Ga direct naar de content

Jrg. 27, editie 1358

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 28 1942

28 JANUARI 1942

Econo
mm*Sch
,

wS

he

Berichten ‘

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

27E JAA1GANG

WOENSDAG 28 ‘JANUARI 1942

No. 1358

N.V.

Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”

Amsterdam

N.V.

Rotterdamsche Lloyd

Rotterdam

Een dezer dagen verschijnt

DE BELEGGINGEN

DER BIJZONDERE,

SPAARBANKEN IN

NEDERLAND

door

Dr. J. R. A. BUNING

32ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.

ROTTERDAMSCHE

BÂNKVEREENJGING
ROTTERDAM A}4STERDAJl’s GRAVENHAGE

KAPITAAL EN RESERVE
62.000.000

SAFE LOKETTEN
TER BERGING
N.N WAARDEN

150 KANTOREN IN NEDERLAND

PRIJS f
3.65

(Prijs voor donateurs en leden

van het N. E. I. f 2.75)

Verkrijgbaar in den Boekhandel

Uitgave: De Erven

F. BOHN N.V., HAARLEM

Openbare werken ‘en

Conjunctuurbeweging

door
Dr. Ir. A. Baars

PRIJS f 2.10*

Prijs voor donateurs
en leden
van
het
N. E. 1. f 1.50.
In den boekhandel verkrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM

Wat is de

R. MeesZoonen

Ao. 17O

HOLLERITH

BANKiERS EN ABBtTRANTIE.MAKELAARB

Boekhoud- en

Statistiek-D
1 E NS.T

Deze dienst vormt een afdeeling vai ons bedrijf,

– ‘dle over een ultgebreidè, moderne WATSON

Machine Installatie (HOLLERITH Systeem) beschikt,

alsmede over een staf ,,van deskundig bedienend

personeel, om
alle administratieve werk-


zaamheden en statistieken,
tegen een rede-

lijk tarief, feilloos en snel volgens het HOLLERITH

Systeem uit te voeren.

Vraagt naderê inlichtingen aan de:

WATSON BEDRIJFSMACHINE MAATSCHAPPIJ N.V.
HOOFDVERTEGENWOORDIGING VOOR NEDERLAND DER

INTERNATIONAL BUSINESS MACHINES CORPORATION te

NEW-YORK.
Frederlkspleln 34, Amsterdam C – Telef. 33656-31856

ROTTE Ik DAM
AMSTERDAM (As.)
‘s.GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM
V L A A
R D
IN GEN

LJ

BEHANDELING VAN ALLE

BANK ZAKEN

BEZORGING VAN ALLE

ASSURANTIËN

NEDERLANDSCHE

HANDEL-MAAtSCHAPPIJ,
N.V.

69 KANTOREN IN NEDERLAND

EFFECTEN

AAN- EN VERKOOP – ADMINISTRATIE

CREDIETEN

AAN HANDEL EN INDUSTRIE

Economische

aspecten. der

internationale

migratie

door

Dr. A.
Winsemius

29e Publicatie van

het Nederlandsch

Econem. Instituut

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en

leden van het N.E.I. fl.50)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave.:

0e Erven F. Bohn N.V. –

Haarlem

II

dringen zich aan U op!

DE
BELASTINGCONSULENT

maandblad, gewijd aan belastingvraag-

stukken, is derhalve voor U van belang.

Iedere maand worden daarin de meest

actueele kwesties besproken, terwijl de

verschillende besluiten en beaIingenop be-
Proefnummer

lasti nggebied als bijlagen zijn toegevoegd.
op aanvraag!

De abonnementsprijs bedraagt f4.— p. jr.

ADMIN.: LAAN VAN MEERDERVOORT 1 a – DEN HAAG

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

AMSTERDAM

Open bewaarneming van

effecten

Adviezen voor belegging

Uitvoering van beursorders

Ter vervanging van haar door brand verloren geganen voorraad nummers van

Economisch-Statistische Berichten en Economisch-Statistisch friaandbericht

van den jaargang 1940, zou de redactie het zeer op prijs stellen, indiende

lezers, die hunexèmplaren kunnen missen, deze aan haarzouden willen afstaan.

Koninkl. Nederlandsche Boekdrukkerij

Ii, A. M. ROELANTS

SCHIEDAM•

önze terzake-kundige
staf
is te allen

tijde voor gratis advies te Uwer

leschikking.

Tel.
69300 (3
lijnen)

Laat Uw

JAARGANG

inbinden!

Stort f
0.75
opgiro
5858
ten name

vcm H. A. M. Roelcmts, Schiedam

met vermelding:Band
E.-S. B.

1941
en
U
ontvangt,
zoodra de

oplaag gereed is, franco per

post 11w bcmd toegezonden.

Bij
franco opzerding van
Uw

jaargang acm

II. A. M, ROELANTS

SCHIEDAM

onder gelijktijdige storting van

f
2.40
op giro
5858,
ontvangt U,

zoodra de banden gereed zijn,

Uw
Jaargang keurig gebonden

franco huis terug.

(Uitvoering van den band linnen

rug, verder stevig beplakt bord)

28 JANUARI 1942

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Econo-mi*schA-rStatistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCmN EN VERIEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

27E JAARGANG

WOENSDAG 28 JANUARI’ 1942

No.
1358

HOOFDREDACTEUR:

M. F. J. Gooi (Rotterdam).

PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR

H. W. Lambers (Zwartewaal).

Redactie en Administratie: Pieter de Ho6chweg 122,R’dam- W

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Abonnements prijs çoor het weekblad, waarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

francop. p. in Nederland j 20.85e per jaar. Buitenland en

Rolonien f 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk

nummer ingian en slechts worden beëindigd per uit iino ean

elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en

leden ean het Nederlandsch Economisch Instituut ont9an gen

het weekblad gratis en genieten een reductie op de ierdere

publicaties. Adreswijzigin gen op te gec’ea aan de Administratie.

Adr’ertenties eoorpagina f 0.50 per regel. Andere pagina’s

/ 0.40
per regel. Plaatsing bij abonnement eolgens tarief.

INHOUD:

Blz

Eenie principieele punten betreffende de prijsbepa.
ling van landbouwproducten door
. Horring .. 50

De’woningvoorraad en het aantal leegstaande wonin-

gen in Nederland door
Dr. Ir. Ii. G. can Beusekom 55

Ingezonden stukken.

Het vraagstuk der oneigenlijke spaargelden bij de

bijzondere spaarbanken door
Dr. L. R. W. Souten-

dijk,
met Naschrift van
Prof. Dr. H. M. H. A.

Qan der Valk – .
57

Overheidsmaatrege]en

op

econo-

misch

g&bied ……………………….

58

S t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s

Wisselkoersen – Bankstaten
59-60

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Wat het beloop van de
geldnarkt
betreft, blijven twee
factoren de situatie beheerschen: eenerzijds de stijging van

d.e buitenlandsche wïsselportefeuille van de centrale bank
(deze post heeft op den jongsten weekstaat den mijlpaal
van 1 milliard gulden overschreden), en anderzijds de toe-
neming van de biljettencirculatie. Van de verhouding tds-
schen deze beide mutaties hangt het telkenmale af, of de
markt een verruiming, dan wel een verkrapping ondergaat.
Sedert eeiiigen tijd heeft per saldo de eerstgenoemde factor
de overhand. De stijging van de ,,saldi van anderen” moet deels worden beschouwd als een symptoom.van de voort-
schrijdende verruiming van de geldmarkt, hoewel men zeker
niet kan stellen, dat alle middelen, die als creditsaldo bij
De Nederlandsche Bank een onderkomen vinden potentieel
ter beschikking van de geidmarkt staan.
De
obligatiemarkt
was over het geheel genomen gunstig
gestemd. De nieuwe leening heeft nu bijna den emissiekoers
bereikt. Men mag aannemen, dat op dit peil de opwaaitsche
tendens van de ]aatste weken wel even tot stilstand zal
komen, omdat er verkooplimites in de markt liggen van
houders, die willen overgaan tot liquidatie van hun bezit
of een deel daarvan, maar die toch geen genoegen willen
nemen met minder dan hun kostprijs. Aangezien het aan-
bod in ander materiaal beperkt is, zullen beleggers, die tot
investeering willen overgaan, in de eerste plaats op dit
aanbod in de nieuwe leening zijn aangewezen, zoodat daar-
door het beschikbare materiaal wellicht binnen zeer korten
tijd geabsorbeerd zal zijn. De groote institutioneele beleg.
gers zijn overigens terughoudend bij hun investeerings-
politiek, maar gezien de schaarschte aan materiaal zal men
toch die terughoudendheid moeten laten varen, wanneer
men niet zeer geruimen tijd wil blijven zitten met onbe-
legde middelen, die steeds aangroeien. In dit verband is

er eefflelagrijk verschil met de situatie, die in het afge-
loopen jaar veelvuldig viel waar te nemen, toen immers
particuliere beleggers op vrij groote schaal overgingen tot
omzetting van de belegging in obligaties in aandeelen.
Dat aanbod van obligatiemateriaal, een factor die op het
oogenblik vrijwel te verwaarloozen is, heeft toèn nog tot
op zekere hoogte emplooi verschaft aan de- gelden der
groote institutioneele beleggers. Ook het keeren van het getij in het spaarbankwezen is in dit verband een factor,
die in het’oog gehouden moet worden. Toen verleden jaar
gedurende geruimen tijd de uitbetalingen de inlagen be-
langrijk overtroffen, leidde dat tot aanbod van beleggTings-
materiaal van die zijde. Ook deze factor werkt thans niet. Zoodat alles er naar uit ziet, dat eenstijging der obligatie-
koersen binnen het bereik der mogelijkheden ]igt.

De
aandeclenin-u-kt
heeft voor Indisehe fondsen ups en
downs meegemaakt, maar over-het geheel genomen was
toch de stemming beter, verscheidene koersen waren zelfs
‘belangrijk hooger. Men helt over tot de opvatting, dat de
recente koersstijging mede is toe te schrijven aan contrami-
nedekking.

50

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Januari 194

EENIGE PRINCIPIEELE PUNTEN

BETREFFENDE DE PRIJSBEPALING VAN

LANDBOUWPRODUCTEN.

De beheerschte prijsvorming op het gebied vari den

landbouw is in ons land niet ontstaan .op grondvan prin-cipieele overwegingen. De nood drong ertoe. In de jaren

na 1928 nam de daling van de prijzen van agrarische

producten op de wereldmarkt catastrophale vormen aan.
De aanleiding hiertoe was de conjunctuuromslag; de be-
stendiging komt voornamelijk voor rekening van de

economische afsluiting voor den invoer en den gelijktijdig

toegepasten geforceerden uitvoer. De wereldmarkt in

eigenlijken zin denatureerde tot een internationale over-
schottenmarkt. .Wereldmarkt toch veronderstelt het po-

tentieel ontmoeten van een overwegend deel van het

wereldaanbod en de wereldvraag. Daarvoor is niet noodig,
dat al deze goederen werkeJijk op de wereldmarkt worden
verhandeld. In principe kan het percentage van het be-

treffende product, dat aan het wereldverkeer deelneemt,
klein zijn, indien maar de nationale markten in de ver-

schillende landen in onbelemmerd contact met elkaar staafi.
Op de internationale overschottenmarkt is dit contact

grootendeels verbroken, zoowel wat de aanbod- als de vraag-

zijde betreft. Ook al zou men zich op het standpunt
stellen, dat aan den wereldmarktprijs een normatief
karakter moet worden toegekend voor de productie, dan

spreekt het nog vanzelf, dat de prijzer, die op de inter-

nationale overschottenmarkt tot stand komen, van geen

economische beteekenis kunnén zijn voor het richting geven
aan çle productie ter voorziening in de behoeften binnen

de landsgrenzen. Om het landbouwbedrijf in stand te
houden, ter voorkoming van de verergering van de werk-
loosheid en om het platteland te bewaren voor een alge-.

heele verarming, ging de Overheid over tot het verleenen
van ,,steun” in den vorm van prijscorrecties.
Zooals reeds in het woord tot uiting komt, waren de
landbouwcrisismaatregelen tijdelijk beddeld, nl. vdor den duur van de crisis. In de jaren voor het uitbreken van den
oorlog werd het evenwel meer en meer duidelijk, dat de

vrije prijsvorming op het gebied van den landbouw blijvend

tot het verleden behoorde. In den oorlogstijd zelf bleek nog een grootere mate van
binding der prijzen noodzakelijk; nu om te beletten, dat
de prijzen op een te hoog niveau zouden belanden. Weinigen
zullen er zijn, die nog rekenen op den terugkeer van de
Vrije prijsvorming voor alle agrarisclie voortbrengselen

na afloop van den oorlog. Bezinning over vorm, grondslag en andere principieele punten, die in het geding komen bij
de beheerschte prijsvorming van landbouwproducten,
komt ons nuttig voor. In kort bestek hebben wij gepoogd
in dit artikel
1)
eenige aspécten te belichten.
Het betreft slechts een deel van het complex van vraag-
stukken. Over de wijze van het aanpassen van vraag en
aanbod wordt ‘iiet gesproken. Ook de organisatie van de
beheerschte prijsvormihg en het leiden van den goederen-stroom blijven hier buiten beschouwing.

De norm.

Indien men alles, wat niet bij de vrije prijsvorming valt onder te brengen, samenvat onder den term ,,be-
heerschte prijsvorming”, kan men twee stelse]s onder-
scheiden. Het eene is een stelsel van indirecte prijsbeheer-
sching, het andere van directe prijsbeheersching. Naar zijn
wezen is het stelsel van de indirecte prijsbeheersching als
een mengvorm van vrije en gebonden prijsvorming te
beschouwen.
Het principieele verschil tusschen de beide vormen

1)
Deze studie heeft haar ontstaan hoofdzakelijk te danken aan
mijn werkzaamheden als secretaris-rapporteur van een commissie
ter bestudeering van het stelsel der vaste prijzen, ingesteld door
de Centrale Landbouworganisaties en de Centrale Landarbeiders-
bonden. Door veranderingen op organisatorisch terrein heeft de
Commissie haar arbeid niet voltooid.

van beheerschte prijsvorming is, dat men bij het stelsel.
van de directe prijsbeheersching begint met de vaststel-
ling van den prijs, eii op grond daarvan aanbod en vraag
probeert aan te passen, terwijl men bij het stelsel van de

indirecte prijsbeheersching begint met maatregelen, die

vraag en aanbod beïnvloeden, om tenslotte als resultaat
den gewenschten prijs te verkrijgen.

Het stelsel van de indirecte prijsbehersching laat het
mechanisme van de vrije prijsvorming – cle marktorga’ni-

satie – intact, maar poogt door beïnvloeding van het

aanbod van en de vraag naar een bepaald product den

prijs op een bepaalde hoogte te brengen of te handhaven.

Voor Nederlandsche ooren zou men dit stelsel waar-

schijnlijk het beste kunnen typeeren met den naam
,,st,elsel
nan de richtprjzen”.
De richtprijzen geven het doel aan,
waarop de maatregelen zijn gericht. In werkelijkheid

wijken de prijzen hiervan steeds meer of minder af, al

naar de mate van doeltreffendheid van de genomen maat-
regelen.

Als, voorbeeld van een heel eenvoudigen vorm van dit
stelsel kan worden genoemd het stelsel van de verander-
lijke invoerrechten.

In een land met een voortbrenging van een bepaald

product, welke aanzienlijk geringer is dan het inheemsche
verbruik, is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk

enkel door het heffen van voltioend hooge invoerrechten het aanbod op de binnenlandsche markt zoo te beperken,

dat de gewenschte richtprijs wordt bereikt.

De landbouwcrisispolitiek in ons land werd in de eerste

jaren ook hoofdzakelijk gevoerd met behulp van het stelsel
der richtprijzen. Het aanbod werd beperkt door heffingen hij de grens, contingenteering van den invoer, teeltbeper-king, denaturatie enz. De vraag werd kunstmatig vergroot
door consumptiedwang (bijv. maal- en menggebod voor

inheemsche tarwe, menggebod voor natuurboter in de

margarmne), exportpremies enz.

Het aanlokkelijke van het stelsel der indirecte prijsbe-
heersching in zijn ‘eenvoudigen vorm is, dat het slechts
een geringe mate van ingrijpen in de economische Organi-

satie der prijsvorming vereischt. De moeilijkheid is even-

wel, dat veelal de voorwaarden niet vervuld zijn, die nood-
zakelijk zijn voor een eenvoudige toepassing.

Het stelsel van de directe prijsbeheersching, of het
sfelsel nan de prijszetting,
zoekt niet indirect den prijs te
beïnvloeden door..maatregelen, die veranderingen brengen
in het aanbod of de vraag, maar fixeert den prijs recht-

streeks op een bepaalde hoogte of fixeert in elk geval een
minimum- en/of maximllmprijs. In tijden van overvloedig
aanbod is de minimumprijs tevens den vasten prijs; in
tijden van een duurzaam te krap aanbod doet de maximum-

prijs dienst als den vasten prijs.
Met een eenvoudige bepaling van den prijs is men er
evenwel niet. Het aanbod en de vraag dienen bij dien ge-
fixeerden prijs te worden aangepast om evenwicht te ver-
krijgen. De mogelijkheid bestaat bijv.,dat het aanbod bij een bepaalden prijs duurzaam giooter is dan de vraag bij
dien prijs. In dat geval zullen maatregelen onvermijde-
lijk zijn, die het aanbod beperken of cle vraag op de een
of andere wijze vergrooten.

Het kenmerkende van het stelsel der prijszetting moet
o.i. gezocht worden in het rechtstreeks bepalen van den
prijs. Deze prijs heeft, in tegenstelling met den van dag

tot dag fluctueerenden marktprijs, zooals van zelf spreekt
een meer stabiel karakter. Onveranderlijk ,,vast” zijn de
prijzen in liet stelsel van de prijszetting evenwel niet; ze
zijn slechts zoolang gelijkblijvend als de bevoegde instantie
er geen verandering in brengt. Het kan zijn, dat de vaste prijs bestaat uit een vast prijzenschema, waarbij de prijs
elke week gevijzigd wordt. Wij geven dan ook boven de benaming ,,stelsel der vaste prijzen” de voorkeur aan de
betiteling
,,stelsel nan prijszeffing”.
In dit woord ,,zetting” komt de menschelijke daad van het vaststellen van den
prijs tot uitdrukking.

28 Januari1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

51

Het komt ons voor een kwestie van doelmatigheid te zijn,

of in een concreet geval de directe of indirecte wijze van
prijsbeheersching moet worden gevolgd. In een tijd als nu,

waar nagenoeg alle landbouwproducten onder distributie-
regelingen vallen, is het stelsel van de prijszetting waar-

schijnlijk het meest geschikt’In meer normale omstandig-

heden zal voor sommige producten het stelsel van de richt-

prijzen echter de voorkeur verdiepen. Vooral tuinbouw-

producten zijn moeilijk te vangen in een stelsel van vaste
prijzen. De uiteenloopende kwaliteit, het sterk aan schom-
melingen onderhevige aanbod, de geringe mate van houd-

baarheid en de elasticiteit van de vraag zijn alle ernstige

belemmeringen voor het persen van de prijsvorming in

een al te nauw sluitend keurslijf.
• Hoe
1
belangrijk de vorm van het regelen van de prijzen
op zichzelf ook is, voor ons onderwerp – nI. op welke hoogte

en in welke onderlinge verhouding de prijzen moeten
worden vastgesteld – is het van ondergeschikt belang,
of men bij het realiseeren van een bepaalden prijs den indirecten vorm van prijsbeïnvloeding of den directen

vorm van prijszetting volgt.

De grondslag.

Ir de vrije economie dicteert de markt den prijs. De

prijs is dan de resultante van vraag en aanbod,
fil
e elkaar

op de markt ontmoeten. De vraag berust tenslotte op de
subjectieve waardeeringen, in geld uitgedrukt, van de
koopkrachtige vragers voor dat bepaalde product. Of voor een artikel hooge of.lage kosten zijn gemaakt, is voor den kooper van geen beteekenis. 1-Jij meet de waarde van het
betreffende goed enkel af naar het nut, dat dit goed voor
hem kan afwerpen. Hoe schaarscher een artikel ten op-
zichte van de koopkrachtige vraag is, des te hooger stijgt
deprijs;en omgekeerd. De omvang van het aanbôd wordt,

op langen termijn gezien, in hoofdzaak bepaald door de
hoogte van den prijs en de kosten verbonden aan de voort-

brenging van dat product. De kosten vormen den weer-
stand, diende productie moet overwinnen. De kosten limi-

teeren den omvang van het aanbod.
Afgezien van de verstoringen, waaraan het economisch
leven voortdurend blootstaat, bestaat er een neiging tot
een evenwicht, waarbij de prijzen, in overeenstemming
zijn met de kosten van elk product. Dus zoowel de waar-deering van de koopers als de kosten oefenen invloed uit op de totstandkoming van den prijs. In de vrije economie
blijft evenwel de waardeering van de koopkrachtige vraag
primair. De kosten hebben in dit stelsel meer de secundaire
taak van het regelen van den omvang van het aanbod,
zoodanig dat evenwicht ontstaat tusschen aanbod en vraag bij een bepaalden prijs. Bij verstoringen van het evenwicht
kan de prijs ook geruimen tijd belangrijk afwijken van de kosten,die gemaakt zijn. Niet de prestaties in technischen

zin; die aan de voortbrenging ten grondslag liggen, zijn
evenwel doorslaggevend voor de belooning van de pro-
ductiefactoren .in de vrije economie, maar de prestaties
in economischen zin, nl. de waarde, die de consument

hieraan hecht. –
In de gebonden economie ligt het accent juist anders. Hier zijn de gemaakte kosten voor de prijsbepaling pri-
mair en krijgt de koopkrachtige vraag de taak toegewezen
om aan tegeven,hoe groot de omvang van het aanbod moet
zijn om bij den prijs, die de kosten dekt, de vraag juist te
hevredigen. In de gebonden economie gaat men bij de
prijszetting dus als het ware van den theoretischen even-
wichtstoestand uit. De grondslag voor den prijs wordt ge-
vormd door de kosten. Dit uitgangspunt van de prijspoli-
tiek in de gebonden economie is van fundamenteele betee-
kenis. In de practijk moet met de kosten uitgedrukt in
geld gerekend worden. Geld is de ecinornische noeriier,
waaronder in technisch opzicht ongelijksoortige kosten-
elementen.worden gebracht. Het is redelijk om technisch gelijksoortige kostenelementen door een gelijk bedrag in
geld uit te drukken, of anders gezegd gelijksoortige presta-

ties in technischen zin van onderneming, arbeid of kapi-

taal moten in principe ook op dezelfde wijze gewaardeerd
worden in de kosten van elk eindproduct. Hierbij doen

zich twee moeilijkheden voor. In de eerste plaats moet,
‘worden, uitgemaakt welke prestaties gelijksoortig zijn en
hoe de verhouding van ongelijksoortige prestaties in geld

moet worden uitgedrukt. Men zal hier wel denzelfden

weg moeten begaan als nu reeds wordt gevolgd. Uitgaande

van de belooning ;schalen in het verleden, die ook weer
het resultaat zijr.’ van zuiver economische krachten en

machtsvorming, worden door de prijsbepalende instanties

voortdurend correcties tegepast, al naar de maatschap-
pelijke waardeering dat wenschelijk maakt. Deze cor-

rêcties planten zich voort door het geheele prijzenstelsel.
In de tweede plaats bestaat de mogelijkheid, dat hij
den aldus vastgestelden prijs geen evenwicht aanwezig

is tusschen vraag en aanbod van een bepaald product.
Dit evenwicht wordt bij voorkeur tot stand gebracht door

aanpassing van de productie en dus niet via de prijzen. Niettegenstaande de practische moeilijkheden’ bij de
uitvoering, kan’ het kostendekkingsbeginsel aan de prijs-

bepaling een goeden grondslag leveren om te komen tot
een belooning in eiken productietak, die in redelijke ver-

houding staat tot de belooning in de overige productie-

takken.
Goedkoope noedings ‘niddelen.

Dikwijls wordt de wenschelijkheid bepleit van relatief
lage prijzen voor prbducten, die van bijzonder gewicht
zijn voor het noodzakelijk levensonderhoud. Laag gehou-
den prijzen van goederen, die een groot deel van het ar-
beidersbudget in beslag nemen, beteekenen in feite een
hooger reëel inkomen. Indien evenwel de belooning vai
elke prestatie in het voortbrengingsproces naar zijn maat-
schappelijke beteekenis wordt bepaald, is ei geen redeh
om de prijzen van bepaalde producten lager te stellen dan
overeenkomt met de kosten in ruimen zin – dus ook de
belooning van den ondernemer inbegrepen – genomen.
Als regel dient daarom te worden gesteld, dat de prijs,
die de producent ontvangt, ten volle wordt doorberekend
aan den consument. Zou zich in bijzondere kevallen de
wenschelijkheid voordoen om alle consumenten, of een be-
paaldegroep, te laten profiteeren van prijzen, die beneden
de normale liggen, dan mag dit niet ten laste komen van
de producenten van de betreffende voortbrengselen. De
financieele gevolgen van een dergelijke, in wezensociale,
politiek behooren te worden gedragen door – de geheele
volksgemeenschap. Het gaat niet aan om degenen, die
de meest vitale producten voortbrengen, juist daarom

een belooning te geven, die beneden de normale zou liggen.

Prtjsbepaling per bedrijfstak.

Het groote aantal bedrijven in den landbouw maakt
het volkomen onmogelijk om de prijzen vast te stellen naar
de hoogte der kosten van de afzonderlijke bedrijven.
Bovendien moet het uit economisch gezichtspunt princi-pieel onjuist geacht worden, dat de prijspolitiek zich zou
instellen op de individueele bedrijven. De hoogte der
kosten van hetzelfde product op verschillende bedrijven
kan om vele redenen uiteenloopen. Schakelen we alle toe-vallige factoren van veeziekte, misgewas enz. uit, door de
gemiddelde kosten en opbrengsten over een reeks jaren te nemen, dan kunnen wij de overblijvende oorzaken in

drie groepen onderscheiden. –
In de eerste plaats kunnen verschillen in de hoogte der
kosten ontstaan door verschillen in de persoonlijke be-
drijfsvoering. Deze invloed is zeer groot in het landbouw-
bedrijf. Verschillen in de kosten uit dezen hoofde kunnen
geen reden vormen voor Seen differentiatie in den prijs.

De prijs dient afgesteld te worden op een behoorlijk beheer
van het bedrijf. Iemand, die aan dezen eisch niet voldoet,
moet hiervoor de straf, in den v9rm van een lagere winst
of zelfs een verlies, niet ontloopen. Omgekeerd verdienen

52

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Januari 1942

degenen, die hun bedrijf i.iitstekend leiden,,en daardoor

een lageren kostprijs hebben, een extra-belooning.

De tweede groep wordt gevormd door de collectief-

subjectieve omstandigheden. Wij bedoelen hiermede het
algemeene peil van cie ontwikkeling van den landbouw

in de verschillende landbouwgebieden. lIet kan den mdi-
vidueelen boei’ niet ten volle worden aangerekend, indien
hij in een achterlijke streek niet dezelfde bedrijfsresultaten

bereikt als zijn collegpL in een vooruitstrevende streek. Het

geestelijk klimaat is niet, alleen van direct belang voor de
bedrijfsvoering, maar bovendien ontbreken in een achter-

lijke streek vaak allerlei faciliteiten, die alleen collectief

tot stand gebracht kunnen worden. Ook collectieve ach-
terlijkheid in de bedrijfsvoering kan moeilijk als basis

dienen voor hoogere prijzen dan die, welke’ gelden in

andere gebieden. De prikkel tot verbetering zou worden

weggenomen. Dit zou funest zijn. Beter dan het geld voor

een extra-hoogen prijs te besteden, zou het zijn om dit geld

te bestemmen voor de bedrijfsverbeterin
g
in de achterlijke

gebieden.
Ten derde kunnen kostprijsverschillen herleid worden

tot verschillen in de’objectieve omstandigheden, waarönder
de productie plaats vindt, bijv. verschil in de vruchtbaar-

heid van den grond, .verkaveling enz. Onder een stelsel
van volkomen vrije prijsvorming behooren de verschillen
in kosten, die terug te voeren zijn op verschillen in objec-
tieve omstandigheden, te worden gecompenseerd door

verschillen in de hoogte van de pacht. Geheel bereikt werd

dit vroeger niet, daar de vraag naar bedrijven in de eene
streek intensiever was dan in de andere. Voor de kleine

bedrijven was de pacht naar verhouding meestal het
hoogst.

In de eerste crisisjaren zijn de pachten
Zee!’
gedaald.
Toen de prijzen van de eindproducten
.
verbetering onder-
gingen, begonnen de pachten ook weer te stijgen. Door d
werking van de pachtwet is deze stijging geremd. Daar

de pachtlureaux werken met maximum-normen, was de
tendens aanwezig, dat alle pachten tot dit plafond stegen.
Het kenmerkende van de pacht., het differentieele, ver-

dween hierdoor in zekere mate. Indien de pachten evenals
de grondprijzen zullen worden bepaald op basis van de

opbrengstwaarde, moet de pacht meei’ speelruinite wor-
den gegeven.

Acht men het niet gewenscht de pacht te verhoogen
voor de betere groepen bedrijven, die door objectieve
omstandigheden relatief lage kostprijzen hebben, dan is
er ook geen steekhoudend principieel argument te vinden
om den prijs voor de betere gebieden niet lager te stellen
dan in de andere. Of, wat gemakkelijker uitvoerbaar is
en op hetzelfde neerkomt, om hij gelijken prijs in het be-voorrechte gebied een heffing per ha op te leggen om het

voordeel weg te nemen, dat ontstaan is zonder toedoen
van den ondernemer.
Hoe men verder ook denkt over het vraagstuk van diffe-
rentieele prijzen naar verschillen in de kostprijzen, voorloo-

pig ontbreekt helaas nog vrijwel geheel de feitelijké
grondslag, die onontbeerlijk is voor het uitvoeren van een
dergelijke irijspolitiek.

No,’male ‘c’erschillen in’ pi’ijs.

Verschillen in den prijs van eenzelfde product, in physi-
schen zin, kunnen in sommige gevallen gewenscht worden
geacht. –
In de eerste plaats in geval van kwaliteitsverschillen.
Het voortbrengen van een kwalitatief beter product gaat
gewoonlijk gepaardmet hoogere kosten. Maar ook boven

deze hoogere kosten kan een premie goed werk doen om
de kwaliteit van een product te verbeteren; eenzelfde
werking heeft natuurlijk een kôrting op. den prijs voor
een product van inferieure kw’aliteit. 1-let principe van de
prijsdifferentiatie naar de kwaliteit van het product is
al sedert jaren ingeburgerd in den landbouw en een zeer

waardevol middel gebleken om de productie te verbeteren.

liet is dan ook een onmisbaar bestanddeel van de prijzen-
politiek.

In de tweede plaats zijn prijsverschillen mogelijk naar tijdstip van aflevering en naar seizoen. Ook dit ligt in de

rede. De plantaardige voortbrenging brengt bïjv. in het

geval van akkerbouwgewassen één keer per jaar een op-

brengst, die gedurende een heel jaar wordt verbruikt.
De bewaring brengt niet alleen kosten van materiaal,

arbeid en rentederving met zich, maar ook verlies aan

product. Het is dus logisch, dat de prijs van het tijdstip
van het oogsten af geleidelijk wordt verhoogd in overeen-

stemming met de kosten en het verlies. De vooitbrenging

van dierlijke producten heeft een meer continu verloop
gedurende het geheele jaar. Hier doen. zich evenwel in

den omvang der productie seizoenschommelingen voor. De eier- en melkproductie is in den winter veel geringer

dan-gedurende den zomer. De voorwaarden voor de voort-

brenging van deze producten zijn in de zomermaahden

gunstiger dan in de wintermaanden. Naar verhouding

zijn de kosten in den winter hooger. Het is dus redelijk,
dat ook voor deze’ producten verschil in prijs gemaakt
wordt naar seizoen. Zou men geen verschil maken, dan zou

zich zeer zeker het strven openbaren om de productie
zooveel mogelijk te verschuiven naar de periode, waarin

de kosten relatief het gunstigst zijn. In den tuinbouw

spreekt dit heel duidelijk. Het tijdstip van aanbieding is
hier zeer belangrijk. De primeurs doen hier steeds extra

goede prijzen.

In de derde plaats zijn verschillen in den prijs denkbaar

naar ligging ten opzichte van het voornaamste afzetgebied
(de markt). Bij de vrije prijsvorming ontstaat er op de

markt één prijs voor een artikel. De vervoers- en handels-
kosten van boerderij naar afzetgebied kunnen al naar den
afstand of de communicatiemiddelen belangrijk afwijken.

In de Vrije economie ontvangt de producent voor zijn

voortbrengselen een prijs, waarin de ‘verschillen in ver-
voers- en handelskosten zijn verdisconteerd. Nu is een

gunstige ligging van de bedrijven, ten opzichte van den
afzet der producten veelal wel in de hoogere pacht- en
koopprijzen van den grond tot uitdrukking gebracht,

terwijl ook andere kostenfactoren, bijv. de arbeid; hier meei
uitgaven vorderen da n afgelegen gebieden. Er zou dus

ingeval van hoogere kosten – mede ook om redenen van
historischen aard – wel iets voor te zeggen zijn de gun-stig gelegen bedrijven voor de daarvoor in aanmerking
komende producten, waarvan het vervoer met relatief,
hooge kosten gepaard gaat, bijv. aardappelen, loco-
boerderij een iets hoogeren prijs dan elders toe te kennen.
hetzelfde effect wordt bereikt door één prijs voor het
product te bepalen, geleverd ter plaatse van het verbruiks-
centrum, in overeenstemming met de tendens bij vrije
-prijsvorming. Tot nu toe wordt in Nederland algemeen
het stelsel van denzeifden prijs loco-boerderij gevolgd. In al deze gevallen is de prijsdifferentiatie terug te voe-
ren op verschillen in de waarde van het product, veroor-
zaakt door kwaliteit, tijdstip en afstand in de beoordee-
ling te betrekken. 1-Jet vraagstuk van de prijsdifferentiatie,
tengevolge van verschillen in kosten voor een product,
dat door den consument niet verschillend gewaardeerd
wordt, is dus van geheel anderen aard.

Ha,,non ische prjzenstructuur.

Wanneer wordt uitgegaan ,van de kosten als grondslag
van de prijsbepaling, zal in het algemeen een liarmonische
prijzenstructuur ontstaan. Er zijn evenwel gevallen, waar
naast de kosten andere criteria gewicht in den schaal leggen.
Vele productieprocessen in den landbouw leveren ni. meer
dan één product, die gezamenlijke, niet te splitsen, kosten hebben. Alen denkeslechts aan de voortbrenging van gra-
nen en stroo, schapevleesch én wol enz. In dergelijke ge-

vallen van gezamenlijke voortbrenging van.twee of meer
producten, is alleen bekend, hoe hoog de opbrengst in totaal
moet zijn om de kosten god te maken. Deze totale geld-

28 Januari 1942

ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

53

opbrengst is te verkrijgen bij een heele serie van p’rijzen
met als eene
g
rens, dat product a niets opbrengt en dus

product b alle kosten moet dragen, en als andere grens,

dat product b fiets opbrengt en alle kosten moeten wor-
den gedragen door product a. Tusschen deze grenzen

zijn vele combinaties mogelijk. Er bestaat dan veel speel-

ruimte voor de prijsstelling. Stel bijv., dat de totale pro-
ductiekosten van een ha tarwe f 500 bedragen, terwijl

de normale oogst van deze oppervlakte bestaat uit 3200 kg

tarwe en 5000 kg stroo. Indien de prijs van het stroo
op f10 per 1000 kg wordt bepaald, moet de tarweprijs

f 500 – f 50
dus

32

of ruim f 14 per 100 kg zijn. Bij een

strooprijs van f 20 per 1000 kg wordt de tarweprijs volgens
dezelfde berekening f 12.50 per 100 kg.
FIet -verdient in deze gevallen aanbeveling, de prijzen zoodanig te kiezen, dat ze in een goede verhouding staan
tot de prijzen van andere producten, die voor hetzelfde

doel gebruikt worden. Alleen dah verkrijgt men een even-

wichtige prijzenstructuur. De prijzen van bijv. pulp en

aardappelvezels – bijproducten, resp. van de hietsuiker-
en aardappelmeelindustrie – kunnen niet worden bepitald
op grond van de productiekoten, maar moeten gebaseerd
zijn op de prijzen van gelijksoortige producten als hijv.

voederhieten.
In zekere mate hebben alle voortbrengselen van de
boerderij gezamenlijke kosten. In den akkerbouw door
de noodzaak der vruchtwisseling; in de veehouderij door
den samenhang van melk- en vleeschproductie.
Een star verband is evenwèl zelden aanwezig. Indien
een zekere mate, van variatie naar beide kanten – dus
zoowel inkrimping als uitbreiding van de productie – voor
elk voortbrengsel afzonderlijk mogelijk is, zonder al te


roote kostenveranderingen, kan men nog van afzonder-
lijke kostprijzen per product spreken. Het zou ons te ver
voeren hier op dit vraagstuk dieper in te gaan. Het ge-
heele kostprijsvraagstuk in den landbouw komt daarbij
aan de orde. Het zal echter wel duidelijk zijn, dat het
voor de prijsstelling en de prijspolitiek van veel belang is

.te weten, in welke mate een bepaald l)rOduCt in zijn
kosten onafhankelijk en afhankelijk is van andere in het-

zelfde bedrijf voortgebrachte producten.

Het oogstrisico.

Een bijzonderheid van d
°
e agrarische voortbrenging ten

opzichte van de industrieele voortbrenging is, dat econo-
misch gezien het verband tusschen de gemaakte kosten
en de verkregen opbrengsten van jaar tot jaar belangrijk
uiteen kan loopen. De kosten in physischen zin kunnen
tengevolge van weersomstandigheden en ziekten jaarlijks
van elkaar afwijken; de opbrengsten çvenwel vertoonen
in den regel nog veel grootere schommelingen. 1-let is

denkbaar, de prijzen elk jaar aan te passen aan de werke-
lijke kosten en opbrengsten. Aan de uitvoering van een
dergelijke prijsbepaling kleven echter groote bezwaren.
De bepaling van de opbrengst van den oogst van tarwe bijv. kan alleen volkomen betrouwbaar geschieden, als

dorschresultaten bekend zijn. Dat tijdstip moet als te laat
worden beschouwd voor de prijszetting. Voor een goed

bedrijfsbeheer is het van veel belang, dat v6(r het bouw-
plan voor het volgend oogstjaar wordt vastgesteld, de
prijzen der diverse producten bekend zijn. De boeren
zouden anders geen gelegenheid hebben te reageeren op

de prijspolitiek van de Overheid.
Indien de prjjzen moeten worden bepaald op een tijd-

stip,waarop nog geen uitsluitsel kan worden gegeven over de werkelijke opbrengsten, blijft niets anders over, dan uit
te gaan van een ,,normalen” oogst. Onder een normalei
oogst moet worden ‘erstaan de gemiddelde oogst- van een
reeks recente jaren, waarbij rekening wordt gehouden met
een mogelijke trend in de opbrengsten. Deze methode is
in ons land algemeen aanvaard zoowel door de Overheid
als door den landbouw. Het oogstrisico blijft dus geheel

voor rekening van den boer. De hoogere financieele resul-
taten van het ééne product en het éène jaar tengevolge

van extra-goede opbrengsten worden geacht de lagere
financieele resultaten van het andere product en het andere

jaar bij minder goede oogsten te compenseeren
2)
.

J),.ijs,pan ip ulatie.

Door het ten opzichte van de eigen kosten en de prijzen
van andere in de voortbrenging concurreerende producten
relatief hoog of laag stellen van den prijs kan invloed uit-

geoefend worden op de uitbreiding of inkrimping van den
omvang der productie van een bepaald voortbrengsel. De

reactiemogelijkheden van de verschillende bedrijfstypen loopen zeer uiteen. Vele factoren spelen hier een rol. De

grondsoort is in dit verband wel de meest onveranderlijke. Als de prijs van tarwe ten opzichte van dien van de andere

granen gunstig gesteld is, kan de boer op den lichten zand-
grond met den besten wil van de wereld hiervan niet
profiteeren, m.ar moet hij wel het nadeel dragen in den

relatief lagen roggeprijs. Ook een prijspolitiek ten gunste van de uitbreiding van den akkerbouw en inkrimping van

de veehouderij kan de weidebedrijven op de voor akker-

bouw ten eenenmale ongeschikte gronden in een benarde
positie brengen. Maar ook het ontbreken van èen goeden

hedrijfsinventaris en de noodige kennis en ervaring bijv.
bij overgang van zuiver weide- naar hbuwbedrijf kunnen
groote hinderpalen blijken te zijn vôor de omzetting van

het bedrijf.
Afgezien van de doeltreffendheid van het middel der
prijsmanipulatie, is het in de gebonden economie 5rinci-
pieel moeilijk te rechtvaardigen. Iii de vrije economie
vormt het daarentegen een essentieel middel. Voor schade,

die door prijsdaling in de vrije economie ontstaat, kan nie-
mend verantwoordelijk gesteld worden, liet is de resul-
tante van wijzigingen in de vraag naar en het aanbod van
een aantal producten. Lijdt een groep bedrijven evenwel
scj1ade door prijsmanipulatie van de dirigeeiende_instan-
ties van het economische leven, dan kan men deze’instantie
hiervoor verantwoordelijk stellen. De marktprijs in de
Vrije economie heeft een onpersoonlijk, onpartijdig karak-
ter. De gemanipuleerde prijs in de gebonden economie is een resultaat van aanwijsbare menschelijke handelingen.
Het gevoel van cinbillijke of onrechtvâardige behande-

ling komt hierbij licht naar voren. –
Qndanks deze principieele bezwaren kan men moeilijk
geheel afstand doen van het middel der prijsmanipulatie
om het aanbod te beïnvloeden. Het alternatief is ni. een
drastisch ingrijpen in de bedrijfsvoering. Van bovenaf zal
men het bôuw’plan op elk bedrijf moeten vaststellen. l)it
brengt niet alleen . veel administratieve rompslomp
mee, maar ook bestaat het gevaar, dat te weinig rekening
kan worden gehouden met individueele bedrijfsomstândig-
heden. Ook zal zoo’n vergaande inbreuk op de vrijheid
van de bedrijfsvoering moeilijk de instemming van- de

hoeren kunnen verwerven.
Vooropgesteld dient te vorden,dat beïnvloeding van hét
aanbod noodzakelijk is en ook in verband met verschuivin-
gen in de vraag soms verandeingen in het aanbod ange-
bracht moeten worden. 1-let middel van de prijsmanipulatie

is het gemakkelijkst hanteerbaar voor de Overheid en laat
den individueelen bedrijfsleider de grootste vrijheid. In die
gevallen, waarin de beoogde reactie op prijsmânipulatie
geheel kan worden opgevangen door uitvoerbare wijzigin-
gen in 11et productieplan van de betreffende bedrijven
bestaat tegen prijsmanipulatie geen bezwaar. Dit is bijv. het geval, indien de haverprijs relatief ongunstig gesteld
wordt tegenover den tarwe- en roggeprijs heide. De prijs-
manipulatie doet geen kwaad, indien het wijzigingen in het

) In landen met meer eenzijdigefl akkerbouw en bovendien per
product grooter oogstrisico bestaan ernstige bezwaren tegen liet
leggen van het vo1le’oogstrisicoop de schouders van den mdlvi-
dueelen boer. In de Vereenigde St’aten was voor eenige jaren sprake
van plannen voor een collectieve verzekering in natura, die tevens
het voordeel zou bieden van een gelijkmatige voorziening van
granen; de ,ever normal granary”. .

54

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Januari 1942

bedrijf teweeg brengt zonder de loonende bâsis aan te

tasten. Zou evenwel tengevolge van de prijsmanipulatie

een bepaald bedrijfstype in moeilijkheden worden gebracht,
dan dient de prijsmanipulatie principieel achterwege

– te blijven. Dit geval doet zich zonder twijfel voor hij den

overgang van zuiver weidebedrijf naar akkerbouwbedrijf.

inplaats van bijv. het geheele meikveehoudersbedrijf on-
rendabel te maken, verdient het de voorkeur een scheur-

premie in te stellen ter uitbreiding van den akkerbouw.

In- en uit noer.

Een rechtvaardige toepassing van de •beheerschte jDrij-

vorming eischt, dat de prijzen op kostenbasis worden ge-
plaatst, ongeacht of de betreffende producten voor het

binnenland zijn bestemd of bp den afzet in het buitenland
zijn aangewezen. De verkoopprijzen voor het binnenland

heeft de Overheid binnen zekere grenzen in de hand;

de verkoopprijzen van .de goederen, die geëxporteerd
worden, zijn voor een groot deel aan dezen invloed ont-

trokken. Indien de inheemsche productie beneden het
binnenlandsche verbruik van een bepaald product blijft

en bovendien de invoer van hetzelfde of concurreerende
artikel voldoende wordt beperkt, is de handhaving van
een bepaalden minimum-telersprijs uitvoerbaar, zonder

dat uit Overheidsfondsen toeslagen behoeven te worden

betaald. De consument draagt ni. den hoogeren prijs in zijn geheel. In deze positie verkeerden in het algemeen

onze akkerbouwproducten voor den oorlog. De positie

van ae veehouderij- en tuinbouwproducten was daaren-
tegen geheel anders. De verliezen op den export, gemeten aan den prijs, die den producent redelijkerwijze toekwam,

behoorden te worden betaald uit voor dit doel bestemde fondsen. De groote moeilijkheid bestaat nu in het finan-cieren van deze fondsen. In wezen bestaat geen verschil
tusschen het stellen vân een producentenprijs, die ligt

boven den wereldmarktprijs, in het geval, dat de binnen-
landsche consument deze prijsverhooging direct draagt
en dat, waarbij deze verhooging komt uit fondsen, die ge-

financierd worden uit heffingen op andere ingevoerde of

in eigen land voortgebrachte goederen. In beide gevallen
wordt de last gedragen door de geheele consumentenge-

meenschap, zij het dan ook dat dit in het eerste geval niet
zoo duidelijk aan het licht treedt als in het tweede geval.
Het zou niet hillijk zijn om de groep producenten, die
geheel of gedeeltelijk voor den uitvoer werkt, in een andere
– positie te plaatsen dan de groep producenten, die een
beschermde markt in het binnenland vindt. Het spreekt
vanzelf dat, indien de Overheid de nadeelen win het prijst
risico op zich neemt, ook de voordeelen ervan haar ten goede
moeten -komen. Wij zijn van oordeel, dat de producent
steeds den prijs behoort te ontvangen, waarop hij volgens
de gemaakte noodzakelijke kosten, per bedrijfstak gezien,
recht heeft. Is de uitvoerprijs lager, dan komt het tekort
ten laste van een vereveningsfonds; is de uitvoerprijs
hioger, dan vloeit de batè in dit fonds.
Een soortgelijke regeling dient te worden toegepast voor

den invoer van agrarische producten, die inheemsche voort-brengselen kunnen vervangen. Dus bijv. de ingevoerde mais
dient in het binnenland op een prijs te worden gebracht,
die in overeenstemming is met het binnenlandsche prijs-
peil van voedergranen. Door een stelsel van

heffingen en
toeslagen bij in- en uitvoer ontstaat een prijzensluis tus-
schen de binnenlandsche en de buitenlandsche prijzen.
Het is waarschijnlijk wel goed hier eenige aandacht te
schenken aan het vraagstuk van de rentabiliteit van den
uitvoer. In het voorgaande was nl. sprake van het ver-
leenen van toeslagen op den uitvoerprijs om den binnen-
landschen producent een prijs te geven, die de kosten dekt.
Men is in een dergelijk geval spoedig geneigd te spreken
van een verliesgevenden uitvoer. Het is evenwel onjuist de rentabiliteit van den export te meten aan de hand van
de binnenlandsche gemiddelde kostprijzen. Immers in deze
kostprijzen zitten ook de heffingen op de invoerprijzen

van lijv. krachtvoeder. Voor het land als geheel moet men
ook de kosten in nationalen zin beschouwen. Bovendien
bestaat de mogelijkheid, dat de export het gevolg is van

een topproductie, waarvan de kosten lager zijn dan de
gemiddelde kosten.

Verencningsfonds.

Meermalen kwam in het voorgaande de instelling van
een financieel vereveningsfonds tei’ sprake om allerlei

prijsverschillen te overbruggen. Prijsverschillen kunnen
door verschillende oorzaken ontstaan.

In de eerste plaats bij uitvoer tegen lagere of hoogere

prijzen dan die, welke correspondeeren met de prijzen,

die de producent ontvangt. Zal de uitvoerprijs den binnen-

landschen prijs volkomen dekken, dan moeten boven den

producentenprijs ook de handels- en transportkosten ge-

dekt zijn. De ervaring van de jaren voorden oorlog heeft
geleerd, dat de uitvoerprijs meestal lager is dan overeen-
komt met den binnenlandschen prijs en dat dus toeslagen

op den uitvoe’ noodig zijn. Het geval kan zich evenwel

voordoen, dat de uitvoerprijs van een bepaald product

zoo hoog wordt, dat er een bate voor het vereveningsfonds
uit voortvloeit.

Verder bij invoer tegen lagere of hoogere prijzen dan

die, welke correspondeeren met de in het binnenlandsch
verkeer in rekening ‘gebrachte prijzen. Voor den oorlog

was het nagenoeg regel, dat de invoerprijzen van de artike-
len, die concurreeren met de producten van inheemschen
oorsprong, belangrijk lager waren en zoodoende voor het
.vereveningsfonds een krachtig stroomende bron van in-

komsten vormden. De invoer vindt evenwel ook wel plaats
tegen een hoogeren prijs dan overeenkomt met den prijs
van het binnenlandsch product. In dat geval is een toeslag
uit het vereveningsfonds noodzakelijk.

Tenslotte ontstaan prijsverschillen bij het in het binnen-
landsch verkeer brengen van inheemsche producten tegen

lagere of hoogere prijzen dan correspondeeren met de prij-
zen, die de producent ontvangt. Zooals reeds in het voor-

gaande werd betoogd, zijn wij van oordeel, dat in principe de pröducentenprijs zooveel mogelijk ten volle moet wor-
den doorberekend aan de verbruikers. Er kunnen zich

evenwel gevallen voordoen, dat het wenschelijk of zelfs
noodzakelijk is, daarvan af te wijken. Indien bijv. tenge-
volge van buitengewone omstandigheden geen goedkoope
spijsvetten beschikbaar zijn, kan men voor de consu-
menten uit de lagere inkomensklassen boter beschikbaar
stellen tegen gereduceerden prijs.

Zoo kan men ook artikelen voor de geheele bevolking
of voor groepen, die vallen in de hoogere inkomensklassen,

brengen op een prijs, die een bate oplevert voor het fonds.
Een verevening tusschen producentenprijs en consumenten-
prijs kan ook noodig zijn, indien, zooals bijv. bij aardappelen,
de consumentenprijs stabiel blijft, terwijl de producenten-
prijs stijgt naarmate het seizoen vordert; ook al .wordt
in dit geval de som van alle producentenprijzen plus

distributiekosten gedekt door de som van alle consu-
m entenprij zen. –

Steun uit het vereveningsfonds moet eveneens geboden
worden, indien aan eeti product bij een normaal aanbod

door het wegvallen van een gedeelte der vraag een andere
dan normale bestemming moet worden gegeven, bijv. con-sumptieaardappelen voor veevoeder.

De genoemde voorbeelden zijn waarschijnlijk voldoende om duidelijk te doe’n worden, dat een vereveningsfonds bij
de prijzenpolitiek een onmisbare schakel,is. Het vervult
dezelfde functie als de boezems in onze ontwaterings- en
bewateringsstelsels. Door middel van het vereveningsfonds

kan gezorgd worden, dat ten naastenbij in alle takken van
landbouw, handel en industrie een evenredige belooning
plaats vindt. De beheerschte prijsvorming heeft den krach-
tigsten impuls gekregen uit het verlangen naar een recht-
vaardige verdeeling van het maatschappelijk inkomen.

.

J. HORRING.

28 Januari 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

55

DE WONINGVOORRAAD EN HET AANTAL

LEEGSTAANDE WONINGEN IN NEDERLAND.

De laatste feitelijke gegevens omtrent den beschikbaren

woningvoorraad en het aantal leegstaande woningen da-
teeren van 1930. Ter gelegenheid van de Tienjaarlijksche

Volkstelling op 31 December van dat jaar werd ook een

woningtelling gehouden, welke uitwees, dat aanwezig

waren 1.865.636 woningen, waarvan er 49.875 of 2.68 pCt.
leegstonden.

De leegstaande woningen.

Deze leegstaande woningen waren niet gelijkmatig
over het land verdeeld. Volgens de uitkomsten der telling
was het percentage in Amsterdam 3,52 pCt., in ‘s-Graven-

hage 3,31 pCt. en in Utrecht 3,33 pCt., hetgeen uitgaat

boven hetgeen ten behoeve van de normale mutaties op
de woningmarkt noodig wordt geacht. In de kleinere ge-
meenten echter was de woningvoorraad zonder twijfel nog
te klein. Leegstaande woningen waren daar niet voldoende

beschikbaar. Een aanwijzing hiervoor is te vinden in de
cijfers voor de afzonderlijke provinciën:

i’rovincie
Aantal
aanwezige
woningen

Aantal
leegstaande
woningen
Percentage

Utrecht
96.090 3.268
3.40
Noord-Holland
388.373 13.004
3.35
Zuid-Holland
493.497
15.269
3.09
Noordbrabant,
179.731
4.480
2.50
Friesland

….
102.748
2.454
2.49
Gelderland

180.064
4.197
2.32
*

62.321 1.335
2.14
Limburg

.
106.990 1.904
1.78

Zeeland
…….

Overijssel

. . ;
113.323
2.002
1.77
Groningen

.
94.886
1.351
1.41
Drente
41.513
611
1.29

Het Rijk

. . . .
1.865.536
49.875

J
2.68

Als gemiddelde was in 1930 over het geheele land een
bevredigende toestand aanwezig. In bepaalde streken
bestond nog een achterstand.

Van 31 December 1930 tot 31 December 1939 vermeer-
derde de woningvoorraad blijk’ens de Woningstatistiek,
welke maandelijks door het Centraal Bureau voor de
Statistiek werd gepubliceerd, met 333.585 woningen,
zoodat einde 1939 aanwezig waren 2.199.131 woningen.
Hierbij moet worden opgemerkt, dat deze Woningstatis-
tiek niet geheel op dezelfde definitie van het begrip
,,woning” berust als de Woningtelling-1930. Bij laatst-
genoemde telling zijn als woning aangemerkt niet alleen
de perceelen en perceelsgedeelten, die naar het gewone
spraakgebruik algemeen als afzonderlijke woningen worden
beschouwd, maar ook perceelsgedeelten, die door den
eigenaar als afzonderlijke . woningen werden verhuurd.
Bij de •maandelijksche Woningstatistiek wordt met de
vermeerdering van den woningvoorraad door dergelijke
splitsingen geen rekening gehouden.
Feitelijk wordt dus bij de optelling van de bovenver-
melde gegevens een fout gemaakt. Deze fout, die slechts
van ondergeschikten aard is, moet- worden aanvaard,
omdat betere gegevens ontbreken. Aan de hand van de
Woningtel]ing-1930 en de maandelijksche statistiek kan
dus het aantal aanwezige woningen aan het einde van
ieder jaar worden bepaald.

Het aantal bewoonde woningen bedroeg einde 1930
1.815.761. Verdere gegevens omtrent woningvoorraad
en woningbezetting zijn niet beschikbaar, daar de volks-
telling, die einde 1940 had moeten worden gehouden,
door de buitengewone omstandigheden niet heeft kunnen
plaatsvinden. Dit heeft ten gevolge, dat binnen afzien-
baren tijd geen nieuwe gegevens beschikbaar zullen komen.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft daarom
getracht door het bijeenbrengen van gege’ens uit ver-
schillende bronnen en het maken van berekeningen,

eventueel ook van schattingen, voor verschillende gebieden

zoo goed mogelijk in de behoefte aan recente gegevens te
voorzien.

Het aantal gezinnen

In het Maandschrift van het C.B.S. van Augustus-
September 1941 komt een berekening voor omtrent den

ioop van het aantal gezinnen en de ontwikkeling van cle
gemiddelde gezinsgrootte sedert 1930.

Bij de Volkstelling van 1930 is uitgegaan van de volgende
definitie van gezin:
,,Gezinnen in den zin der volkstelling worden gevormd

door samenwoning van twee of meer personen in huise-

lijk verkeer met elkaar, dus door hen, die gezamenlijk een

huishouding vormen. Zulke gezinnen bestaan uit echt-
paren met of zonder kinderen, of uit groepen personen,

bijv. broer en zuster, twee of meer vrienden of vriendinnen

of andere niet aan elkaar verwante personen, zooals een
s

persoon met één of meer inwonende dienstboden. Twee
of meer gehuwde paren, met of zonder kinderen, die met
elkaar samenwonen, doch ‘geeii ander huiselijk verkeer

met elkander hebben dan onder goede buren gewoonte is,
vormen twee of meer gezinnen, zelfs al geschiedt de voed-
selvoorziening voor allen door een der gezinnen. De
kostganger wordt tot het gezin gerekend, wanneer hij niet
op een kamer of kamers afzonderlijk woont. Inwonend dienstpersoneel behoort tot het gezin”.
Volg’ns deze definitie waren op 31 December 1930 aan-
wezig 1.477.000 gezinnen met een echtpaar aan het hoofd

en 263.000 gezinnen zonder eôhtpaar, dus met een gezins-
hoofd, dat ongehuwd is of gehuwd geweest, of waarvan
de echtgenoot(e) elders vertoeft. In totaal waren dus aan-
wezig 1.740.000 gezinnen. –

Voor volgende jaren is het aantal gezinnen met echt-
paar berekend aan de hand van de gegevens omtrent
huvelijken, overlijden van gehuwden en echtscheidingen.
Het aantal gezinnen zonder echtpaar is eveneens door
berekeningen bepaald. Tenslotte werd het volgende resul-
taat verkregen:

Aanral gezinnen op
31
December,
1930-1939.

Met echtpaar Zonder echtpaar

Totaal

1930
1.477.000
263.000
1.740.000
1931
1.507.000 267.000
1.774.000
1932
1.533.000
273.000
1.806.000
1933
1.560.000
277.000
1.837.000
1934
1.587.000 283.000 1.870.000
1935
1.610.000
286.000
1.896.000
1936

1.634.000
290.600
1.924.000
1937
1.661.000
294.000 1.956.000
1938
1.689.000 299.000
.

1.989.000
1939
1.731.000,
303.000 2.035.000

Vervolgens, is de gemiddelde gezinsgrootte berekend
door het totaalcijfer voor de geheele bevolking, vermin-
•derd met het aantal personen, die niet in gezinnen leven,
te deelen door het berekende aantal gezinnbn. Als personen,
die niet in gezinnen wonen, zijn aangehouden de alleen-
wonenden en de gestichtsbevolking. Voor de jaren na 1930
zijn deze aantallen berekend als een percentage van het
totale aantal ongehuwden, resp. gehuwden (geen gezins-
hoofd), weduwnaars, weduwen en gescheiden mannen en
vrouwen. Aan de hand van deze gegevens is het bovenaan
de volgende kolom afgedrukte overzicht opgemaakt.

De woningbehoefte.

Het aantal gezinnen bij de Volkstelling 1930 was blijkens
deze publicatie van het C.B.S. 1.740.000. 1-let aantal
bewoonde woningen was als gezegd 1.815.761. Blijkbaar

56

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Januari 1942

Berekening van de gemiddelde gezins grootte pel’
31
December

1930—1939.

Totale
bevolking
Bevolking
in gezinnen
Aantal
gezinnen
&emidd. aantal
PeL’S0Te•

1930
7.936.000 7.610.000
1.740.000
4.37
1931
8.061.000
7.729.000
1.774.000
4.36
1932
8.184.000
7.846.000
1.806.000
4,34
1933
8.291.000
7.951.000 1.837.000
4,33
1934
8.393.000
8.046.000 1.870.000
4,30
1935
8.475.000
8.125000
1.898.000
4,29
1936
8.556.000 8.205.000
1.924.000

4,26
.1937
8.640.000 8.281.000 1.956.000
4,23.

1938
8.729.000
8.367.000 1.989.000
4,21
1939
8.834.000
-8.468.000 2.035.000
4
1
16

waren dus ruim 75.000 woningen bewoond door alleen-

wonenden. Houdt men voor de jaren na 1930 aan,dat

het aantal alleenwonenden, dat een zelfstandige woning
bewoonde, in dezelfde verhouding is toegenomen als het

aantal-gezinnen, dan komt men tot het volgende overzicht:

31
Dec.
van
het jaar
Aantal
gezinnen
Alzntal alleenwonenden
in een zelfstandige
*
woning

Aantal
bewoonde
woningn

1930
1.740.0,00
75.700 1.815.700
1931
1.774.000
77.000
1.851.000
1932
1.806.000
78.500 1.884.500
1933
1.837.000 79.000 1.916.000
1934
1.870.000
81.000

/
1.951:000
1935
.
1.896.000
81.500
1.977.000
1936
1.924.000
82.000


2.006.000
1937
1.956.000
83.500
2.039.000
1938
1.989.000
84.000
2.073.000
1939
2.035.000
85.000

Y,
I7
1

2.120.000

Stelt mn deze cijfers omtrent het aantal bewoonde
woningen naast de bekende cijfers van het aantal aanwezige

woningen aan liet einde van iedel’ jaar, dan kan daaFuit
het aantal leegstaande woningen en vervolgens het per-
centage hiervan worden bepaald.
Deze veronderstelling is echter niet geheel juist. Niet alle

gezinnen toch plegen een zelfstandige woning te betrekken.
Dit blijkt ook uit de aangehaalde definitie, die onder meer

spreekt van twee of meer gehuwde paren, met of zonder

kinderen, die met elkaar samenwonen, waarbij zelfs aan–

genomen wordt, dat de voedselvoorziening voor allen door

één der gezinnen kan geschieden. Aangenomen moet dus

worden, dat een deel van de genoemde 1.740.000 gezinnen

– natuurlijk is dit slechts een gering percentage – geen

zelfstandige woning bewoont, en dat het aantal alleen-

wonenden in een woning dus grooter is.

De moeilijkheid is nu, dat deze pel’centages niet con:
stant zijn. Het aantal gezinnen zonder eigen woning,

m.a.w. het aantal samenwoningen hangt, nog afgescheiden

van gedwongen samenwonen in perioden van woidngtekort,

af van de draagkracht der gezinnen en’van de huurprijzen

der woningen. 1-lieruit volgt, dat in perioden van opbloei,

wanneer de inkomsten ruim vloeien, het aantal samen-
wonende gezinnen betrekkelijk klein zal zijn, en dat het

in een tijd van depi’essie zal toenemen. Wanneer dit laat-

ste geschiedt in een periode, waarin de woningtoestanden

goed zijn, zal dit minder schade doen dan in een tijdvak
met minder goede toestanden. In de bestaande woningen

is dan een latente reerve – aanwezig, die ook in een tijd

van woniogtekort een deel der behoefte kan opnemen.
Toegepast op de beschouwde periode beteekent dit, dat
in de jaren omstreeks 1934 en 1935 een toeneming van

het aantal samenwonende gezinnen moet hebben plaats

gehad, zoodat het aantal leegstaande woningen ‘grooter
moet zijn geweest dan boven werd berekénd.
De Hoofdinspecteur van de
Tolkshuisvesting
heeft
hierop reeds in zijn Jaarverslag over 1934 de aandacht
gevestigd en -het met cijfers toegelicht aan de hand van de
gegevens voor de gemeente Rotterdam. Stelt men namelijk

naast elkaar het aantal aanwezige woningen en hot be-

rekende aantal gezinnen, dan volgt daaruit door aftrekking
de theoretisch aanwezige woningreserve. –
Het werkelijke aantal leegstaande woningen blijkt

echter veel grooter te zijn. Het verschil is het aantal niet-
woningvragende gezinnen, dat dus op andere wijze in
zijn huisvesting voorziet.

De voor Rotterdam bekende gegevens zijn de volgende:

31 Dec.
van
het jaar

Aantal
aanwezige
,
woning en

Aantal
1

bewoonde woningen

Aantal
leegstaande
woningen

Percentage
leegstaand

1930
1.865.536
1.815.661
49.875
2.68
1931
1.908.606 1.851.000 57.600
3.03
1932
1.945.907
1.884.500
61.000
3.15
1933
1.987.533 1.916.000
71.500
3.60 1934
2.037.473 1.955.000
86.500 4.26
1935
2.080.466
1.977.500
103.000 4.95
1936
2.107.805
2.006.000
101.800 4.85
1937
2.132.782 2.039.500
93.300

4.38
1938
2.166.913
2.073.000
93.900
4.34
1939
2.199.121
2.120.000
79.100
3.60

Deze cijfers maken geen aanspraak op volledige be-
trouwbaarheid. Zij geven niet meer dan een beeld van de
ontwikkeling. Eén oorzaak van onjuistheid is, dat geen
ondersçheid is gemaakt tusschen woringjie en
.
nvraag,De laatste kan niet in d6 berekening worden
betrokken, omdat zij afhangt van de financieele draag-
kracht, waaromtrent de Volkstelling geen gegevens ver-
zamelt.

De noningnraag.

In de berekening is aangenomen, dat alle gezinnen, die
door het CBS., volgens de aangehaalde definitie, als
zoodanig worden aangemerkt, in aanmirking komen voor het betrekken van een zelfstandige woning, en dat boven-
dien een bepaald gedeelte van de alleënwonenden zelf-
standig een woning bewoont. Zoo komt men hij een aantal vn 1.740.000 gezinnen tot 1.815.761 bewoonde woningen.

1930
144.555
767
3.748
2.981

1931
145.485
144.791
694
3.600
2.906
1932
146.352
-146.023
329
3.250
2.921

1933
150.629 147.707
2.922
7.593
4.671
1934
15.097
149.035
5.062
10.205
5.143

1935
156.710 150.839
-5.871
11.574 5.703

1936
157.509
156.520
989
10.788
9.799

1937
159.075 161.033
-1.968
8.654
10.622

1938
165.536
165.519
17

9.641
,

Uit deze gegevens blijkt, dat van 1933 af het aantal
leegstaande woningen veel sneller steeg dan de theoreti-

tisch berekende cijfers zouden doen verwachten. Gedu-
rende de jaren 1930 tot en met 1932 bleef het aantal niet-
woningvragende gezinnen steeds vrijwel gelijk, terwijl liet
na 1932 een aanmerkelijke stijging vertoonde.
De Hoofdinspecteur schreef dit verschijnsel toe aan de
slechte economische omstandigheden, welke ertoe leidden,
dat gezinnen, die eertijds een, zelfstandige woning he-
woonden, zich voortaan uit bezuinigingsoverwegingen te,

vreden stelden met een deel van een woning. ,,Dit vel’-
schijnsel -van inkrimping van de betaalkrachtige vraag”,
schreef de Floordinspecteur, ,,dat zich zonder twijfel in
alle gemeenten in meerdere of mindere mate voordoet,

moet tengevolge hebben, dat het werkelijk’e aantal leeg-
staande woningen in het geheele land belangrijk meer dan

28 Januari 1942

ECONOM ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

57

100.000 bedraagt, zoodat een woningreserve van meer dan

5 pCt. aanwezig moet zijn” (Jaarverslag 1934).
Volgens de boven gegeven theoretische berekening

zou een reserve van meer dan 100.000 woningen eerst in
1935 zijn bereikt. Dit cijfer is dus waarschijnlijk te laag,

hetgeen verklaarbaar is, omdat met de gewijzigde draag-

kracht geen rekening kon, worden gehouden.

De noningreseree

In Rotterdam wag het aantal niet-woningvragende

gezinnen in de jaren 1930, 1931 en 1932 steeds juist
2 pCt. van het aantal aanwezige gezinnen. Na 1933 werd
het aanmerkelijk hooger. Zou men een dergelijke stijging
voor het geheele land mogen aannemen, dan zou het
aantal leegstaande woningen belangrijk meer hebben

bedragen dan boven werd becijferd. –

Wij vinden intusschen geen aanleiding om deze cijfers
te herzien. Reeds hierom niet, omdat met betrekking
tot de wijziging van het aantal niet-woningvragende ge-
zinnen ten gevolge van de vermindering der financieele
draagkracht niets bekend is en de percentages voor Rotter-

dam zeker geen maatstaf zijn voor het geheele land.
Hieromtrent zou alleen iets met zekerheid bekend zijn,

wanneer ieder jaar het aantal leegstaande woningen
was geteld. Nu dit niet is geschied, moet dit door bereke-
ning worden gevonden en daarbij zijn de economische
omstandigheden uitgeschakeld. Het is intusschen ook
niet erg, dat de bedoelde cijfers niet kunnen worden her-

zien, omdat een tijdelijkq vermindering van de financieele
draagkracht wel de oogenblikkelijke woningvraag kan
beïnvloeden, maar geen maatstaf kan zijn voor de feite-
lijke woningbehoefte.

Uitgangspunt voor een goede volkshuisvesting moet
zijn, dat ieder gezin moet beschikken ovej een woning.
Deze stelregel gaat ook in normale omstandigheden niet
geheel op, omdat steeds een aantal gezinnen aatiwezig is,
dat op een zelfstandige woning geen prijs stelt, doch
bij ander&gezinnen inwoont. In Rotterdam was dit blijkens
het bovenstaande edurende een aantal jaren 2 pCt.
van het aantal gezinnen. Voôr zoover dit samenwonen ge-

schiedt in woningen, die wat grootte en inrichting betreft
zich voor bewoning door meer dan één gezin leenen, zonder
dat hygiënisch of moreel
ontoelaatbare
toestanden ont-
staan, heeft men te doen met zoogenaamde toelaatbare
samenwoningn, die ook bij een zeer ruime woningmarkt
zullen blijven bestaan. Bij het opmaken van een bouw-
program moet daarmede rekening worden gehouden. Indien echter in een tijd van depressie, wanner de in-
komens verminderen en de huren niet of slechts met ver-
traging, het aantal samenwon.ingen toeneemt, moet dit
gezien worden als een tijdelijke verschuiving, die op de
uiteindelijke woningbehoefte geen invloed heeft en waar-

mede dus voor een bouwprogram voor een lange peiiode
geen rekening mag worden gehouden.
De tabel van het aantal leegstaande woningen, die boven
werd berekend, heeft dus ten slotte een theoretisch karak-
ter. Wij weten, dat in de periode van depressie omstreeks
1934 het aantal leegstaande woningen grooter moet zijn

geweest, doordat een aantal gezinnen niet over de middelen
beschikte om een woning te bekostigen.

I

Ten aanzien van de vraag, hoe in de periode 1930 tot
en met 1939 in de winingbehoefte is voorzien, geven de
cijfers echter een duidelijk beeld. Zij toonen aan, dat in
het bijzonder na 1930 de productie van woningen de be
hoefte heeft overtroffen, zoodat een aanmerkelijke woning-
reserve is gekweekt. –
Hieraan is het te danken, dat bij den aanvang van de
oorlogsmoeilijkheden, die een ernstige stagnatie in den
aanbouw hebben veroorzaakt, de positie van ae volkshuis-
vesting in ons land aanmerkelijk beter was dan bij het
begin van den vorigen oorlog.

Dr. Ir. H. U. VAN BEUSE KOM.

INGEZONDEN STUKKEN.

HET YRAAGSTUK DER ONEIOENLIJKE SPÂAROEL])EN BIJ
DE BIJZONDERE SPAARBANKEN.

Dr. L. R. W. Soutendijk schrijft ons:
In een artikeltje onder dezen titel gaat Prof. Van der

Valk in op eenige passages uit het proefschrift van Dr.

Buning, waarin deze wijst op de bezwaren welke ver-

bonden zijn aan de door de bijzondere spaarbanken ge-
nomen maatregelen tot het weren van de zgn. oneigenlijke

spaargelden. Aan deze middelen, resp. het weigeren van
de beloelde gelden, het vergoeden van een lagere of geen

rente boven een bepaalden maxihum-inleg n – al§ nummer
drie door Prof. Van der Valk naar voren gebracht – het

limiteeren van de bedragen, welke in een bepaalde periode
mogen worden ingelegd, zijn bezwaren verbonden, door-
dat de trouwe spaarders er ook door worden getroffen

en een gedifferentieerde rente door het nemen van meer-

dere spaarbankboekjes kan worden ontgaan. Dr. Buning
bepleit daarom een verlenging van de opzeggingstérmijnen
voor groote bedragen. Prof. Van der Valk daarentegen
geeft de voorkeur aan een verlaging van• de inleggers-
rente.

Toch vraag ik mij. af
of, alle omstandigheden in aan-
merking genomen, de remedie, die Dr. Buning voorstelt,

niet even effectief zal zijn en beter in overeenstemming
met de doeleinden, die de spaarbanken in het algemeen
nastreven. Volgen wij even het betoog van Profs Van der
Valk, dan begint deze met het geven van een opsomming
van vier motieven, welke den drang van gelden naar de

bijzondere spaarbanken kunnen verklaren: vrijgekomen
gelden, welke op herinvestatie wachten (3e motief), zoeken
een belegging, welke zonder koersrisico (2e motief) en met
behoud van een groote liquiditeit (4e motief) een hoogere
rente geeft dan elders op korten termijn is te maken
(le motief). –
Prof. Van der Valk nu kent aan deze 4 punten een af-
zonderlijke beteekenis toe. Het derde, het feit van de vrij-
gekomen middelen, zal in de huidige omstandigheden op
den voorgrond staan. Het is vooral het le motief (de
hoogere rente), welke de oneigenlijke spaargelden aanlokt,
en het 4e motief, het feit van de directe opvraagbaarheid,
zal minder op den voorgrond treden dan de andere 3,
zoodat ,,in het algemeen een verlenging van den opzeggings-
termijn voor spaargelden weinig (zal) baten”.
– In de vier motieven, door den schrijver genoemd, zijn tevens vervat een drietal eischen, welke de .hezitter van vrijkomende gelden aan een tijdelijke belegging van die
gelden zal stellen. Den belegger van de betrekkelijk kleine
bedragen, waarover het hier bij spaarbanken in den regel
zal gaan, zal het ontbreken van elk van deze eischen af-
schrikken. Inderdaad zal hem een lagere rente kunnen
weerhouden. “Iaar gezien de onzekerheid omtrent het
moment, waarop hij zijn gëld weër zal noodig hebben,
zal het ontbreken van liquiditeit, gevolg van de door
Dr. Buning voorgestelde verlenging van de opzeggings-
termijnen, hem evenzeer weerhouden. Prof. Van ddr Valk
wijst hier op de mogelijkheid om het spaarbankboekje
als onderpand voor een tijdelijk crediet te gebruiken.
Develenging van opzeggingstermijnen zal dan inderdaad
den kleinen belegger van tijdelijke gelden niet weerhouden,
maar die inlagen zullen op hun beurt voor de spaarbank dan geen groot nadeel meer zijn. Het bezwaar van deze•
instellingen tegen de oneigenlijke spaargelden is immers
niet, dat het gelden van een ander karakter dan gewoon-
lijk zijn, maar is hierin gelegen, dat de spaarbank op
plotselinge opvragen bedacht moet zijn. Zij kan dus niet
op langen termijn uitzetten, maar moet zich tot zeer
korte, weinig rendabele, beleggingen beperken, zoodat de
inleggingen verliesposten voor haar zouden zi,jn. Wordt
de termijn van opvraging voldoende verlengd, dan kan
de spaarbank een rendabele belegging zoeken. Als de
inlegger desondanks haar diensten blijft vragen tengevolge
van een eventueele beleening van het spaarbankboekje,

58

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Januari 1942

dan ligt het niet op den weg van de spaarbank deze te

weigeren, vooral gezien de omstandigheid, dat het hier
toch meestal niet om zeer groote bedragen, doch, om bij de
huidige omstandigheden te blijven, om gelden van kleinere

bedrijven zl gaan, welke zeker als behoorend tot de

werkingssfeer van een spaarbank mogen worden beschouwd.

Een verlaging van de rente zou ook de eigenlijke spaar-gelden treffen en hoewel Prof. Van der Valk opmerkt, dat
individueel moet worden beoordeeld, of de renteverlaging

algemeen moet zijn of alleen moet gelden voor de zgn.

oneigenlijke spaargelden, besluit hij zijn beschouwing

niettemin met op te merken, dat het ,,vooral in de huidige
omstandigheden niet mogelijk (is) om een jûist criterium

voor oneigenlijke spaargelden te vinden”. liet vermoeden

rijst dan ook, dat het bezwaar van Prof. Van der Valk,

dat de inleggersrente bij.de bijzondere spaarbanken vaak

een zekere verstarring vertoont, niet uitsluitend betreft

het ontbreken van een politiek tot het weren van oneigen-

lijke spaargelden. Immers, het maken van een onderscheid
acht hij terecht onmogelijk. Wij zullen aan zijn desbe-

treffende opmerkingen dan ook meer de ruimere beteeke-

nis moeten toekennen van een critiek op de rentepolitiek

van de spaarbanken in het algemeen. Het is waar, dat
deze instellingen een daling van den algemeenen rente-,

stand eerst met een belangrijke vertraging plegen te volgen.
Wij moeten hierbij evenwel bedenken, dat de spaarbanken

een zeer speciaal karakter hebben en dat zij in hun werking

in hooge mate afhankelijk zijn van rust en vertrouwen,

waardoor een streven naar een gelijkmatige rente ver-
klaarbaar is.

Betreffende de oneigenlijke spaargelden kunnen wij

coocludeeren, dat zij de spaarbanken steeds zorgen zullen

geven. Probeert men ze te weren, dan moet men trachten
er een criterium voor te vinden, wat zeer moeilijk is. Men
zal hierdoor steeds onbillijkheden tegenover andere in-

leggers begaan. Wil men de nadeelie gèvolgen, welke zij

voor de spaarbanken kunnen hebben, temperen, door

het verlengen van opzegtèrmïjnen met de wetenschap,
dat dit de inleggers niet zal afschrikken, dan ‘blijft het

nadéel van ineens wegtrekken niettemin bestaan, zij het
dan ook na verloop van tijd. Door een niet te kort gekozen
opzeggingstermijn, gepaard met de weigering van te groote
bedragen, welke men in de kleinere plaatsen veelal wel

min of meer naar hun karakter zal kunnen beoordeelen,
zal men deze nadeelen zooveel mogelijk moeten trachten
te ondervangen.

lVa.schrif t..

De kern van het betoog van Dr. Soutendijk ligt in de
uitspraak, dat het bezwaar van de spaarbanken tegen de
oneigenlijke spaargelden niet is gelegen in het feit, dat
het gelden van een dnder karakter zijn, maar dat de
spaarbanken op plotselinge opvragen bedacht moeten
zijn. Dientengevolge moeten zij deze gelden liquide be-
leggen. Om dit bezwaar te ontgaan, moeten de spaar-
banken een niet te korten opzeggingstermijn invoeren.
1-Iet is riet duidelijk of Dr. Soutendijk, evenals Dr. Bu-
ning, een verlengifig van de’opzeggingstermijnen alleen
voor groote bedragen bedoelt, of voor alle oneigenlijke
spaargelden, of tenslotte voor alle spaargelden. De eerste
twee gevallen heb ik in mijn artikel behandeld, want mijn
betoog richtte zich tegen de opvatting vn Dr. Buning.
indien het laatste bedoeld wordt, dan meen ik, dat daar-
mede het karakter van de spaarbanken kan veranderen.
Want het voordeel vooi de inleggers bij spaarbanken
is de combinatie van een betrekkelijk hooge rente en een

vrij groote liquiditeit. Overigens geeft Dr. Soutendïjk niet
aan, hoe lang de opzeggingstermijn nioet zijn. Ook al
zou deze een maand of 2 maanden zijn, dan is het nog de

vraag, of de spaarbanken deze gelden op langen termijn
mogen beleggen met het oog op de onzekere toekomst.

v.d.V.

OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.

IE4NflEL EN NIJVER}USID.

Bouwnijverheid. Intrekling van de dispensaties op
vervoerverboden voor sommige bouwmaterialen, voor-
zoover deze kennelijk worden vervoerd om uit het vrije
verkeer hier te lande te worden uitgevoerd.

Nadere regeling van den aanvoer van materialen en

‘grondstoffen voor de bouwnijverheid in verband met een
tijdelijke stillegging van een gedeelte der bouwnijverheid.

(E.V. 2/1/’42, pag. 22; Stct. Nos. 249 en 251).

Chemische producten. Nadere bepalingen inzake de
organisatie van productie van en handel in eenige chemi-

sche producten. (E.V. 23/1/’42, pag. 114; Stct. No. 13).

Drankwet. Aanvulliiigen van de Drankwet met betrek-

king tot overdracht van vergunningen voor den verkoop

van sterken drank door geliquideerde Naamlooze Vennoot-
schappen. (E.V. 23/1/’42, pag. 114; Stct. No. 10).

Drukwerkorders. Regeling inzake de uitvoering van druk-

werkorders, in verband met de huidige papiersituatie,

waarbij in de meeste gevallen goedkeuring voor de uitvoe-
ring van deze orders verplicht is. (E.V. 23/1/’42, pag.
114/110). –

Electrotechnische Industrie. Regeling inzake het in-

leveren van defecte smeitveiligheden bij den aankoop van

nieuwe smeitveiligheden. (E. V. 16/1/’42, pag. 84).

Wijzigingen en aanvullingen van het Electiotechnisch
Veiligheidsbesluit 1938, o.m. betreffende de samenstelling,
de belasting en het gebruik van electrische leidingen.

(E.V. 23/1/’42, pag. 113; Stct. No. 9).

Keramische artikelen. Regeling’ van de heffing van
consentgeld door het Bureau voor de Keramische Industrie

bij producenten en importeurs. Gedeeltelijke doorbere-kening voor den handel van deze heffing is toegestaan.

(E. V. 16/1/’42, ag. 86; Stct. No. 8).
Metalen. Nadere Iegeling van de ijzer- en staalvoorzie-

ning. (E.V. 9/1/’42, pag. 59).

Motorbrandstof. Wijzigingen van de Motorbrandstofbe-
schikking 1940 No: 1, welke o.m. betrekking hebben op het
aanhouden van voorraad, sluiten van aftapinrichtingen

(pompen) en inschrijving van pomphouders bij het Rijks-

bureau vooi Aardolieroducten. (E.V. 23/1/’42, pag. 114;
Stct. No. 13):

Papier. Regeling inzake beperking van het verbruik

van zgn. transparantpapier voor verpakkingsdoeleinden
e. d. (EV. 16/1/’42, pag. 87; Stct. No. 8). –
Pelterijen. Dispensatie is verleend van het vervoer- en

afleveringsverbod voor ruwe vellen van zgn. klein ge-
dierte. (E.V. 2/1/’42, pag. 21; Stct. No. 249).
Pensionbedrijven. Wijziging van de – Hotel-,
Café-,

Restaurant- en Pensionbeschikking No. 2, waarbij o.a.

de regeling voor inschrijving van pensionbedrijven eenigs-
zins is gewijzigd. (E. V. 16/1’42, pag. 86; Stct. No. 4).

Prjsregelingen. Nadere prijsbesluiten voor gedestilleerd
in verband met de recente accijnsverhoogingen; vast-stelling van maximumprijzen voor gesmolten rundvet.
(E.V. 2/1/’42, pag. 21/22; Stct. No. 252).
Nadere prijsvoorschriften met betrekking tot wasch-
tarieven, en maximumprijzen chocolade en. bonbons.
(BV. 9/1/’42, pag. 58; Stct. No. 3).
Nadere prijsvoorschriften met betrekking tot opgave
van tarieven door wasscherijen en strijkerijen, maximum-
prijzen voor geconfijte schillen, en prijzen voor zaai-
erwten. (E: V. 16/1/’42, pag. 83/85;Stct. Nos. 7 en 8).
Besluit inzake het aanbrengen van eenige wijzigingen in

het Prijsbeheerschingsbesluit, welke hoofdzakelijk op be-
rechting van overtredingen betrekking heeft.
Nadere prijsvoorschriften voor wild, mosselet en mossel-
producten en abrikozenpulp. (E.V. 23/1/’42, pag. 113/114;

Stct. No. 11; V.B. No. 3).
Tabaksindustrie. Nadere mededeelingen inzake het in

1

28 Januari 1942

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

59

den handel brengen van tabakssurrogaten. (E.V. 23/1/’42,

pag. 115). –
Turf.
Vaststelling, in verband met de steunregeling, van de netto-opbrengst van fabrieksturf op f 60.75 per

dagwerk. (E.V. 9/1/’42, pag. 58; Stct. No. 1).

Tweelanden-organisaties. Het oprichten of in stand
houden van zgn. tweelanden-organisaties (Nederlandsche

Kamers van Koophandel voor het buitenland en particu-

liere vereenigingen en stichtingen e.d. welke zich ten

doel stellen het handelsverkeer tusschen Nederland en
een of mer landen tè bevorderen) is zonder schriftelijk

vergunning verboden. (E.V. 9/1/’42, pag. 58; Stct. No. 2).
Uitvoer kweekerijproducten. Nadere bepalingen inzake
den uitvoer van bloemkweekerijproducten naar Duitsch-
land. (E.V. 23/1/’42, pag. 113; Stct. No. 11).

Wijziging bedrjfsvorm. Verplichte opgave van wijzi-

gingen in den bedrijfsvorm voor allen, die bij een crisis-
organisatie zijn aangesloten. (E.V. 9/1/’42, pag. 58).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Bedrijfsorga.nisatie Vee en
Vleesch. Nadere mededee-

lingen inzake de werkzaamheden van de Bedrijfsorgani-
satie voor Vee en vleesch als onderdeel van het Organi-

satiebesluit Voedselvoorziening 1941. (E.V. 2/1/’42, pag.
Voedselvoorzieningsbiad van 24/12/’41).
Erwten. Nadere bepalingen inzake de teelt van erwten op gescheurd grasland. (E. V. 16/1/’42,
pag.
85).
Fruitteelt. Wijzigingen in de organisatie van telers van
fruit, anders dan fruit onder glas, en frambozen. (E.V.
2/1/’42, pag. 20; Stct. No. 251).
Kweekers. Afkondiging, van het ,,Kweekersbesluit 1941″
waarbij het zgn. kweekersrecht nader wordt geregeld.
(E. V. 1611/’42, pag. 82; V.B. No. 2).
Kweekerijproductcn. Nadere organisatie van den uit-
voer van bloem- en boomkweekerijproducten. (E.V.
2/1/’42, pag. 20; Stct. Nos. 249 en 251).

Kunstmeststoffen. Nadere regeling van de toewijzing
van kunstmeststoffen. waarbij o. m. behalve met de
inventarisatie 1941 ook met het teeltplan 1942 en de

uit-
breiding van den teelt van eenige gewassen ,vordt gerekend
als basis voor de verstrekte hoeveelheid. (E. V. 16/1/’42,
pag. 84).
Slaclitvee. Nadere bepalingen inzake

verkoop en in-
levering van beenderen. (E. -V. 16/1/’42, pag. 86).
Tuinbouw. Afkondiging van eenige besluiten en be-
schikkingen betreffende de tuinbouwteelt en -afzet,
alsmede het conserveeren van tuinbouwproducten. (E. V.
16/1/’42, pag. 84; Stct. No. 254).
Varkens. Nadere regelingen inzake het houden van
varken. (E.V. 2/1/’42, pag. 20). Visscherij. -Afkondiging van het Pachtbesluit Visch-
recht 1941, waarbij regelen gesteld-zijn voor het verpachten
van vischrecht, zoowel betreffende de prachtprijzen als
wat betreft de wijze van verpachting. (E.V. 2/1/’42,’pag.
Stct. No. 249).

Vms.
Nadeie bepalingen inzake de inlevering, het ver-
voeren en het afleveren van stroovlas. (E. V. 16/1/’42,
pag. 84; Stct. No. 252).
Zaden. Regeling inzake het beschikken over voorraden
zilveruienzaad. (E. V. 16/1/’42, pag. 84; Stct. No. 8).

GELD-, OJIEDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.

IMvidendbeperking. Nadere regeling der dividend-
beperking inzake maatschappijen,. die met een slechts
gedeeltelijk volgestort kapitaal werken. (E.V. 2/1/’42,
pag. 19).

Omzetbelasting. Nadere mededeelingen inzake door-
berekening van de omzetbelasting. (E.V. 2/1/’42, pag. 19).
Nadere regeling inzake de -te verrichten formaliteiten
voor de omzetbelasting bij levering aan ondernemers ten
behoeve van dê ondernéming. (E.V. 9/1/’42, pag. 58).
Nadere besluiten inzake heffing van de omzetbelasting
met betrekking tot goederen, welke via veilingen en af-
slagen worden verhandeld, alsmede inzake de heffing der

omzetbelasting bij drukwerken,welke om niet worden
verstrekt. (E. V. 16/1/’42, pag. 83/86).
Regeling I9eviezenvcrkeer.
Afkondiging van D eviezen-

bekendmaking No. 11/41, -waarbij geregeld wordt de
innipg van rente, dividend en aflossing van buitenlandsche

effecten van ingezetenen en van binnen- en buitenlandsche
effecten van niet ingezetenen; voorts de verkoop van

claims en de inwisseling van talons en recepissen. (E.T.
2/1/’42, pag. 17/18/19; Stct. No. 249).

Besluit betreffende den invoer van bet.aalmiddelen en

effecten, Waarbij is bepaald, dat in het vervolg ook de

invoer van binnenlandsche effecten aan vergunning, zal

zijn onderworpen. (E. V. 16/1/’42,pag. 83; V.B. No. 2).
Registratierechten. Heffing van 100 opcenten op rechten
van registratie, elke vorderbaar worden van 1 Januari
1942 tot en met 31 December 1944. (E.V. 2/1/’42, pag.
19; Stct. No. 251).

VERKEER.

Binnenscheépvaart. Mededeeling inzake de samenstel-
ling van den Raad van Beroep voor Bevrachtingszaken.

(E. V. 24/12/’41, pag: 1923; Stct. No. 247).
Fosterkeer. Staking van het postverkeer met de Ver-

enigde Staten van Amerika, daarbij inbegrepen de Phi-

lippijnen. Ook de verbindingen met Zuid- en Midden-
Amerika, de Far-Oereilanden, Gi’oenland en Ijsland
kunnen niet meer worden gehandhaafd. Alleen lucht-
postverzendingen naar Zuid- en Midden-Amerika zijn
voor verdere expeditie toegelaten.

Regeling inzake het verzenden van postpakketten,
inhoudende zgn. monopolieproducten, naar het buiten-
land. (E. V. 24/12/’41, pag. 1922; 2/1/’42, pag. 21).
Vaartuigen. Machtiging voor bevrachtingscommissaris-
en en -agenten, alsmede de rijkscontroleurs van het
vervoer om den houders van vaartuigen de verplichting
op te leggen hun vaartuigen voor door overheidswege
aan te wijzen doeleinden te bezigen. (E.V. 9/1/’42, pag. 58).

STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
Ned)Disc. Wiss.23 28 Juni
1
41
Ned. Bel. Bl.Eff.33 28 Aug. ’39
Lissabon

– .
Londen
. –

4

31 Mrt.

’41
2

26 Oct.

’39
Bk
……
’39
Vrsch.inRC33 28Aug.
Madrid

……
4

28Nov. ’38
Athene

…….5

21 Juli

1
41
N.-York F.R.B.
1

27Aug. ’37 Batavia

……3

14 Jan.

’37
Oslo

……..
43.21 Sept. ’39
Belgrado

. . . –

5

1
Febr.’35
Parijs

……..
1f 17 Mrt.

’41
Berlijn

……33

9Apr. ’40
Praag

……..
3

1
Jan. ’36
Boekarest

. . .
-3

12Sept.’40
Pretoria

……
39 15 Mei

’33
Brussel

……2′) 25 Jan.

40
Rome

……..
43 18 Mei

’36
Boedapest

. . . –

3

22 Oct.

’40
Stockholm
. .

39 17 Mei

’40
Calcutta

. . . .

3

28 Nov. ’35
Tokio

……..
.

3.521 Juli

41
Helsingfors

– –

4

3 Dec. ’34
Warschau
– –

49 18 Dec. ’37
Kopenhagen

. –

4

15 Oct.

’40
Zwits. Nat. Bk. 19 25 Nov. ’36
1)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen:

ZILVERPRIJS.

GOUDPRIJS.
Londen ‘)
N. York
‘)

A’dam ‘)
Londen ‘)
20 Jan. 1942..

20
Jan.
1942.. 2125
168/-
21

,,

1942..


21

1942.. 2125
168/.._.
Z
22

,,

1942..

22

,,

1942..

2125
1681-
23

,,

1942..


23

1942.. 2125
168/-
24

1942..

24

1942.. 2125
168/-
26

1942..

26

,,

1942..

2125
168/—
27 Jan. 1941..


34’/, 27

Jan. 641..

2125
168/-
23 Aug. 1939..

18
1
/,,
37
1
/, 23 Aug. 1939..

2110
148/61/,

‘) In pence
p. oz.
stand.

‘)
Foreign Silver in $c.
p. oz.
line.
)
In guldens per kg 1000/1000.

‘)
In sh. p. oz. line.

KOERSEN
VASTOT
NEDERLANDSCH
CI
(met data val
Belga’s – . . .30.14 7 Aug. ’40
5w.
Francs. .43.56
11 Oct.
’40
Fr.Francs .. 3.77 6 Mrt.
0
41
Lires……9.91 3
Juli
’41
Deensche Kr.36.37 17 Febr. ’41 –
Noorsche Kr.42.82 21 Dec. ’40 –
ZweedscheKr.44.85 13Aug. ’40
FinscheMark 3.82 2 Juli ’41
Dinar- (Joego-Slavië)
(oude schuld) 3.43 16Aug. ’40
Dinar
(nwe. schuld) 3.77
1 Juli
’41
Turksche
Ponden . .1.459 29Dec. ’39

SPELD
DOOR
HET
EARINO1NSTITUUT.
1
vaststelling)
Lewa(Bulgarije)2.3
0
25 Nov. ’40 Pengoe (Hongarije)
(oude schuld)36.52 20 Dec. ’40
Pengoe
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.
1
40
Zioty (Polen)
(oude schuld)35.00 28 Jan. ’41
(nwe. schuld)37.68
11
Febr. ’41
Lei . …….. 1.28 24 April Al
Slow. Kr. – – 6.48
10
Juni ’39
Drachmen
(Griekenland) 1.26 8 Oct. 41
Kuna

3.77 29 Oct. 141

60

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28Januari 1942

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)

N.-York

Brussel
1

Zürich
I
Stockis.
I
Helsinki
20 Jan. 1942

30.14 43.67
4485*

21

,,

1942

30.14-
43.67
44.85*

22

1942

30.14
43.67
44.85*

23

,,

1942

30.14
43.67
44.8a*
24

1942
30.14
43.67
44.85*
-.
26

1942
30.14
43.67
44.85*
Laagste d.w.

30.11
43.63
44.81

Hoogste d.w.

30.17
43.71
.
44.90

Muntpariteit
1.469
24.906
1

48.003
66.671
6.266
KOERSEN
TE
LONDEN.

l’laatsen en
landen
Not.
eenh.
19-24
Jan.
‘4224
Jan.
Laagste

Hoogstel
1942
12-17 Jan.’42
_
LaagsseHoogste
1
7Yan.
1942

Officieel:
New York
. . . .
$
p.
£
4.02*
4:03*
4.03
4.02*
4.03+
4.03
Parijs

.
..
.
Fr.p.

– –



Stockholm

..
Kr.pi
16.85
16.95 16.90
16.85 16.95
16.90
Montreal

. . . .
$
p.
£
4.43
4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires.
.
Pes.pi
16.95
*
17.13
17.04*
16.95*
17.13
17.04* Niet-Officieel:
AlexandriO

.
.,
P.p.
£
97.50
97.50
97.50 97.50 97.50
97.50
Athene
.
……
.Dr.p.

Bangkok

. . .
Sh. p.lical


.-
– – –
Bombay

. . .
d.
p. r.
17.96 17.96
17.96
17.96
17.96 17.96
Budapest
.
d.
p.
Hongkong

.
P.p.
15.-
15.-
15.-
IS.-
15.-
15.-
Istanbul

. .






d. p. yen
– –




Lissabon

. . .
Escu.p.I
99.80 99.80
99.80 99.80
99.80
99.80
Madrid

……
Pt.p.I
40.50
40.50 40.50 40.50
60.50
40.50

Kobe

………

Montevideo

.
d.p.p.
– – – –
– –
Rio de Janeiro

.

d.
P.

nu.




– –
Sjanghai

. . .
d. p.
$
3.03
3.03 3.03
3.03
3.03 3,03
Singapore
. . . .
d. p.
$
28.16

128.16
128.16
28.16 28.16
28.46
KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cable).
Data

Londen

Parijs

Berlijn

Amsterdam
(S
perl)

($perioofr.)

($p.i00 31k.) ($p.flOO)
20 Jan. 1942

4.03
3
/,

2.31


21

,,

1942

4.03
1
/
4

2.31


22

,,

1942

4.03
3
/
4

2.31


23

,,

1942

4.03
3
/,

2.31


24

1942

4.03
3
/

2.31′


26

,,

1942

4-03
3
/4

2.31

-.-


27 Jan. 1941

4.03
1
/,

2.21

40.05


Muntparitelt

4.86

3.90’1,

23.81’/,

40
1
/,,
STAND VAN
‘s
RIJKS
KAS.

Vorderingen,
1

7Jan.1942
15

lan. 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
f

12.151.016,82
f


Saldo b. d.,Bank voor Ned.
Gemeenten

224.807,50
,,

157.539,16
Voorschotten

op

uit.

Dec.
resp.Nov. ’41 aan degemeen
verstrekt

op

aan

haar
uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-

…….

som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc

op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
,,

11.294.539,71
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
169.979.277,86 170.296.048,18
7.428.917,74
7.459.247,74
Idem

aan

Curaçao
‘)

…532.024,76

450.076

,7
450.076,78
Idem

voor

Suriname ‘)

……..

Kasvord.

wegens

credietver-
strekking a.

h.

buitenland
51.940.647,13
51.821.773,49
-Daggeldleeningen tegen onder-
pand

………….

……..

Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

…………
99.370.880,82
,,

112.617.789,74
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
‘)

……..

….

1.045.736,65
673.728,16
Vordering op andere Staats-
…..

bedr. en instellingen
‘)
70.583.273,30
,,

72.766.030,20
Verplichtingen


oorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t


f

7.629.143,9!
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
..,,

,,

octrooi

verstrekt

………

Schuld

aan

de

Bank

VOor
Ned.

Gemeenten

………

Schatkistbilietten

in

Omloop
,,

110.1 06.000,-
,, 110.106.000,-
Schatkistpromessen in Omloop
,,1575.900.000,-‘)
1580.900.000,-
2
)
Daggeldleeningen

……….
……

……….

.

Zilverbons in omloop

……
117.671.622,-
‘117.506.993,50
Schuld

op

uit.

Dec

resp.
Nov. 1941 aandegem. weg.
a. h. uit te keercn hoofds. d.
pers.bel., aand. 1. cl. hoofds


grondb. e. d. gem. fondsb.
cl
.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting
Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)

……..

Id.

aan het Staatsbedr.

der
231.660.160,56
,,

237.346.667,49
P. T. en T.

‘)

……..
..
j
…..
Id. aan andere Staatsbedri-

……..

ven’)

…….. . ………..
…19.342.460,69
,,

19.342.460.69
Id. aan div. instellingen
‘)

..
354.701.842,98
354.221.445,11

‘)
In rekg. crt. met ‘s Rijk’s
Schatkist.

‘)

Rechtstreeks
hij de
Nederl. Bank geplaatst f 300.000,-.

DE. NEDE1ILANDSCIIE BANK.
Verkorte balans op 26 Januari 1942
Activa.
Binnenl.

Wissels,

(Hfdbank.

1′


Promessen, enz.

Bijbank

,,


(Agentsch.

,,

79.131

Papier op het

Buitenland

. .

fL011.608.592
Af: Verkocht maar voor de
bank

nog

niet

afgeloopen


B

S
eleentngenincl.

ç11!dbank.

t

133.820.973
‘)
,,
‘1.011.608.592
voorschotten
rekenin
-c

rant

Bujbank.

2.300.219
op
onderpand

(Agentsch.

15.157.368

t

151.278.560
Op
Effecten

en,

……….f

450.968.949
‘)
Op
goederen en Ceelen

309.611
151.278.561
‘)
Voorschotten

aan

het

Rijk

………………..
2.221359
Munt en muntmateriaal:

Gouden

munt

en

gouden
muntmateriaal …………11.026.303.946

Zilveren munt,

enz.

……..
…7.883.951
1.0
34 .187. 898
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

53.633.369
Gebouwen en meubelen der Bank

…………
4.000.000
Diverse

rekeningen

……………………..
148.878.245

2.405.887.155

Pagsiva.
Kapitaal

…………………………….
f

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
5.368.354
Bijzondere

reserves

……………………..
16.583.835
Pensioenfonds

…………………………41.716.485
Bankbiljetten

in

omloop

………………..
2.094.346.340
Bankassignatiën

in

omloop

………………..
8.601
Rek-Courant

Van het Rijk f


saldo’s

Van anderen
,,

251.233.244

Diverse

rekeningen

………………………
251.233.244 6.630.296

-f 2.405.887.155

Beschikbaar metaalsaldo

………………
t

99.195.604
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
/
waartoe de bank gerechtigd

is

…………..
247.989.010
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht
‘)
Waarvan aan

Nederlandsch-Indië (Vet van
15

Maart

1933,

Staatsblad

No.

99)

………..
55.341.825

Voornaamste posten
in
duizenden
guldens.
1

Goaderc

Circu-
Andere
1′
Beschikb. Dek-
Data
munt en
latie
opeischb.
1

Metaal-
kings-
_______
Imuntmater.

schulden
saldo
perc.
26 Jan.’
1.026.304
2.094.346
251.242
1

99.196
44-1-
’19

,,

’42
1.025.708
t

2.089.933
244.503
1

103.007
44+
12

’42
1.025.717
1

2.097.024
229.626
1

106.132
44
6

Mei ’40
1.160.282
1

1.158.613 255.183
1

607.042
83
Totaal
1
Schat/eist-
l3elee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op het
reken. disconto’s rechtstr.
‘ningen
buitent.
(act.)
26 Jan7î
79

1

151.279
1.011.609

1148.878
19

,,

’42
3.074

1
3.000


‘151.449
995.632 1453.384
12

’42
3.074
3.Q00
.
152.539 952.903
179.655
6 Mei ’40
9.853

1

217.726
750

1
20.648

DUITSCHE IIIJKSBANK.


1

Goud
Renten-
1

Andere wissels,
Betee-
Data
1

en
bank-
1

chèquces en
J
1
deviezen
scheine
1

schatkist
papier
1

flengen

15

lan.

1942
1

77,2
230,1
1
19.834,2
1

28,7
‘1
7

,,

1962
‘76,8
178,4
1

.
20.692,2
19.3
31

Dec.

1941
1

77,0
137,3
1
21.655,5
31,8
23 Aug.

1939
1

77,0
127,2
1
8.140,0
22,2

Data

1
Ef fec-

1
ï5verse
1
Circu-

1
Rekg.-

1
Diverse
ten

1
Activa

1
tafie

1
Cr1.

1
Passiva
15

Jan. ’42
113,3
T6,9
1

18.186,2
1

2.432,5

1
686ï’
7

,,

’42
u

112,5
1.298,6
1

18.687,1
1

2.585,8

t
672,5
31

Dec. ’41
107,5 2.085,1
1

19.326,6
1

3.649,2

1
672,4
23 Aug. ’39
1

982,6
1.380,5
1

8.709,8 1.195,4

1
454,8

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSLEBANI{ TE BRUSSEL.
(in miii. francs)

1
,

eS
,,
as,E
,socs
,
)
i
en-
•n
.a,

G
c
d
es

o
0
c/)
.a
IS

2
9
960
S
08
8

,.

’42
34,643
906
17.818
2.396
48.942
3.797
2.348
30Dec.’41
34.576
909
17.250
2.417 48.666
3.769
2.263
22,,

’41
34.417
763
17.045
2.408 47.855 3.724 2.380
18

,,

’11
33.742
887
17.250 2.413 47.649
3.653
2.316′
8
Mi
’40 23.606
5.394
695
1.480 29.806

909

.

A/fabetische Index 0 7erheidsmaatregélen c p. Economisch gebied

(Zie
voor den alfabetischen Ir dex Overheidsmaatr’egelen in
1941
het Jaarr rgister
1941,
laatste bladzijde.)

Blz.
Aardappelen

…………………
33, 47
Accijns

…………………………
33
Bank

en

Credietwezen

…………..
33
Bedrijfsvorm

……………………
59
Bedrijfsorganisatie Vee en Vleesch

. . . .

59
Belastingen

…………………..
33

59
Bindtouw

……………………..
33
Binnenscheepvaart ………………….
59.
l3ouwnhjverheid

……………….
47,

58
Buitenlandsche

Handel …………
47,
59
Chemische

Industrie …………….
..58
Deviezenverkeer ………………
33,

59
Dividendbeperking

……………….
59
Drankwet

………………………
58
Eieetrotechnische Industrie

……….
58
Fruit

………………………….
59
Gevogelte

………………………
47
Grasland

……………………….
33
Grafische

Industrie

………………
58
Groenten

……………………….
33
Kamers van

Koophandel

…………..
47
Keramische Industrie

…………….
58
Kunstmest

………………………
59
Kweekerij

……………………..
59
Landbouw …………………
33,

47,

59
Landstand, Nederlanclsche

…………
33
Melk

en

-producten

………………
33
Metalen ………………………
47,

58
Motorbrandstof

………………….
58
Omzetbelasting

………………….
59
Organisatie

Bedrijfsleven

………….
47
Papier

………………………….
58
Pelterijen

.
……………………..
58
Pensionbedrijven

………………..
58
Postverkeer ……………………..
59
Prijsregeling

…………………
47,
58
Radio

…………………………
47
Registratierechten

…………………
59
Rijwielen

……………………….
47
Slachtvee

……………………
33, 59
Tabak

……………………..
47,

58
Tweelandenorganisaties …………….
59
Tuinbouw

…………………..
33,

59
Turf

…………………………..
59
Uien

………………………….
33
Varkens

……………………….
59
Veevoeder

……………………..
47
Veroerswezen…………………..
59
Visscherij

………………..
33, 47,

59
Vlas

………………………….
59
Vleesch

………………………..
59
Voedselvoorziening

…………
33, 47,

59
Wijnbelasting

……………………
33
Zaden

……………………..
47,
59

Overzicht van de ontwikkeling der

handelspolitiek van het Koninkrijk

der’ Nederlanden van 1923 t/m. 1938.

(Samengesteld door een groep mede.

werkers van het N. E. 1., onder leiding van

Prof. Mr. P. Lleftlnck)

ra

28e publicatie van het Nederl. Econom. Instituut

Prijs f 2.10*

(Prijs voor donateurs en leden van het N. E. 1.

f 1.50)

Verkrijgbaar in den boekhandel

UITGAVE:

DE ERVEN F. BOHN N.V.
9
HAARLEM

Tanker Freight

Rates and Tank-

ship Building

door

Dr. T. Koopmans

27e Publicatie van
het Nederlandsch
Econom. Instituut

Prijs:

Ingenaaid
f
2.10*

Gebonden
f
3.15*

(Prijs voor donateurs

en leden v. h. N.E.I.

resp. fl.50 en t 2.25)

Verkrijgbaar in den boekhandel

Uitgave:

De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem

r

28 JANUARI 1942

Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:

A. J. W. RENAUD

Groot- en kleinhandeisprijzen in Nederland en België

………………….(2 din.
f
5,25)*

Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK

De betrekkingen tusschén banken en industrie in België

……………………..
(f
4,20)*

D. C. RENOOIJ

Beschouwingen over een tolunie tusschen Nederland en België-Luxemburg

T

……
(f
4.20)’

en 3c. D. C. RENOOIJ

Beschouwingen over een tolunie tusschen Nederland en België-Luxemburg îi

(2 din.
t
4,20)*

Ir. A. BAARS

Het verbruik van algemeen benoodigde consumptie-artikelen

…………………
(j 2,85)*

Dr. F. L. VAN MUISWINKEL

De verzamelende graanhandel in de VS. van Amerika, Canada en Argentinië
(f
3,65)”

Dr. G. Z. JOL

Ontwikkeling en organisatie der Nederlandsche brouwindustrie

………………..
(f4,20)”‘

Dr. A. J. VERHAGE

De

handel

in

bloembollen ……………………………………………….
(/
8,15)

Dr. A. .TREEP

De betrekkingen tusschen banken en industrie in Frankrijk

…………………..
(f
4,20)”‘

Mej. Dr. ROSA PHILIPS

De invloed van de Braziliaansche koffieverdedigingspolitiek op de koffie-importen der
hoofdconsumptielanden

………………………………………………..
(f
2,10)*

Ir. A. BAARS en Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK

Seizoensbewegingen in het econoriiisch leven van Nederland

………………….
(f
1,55)”‘

Dr. J. C. M. VAN RI-IEE

De betrekkingen tusschen banken en industrie in Zwitserland

………………..
(f
3,65)*

HENRI REUCHLIN M. A.

Werkverruiming en. haar gevolgen voor volkshuishoudig en overheidsfinanciën ……
(f
1,05)”

Dr. H. M. H. A VAN DER VALK

Economische

politiek in

België in

de

depressie

…………………………….
(f
1,05)”‘

Dr. W. L. VALK

Conjunctuurdiagnose

.
…………………………………(t 6.80* geb.,
f
5,25*
gekart.)

CH. GLASZ

Hypotheekbanken en Woningmarkt in Nederland

…………………………..
(f
1,55)”‘

Ir. J. W. BONEBAKKER

De

Scheepsbouwnijverheid

in

Nederland

………………………………….
(f
1,5)”

F. WEINREB

Statistische bepaling van de vraagcurve. Toepassing op de Nedêrlandsche vraag naar
suiker……………………………………………………………….

Dr. E. VAN DER WIEL

De betrekkingen tusschen banken en industrie in Zweden

……………………
(j 2,60)*

Dr. J. J. J. DALMULDER
On

econometrics

………………………….. . ………..

(t
2,65*

geb.,

/
1.55*
ingen.)’

Dr. T. KOOPMANS
Linear regression analysis of economie time series

…………..(t
3,15*
geb.,
t
2,10*
ingen.)

Dr. W. L. VALK Production, priciiig and unemployment in the static state

……(f
3,15*
geb.,
/
2,10*
ingen.)

Dr. H. J. FRIETEMA
Productie en prijsvorming op de Engelsche markt van Nederlandsche, Deensche en kolo-
nialeboter

……………………………………………………

……
(/3,15)*

Dr. Ir. A. BAARS
Openbare

werken

en

conjunctuurbeweging

…………………………………
(/ 2,10)”‘

Dr. Ir. F. J. C. VAN DER SCHALK

Een analyse van

de arbeidsproductiviteit in Nederland

………………………
(f
2,60)”‘

Dr. L. R. W. SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen

………………..
(f
2,60)”‘

J. VAN DER WIJK
Inkomens-

en

Vermogensverdeeling

……………………………………..
(t
2,60)”‘

Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building

………………..(f
3,15*
geb.,
/
2,10*
ingen.)

.Overzicht van de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van 1923 tot en met 1938, samengesteld door een groep medewerkers van het N.E.I.,
onder leiding

van

Prof.

Mr.

P.

Lieftinck

………………………………..
(f
2,10)*

Dr. A. WINSEMIUS
Economische aspecten

der internationale

migratie

……………………………
(t 2,10)*

Dr. H. M. H. A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland en Nederland (tweede druk)
(t
2,10)*

M. J. SCHUT
Tinrestrictie

en

tinprijs

………………………………………………..
(/ 1,55)*

Uitga’e: De Erven F. Bohn N. V. Haarlem

Verkrijgbaar in den boekhandel

DRUK 11. A. M. ROELANTS, SCHIEDAM

Auteur