30 APRIL 1941
AUTEURSRECHT VOORBEFIO UDEN
Economisch
,
—
,
Statistische
Bericht
‘
en
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSfITIJUT
26E
JAARGANG
WOENSDAG 30 APRIL 1941
No. 1319
COMMISSIE VAN REDAOTIE:
J. G. Koopmans, P. Lie ftinck, N. J. Polak, J. Tinbergen
en F. de Vries.
Secretaris van de Redactie: M. F. J. Gooi.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdanz-W. A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaat weg.
Telefoon Nr. 35000. Postrehening 8408 (ten name van
Economisch-Statistische Berichten”).
Abonnemenis prijs voor het weekblad, waarin tijdeljli
is op genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 21w.— per jaar. Buitenland en
koloniën / 23.— per jaar. Abonnementen hunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut onwan gen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties. .4dreswijzigin gen op te geven aan de Redactie.
Advertenties voorpagina f 0.50 per tegel. Andere pagina’s
f 0.40 per tegel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
Administratie van advertenties: Nijgh en van Ditmar N. V.,
Uitgevers, Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Post-
chèque- en girorekening Nr. 145192. Adres te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. Nr.
31696.
INHOUD:
Blz.
De Bnciue de France in
1940
door
Dr. F. H. Repelius 278
OrganLatie van den eierhandel door
P. J. vn
llaaren ………………………………..280
De openbare slachthuizen als schakel in de structuur
der vleeschmarkt door
C. Bergsma ………….. 282
A a n t e e k e n i
ii
g e n
De economische toestand in Zweden gedurende
het eerste kwartaal van
1941 …………….286
Overheids maatregelen
op
econo-
misch
gebied
………………………..
287
S
t a t i s t i e k e n.
Bankdisconto’s – Geld- en wisselkoersen – Bank-
staten …………………………..
287-288
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geidmarict
valt van een vermindering van de vraag
van de zijde van de schatkist weinig ot niets te bespeuren.
Jn de eerste drie weken van April is het bedrag aan uit-
staand schatkistpapier toegenomen met f
142
millioen; de
totale vlottende schuld steeg in dat tijdvak met f158
mii-
lioen. Vergelijkt men de huidige vlottende schuidpositie
van het Rijk – volgens den kasstaat per 23 April – met
die van vôér de storting op de 4 pCt. leening
1941,
dan
komt men tot het volgende beeld. Het bedrag aan uitstaand
schatkistpapier is nu t
173
millioen hooger, daartegenover
was destijds een bedrag ad t
191
millioen aan daggeldlee-
ningen opgenomen, zooals destijds uiteengezet, een gebrui-
kelijke financieringsmetliode tegen den tijd, dat een con-
solidatie-operatie wordt tot stand gebracht. Per saldo is derhalve uit hoofde van deze beide posten de vlottende
schuld nu t
18
millioen geringer. De overige posten van de schuld op korten termijn, inclusief de circulatie van zilver-
bon (die nu f 15 millioen grooter is dan midden Februari),
wijzen gezamenlijk een achteruitgang aan met rond t
7
millioen, zoodat het totaal van de vlottende verplichtingen
volgens den bovenvermelden laatsten kasstaat van het
Rijk, nog slechts f 25 millioen minder waS dan véôr de
recente consolidatie-operatie van f500 millioen.
De weekstaatvan De Nederlandsche Bank toont opnieuw
een goudonttrekking van t
24
millioen, voorts een toe-
neming van de circulatie met t
24
millioen en van de
,,diverse rekeningen debet” met t
43
millioen.
Op de
obligatiemarkt
is vooral in de tweede helft van de
week de stemming aanmerkelijk beter geworden. 1-let vrij
plotseling weer in de markt komen van Duitsche vragers,
nadat deze zich gedurende eenigen tijd op den achtergrond
hadden gehouden, was oorzaak van een krachtige algemeene haussebeweging voor obligaties op Vrijdag jl. De
3-3+
pCt.
leening Nederland, die de week opende op
87+,
steeg tot
89
+
pCt. Hiermee iS weliswaar nog geenszins het hoogtepunt
van de vorige, door Duitsche aankoopen veroorzaakte,
hausse bereikt – men kwam toen tot
91 –
maar de koers-
stijging geeft toch wel blijk van zeer overwegende vraag.
Ook andere obligatiën profiteerden natuurlijk van de
vaste stemming; de
3
pCt. Nederland
1937
kwam vai
82
11
! op
84/8,
de
4
pCt.
1941
van
971
op
98
pCt.,
Het feit, dat de Duitsche vraag, die voortdurend latent
was, nu weer in aankoopen is omgezet, is ongetwijfeld voor
onze obligatiemarkt een steun, die ook effect op het koers-peil zal blijven hebben, wanneer deze factor weer eens een
tijd lang niet actief tot uiting komt. Men weet nu, dat, ge-
zien het tekort aan heleggingsmateriaal in Duitschland, bij
een koerspeil om en nabij het huidige, de DuitSche vraag steeds klaar zal staan om hier materiaal op te nemen. Ge-
zien den omvang van het potentieele kapitaalaanbod uit Duitschiand in verhouding tot de bedragen, waarom het op onze markt gaat, mag men hier van een belangrijken
steun spreken.
278
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 April 1941
DE BANQUE DE FRANCE IN 1940.
1-Jet jaar 1940 is voor de Banque de France uitermate
bewogen geweest. Met het oog op het verloop der oorlogs-
gebeurtenissen zag zij zich genoodzaakt haar centrale leiding achtereenvolgens te verplaatsen naar Saumur,
Bordeaux, Clermont-Ferrand en weder terug naar Parijs,
waar zij vervolgens onder contrôle gesteld werd van een door
de bezettingsautoriteiten aangestelden commissaris. De
functionneering van haar apparaat werd voorts in sterke
mate belemmerd door de evacuatie en den daarop gevoigden
terugkeer van de bevqlking van uitgestrekte gebieden en
door de verdeeling van het land in een bezet en een onbezet
gedeelte. Onder deze omstandigheden moest het lamge-
slagen betalingsverkeer opnieuw worden georganiseerd en
zorg worden gedragen voor de financiering van enorme
overheidsuitgaven, terwijl verder de circulatie van de op
groote schaal door de bezettende autoriteiten in het ver-
keer gebrachte betaalmiddelen moest worden gezuiverd.
Tenslotte moesten, ten deele op aandrang van genoemde
autoriteiten, verschillende herzieningen der bankwet in
korten tijd haar beslag ,krijgen.
Verhouding tot de bezettende autoriteiten.
Bij besluit van den opperbevelhebber van het bezettings-
leger d.d. 8 Juli 1940, werd Dr, C. Schaefer benoemd tot
commissaris bij de Banque de France. Een korte verorde-
ning van 23 Juli 1940 regelt de bevoegdheden van den
commisSariS. Zij bestaan voornamelijk hierin, dat hij zich van alle door de Bank getroffen maatregelen op de hoogte
kan doen houden en zich alle door hem noodzakelijk ge-
achte bescheideh kan doen voorleggen. Alle belangrijke
maatregelen en transacties der Bank dienen door den com-
missaris te worden goedgekeurd. Met name worden genoemd:
de vaststelling.der rentetarieven en de credietoperaties; de
commissaris kan voor bepaalde groepen van transacties
algemeene vergunningen verleenen. Evenals zijn ambtge-
noot bij de Belgische Nationale Bank, is ook de commissa-
ris hij de Banque de France tevens leidei’ van de contrôle
op het particuliere bankwezen.
De wets(vijzigin gen.
T-let belang van de wijzigingen, op 23 Augustus, 3 Sep-
tember en 24 November 1940 in de bankwet aangebracht,
is niet evenredig aan het aantal artikelen, waarover zij zijn
verspreid. Zij hebben hoofdzakelijk betrekking op de leiding
van de Bank en het toezicht daarop. T-Jet aantal
conseillers
is teruggebracht van 20 tot 11, het aantal
censeurs
verhoogd
van 3 tot 4, terwijl voor beide categorieën de Fransche
nationaliteit is voorgeschreven. De invloed van den Mi-
nister van Financiën op de benoeming der, met commissa-rissen gelijk te stellen,
conseillers
is aanmerkelijk vergroot
(voorheen benoemde hij 7 van de 20 commissarissen, waar-
van 6 uit hem voorgedragen personen, thans benoemt
hij 5 van de 11 commissarissen, waarvan slechts één uit een
voordracht); het aantal der door de aandeelhouders be-
noemde commissarissen
i5
weliswaar vermeerderd van 2 tot
3, doch hiertegenover staat, dat zij gebonden zijn aan de
oordracht van den
conseil général.
De
censcu,’s,
die in het
bijzonder belast zijn met de contrôle op de Bank en in den
conseil général
slechts een adviseerende stem hebben,
werden voorheen uit en door de aandeelhouders gekozen;
thans worden twee hunner door de aandeelhouders gekozen
uit een voordracht, opgemaakt dooi’ het
comité de censure,
en twee door den Minister van Financiën aangewezen. De’
evengenoemde
conseil général
bestaat uit den
gouverneur
en de beide
sous-gouverneurs
1),
die tezamen de directie
1)
Deze functionarissen werden voorheen door den Pre-
sident aangesteld, thans wordt de
gouverneur
bij decreet
en woi’den de
so’us-gouvem’neurs
hij ministerieele beschik-
king benoemd.
der Bank vormen, de
conseillers
en de censeurs;
het vroeger
uit de gemeenschappelijke vergadering gedelegeerde
comité
pernianent
(directie en 4
conseillers)
is komen .te vervallen,
waardoor de bepaling, dat de plenaire vergadering eenmaal
per week bijeen moet komen, van meer beteekenis is ge-
worden.
Analyse der balanscijfers.
In onderstaande tabel zijn de voornaamste balanscijfers
van de Banque de Erance per ultimo 1939 en 1940 samen-
gevat.
J’oornaanzste balansposten van de Banque de France
(einde des jaars; millioenen francs).
Actwa:
–
1939
‘ 1940
97.277 84.616
83 41
Credieten aan den Staat
Rentelooze leeningen
10.000 10.000
Promessen
Caisse
auto-
nome………………
5.455
5.396
Goudvoorraad
………….
Deviezen
………………..
C.
Renteloos voorschot ….
20.473
–
Schatkistwissels
–
30.000
Rentegevende voorschot-
11.800
63.900
ten
……………….
Voorschotten voor bezet-
tingskosten
……….
72.317
Totaal der credieten a/d Staat
1
47.78
1
181.613
Credieten aan het bedrijfsleven
Disconteering
4.707
3.646
Open-markt-transacties
5.779
7.802
Beleening op effecten
.
3.564
3.967
Vooi-schotten
op
schat-
236
721
kistwissels
……………
Beleening op tarwe
2.345
661
Totaal cred. a/h bedrijfsleven
1
.16.631
1
16.797
.Passiva:
Bankbiljetten
…………….
149.416 218.383
Saldi in rekening-courant:
96
276
Caisse autonome
1.898
708
Reichskreditkasse
–
.
3.143
41.400
a.
Schatkist
…………..
Overige rekeninghouders
24.518
Diverse direct opvorder-
bare verplichtingen
244
2.684
Totaal saldi in rekeningcourant
1
15.381
1
69.586
De
goudvoorraczd,
was als gevolg van de herwaardeering krachtens de overeenkomst tusschen de Bank en den Staat
van 29 Februari 1940 – op grond van de devaluatie van
den fi’anc, waartoe (ten vierden male sedert de stabilisatie
door Poincaré op 25 Juni 1928) op eerstgenoemden datum werd overgegaan -van frs. 97.275 millioen tot Irs. 114.613
millioen gestegen. Voor een waarde van frs. 30.000 millioen
(op de nieuwe basis) werd bij deze gelegenheid aan den
Staat, ten behoeve van het Egalisatiefonds, overgedragen;
het resteerende bedrag, ad frs. 84.613 millioen, bleef sedert-
dien vrijwel onveranderd op de balans paraisseeren. (De
geheele goudvoorraad werd echter, met het oog op de
oorlogsomstandigheden, véôr de bezetting naar het buiten-
land overgebracht.
De
deviezenvoorraad
van de Bank heeft in den laatsten
tijd slechts uiterst weinig beteekenis gehad.
De
voorschotten aan den Staat
zijn als volgt Samengesteld:
30 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
279
Rentelooze leeningen, verleend op grond van verschil-
lende wetten en decreten, dateerende van vôér den huidig.n
oorlog (laatstelijk van 12 November 1938); zij vervallen
bij afloop van het privilege der Bank en vormen een onver-
anderlijken post op de balans.
Promessen der Caisse autonome d’amortissement,
over-
genomen teneinde, tijdens den vorigen oorlog, credietver-
leening aan buitenlandsche regeeringen mogelijk te maken
en wegens het pondenverlies in 1931; aflossing vindt ge-leidelijk plaats uit een gedeelte van het winstaandeel, dat
den Staat toekomt.
Renteloos voorschot, verleend op grond van het de-
creet van 12 November 1938; dit voorschot werd op 29
Februari 1940 grootendeels uit de bovenvermelde, per dien
datum geboekte, herwaardeeringswinst afgelost.
Schatkittwissels, waarmede de Staat het op 29 Fe-
bruari 1940 overgenomen goud heeft betaald.
Rentegevende voortchotten, clie hun oorsprong vin-
den in de overeenkomtt van 29 September 1938, bekrach-
tigd door de wet van 1 September 1939, waarbij de Staat, in geval van mobilisatie, over een crediet van ten hoogste
frs. 25.000 millioen zou kunnen beschikken. Genoemd be-
drag is bij de overeenkomst van 29 Februari 1940 tot
frs. 45.000 millioen en bij die van 9 Juni tot frs. 70.000
millioen verhoogd. Op 3 October werd laatstgenoemd be-
drag bijna bereikt; sedertdien zijn de disposities van den
Staat niet onbelangrijk teruggeloopen. De door den Staat
vergoede rente bedraagt 1 pCt.
Voorschotten, aan den Staat verleend ter finan-
ciering der bezettingskosten; het door de Bank hier-
toe geopende crediet werd op 26 Augustus 1940 op ten
hoogste frs. 50 milliard vastgesteld, welk bedrag achter-eenvolgens tot frs. 65 milliard (29 October 1940) en frs.
73 milliard (12 December 1940) werd verhoogd. Van dit
crediet was per ultimo 1940 door den Staat Irs. 72.317
millioen opgenomen. Tezamen met een bedrag van
Irs. 4,827 millioen, waarover de Staat uit anderen hoofde
de beschikking had verkregen, was aan de bezettende
autoriteiten op genoemden datum frs. 77.144 millioen
uitbetaald. hiervan varen frs. 12 milliard besteed voor in-
wisseling van Reichskreditkassenscheine, bijna frS. 24
milliard waren voor hezettingskosten uitgegeven, en frs. 41,4
milliard waren door de bezettingsautoriteiten weder bij de Banque de France gedeponeerd.
Het totaal der credieten aan het bedrijjsleoen
was bij
het einde van 1940 ongeveer even hoog als een jaar tevoren,
waarbij de achteruitgang van de disconteeringen en tarwe-
heleeningen voornamelijk door vermeerdering van op de
open markt aangekocht schatkistpapier wat gecompen-seerd. In verband met de oorlogsomstandigheden heeft
evenwel in den loop van het jaar een sterke uitzetting dezer
credieten plaats gevonden, die daarna weder ongedaan
werd gemaakt.
Daar de publicatie der weekstaten sedert medio Juni1940
is gestaakt, zijn geen volledige cijfers nopens deze ontwikke-
ling beschikbaar. Volgens den weekstaat van 10 Juni 1940
waren de totale credieten aan het bedrijfsleven tot frs.
23.508 millioen opgeloopen. Ter algemeene vergadering
van 27 Maart 1941 is medegedeeld, dat disconteeringen en
beleeningen tezamen van frs. 5,8 milliard op 9 Mei 1940 tot frs. 18,0 milliard in
begin
Juli zijn gestegen. Dank zij deze ruime credietverleening tegen onveranderde rentetarieven
(disconto 2 pCt., beleeningrente 3 pCt.) is het gelukt een
algemeen moratorium te voorkomen. In verband met de
verruiming der geldmarkt, die in Augustus intrad, kon
overigens een groot gedeelte van de door de centrale bank
verleende credieten in den loop van het jaar worden af-
gelost; hier stond evenwel tegenover, dat het
Crédit national
en het
Crédit foncier
in verband met de vergoeding der oorlogs- schade Vrij belangrijke bedragen door verdis-
conteering van hun papier opnamen.
De banken hebben voornamelijk gebruik gemaakt van
de fadiiteit om tegen discontotarief voorschotten in reke-
ning-courant op te nemen, op onderpand van schatkist-
papier. Het maximum dezer credieten beliep frs. 2.862
millioen; het werd reeds
01)
21 Mei bereikt.
Het door de Bank op de open markt gekochte schatkist-
papier is sedert 10 Juni met frs. 975 millioen gedaald,
doordat een gedeelte der portefeuille kwam te vervallen;
verkoopen vonden niet plaats. De beleeningen op tarwe, die in den vorm van discon-
teering van wissels en ceelen van of gegarandeerd door
het Staatsgraanbureau plaats vonden, verminderden met
frs. 246 millioen, daar de credietbehoeften der landbouw-
organisaties door de liquideering der graanvoorraden aan-
merkelijk zijn gedaald.
De uitzetting der credietyerleening vindt haar weerslag
in de expansie der direct opeischbare oerplichtingen.
Het
creditsaldo der Reichskreditkasse ad frs. 41,4 milliard is
reeds genoemd. 1-let tegoed van de
Caisse autonome is
belangrijk gedaald, dat van den Staat zelf had bij voort-
during weinig beteekenis. De saldi van derden zijn relatief
sterker gestegen dan de bankbiljettencirculatie. De krach-
tige pogingen, ondernomen om het giroverkeer in Frankrijk
ingang te doen vinden, doen hierbij haar invloed gelden;
zij zouden nog meer succes hebben gehad, wanneer niet
anderzijds de oppotting van bankpapier, wegens de buiten-
gewone tijdsomstandigheden, een aanmerkelijken omvang
had aangenomen.
Conclusie.
De ontwikkeling van de credietverleening door de Ban-
que de France stond in het jaar 1940 geheel in het teelcen
van de oorlogsomstandigheden, waardoor de steun aan het
bedrijfsleven aanmerkelijk moest worden uitgebreid en de
financiering der behoeften van de schatkist een ongekenden
omvang aannam.
Eerstgenoemde steun was in hoofdzaak van tijdelijken
aard; door den terugkeer van meer geregelde toestanden,
de liquidatie van voorraden op groote schaal, de terug-
houdendheid der particuliere credietnemers en, niet het
minst, de omvangrijke overheidsuitgaven, ontstond eeit
zoodanige ruimte op de geidmarkt, dat het beroep op de
centrale bank in belangrijke mate kon worden verminderd.
Ten aanzien van de financiering der overheidsuitgaven
geldt, dat ook de schatkist kon proiteeren van de, voor een
gedeelte door deze uitgaven zelf in het leven geroepen, geldruimte. Men heeft, evenals elders, ook in Frankrijk
getracht de voor de overheidsfinanciering in het verkeer
gebrachte betaalmiddelen weder ten behoeve van nieuwe overheidtuitgaven te absorbeeren. Hiertoe werden de aan
banken en verwante instellingen toegevloeide middelen
aangetrokken door de uitgifte van schatkistpapier en werd
de belastingschroef sterk aangedraaid. Voorts werkten
verschillende uit anderen hoofde ingestelde maatregelen,
zooals rantsoeneering, prijscontrôle en reglementeering van
het betalingsverkeer met het buitenland, in dezelfde rich-
ting. Het gevolg van een en ander was, dat het beroep van
den Staat op de centrale. bank eenigszins kon worden in-
geperkt. De, voor de nationale behoeften opgenomen, rente-
gevende voorschotten, die op 3 October 1940, met Irs.
69.650 millioen, hun hoogsten stand hadden bereikt, waren
dan ook op 26 December 1940 tot frs. 62.900 millioen
teruggeloopen. Op de bezettingscredieten kon daarentegen geen vermindering worden toegepast; de rekening van den
Staat moet uit dezen hoofde iederen dag met een bedrag
van frs. 400 millioen worden gedebiteerd. Terwijl dut de
credieten aan den Staat voor eigen gebruik in de genoemde periode met frs. 5.750 millioen daalden, zijn de bezettings-credieten in hetzelfde tijdsverloop met frs. 33.200 millioen
gestegen.
Dr. F. H. REPELIUS
280
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 April 1941
ORGANISATIE VAN DEN EIERHANDEL.
De eierexport oan recenten datum.
Vôôr 1900 was er in ons land van een georganiseerden
handel in eieren, ja zelfs van een handel van eenige betee-
kenis, geen sprake. Na 1900 begon de pluimveehouderij
zich te ontwikkelen en ziet men den eierhandel ook ge-
leidelijk groeien. In enkele deelen van ons land, voorname-
lijk in het zuiden en in het oosten, werd deze handel op
coöperatieve leest geschoeid, terwijl in het overige deel
de handel voornamelijk in handen kwam van particulieren.
In het jaar 1906 werden nog bijna 1100 ton eieren méér
ingevoerd dan uitgevoerd. In 1913 bedroeg de uitvoer
23.104 ton en de invoer 16.344 ton, zoodat onze uitvoer
toen reeds 6.760 ton grooter was dan de invoer. In 1914,
het eerste jaar van den wereldoorlog 1914-1918, was de
uitvoer 12.955 ton grooter dan de invoer.
De uitvoer van eieren bleef in den wereldoorlog vrij tot
in 1915. Toen kwamen er uitvoerbeperkingen: ieder, die
eieren wenschte uit te,voeren, moest voor elk kwantum
uit te voeren product een zekere hoeveelheid eieren voor
binnenlandsch verbruik beschikbaar stellen.
Aanvankelijk moesten deze eieren aan door de Regee-
ring hiervoor aangewezen yeilingen gezonden worden,
waar de binnenlandsche handel deze kon koopen, om ze
verder in het hinnenland af te zetten; om te voorkomen,
dat deze eieren voor uitvoer werden aangeboden, moesten
ze van een stempel worden voorzien.
In 1917 werden de veilingen opgeheven en moesten de
voor het binnenland bestemde eieren geleverd worden aan
zoogenaamde stempelhuizen, vanwaar de eieren onder
de diverse gemeenten geditribueerd werden. De uitvoe-
ring van dezen maatregel was in handen van de ,,Eier-
vereeniging”, welker bestuur bestond uit personen uit den
eierhandel. liet toezicht op de handelingen dezer vereeni-
ging was opgedragen aan een Rij kscornmissie van Toezicht,
waarvan de leden door den Minister werden benoemd.
1-let was in dien tijd, dat de coöperatieve eierhandel,
alsook de particuliere handel, zich begonnen te organiseeren.
Tengevolge van de voederschatrschte moesten in het
jaar 1918 bijna alle kippen worden opgeruimd en werd
de uitvoer van eieren geheel verboden. In 1919 en 1920 moest de pluimveestapel wederom worden opgebouwd,
zoodat de uitvoer van eieren in deze jaren zeer gering waS:
hij bedroeg respectievelijk 12 ton en 472 ton, de invoer
resp. 66 ton en 250 ton.
Groei na den wereldoorlog.
Te beginnen met het jaar 1921 ging de productie van
eieren sterk vooruit en steeg daardoor de uitvoer van
eieren vrijwel elk jaar, zooals uit onderstaand staatje blijkt.
Jaar
Invoer in
1000 kg.
Uitvoer in
1000 kg.
Meer-uitvoer
in 1000 kg.
1921 845
6744
5899 1922
1020
9142 8122
1923
910
15003 14093
1924
5430
35690
30240
1925 5748
48352
42604
1926 6546
58796
52250
1927
7144
70498
63354
1928
7739 75623
67884
1929 3319 81585
78266
1930
901
84953
84052
1931
290
86199
85909
1932
273
80060
79787
1933
236
56976
56740 1934
19
64495
64476 1935
8
61803
61795 1936
3
64737
64734
1937
2
76159
76157
1938
–
88288
88288
1939
59
101457 101398
Zooals uit deze cijfers blijkt, begon de eier-
export zich na 1921 sterk te ontwikkelen. Duitschiand en
Engeland waren onze grootste afnemers. Naar Duitschland
ging gemiddeld 65 pCt en naar Engeland ca. 25 pCt. van
den export, terwijl de reteerende 10 pCt. werd uitgevoerd
naar Zuid-AmeHka, België en Zwitserland. Eenige jaren
vôôr den burgeroorlog was ook Spanje een afnemer van
eenige beteekenis.
Behoefte aan kwalitejiscontrôle.
Vanuit Engeland kwamen er in cle jaren 1927 en 1928
klachten, dat vooral in het najaar de Nederlandsche eieren
niet voldeden aan de eischen van kwaliteit, welke men er
aan meende te mogen stellen. Ter bespreking dezer klachten
werden ei’ diverse vergaderingen gehouden onder leiding
van den Directeur-Generaal van den Landbouw met de
coöperaties op het gebied van den eierhandel en met de
vertegenwoordigers van de vereenigingen van particuliere
eierhandelai-en, teneinde te trachten middelen te vinden
om aan bedoelde klachten een einde te maken.
Voor de coöperaties was dit vraagstuk vrij eenvoudig,
daar de meeste hiervan zich reeds vanaf het begin van haar
oprichting zeer intensief hadden toegelegd op de verbetering
van het product. Bij den particulieren eierhandel was deze
matérie echter niet zoo eenvoudig, daar de groote ver-
scheidenheid in deze bedrijven het moeilijk maakte, een-zelfde gedragslijn te volgen. Engeland dwong ons echter
spoedig tot het iLemen van maatiegelen door het invoeren
van een wet (in het voorjaar van 1929),waarbij bepaald
werd, dat alle in Engeland in te voeren
•
eieren moesten
zijn voorzien van een stempel van herkomst.
Aangezien in 1928 nog ca. 7800 ton eieren werden inge-
voerd, was het niet denkbeeldig, dat deze buitenlandsohe eieren in Nederland zouden worden ingevoerd om hier te
worden voorzien van het Nederlandsche stempel van her-
komst. Hierdoor zou de naam van het Nederlandsche
ei, zoowel in het binnen- als in het buitenland, ten
zeerste geschaad kunnen worden.
De coöperatieve eierhandel en de honaride particuliere
eierexporteurs drongen er destijds bij de Regeering op
aan, hiertegen maatregelen te nemen. Ofschoon ei’ van de
zijde der belanghebbende importeurs vrij ernstig verzet rees,
kwam op 31 Mei 1929 hier toch een wet tot stand, waarbij,
evenals in Engeland, bepaald werd, dat alle ingevoerde
eieren voorzien moesten zijn van een stempel van het land
van herkomst, zoodat het onmogelijk zou zijn geïmporteer-de eieren als Nederlandsche eieren te verkoopen. Bij de be-
handeling der betreffende wet dooi de Staten-Generaal
werd terecht opgemerkt, dat, wilde men den naam van het
Nederlandsche ei in het buitenland hoog houden, de zorg
over het product zich ook zou inoeten uitstrekken tot den
uitvoer, opdat het niet meer zou kunnen voorkomen, dat
in het najaar eieren enkele weken werden opgehouden,
totdat de prijzen hooger varen geworden. Ook moest het onmogelijk gemaakt worden, koelhuiseieren als versche
eieren te exporteeren. Het was dan ook heel normaal, dat
tegelijk met de wet, welke de stempeling der eieren bij
invoei voorschreef, ook een wet tot stand kwam, krachtens
welke eieren onder de Landbouwuitvoerwet konden woi-
den gebracht.
Vrijwillige organisatie poor kwaliteitscontrle.
Nu was het tijd voor het particuliere initiatief
om samenwerking te zoeken en vrijwillig een contrôle-
instelling in het leven te.roepen en bepalingen en voor-
schriften te maken, waaraan de eieren hij uitvoer zouden
moeten voldoen.
In Juli 1929 kwam dit vrijwillig Nederlandsch Eier-
contrôle Bureau tot stand, waarbij alle groote coöperaties
op het gebied van den eierexport, alsmede een zestal
particuliere eierexporteur., zich aansloten.
Begin October van hetzelfde jaar ving men reeds aan
met het verzenden van eieren onder een bepaald contrôle-
30 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
281
merk. De contrôle strekte zich uit over kwaliteit, gewicht,
sorteering en verpakking. Ofschoon de hiertoe samen-
werkende ondernemers slechts weinig in getal waren, was
liet aantal eieren, dat de aangeslotenen exporteerden,
toch bijna 50 pCt. van den geheelen export.
In 1930 kwam de beschikking van den Minister, dat
eieren onder de Landbouwuitvoerwet vielen, en kwam de wettelijke regeling krachtens de Landbouwuitvoerwet tot
stand. De contrôle is sinds dien tijd zoo geregeld, dat geen
enkele zending eieren de grens kan passeeren, zonder dat
tevoren door steekproeven kw’aliteit, sorteeri ng, gewicht
en verpakking zijn gecontroleerd door hiertoe vanwege
het Nederlandsche Eierco ntr1e Bureau aangestelde con-troleurs. Alle exporteurs zijn hij dit Bureau aangesloten.
Ter bevordering van de consumptie van eieren in het
binnenland werden in 1931 ook maatregelen genomen om
de kwaliteit te verbeteren door het uitvaardigen van het
Eierenbesluit volgens de Warenwet. In dit besluit zijn
voorschriften o pgenonien, waaraan versche eieren moeten
voldoen; kalk- en koelhuiseieren moeten van een bepaald
stempel zijn. voorzien, waardoor deze van versche eieren
zijn te onderscheiden.
Toen Engeland in 1929 de stempeling van eieren voorge-
schreven had, ivas dèze in Duitschland nog niet verplicht; de Duitsche importeurs gaven de voorkeur aan ongestem-
pelde eieren. Een en ander was voor de Nederlandsche
eierexporteurs zeer moeilijk, daar men met het verpak-
ken en gereedmaken der eieren niet kon beginnen, alvorens
men wist naar welk land de eieren verkocht waren.
In 1931 besloot ook Duitschland over te gaan tot ver-
plichte stempeling bij den invoer van eieren. Om f2 voorko-
men, dat de diverse landen verschillende voorschriften zou-
den geven omtrent de stempeling enz., hetgeen den eierex-
port zeer zou benadeelen, werd erin December 1931 te Brus-
sel, mede op initiatief van onze Regeering, een diplomatieke
conferentie gehouden, ivaarbij een conventie inzake het
stempelen der eieren is tot stand gekomen. Deze conventie
werd, jammer genoeg, niet door alle deelnemende landen geratificeerd, maar het resultaat is toch geweest, dat door
alle landen voor
oersche
eieren dezelfde stempels worden
gebruikt. De Nederiaridsche eierexport heeft zeer ?eker veel voor-
deel gehad van bovengenoemde maatregelen. Het was
begrijpelijk, dat de Nederlandsche Regeering deze maat-
regelen nam, daar de eierexport voor Nederland van
groote economische beteekenis is. Zulks moge blijken bij
vergelijking der waarde in millioenen guldens van enkele
producten bij export:
Product:
.1932
1
1933
1
1934
1
1935
j 1936
1
1937
Eieren en eier-
producten
34.-
23.5 25.5
22.-
24.75
33.-
Kaas
36.-
28.5
28.-
23.5 23.5 30.25
Boter
18.-
18. 5
22.-
26.-
36.5
44.-
Melkproducten
32.5
.
27.-
26.- 21.-
27.5
48.75
Versch vleesch
11.-
6.5
3.-
1.5
1.5
17.5
19.5
20.-.-
15.-
13.-
12.5 18.5
Bacon
…….
Pluimvee
.
5.75
5.-
3.25
2.5
2.- 3.-
Crisisazoeilijkheden sedert
1931.
In 1931 begonnen voor den eierhandel de groote moei-
li,jkheden. In het midden van het jaar kwamen er betalings-
moeilijkheden in Duitschland en werden dientengevolge
meer eieren naar Engeland geëxporteerd. Verolgens kwam
de depreciatie van het Pond Sterling, terwijl tevens in
Engeland een invoerrecht werd geheven, hetwelk ongeveer
overeenkwam niet 10 pCt. van de waarde der eieren.
Bovendien werd de invoer in Franlrijk zeer sterk ge-contingenteerd. Zulks was een groote tegenvaller, daar
juist sinds 1930 Nederland ook in Frankrijk een behoorlijk
afzetgebied voor zijn eieren begon te krijgen.
In 1932 en 1933 liepen de eierprijzen sterk omlaag
en werden de invoerrechten in Duitschland aanzienlijk
verhoogd. Bij het handelsverdrag, dat in April1933 tusschen
Duitschland en Nederland werd afgesloten, werd de invoer
van eieren gecontingenteerd en werd een reductie op liet
invoerrecht toegestaan, mits Nederland zich verplichtte,
uitsluitend eieren in te voeren van een bepaald gewicht en
kivaliteit. Deze verplichting kon Nederland op zich nemen,
doordat het Nederlandsche Eiercontrale Bureau bestond.
Toen onze Regeering zich in den loop van het jaar 193
verplicht zag, een extra-hefling te leggen op de in ons land
in te voeren granen, ivaardoor de productiekosten der
eieren hier te lande belangrijk iverden verhoogd, kwam zij
de pluimveehoiiders hierin, tegemoet door bij uitvoer van
eieren een zoogenaamde restitutie van graanrechten te
verleenen, erop rekenend, dat de verhoogde prijzen,
welke de exporteurs door deze restitutie op de veilingen hier te lande konden bieden, automatisch ook de prijzen
voor binnenlandsche consumptie omhoog zouden trekken.
De beperking van het hetalingverkeer met Duitschland
bracht in 1934 verdere moeilijkheden. Ook nu reikte de
Regeering de helpende hand, doordat de Nederlandsche
Centrale voor Eieren en Pluimvee te Beekbergen gemach-
tigd werd, een voorschot van 70 pCL. te geven op de in
Duitschland uitstaande vorderingen. Voor de eieren, welke vanaf Augustus 1934 naar Duitschland werden uitgevoerd,
moesten de betalingen loopen via het Clearinginstituut.
Organisatie en concentratie nan den ei-port.
De voortdurende daling van den export naar Duisch-
land, dat slechts in beperkte mate deviezen voor den im-
port van eieren beschikbaar stelde, en het ivegvallen van
verschillende andere afnemers, waaronder Spanje, veroor-
zaakten dikwijls een te groot aanbod van eieren voor Enge-
land, waardooi’ de prijs zeer nadeelig beïnvloed werd.
Zulks was voor een aantal coöperaties aanleiding om
Samen te komen tet’ bespreking van den eierexport naar
Engeland, waarbij de vraag aan Oe orde werd gesteld:
op ivelke wijze kunnen wij bereiken, dat de prijzen voor
onze eieren in Engeland hooger worden en daardoor in
gunstiger verhouding komen te staan tot c
1
e prijzen, die
daar te lande voor Deensche eieren w’orden betaald?
Men kwam tot de conclusie, dat men vooral aan de
volgende punten bijzondere aandacht zou dienen te schen-
ken: 1. de sorteening der eieren moest beter worden; 2. de
eieren dienden in steviger kisten te worden verpakt; 3. de
levering der eieren zou moeten geschieden in uniforme gewichtsklassen. Unaniem ivas men van oordeel, dat er met betrekking tot deze punten strengere voorschriften
vanwege het Nederlandsch Eiercontrôle Bureau dienden
te komen. Die strengere voorschriften zijn met ingang
van 1 Juli 1937 ingevoerd.
Men was verder van oordeel, dat er in den afzet van
eieren naar Engeland wijziging moest worden gebracht, in
dier voege dat ei’ een concentratie tot stand kwam. Het
middel om hiertoe te geraken zou onder meer zijn de op-
richting van een verkoopbureau voor de gezamenlijke
coöperaties. Dit kwam tot stand op 1 Januari 1937 onder
den naam van Eierexport van de Vereenigde Coöperaties
in Nederland (bij afkorting genoemd V. E. C. E., te
Roermond). In den loop van 1937 werd besloten, dat iedere coöperatie voor eieren, verscheept met
dezelfde boot, ook denzeifden prijs zou ontvangen. Deze
gezamenlijke verkoop heeft zeer gunstig gewerkt en duide-
lijk ivas merkbaar, dat deze concentratie aan den prijs
zeer tea goede kwam. De omzet der aangesloten coöpera-
ties bedroeg 21.0 millioen eieren over 1937, 206 millioen
over 1938, 357 millioen over 1939, zijnde ongeveer 50 pCt.
van den totalen Nederlandschen export naar Engeland.
Voor de aangeslotenen bestond de verplichting, alle voor
export bestemde eieren via het gezamenlijk Verkoophureau
te verkoopen, behoudens die met bestemming voor Duitsch-
land; voor dat land was zulks overbodig, aangezien de
kwantiteïten, alsook de prijzen, voor dit land voor iedereen
waren vastgesteld.
–
W
‘
282
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 April 1941
Het voorbeeld van de coöperaties werkte stimuleerend
op den particulieren eierhandel. In verschillende deden
van ons land werden vereenigingen van particuliere eier-
handelaren opgericht, die ook gezamenlijk hun eieren
naar Engeland verkochten. Deze vereenigingen stichtten
een centraal orgaan, de ,,Centrale Commissie voor den
Eierexporthandel”. Er ontwikkelde zich een zeer goede
samenwerking tusschen deze commissie en het verkoop-bureau van de coöperaties, en deze goede samenwerking
is dan ook ongetwijfeld aan de opbrengst ten goede gekomen.
In een correspondentie met den Minister van Economi-
sche Zaken kon de Nederlandsche Federatie van Ver-
eenigingen van Bedrijfspluimveehouders (N. P. F.) ge-
documenteerd, bewijzen, dat de V.E.C.E. gedurende het
jaar 1937 geen lagere prijzen voor haar eieren in Londen
had ontvangen dan een der voornaamste DeenSche ex-
porteurs; dit was ongetwijfeld te danken aan de concen-
tratie van ht aanbod en aan de hij den export doorge-
voerde verbeteringen.
In 1938 en 1939 nam de eierexport nog steeds toe. In
1938 werden ruim 1155 millioen. en in 1939 ruim 1877
millioen eieren uitgevoerd. De in 1937 tot stand gebrachte
samenwerking leverde dus goede resultaten op.
Organisatie oan den binnenlanclschen handel.
De in den loop der jaren gegroeide organisaties van het
veilingwezen en van den export konden, toen door den oor-
log de uitvoer ontwricht werd en de voorziening in de be-
hoeften der volksvoeding, dus de binnenlandsche distri-
butie, om een regeling vroegen, daartoe een grondslag vor-
men. De schaarschte maakte in den eierhandel een ingrij-
pende verandering en een groote gebondenheid noodzake-
lijk. Ik moge in een korte samenvatting den tegenwoordi-
gen toestand weergeven.
De kippenhouders mogen geen eieren rechtstreeks aan
consumenten afleveren, op straffe van uitgesloten te
worden van iedere voedertoewijzing. Zij zijn verplicht, de eieren af te leveren aan een erkenden verzamelaar”, welke
als zoodanig moet zijn erkend door de Nederlandsche Cnn-
trale voor Eieren en Pluimvee te Beekbergen. Deze ver-
zamelaar levert zijn eieren
01)
zijn beurt aan een erkenden
handelaar en deze weer aan een erkenden d,rossier, welke
de eieren tenslotte aan den detaillist levert. Een en ander geschiedt tegen vastgestelde prijzen en met vastgestelde
winstmarges, welke intusschen voor geen der betrokken be-drijven loonend of zelfs maar kostendekkend zijn te achten.
Ordeningsplannen ç’oor cle toe/winst.
1n den zomer van 1940 zijn ernstige pogingen van be-
langhebbende zijde gedaan om te komen tot een ordening
in den eierhandel, zoowel voor de voorziening in de binnen-
landsche behoefte als voor de op den duur toch weer
te verwachten herleving van den export.
Het initiatief daartoe ging uit van den voorzitter van
den Nederlandschen Industrie- en IIandelsraad voor Land-en Tuinbouw en vond voldoenden weerklank in de kringen
van den particulieren en coöperatieven handel.
Dank zij het vlotte en goed gefundeerde werk van een
ingestelde commissie konden in Augustus 1940 volledige
plannen worden voorgelegd tot een opbouw van een
Centraal Bureau 000r den Eier/iandel,
tot welks statutaire
doel om, behoort liet verleenen van medewerking aan het
tot stand komen en uitvoeren van overheidsmaatregelen,
voorzoover deze medewerking zal worden gew’enscht.
Deze stichting is geprojecteerd als een orgaan, bekleed
met groote bevoegdheden ten opzichte van de aangeslo-
tenen, met betrekking tot het uitbrengen van adviezen,
het uitvoeren van overheidsmaatregelen, het vaststellen
en handhaven van voorschriften, verbindend voor alle of
een deel der aangeslotenen, enz.
De opbouw van dit Centraal Bureau is gedacht als
steunend op twee fundamenten: eenerzijds een groepeering van den coöperatieven, anderzijds een groepeering van den
particulieren eierhandel, beide gesubordineerd aan de top-
vereeniging, t.w. liet Centraal Bureau.
Deze groepeeringen zijn doelbewust en weloverwogen
gekozen, eenerzijds uit het oogpunt van het nu eenmaal
bestaande onderscheid in bedrijfsvorm en doelstelling,
anderzijds om mede daardoor het bestaande verband van
den grooteren organisatorischen opbouw van het Neder-
landsche bedrijfsleven op agrarisch gebied onaangetast te
laten, terwijl verder deze groepeeringen een gemakkelijker
basis bieden voor vruchtbaar werk in opbouwenden zin.
Er dient nu te worden afgewacht, wat aan de hand van
het ,,Organisatiebesluit Voedselvoorziening 1941″ en van
het werk der Coniniissie-Woltersom verder zal geschieden.
Naar mijn meening biedt het genoemde plan van het
,,Centraal Bureau voor den Eierhandel” hierbij een goede
basis tot opbouw.
P. J. VAN HAAREN.
DE OPENBARE SLACHTHUIZEN ALS
SCHAKEL IN DE STRUCTUUR
DER VLEESCHMARKT.
De bedoeling van dit artikel is, enkele beschouwingen te
wijden aan de verschuivingen, welke zich in de vleeschvoor-
ziening hebben voorgedaan. Bovendien zal getracht wor-
den eenige richtlijnen aan te geven voor de toekomstige
functies der keuringsdiensten, met name die van de groote
openbare slachthuizen.
De siructuur kort na den wei’eldoorlog.
In de na-oorlogsche jaren kunnen wij de structuur der
vleeschmarkt als volgt karakteriseeren: Er is een groote
export van verch vleesch naar Engeland met daarnaast een geringe baconexport. De exportslachtingen vinden
plaats in de exportslachterijen, doch tevens in enkele
openbare slachthuizen. De geografische verdeeling van
deze exportslachterijen richt zich zoowel naar de aanwe-zigheid der benoodigde ,,grondstof” als naar de vervoers-
accommodatie en de bestemhiing van het eindproduct. Zoo
ziji) er exportslachterijen in Oss, Epe, Gieten o.a., doch
ook in Ifai’lingen, Hoek van holland en Zevenaar.
De binnenlandsche vleeschvoorziening is kort na den wereldoorlog geheel gebaseerd op den afzet van versch
vleesch met daarnaast verkoop van vleeschwaren. De
fabricage van vleeschwaren vindt dan nog hoofdzakelijk
plaats in het slagersbedrijf. i)e exportsiachterijen hebben
met de slachtingen voor de binnenlandsche markt geen
bemoeienis.
Structuureijzigin gen.
In deze structuur zijn in de afgeloopen vijftien jaren
geleidelijk aan wijzigingen gekomen, waarvan de oorzaken
ten deele liggen bij de verandering in handelspolitiek van
de landen, waarheen onze vleeschexport was gericht,
anderdeels bij een binnenlandsche ontwikkeling, die door
een verouderd stelsel van onze vleeschkeuringswet is
mogelijk gemaakt. Achtereenvolgens zullen wij deze
buitenlandsche en binnenlandsche oorzaken aan een be-
spreking onderwerpen.
De buitenlandsche inyloeden.
Het eerste feit van beteekenis is hier het Engelsche in-
voerverbod voor continentaal .versch vleesch in 1926. Daar-
doorwordtdstructuui’ van onzen vleeschexport geheel ge-
wijzigd. lIet blijkt echter, dat de elasticiteit van de buiten-
andsclie vraag, mede liet gevolgvande gunstigegeografische
ligging en het aanpassingsvermogen van de vleeschindus-
trie, tamelijk groot is. Frankrijk, België en Duitschland
worden de afnemers van versch vleesch; Engeland wordt de importeur van bacon en vleeschconserven (o.a. Yellid
veal). ilet Engelsche invoerverbod geeft tevens een wijzi-
ging in de localisatie van de slachtingen. Zoo daalt het
aantal exportslachtingen aan het Openbaar Slachthuis
30 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
283
te Rotterdam, terwijl die in andere gebieden, met name
daar, waar de groote fabriekmatige exportsiachterijen zich
bevinden, toenemen. De volgende cijfers demonstreeren zulks duidelijk: van
1925 tot 1928 blijft de totale vleeschexport, behoudens aanzienlijke variatie, vrijwel op hetzelfde peil, maar de
exportsiachti ngen te Rotterdam dalen aanzienlijk.
Het sterkst treden deze veranderingen op bij het aantal
slachtingen van kalveren en varkens. Een uitzondering
vormen de schapen. Het initiatief der Rotterdamsche schapenvieeschexporteurs heeft geleid tot een groote
afzetmarkt in België en Frankrijk.
Export uit Nederland (in 1000 hg.)
Rund- en
Varkensvleesch
1
Jaar:
kalfsvleesch
en spek
1
Schapenvleesch
1925
15896
80121
7736
1926
15364
64138
6471
1927
16158
100616
7246
–
1928
12682
93748 6486
Slachtingen te Rotterdam voor export (in stuks).
Jaar:
Kalveren
j
Varkens
Schapen
1925
5326669967
45902
1926
41966
26600
55367
1927
12174
4572
68136
1928
7464
2738
66722
In de dertiger jaren treedt echter een algemeene achter-
uitgang op in den vleeschexport. De oorzaak daarvan
moet worden gezocht in de protectionistische politiek van
onze afnemers. 1-let onderstaand overzichtje geeft daarvan een beeld.
Export (uitgedrukt in 1000 kg.)
Jaar
Rund- en
kalfsvleesch
Sebapen-1
vleesch
Varkensvleesch en spek
I
versch
gezouten
hacon
‘)
1925
15896
7786
62368
17753
14222.
1926
15364
.6471
28769 35369
32824
1927
16158
7246
51071
49545
43559
1928
12682
6486
29182
64566
55402
1930
8069
5141
26088
50031
43703
1932
2748 3929 21075
76400
49856 1934
431
.1823 5331
43877
30921 1936 169
1979
1035
31817
25171 1938
90
1665 1987
28477
26422
‘)
Geeft den baconexport aan als onderdeel van den export van gezouten varkensvleesch en spek.
Engeland is de eenige afnemer van bacon. De belangrijk-
heid van dezen export springt duidelijk in het oog. De toe-
neming van dezen export dateert al van 1925 (1924:
3.121.000 kg.) Van 1934 af
is
alleen de Engelsche markt
nog van eenige beteekenis.
Het aantal slachtingen, bestemd voor de baconbereiding,
concentreert zich in die bedrijven, waar flinke pekelruimten
en koelinstallaties aanwezig zijn. 1-let blijkt, dat een twin-
tigtal bedrijven aan deze eischen kan voldoen. Bovendien
is de geografische verdeeling van de baconindustrie in
overeenstemming met de productie-centra van de bacon-
varkens. Zoo blijven Noord-Holland, Zuid- Holland en
Utrecht, met uitzondering van Uithoorn, van deze indus-
trie verstoken. Dit is namelijk het gebied van de zware
mesterij, hier worden voornamelijk slagersvarkens gepro-
duceerd voor de binnenlandsche markt. Door een krachtige
linancieele positie krijgen een viertal grootbedrijven alras
een voorsprong op hun concurrenten. De landbouwcrisis-
politiek heeft deze concentratie nog bevorderd. Zoo is het percentage van de tot bacoa ta verwerken varkens
in drie grootbedrijven (NV. Zwanenberg, N.V. Unox,
N.V. Udema) in 1938 reeds tot ruim 70 pCt gestegen.
Daarentegen verwerken de coöperatieve bedrijven (Ak-
krum, Boxtel, Weert, Assen) gezamenlijk een percentage
van 14.2 pCt. De uitbreiding der baconindustrie impli-
ceert tevens een toeneming der vleeschwarenfabricage,
want slechts 80 pCt. van het geslacht gewicht van het
baconvarken wordt als bacon geëxporteerd. De rest wordt
grootendeels gebruikt als grondstol voor de worstfabricage.
Tevens
io
dit het geval met de zgn. ,,onthouders”, dit zijn
varkens, die na de slachting niet aan de voor den export
vastgestelde keurings- en kwaliteitseischen voldoen. De
regeering stelt nanielijk kwaliteitseischen vast en doet
deze controleeren. De uitvoering dezer contrôle is, krachtens
de bepalingen der Landbouwuitvoerwet 1929, toever-
trouwd aan de Vereeniging ,,Nederlandsche Baconcontrôle”.
T-let doel is de prijsmarge van 10 pCt. tusschen de Deensche
en Nederindsche bacon op de Engelsche markt te ver-
kleinen. Doordat de kwaliteitseischen in verband met deze
doelstelling zijn omhooggebracht, is deze marge in de laat-
ste jaren sterk verkleind. 1-Jet aantal onthouders is daar-door evenwel sterk toegenomen.
Van 1930 af neemt de vleeschuitvoer naar de nieuwe
afzetgebieden al weer sterk af: contingenteerings-, devie-
zen- en andere invoerbelemmerende maatregelen aldaar
doen onzen uitvoer afbreuk, en als gevolg daarvan trachten
de exportbedijven steeds meer houvast te krijgen op de
binnenlandsche markt.
Zoo dateeren de gemeentelijke invoeren (d.z. leveranties,
in plaatsen met .eigen slachthuis of keuringsdienst, van
vleesch, dat in andere plaatsen is geslacht) van nuchtere
kalveren reeds vanaf 1926. Door het steeds meer wegvallen
der buitenlandsche markt is dit sterk toegenomen, met
name van graskalfs-, schapen- en varkensvleesch. De
invoer van het ,,afgesneden” varkensvleesch begint vooral
na het loslaten van den gouden standaard in Engeland, September 1931, aan de groote openbare slachthuizen
groote afmetingen aan te nemen.
Wij iien dus, als gevolg van dze buitenlandsche in-
vloeden, niet alleen een verschuiving van de buitenland-
sche vraag van versch naar gezouten vleesch, waardoor de
openbare slachthuizen en de exportslachthuizen in de
havenplaatsen als exportbedrijf grootendeels worden uit-
geschakeld, maar tevens een steeds toenemende belang-
stelling van de exportliedrijven voor de hinnenlandsche
markt, waar zij debiet zoeken voor hun overcapaciteit
sedert de inkrimping van den export. Op die binnenland-
sche markt ontmoeten wij tevens de binnenlandsche in-
vloeden, waaraan wij thans onze aandacht zullen geven.
De binnenlandsche inoloeden.
De voornaamste binnenlandsche invloed is de organisatie
van de keuringsdiensten op den grondslag van een ver-
ouderde,voor dezen tijd niet meer passende, Vleeschkeurings-
wet. Primair is de strekking van deze wet, bescherming
van den consument, secundair, bescherming van de bona-
fide handelsbelangen. De uitvoering is in handen der ge-
meenten gelegd, ten tijde van het tot stand komen der
vet een logisch gevolg van het reeds bestaan van ge-
meentelijke keuringsdiensten en van de gemeentelijke autonomie. Daarenboven is er toezicht van Rijkswege
om de uniformiteit in de keuring en de samenwerking der
gemeenten te bevorderen. Zoo waren eind 1929 alle ge-
meenten ondergebracht in 390 keuringsdiensten. De kosten
van den keuringsdienst worden, voorzoover zij niet door
de heffing van een keurloon worden bestreden, gedragen
door de daaronder ressorteerende gemeente(n).
Iedere keuringsdienst kan een invoerkeuring instellen
van reeds elders goedgekeurd vleesch, dat in zijn kring
uit een anderen kring wordt ingevoerd
1).
De invoer moet
dan in dien kring plaats vinden langs daarvoor aange-
1)
In 1938 hadden van de 376 bestaande kenrings-
kringen 224 een invoerkeuring.
284
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 April 1941
wezen vleeschroutes. Vleescltwaren (toebereid of verduur-
zaamd vleesch, met uitzondering van afgekoeld of bevroren
vleesch) zijn van invoerkeuring, waar deze verplicht is,
vrijgesteld.
Voor de invoerkeuring mogen slechts rechten geheven
worden tot zoodanige bedragen, dat het ingevoerde vleesch
niet hooger wordt belast dan vleesch van in dezelfde ge-
meente geslachte dieren.
Welke zijn nu de ervaringen, met deze bestaande w’et in de praktijk opgedaan?
In de eerste plaats is ei- een concurrentiestrijd ontstaan tusschen verschillende gemeenten, waarbij keurloontarie-
ven, keuringswij zen en verplichte invoerkeuri ngen de
middelen zijn. De invoerkeuring blijkt een onmisbaar
contrèlemiddel te zijn voor het goed functionneeren der
Vleeschkeuringswet; ze heeft indirect er toe bijgedragen
het verschil in keuringswijzen der verschillende diensten te
doen verminderen. mde eene gemeente prevaleeren hygië-
nische, in de andere financieele eischen. Wat deze laatste
hetref t, zijn de kosten van den keuringsdienst zeer uiteen-
loopend, ook hierdoor, dat op sommige plaatsen deze dienst
aan een openbaar slachthuis wordt uitgevoerd, op andere
plaatsen zulk een instelling niet bestaat
2);
voorts zijn ook
de netto-winsten, die de gemeenten uit de keuringsdiensten
trekken – in totaal niet minder dan 5 millioen gulden –
in de onderscheidene gemeenten zeer uiteenloopend. De groote openbare slachthuizen, met hun meestal goed
geoutilleerde diensten, kunnen den tarievenstrijd tegen de
plattelandsdiensten niet opnemen (zoo is bijv. het keur-
loon pet- varken te Driebergen 1 0.25; te Utrecht 1 3.75).
1-Jet gevolg is, dat de aan de openbare slachthuizen ge-
vestigde grossiers in vleesch den ongelijken concurrentie-
strijd niet kunnen volhouden en dus het aantal slachtingen
daar ter plaatse gaat afnemen. (De slachtrunderen van
betere kwaliteit vormen een uitzondering. Dit wordt ver-
klaard door de afwezigheid van een uniform product dezer
runderen en de daarmee in verband staande ver doorge-
voerde ipecialisatie der grossiers in rundvieesch aan de
groote openbare slachthuizen).
Ook andere factoren, ni. het ontbreken van een
permanent toezicht in een particuliere slachterij, het niet
gebonden zijn aan bepaalde alachturen, zooals dat aan de
–
openbare slachthuizen wel bestaat, en het beschikken
over goed koopere w’erkkrachten op het platteland, oefenen
een nadeeligen invloed uit op het aantal slachtingen aan
de openbare slachthuizen.
Bovendien houdt de wet een economisch doelmatig
slacht- en vleeschdistributiebedrijf, zooals het zich onder
den invloed van het moderne vet-keer had kunnen ontwik-
kelen, •tegen. Het aantal keuringskriogen blijkt veel te
groot te zijn, met als gevolg talrijke invoerkeuringen, die
kostbaar en tijdroovend zijn, en derhalve noch economische,
noch hygiënische belangen dienen. De gemeentelijke auto-
nomie belemmert een doelmatige centralisatie van keurings-
kringen.
In de dei-de plaats
is
de gebondenheid van de aanvoeren
van ver5ch vleesch aan een invoerkeuring, die opnieuw
den last oplegt van de betaling van keurloonen, met daar-
naast de onmogelijkheid (vo]gens de Vleeschkeuri ngswet),
dit vleesch met uitsluiting van de slagers via den detail-
handel te distribueeren, een stimulans tot uitbreiding
van de vleeschwarenfabi-icage en de vleeschconserven-
induStrie. De extra crisissiachtingen van runderen en
varkens hebben den fabrikanten de outillages en de noodige
ervaring daarvoor verschaft, liet volledig benut
–
ten der
bestaande productie-capaciteit, ook na de vet-mindering
van den export, speelt daarbij tevens een groote rol.
Dooi- een enot-me reclame-campagne trachten de groot-
bedrijven hun industrieel ,,persproces” gaande te houden.
De voor deze bedrijven benoodigde grondstof is niet
enkel van het vai-ken afkomstig; ook rund- en kalfsvleesch
2)
In 1938 bestonden er 376 keuringsdiensten en 80
openbare slachthuizen.
komen voor de vleeschwarenfabi-icage in aanmerking. De
bedrijven, welke de 1 toogste kwaliteitseischen stel] en, vooi-
zien zich van deze vleeschsooi-ten door middel van eigen
slachtingen van stiet-en en graskalveren. l)e andere bedi-ijven ki-ijgen die grondstof als ingevoerd
pelvicesch”. Dit zgn. pelvleesch is uitgebeend vleesch,
a(
komstig van nuchtere kalveren, gi-askalvet-en en de zgn.
,,woi-stkoeien” (slachtrunderen van mi ndcrwaardige kwali-
teit). Dit pelvleesch is in get-inge mate afkomstig van de gi-oote openbare slachthuizen, het komt grootendeels uit
pai-ticuliei-e engi-os-slachterijen in kleinei-e plaatsen als
Woerden, Bodegraven, Dokkum e.a. Deze ,,plattelands-
gi-ossiers”, die dus rechtstreeks aan cle vleeschwaren- en
consei-venfabi-ieken de noodige grondstof leveren, zoeken
en vinden nu vooi- de overige producten van hun slachtin-
gen afzet hij volkswinkels in de gioote steden, hetgeen den
vleeschinvoer, ondanks de kostbare invoerkeui-ing aldaai
doet stijgen. –
Zoowel door het toenemend aanbod van vleeschwaren
en vleeschconseu-ven als dooi- clezen invoer van vleesch
wordt het aantal slachtingen aan de openbare slachthuizen
ongunstig beïnvloed. –
liet onderstaand staatje geeft vooi- Amstei-dam hiervan een duidelijk beeld.
Aantal die,-en aan het abattoir geslacht.
Jaar
nuchtere
kalveren
schapen
varkens
1926 14961
19212
63699
1927
22336
19357 71363
1928
24010
18831
74273
1929
24103
14754
61370
1930
20989 12522 67152
1931
17448
9017
89802
1932
16275 17840
80842
1933
12353
22991.
54573
1934
12027
20668
52085
1935 15215 30435
50165
De ,,nlceschinooe,-“.
Jaai
nuchtere
kalvei-en1)
schapen
2)
–
vaikens
varkensvl.
afval in kg
1926
15704
121
119
400168
1927
16852
51
101
383922
1928
25510
–
80 46
402501
1929
21497
133 103
398089
1930
16876
371
84
530790
1981
17590
702
–
893
957512 1932
32271
722
3523
1737578
1933
–
47582
17511
‘2933
1932051
1934 64875
20770
4086 1990179
1935
68899 28217
2286
1825513
1)
De invoer -van vleesch en afval afkomstig an nuchtei
–
e
kal-
veren en schapen
Is
herleid tot heele dieren.
‘) Als
gemiddeld geslacht gewicht
is
aangenomen
voor
een
nuchter kalf
25
kg en
voor
een schaap
30
kg.
De landbouwci-isispolitiek heeft dit proces nog vet–
sneld. De baconcontracten
3)
en het ,,contract-Welling”
4)
maakten den fabrieken en engros-slachtet-ijen het veiove-
t-en van het afzetgebied op de binnenlandsche mai-kt
mogelijk ten ko.te van de abattoirgrossiers in varkens-
vleesch. Daarnaast veroorzaakten de extra ci-isisheffingen
0
1
)
varkens-, i-und- en kalfsvleesch indirect een toe-
neming van schapenvleeschinvoet-en aan de. openbai-e
slachthuizen.
Contracten tusschen de Nedet-landsche Veehouderij-
centrale (N.V.C.) en de Baconindustrie, waarbij de bacon-
industrie optuad als loonslachtei in dienst der overheid. –
Conti-act, waarbij de N.V.C. zich verbond tot het
leveren van de vooi- export ongeschikte varkens aan de
firma Welling te Borculo, die ze na slachting op de binnen-
landsche mai-kt plaatste. –
30 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
285
Bovendien heeft de teeltregeling der runderen geleid
tot een grooter aanbod van geslachte nuchtere kalveren.
Deze goedkoope grondstof voor de vleeschwarenfabiicage
geeft tevens ruimere afzetmogelijkheden.
Verschuiving van versch vleesch naar vleeschaaren en vicesch-
con serven.
Door deze ontwikkeling treedt een relatieve verschui-
ving
01)
van het binnenlandsch aanbod van versch vleesch
in de richting van vleeschwaren en vleeschconserven.
De slagers en grossiers aan de openbare slachthuizen
hebben door do hooge keurloonen en het ontbreken van inrichtingen voor vleeschwaren- en conservenfabricage
hiervan geen profijt kunnen trekken.
Relatief is de consumptie van v]eeschwaren en vleesch-
conserven ook toegenomen. Door omvangrijke reclame-
campagnes, gepaard gaande met agressieve verkoopme-
thoden, en door hun groote houdbaarheid en gemakkelijke
hanteerbaarheid hebben deze artikelen afzet gevonden.
Doch het ditribueeren van deze producten, via bijna ieder
levensmiddelenbedrijf, heeft tot een groote ondoelmatig-
heid in het distributie-apparaat geleid, terwijl een goede
coutrèle door de keuringsdiensten in dé groote steden een
utopie is geworden. Bovendien vormt de noodzakelijk ge-
woiden uitbreiding van het stadscontrôle-apparaat indirect
een obstakel voor een eventueele keurloonverlaging, waar-
door het aantal slachtingen weer zou kunnen stijgen.
Wij constateeren dus, dat zoowel de buitenlandsche als
de binnenlandsche invlôeden een aanzienlijke verminde-
ring van het aantal slachtingen aan de groote openbare
slachthuizen hebben veroorzaakt en dat vooral het aantal
slachtingen in de groote steden verlioudingsewijs is ge-
daald.
**
1 E”enschchjkhcicl van herstel van de positie (le,’ openbare
slachthuizen.
Deze vermindering van de beteekenis dci’ openbare
slachthuizen achten wij een sociaal nadeel. Derhalve zullen
wij, na het nut van deze instellingen zoowel voor consu-
ment als voor producent te hebben in het licht gesteld,
een weg trachten aan te geven om het openbare slachthuis
wederom in de productie- en distributieketen in te scha-
kelen, waar het thans in die keten ontbreekt.
Bij die inschakeling zijn tweeërlei belangen betrokken, nl. hygiënische en economische belangen.
a. hygiënische belangen.
Oorspronkelijk zijn de openbare slachthuizen opgericht
met het doel, de hinderverspreidende slagerijen en slach-
terijen uit de woon- en handelswijken in de groote steden
te weren. Doch langzamerhand iS door de moderniseering
van het slagersbedrijf dit argument komen te vervallen.
Daarna zijn door de ontwikkeling der wetenschap, in het
bijzonder die der diergeneeskunde, en door het geleidelijk
aan doorbreken van het inzicht, dat overheidshulp onmis-
baar is bij het bevorderen dei’ volksgezondheid, andere argumenten ontstaan. Het openbaar slachthuis ontleent
nu zijn functie aan het sociaal-hygiënisch belang, dat er
mee gediend is. De geheele bouw en de dagelijksche be-
drijfsvoering zijn ondergeschikt gemaakt aan deze functie.
Indirect impliceert deze hygiënische functie ook een
sociaal-economische. Hiermede wordt bedoeld, dat de
producent ongetwijfeld ook profijt kan trekken van een
wetenschappelijk gesteunde keuring in een daartoe ge-
eigende omgeving. Bij het opsporen van den eigenaar van
vee, dat aan een besmettelijke veeziekte lijdt, zijn dekeu-ringsdiensten door den Veeartsenijkundigen Dienst reeds
sinds jaren ingeschakeld. Dit is in de laatste jaren door de
zgn. sectieverslagen van tuberculeusrundvee nog uitgebreid.
Doch de openbare slachthuizen, met hun goed ingerichte
–
laboratoria en goed geschoold personeel, kunnen deze
sociaal-economische functie veel verder uitbouwen. Als
voorbeelden zijn te noemen het onderzoek van uterus-
aandoeningen op Trichomonas, van enteritiden op para-
tuberculose en het vroegtijdig diagnostiseeren van bepaalde varkensziekten.
Zoo kan dus het openbaar slachthuis, veel meer dan tot dusver het geval was, dienstbaar worden gemaakt aan de
bestrijding van alle mogelijke veeziekten. Het resultaat
van deze functie zal zijn, dat het economisch belang van den producent er mee wordt gediend. Want het opsporen
van de bron der ziekte kan voor hem een enorme steun
zijn tot saneering van zijn veestapel, lIet naar voren
brengen van deze taak der openbare slachthuizen bij de
Landbouworganisaties, waardoor zij ook meer doordrongen
worden van het belang van deze ini’ichtingen, zal
01)
den
duur ongetwijfeld zijn vruchten afwem’pen.
b. Economische belangen.
De economische belangen van producent ‘en consument
loopen eensdeels tegengesteld, anderdeels parallel. Het
tegengesteld bela’ng komt tot uiting in de neiging van den
consument, zoo w’einig mogelijk voor zijn product te be-
steden, terwijl daarentegen de producent streeft naar een
zoo groot mogelijke geldelijke opbrengst. Het parallel
loopen van beider belangen doet zich gevoelen bij het
streven van beide partijen, te komen tot verlaging van de
distributiemarge. Over het distributie-apparaat van het
slagersbedrijf en de overheidspolitiek tegenover het mid-
denstandsbedrijf zal hier niet nader worden uitgeweid.
Flet is gebleken, dat onze modern ingem’ichte slagerijen,
zoowel wat betreft het aantal als de distributiemarge,
tegenover het buitenland in het geheel niet uit den toon
vallen. Maar de veel te sterk gedecentraliseerde vleesch-
keuring maakt de bewerking onnoodig kostbaar, waardoor het versche .vleesch en de productie van het slagersbedrijf
bij de vleeschw’aren en conserven van de fabrieken ten
achter geraken.
Een verdere concentratie van het slachten en van de
vleeschkeuringsdiensten, dooi de ontwikkeling van het
verkeerswezen alleszins mogelijk, zou hieraan tegemoet-
komen. Enkele groote moderne slachthuizen zijn vem’i’e
te verkiezen boven meerdere kleinere en kunnen de vol-
gende voordeelen opleveren:
le. relatief goedkoopere aanvoer van het slachtvee;
2e. relatief goedkoopere exploitatie, veroorzaakt door
het beter benutten van de capaciteit van het bedrijf en
het meer benaderen van het bedrijfsoptimum;
3e. het ,,loonend” verzamelen van alle derivaten van
het slachtvee, b.v. het massaal verzamelen van ovaria en
testes, waaruit hormoon-preparaten worden bereid;
4e. het vermijden van extra vervoerskosten voor neven-
bedrijven bij den aanvoer van de benoodigde grondstoffen;
5e. de mogelijkheid van exploitatie van een eigen
destructiebedrijf;
Ge. relatief goedkoopere onderlinge slachtveeverzekering;
7e. relatief goedkoopem’e exploitatie van de verkoophal
en het vleeschvervoer;
8e. het in exploitatie nemen van een eigen vleeschwaren-
en conservenafdeeling dooi- de gezamenlijke gebruikers.
Door zulk een concentratie van slachtingen, keuringen
en verwerkingsbedrijvdn bij groote, modern geoutilleerde
openbare slachthuizen zullen de kosten aanzienlijk kunnen worden verlaagd met gelijktijdige inachtneming der hygië-
nische belangen, velker behartiging alleen dooi’ een onaf-
hankelijke overheidsinstantie volledig kan worden ge-
waarborgd.
Onttrekking van den keuringsdienst aan de gemeentelijke
autonomie, concentratie volgens plan van het keuren aan
een niet te groot, door het Rijk vast te stellen en te locali-
seeren, aantal moderne openbare slachthuizen, onder
Rijkstoezicht, èf van Rijkswege, öfwel door een of meer
lagere overheidsorganen geëxploiteerd, kan de taak van
het openbare slachthuis wederom van groote beteekenis
maken, waardoor blijkens het bovenstaande zoowel hygië-
nische als economische belangen van ons volk zullen zijn
gediend’
C. BER&SMA.
286
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 April 1941
AANTEEKENINGEN.
DE ECONOIISFLE TOESTAND IN ZWEI)EN GEOURENDE lIET
EÉRSTE KWAETAAL VAN 1941.
Aan het kortelings verschenen kwartaalbericht van de
Skandinaviska Banken
1)
ontieenen wij het volgende be-
treffende den toestand van het economisch leven in Zweden.
In de algemeene conjunctuurlijn hebben zich in het
eerste kwartaal van 1941 geen opvallende veranderingen
voorgedaan. De vermindering van de aanwezige voorraden buitenlandsche grondstqfîen ging voort, doch deze achter-
uitgang werd ten deele goedgemaakt door de toenemende
productie van vervangingsmiddelen. In de bouwnijverheid
en aanverwante bedrijven, evenals in sommige uitvoer-
industrieën, lag nog een belangrijk gedeelte der productie-
capaciteit braak. Een gedeelte der daardoor vrijgekomen
arbeidskrachten heeft in andere bedrijfstakken werk ge-
vonden. Zoo heeft b.v. het hakken van hr.andhout, dat in
sneller tempo heeft plaats gevonden dan voorzien was bij
het uitgebreide plan voor het kappen van hout, voor
duizenden werkgelegenheid verschaft, terwijl bovendien
het transport van brandhout veel meer arbeidskrachten
heeft opgeëischt. Tegen het einde van het kwartaal werden
nieuwe. contingenten dienstplichtigen opgeroepen, waar-
door de mededinging op de arbeidsmarkt iets werd ver-
zacht.
De ongewoon strenge en koude winter heeft een ernstige en langdurige belemmering van de scheepvaart tengevolge
gehad.
Hierdoor werd in het bijzonder de invoer van volu-
mineuze goederen, zooals steenkool en cokes, getroffen,
terwijl daarenboven het verbruik van deze goederen door.
•de strenge koude toenam. Vandaar dat, ondaiks den ver-
snelden aanvoer van brandhout, ernstige verstoring in de
brandstofvoorziening ontstond, vooral in de groote steden,
waar geen groote voorraden brandhout beschikbaar
waren.
De indust,ieele pioductie.
Sedert Mei 1940 heeft de industrieele bedrijvigheid een
verrassende stabiliteit vertoond. De productie-index van
de ,,Federatie van Zweedsche Industrieën” (1935 =
100) bewoog zich in de periode van Mei 1940 tot Januari
1941 binnen de grenzen 105-107. De eenige Zweedsche
industrieën, wier productie sinds Mei 1940 in belangrijke
mate is verminderd, zijn de textielnijverheid, de kleeding-
industrie en de voedingsmiddelenindustrie.
De textielriijverheid en de kleedingindustrie bereikten
hun hoogste productie in Juli 1940; sedertdien is hun voort- –
brenging met 14 pCt. teruggeloopen. Daarbij is er echter groot verschil tusschen de beweging in verschillende be-
drijfstakken. De katoenspinnerijen b.v. zijn in het algemeen
in staat geweest, hun productie op peil te houden; tot nu
toe is de aanvoer van katoen vrij ruim geweest, terwijl
bovendien op grooter schaal gebruik is gemaakt van celwol.
Gedurende het laatste gedeelte van 1940 steeg het verbruik
van celwol door het Zweedsche bedrijfsleven tot het vijf-
voudige.
1-Jet aantal tewerkgestelden in de katoenfabrieken daalde
tusschen Februari 1940 en Februari 1941 met 8 pCt.;
voor de tricotagenijverheid en de kleedingindustrie be-
droegen deze percentages resp. 18 en 10.
De ijzer- en staalnijverheid en de constructiewerkplaat-
sen zijn bij voortduring voornamelijk bezet met opdrachten
voor de bewapeningsindustrie. Ondanks den oorlog vindt
tot op zekere hoogte nog uitvoer van de staaisoorten van
dé hoogste qualiteit plaats en w’el viii. naar Rusland en
overzeesche landen.
Zweedsch ,,commercieel” ijzer wordt op het oogenbiik
slechts uitgevoerd naar de overige Scandina’vische landen,
1)
Skandinaviska Banken, Quarterly Review No. 2,
April 1941.
in het bijzonder naar Finland. De meeste Zweedsche
staalfabrieken werken op voile kracht; de pro-
ductie-index voor de bedrijvigheid in de ijzer- en staal-
industrie steeg van Novernhei- 1940 tot Januari 1941 van
126 op 132.
Een onderzoek in de machine-industrie heeft aange-
toond, dat de fabrieken thans beter van orders zijn voor-
zien dan in September 1940; het terugloopen van den be-
drijvigheidsindex in den winter is dan ook geen teeken van
een dreigende vermindering der werkgelegenheid. Men ver-
wacht, dat naar schatting een derde varude capaciteit der machine-industrie gedurende geruimen tijd door binnen-
landsche bewapeningsopdrachten in beslag zal worden
genomen. Evenzoo stond een belangrijk deel van de voort-brerigung der zware industrie en der constructiewerkplaat-
sen in verband met de uitbreiding der bewapeningsindus-
trie. liet trekt de aandacht. dat ongeveer 40 pCt. der totale
investeeringen in de Zweedsche industrie gedurende 1940
voor rekening komt van de groep ,,metalen en mijnbouw”,
welke constructieweikpiaatsen en scheepswerven mede
omvat.
Landbouw en 9oedselvoorziening.
1)e moeilijkheden van de boeren, als gevolg van de ge-
ringe hoeveelheden veevoeder en van het mislukken van
den oogst, werden door den winter nog verscherpt. Gedu-
rende het laatste kwartaal van 1940 was de melkproductie 13 pCt. lager dan in dezelfde perioe van het voorafgaande
jaar. 1
–
let afslachten van vee nam in October en November zeer sterk toe, zoodat het totaal
–
van op abattoirs geslachte
stuks vee zelfs 79 pCt. boven dat voor 1939 kwam te liggen.
Flierna ti-ad een vermindering in; het ziet er echter naar
uit, dat het eehigen tijd zal duren voor de veestapel aan
de verminderde hoeveelheid beschikbaar veevoeder is
aangepast. Men verwacht, dat de toewijzing van veekoeken
bij de volgende rantsoeneeringsperiode niet meer zal be-dragen dan een vierde van het normale verbruik.
In de eerste twee maanden van 1941 was het aantal
geslachte varkens 22 pCt. geringer dan in de overeenkom-
stige periode van 1940. De voorziening met visch is even-
eens geringer geworden. De , ,Voedsel-Commissie” raamt
het vischverbruik in Zweden voor 1941 op ongeveer 70.000
ton, tegen 74.000 ton in 1940 en 112.000 ton in 1939. Ten-
gevolge van de gestegen vraag naar vleesch gedurende de
wintermaanden heeft men, ondanks het reeds zeer hooge
aantal slachtirigen, zijn toevlucht moeten nemen tot be-
vroren vleesch. De voortbrenging van eieren is beperkt, in
verband met het naar verhouding hooge verbruik aan
voeder door het pluimvee. Niettegenstaande er eenige
invoer van Deensche eieren plaats vond, is in enkele deelen
des lands gebrek aan eieren ontstaan.
Piijzen.
Volgens statistieken van het Zweedsche Ministerie van Handel zijn de groothandelsprijzen van Februari 1940 tot
Februari 1941 gestegen van 138 op 164 (1935 = 100).
Prijsvrhoogingen deden zich vooral voor bij import-
goederen en agrarische producten, doch ook de prijsindex
der uitvoergoederen steeg in de genoemde periode, nl.
van 147 op 155.
De kosten van levensonderhoud werden eveneens bij voortduring hooger: de toeneming van November 1940
tot Maart 1941 bedroeg ongeveer 3,6 pCt., terwijl de detail-
prijzen in dezelfde periode met 7,4 pCt. stegen.
De effectenmarkt.
Transacties in aandeelen vonden gedurende het afge-
loopen kwartaal slechts op bescheiden schaal plaats en in
het algemeen heliben de koersen der aandeelen een neiging
tot dalen vertoond. De jaarverslagen van banken en fabrie-
ken toonen den sterk verhoogden last van de belastingen.
Verschillende maatschappijen zijn in staat gebleken, over
1940 de dividenden te handhaven, die zij de laatste jaren
30 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
287
1
na aanzienlijke reserveeringen ter versterking van hun
financieele positie hebben kunnen uitkeeren.
De obligatiemarkt wordt geheel beheerscht door defen-
sieleeningen. De eenige nieuwe emissie van beteekenis
was,
midden Januari, de tweede verdedigingsieening ad 500
millioen kronen. De inschrijving blijft opengesteld tot 31
Mei 1941 en bestaat uit twee onderdeelen, ni. een gewone
4 pCt. leening en een 3 pCt. premieleening. Aan het eind
van het eerste kwartaal 1941 was er voor 342 millioen
kronen op de leening ingeteekend.
De koersen van de obligaties zijn zoodanig, dat de staats-
leeningen en de pandbrieven der hypotheekbanken op een rendementsbasis van 3,55
a
3,60 pCt. staan, de gemeen-
telijke leenïngen op 4 pCt. en industrieele obligaties onge-
veer 4,55 â 4,70 pCt. rendeeren.
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERHEID.
Alcoholhoudende dranken.
Monopoliseering van den in-
en uitvoer van bier, wijn en gedistilleerde dranken bij de
Nederlandsche Meel-Centrale. (BV. 25/4/’41, pag. 602;
Stct. No. 75).
Gasgeneratoren.
Er wordt de aandacht op gevestigd,
dat het monteeren van generatoren op vaartuigen, zonder vergunning van den Directeur van liet Bureau Generato-ren en Tankgas, verboden is. (IV. 25/4/’41, pag. 599).
llouI. Beperking van het verbruik van en den handel
in mahonie- of cederhout.
(BV.
25/4/’41, pag. 597; Stct.
No. 73).
Vervoerverbod voor hout, tenzij dit vervoer ge-
dekt is dooi’ een vervoersbewijs afgegeven door den Di-
recteur van het Rijksbureau voor Hout. (BV. 18/4/’41,
pag. 562; Stct. No. 71).
Looistoffen. Vervoerverbod voor ongeschild eikenhout
en bast van wilgenschilteen en wilgenschilhout op grond
van de Looistoffenbeschikking 1939 No. 1. (BV. 18/4/’41,
pag. 563; Stct. No. 71).
Non-ferrornetalen. Bij de Organisatiebeschik.king voor
Afvalmaterialen van non-ferrometalen 1941 wordt de han-
del in genoemde afvalmaterialen nader geregeld en ge-
centraliseerd in de Vereeniging van Nederlandsche Groot-
handelaren in metaalafvallen, (E.V. 25/4/’41, pag. 597;
Stct, No. 75).
Oorlogsschade.
Besluit met betrekking tot in huurkoop
gegeven huisraad cii huisraad, dat tot zekerheid in eigen-
dom was overgedragen, voorzoover dit huisraad door
oorlogsgeweld is vernietigd. (E.V. 18/4/’41, pag. 564; Stct. No. 63).
Slachtgevogelte. De export-restitutie voor slachtgevo-
gelte krachtens de Crisis-Reslitutiebeschikking 1935 1 (in
verband met de heffing op granen) is ingetrokken. (E.V.
18/4/’41, pag. 567; Stct. No. 71).
Tabak en tahaksproducten.
Uitvoerverbod voor tabak en
tabaksproducten behoudens vei’leende dispensatie door het
Rijksbureau voor Tabak en Tabaksproducten. (E.V.
18/4/’41, pag. 567; Stct. No. 71).
Met betrekking tot het uitvoerverbod voor tabak
en tahaksproducten is verzending per postpakket van zeer
geringe hoeveelheden zondei’ vergunning toegestaan.
(E.V. 25/4/’41, pag. 602).
Verf eii
verfgrondstoffen. Nieuwe voorschriften inzake
het gebruiken, verbruiken, bewerken en verwerken van
verf en verfgrondstoffen. (E.V. 18/4/’41, pag. 563;
25/4/’41, pag. 598; Stct. No. 40).
Woningbouw. Instelling van een commissie van advies
voor den woningbouw in verband met den WederopbouW.
(BV. 1814/’41, pag. 563; Stct. No. 70).
LANDBOTJIV EN VOEDSELVOORZIENING.
Eieren. Wijziging van de vastgestelde maximumprijzen
voor eieren. (E.V. 18/4/’41, pag. 565).
Karwij- en geelmosterdzaad.
Vei’plichte inlevering van
voorraden karwij- en geelmosterdzaad bij de N.I.C.A. (E.V.
18/4/’41, pag. 566; Stct. No. 69).
Melk. Wijziging van het Melkbsluit in verband met de
meikstandaardisatie. (E.V. 25/4/’41, pag. 600; Stct.
No. 74).
Pootaardappelen.
Nadere voorschi’iften voor het vervoer
van pootaardappelen in en naar de pi’ovincies Zeeland,
Noord-Brabant en Limburg. (E.V. 25/4/’41, pag. 600;
Stct. No. 77).
Slachtproducten.
Nadere voorschriften met betrekking
tot het inlevei’en van en den handel in varkens-, runder-,
kalfs-, schapen- of paai’dendai’men of -blazen. (E.V.
25/4/’41, pag. 600; Stct. No. 75).
Spijsvetten en -oliën. Verplichte inlevering van voorra-
den spijsvetten, spijsoliën of vetzuren indien zulks door de Nederlandsche Zuivelcentrale woi’dt verlangd. (E.V.
25/4/’41, pag. 599; Stct. No. 74).
Tarwe en
rogge. Voorschiijften inzake de inlevering bij
de P.I.C.A. van voorraden tarwe en rogge door bereiders
van mengvoeders. (BV. 18/4/’41, pag. 566; Stct. No. 71).
Tuinbouw. Verplichting voor bepaalde bloembollen-
kweekers om een bepaalde oppervlakte van hun grond
voor de zaadteelt van boonen en erwten te bestemmen.
(E.V. 25/4/’41, pag. 599; Stct. No, 75).
Verduurzaamd gevogelte.
Alle voor menschelijke con-
‘sumptie geschikte, door conserveering in glas of in blik
dan wel dooi’ afkoeling verduurzaamde soorten gevogelte
worden aangewezen als distributiegoederen. (E.V. 18/4J’41,
pag. 566; V.B. No. 15).
STATISTIEKEN.
BANI(OISCONTO ‘S.
Ned
Disc. Wiss. 3
28 Aug. ’39 Lissabon
….
4 11
Aug.’37
BL
BeLI3I.Eff. 34 28 Aug. ’39
Londen
……..
2
26 Oct. ’39
Vrsch.inRC 3428 Aug. ’39
Madrid
……
..
’39
1
)
29 Mrt.
Athene
……
6
4 Jan. ’37
N.-York E.R.B.
t
27Aug. ’37
]3atavia
……
3
14 Jan.
’37
Oslo
……….
4421 Sept. ’39
Belgrado
……
5
1 Febr. ’35
Parijs
……..
11 17 Mrt. ’41
Berlijn
……..
34
9 Apr. ’40
Praag
……….
3
1 Jan. ’36
Boekarest
. . . .
3 12 Sept.’40
Pretotia
……..
3415 Mei
’33
Brussel
……
2′) 25 Jan. ’40
Rome
……….
44 18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
3
22 Oct. ’40
Stockholm
……
34 17Mei
’40
‘Calcutta
……
3
28Nov. ’35
Tokio
……..
3.46 11 Mrt’38
Dantzig
……
4
2 Jan. ’37
Warschau
……
44 18 Dec. ’37 Helsingtors
….
4
3 Dec. ’34
Zwits. Nat Bk.
14 25 Nov.’36
Kopenhagen
.. 4
15Oct. ’40
*
1)
3 % voor wissels. promessen
en
leeningen
met een looptijd
van meer dan 120 dagen.
‘)
Niet oflicieel bevestigd.
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCHE CLEARINGINSTITUUT.
(met data van vaststeuing)
Belga’s
….
30.14
7 Aug.
’40
Dinar
Zw. Francs
43.56 11 Oct.
’40
(nwe.
schuld) 4.23 16 Aug.
’40
Fr. Francs.
.
3.77
6 Mrt.
’41
Turksche
Lires
……
9.87
3
Sept.
’40
Ponden
1.45129 Dec.
’39
Deensche Kr.36.37 17 Febr.
’41
Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov.
’40
Noorsche
Kr.42.82 21 Dec.
’40
Pengoe (Hongarije) ZweedscheKr.44.85 13 Aug.
’40
(Oude schuld) 36.52 20 Dec.
’40
Tsjech.
Kr.
Pengoe
(oude schuld) 6.42 16 Aug.
1
40
(nwe. schuld)
45.89 20 Dec.
’40
Tsjech. Kr.
Zloty (Polen)
(nwe.
schuld) 7.54 16 Aug.
’40
(oude schuld) 35.28 28 Jan.
’41
Dinar (Joego-SlaviO)
(nwe. schuld) 37.68 11 Febr.
’41
(oude
schuld) 3.43 16 Aug.
’40
Lei
1.28 24 April
’41
ZILVERPItIJS
GOUDPRIJS
Londen
1)
N. York’)
A’dam ‘)
Londen’)
22 April 1941..
23
1
/,
34
3
/
22 April 1941..
2125
168/-
23
,,
1941..
23′!,
34
3
/, 23
,,
1941..
212h
168/-
24
,,
1941..
23
1
/,
34’/
24
,,
1941..
2125
168/-
25
,,
1941..
23’/
34/
25
,,
1941..
2125
168/-
26
,,
1941..
23’/,
343/4
26
,,
1941..
2125
168/-
28
,,
1941..
23
1
/,
34
1
/28
,,
1941..
2125
168/—
29 April 1940..
21
34’/
29
April 1940. .
2090
168/-
23 Aug. 1939..
181/,,
37
1
/23 Aug. 1939..
2110
148/6
1
/,
1) In pence p. oz. stand. ‘) Foreign silver in $c. p. oz. line.
‘) In guldens per kg 1000/1000. ‘) In sh. p. oz. line.
V
J
288
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
30 April 1941
S
DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op
28 April 1941.
Activa.
Binnenl. Wissels,
( Hfdbank.
t
214.500.000
Promessen, enz. . Bijbank.,,
2.040.194
Agentsch.
,,
144.417
Papier op het Buitenland . .
t
22.908.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet
afgeloopen
–
Beleeningen mcl.
Hîdbank.
t
147.573.379
voorschotten in
Bijbank.,,
3.765.662
rekenIng-courant
Agentsch. ,,
44.216.488
op onderpand
195.555.529
Op Effecten en?.
……..
t
195.301.586
‘)
Op Goederen en Ceelen ……
253.963
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftliik en t.t.’
1
N.-York
1
Brussel Zürlcb
I
Stockh.
Helsinki 22 Apr. 1941
1.88
8
/,
30.14 43.67
44.85*
3.81*
23
1941
.88′!.
30.14
43.67
46.85*
3.811
24
1941
25
,,
1941
1
.88%
.88
8
!, 30.14 30.14
43.67
43.67
44.85*
46.85*
3.81* 3.81*
26
,,
1941
28
,,
1941
.88
3
!,
.88
3
/,
30.14 30.14 43.67 43.67
44.85* 44.85*
3.81* 3.81*
Laagste d.w.
1.88 ‘/,,
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88
1
/,.
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntpariteit
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266
KOERSEN Til NEW-YORK. (Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
($ per £)
(8 per 100 fr.)
($ p. 100 Mk.) (S
p.
/ 100)
22April1941
4.02
2.32
40.05
–
23
,,
1941
4.02
1
/
2.30
40.05
–
24
1941
4.02
3
/ 2.30
40.05
–
25
,,
1941
4.02/
4
2.31
40.05
–
26
,,
1941
4.03
2.31
40.05
–
28
1941
4.03
1
/4
2.30
40.05
–
29April1940
3.53′!, 2.00′!,
40.20
53.10%
Munipariteit
4.86
3.90
1
/,
23.81
‘1.
40’/,
4
KORR1t?t
‘l’lt LONDEN.
Plaatsen en
landen
Not.
eenh.
21-26
April
’41
I
Laagssel
Hoogs!cj
26Apr.
1941
15-19
April
’41
j
laagste
I
Hoogste
19Apr.
I
1941
Officieel:
New York
$
P.
£
4.02*
4.03*
4.03
4.02* 4.03*
4.03
Parijs
Stockholm
Fr.p. £
Kr.pS
–
–
16.85
16.95
–
16.90
–
16.85
–
–
16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
4.45 4.43
4.67
4.45
Buenos Aires
Pes.p
16.958
17.13
17.048
16.958
17.13
17.041
Niet-Officieel:
Alexandrië P. p. £
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50
Athene
Dr.p.9
525
525
525
525
525
525
Bangkok
Sh. p.tical
–
–
–
– –
–
Boinbay
d. p. r.
17.96
17.96
17.96
17.96 17.96
17.96
Budapest
d. P.
£
–
Hongkong
P.p. $
15.-
15.-
15.-
IS.-
15.-
IS.–
Istanbul
Tp.I
–
–
–
– –
—
Kobe
d.
. yen
14.25
14.25
14.25
14.25
14.35
14.25
Lissabon
Escu.p.I
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20 lOO.-
Madrid
Pt.p. £
40.50
40.50 40.50
40.50
40.50
40.50
Montevideo
d.p. p.
–
– –
– –
–
Rio de Janeiro
d. p.
mii.
–
–
–
–
– –
Sjanghai
d. p. $
3.18
3.21
3.18
3.21
3.25
3.21
Singapore
d. p. $
28.16
128.16
128.16
128.16
28.16
28.16
STAND VAN
‘S
RIJKS KAS.
Vorderingen
1
15 April 1941
1
22
April 1941
Saldo van
‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
…………..
452.753,33
t
100.396,15
Voorschotten op uit. Mrt, ’41
aan de gemeenten verstr.
op aan haar uit te keeren
hoofclsom
der
pers.
bel.,
aand. in de hooîdsorn der
…..
grondbel. en der gem.fonds-
bel., alsmede ope. op die be-
lastingen en op de vermo-
gensbelasting
……………..
4.976.009,83
,,
4.076.009,83
Voorschotten aan Ned.-Indi6′)
,, 140623.236,52
,,
140.831.720,66
Idem voor Suriname
1)
10.221 .101,69
,,
10.221.101
,69
Idem
aan
Curaçao
1)
209.788,71
…
209.788,71
Kasvord. wegens credietver-
strekking a. h. buitenland
,,
72.747.691,46
,,
72.482.484,70
Daggeldieeningen tegen onder-
–
–
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen
…………
78.238.068,31
,,
89.010.138,07
paild
…………………….
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
…
140.428,07
Vordering op andere Staats-
……
bedr.
en instellingen’)..,,
61.715.808,97
,,
55.920.851,82
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
t
15.000.000,-
t
15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
octrooi
verstrekt
……….
In reken.-cour. verstrekt ..,,
2.219.407,04
,,
1.875.422,46
Schuld
aan
de
Bank voor
Ned. Gemeenten
–
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
,,
148.759.000,-
,, 148.759.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,1194.800.000,-‘
1247.000.000,-)
Daggeldleeningen
–
–
66.768.487,50
,,
60.024.091,50
Schuld op ultimo Maart 1941
aan de gein, weg a. h. uit
te keeren hoofds. d. pers.
bel., aand. I.
d. hoofds. d.
Zilverbons in omloop
……
….
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel,
en
op
de vermogensbelasting
–
–
Schuld
aan het Alg.
Burg.
Fensioentonds
1)
. …….
–
,,
92.558,28
Id. aan het Staatsbedr. der P.
T.
en
T.
‘)
…………..
147.274.526,22
,, 153.997.93569
Id. aan andere Staatsbedrij-
…….
ven
‘)
……..
……….
…
24.342.068,05
,,
26.137.968,05
Id. aan div. instellingen ‘)
..
….
219.841.131,67
,, 220.024.306,04
‘)
In
rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist
‘)
Rechtstreeks bij
De
Nederlandsche Bank
t
184.000.000,-
‘)
Idem
6182.000.000,-.
195.555.520
‘)
Voorschotten aan het Rijk …………….,,
15.000.000.
Munt en flluntmateriaal: Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….t 1.021.716.514
Zilveren munt. enz. ……
..17.249.761
1.038.066.275
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,
48.642.899
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.500.000
Diverse rekeningen
……………………….
303.997.825
t
1.846.255.139
Pascha.
Kapitaal
……………………………..
t
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
4.454.251
Bijzondere
reserves ……………………….
13.494.514
Pensioenfonds
…………………………..
10.902.184
Bankbiljetten
In
omloop
………………….
1.614.343.455
BankassignatiOn. in
omloop
………………..
38.036
Rek.-Courant
Van liet Rijk
t
–
saldo’s
Van anderen
,,
170.328.181.-
,,
170.328.181
Diverse
rekeningen
……………………..
12.693.618
1.846.255.139
Beschikbaar
metaalsaldo
…
…………….
t
329.b27.887
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de
bank gerechtigd
is
…………..
822.569.720
Schatkistpapicr, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht
…………………………….
208.000.000
1) Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99)
t
57.977.150
Voornaamste posten Iii duizondoil guldens.
Gouden
Andere
1
Beschikb.
t
Dek-
Data
munt
en’)
I
.'”
I
opeischb.
Metaal-
1
kin ga-
muntmater.
schulden
1
saldo
1
perc.
iTti
1.021.717
1.614.343
170.367
1
329.028
±60
21April ‘411
1.045.414
1.589.903
158.368
367.149
±61
16
,,
‘
4
11
1.071.771 1.600.825
153.536
1
389.988
62
6 Mei
’40t
1.160.287
1.158.613
255.183
1
607.242
83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op
het
reken. disconto’s
recht.str.
ningen
buiten!. (act.)
28
216.685 208.000 195.556
22.908
21April ’41
203.685
(95.000
191.900
22.907 260.403
1303.998
16
,,
’41
192.686
184.000
107.687
22.907 244.677
6 Mei ’40
9.853
–
217.756
750
20.648
1) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatïe-percentage van 18 pCt.
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
IJELGI9 EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in miii. francs)
.
O
9′
4
.
CIS
s)
‘
u’
.2′
–
n-
..,
,
.60
.
‘5
.3
.
‘5
-22
uc
.
.-.-.a’
cd
s,,cl’S
0
00
°
17April’41
‘:ï8
11′
14.590
1.688
38.638
3.441
1.998
9
,,
’41
27.806
624
14.798
1.738
38.505
3.432 2.403
3
,,
’41
27.747 672
14.278
1.759
38.213
3.453 2.165
27 Mrt. ’41
27.682
658
13.987
1.801
37.935 3.465 2.105
27.567
714
13.995 1.843 37.748
3.437
2.312
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806
–
909
DUITSCHE RIJKSBANK.
Goud Renten-
Andere wissels
Belee-
Data
en
bank-
clèques en
deviezen
scheine
schaticistpapier
ningen
23 April 1941
77,8
333,’
4.596,2
18,3
15
,,
1941
77,7
284,8
14.810,2
25,4
7
.,
1941
77,5
286,1
15.105,5
22,0
23 Aug.
193977.0
27,2 8.140,0 22,2
Data
1
Effec-
ivi
cu-
1
Rekg.-
1
Diverse
1
ten
Activa
latie
1
Cr1.
1
Passiva
1
21,6
1.014,7
13.557,9
1
2.054,9
t
283.9
15
,,
’41
t
24,2 1.532,5 13.989,6
1
2.067,7
1
375,7
7
,,
’41
1
27,9
1.194.2
14.025,4
1
1.988,5
1
376
1
2
23 Aug. ’39
1
982,6
1.380,5
8.709,8
1
1.195,4
1
454.8
216.684.611
22.008.000