den stand van v66 het uitbreken van den
oorlog met 3,0 pCt. overschreden.

Geld- en kapitaalma,’kt

De geldmarkt vertoonde nog steeds een groote ruimte.
De disconto’s werden op hun laag niveau gehouden, .terwijl
de rendementen van eerste klas staatspapier daalden. De
door den Bond van 1 tot 9 April uitgegeven 31 pCt.-
ieen.ing werd zeer sterk overteekend.
De bankbiljettencirculatie
is
van eind Januari tot eind
April met 36 milI. tot 3.579 miii. frs teruggeloopen; de

relatief sterke daling in het begin van het jaar is in de
beide laatste maanden kleiner geworden, maar nog niet
tot stilstand gekomen.

De valutareserves varen met 4.938 mill. frs eind April
ongeveer even groot gebleven als eind Januari. Wil m’ën
een afgesloten beeld over de ‘ontwikkeling van de Zwitser-
sche deviezenbalans in dit tijdvak verkrijgen, daii moeten

ook de bewegingen van den goudvoorraad van den Bond
mee in oogenschouw worden genomen; deze voorraad is
in de maanden Februari tot April met 74 miii. frs tot

1.142 miii. frs gestegen. De totale Zwitsersc)’me valuta-
reseFves (Bond en circulatiebank tezamen) zijn van eind
Januari tot eind April met 70 mill. frs tot 5.080 miii. frs
aangegroeid, daar de verbeterde importpositie de devie-
zensituatie van de circulatiebank eenigszins heeft kunnen
ontlasten.

B.
Een ige samenoaitende opmerkingen mb. t. de algeneene
con junctuurtende,is.

In het algemeen kan worden, gezegd, dat gedurende

het eerste kwartaal de na-oorlogsche conjunctuur in
Zwitserland .tot verdere ontplooiing is gekomen. Bij het
zoeken naar een verklaring voor de huidige conjunctureele
ontwikkeling moet men zoowel het oog richten op de
toenemende productie voor den export als op de uitbreiding
der productie voor de binneniandsche vraag. Het blijkt
dan, dat voor1 de industrie- en landbouwproductie ter dekking van de eigen behoeften, welke vroegere, vnl.
Duitsche, importen moeten vervangen, gepaard met’een

groote particuliere investeelingsactiviteit, als conjunctuur-
opdrijvende factor in aanmerking moet worden genomen.
Deze factor néemt in dit opzicht eenigermate een sleutel-
positie in.

Naast deze groote op het binnenland gerichte productie
komt als niet te verwaarloozen conjunctuurstimulans de
voortdurend stijgende productie voor den export naar
vorèn. De Zwitsersche exportindustrie streeft er nl. door-

loopend naar om met nieuwe fabrikaten steeds grootere
afzetgebieden te veroveren
3)
.
Het gevolg van deze ont-
wikkeling ‘is thans, dat de totale vraag ui,t binnen- en
buitenland uitgaat boven de beschikbare productie-
capaciteit.

Voorts,speelt ook het aanzienlijke deficit der staatshuis-
houding, dat ondanks alle spaarmaatregelen nog altijd
minstens eenige honderden miii. frs per jaar zal bedragen,
een beslissende rol voor het conjunctuurverloop.

Tenslotte blijft de vraag naar consumptiegoederen
verder stijgen, waardoor wederom de investeeringsactivi-
teit wordt geprikkeld. Met het oog op de gèvaren, die in
een overmatige ontplooiing der conjunctuur schuilen,

hebben de bondsautoriteiten aan de kantons èn gemeenten,
evenals aan de particuliere ondernemingen, met kiem ver-
zocht alle middelen aan te wenden, die kunnen leiden tot
tempering der huidige conjunctuurphase.

) Vgl., ,De beteekenis en de structuur der Zwitsêrsche export-
industrie” door A. de Wit, in ,,E.-S.B.” van 29 Mei 1946.

ENKELE ASPECTEN
VAN HET ECONOMISCH LEVEN
IN NIETJ%V-ZEELAII).

Aan een artikel in ,,International Affairs” van Apri
1946
1)
ontieenen wij het volgende overzicht, van de
economische situatie in Nieuw-Zeeland.

Algemeene toestand.

Nieuw-Zeeland heeft weinig van den oorlog geleden.

Directe ooriogsschde is er onbekend, problemen van om-
schakeling van ooriogs- op vredeseconomie doen zich bijna
niet voor, doordat tijdens den oorlog in de gestegen be-
hoeften kon worden voorzien door uitbreiding van het
bestaande productie-apparaat zonder oprichting van

nieuwe industrieën. De infiationistische invloed van de
oorlogseconomie is in belangrijke mate in toom gehouden.
Deze gunstige situatie is, zooals zal blijken, te danken
gedeeltelijk aan het beleid van de Regeering, gedeeltelijk aan een samenioop van omstandigheden.

liet stabilisatie programma ean
1942.

Kernpunt van de economiseTi

e politiek van Nieuw-


Zeeland tijdens den oorlog vormt het stabilisatieprogram-
ma, dat einde 1942 in toepassing werd gebracht, inhoudende

‘)
Leicestei’ WehI), New Zealand in the world economy”, in ,,International Affairs’, Vol. XXII, No. 2, April 1946, blz.
174.

430

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

3 Juli 1946

het ,,bevriezen” van het peil van salarissen en bonen,
stabilisatie van de kosten van levensonderhoud en van de
belangrijkste agrarische kostenfactoren. Hierbij werd het
volgende systeem tôegepast: daar de ervaringen, opgedaan
in den vorigen wereldoorlog, een sterke stijging van de

Thkomsten der agrarische producenten deden verwachten,
werden deze inkomsten gestabiliseerd op het peil van 15
December 1942; inkomsten boven dit peil moesten

worden gestort op , ,stabilisatierekeningen”, stabilisatie-
fondsen dus, opgericht voor ieder der agrarische bedrijfs-
takken. De agrarische producenten gingen met dit stelsel
van gedwongen sparen accoord, mits de Regeering zorg
droeg voor stabilisatie der agrarische kostenfactoren.
De Regeeritg bracht dit tot uitvoering door middel van
subsidies (vnl. op kunstmeststoffen), welke werden gede-
biteerd aan de stabilisatiefondsen. Eventueele saldi van
deze fondsen na beëindiging der stahilisatieregeling

zouden ten goede komen aan dei bedrijfstak in zijn geheel. Naderhand bleek de door de stabilisatie geschapen ,,defen-
sielijn” moeilijk te verdedigen; zoo bleken in de latere
oorlogsjaren verschillende correcties t.a.v. de bonen
noodig te zijn, en tenslotte zag de Regeering zich in

Februari 1945 genoopt een verhooging van de bonen met ongeveer 10 pCt. toe te staan. Desondanks kan de stabili-
satiepolitiek een succes genoemd worden, daar de Re-
geering erin is geslaagd zij het dan ook met behulp van
omvangrijke subsidies – de kosten van levensonderhoud
in de hand te houden. Thans staat de Regeering in dit
opzicht nog voor een moeilijke taak, doordat tijdens den
oorlog een omvangrijke accumilatie van onbenutte koop-
kracht heeft plaatsgevonden. De totale geldcirculatie (mun-
ten, bankbiljetten en deposito’s bij het bankwezen) steeg
van £ NZ 55,8 millioen in Maart 1939 tot £ NZ 148 millioen
in Maart 1945
2);
voorts beliepen de ,,kleine” besparingen
£ NZ 180 millioen in Juli 1945, tegen £ NZ 74 millioen bij
het begin van den oor’og.

De gestegen sterlingsaldi van het bankwezen.

Met een stijging van den omvang van de exporten van
Nieuw-Zeeland tijdens den oorlog ging een stijging
der exportprijzen gepaard, terwijl daartegenover de import
steeds grooter moeilijkheden ondervond. Tengevolge van

deze ,,kunstmatig” gunstige handelsbalans stegen de
,,net overseas assets” van het bankwezen van £ NZ 8,9
millioen in Augustus 1939 (een abnormaal laag peil) tot
£ NZ 85,8 millioen tegen het einde van 1945 Met behulp

hiervan is de Regeering overgegaan tot aflossing van haar
buitenlandsche schuld. Ondergaan de sterlingsaldi hier-
door dus een daling, een verdere vermindering ervan is te
verwachten, wanneer importen uit het Vereenigd Konink-
rijk weer vrijer beschikbaar komen.

Het huidige streven naar vermindering der economische
afhankelijkheid.

De export van Nieuw-Zeeland bestaat voor 90 pCt. uit
producten van den landbouw (w.o. de veeteelt) en de agrarische industrieën; deze producten maken voorts
meer dan de helft van de totale waarde van de materieele
productie van Nieuw-Zeeland uit. De internationale
handel is voor de nationale welvaart van eminent belang.
De industrie, voorzoover niet gebaseerd op agrarische
grondstoffen, is van weinig beteekenis. Kortom, Nieuw-Zeeland heeft een eenzijdige economische structuur, be-
rustend op de internationale arbeidsdeeling. Deze eenzijdig-
heid beteekent een afhankelijkheid van de wereldmarkt,
die in het verleden niet zonder gevaar is gebleken.
In Nieuw-Zeeland is een duidelijk streven aanwezig om
deze afhankelijkheid te verminderen. Zoo trachten de
agrarische producenten in toenemende mate te komen,
met hulp van den Staat, tot schema’s van ,,controlled
marketing”, gewoonlijk samengaande met gegarandeerde

t)
Dit beteekent bijna een vercirlevoudiging. Ter vergelijking
diene,
dat in Nederland in hetzelfde tijdvak de totale geldcirculatie
ruim vervljfvoudigcle.

prijzen of schema’s voor prijsegalisatie. De Regeering
heeft voorts een programma voor ,,social security” ont-
wikkeld en staat een politiek van volledige werkgelegen-
heid voor; voor het laatste is een speciaal departement
ingesteld, dat voor nadere uitwerking zorg heeft te dragen.
Het spreekt vanzelf, dat met deze maatregelen de af-
hankelijkheid als zoodanig niet minder wordt. Hoogstens
beteekenen ze een verzachting van de gevolgen ervan.
Belangrijkr is in dit verband het streven de.economische

structuur van het land te verbreeden en te verdiepen.

Industrialisatie.

De eenige hoöp op verhoogde welvaart en bestaanszeker-
heid is volgens de Regeering gelegen in ontwikkeling van
de industrie. Dit geloof vindt steun in het feit, dat het

in de toekomst wellicht niet mogelijk zal zijn bij een hoofdzakelijk agrarische structuur aan een eventueel
sterk groeiend bevolkingsaantal voldoende werkgelegen-
heid te verschaffen. Hoe het ook zij, de Regeering is thans
van zins de industrjalisatie van het land met kracht ter
hand te nemen.

Gevolgen voor de liandelspolitiek.

Uitvoering van deze plannen zal ongetwijfeld van in-
vloed zijh op de handelspolitiek. Op dit gebied heeft Nieuw-

Zeeland reeds eenige ervaring. In 1938 noodzaakte een
sterke daling, van de sterhingsaldi de Regeering van
Nieuw-Zeeland tot reglementeering van deviezentrans-
acties en van den buitenlandschen handel; als onderdeel
hiervan werd de invoer van goederen, die in Nieuw-
Zeeland zelf gefabriceerd konden worden, verhinderd
door een systeem van importlicenties. Na het uitbreken
van den oorlog bleef deze reguleering van den import
bestaan.

Het is te ,erwachten, dat dit systeem van ,,import-
selectie” zal worden gehandhaafd, en dat dus niet gegrepen
zal worden naar hooge tarieven als middel tot protectie.
De Regeering acht dit systeem op zichzelf niet voldoende;
daarnaast is noodig aanmoediging van buitenlançlsche
ondernemingen tot het oprichten van bedrijven in Nieuw-
Zeeland, terwijl ook gedacht wordt aan samenwerking
tusschen Staat en particulier initiatief.

Economische politiek t.o.v. het buitenland.

Nieuw-Zeeland, vroeger welhaast het klassieke voor-
beeld van de voordeelen, verbonden aan vrijhandel en
internationale arbeidsdeeling, staat thans een internatio-
naal geregubeerd handelsverkeer voor, teneinde economi-
sche stabiliteit en bestaanszekerheid te bevorderen. Uit-
drukkelijk worde vastgesteld, dat deze opvatting niet
neerkomt op ,,economisch nationalisme” of ,,isolationisme”.
Nieuw-Zeeland wil internationale economische samenwer-
king; dit is door de Nieuw-Zeelandsche delegatie op de
conferentie van Bretton Woods duidelijk tot uitdrukking
gebracht.

Nieuw-Zeeland gaat uit van de opvatting, dat afschaf-
fing van de restricties in het internationale handelsverkeer
op zichzelf geen stimulans voor den internationalen handel
beteekent. Deze stimulans moet komen van een binnen-
landsche economische politiek, die gericht is op volledige
werkgelegenheid en een stijgenden levensstandaard.

BOEKAANKONDIGING..

Bibliography of. Scientific and Industrial Reports,
distri-

buted by the Office of the Publication Board (United
States Department of Commerce).

Deze bibliographie bestaat uit een wekelijksch overzicht
van tijdens den oorlog geheim gehouden technisch-weten-
schappelijke ontdekkingen en vernieuwingen, zoowel van
Amerikaanschen als van Duitschen oorsprong.

S Juli 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

431

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

BOEREN.

Economisch motief en economisch principe
door Prof. Dr. P. Hennipman, N.V. Noord-Hollandsche Uitg. Mij.,
Amsterdam 1945, geb. T 15, 480 blz.
Cont,ôle op bedrijfsbeheer en bedrijfsefficiency door pariabele
budgetteering
door. Drs. A. M. Groot, 4e druk, 160
blz.; geb. f4,50;
Moderne kostprijsopaattingen
door Drs. A. M. Groot, 2e
druk, 151 blz.; geb. f4,25;
Grondslagen aan de moderne bedrijfsadministratie
door
Drs. A. M. Groot, 262 blz.; geb. f1250. Uitgever
J. Muusses, Purmerend.
Opleiding tot het zakenleaen.
Dr. W. Sleumer Tzn., Uitg. H. J. Paris, Amsterdam, 1946, 129 blz., 1 3,50 geb

BROCHURES.

De ontcvihheling aan de inkomstenbelasting
door D. M
J. H. Smeets, uitg. W. Berginans, Tilburg, 31 bla.,
April 1946.

Verslag aan de commissie Scheepaaartrechten,
‘s-Graven-
hage, Algemeene Han.delsdrukkerij, 1942.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De tweede inschrijving op de 3 pCt. Grootboekschuld
1946 heeft een resultaat opgeleverd van rond f 825 millioen. tegen 1 1.008 millioen bij de eersteinschrijving. De oorzaak
van een geringer resultaat bij een grooter aantal inschrij-

vingen was gelegen in het feit, dat de groote institutioneele
beleggers thans verstek moesten laten gaan, omdat zij
hij de eerste inschrijving hun hiervoor beschikbare geblok-

keerde gelden vrijwel geheel hadden gebruikt.
Levensverzekeringmaatschappijen kunnen thans schat-

kistbiljetten met 5-jarigen looptijd en een rente van 31 pCt. verkrijgen tot ten hoogste het bedrag, dat zij voor
de eerste maal in het 3 pCt. Grootboek 1946 hebben in-
geschreven. Zij moeten hierbij bepaalde voorwaarden
vervullen, welke er op gericht zijn, de middelen der ver-

zekeringmaatschappijen in overeenstemming te brengen
met een premiereserve, berekend tegen een rentevoet van
S pCt. Het doel van deze emissie van 3f pCt. schatkist-
biljetten is dus blijkbaar, de gevolgen van de rentedaling
voor deze ondernemingen eenigermate te verzachten.
Ook spaarbanken cleelen in de extra gunst van de Schat-
kist, daar zij 2f pCt. deposito’s bij het Rijk kunnen plaat-
sen, welke aan een opzeggingstermijn van 3 maanden zijn
onderworpen.

De open marktnoteering voor Juli-papiër bedroeg dan
ook niet minder dan 1
3
/
4
pCt. en voor 3 -maands promessen
13
/
8
pCt., maar voor langere termijnen waren de noteeringen aanmerkelijk lager.
Een en ander wordt veroorzaakt door de hu’idige situatie,
waarbij het voor vele geidmarktinstellingen voordeelig i9
om kortloopend papier om te zetten in de andere genoemde
beleggingsmogelijkheden, waarbij ook de in het vooraf-
gaande overzicht vermelde uitgifte van 3- en 5-jarige
schatkistbiljetten moet worden gerekend. Decemberpapier
noteerde
17
/
16
pCt. en Meipapier
E5/
pCt.
Het Rijk heeft dus in korten tijd, door de omstançlig-
heden blijkbaar gedwongen, een drietal inbreuken gemaakt
op de nagestreefde rentepolitiek.
Het ligt niet voor de hand, dat men in deze gediffelen-
tiëerde rentepolitiek een begin van terugtrekken moet zien,
maar dat de moeilijkheden bij het bereiken van het ge-
stelde doel – een rente van 3 pCt. voor langloopende
leeningen -, er niet door worden verkleind, kan metstellig-heid worden aangenomen.
De b,eurshandel werd in de afgeloopen week uitgebreid met binnenlandsche tabak-, rubber-, suiker- en mijnbouw-ondernemingen, voorzoover deze nog niet tot de noteering
waren toegelaten. Aanvankelijk kwamen alleen advies-
koersen tot stand, waarbij Billiton T voor 270 pCt. werd
aangeboden, terwijl de stopkoers 330 pCt. bedroeg. Na
kleine mutaties waren de aandeelenkoersen aan het einde
dei’ week over het algemeen iets lager dan in hetvoorafgaan-
de overzicht werd vermeld: A.K.U. werd verhandeld tegen
159 pCt., Calvé tegen 162 pCt., Koninklijke tegen 425 pCt.
en H.A.L. tegen 140 pCt. Op de staatslondsenmarkt
waren de mutaties zeer gering.

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCHE BANK.

(Voornaamste posten In duizenden guldens)

Munt, Wissels, prom. enz.,

Data
muntmate-
open marktpapier,
b leeningen,

voor-
Totaal
Totaal
opeischb.
riaal en
deviezen
sJiotten a/h Rijk en
activa
schulden
diverse

rekeningen

24 Juni ’46
5.286.394
188.356 5.550.429
5.037.876
17

’46
5.265.002
184.918 5.525.598
5.013.949
11

,,

’46
5.268.561
191.289
5.536.898
5025 340
3

,,

’46
5.277.548
184.338
5.539.415
5.Q27.666
27 Met

46
5.352.931
180.710
5.611.170
5.099.879
20

,,

’46
8.391.733
.

187.659
5.656.922
5.145.976
13

,,

’46
5.369.627
185.003
5.632.160 5.120.447
6

,,

’46
5.367.217
173.651
5.619.397 5.111.464
6 Met

’40
1.173.319 248.256
1.474.306 1.424.016

Bankbiljet-
Saldi
Geblok
keerde

n
Dankassig
atiën en
Da
ta

ten in om-
n
Saldo

Rijk saldi
Loop
RIO
RIO (DJG)
van
diverse
banken

rekeningen

24 Juni ’46

2.613.290
1
)
242T45

C1.603.823

79.339

178.763


17

,,

’46

2.600.485
2
)
2.413.312

C1.605.375

71.343

177.812
11

,,

’46

2.600.710

2.424.812

C1.611.038

65.016

177.752
3

’46

2.610.368

2.417.184

C1.528.237

185.656

177.938
27 Mei

’46

2.567.240

2.532.411

C1.683.099

119,103

177.620
20

’46

2.528.024

2.617.842

C1.804.475

69.792

177.175
13

’46

2.527.612

2.592.725

C1.772.493

89.297

177.941
6

,,

’46

2.539.114

2.572.231

C1.228.280

513.676

174.169
6 Mei

’40 1.158.613

255.174

22.962

10.230

‘) waarvan nieuwe uitgifte f2.337.629.
12.324.335.

NATIONALE
DANK VAN
BELGIË.

(Voornaamste posten
in
mtllioenen franos)

cd
05′.
‘5
na
,,

Data
cd
cd
.an
n
g
,E 55

5-
01
oo•

20 Juni

1946
33328
4.188
3.241
207
898
48.152
13

,,

1946


33.328
4.068
3.073
189
866
48.352
5

,,

1946
33.328 4.176 2.807
241
845
48.552
29

Mei

1946
33.328
4.047
2.543
218 847
48.212
23

,,

1946
33.328
4.475
2.743
222
836
47.597
16

,,

1946
33.328
4.695 2.269
187
804
48.327
9

,,

1946


33.328
4.876 2.127
239
771
48.808

Rekening-
courant saldi
.

Data

°
o•_
E
5,

0
,
_r

20 Juni

1946
653

1155.800
72.609
2
2.773
756
13

,,

1946
653
155
.6
58

73.027
5
3.009
759
5

.,

1946
653
155.730
73.226
3
2.856
768
29

Mei

1946 652

1154.968
72.542
1
2.770
773
23

1946
653
154.941 72.251
11
3.082
776
16

1946
653
155.377
72.634
3
3.122
777
6

,,

1946
653
155.915
73.122
5
3.148
782

‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaardeering van den goucivoorraad. (Besluitwet no. 5 van
1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.

II

N.V. KONINKLIJKE

N E D E R L A N DS C H E

ZÔUTINDUSTRIE

Boekelo . Hengels

ZOUTZIEDERIJ

Fabriek van:

zoutzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaar chloor

chloorbleekloog

natronloog, caustic soda.

STORIFt
,

‘HENGELO

*

MODERNE – –

LAND- EN

SCHEEPS-

INSTALLATIES

Groot Verkoopkantoor vraagt

jonge chemici

met commercieelen inslag, zoo mogelijk ervaring, aca-
demische graad geen vereischte. Br. onder no, 926 aan
Arc Adv. Bedrijf, Kettingstr. 2, Den Haag.

V
A
N
-VE L L E,

ROTTEROA

BISKWIEFABRIEK zoekt

chemiker of ingenieur

voor de baktechnische leiding. Brieven met opgave
van volledigelevensloop en ven. éalsnis onder no. 525
bureau van d
i
t blad, Postbus 42, Schiedam.

SCHRIFTELIJKE CURSUS

VOOR MODERNE

BA

BEDRIJFSADMINISTRATIE

Sinds 1942 de opleiding voor de zelf-
standige administratieve functie

1 September aanvang van nieuwe cursussen

Secretariaat: Beursgebouw – Kamer 321 – Rotterdam

Prospectus op aanvrage

rijniandsche

lietoubouw maatschappij n.v.

nieuwe plantage 29 – delft – tel. 2685

,,HOLLANDIA”

HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
S

PRODUCTEN E’N VOEDINGSMIDDELEN N.V

HOOFDKANTOOR TE

VLAARDINGEN

N.V. Louis Dobbelmann

Waddinxveen

KOFFIE

THEE

J uist nu
bieden de Watson machines, behoorende tot
het Holleritb-systeens, U de mogelijkheid op
efficiënte en snelle wijze did administçatieve voorlichting te
geven, welke voor den wederopbouw van het Nederlandsche
Bedrijfsleven noodzakelijk is.
Onze afdeeling Organisatie is paraat om U een alleszins des-
kundig advies omtrent de oplossing van Uw administratieve
en organisatorische problemen voor te leggen.
Het is tdogelijk, zij het in beperkte mate, op korten termijn
weer Watson machines (Hollerith-systeem) te leveren.

,,WATSONDedrijismachine Maatschappij VU.

Frederikoplein 34. Amsterdam.0 – Telefoon ere: 33406, 33656, 31856

N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ..

IM

R
I
N
I
HEM

Alle correspondentie betreffende adverteçties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roeien ts,

Lange Haven 141, Schiedem (Te!. 69300 toestel 6)

Druk Roelants, Schledam.

Auteur