9
APRIL 1941
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch
,
-wStatistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN
HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
26E JAARGANG
WOENSDAG 9 APRIL 1941
No. 1316
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans, P. Lieftinck, N. J. Folak, J. Tinbergen
en F. de Vries.
Secretaris aan de Redactie: M. F. J. Cool.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg
122,
Rotterdam-W.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon lVr.
35000.
Postrekening
8408
(ten name aan
,,Economisch- Statistt.sche Berichten”).
Abonnementsprijs aoor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Eronomisch- Statistisch Maandhericht.
franco p. p. in Nederland f
21′.
per jaar. Buitenland en
holoniën /
23.—
per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo aan
elk kalenderjaar. Losse nummers
50
cent. Donateurs en
leden aan het JVederland.sch Economisch Instituut ontaan gen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de aerdere
publicattes. Adreswijzigingen op te geaen aan de Redactie.
Adocrtenties 000rpagina f
0.50
per regel. Andere pa
‘
gina’s
/ 0.40
per regel. Plaatsing bij abonnement aolgens tarief.
Administratie aan adaertenties: IJjgh en aan Ditmar N. V.,
Uicgeaers, Romi lam, Amsterdam, ‘s-Cravenhage. Post-
chèque- en girorekening Nr.
145192.
Adres te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. Nr.
31696.
BERICHT.
In verband met de -as. feestdagen zal het volgende
nummer een dag later verschijnen.
INHOUD:
Blz.
De Emissiebank te Brussel door
Dr. F. 1-1. Repelius
P236
De personeelvoorziening van de overheid door
Mr. Ii. J. Morren …………………………
238
Waarom bij de cultuurtechnische werken alleen werk-
loozen geplaatst? door
Mr. J. Barents ……….
239
Vakopleiding voor het bankwezen door
Mr. L. de Block
241
De Nederlandsch-Indische tinpositie dopr
J. Willenis
244
Banken en beurzen in België door
Dr. H. Schwarz
245
I n g e z o n d e n stukken.
De regeling der hypotheekrenten door
C. L. G. aan
Deutekom …………………………….
247
Ontvangen b o e k e n en brochures …… 247
Overheidsmaatregelen op econo-
.misch
gebied……………………….248
M a a n d c ij f e is
Indexcijfers van Nederlandsche aandeelen ……248
Statistieken …………………………. 248
Bankdisconto’s – Geld- en VVisselkoersen . Banl.-
staten
…………………………..l49-250
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De toestand op de
geld’narkt
geeft voor het oogenblik
geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen. Wat betreft
het verdere verloop, kan men nu met vrij groote zeker-
heid voorspellen, dat de nieuwe regeling van het betalings-
verkeer met Duitschland moet leiden tot een verruiming
van de markt. Immers voorzoover de loopende posten
op de betalingsbalans tussohen beide gebieden voor ons
een actief-saldo vertegenwoordigen, zal dit niet meer,
zooals voorheen, leiden tot een schatkistfinanciering,
maar wel zal, evenals voorheen, dat bedrag aan de markt
worden toegevoerd. De centrale bank zal in dit opzicht
de plaats van de schatkist innemen, in dier voege, dat
het bedrag aan Reichsmark, dat op de wisselmarkt aange-
boden wordt, voorzoover het de vraag overtreft, door De
Nederlandsche Bank zal worden opgenomen. Hoe groot het
aldus aan onze markt toegevoerde bedrag zal zijn, hangt
uiteraard mede af van de activiteit van Duitsche koopers op onze kapitaal- en goederenmarkten. Zou die activiteit
den omvang blijven aannemen, die in de afgeloopen week.
op enkele dagen te constateeren was, dan zou een belang-
rijke verruiming van de geldmarkt het gevolg kunnen zijn,
omdat dan immers zoovel loopende als kapitaalposten van de betalingsbalans hun invloed zouden uitoefenen. Overigens geldt de vorenstaande conclusie, wat betreft
het effect op de geldmarkt, slechts onder het voorbehoud,
dat de biljettenomloop onveranderd blijft. Stijgt deze nl.
verder, dan zou het geldmarktverruimende effect der ge-
noemde factoren daardoor geheel of ten deele gecom-
penseerd worden.
De
obligatienaarkt
heeft in de verslagperiode Vrij groote
fluctuaties te zien gegeven, met dien verstande, dat het
koerspeil in elk geval over de geheele linie belangrijk
hooger is gesloten dan de dpening aan het begin van de week. De 3-31 pCt. Nederland bereikte in den loop van
de week een koers van om en nabij de 91 pCt., terwijl
de week werd geëindigd op een koers van circa 88 pCt.
De4pCt. leening 1941 kwam boven de 98 en sloot de week
op
9/8
pCt. De krachtige koersstijging kan vrijwel ge-
heel op rekening worden gesteld van aankoopen voor
Duitsche rekening, welke een aanzienlijken omvang be-
reikten. De belangstelling der Duitsche koopers bestond
vooral voor de relatief laagstaande fondsen, als b.v. obli-
gatiën Rotterdam en de gestaffelde staatsleening; zelfs
integralen werden gekocht. De stijging van de leening
1941 is niet zoozeer een direct gevolg van Duitsche aan-
koopen in dit materiaal, doch veeleer een aanpassing
aan het algemeen verhoogde koerspeil. De zeer snelle
stijging van het obligatiekoerspeil in de eerste helft van
de week kon zich, zooals reeds opgemerkt, in de tweede
helft niet handhaven.
De
aandeeleninarkt
vertoonde een soortgelijk verloop:
een buitengewoon krachtige stijging van het koerspeil
in de eerste helft van de week en een reactie in de tweede
helft. Per saldo blijft ook hier het koersniveau aan het eind
van de week zeer belangrijk boven dat van het begin der
week, maar tevens ver beneden het hoogste punt.
236
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 April 1941
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
De Nationale Bank – van oudsher de centrale bank
van België – had, bij kennisgeving in den Moniteur
Beige van 17 Mei 1940, haar zetel verplaatst naar de
vestigingsplaats der regeering. (Deze zetelverplaatsing
werd op 15 Juli 1940 weer ongedaan gemaakt). Bij de
bezetting bleek, dat niet slechts de goudvoorraad na-
genoeg in zijn geheel naar het buitenland was overge-
bracht, maar dat ook de meeste overige mobiele waar-
den, waaronder in het bijzonder de voorraden bank-
biljetten en de cliché’s voor de vervaardiging daarvan,
niet meer aanwezig waren, terwijl het personeel vertrokken
was. Met het oog op deze omstandigheid werd het door de
bezettingsautoriteiten noodzakelijk geoordeeld een nieuwe
centrale bank in het leven te roepen. Weliswaar hadden de
centrale Reichskreditkasse te Brussel en haar kantoren in
de provincie in de eerste behoeften aan betaalmiddelen
voorzien, maar zij waren, daar zij in de eerSte plaats be-
stemd waren als kassiers voor het bezettingsleger, niet
voldoende geoutilleerd om de functies eener centrale bank
op zich te nemen.
Organisatie der Einissiebank.
De Emissiebank te Brussel is in het leven geroepen bij
de verordening van den militairen bevelhebber van België
en Noord-Frankrijkd.d. 27Juni1940. De Bank is een naam-
boze vennootschap naar Belgisch recht, gevestigd te Brus-
sel, met een aandeelenkapitaal van frs. 150 millioen, waarop
20 pCt. is gestort. Haar directie bestaat volgens de ver-
ordening uit een president en twee of meer plaatsvervan-gers. De raad van commissarissen bestaat, behalve uit de
directie, uit twintig, eveneens door de algemeene vergade-
ring gekozen, leden; hij stelt, op voorstel van den president,
de rentetarieven en andere voorwaarden der Bank vast,
keurt de balans en het jaarverslag goed, en dient den pre-
sident van advies.
Verhouding tot de bezettende oaerheid
De benoeming van alle leden van den raad van commis-
sarissen behoeft de goedkeuring van den militairen bevel-
hebber: in geval deze zijn goedkeuring tot tweemaal toe
aan bepaalde benoemingen heeft onthouden, kan hij ,,ihm
genehme Personen” aanstellen; hij is voorts te allen tijde
bevoegd eenmaal benoemde of aangestelde personen te
ontslaah.
Voorts zijn belangrijke functies bij de Emissiebank toe-
gekend aan den door het miltaire gezag bij de Nationale Bank aangestelden commissaris. Niet slechts worden de
directeuren der bijkantoren benoemd en wordt de honoree-
ring van de, niet tot de directie behoorende, commissarissen
vastgesteld in overleg met hem, en behoeven de statuten
der Bank zijn goedkeuring, maar ook aan alle belangrijke
handelingen van de Bank – in het bijzonder de credietvër-
leening en de vaststelling der rentetarieven – dient hij zijn goedkeuring te hechten. Ook kan hij zelf het initiatief iie-
men tot het treffen van .maatregeien binnen het kader van
de aan de Bank opgelegde taak. Dat hij, ten slotte, bevoegd
is kennis te nemen van alle transacties der Bank, en dat de
Bank verplicht is hem regelmatig op de hoogte te houden
van haar bedrijf, spreekt na het voorafgaande vanzelf.
In dit verband valt op te merken, dat genoemde commis-
saris, behalve zijn functie bij de beide centrale banken,
de directie uitoefent van het Bankcontrôlebureau, ingesteld
bij de verordening van 26 Juni 1940, en voorts belast is
met de leiding der geld-, bank-, beurs- en verzekeringsaan-
gelegenheden van de economische afdeeling van het mili-
taire bestuur van België en Noord-Frankrijk.
Werkkring der Bank.
De werkkring der Bank omvat de voor een centrale
bank gebruikelijke transacties, waarbij het de aandacht
trekt, dat de goudhandel als zoodanig niet is genoemd.
Voor open-markt-transacties is de mogelijkheid geopend
ten aanzien van obligaties van de schatkist, de provincies
en de staatsbedrijven, die op het oogenblik vail aankoop
minder dan één jaar hebben te loopen. De bepalingen
nopens de verstrekking van voorschotten zijn zeer soepel
geredigeerd: het onderpand moet ,,gepast” zijn en de loop-
tijd mag in den regel niet langer dan zes maanden bedra-
gen. Alle banktransacties voor rekening van derden zijn
toegestaan; in het bijzonder worden vermeld incasseering
en behandeling van documentaire credieten. Het accep-
teeren van wissels is verboden. Niet in de verordening
voorziene trarsacties mogen alleen met uitdrukkelijke
goedkeuring van den commissaris voor de Nationale Bank
worden uitgevoerd.
De Bank is verplicht, als kassier en bankier voor de be-
zettende overheid te fungeeren en voor de afwikkeling
van het betalingsverkeer tusschen de overheidskassen in
België zorg te dragen, een en ander tegen kostprijs.
Deklcingsaoorschri/ten.
Reeds werd aangestipt, dat de goudhandel in de verorde-
ning niet voorzien is; in de dekkingsvoorschriften komt
nog duidelijker tot uitdrukking, dat men een valuta heeft
willen creëeren, die geheel lo van het goud staat. Voor-
schriften omtrent de inwisselbaarheid van de biljetten der
Bank – die wettig betaalmiddel zijn —ontbreken dan ook
geheel, terwijl als dekking slechts zijn voorgeschreven de
vorderingen, die de Bank door openmarkt-transacties,
disconteering of verieening van voorschotten verkrijgt,
en voorts haar vorderingen op de Nationale Bank, munten
en deviezen (waarbij speciaal in de verordening is vermeld: in het bijzonder Duitsche betaalmiddelen, inclusief Reichs-
kreditkassenscheine, zoomede saldi bij de Deutsche Reichs-
bank, de Deutsche Verrechnungskasse of de Reichskredit-
kassen).
Het in nerking treden der Emissiebank.
De Emissiebank kon reeds op 15 Juli 1940 haar loketten
openen. Zij deed zulks in de gebouwen en hoofdzakelijk
met de directie en het personeel van de Nationale Bank,
die intusschen, met ingang van denzelfden datum, haar
zetelverplaatsing ongedaan had gemaakt. Door dit feit
was reeds op den dag, waarop zij haar werkzaamheden
begon, cle voornaamste reden van bestaan voor de nieuwe
centrale bank weggevallen. Sedertdien heeft de Nationale Bank haar oude functies in vollen omvang hervat, en van-
neer in het volgende de operaties der Emissiebank zullen
worden geana13 Seerd, is zulks slechts mogelijk door deze
telkens te vergelijken met de correspondeerencle operaties
van de Nationale Bank.
Analyse aan de operaties der E,nissiebank.
Voor een analyse van de operaties der Emissiebank staan
de sedert korten tijd gepubliceerd weekstaten van dit
instituut ter beschikking, aangevuld door cle meer gede-
tailleerde balans per 31 December 1940. De Nationale
Bank heeft de publicatie harér weekstaten hervat; voor
deze instelling is de gedetailleerde balans echter per 25
December 1940 opgemaakt.
In het overzicht op blz. 237 bovenaan zijnde voornaamste
posten opgenomen van de weekstaten van beide centrale banken per 27 Februari 1941.
De goudvoorraad berust vrijwel geheel in het buiten-
land: op 25 December 1940 was van het bezit der Natio-
nale Bank slechts frs. 8,2 millioen in België aanwezig,
terwijl de (geheel in het land aanwezige) voorraad van de
Emissiebank slechts frs. 1,0 millioen groot was.
Ten aanzien van het vreemde geld blijkt uit de cijfers
per 25 December 1940, dat de Nationale Bank, op een te
verwaarloozen bedrag na, slechts Reichskreditkassenschei-
ne in kas had. De Emissiebank bezat op 31 December 1940
fr. 17,4 millioen aan evengenoemde betaalmiddelen en
frs. 650,5 millioen ,,anclere”. Noch de oorsprong, noch de sa-
9 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
237
Voornaamste posten oan de weelcstaten per
27
Februari
1941
(in millioenen Belgische francs)
Omschrijving der
posten Nationale
Bank’)
Emissie-
bank’)
Totaal
Actioa:
21.654,7
1,0
21.655,7
Vreemd geld
2.256,1 645,6
2.901,7
Vorderingen in valuta
49,8 1.413,3
1.463,1
Vorderingen in valuta
op de Reichskre-
ditkasse
0,2
220,2
220,4
Goud
……………
Vorderingen in francs
op de Reichskredit-
450,0
450,0
Credieten aan het he-
kasse
…………..-
drijisleven
856,8
61,2
918
2
0
Credieten
aan
den
Staat
………….9.770,7
3.059,4
12.830,1
Overheidskosten
1.843,5
–
1.843,5
Pass ia:
37.045,0
–
37.045,0
Creditsaldi
in
reke-
Bankbiljetten
…….
ning-courant
….
1.501,2
348,5
1.849,7
Postchèquedienst
.
–
3.270,8
3.270,8
‘)
Bovendien komt op den staat van de Nationale Bank een
vordering op dc Emissiebank voor, ten bedrage van frs. 2.36,S,
die uiteraard op den staat van cle Emissiebank als een schuld
paraisseert.
menstelling van dezen laatsten post is extern vast te stellen;
slechts valt aan te teekenen, dat hij zich opmerkelijk sta-
biel ontwikkeld heeft, met een licht dalende tendentie.
De vorderingen in valuta bestaan, voor wat de Nationale
Bank betreft, uit nostrosaldi bij buitenlandsche corres-
pondenten; zij zijn uit den aard der zaak slechts aan uiterstt,
geringe wijzigingen onderhevig. Anders is het gesteld met
de vorderingen in valuta van de Emissiebank, die hoofd-
zakelijk bestaan uit een saldo bij de Deutsche Verrech-
nungskasse. Dit saldo vindt hierin zijn oorsprong, dat de
stortingen in de Belgisch-Duitsche Clearing te Berlijn die te Brussel aanmerkelijk overtreffen, terwijl de achterstand, die
hierdoor in de uitbetalingen in België zou ontstaan, wordt
voorkomen, doordat de Emissiebank de vorderingen der
Belgische exporteurs op de Verrechnungskasse overneemt
en aldus een crediet aan Duitschland verleent. Het totaal
der vorderingen in vreemde valuta der Emissiebank –
waarin ook een saldo bij de Deutsche Reichsbank tot een
gering bedrag (op 31 December 1.940: frs. 23,1 millioen)
begrepen is – steeg van Irs. 900,5 millioen bij het begin des jaars tot fi’s. 1.443,8 millioen op 20 Februari 1941, om daarna weer eenigszins te dalen.
Naast deze vorderingen in valuta staat het gedeelte der
vorderingen op de Reichskreditkasse, dat in Rijksmarken
is uitgedrukt. Het betreft hier waarschijnlijk door de centra-
le banken overgenomen vorderingen, die derden op de
Reichskreditkasse hadden verkregen. Bij het begin des
jaars frs. 564,5 niillioen bedragend, zijn deze vorderingen
thans tot frs. 227,4 millioen gedaald; zij komen vrijwel
uitsluitend voor in de boeken van de Emissiebank.
De Emissiebank heeft voorts een crediet in francs ter
hoogte van frs. 450,0 millioen ten behoeve van de Reichs-
kreditkasse geopend, teneinde deze in staat te stellen, de
haar aangeboden Reichskreditkassencheine tegen Bel-
gisch geld in te wisselen. Uit de balans per 31 December 1940 blijkt, dat de Reichskreditkasse op dien datum met
een creditsaldo van frs. 605,2 millioen voorkwam, waar-
door niet slechts het geheele bovengenoemde crediet werd gecompenseerd, maar zelfs een netto tegoed van frs. 155,2
millioen resulteerde. Men heeft hier waarschijnlijk te doen
met de opbrengst van aan de bezettingsautoriteiten in
francs betaalde boeten of andere heffingen. De post
creditsaldi in rekening-courant van de Emissiebank
Iluctueert zeer sterk; het verloop der cijfers wettigt de
conclusie, dat de Reichskreditkasse bij tijd en wijle over
het grootste gedeelte van het èvengenoemde crediet ge-
disponeerd heeft, en dat een petto. creditstand in den
laatsten tijd niet meer is voorgekomen.
De verleening van credieten aan het bedrijfsleven speelt
bij de Emissiebank, met (op 27 Februari 1941) frs. 61,2
millioen, tegen frs. 856,8 millioen bij de Nationale Bank,
slechts een zeer ondergeschikte rol. Blijkens de cijfers
per einde 1940 vormden van deze credieten de voorschotten
en beleeningen het hoofdbestanddeel; bij de Nationale
Bank geschiedt de credietverleening aan particulieren
hoofdzakelijk in den vorm van disconteering van wissels (de
disconto’s maakten bij deze instelling 82,4 pCt., bij de
Emissiebank slechts 18,1 pCt. der totale credieten aan het
bedrijfsleven uit). De weekstaten vermelden voorts credieten aan den Staat
en aan openbare lichamen. De facto zijn de hieronder be-
grepen credieten vrijwel uitsluitend aan den Staat verleend; zij bevatten als voorschotten aan openbare lichamen slechts de tegoeden der beide centrale banken bij den Postchèque-
dienst, en, voor een bedrag van frs. 180,0 millioen, door
den Staat gegarandeerde wissels, die otficieel tot de staats-
schuld wordeh gerekend. De vorderingen der Nationale
Bank op den Staat zijn opgenomen onder evengenoemden
post, die het korte, en voor het overige onder den post
overheidsfondsen, die het lange papier omvat. Het door
de Nationale Bank overgenomen korte papier maakte per einde 1940 59,9 pCt. van de hinnenlandsche vlot-
tende schuld uit. 1-let bezit aan obligaties is – voor een
onveranderd bedrag van frs. 550,0 millioen – verworven
krachtens de wet van 19 Juli 1932, terwijl het resteerende,
wisselende, bedrag is aangekocht op grond van de bank-
wet, die in artikel 17 (9)den aan- en verkoop van terbeurze
genoteerde staatsobligaties veroorloof t.
Bij de Emissiehank is het crediet aan den Staât beli-
chaamd in een renteloozen schatkistbon zonder bepaalden
looptijd, ter hoogte van frs. 3.059,1 millioen. Deze werd
op 3 Augustus 1940 aan de Bank uitgereikt uit hoofde
van het op dien dag door haar aan den Staat gecrediteerde
bedrag der postchèquesaldi van particulieren, naar den stand per den genoemden datum. Bij deze gelegenheid
werd bepaald, dat het tegoed der particulieren bij den
Postchèquedienst voortaan bij de Emissiebank zou be-
rusten; na aftrek van het evengenoemd crediet aan deti Staat en van het gedeelte, dat zij voor rekening van dei
Dienst belegt, kan zij over dit tegoed vrij beschikken.
Op 27 Februari 1941 was van het totale tegoed ad frs.
3.877,3 millioen een bedrag van frs. 606,5 millioen be-
legd, zoodat de Dienst in den weekstaat van de Emissie-
bank met een creditsaldo van 1 rs. 3.270,8 millioen voor-
kwam. Na aftrek van het voorschot aan den Staat, ter
hoogte van frs. 3.059,1 millioen, bleef dus een bedrag van
frs. 211,7 millioen te harer vrije beschikking. (Volledigheids-
halve zij hierbij in herinnering gebracht, dat beide centrale
banken haar tegoeden bij den Postchèquedienst – tezamen
me haar bezit aan pasmunt – als voorschotten aan den
Staat opnemen, vandaar, dat bij de Emissiebank het voor-
schot aan den Staat voor een bedrag te boek staat, dat
steeds iets hooger is dan de zooeven genoemde vaste som
van frs. 3.059,1 millioen). De posten ,,bankbiljetten” en ,,voorschot aan de Emis-
siebank” komen alleen bij de Nationale Bank voor, een
creditsaldo van den Postchèquedienst alleen bij de Emissie-
bank.
De rekening-courant saldi kwamen, voor wat de Ernissie-
bank betreft, reeds ter sprake. Bij de Nationale Bank
kwam de Staat op 25 December 1940 met een klein credit-
saldo voor; de groote meerderheid stond op naam van
anderen.
Functies van de Emissieb’znk.
Op grond van het bovenstaande kan geconcludeerd
worden, dat de Einissiebank in hoofdzaak belast is met de
financiering van den clearing- achters tand en van een vas-
238
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 April 1941
ten post aan vreemd geld, waarvan de oorsprong onbekend
is. Daarnaast financiert zij de Reichskreditkasse, inzoo-
verre als zij bepaalde credieten, welke door deze instelling
waren verleend, heeft overgenomen, en voorts een crediet
heeft geopend ten behoeve van de omwisseling van Reichs-
kreditkassenscheine in francs.
Voor de financiering van het particiliere bedrijfsleven
speelt de Emissiebank een zeer ondergeschikte, voor die
van den Staat in het geheel geen rol. Van het totaal der
door de centrale banken aan het bedrijfsleven verstrekte
credieten nam de Emissiebank op 27 Februari 1941 slechts
6,8 pCt. voor haar rekening. De Staat is door de inschake-
ling van de Emissiebank ten aanzien van het gebruik der
gelden van den Postchèquedienst in een ongunstiger posi-
tie gekomen: hij beschikt thans, nog slechts over het per
3 Augustus 1940 gefixeerde bedrag van de particuliere
saldi bij dien dienst, terwijl voorheen de bedoelde saldi
integraal in de schatkist bej’ustten.
De Emissiebank geeft geen eigen biljetten uit, doch
verkrijgt de noodige middelen voor een klein gedeelte in
den vorm van het te harer beschikking blijvende surplus
der Postchèquegelden en het eventueele netto-tegoed van
de Reichskreditkasse, en voor de rest in dien van een voor-
schot in rekening-courant van de Nationale Bank. Uit
deze constructie blijkt, dat de functie van de Emissiebank
in hoofdzaak slechts hierin bestaat, dat zij haar interme-
diair verleent voor de verstrekking van die credieten,
welke voor de Nationale Bank zelf niet in aanmerking
zouden komen. In deze figuur past geheel de rechtstreek-
sche aankoop van Reichskreditkassenscheine (uit het
daartoe vanwege den Staat beschikbaar gestelde crediet)
door de Nationale Bank, die geacht kan worden onder
den in artikel 17
.
(2) der Bankvet voorzienen aankoop van buitenlandsche bankbiljetten te vallen.
Dr. F. H. REPELIUS
DE PERSONEELVOORZIENING VAN
DE OVERHEID.
Op den 24sten September 1940 werd een Rijksarbeids-
bemiddeling ingesteld, waarmede een belangi’ijke stap
werd gezet op den weg, die voeren kan naar een beter
en juister gebruik van onze arbeidskrachten. Het Rijks-
arbeidsbureau werd het orgaan der openbare arbeids-
bemiddeling en zou die taak verrichten met behulp van
en aantal gewestelijke arbeidsbureaux en bijkantoren.
Daarnaast werd particuliere arbeidsbemiddeling nog slechts
met vergunning van de zijde van de overheid toegelaten.
Hij, die arbeidskrachten noodig heeft, is, evenals vroe-ger, ook nu nog vrij in de wijze, waarop hij deze wil ver-
krijgen. Hij kan onder zijn vrienden en kennissen zoeken, of hun hulp inroepen,, hij kan advertenties .plaatsen, maar
ook kan hij van de tusschenkomst van de organen der arbeidsbemiddeling, openbare of particuliere, gebruik
maken.
Het gebruik oan de arbeidsbemiddeling door de ooerheid
Wanneer nu degene, die arbeidskrachten noodig heeft,
de overheid zelf is, ligt het voor de hand – zoo zou men
althans meenen -, dat zij daartoe in de eerste plaats ge-
bruik maakt van de instelling, die zij zelf in het leven
heeft geroepen: de openbare arbeidsbemiddeling. Maar
niets is minder waar. Het gebruik van de openbare ar-
beidsbemiddeling door de overheid is altijd meer uitzon-
dering dan’ regel geweest. Waar het voorkwam, geschiedde
dit in den regel voor de lagere functies. Voor de middel-
bare en de hoogere betrekkingen werd van de organen der
openbare arbeidsbemiddeling weinig of geen gebruik
gemaakt. Eensdeels was zulks hieraan toe te schrijven,
dat degenen, die voor zulke functies in aanmerking kwa-
men, in den regel niet als werkzoekend bij de bedoelde or-
ganen waren ingeschreven, anderdeels eigent het insti-
tuut der arbeidsbemiddeling zich niet voor bemiddeling
voor functies van hooger personeel. Zou men ooit in
ernst kunnen meenen, dat een secretaris-generaal of een
hoogleeraar, om van vele andere functies te zwijgen,
door tusschenkomst van de arbeidsbemiddeling kunnen
worden gevonden?
In de verslagen van den Rijksdienst der Werkloosheids-
verzekering en Arbeidsbemiddeling (sedert 1940: Rijks-
arbeidsbureau) over de jaren 1935 t.e.m. 1939 wordt over
den omvang van deze bemiddeling het volgende vermeld.
Door de arbeidsbeurzen in plaatsen, waar een districts-
arbeidsbeurs was gevestigd, werden in overheidsdienst en
semi-overheidsdienst geplaatst in:
–
Overige over-
Rijk Provincie
Gemeenten
I
heids- en semi-
1
overheids-
Totaal
clienslen
1935 1618
366
14.068
1579
17.631
1936
1957
138
12.849
1511
16.455
1937
2388
136
16.033
1809
20.366
1938
4078
317
17.439 2110
23.944
1939
6970 496
24.391
4358
36.215
Deze getallen betreffen slechts ruim 40 gemeenten,
zij het dan de grootste. Men kan echter aannemen, dat in
die plaatsen het totale aantal mutaties veel grooter is
geweest dan de bovenvermelde cijfers aangeven. Toch
laten de cijfers zien, dat er in de laatste jaren door de
overheidsorganen in toenemende mate van de diensten
der openbare arbeidsbemiddeling gebruik is gemaakt.
Van de overige ruim 1000 gemeenten, die ons land telt,
zijn geen cijfers omtrent de tusschenkomst der openbare
arbeidsbemiddeling bij de voorziening van personeel
voor den openbaren dienst bekend. Maar in het algemeen kan men vel zeggen, dat de openbare arbeidsbemiddeling
voor het overheidspersoneel nog niet die beteekenis
heeft, die zij feitelijk zou kunnen hebben.
Men had mogen verwachten, dat als gevolg van de op-
richting van het Rijksarbeidsbureau de arbeidsbemiddeling
voor overheidspersoneel in andere banen zou worden geleid.
Men steile zich echter de verrassing van velen voor, toen
in de Nederl. Staatscourant van 27 Nov. 1940 een be-
sluit van den Secretaris-Generaal van het Departement van Binnenlandsche Zaken van den 25sten dier maand
verscheen, waarin bepaald werd, dat in de behoefte aan
personeel bij de diensten, bedrijven en instellingen in den
ruimsten zin genomen, zoowel van het Rijk, als van de
provinciën, de gemeenten en de Nederl. Spoorwegen, zal worden voorzien dqor aanwijzing van daarvoor geschikte
krachten uit bepaalde categorieën van personen en dat
deze aanwijzing zal geschieden door het Bureau Over-
heidspersoneelsvoorziening van genoemd Departement.
Dit bureau oefent dus openbare arbeidsbemiddeling
uit, hetgeen te meer verwondert, omdat in het besluit
van 24 September 1940 bepaald is, dat het Rijksarbeids-
bureau
het
orgaan der Openbare arbeidsbemiddeling is.
Beziet men de zaak in het licht van het streven om de
arbeidsbemiddeling van één centraal punt uit te leiden
– een streven, dat weliswaar door sommigen reeds vôér
Mei 1940 verdedigd werd, maar dat eerst door de bezet-
tende macht krachtig op den voorgrond werd geplaatst
– dan wordt het geval nog onbegrijpelijker.
• Mi. kan de toestand, die thans is geschapen, niet zoo
blijven, en zal een opiosing moeten worden gezocht, die
de arbeidsbemiddeling recht doet wedervaren.
Inmiddels is het een stap in de goede richting, dat
gemeenten, provinciën en Rijksinstellingen zich bij elke
vacature, waarin moet worden voorzien, tot één – door de
central overheid aangewezen – orgaan moeten wenden.
Hierdoor kan een efficiënte personeeivoorziening worden
bevorderd. Een bezwaar is het echter, dat de kring van per-
9 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
237fl
sonen, die bij het Bureau Overheidspersoneelsvoorziening is
ingeschreven, een zeer beperkte is. Wordt deze kring ver-
ruimd – hetgeen men zou kunnen verkrijgen door aan-
hechting bij het Rij ksarbeidsbureau – dan zouden daar-
mede alle instellingen van publiekrechtelijken of semi-publiekrechtelijken aard niet anders dan gebaat kunnen
zijn. Dan kunnen de besten naar voren komen.
En weten de gegadigden, dat zij, om een plaats bij den
openbaren dienst te krijgen, zich moeten laten inschrij-
ven hij de organen van het Rijksarbeidsbureau, dan lijdt
het geen twijfel, of tal van personen, die zich anders niet
tot de openbare arbeidsbemiddeling zouden wenden,
doch die alle capaciteiten bezitten om een behoorlijke
overheidsbetrekking te vervullen, zullen zich thans bij
het Rijksarbeidsbureau laten inschrijven voor het ver-
krijgen van een plaats in overheidsdienst.
Er komt nog een ander voordeel bij. De plaats, waar
de grootste en talrijkste Rijksadministraties gevestigd
zijn, is zonder twijfel ‘s-Gravenhage. 1-Tij, die daar ge-
plaatt wil worden, maar er niet woont, zal zelden van
het bestaan van een vacature hooren. De administraties,
die van de arbeidsbemiddeling gebruik maken, krijgen
alleen gegadigden toegewezen, die bij de arbeidsbeurs
te ‘s-Gravenhage ingeschreven zijn. Degenen, die bij andere
beurzen zijn ingeschreven, hebben weinig of geen kans
op plaatsing in ‘s-Gravenhage. Dit alles nu kan veel
beter worden, als men beschikt over één centraal bureau,
dat de candidaten van het geheele land inschrijft, zoowel voor plaatsing te ‘s-Gravenhage als elders. Ik geloof, dat
alle partijen bij een dergelijke regeling gebaat zullen zijn.
1-let is jammer, dat men bij de instelling van het Bu-reau Overheidspersoneelsvoorziening niet van een wij-deren blik heeft blijk gegeven. De ontwerpers toch van
de regeling hebben niet in de eerste plaats de belangen
op het oog gehad van de instellingen, die personeel noo-
dig hebben, maar zij hebben vooral bedoeld de over
heid af te helpen van gewezen dienaren, die bij andere tak-ken van dienst overcompleet geworden waren en die nu op
kosten van den Staat met wachtgeld moeten worden onder-
houden (eenige categorieën, als bv. den Opbouwdienst, ga
ik om haar tijdelijk karkter voorbij). Dat bij het betrokken
bureau dan ook lang niet altijd de besten ingeschreven
staan, is een klacht, die men in de practijk geregeld hoort.
Had men echter verder liggende doeleinden gehad bij de
instelling van het Bureau Overheidspersoneelsvoorziening,
dan zou dit in het gheel niet onder het Departement
van Binnenlandsche Zaken thuis behoord hebben.
Opleiding en selectie van oQerheids personeel.
Ook in meer algemeenen zin moet de wijze, waarop de
overheid zich in ons land van personeel voorziet, naar
mijn meening onbevredigend genoemd worden. Zij strookt
weinig met moderne begrippen. Met name aan de opleiding
van hen, die in dienst der overheid een taak wenschen te
vervullen, heeft zij tot dusver, in het algemeen gesproken,
veel te weinig aandacht besteed.
Voor de gemeente-administratie bestaan weliswaar be-hoorlijke opleidingen, maar deze zijn aan het particuliere
initiatief te danken. Voor het personeel buiten de gemeente-
secretarieën – men denke b.v. aan de sociale diensten
– is echter weinig gedaan.
De provinciën behoeven in dit verband geen bijzondere
vermelding, aangezien het personeel der provinciale griffiën in den regel uit het gemeentepersoneel gere-
cruteerd wordt, zoodat hier meestal wel van een behoor-
lijke opleiding kan worden gesproken.
Voor het Rijk geldt dit alles in veel mindere mate. Slechts
hij enkele categorieën (h.v. officieren van land- en zeemacht,
postambten aren, belastingambtenaren, landmeters, onder-
wijzend personeel) bestaan goede opleidingen. Soms worden
cursussen gegeven aan reeds in dienst zijnde ambtenaren
b.v. gevarignispersoneel). Voor andere groepen blijft
echter alles, wat maar eenigszins op een opleiding gelijkt,
waardoor de Staat over goed onderlegde ambtenaren
kan beschikken, geheel achterwege. Zoo is het een bekend
feit, welk een gebrek aan opleiding er bestond voor het
personeel van sociale diensten. Van hoe eminent belang
was het juist hier om over een keurcorps van ambtenaren te beschikken, doch helaas moet. worden gezegd, dat het
meerendeel van het personeel weinig onderjegd was.
Weliswaar bestaat een ,,Stichting voor opleiding van
maatschappelijke werkers”, die zich ten doel stelt in de
gebleken leemte te voorzien, doch ook aan deze valt
van de zijde der overheid geen algemeene royale tege-
moetkoming ten deel. Het inzicht inzake de noodzaak voor
de overheid om mede te werken aan de opleiding van haar
dienaren, is, jammer genoeg, nog geen algemeen goed
geworden.
In dit verband dient nog melding te worden gemaakt
van het streven van enkele instellingen van hooger onder-
wijs, om de studie en de examens zoo in te richten, dat
zij, die deze examens met goed gevolg hebben afgelegd,
in het algemeen die capaciteiten bezitten, die hen voor
den bestuursdienst, met name vat de hoogere functies be-
treft, geschikt maken.
Scholing van personeel, ook voor de middelbare, ja, zelfs
de lagere functies (post, belastingen, politie, gevangenis-
wezen, enz.) zal in de toekomst zeer nuttig zijn. Alleen
daardoor kan men een corps wèlonderlegde ambtenaren
krijgen, voor xvie dan ook meer perspectieven kunnen
worden geopend, zoodat zij uitzicht krijgen op een vast
ambtelijk dienstverband.
En behalve aan scholing en bemiddeling, moet men ook denken aan de persoiieel-selectie. Bij vele onder-
nemingen is deze reeds ingevoerd, maar de overheid is
hierbij ten achter gebleven. Toch is een goede personeel-
selectie niet in de laatste plaats voor haar van belang.
Ik maak volledigheidshalve van deze zaak melding, zonder
er dieper op in te gaan.
De conclusie uit het voorgaande is, dat het tijd wordt,
dat de personeelvoorziening van de overheid grondig
herzien wordt en in overeenstemming wordt gebracht met de eischen van dezen tijd, en tevens, dat de over-heid meër aandacht dient te wijden zoowel aan de op-
leiding als aan de personeel-selectie.
Mr. H. L MORREN.
WAAROM BIJ DE CULTUURTECHNISCHE
WERKEN ALLEEN WERKLOOZEN
GEPLAATST?
De cultuurtechnische werken hebben te onzent de laat-
ste jaren zeer in het middelpunt van de belangstelling
gestaan. Wij behoeven slechts den naam van het Rapport-
Wïesthoff te noemen om te beseffen, dat die belangstelling
zich den laatsten tijd waarlijk niet bepaalt tot de land-
bouwdeskundigen alleen, maar dat ook breedere kringen
zich voor de vraagstukken van landverbetering gaan in-
teresseeren.
Men weet thans vrij algemeen, dat er op het platteland
werk aan den winkel is op dit gebied, en dat ontginning,
herontginning, ruilverkaveling en ontwatering aan vele
handen werk kunnen geven, en na afloop van dat werk
vruchtbaren grond aan weer
andere
handen. Duizenden en
duizenden hectaren Nederlandschen grond komen in aan-
merking om tot bouwland te worden ontgonnen of – de zgn.
,,herontginning” – tot nieuwe vruchtbaarheid te worden
gewekt. Een enkele herinnering aan den vroegeren toestand in de omgeving van Staphorst is voldoende om te beseffen,
welk een zegenrijke vrbetering in de verdeeling van den
aanwezigen grond de ruilverkaveling kan opleveren.
Staphorst was één geval, er zijn er meer, en er bestaan
nog verscheidene plaatsen in ons vaderland,, waar ruil-verkaveling de al te versnipperde perceelen bouwgrond
240
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 April 1941
tot levenskraohtiger eenheden zou kunnen samenvatten
1).
1
–
Jet behoeft tenslotte in ons waterland wel geen betoog,
dat ook een betere afwatering, op plaatsen, waar de boer
door hoogen waterstand niet het volle profijt van zijn
grond kan trekken, er toe kan bijdragen om van den in ons
land beschikbaren bouwgrond het hoogste nuttig rende-
ment te maken.
Toen in de jaren van depressie – laat ons ruwweg zeggen:
het laatste decennium – de arbeidskrachten in het
sterk terugloopende Nederlandsche bedrijfsleven eer
teveel dan te weinig in aantal werden, en een veront-
ruste overheid naar andere werkgelegenheid moest om-
zien voor het hand over hand wassende werkloozenleger,
opende de werkverschalfing de mogelijkheid, dezen
overvloed van werkkrachten te combineeren met de
groote hoeveelheid werk
01)
cultuurtechnisch terrein,
die in ons land nog te verrichten was. Duizenden werk-
loozen – men is een tijdlang ver over de vijftigduizend heen
geweest – werden in de gelegenheid geste] d, tegen redelijke
vergoeding hun krachten met de schop in de hand voor
het publiek welzijn in te spannen; anderzijds hielp de
werkverschaffiogsregeling provinciën en gemeenten, par-
ticulieren, en vooral daarvoor speciaal geoutilleerde in-
stellingen als de Nederlandsche heiden
–
maatschappij aan:
de kans om met rijkshulp allerlei cultuurtechnische
werken uit te voeren, waartoe anders geen gelegenheid
of financieele mogelijkheid zou hebben bestaan.
Thans echter ligt de zaak ten plattelande eenigszins
anders. De cultuurtechnische werken zijn nog wel niet
van het tooneel verdwenen, de arbeiders in de werkver-
schaffing gaan voort, met de spade in de hand Nederland’s
landbouwmogelijkheden te vergrooten, maar….hun
aantal is veel kleiner geworden. Dat ligt voornamelijk
hieraan, dat het werkloosheidscijfer, vooral dat vail de
werkloozen, die geschikt zijn voor het verrichten van
cultuurtechnischen arbeid, in ons land de laatste maanden
sterk is gedaald, niet in de laatste plaats doordat een groot aantal werkkrachterm in Duitschland arbeid is
gaan verrichten. Maar het droevige gevolg voor onzen
cultuurtechnischen arbeid is maar al te duidelijk: de
handen ontbreken om het werk te doen, het werk blijft groetendeels liggen, en dat iii een tijd, dat geen enkele
krachtsinspannirig mag worden nagelaten, om de bodem-
productie van ons land tot een zoo hoog mogelijk peil op
te voeren
Dat dit voor de voeding van het Nederlandsche volk in
den harden tijd, die waarschijnlijk gaat komen, bedroe-
vende resultaten kan hebben, is zonder meer duidelijk. Men zou zich daar nog bij kunnen neerleggen, als men
het gemis aan geschikte arbeidskrachten voor de cultuur-technische werken als een absolute noodzakelijkheid kon
beschouwen. Zulks is echter niet het geval.
Wij zijn thans min of meer gewend geraakt aan den
toestand, dat de cultuurtechnische werken worden ver-
richt door groote groepen werklooen, waaronder zeer
velen uit de groote steden. De werkverschafling heeft
het ons bijna als normaal doen zien, dat dit werk ten platte-lande voor een zeer groot deel met stedelijke werkkrachten
tot stand wordt gebracht.
1-let zou echter verkeerd zijn om te denken, dat men
van agrarische zijde geen belangstelling zou hebben voor
cultuurtechnischen arbeid. Het tegendeel is het geval.
Op vele plaatsen op het platteland hunkert men naar
den dag, waarop door ontginning, herontginning of ont-
watering de opbrengstmogelijkheden van het boerenland
verbeterd kunnen worden – dat spreekt bijna vanzelf.
Maar in boerenkringen ontbreken de arbeidskrachtn,
om dezen cultuurtechnischen arbeid tot stand te bren-
1)
Zie ,,Verkaveling en productievermogen van den
Nederlandschen bodem” door Ir. J. Th. Westhoff (E.-S.B.
van 4 Sept. 1940) en ,,Ruilverkaveling en werkverruiming”
door Meyer de Vries (E.-S.B. van 11 Sept. 1940).
gen, evenmin. Menige kleine boer zou gaarne bereid zijn,
tegen redelijk loon zijn ,deel bij te dragen aan de ver-
betering van onzen landbouwgrond, en mdt de land-
arbeiders staat het zeker niet anders. Er is echter één factor, die een inschakeling van deze agrarische werkkrachten in den ontginningsarbeid, ont-watering, enz., verhindert. Dat is de strikte onderschei-
ding, die men tot heden maakt tusschen werkloozen, die
in de werkverschaffing geplaatst kunnen worden, om daar
hun steentje aan het cultuurtechnische werk bij te dra-
gen, en vrije arbeidskrachten, zooals de zooeven genoemde
landarbeiders en kleine boeren, die natuurlijk wel aan het
werk gezet mogen worden….maar zonder dat de over-
heid door subsidieering de helpende hand toesteekt.
Vele w’erkkrachten, wier materieele positie geheel met
die van werkloozen overeenkomt, laten zich niet bij de
arbeidsbureaux inschrijven, omdat zij vreezen, dan te werk gesteld te zullen worden, ver van huis, aan werk
dat het hunne niet is. liet gevolg is, dat een louter for-
meel onderscheid word t geschapen tusschen werldoozen
en vrije arbeiders, dat door de feiten geenszins wordt
gerechtvaardigd.
1-let gevolg van dit strikte onderscheid is, nu het aantal werkloozen den laatsten tijd sterk is verminderd, een irra-
tioneele en onbevredigende tegenstelling. Aan den eenen
kant zien wij een groote .hoeveelheid cultuurtechnische
werken, die dringend om uitvoering vragen, doch waar
geen of onvoldoende arbeidskrachten voor beschikbaar zijn. Aan de andere zijde staan vele agrarische arbeids-
krachten klaar om dezen arbeid, die. voor onze voedsel-
productie van zoo eminente beteekenis is, aan te vatten, mits’hun de gelegenheid daartoe slechts wordt geboden.
Maar een formeel onderscheid tusschen werkverschaffings-
arbeid, waarin de Regeering wel subsidie wil verleenen,
en vrijen arbeid, waar zij dat niet doet, houdt een forsch
aanpakken van de noodzakelijke werken tegen.
Die grens tusschen werkverschaffing en ,,vrij” werk heeft
al genoeg moeilijkheden in het leven geroepen. Was het
niet zoo, dat een boer, die met zijn eigen menschen een
eenigszins kostbaren ontwateringsarheid tot stand wilde
brengen, zijn arbeiders eerst werkloos moest maken, om
Rijkssubsidie voor dit nuttige werk te kunnen verkrijgen?
De vraag rijst daarom, of het niet tijd wordt, deze grens, die
historisch zeet wel te verklaren is, maar op het oogenblik
haar zin verloren heeft en juist groote moeilijkheden veroor-
zaakt, te laten vervallen. De vraag stellen is ook hier
haar beantwoorden.
Men zou nog kunnen vreezen, dat het subsidieeremi van
cultuurtechnischen arbeid, die
niet
in werkverschaffirmg
wordt uitgevoerd, de mogelijkheid schept tot het besteden
van overheidsgelden aan werk, waarop men onvoldoende
toezicht kan uitoefenen. Wat is er echter tegen, om dien
arbeid, die niet in werkverschaffing wordt verricht, even-
eens – zooals met de werkverschaffingsprojecten thans
reeds regel is – onder leiding van de ileidemaatschappij
of de Grontmij te doen uitvoeren?
Als men een dergelijk systeem kiest, behoeft men niet
te vreezen, dat staatsgeld zal worden besteed aan objecten, die onvoldoende
,
deskundig wordeh uitgevoerd. En men
bereikt het groote voordeel, dat de noodige arbeids-
krachten worden gevonden voor den cultuurtechnischen
arbeid, dien wij voor de vergrooting van onze bodem-
productie zoo dringend noodig hebben, terwijl die arbeids-
krachten niet voor de noodzakelijkheid komen te staan,
dat zij zich eerst werkloos moeten laten verklaren, willen
zij voor werk van dezen aard in aanmerking komen.
Het openen van de mogelijkheid om ook voor cultuur-
technische werken buiten de werkverschaffing subsidie te
verkrijgen zou èn voor de werkgelegenheid ten platte-
lande èn voor de vergrooting van onze landhouwproductie
•
uitstekende gevolgen kunnen hebben.
Mr. J. BARENTS.
9 April 1
–
941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
241
VAKOPLEIDING VOOR HET BANKWEZEN.
Als men tracht een systeem van ,’akopleiding voor het
bankwezen in Nederlartd op te bouwen, heeft men het in
één opzicht gemakkelijk, omdat men met de oiganisatie
daarvan van den grond af aan kan beginnen, zonder
rekening behoeven te houden met een bestaande, werkelijk
deugdelijke, opleiding. Ik zal pogen te schetsen hoe ik mij voorstel, dat in dezen
toestand wellicht verbetering zou kunnen worden gebracht.
Flierbij zal ik de volgende richtlijn volgen:
hoe is thans de opleiding voor het lagere personeel
en hoe zou ik mij deze kunnen denken?
hoe is thans de opleiding voor personen iii leidende
functies en hoe denk ik mij dat deze zou kunnen worden
verbeterd?
Hetgeen nu volgt is dus te beschouwen als een ,,hardop
denken”, als een aangeven van een richting, waarin mi. de oplossing van het vraagstuk zou moeten worden ge-
zocht.
hoe is de opleiding i’oor het lagere personeel?
Voor hen bestaat, voorzoover mij bekend, noch een
practische, noch een theoretische opleiding.
In de practijk gaat het meestal als volgt: Op zeer jeug-digen leeftijd – dus in den regel met een diploma 8-jarige
Il.B.S. of middelbare handelsschool – wordt de jongeman
als ,,jongste bediende” op een bepaalde afdeeling werkzaaïi
gesteld, om, na een min of meer langen tijd als ,,duvels toejager” dienst te hebben gedaan, met eenvoudige kan-
toorwerkzaamheden te worden belast.
Practisch resultaat: de tijd als jongste bediende is voor
de opleiding van uitermate geringe waarde te achten.
liet kan ook gebeuren, dat hij op iets ouderen leeftijd
wordt aangenomen – dus als regel met een diploma
5-jarige FI.B.S. of hoogere handelschool – in welk geval
de jongeman terstond met eenvoudige kantoorwerkzaam-
heden pleegt te worden belast. In beide gevallen krijgt de bediende geen kans om een
volledige practische hankkenniste verwerven. Immers als
regel blijft hij op zijn afdeeling. Slechts de energieksten
of fortuinlijksten ki’ijgen de kans om eenige afdeelingen
te doorloopen, daar een ,,rouleeringssysteem” ontbreekt.
hun promotiekansen zijn uiterst gering. Immers hun
kennis betreft slechts de werkzaamheden op enkele af-
deelingen, zoodat hun carrière tot de mogelijkheden op
deze afdeelingen beperkt is:
De uitblinkers zullen hun energie werpen – op het af-leggen van de bekende ,,practijk-diploma’s”, diploma’s,
die door hun algemeenheid weinig diep kunnen gaan, de
specifieke bankproblemen slechts uiterst summier kunnen
aanroeren, en dus voor hun theoretische vorming slechts
geringe waarde hebben. Flet voorgaande behandelt de positie van de bedienden
op de grootere kantoren, waaronder ik de kantoren versta,
die een zoodanigen omvang hebben, dat een splitsing in
afdeelingen ver is doorgevoerd. Op kleinere kantoren,
waar geen strenge splitsing in afdeelingen bestaat, leert
de bediende in den loop der jaren de practijk van alle
op zijn kantoor te verrichten werkzaamheden wèl gron-
dig kennen. Deze practijkkennis zal echter op vele punten
aan de csppervlakte blijven, daar het in steeds toenemende
mate gebruikelijk is, om het kleinere kantoor slechts de
eenvoudige zaken geheel zelf te laten behandelen. De
technisch ingewikkelder zaken worden via een groot
kantoor geleid, op welks betere outillage en technische en
theoretische kennis het kleinere kantoor dan terugvalt.
Wat de theoretische vorming van den bediende van
het kleinere kantoor betreft, hiervan .kan hetzelfde gezegd
worden als hierboven geschreven is over den bediende
van het grootere kantoor, namelijk dat een theoretische
vakopleiding ook hier niet wordt gegeven.
Floe staat het met de opleiding aan hen, die leidende posities
hebben?
hierbij kan men twee categorieën onderscheiden:
zij, die op de diverse afdeelingen van de hoofdkantoren
een leidende functie zullen moeten uitoefenen, en zij, die,
hetzij als directeui’, hetzij als procuratiehouder, op de
bijkantoren werkzaam zijn. (Gezien het geringe aantal
zelfstandige provinciale bankkantoren laat ik deze cate-
gorie buiten beschouwing).
Degenen, die tot deze beide categorieën behooren,
hebben meest eindexamen H.B.S. 5-jarigen cursus, een
minderheid – pl.m. 10 pCt.— heeft een academischen graad.
De opleiding van de bedoelde twee categorieën is in
groote trekken op alle banken gelijk. De leidende posities op de diverse afdeelingen worden in den regel bezet dooi’
hen, die zich door jarenlange specialiseering op het hun toegewezen gebied een uitgebreide kennis van hun spe-ciale ressoi’t hebben vei’worven, zonder dat zij als regel
de gelegenheid hebben gehad zich vooraf een volledig
theoretisch begrip van liet bankwezen te verweiven, en
dikwijls zonder dat zij een volledige practische bank-
opleiding hebben genoten.
De opleiding tot directeur van een bijkantoor geschiedt
bij alle banken eveneens op vrijwel uniforme wijze, na-
melijk door een miii of meer lang verblijf van hen, die
speciaal voor opleiding tot deze functie zijn aangenomen,
op eik der verschillende afdeelingen van het hoofdkantoor
der bank. Hij, die deze opleiding volgt, krijgt dus’ een
summier overzicht van het geheele bediijl. Soms geschiedt
de benoeming uit procuratiehouders, dan wel uit het per-soneel van de bijkantoren zelf.
Resultaat en samen aatung.
Voor de bedienden:
In den regel geen volledige practi-
sche, noch zelfs oppervlakkige theoi’etische kennis van eenig
belang. Gevolg: vei’bittering onder de besten en energiek-
sten, daar hun kansen gering zijn, hetgeen weer meebrengt
een groet verloop onder deze categoi’ie, zoodra de om-
standigheden buiten liet bankbedrijf verbeteren.
Voor de leidende figuren op de afdeeiingen:
Een zeer
grondige kennis van hun speciale afdeeling. Dikivijls
geen volledige practische kennis, en in den regel geen eenigszins dieper gaande theoi’etische kennis. Juist in
dezen tijd, nu het voor kan komen, dat dooi’ één nieuwe verordening liet. geheele wezen van een afdeeling moet
veranderen, zal blijken, dat men er met practisch inzicht
en practische kennis alléén niet komt (b.v. Deviezen-
verordening, Clearingwet).
Voor
de directeuren der bijkantoren:
Een summiere ,,all-
round” practische kennis van het geheele bedrijf; in den
regel zeer iveinig theoi’etisclie kennis. De academici onder
hen -.- met uitzondering natuurlijk van de economen uit
Rotterdam, Amsterdam en Tilburg – dus als regel de
Mrs. in de Rechten, hebben, wat theoretische kennis van
het bankvak betreft, geen voorsprong van eenige betee
kenis op hen, die niet afgestudeerd zijn; daar hun opleiding
op economisch gebied in den regel al zeer weinig waarde
heeft voor het bankvak.
Dit gemis aan economische scholing doet zich in de
practijk steeds sterker voelen. Vroeger kon men de functie
van directeur van een bijkantoor misschien nog grooten-
deels als een ,,representatieve” functie beschouwen (rela-
ties, bestuursfuncties), nu is dit practisch onmogelijk.
Naast en boven ,,representatie” is nu inzicht noodzake-
lijk; inzicht in b.v. het doel van een deviezenverordening;
inzicht ivellicht in de toekomst, in verband met beleggings-
adviezen, in een begrip ,,Grossraumwirtschaf t” en zijn
gevolgen voor Nederland; eenig inzicht in assurantie-
problemen, nu vrijwel iedere bank ,,alle assurantiën”
in zijn devies voert. Bij deze losse grepen, met vele aan te
vullen, zal ik het laten.
242
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 April 1941
Voor de bank:
Er worden onder de bedienden geen
allround practici gekweekt, er wordt .dus een bedienden-
apparaat geschapen, dat niet beweeglijk is, derhalve niet
economisch; de werklust wordt geremd, dus kleiner werk-
prestatie.
In den regel kan van de bedienden niet verwacht vor-
den, dat hooger gequalit’iceerde arbeid bevredigend zal
worden verricht; er zal dus een geringe keus voor de be-
zetting van de leidende posities op de hoofdkantoren zijn
(bezwaren zie boven).
Een ,,lichte” bezetting van de leidende posities op de
bijkantoren met de bezwaren van dien (zie boven).
Ook hier weinig keuze voor de bezetting van deze posi-
ties. Zelfs diegenen onder het personeel, die, wat ont-
wikkeling en karaktereigenschappen betreft, zeker aan de
gestelde eischen zouden voldoen, kunnen, doordat zij van
de opleiding voor deze posities zijn uitgesloten, hiervoor
niet in aanmerking komen.
Een ,,lichte” bezetting van leidende posities verhoogt
bovendien voor de bank den risicofactor, welke verhooging
slechts door een grooter – dus duurder – contrôle-
apparaat kan worden opgevangen.
Doch bovendien moet in een ,,lichte” bezetting van de
leidende posities de kiem gezocht worden van een ander,
in den regel onzichtbaar, verlies voor de bank. 1-Jij, die
niet voldoende onderlegd is, zal namelijk geneigd zijn geen
risico’s te nemen, hij zal zaken, die hij niet doorziet – en
dit zal al spoedig het geval zijn – trachten af te wijzen
om dit risico te ontloopen. –
Ik geloof, dat dit verlies bij de huidige bankconstellatie
zeer groot is; het zou door een behoorlijke leidersopleiding
kunnen worden opgeheven.
Hoe het zou kunnen worden bij inYoering tan een leerlingen-
stelsel.
–
1. Het practische deel.
Een rouleeringssysteem voor hen, die hiervoor in aan-
merking komen, over de verschillende afdeelingen van
de bank. Richtlijn betreffende deze rouleering zou onder-
staand w’erkprogramma kunnen zijn (voor wijziging
vatbaar naar gelang van de oriëntatie van het bedrijf, den
aanleg van den leerling en de voor de toelating tot leerling
te stellen vôôropleïdingseischen).
Postkamer, Expeditie, Registratie
2 maanden
Boekhouding
……………………..
–
5
Incasso
…………………………2
Buitenlandsche w issels, Wissel-arbitrage .
5
Effecten
…………………………
5
Kas…………………………….3
Correspondentie ……………………4
26 maanden
Speling b.v. in verband met ontoereikende
prestatie op een bepaalde afdeeling, stop-
zetten van de opleiding gedurende de zo-mervacantiemaanden, eigen vacantie van
den leerling ……………………4 maanden
Totaal 30 maanden
II. Het theoretische deel.
Gedurende dezen leertijd zou de leerling de hieronder
vermelde cursussen moeten volgen. 1-let programma
dezer cursussen en dè examen-eischen zouden door de
banken moeten worden vastgesteld, teneinde’ de oplei-
ding ,,up to date” te houden. Vooral zou bij de leerlingen-
opleiding de fout, zoo dikwijls voorkomende hij de op-
leiding voor de ,,practijk-diploma’s”, namelijk het mecha-
nisch leeren van de examenstof, zonder dat de leerling
tot het ware begrip van de stof doordringt, vermeden
moeten worden. 1-Jet domweg ,,rijtjes leeren” en het in-
pompen van schablonenzinnen in de eigen taal en in de
vreemde talen moet vooral vermeden worden.
Liever zou de omgang van de stof verminderd moeten
worden, dan kans te loopen in de bovenstaande fouten
te vervallen.
Boekhouding.
Eischen van de practijk-diploma’s – voorzoover niet
reeds bekend door de vééropleiding – aangevuld met
elementaire kennis op de bankpractijk betrekking hebben-
de, bv. iets uitgebreider behandeling van valuta-boek-
houding en machinale boekhouding en behandeling van
het begrip ,,clearing”.
Korte behandeling, ook in de practijk, van de meest
voorkomende machines, die hij een bank in gebruik zijn.
Boekhoudsystemen. Flollerith-doorslagsystemen. Contrôle-
systemen bij een bank. Korte behandeling van het jaar-
verslag van de bank, van De Nederlandsche Bank en van
enkele groote bedrijven. Kort begrip van de verschillende
soorten banken en haar taak.
Handeisre/eenen.
Eischen van de practijk-diploma’s, voorzoover van be-
lang voor het bankwezen, aangevuld met eischen op de
bankpractijk betrekking hebbende (bv. pariteitsbereke-
ningen iets uitgebreider).
Betalingsoerheer.
Wissels; chèques; accreditieven; soorten credieten. Vor-
men van zekerheidsstelling en hoe dit in de practijk ge-
schiedt. Begrip arbitrage.
Effecten.
Boekhouding; soorten effecten; verschillende vor-
men van beheer. Zeer summier de grondslagen van be-
legging. De techniek van de Amsterdamsche effectenbeurs,
usances ter beurze, noteeringssystemen. Voornaamste
buitenlandsche beurzen, voornaamste usances aldaar,
noteeringssysteem. Emissietechniek. Waar de voornaam-
ste gegevens over effecten te vinden zijn.
Organisatieormen.
– Voorzoover zij op den geld- en effectenhandel betrekking
hebben en er in de practijk, in verband met usances en
tariefvoorschriften, rekening mede moet gehouden worden
(b.v. Vereenigingen voor den Effectenhandel, Bond voor
den Geld- en Effectenhandel, Vereeniging voor den
Wisselhandel, Amsterdamsche Bankiersvereeniging, enz.)
TVetskennis.
– Eenige zeer summiere algemeene wetskennis, voor-
zoover direct noodzakelijk voor de practijk, betreffende
wissel, pand, hypotheek, faillissement, zegeling. Doel en
voornaamste inhoud van Deviezenverordeningen en Clea-
ringwetgeving.
Statistiek.
Eenige summiere kennis van de meest belangrijke
statistieken, waar ze te vinden zijn en hoe ze gelezen moe-
ten worden. Behandeling van het begrip handelsbalans en
betalingsbalans.
Talen.
Elementaire cursussen in de vier talen, dus ook in het
Nederlandsch (gezien de schablonenbrieven vol met
stijlfouten waarlijk geen overbodige luxe!). Eischen van
de practijk-diplorna’s, aangevuld met mondelinge oefe-
ningen, vooral geheel aan de practijk aangepast.
Theoretische schematische behandeling van den geheelen
gang van zaken op een bank.
Alvorens de diverse afdeelingen bezocht worden, theo-
retische behandeling van de werkzaamheden en van den
gang van zaken op deze afdeelingen.
Examen aan het eind van de geheele practische en theo-
retische opleiding.
Bij dit examen zou de beoordeeling in de practijk
zwaarder moeten tellen dan het voldoen aan de theoreti-
9 April 1941
ECONOMISCH-STÂTISTISCHE BERICHTEN
243
sche eischen. Een beoordeeling in de practijk zoukuhnen
worden vastgelegd in een ,,leerlingboekje”, waarin de
practische vorderingen van den leerling genoteerd worden
en de ;esultaten van deze opleiding in cijfers vastgelegd
worden.
Gedurende de opleiding of hij het afleggen van het examen – in den regel zal dit waarschijnlijk reeds ge-
durende ‘de opleiding zijn – kan blijken, dat de leerling
niet aan de hem gestelde eischen voldoet. Flij zal daaruit moeten concludeeren, dat hij beter een ander beroep kan
kiezen, althans dat de mogelijkheden om het verder
dan tot een uiterst bescheiden positie in het bankvak te
brengen, voor hem niet zijn weggelegd. Flierdoor kan dus
tijdig een fout in het kiezen van een loopbaan gecorrigeerd
worden. –
Na de leerlingenopleiding, een opleiding Qoor leidende fuitcties.
De bovengenoemde leerlingenopleiding voldoet aan be-
schiden eischen, de nadruk vooral op bescheiden. Zij
zal dus ook slechts voor de lagere functies voldoende
zijn; voor de bezetting van de hoogere functies zal een
meer omvattende opleiding noodig zijn.
Voor hen, die zich in staat ahten in de toekomst een
leidende functie te bekleeden, zou een tweede leergang
moeten openstaan om de kennis, die zij in practijk en
theorie hebben opgedaan, te verdiepen en te vermeerde-
ren. Deze opleiding zou alleen moeten openstaan voor
hen, die over een behoorlijke practische ervaring beschik-
ken en geacht kunnen worden de intellectueële capaci-
teiten te bezitten om een dergelijke opleiding te vol-
eindigen.
Aan – dezen leergang zou, wat gehalte en hoeveelheid
van de te behandelen stof betreft, een geheel andere
maatstaf moeten worden aangelegd dan aan de universeele
economische opleidingen van Rotterdam, Amsterdam
en Tilburg.
Deze opleiding zou geheel op de eischen van de practijk
van het bankvak moeten zijn toegespitst en daarvan
zooveel mogelijk alle aspecten moeten behandelen. Men
zou daar b.v. ook belangrijke practijkvraagstukken
kunnen behandelen in verband met hun. theoretischen
achtergrond.
Voor het programma van bovengenoemden leergang
zou ik
mij
willen baseeren op het leerplan van de
Duitsche ,,Allgemeiner Banklehrgang”, dat verdeeld is
over vier halve jaren, afgesloten door een examen. De
eischen voor dit examen zouden door de banken in onder-ling overleg moeten worden vastgeste]d, terwijl het onder hun supervisie zou moeten plaats hebben. Slechts op deze
wijze kan een zoo groot mogelijke overeenstemming
tusschen practijkeischen en exaiieneischen verwezenlijkt
worden.
1-Jet leerplan van de Duifsche ,,Allgemeiner Banklehr-
gang”
–
bevat in het kort het volgende.
Eerste halfjaar:
Grondbegrippen der economie. Geld en valuta. Over-
zicht van het bankwezen. Taak van het bankwezen.
Overzicht van den bouw en Organisatie van een bank.
Boekhouding van een bank. –
Tweede halfjaar:
Behandeling van de voor een bank belangrijkste grond-
begrippen van het Burgerlijk Recht, 1
–
landelsrecht en
Burgerlijke Rechtsvordering.
Grondige behandeling van de het meest bij een bank
voorkomende rechtsverhoudingen, handelingsbevoegdheid,
volmachten, algemeene voorwaarden, cessie, executie,
executeur-testamentair, hypotheek, borgtocht en ver-panding. Wissel- en chèquerecht. Het hinnenlandsche
betalingsverkeer. Het betalingsverkeer tusschen de landen
onderling:
Derde halfjaar:
Het koriloopende crediet.
Vormen van zekerheidsstelling
(behandeling van de juridische vormen en van de tech-
nische uitvoering). Wijzen van opname en aantrekking
van ,kort geld.
Credieteving (soorten credieten; credietwaardigheid;
balans-analyse). Geldmarkt. Liquiditeit.
Vierde halfjaa:
Het crediet met langen en nziddelmatigen looptijd.
De
kapitaalmarkt. De elfectenmarkt. Emissies. De techniek
van de effectenbehandeling en het effectenbeheer. De
bankbalans.
1-let bovenstaande is een sluitend geheel, waarin ik
slechts als een gemis zou willen aanduiden het ontbreken
van de behandeling van ,,Statistiek” en de behandeling
van de grondslagen van het geldende belastingstelsel.
Is practische oerwezenlijking Qan leerliri gen- en leidersopleiding
in Nederland mogelijk?
De vraag of een leerlingenopleiding en een leidersopleiding
– de eerste gesplitst in een pratische en een theoretische
opleiding, de tweede alleen theoretisch – in de practijk
uitvoerbaar is, kan mijns inziens bevestigend beantwoord
worden. . .
De leerlingenopleiding.
Vooreerst een paar cijfers.
Gebruik makende van de laatst beschikbare gegevens
zou ik het administratieve bankpersoneel in Nederland,
zeer laag geschat, op ongeveer 15000 personen willen
stellen. Van dit totaal zijn werkzaam in:
Amsterdam
pl.m. 6000 k 7000 personn
Rotterdam
1700 l 2000
‘s-Gravenhage
1500 Ji 1800
Van het totaal van 15.000 zijn dus ongeveer 10.000 per-
sonen of 9/3 in de drie groote steden werkzaam.
In Amsterdam zouden, om een voorbeeld te noemen,
ongeveer 55 bankbedrijven, de stadsbijkaritoren der groote
banken niet medegerekend, voldoenden omvang hebben
om leerlingen te kunnen opleiden. 1-let totaal-aantal zou,
wanneer ik mij baseer op een percentage van 5 pCt. af-
vloeiing per jaar (door overlijden, pensionneering, veran-
dering van werkkring, enz.), voldoende materiaal bieden
voor een practische leerlingenopleiding. Dit percentage van
5 pCt. zal monienteel ongetwijfeld te hoog zijn, doch in
normale tijden lijkt het mij redelijk. 1-lierbij komt als
gunstige factor, dat het personeel in de grootere steden
in den regel in grootere eenheden zal zijn ingedeeld,
hetgeen de leerlingenopleiding in de practijk aldaar zal ten
goede komen.
Wat de provincie betreft, waarin dus 1/3 werkzaam
is, ook hier zal in de overgroote meerderheid der gevallen
een opleiding van leerlingen in de practijk mogelijk zijn.
De bijkantoren der groote banken zijn als regel in de
groote steden gevestigd, waar zij eenheden van vol-
doenden omvang zullen vormen om leerlingen te kunnen
opleiden.
Een theoretische leerlingenopleiding zal steeds mogelijk
zijn. Alen zou hiervoor de beste van de bestaande oplei-
dingen voor de ,,practijk-diploma’s” kunnen inschakelen,
in de groote steden, wat de hierboven genoemde punten
d), e), 1) en i) betreft, aangevuld door lezingen.
Voor de theoretische leerlingenopleiding zal waarschijn-
lijk met ongeveer drie lesuren per week, in de avonduren
te geven, volstaan kunnen worden. Zou echter in de prac-
tijk blijken, dat het programma voor de leerlingen te zwaar
werd, dan zou wellicht één middag per week aan deze lessen
kunnen worden gewijd.
De leidersopleding.
Deze zou mijns inziens alleen in Amsterdam voor het
geheele land gegeven kunnen worden. Immers in Am-
sterdam zijn de meeste banken geyestigd, daar werkt on-
geveer de helft van het geheele bankpersoneel in Neder-
244
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 April 1941
land, dââr zal dus de meeste behoefte aan een opleiding
voor leidend personeel zijn.
Verder worden in Amsterdam vrij wel alle directeuren
en een groot deel van de procuratiehouders vn de bij-
kantoren der groote banken opgeleid.
Voor hen, die hun werkzaamheden niet in Amsterdam
hebben, en die voor het volgen van deze opleiding in aan-
merking komen, zou een regeling voor een tijdelijke de-
tacheering in Amsterdam waarschijnlijk zonder al te veel
moeite getroffen kunnen worden. Een paar cijfers ter
illustratie:
De pim. 55 bedrijven, die in Amsterdam het bank-
bedrijf uitoefenen – de stadsbijkantoren der groote ban-
ken zijn hierbij niet medegerekend – tellen:
pIm. 140 directeuren of firmanten, waarvan 25 pCt.
een academische opleiding heeft gehad;
pl.m. 340 procuratiehouders op de hoofdkantoren,
directeuren en procuratiehouders op de stadsbijkantoren (waarvan ca. 5 pCt. me.t academische opleiding).
Wat de provincie betreft nog enkele cijfers:
In de provincie zijn werkzaam voor de groote bank-
instellingen:
pIm. 400 directeuren van bijkantoren (waarvan 15 pCt. met academische opleiding);
pIm. 000 procuratiehouders (waarvan 2 pCt. met aca-
demische opleiding).
Beschouwt men deze cijfers, dan zou – toegegeven dat
voor een belangrijk deel van de bovengenoemden een
vakopleiding als hierboven uiteengezet te veel zou bieden en wellicht ook te zwaar zal blijken te zijn – een vakoplei-
ding zeker in groote mate in een behoefte voorzien. Bo-
vendien zijn de academisch gevormden vrijwel zonder
uitzondering Mrs. in de Rechten; zij volgden dus een
opleiding, die slechts weinig op de door hen later in te
nemen positie is ingesteld.
hoe deze opleiding practisch zou moeten worden ver-
wezenlijkt, moet ik ter beslissing overlaten aan hen, tot
wier competentie een dergelijke regeling behoort. Vanzelf-
sprekend zou, naaSt zooveel mogelijk zeifstudie, gebruik
gemaakt moeten worden van het Economisch hlooger
Onderwijs, waarvan de studieplannen voor een zeer belang-
rijk deel, hetzij voor het candidaatsexamen, hetzij voor het
doctoraalexamen, de bovengenoemde eischen omvatten.
Verder zou men moeten trachten in een zoo ruim mo-
gelijke mate van de uitstekende practijkkrachten, die zich in Nederland bevinden, gebruik te maken. Deze
zullen waarschijnlijk vel hun medewerking willen ver-
leenen, gezien het feit, dat zij op deze wijze zouden mede-
werken om het geheele bankvak op een hooger plan te
brengen.
L. 1.)E BLOOK.
DE NEDERLANDSCH-INDISCHE
TINPOSITIE.
De algemeene tinsitualie.
In een op 20 Maart ji. gehouden vergadering heeft het
Internationale Tincomité besloten, het uitvoerpercentage
voor tin ook voor het tweede halfjaar 1941 op 130 pCt. der standaardquota te handhaven.
De twee factoren, die nog steeds de tinmarkt beheer-
schen, en waarop deze beslissing ongetwijfeld gegrond is,
zijn: in de eerste plaats de groote vraag naar tin in ver-
band met de ontwikkeling van de oorlogsindustrie in ver-
schillende landen – waarvan vooral de Vereenigde Staten
als de belangrijkste afnemer genoemd kunnen worden – en
ten tweede de politiek van voorraadvorming, die in ver-
band hiermede gevoerd wordt als strategische voorzorgs-
maatregel. Wij bespraken deze situatie reeds uitvoerig in
een vroe’ger overzicht in dit blad betreffende de tinpositie
1),
en zullen ons daarom, daar in feite vrijwel niets aan deze
positie veranderd is, thans van verdere beschouwingen
dienaangaande onthouden.
Bij den huidigen stand van het uitvoerpercentage
mogen de landen, aangesloten bij de tincontrôle – van een
tin,,restrictie” kan thans moeilijk meer gesproken worden
– in 1941 ruim 277.000 long tons tin uitvoeren. Dit totaal
zal – wij wezen reeds eerder hierop – echter vrij waar-
schijnlijk niet bereikt worden, en aan de hand van de
schaarsche gegevens, waarover wij beschikken, meenen
wij, dat eeil jaaruitvoer der aangesloten landen van
240 ii 250.000 long tons wel het maximum is, dat te be-
reiken valt.
Een van de landen, die naar alle waarschijnlijkheid
wèl in staat zullen zijn de toegestane hoeveelheid uit te
voeren, is Nederlandsch-Indië. (De andere gebieden, die
men in staat acht het quotum te halen, zijn Nigeria en
misschien ook de Belgische Congo). Aan de hand van de
weinige ons ten dienste staande gegevens, willen wij trach-
ten hieronder een kort overzicht van de tinpositie van
ons Indië te geven.
Record- uiteoer verwacht.
Indien Nederlandsch-Indiëde toegestane 130 pCt. van
zijn standaardquotum produceert, beteekent dit, dat in
1941 ruim 50.000 long tons tin door Indië kunnen worden
uitgevoerd. Hiermede zou dus zelfs de tot nog toe hoogste
jaaruitvoer, nl. die van het voorafgaande jaar, ten be-
drage van ongeveer 45.000 long tons, ruim zijn overtroffen.
De laatste jaren toonde de tinuitvoer van Indië –
hierbij is de uitvoer van tinerts omgerekend op het tin-
gehalte – het volgende beloop:
Tinuiwoer cian JVederlandsch-Indië in 1000 long tons.
1937
39.8
1938
21.0
1939 31.3
1940
45.0
Toegestane uitvoer 1941
50.8
Voor zoover het gewonnen erts niet in Indië zelf gesmol-
ten wordt, vindt thans verscheping naar Singapore plaats
om het aldaar te versmelten – de situatie vôôr het in be-
drijf treden van de tinsmelterij der Hollandsche Metallur-
gische Bedrijven te Arnhem is dus thans weer hersteld – en
vanuit die plaats wordt het tin dan naar de afnemers ver-
scheept.
Prijsontwikkeling.
Zooals bekend, heeft de Metals Reserve Company in de
Vereenigde Staten een overeenkomst gesloten met het
Internationaal Tincomité voor levering van minstens
75.000 long tons tin door de aangesloten landen, waarbij
deze Maatschappij al het haar aangeboden tin tegen een
prijs van 50 Dollarcents per pound cif Amerikaansche haven
zal koopen. Hiermede is voorshands een zeker minimum aan de prijsbeweging op de tinmarkt gesteld, en de New-
Yorksche prijsnoteering voor Straits cash – momenteel
de belangrijkste noteering op de tinmarkt – heeft zich
dan ook den laatsten tijd steeds boven dit peil bewogen.
Prijsnoteerin gen Qoor tin te New- York. (Geiniddelden
‘oor S’traits-cash in Dollarcents per ib).
1937
54
1938
42 1939
50
1940
50
1941 (le kwartaal)
51
1)
J. Willems: De tinpositie en de tinvoorziening van de Vereenigde Staten; E.-S.B. van 20 November 1940,
pag. 701 e.v.
9 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
245
Sinds midden 1940 toont de tinmarkt een vrij stabiel
en voor producent en consument bevredigend prijsbeloop, hetgeen onder de huidige omstandigneden zeker pleit voor
het tot dusver door de tinmarkt-controleerende instanties
gevoerde beleid.
Opbrengst uan den Indischen tinititvoer.
Gegevens uit de Indische ûitvoerstatistieken betreffende
de waarde van den tirniitvoer staan ons voor den laatsten
tijd niet meer ten dienste. Voordien beliep de uitvoer als
volgt:
Tin iciic’ocr oan iVcderlandsch-Indië; ‘in miliioencn güldcns.
1927
94 (het lot dusver hoogste bedrag)
1937
84
1938
34
1939
59
1940
85 (raming)
Berekent men op grond van een gerniddelden jaarprijs
van 51 Dollarcents per pound te New-York— dus een prijs
gelijk aan het gemiddelde over het eerste kwartaal 1941 –
cle waarde van den te verwachten tinuitvoer van Indië
gedurende dit jaar, dan komt men op een opbrengst van
ongeveer 57 millioen Dollars, dat is (hij een Dollarkoers
van f 1.88 ten opzichte van den Indischen gulden) een
bedrag van 107 millioen gulden (md. cr1.). Van deze 107
millioen gulden zou dan naar schatting 62 millioen gulden door de Gouvernements-tinwinning op Banka worden op-
gebracht en de iest ad 45 millioen gulden de waarde
zijn van de productie der particuliere bedrijven.
Rwning ren dc netto-opbrengst.
De hierboven genoe
j
nde waarde van den Indischen tin-
export in 1941 berust
01)
de prijsnoteeringen in New-York.
hiervan moeten allereerst de vracht- en assurantiekosten
worden afgetrokken. Juiste gegevens dienaangaande, èn
vooi de huidige situatie èn voor de toekomstige ontwikke-
ling, ontbreken ons ten eenenmale. 0p grond van een ver-
gelijking tusschen de prijzen in het Verre Oosten en die
te New-York komen wij tot een verschil van gemiddeld
7 S pCt. – hij deze raming is met de moeilijker wordende
scheepvaartsituatie rekening gehouden – zoodat van het totaal ad 107 millioen gulden een bedrag van’ ongeveer
98 millioen gulden oveiblijft voor de waarde van het ge-
produceerde tin in het voorthrengingsgebied. Wanneer men
bedenkt, dat in 1940 de totale uitvder van Nederlandsch-
Indië ongeveer 930 millioen gulden beliep, dan is het
duidelijk, dat het thans bij den tinexport voor Indië om
een aanzienlijk bedrag gaat.
Wat den kostprijs betreft behoort Indië, zooais men
weet, door zijn sterk gemoderniseerde en efficiënte tin-
winning, gecombineesd met een gunstige positie ten aan-
zien van het voorkomen der tinertsen, tot de producenten
met den laagsten kostprijs. Vooral de Banka-tinwinning werkt bij de huidige tin-
prijzen met een zeer hoog rendement. Op grond van de
ons ten dienste staande gegevens
2)
komen wij bij den mo-
menteelen stand der tinproductie in Indië tot een gemid-
delden kostprijs voor de geheele Indische tinwinning van
ongeveer 15.5 Dollarcents per pound (d.w.z. voor de
Banka-tinwinning een kostprijs van pIm. 13 Dollarcents;
en voor de particuliere bedrijven van ongeveer 19 Dollar-cents per lb.). Volgens deze ramingen 2ou dus bij een uit-
voerwaarde ten bedrdge van 98 millioen gulden in 1941 de
netto-opbrengst van de tinwinning ongeveer 68 millioen
2)
Bij de raming van den kostprijs van het tin in Indië
is om. uitgegaan van de gegevens uit het jaar 1937, toen
er onder het systeem van de tincontrôle eveneens een
maximumproductie was toegestaan, waarbij alle krach-
ten moesten worden ingespannen om het toenmalige
quotum (110 pCt. der standaardtonnages) te halen.
gulden opleveren, waarvan dan de netto-opbrengst der
Gouvernementsbedrijven pim. 42 millioen gulden en die
der particuliere bedrijven pl.m. 26 millioen gulden zou
bedragen.
Slotbeschouwing.
Men krijgt uit bovenstaande, zeer onvolledige, gegevens
wel den indruk, dat het jaar 1941 voor den Indischen tin-
mijnbouw – indien zich tenminste geen ingrijpende ver-
anderingen voordoen, waardoor 6f de productie 6f het
vervoer 6f de afzet in sterke mate wordt beïnvloed –
een bij uitstek gunstig jaar belooft te worden, waarbij de
uitvoer, zoowel wat hoeveelheid als wat opbrengst betreft,
alle voorgaande cijfers dienaangaande zal overtreffen. Zoo-
wei voor de landsfinanciën – waaraan thans uiteraard ook
in Indië hooge eischen worden gesteld – als voor de
deviezenpositie van ons overzeesche gebied beteekent deze
gunstige ontwikkeling een welkome steun.
Wat de vooruitzichten voor de tinmarkt in haar geheel
betreft, blijft o.i. de situatie voornamelijk bepaald door de
industrieele bedrijvigheid in de Vereenigde Staten, en de
mogelijkheid om tin daarheen te vervoeren. Volledigheids-
halve merken wij nog op, dat bovendien de Indische tin-
mijnbouw nauw bij de ontwikkeling daar te lande betrokken
is door de belangen van de Billit.on-Maatschappij hij den
voorgenomen bouw van een tinsmeltbedrijf in de Ver-
eenigde Staten, waardoor dit land, voor geval van nood,
minder afhankelijk zal zijn van de tinismeltovenproductie
in het Verre Oosten en inEngeland.
J. WILLEMS.
BANKEN EN BEURZEN IN BELGIË,
1-let afgeloopen jaar was voor het economisch leven
van België een bewogen periode, waarin ook aan het bank-
veien hooge eischen werden gesteld. Uit het verslag van
cle Bankcommissie blijkt, dat aan deze eischen geheel en
al kon worden voldaan. De particuliere credietinstellin-
gen moesten tijdelijk in sterke mate een beroep doen op
de publiekrechtelijke lichamen, doch de daaruit voort-
vloeiende verplichtingen konden sedertdien weder groo-
tendeels worden geliquideerd. De halansen der banken
toonen dientengevolge einde 1940 geen ongunstig beeld.
Wel echter blijkt hieruit de groote invloed, dien de diep
ingrijpende gebeurtenissen t.a.v. het bedrijfsleven ook op
monetair gebied hebben uitgeoefend.
De banken.
De volgende tabel geeft een overzicht van de gecombi-
neerde balansen der Belgische banken pet einde 1940,
vergeleken met einde 1939 en 30 Juni 1940.
In millioenen
B.frs.
31
Dec.
30 Juni
31 Dec.
‘1939
1940 1940
Passiva.
Kapitaal
… …………..
2.547
2.201
2.165
Reserves
…………………
596
.
520
587
Publiekrechtelijke crediteurc!1
721
2.459
38
Deposito’s:
Dadelijkopvraagbaar
.
11.496
11.194
14.841
948
1.228
Banken
……………1.118
.
1.456
1.359
Activa.
Kas,
enz.
………………
2.772
2.41,0
Termijn
……………1.188
W issels
………………..
2.753
2.233
6.210
Beleeningen,
enz
………….
684
581
477
.1.769
709
571
398
Debiteuren in rekening-courant
4.829
…
.
5.370
4.632
Accepten
……………….
3.229
4.551
3.265
Staatsfondsen
……………
Andere
effecten
………….
1.311
1.028
1.024
Ten aanzien van de vreemde middelen geeft de schuld
aan publiekrechtelijke lichamen de grootste schomme-
lingen te zien. Deze steeg van B.frs. 721 millioen per einde
1939 tot bijna frs. 21 milliard per 30 Juni 1940, waarna
een daling volgde tot slechts B. frs. 38 millioen op 31 De-
cember 1940. Deze gunstige ontwikkeling was in hoofd-
zaak mogelijk door de groote toeneming – nl. met rond
3 milliard – van de deposito’s van particulieren in de
vi
246
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 April 1941
tweede helft van 1940. Dit kan aan verschillende oorzaken
worden toegeschreven; de belangrijkste hiervan is wel de
liquidatie van de voorraden, welke, vooral wat buiten-landsche producten betreft, als gevolg, van den oorlog
niet of slechtg tea deele weder kunnen worden aange-vuld. De uit deze liquidatie ontvangerr bedragen wor-
den thans vooral bij de banken gedeponeerd, ten einde
er elk moment over te kunnen disponeeren, in de eerste
plaats wat de dagelijks. opzegbare vorderingen betreft. Voorts hebben tot liet stijgen van de deposito’s de win-
sten bijgedragen, die vele bankcliëntert in de laatste
maanden gemaakt hebben uit den verkoop van effec-ten als gevolg van de enorme hausse ter beurze. Ten-slotte hebben, ook de banken zelf meer geld deposito
uitstaan, hetgeen blijkt uit den post bankdepoaito’s. Deze bedragen zullen veripoed1ijk ten deele afkomstig zijn uit
den verkoop van eigen effecten als gevolg van de sterke
stijging van de effectenkoersen. Dit blijkt onder de activa
uit den post eigen effecten, die met bijna 300 millioen is
gedaald, hoewel de gemiddelde koers van de in Brussel
genoteerde aandeelen met ca. 110 pCt., dus tot ruim het
dubbele, is gestegen.
De activa van de Belgische banken vertoonen een opmer-
kelijke structuurveranderirig, nl. een verschuiving van de
rendeerende activa van particulieren naar die van den Staat
en de overige publiekrechtelijke lichamen. Onder de
activa vormt de belegging van vreemde middelen in schat-
kistpapier het belangrijkste bestanddeel. De wisselporte-
feuille van de banken is dientengevolge gedurende de
tweede helft van 1940 van B. frs. 2.233 op B. frs. 6.210
millioen gestegen. Volgens de jaarverslagen van de banken
komt hiervan het grootste deel voor rekening van de be-
legging in schatkistpapier, terwijl het totaal van de ge-
disconteerde handeiswissels met rond een derde is vermin-
derd. Tengevplge van de bovenvermelde groote liquiditeit
van het bedrijfsleven speelt de wissel als middel tot cre-
dietverleening thans geen groote rol. Dit geldt vooral voor
de bij den goederenhandel met het buitenland gebruikelijke
methode van heleeningen en accepten, waarvan de eerste van B. frs. 684 millioen tot 447 millioen, de accepten van
B. frs. 709 millioen tot 398 millioen zijn gedaald. Ook de
debiteuren in rekening-courant geven een aanzienlijke
daling te zien. Deze bedroeg in de tweede helft van 1940 B.frs. 738 millioen, nadat in de eerste helft van 1940 een
stijging met B.frs. 541 millioen was ingetredei’i. Tegenover
deze daling van de rendeerende activa van particulieren
en het gelijktijdig toestroomen van vreemde middelen
vormt de belegging in groote posten Belgisch schatkist-
papier met korten looptijd, zoowel uit een oogpunt van
winst als van liquiditeit, een van de belangrijkste beleg-
gingsmogelijkheden voor de banken.
Eenerzijds door het toevloeien van deposito’s, en ander-
zijds door de daling van de rendeerende activa, waren de
banken, ondanks de sterke stijging van haar portefeuille
schatkistwissels, in staat haar kaspositie niet onaanzienlijk
te verbeteren. Per einde 1940 was deze, met B.frs. 2.440
millioen, 671 millioen hooger dan einde 1939. Daarentegen
zijn de beleggingen in staatsleeningen met langen looptijd
namelijk B.frs. 3.229 tegen 3.265 millioen, slechts weinig
veranderd, terwijl tenslotte de post ,,andere effecten”,
zooals vermeld, met B.frs. 287 is gedaald.
Door de geschetste situatie van de ativa en passiva
heeft de liquiditeit van de Belgische banken een gunstige
ontwikkeling gehad. De vlottende en snel te realiseeren
activa bedroegen per einde 1940 in totaal B.frs. 21.60
milliard tegenover een totaal aan verplichtingen van
B.l’rs. 19.38 milliard, zoodat de liquiditeit ruim 100 pCt.
bedroeg. Uit het staatje bovenaan de volgende kolom
blijkt de verhouding van de liquide middelen van de
eerste orde en de onmiddellijk opvraagbare verplichtingen.
Hieruit blijkt, dat deze verhouding door de gelijktijdige
toeneming van de direct opvraagbare verplichtingen en
de liquide middelen vrijwel onveranderd is gebleven, zoo-
31 Dec. 1939 131 Dec. 1940
in milliarden B. Irs.
Direct opvraagbare ver-
plichtingen ………..11.50
14.84
Liquide middelen
11.32
14.81
dat de liquiditeit ongeveer 100 pCt. blijft bedragen.
Ten aanzien van de winsten in 1940 kan nog niets wor-
den gezegd, daar de jaarverslagen van verschillende in-
stellingen nog niet gepubliceerd zijn. Naar de meening
van de Bankcommissie is het evenmin gemakkelijk zich
een oordeel te vormen omtrent de vooruitzichten voor het
loopende jaar. Volgens haar meening dient men een zekere
terughoudendheid in acht te nemen, aangezien bepaalde
steeds winstgevende takken van het bankbedrijf, zooals
het emissiebedrijf en de internationale financiering, voor-
loopig nog niet kunnen worden opgenomen. Deze opvatting
van de Bankcommissie komt ook tot uitdrukking in de
waardeering van de bankaandeelen door het publiek ter
heurze. De koersen der bankaandeelen zijn gedurende de
laatste maanden weliswaar met 67 pCt. gestegen, maar
deze koersstijging is, zooals hieronder blijkt, de kleinste
onder de verschillende groepen van aandeelen. Anderzijds
bewijst deze koersstijging met 67 pCt. evenwel, dat de
zeer bevredigende liquid i teitspositie van de banken in de
eerste plaats van groote beteekenis is geweest voor de
waardeering harer aandeelen.
De beurzen.
De beurs te Brussel heeft in het atgelôopen jaar, evenals
in de eerste maanden van dit jaar, een buitengewoon
levendige en langdurige hausse te zien gegeven, waardoor
de koersen op enkele uitzonderingen na met ruim 100 pCt.,
– in enkele groepen zelfs met bijna 200 pCt. en meer –
zijn gestegen.
Koersschommelingen op de beurs te Brussel.
(Maart 1937 = 100).
Begin
Mei
1940
I
Einde
1 Febr.
1941
Wijziging
in pCt.
58.58
123.25
+
110
waarvan:
76.03
88.43
+
17
Verzekeringsmaatschappijen
.
67.65 153.64
+
127 65.71 109.31
+
67
36.52
104.75
+
187
47.43
129.35
+
174
Totaal
…………………..
54.45
98.23
+
82
Staatsleeningen
………….
83.63
176.80
+
111
Banken
………………
Electro-Trusts
………….
32.62
83.69
+
157
Trusts
…………………
I3’lasindustrie …………….
54.45
153.31
+
182
Metaalindustrie
…………..
Kolenmijnen
……………
43.62
142.30
±
226
inkindustrie
……………
61.34
140.05
+
128
Bouwbedrijf
……………
rextielindustrie
………….
42.60
.
94.89
+
123
Chem.
industrie
…………..
Kolon,
mijnbouw
………..
44.45
102.95
+
132
Rubberondernemingen
36.37
83.-
+
134
In de boven weergegeven tabel zijn de koersveranderin-
gen voor de belangrijkste groepen van aandeelen op de
beurs te Brussel tusscheri begin Mei 1940 en einde Februari
1941 vermeld. De uit 142 in Brussel genoteerde fondsen
berekende beursindex is in die periode met 110 pCt.
gestegen. Van de afzonderlijke groepen vertoonen de
ondernemingen van het bouwbedrijf met 226 pct.
verreweg de grootste stijging. Naast algemeene oorzaken
voor de koersstijging, zal de hoofdaanleiding hiervoor
wel zijn, dat het bouwbedrijf, meer dan eenige andere in-
dustrie, door het werk voor den wederopbouw (zoowel door
den Staat als door particulieren) over zeer veel opdrachten
beschikt, zoodat deze bedrijfstak gedürende langen tijd
op volle capaciteit kan werken. Tegenover deze grootste
koersstijging staat de groep bankaandeelen met een stijging
van 67 pCt., waarvan de oorzaken reeds hierboven werden
vermeld. Eveneens sterk gestegen zijn de koersen der aan
deelen van de glasindustrie met 182 pCt. en die van de
Trust- en Electrotrustaandeelen met resp. 187 pCt.
en 174 pCt. Bij de waardeering van de aandeelen der beide
laatstgenoemde groepen speelt het feit, dat deze onder–
nemingen in het buitenland belangrijke beleggingen heb-
9 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
247
ben, een voorname rol. De overige aandelengroepen ver-
toonen stijgingen, varieerende van 80-160 pCt. Onder
de 100 pCt. stijging ligt hier slechts de metaalindustrie,
waarvan de gecomp]iceerde technisohe fabrieken na den stilstand gedurende de oorlogsdagen pas geleidelijk weer in bedrijf zijn gekomen, hetgeen, erenals de straffe prijs-
binding in deze branche, van invloed is op de winsten ge-durende het laatste jaar. Bij de kolenmijnen, waar de toe-stand analoog is, heeft het koersniveau zich beter kunnen
ontwikkelen; de stijging bedraagt hier gemiddeld 111 pCt.
Van de overige groepen industrieele aandeelen moeten
nog die van de zinkindustrie met 157 pCt., die van de
textielfabrieken met 128 pCt. en die van de chemische
industrie met 123 pCt., evenals die van de koloniale mijn-
bouw- en rubberondernemingen met resp. 132 en 134
pCt. worden vermeld.
1-Jet is voor het staatscrediet van België een goed
teeken, dat de koersstijging niet tot de aandeelenmarkt
beperkt is gebleven, doch ook op de markt voor vaste
rentedragende fondsen is overgesiagen. Van Mei 1940 tot
einde Februari 1941 is de koers van de groep Belgische
staatsleeningen met 17 pCt. gestegen, hetgeen voor vaste
rentedragende fondsen zeer aanzienlijk is:
Ten aanzien van de algemeene oorzaken voor de zeer
aanzienlijke en langdurige hausse van de Belgische aan-
deelen kunnen in hoofdzaak drie factoren worden ge-
noemd. Behalve het streven tot belegging van middelen
in rendabele objecten, geeft de huidige gang van zaken
in vele branches, die veel meer dan voorheen voor de
behoeften van de binnenlandsche markt van belang zijn,
aanleiding tot tevredenheid, terwijl niet in de laatste plaats
in de huidige beursw’aardeering een levendig vertrouwen
in de groote mogelijkheden en een daarmede overeenkom-
stige winstverwachting voor de Belgische industrie na een
komenden vrede tot uitdrukking komt.
Dr. H. SCHWARZ.
INGEZONDEN STUKKEN.
BE REOELINc DER IIYPOTFIEEKRENTEN.
De heer C. L. G. van Deutekom, cand.-notaris te 1-Jaar-
lem, schrijft ons:
In de E.-S.B. van 26 Februari jl. (blz. 150) gaf de heer
Ch. Glasz een overzicht onder bovenstaanden titel. De
geachte schrijver zette o.m. in het kort de redenen uiteen,
waarom werd afgezien van het vaststellen van een uni-
forme maximum-rente voor alle nieuwe hypothecaire
leeningen. De argumenten overtuigden mij niet. Dat de rentetarieven afhankelijk zijn van de kwaliteit
der hypotheken (wat betreft debiteur en onderpand) kan
gereedelijk worden toegegeven. In dit opzicht is echter
de thans aanvaarde regeling – waarbij aan iederen notaris
verzocht is, de door zijn particuliere cliënten hoogstens te
berekenen rente op te geven, welke rente dan al of niët door
het Departement wordt goedgekeurd – niets soepeler
dan een van hoogerhand vastgesteld maximum. Integen-
deel, wanneer het ter goedkeuring voorgedragen rente-
percentage laag is uitgevallen, is er weinig speling.
Als bezwaar tegen het bepalen van een maximum-rente
werden genoemd de plaatselijke verschillen in den rentevoet.
De hieruit voortvloeiende bezwaren zouden zijn te onder-
vangen door niet één maximum voor het geheele land vast
te stellen, doch deze aangelegenheid regionaal te regelen.
Bij het beoordeelen der door de notarissen voorgestelde
rentetarieven zal het Departement tôch ook regionaal een
leidraad moeten hebben. De regionale tarieven zouden
kunnen worden samengesteld na overleg met de verschil-
lende ,,ringen” van notarissen. In het kader van een dergelijke regeling zou dus even-
veel – of even weinig! – rekening kunnen worden ge-
houden met de diverse verschillen als hij de thans toe-
gepaste methode.
Aan de thans gevolgde methode zijn diverse bezwaren
verbonden. De geachte schrijver noemde er reeds één,
waarvan het gewicht nog niet valt te beoordeelen. Daar-
naast komt dat van de extra-werkzaamheden voor de –
door diverse nieuwe maatregelen toch vaak reeds over-
belaste – notaris-kantoren. Wéér een stroom van formu-
lieren in allerlei kleuren!
Daar komt nog bij, dat deze regeling den notaris in een
positie plaatst, die wel sterk in strijd is met diens wettelijke
functie van slechts officieel vastlegger der overeenkomst
tusschen partijen. Nu is het in de practijk zeker zoo, dat
in vele gevallen de notarissen een overvegenden invloed
hebben op het vaststellen van hypotheelrenten door
particulieren, doch het is toch wel een scheeve voorstelling
om te spreken over van den notaris uitgaande tarieven,
alsol deze zelf de belegger was.
Dit laatste is zeker volkomen in strijd met de feiten, als
het leeningen met tweede hypotheek betreft, die op de par-
ticuliere markt vrijwel niet voorkomen, en bij velker afslui-
ting de notarissen vrijwel nimmer als tusschenpersoon
optreden. De rentevoorstellen, welke de not.arissen voor
zulke leeningen doen, zullen dan ook m.i. niet anders zijn
dan schattingen van wat het Departement hoogstens zal
goedkeuren. Het nut hiervan ontgat mij.
ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.
BOEKEN.
Hoofdlijnen der Staathuishoudhunde
door Mr. I. B. Cohen,
18e dr. (Groningen-Batavia P. Noordhoff N.V. 1941;
Prijs ingen. f 2.40, geb. 1 3.—, 239 blz.).
De voornaamste verandering in dezen nieuwen druk van
het leerboek van Mr. Cohen bestaat uit de invoeging van
een hoofdstuk: de overheid en het economisch leven.
Flierin wordt een nuttig overzicht gegeven van de wetten,
waarin het staatsingrijpen op economisch gebied in Ne-
derland tot Mei 1940 is neergelegd. Daarnaast is meer aan-
dacht besteed aan nieuwe economisch-politieke opvat-
tingen, o.a. aan de Organisatie van het bedrijfsleven in
Duitschland. Een en ander heeft het boek aan bruikbaar-
heid doen winnen.
Belastingheffing oan naamlooze Qennootschap pen,
door
Mr. Dr. H. A. Zeven (Haarlem 1941; H. D. Tjeenk
Willink en Zoon N.V. Prijs f 2.90, 153 blz.).
Een boek, dat naast de talrijke artikeisgewijze samen-
gestelde commentaren op de Winstbelasting 1940 een
bijzondere plaats inneemt, daar het een vergelijking
bevat tusschen de Vennootschapsbelasting in Neder-
landsch-Indië en de Winstbelasting hier te lande; een
vergelijking, die niet slechts de beginselen en den bouw
der beide belastingverordeningen betreft, maar zich
ook uitstrekt tot de jurisprudentie betreffende het winst-
begrip bij de toepassing van verschillende belastingen
in de onderscheiden deelen van het Nederlandsche Rijk.
Quo vadis-A,nerika?
bewerkt door Max Drews. Ham-
burgisches Welt-Wirtschafts-Institut E.V. (Hamburg
1941; Hanseatische Verlagsanstalt. 172 blz.).
Dit boek bevat een verzameling opstellen, in den loop
van 1940 in ,,Wirtschaftsdienst” verschenen. Op grond
van naakte feiten worden hierin wetenschappelijk onder-
zocht de politieke wil en de economische kracht van de
Vereenigde Staten.
Die Binnenicolonisation in Italien
door Prof. Dr. Friedrich
Vöchting. No. 64 der Kieler Vortrage gehalten im
Institut lOr Weltwirtschaf t an der Universitat Kiel. (Jena 1941; Verlag von Gustav Fischer. 27 blz.).
De basis van deze rede vormt een in 1937 in de ,,Jahr-
bücher für Nationalökonomie und Statistik” verschenen
248
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 April 1941
artikel van Prof. Vöchting ,,Italieiiische Binnensiedlung”,
dat echter op essentieele punten werd gewijzigd en aan-
gevuld en ten deele geheel opnieuw bewerkt.
BROChURES.
De markt- en straathandel in Nedcrlahd.
Verslagen en
Mededeelingen van de Directie van Handel en Nijver-
heid van het Departement van Handel, Nijverheid en
Scheepvaart. Jaargang 1941 No. 1 (‘s-Qravenhage
1941; Algemeene Landsdrukkerij. Prijs f 0.50,57 hlz.).
Naar corporatie’c bedrijfsorganisatie
door J. Meijer Azn. (‘s-Gravènhage 1941;’ W. J. Ort, 46 blz.).
Rapport ooer de te oenvachten betrekkingen tusschen Fries-
land en den Noord-Oost Polder, samengesteld door de
Friesche . Commissie voor den Noord-Oost Polder.
(Leeuwarden 1041; Drukkerij Hubert de Groot,
48 blz.).
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
hANDEL EN NIJVERHEID.
Beperking van werk. Het is den leiders van landbouw-,
industrie- en handelsbedrijven, alsmede dengene die een
vrij beroep uitoefenen, verboden: 1. het werk in het bedrijf
of in het vrije beroep lijdelijk of voorgoed stop te zetten;
2. den werktijd van werknemers tot minder dan 36 uren
in de week te verkorten; 3. werknemerste ontslaan, tenzij
artikel 1639p B.W. toepasselijk is. (E.V.
4/4!’41,
pag. 485;
V.B. No. 13).
Dierlijk haar. Regeling van den handel in en het ver-
werken van dierlijk haar. (E.V. 4/4/’41, pag. 485; Stct.
No. 61).
Grit. Het vervaardigen en uitvoeren van grit is slechts
toegestaan aan bij de Nederlandsche Akkerbouwcentrale
aangesloten georganiseerden en indien door genoemde
centrale, al dan niet onder voorwaarden, vergunning is
verleend. (Grit-besluit 1941). (1.V. 4/4/’41, pag. 485;
Stct. No. 63).
Hotel-, Cate-, Restaurant- en Ponsionbedrjf. Nadere
regeling van de iischrijving van hotels, café’s, restaurants ‘
en pensions bij het Rijksbureau voor het Hotelbedrijf.
Hierbij wordt om. onderscheid gemaakt tusschen inrich-
tingen, welke in centra ,van verkeer gevestigd zijn, en an-
dere. (E.V. 4/4/’41, pag. 484; Stct. No. 63).
Liiiolcumindushie. De sectie Linoleurnindustrie van het
Rijksbureau voor Verwerkencleindustrieën wordt thans
ook ingesteld voor die ondernemingen, welke zich als hoofd-
of nevenbedrijf bezighouden, met het verhandelen van linoleum, doch met uitzondering van detailhandelaren.
(E.V. 4/4/41, pag. 484; Stct.No. 64).
MAANDCIJFERS.
INDEXOIJFERS VAN NEDERLNDSCHE AANDEELEN (Centraal Bureau voor (ie Statistiek)
(Men zie voor de wijze van berekening der indexcijfers het Maandschrift van het GB. S. van Maart 1925, blz. 355 e.v. en
30April1937, blz. 605 e.v. De lijst der fondsen, uit welker noteeringde indexcijfers worden berekend, ligt ter inzage 01)
het Centraal Bureau voor de Statistiek).
De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven het aantal fondsen aan, waaruit het indexcijfer berekend is.
_
1930 –
100
°
e
0
(22)
z
1
(6)
ee
,
rJ)
(6)
–
(1)
-1
–
.-
–
(7)
.
u
E
(5)
va
0
–
,-..
_
100
100
100 100
100 100 100
100 100 100
100
100
100 100
1931
72
76
74
86
55
57
51
63
51
68 65 66
70
59
1930
…….
1923
44
55
49 64
30 37
32
36 29
39
46
41
46 39
1933
51
59 54
72
26
44′
34
35 45
38 59
49 52
36
50
66 57
68
21
42 34
28 73
41
69 58
55 34
46
67 55 75
21
47
38
34
80
48
65
60 55
37
52
76
64
80
38 79
44
42
109
70
73
79
66
62
1935
…….
85
108
95
103
113
108
70
(14
209
92
107
120
104
76
1936
……..
84
105
93
99
98
90 57 56
145
81
94
98
96
54
1934
……..
1937
……..
1938
……..
86
100
92
80 94 79 45
63
132
53 84
86
90
56
Jan.
’40
80.4
92.7 85.7 65.4 106.6
69.8
38.2
67.3
141.7 46.6 80.2 86.0
85.4
54.3
1939
……..
Febr.
81.0
92.6
86.0
65.1
106.3
66.3,
36.4
‘
64.9
135.3
48.1
79.2
83.6 84.7
52,5
Mrt.
82.0
96.7
88.3
64.1 110.1
64.2
35.9 64.3
132.0
413.7
78.0
82.3 85.7
52.6
April
82.3
.94.5
87.6
63.8
111.1
58.8
34.7 61.8
126.2
47.5 72.6 77.7
83.9
53.5
Sept.
4)
99.3 111.6 104.6 68.4 110.8
60.4
50.3
61.2 131.7 52.2 74.5 79.5 94.3
56,1
Oct.
109.6 123.6
115.6
80.2
117.5
63.9
63.1
64.1
144.0
55.1
82.3
85.8 104.1
57.
Nov.
113.1
•130.6 120.7
84.3
127.8
75.7
65.9
74.3
170.4
65.7
103.7
102.6
112.7
69.8
Dec.
118.0 134.5
125.1
85.1
134.2 71.4
62.3
77.9
182.4
69.7
93.9
105.4
116.1
69.7
Jan.
’41
126.2 139.2
131.8
85.9
134.1
70,8
61.8 77.6
186.2
10.6
93.4
106.4 120.0
69.7
Febr.
120.8
183.4 126.2
84.1
125.8
62.0 56.7
69.6 169.9
64.9
89.4 97.6
113.4
63.4
Mrt.
123.0
1
135.8
128.5
1
82.1
1
125.6
1
60.0
1
56.8
1
69.9
174.0
64.9
90.7
1
99.0
115.1
‘63,8
‘) Fondsen, die zoowel internationaal verhandelbaar ijn, als geacht kunnen worden sterk den invloed van den
buitenlandschen conjunctureelen toestand te ondervinden.
1-lieronder is ook het petroleumaandeel uit de voorafgaande kolom opgenomen.
Hieronder zijn begrepen de aandeelen uit de 4 voorafgaande kolommen. Aandeelen van Nederlandsche en Nederlandsch-Indische ondernemingen, waaronder 3 fondsen, die niet in de
voorafgaande kolommen zijn opgenomen.
Over de maanden Mei t/m. Augustus ’40 werden geen indecijfers berekend.
Lissabon
….
..
II
Aug. ’37
Londen
……..
..
26 Oct.
’39
Madrid
……
4 29 Mrt. ’39’)
N..-York E.H.B.
1
27 Aug. ’37
Oslo
……….
4*21
Sept. ’39
Parijs
……..
11 47 Mrt. ’41
Praag
……….
3
1 Jan. ’36
Pretotia
……..
3* 15
Mei
’33
Rome
……….
44-18 Mei
’36
Stockholm
……
3*17 Mei
’40
Tokio
……..
3.46 11 Mrt’38
Warschau
……
4418 Dec.
1
37
Zwlts. Nat. Bk.
1* 25 Nov. ’36
en leenlngen met een looptijd
–
r
T
T
9 April 1941
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
249
Openbare nutsbedrijven. Instelling van een sectie Open-
bare nutsbedrijven van het Rijksbureau voor Verwerkende
Industrieën. (E.V. 4/4/’41, pag. 484; Stct. No. 64).
Papierindustrie. De dispensatie verleend voor het ver-
werken van papier tot plakband is thans opgeheven, zoo-
dat hiervoor thans een vergunning van het Rijksbureau
voor Papier vereischt is. (.V. 4/4/’41, pag. 484; .Stct.
No. 58).
Rijwielbanden. Nadere mededeelingen met betrekking
tot de rantsoeneering van rijvielbanden (inzake de ver-
strekking van nieuwe banden en de voorziening met plak-
materiaal voor reparatiedoeleinden). (E.V. 28/3/’41, pag.
450).
Smeerolie. Prijsregeling. Prijsregeling voor den handel
in gebruikte smeerolie. (E.V. 4/4/’41, pag. 483; Stet. No. 62)
Specerijen. Prijsrcgeliiig. Vaststelling van maximum-
prijzen voor den verkoop van specerijen aan het publiek.
(E.V. 28/3/’41, pag. 449).
Turf. Verplichte levering van een bepaalde hoeveelheid
fabrieksturf door verveners aan de Nederlandsche Turf-
centrale te Assen. (E.V. 4/4/’41, pag. 485; Stct. No. 61).
Verlenging spertijden. De spertijd, ingesteld overeen-
komstig de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937, is ten aanzien
van den kleinhandel in tot verbruik bereide tabak, het
mineraalwaterbedrijf, het terrazzobedrijf en het banket-
bakkers- en banketverkoopersbedrijf, met 6 maanden
verlengd. (E.V. 4/4/’41, pag. 484; Stet. No. 58).
L&NDB0UV EN VOEDSELVOORZIENINO.
Prijsrcgeling tuiiibouwgewassen. Wijziging van be-
staande en vaststelling van nieuwe maximum)rijzen voor
tuinbouwgewassen. (E.V. 28/3/’41, pag. 451; Stct. No. 59).
Schapen. Regeling inzake huissiachtingen van schapen,
die vrijwel analoog is aan die, vervat in het lIuisslacht.ings-
besluit 1940 Varkens. (Zie E.-S.13. 12/3/’41, pag. 93). (E.V.
28/3/’41, pag. 451; Stct. No. 59).
Slaclitgevogelte. Een gedeelte van de voorraden slacht-
gevogelte, welke in vrieshuizen zijn opgeslagen en zijn ge-
registreerd bij de Nederlandsche Centrale voor Eieren en
Pluimvee te Beekbergen, zal worden vrijgegeven ten be-
hoeve van ziekenhuizen, sanatoria, ed.
(E.V.
28/3
1
/’41,
pag. 451).
Tuinbouw. Regeling inzake het kunstmatig drogen van
tu i nbouwgewassen.
e
i
p1 ichte veilingaanvoer voor sommige groenten; voor
een andere wijze van afzet is vergunning vereisclit van de
Ned erlandsche Groenten- en Fruiteentrale. (E.V. 28/3/’41,
pag. 451; SteL No. 58).
Varkens. Nadere me.decleelïngen inzake de regeling van
den omvang van den varkensstapel. (E.V. 28/3/’41, pag.
451; Stct. No. 58).
Visehinventarisatie. Afkondigingen van het zgn. Visch-
inventarisatiebesluit 1941, welk besluit nagenoeg. van den-
zelfden inhoud is als het hierdoor vervangen Vischinven-
tarisatiebesluit 1.939. (E.V. 28/3/’41, pag. 452; Stct. No. 55).
RANTSOENEERING EN DISTRIBUTIE.
Boter en vet. Nadere regeling voor slagers in verband met
de rantsoeneering van boter en vet. (BV. 28/3/41, pag.
452).
enerator-anthraciet. Voorschriften inzake het inleveren
van bonnen voor generator-anthraciet in verband met
aanvulling van voorraden. (E.V. 28/3/’41, pag. 453).
(lIILD-, CREDIET.EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.
Betalingsverkeer met het buitenland. Regeling inzake het
betalingsverkeer met
Roe,nenië.
(E.V. 28/3/’41, pag. 454).
Motorrjtuigesibelasting. Van 1 April a.s. af zullen motor-
rijtuigen, ingericht om te worden voortbewogen zoowel
met gas als met benzine, eveneens van de verhooging der
motorrijtuigenbelasting zijn vrijgesteld. Voor hen, die
reeds voor een termijn tot na 1 April de belasting vooruit hebben betaald, zal restitutie kunnen plaats vinden. (BV.
28/3/’41, .pag. 453).
Omzetbelasting. Nadere regelingen inzake de heffing van
de omzetbelasting. (E.V. 28/3/’41, pag. 460; 4/4/’41, pag.
495/96). –
Tabaksaceijns. Publicatie van eenige uitvoeringsmaat-
regelen inzake de resolutie betreffende de verhooging van
den tabaksaccoijns.(E.V. 28/3/’41, pag. 453; Stc.t. No. 55).
VERKEER.
ilerstel Rijn-
en
Binnenvaartvloot. Besluit betreffende
het herstel van de Rijn- en binnenvaa.rtvloot. 1-lierhij is
o.m. bepaald, dat de koopsommen voor de door de Duitsche
militaire autoriteiten aangekochte, in Nederland thuisbe-
hoorende, Rijn- en binnenvaartvaartuigen, alsmede de
vergoedingen voor de .door die militarie autoriteiten in
gebruik gevorderde tot bedoelde categorie behoorende vaar-
tuigen, welke zijn verloren gegaan, niet aan de rechtheb-
benden worden uitbetaald, doch’ in ‘s-Rijks schatkist
worden gestort, teneinde te waarborgen, dat zij worden
besteed voor het herstel van de Rijn- en binnenvaartvloot.
De Staat der Nederlanden is jegens de rechthebben-
den aansprakelijk voor de uitkeering van de koopsommen
en vergoedingen, velle nader zal worden geregeld. In het
algemeen zal de uitkeering geschieden door toewijzing van
een andër vaartuig. Een bouwplan zal worden opgesteld tot
herstel van de Rijn- en binnenvaartvloot. Instelling van
een Commissie 1-lerstel Rijn- en Binnenvaartvloot. 1941.
(E.V. 28/3/’41, pag. 455; V.B. No. 12).
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
N d
Wiis. 3 28 Aug. 39
Bel.Bi.Eff.
3*
28Aug. ’39
B . Vrsch.1nRC
3*28
Aug. ’39
Athene
……
6 4 Jan. ’37
Batavve
……
3 14 Jan. ’37
Belgrado
……
5 1 Febr. ’35
Berlijn
……..
3* 9 Apr. ’40
Boekarest
. . . . 3 12 Sept.’40
Brussel
……
2′) 25 Jan. ’40
Boedapest . . . . 3 22 Oct. ’40
Calcutta
……
3 28 Nov. ’35
Dantzig
……
4
2 Jan. ’37
Helslngfors . . . . 4
3 Dec. ’34
Kopenhagen .. 4 15 Oct. ’40
‘) 3% voor wissels. promesseii
van meer dan 120 dagen.
‘) Niet officieel bevestigd.
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCHE CLEARINGINSTITUUT.
(met data van vaststelling)
Belga’s .. . . 30,14 7 Aug. ’40 Dinar
Zw. Francs 43.56 11 Oct. ’40 (nwe. schuld) 4.23 16 Aug. ’40
Fr. Francs. . 3.77 6 Mrt. ’41 Turksche
Lires
……
9.87
3 Sept. ’40 Ponden
1.454-29 Dec. ’39 Deensche Kr.36.37 17 Febr. ’41 Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40 Noorsche Kr.42.82 21 Dec. ’40 Pengoe (Hongarije)
ZweedscheKr.44.85 13 Aug. ’40 (oude schuld) 36.52 20 Dec.
1
40
Tsjech. Kr.
Pengoe
(oude schuld) 6.42 16 Aug. ’40 (nwe. schuld) 45.89 20 Dec.
1
40
Tsjech. Kr.
Zloty (Polen)
(nwe. schuld) 7.54 16 Aug. ’40 (oude schuld) 35.28 28 Jan. ’41
Dinar (Joego-Slavie) (nwe. schuld) 37.68 11 Febr. ’41
(oude schuld) 3.43 16 Aug. ’40
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londen ‘)
N. York’)
A’dam’)
Londen’)
1 April 1941..
23
1
1,
34
3
/
4
1 April 1941..
2125
168/-
2
,,
1941
. .
23’/,
34
3
/
2,,
1941
. .
2125
168/—
3
1941..
23′,
34’/
3
1941..
2125
168/-
4
,,
1941..
23’/
2
34’/,
4
,,
1941..
2125
168/-
5
,,
1941..
23’/
2
–
5
1941..
2125
168/-
7
,.
1941..
23’/,
34
3
/,
7
,,
1941..
2125
1681-
8 April 1940..
20′!,
34
8
/
8 April1940..
2090
168/-
23 Aug. 1939..
18
1
/,,
1
37’/
23 Aug. 1939..
2110 148/6
1
/.
‘) In pence p. oz. stand.
‘)
Foreign silver in $c. p. oz. fine.
‘y In guldens per kg 1000/1000.
‘)
In sh. p. oz. fine.
250
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 April 1941
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
V:iiiits’e (si’hrittpiiiie o,, t t
n
IN.-York
I
Berlijn jBrussel
I
Zürlcb
IStockh.I
Helsinki 1 Apr. 1941
1.88/
75.36 30.14 43.67
44.85*
3.81*
2
,,
1941
1.88’/
30.14
43.67 44.85*
3.814
3
1941
1.88’/
30.14
43.67
44.85*
3.81*
4
1941
l.88’/.
–
30.14
43.67
44.854
3.814
5
,,
1941
1.88’/
–
30.14 43.67
44.854
3.814
7
1941
1.88’/
–
30.14
43.67
44.854
3.81*
Laagste
d.w.
1.88/16
–
30.11
43.63
44.81 3.81
Hoogste d.w.
1
.88°/,.
–
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntparltelt
1.469
59.263 24.906 48.003
66.671 6.266
KOERSEN TE NE%V.YORIC. (Cablo).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
(8 per £)
(8 per 100 Ir.)
(8 p. 100 Mb.) (8
p.
1100)
1April1941
4.03
1
14
2.32 40.05
–
2
1941
4.03V4
2.33
40.05
–
3
1941
4.031/
4
2.33
40.05
4
1941
4.03
1
/
4
2.33
40.05
–
5
,,
1941
4.03’/
2.33
40.05
–
7
,,
1941
4.031/
4
2.32
40.05
–
8
,,
1940 3.55
1
/2
2.01
1
/,
40.20
53.09
1
/
Muntpariteit
4.86
3.90/
23.81
1
/
40
1
/.
5flhifiS1i’T’,J PlO T,Û7%TTHOM
Plaatsen en
landen
Not.
I
eenh.
31Mrt/5Apr.’4l
Laagste
Hoogste
5
Apr.
1941
24/29
MrS.
’41
Laagstel Hoogste
29
Mrt.
1941
Officieel:
New York
$
p.
£
4.024 4.034
4.03
4.024
4.034
4.03
Parijs
Fr.p.6
–
– – –
–
–
Stockholm
Kr.p.t
16.85
16.95
16.90 16.85 16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47 4.45
4,43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pt
16.95*
17.13
17.04*
16.95*
17.13 17.04*
Niet-Officieel:
Alexandrië
P. p.
£
97.50
97.50 97.50 97.50
97.50
97.50
Athene
Dr.p.I
525
525
525 515 525 525
Bangkok
Sh. p1181
–
–
–
–
–
–
l3ombay
d. p.
r.
18.-
18.-
18.- 18.-
18.-
18.-
Budapest
d. p.
£
Hongkong
P.p. $15.-
15.-
15.–
15.-
15.-
15.-
[stanbul
Tp.t
140.50
Kobe
.
d.
p.
yen
14.25
14.35
14.25
14.25 14.35 14.35
Lissabon
EScu.p
£
99.80 100.20
00.-
99.80
100.20
100.-
Hadrid
Pt.p.
£
40.50
40.50
40.50
40.50
40.50
Slontevideo
d.p. p.
–
– – – – –
Itio de Janeiro
d. p.
mii.
–
– – – –
–
Sjanghai
d. P.
$
3.25
3.32
3.25
3.21
3.37
3.32
singapore
Id.
p.
$
28.16
28.16 28.16
28.16 28,16
–
STAND VAN ‘s
RIJ1(S
KAS.
V o r d e r i n g e n
1
23 Maart 194ï
31 Maart 1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
Bij de Nederlandsche Bank
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned. t
72.597,90
t
339.139,64
Voorschotten op uit. Febr. ’41
aan
de
gemeenten verstr.
op aan haar uit te keeren
Gemeenten
……………
hoogsdom
der
pers.
bel.,
–
Land., in de hoofdsom der
grondbel. en der gem.fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de verino-
–
–
gensbelasting
……………….
Voorschotten aan Ned.-Indië
1
)
133.7
,.
56.283,71
135.973.284,41
10.221.101,69
10.121.101,69
Idem
aan
Curaçao
‘)
169.788,71
,,
169.788,71
Kasvord.
wegens
credietver-
strekking a. h.
buitenland
,,
73.613.799,49
,,
73.300.526,74
Idem voor Suriname
‘)
……..
Daggeldieeningen tegen onder-
pand
………………
–
–
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen
…………
–
83.258.179,65
……..
,,
69.069.993,06
Vordering op het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
–
…
–
Vordering op andere Staats-
bedr.
en
instellingen
1)
..,,
59.361.017,58
,,
62.240.491,52
Ver p1 ich tin gen
ingevolge art. 16 van haar
t
14.292.096,24
t
15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt
.
–
,,
143.598,31
Schuld
aan
de
Bank
voor
Octrooi
verstrekt
……….
Ned. Gemeenten
–
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
,,
156.937.000,-
,, 156.937.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,1043.100.000,-
2
)
1096.800.000,-‘)
Daggeldieeningen
–
–
Zilverbons in omloop
……
57.676.296,50
,,
60.245.034,-
Schuld
op ultimo Febr. ’41
aan de gein, weg. a. h. uit
te
keeren
hoofds.
d.
pers.
bel.,
aand.
i.
d.
hoofds. d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
aism. opc. op die bel, en op
….
1.491.309,70
1.491.309,70
Schuld
aan
het
Alg.
Burg.
Pensioenfonds
1)
419.333,83
,,
555.337,53
Id. aan het Staatsbedr. der P.
de
vermogensbelasting……..
……
148.568.757,97
,, 138.724.442,12
T. en T.
1)
….
Id.
aan
andere
Staatsbedrij-
ven
1)
………………
….
25.927.120,97
,,
24.303.311,58
Id. aan div. instellingen
1)
..,,
219.695.633,18
,, 221.445.241,66
‘) In rekg. cr1. met ‘s
Rijks
Schatkist
‘) Rechtstreeks bij De
Nederlandsche Bank
t 128.000.000,-
‘)
Idem
t
160.000.000,.-.
DE NEDERLANDSCIIE
BANK.
Verkorte balans op 7 April 1941.
Activa.
Binnenl. Wissels, ( Hfdbank.
t
207.500.000
Promessen, enz. Bijbank.,,
2.040.194
Agentsch. ,,
144.600
209.684.794
Papier op het Buitenland .
22.907.385
Af: Verkocht maar voor de
Bank nog niet afgeloopen
–
Beleeningen
mcl.
Hfdbank t 149.248.009
1)
22.907.385
11
voorschotten in
Bijbank.,,
3.433.836
rekening-courant( Agentsch ,,
46,153.220
op onderpancl
198.835.065
Op
Effecten eni
.
.
……..
t
198.501.590 1)
Op Goederen en Ceelen ….
..333.475
198.835.065 1)
Voorschotten aan het Rijk ……………….15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….
t
1.071.728.123
Zilveren munt, enz. ……
..17.600.566
1.089.328.689
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds,,
48.647.999
Gebouwen en meubelen der Bank ………… ..
.4.500.iIii0
Diverse rekeningen ……………………..230.402.809
f1.819.306.741
Passlva.
Kapitaal
…………………………….
t
20.000.000
Reservefonds
…………………………..4.454.252
Bijzondere reserves ……………………….1 3.494 .514
11
Pensioenfonds .
………………………..10.904.132
Bankbiljetten in Omloop ………………….1.592.510.550
Bankassignatiën in omloop ………………..113.730
Rek.-Courant, Van het Rijk t –
saldo’s
Van anderen
,, 165.752,317.-
165.752.317
Diverse rekeningen
……………………..12.077.246
11
11.819.306.741
Beschikbaar metaalsaldo …
…………… f
388.401.211
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is …………..930.115.690
j
Schatklstpapier, rechtstreeks bi de bank onder-
gebracht
……………………………201.000.000
1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indie
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) 1
57.977.150
Voornaamste posten In duIzenden guldens.
Gouden
,,. –
Andere
Beschikb. Dek-
Data
munt en’)
t7CU
opeischb.
Metaal- hings-
I
a ce
Schulden
saldo
perc.
7 Apr. ’41 1.071.728
1.592.511
165.866
388.401
62
1
,, ’41 1.096.335
1.593.329
144.547
420.234
+64
24 Mrt. ’41 1.096.387
1.550.684
133.711
441,745
66
6 Bel ’40 1.160.287
1.15s.613
255.183
6ti.’242
83
Totaal
Schatkist-
Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
en
op het
reken.
disconto’s
rechtslr.
buitent.
(act.)
7 Apr.’41 209.685
201.000
198.835
22.907 1230.403
1 ,,
41 168.525
160 1110
211.249
22.907
–
24 Mrt. ’41 135.524
126.000
202.635
22.907
203.710
6 Mei ’40
9.853
–
217.756
750
26.648
‘)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
DUITSCHE RIJKSJ3ANK.
Goud
Renlen-
Andere wissels
Betee-
Data
en
bank-
chèques en
1
deviezen
scheine
schat/ei st papier
1
mn9n
30 Maart 1941
77.8
281,1
15.367,4
22,7 22
,,
1941
1
78,0
304,4 13.965,7 24,6
15,,
1941
1
77,8 286,5 14.202,2
1
32,4
23
Aug.
1
99
77,0
27,2
8.140,0
1
22,2
Data
Effec- Diverse
Circu-
1
Rekg.-
1
Diverse
_
ten
Activa
1
tatie
1
Cr1.
1
Passiva
30 Mrt. ’41
32,3
1
1.245,6
1
14.188,3
i
2.126,6
390,5
22
,,
’41
32,2
1
1.463,6
1
13.268,1
1
1.939,2
i
360,4
15
,,
’41
29,6
t
1.365,5
1
13.486,4
‘
1.838,7
t
360,4
23 Aug. ’39
982,6
1
1.380,5
1
8.769,8
i
1.195,4 454.8
BANK
VAN
ENGELAND.
Barekbitj.
Bankbilj.
Other securities
Data
Metaal
in
–
in Bank.
Disc.and
I
Departm.
Secu-
____________
circulatie
Advances
ritjes
2 Apr.
’41
1.200
614.630
15.610 36.110
19,130
26 Maart ’41
1.340
611.480 18.760 45.280 19.340
19
’41
1.470
608.420
21.820
6.140
21.050
23 Aug. ’39
247.263
508.064
38.353
5.711
24.334
Data
Go
5
V
c
Other Deposits
Reserve
Dek-
Bankers
Other
kings
I
Acc.
perc.’
2Apr.
’41
1740
22.240
101.450
55.240
16.550
T
26 Mrt. ’41
126.510
21.980
118.600
52.290
19.670 10.2
19
’41
129.830
1
14.740
95.190
52.050
23.050
14.2
23Aug. ’39
99.666
22.371
92.132 36.229
39.199 26.0
252
9 APRIL 1941
DETWENTSCHEBANKN.V.
GEVESTIGD TE AMSTERDAM
o
l
Maandstaat op 31 Maart 1941
Kas, Kassiers en Daggeldieeningen
……………………………f
10.778.575,64
Nederlandsch Schatkistpapier ………………………………….,, 170.851.488,27
Ander Overheidspapier
……………………………………..,,
6.640.994,56
Wissels …………..
……………………………………….
143.291,54
Bankiers in Binnen- en Buitenland …………………………….. ,,
11.270.507,81
Effecten en Syndicaten
……………………………………..,,
6.225.041,32
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten …………………….,, 30.199.350,18
Debiteuren …………………………………………………,,
47.504.321,95
Deelnemingen – (
mci.
Voorschotten) …………………………..,,
1.543.425,05
Gebouwen
………………………………………………….,,
4.000.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen ……………………..,,
1.660.884,64
Effecten van Aandeelhouders in Leendepot ……………………..,, 13.124.850,-
f 303.942.730,96
Kapitaal
.
………………………………………………….
f
40.000.000,-
Reserve……………………………………………………
,,
10.750.000,-
Deposito’s op Termijn
………………………………………,,
28.283.801,1.7
Crediteuren
………………………………. . ………………
,,
204.145.564,09
Kassiers en genomen Daggeldieeningen …………………………..
1.884.790,09
Overloopende Saldi en Andere Rekeningen ………………………,,
4.092.840,97
Reserve voor Verleende Pensioenen
……………………………,,
1.660.884,64
Aandeelhouders voor Effecten in Leendepot ……………………..,, 13.124.850,-
f 303.942330,96
Alfabetische Index Overheidsmaatregelen op Economisch gebied
(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in 1940 het Jaarregister 1940, laatste bladzijde.)
Aardappelen
……..(1304) 57, (’14) 216
Aardolieproducten (zie ook Brandstoffen,
iiotor)…. (1302) 31, (’09) 147, (’14) 215,
(‘to)
249
Afval . . . . (1311) 174, (’13) 205, (’14) 215,
(’16) 248
Appelen
………………..(1311) 174
Arbeidsdienstplicht
……….(1313) 205
Arbeidsvoorwaarden ….(1303) 46, (’06) 92,
(’08) 128, (’09) 147, (’11) 173, (’13) 205,
(‘le)
248
Autobevrachtingsdienst ……..(1306) 93
Batterijen ………………..(1303) 46
Belasting (1304) 57, (’05) 75/76, (’07) 108/09,
(
1
12) 191, (’14) 216
Benzine …………(1302) 31, (’07) 107
Betalingsverkeer m. h. buitenland (1304) 57,
(’05) 75, (’07) 108, (’16) 249
rBier ……………. (1308) 128, (’12) 191 Bifldtouw ……………………(1314) 216
Binnenvaart ………………(1316) 249
Bloembollencultuur . . . . (1302) 31, (’03) 46
Bloemkweekerij ……(1306) 92, (’11) 176
Boschbouw …………….(1311) 174
Boomkweekerij ……..(1305) 75, (’15) 233
Boter . . .. (1303) 46, (’04) 57, (’06) 92/93,
(’14) 216, (’16) 249
Bouwrnaterialen(1303) 46, (’05) 74, (’07) 107,
(’12) 189, (’14) 215, (’16) 249
Brandstoffen, Motor-
(1302) 31, (’03) 46,
(’05) 74/75, (’07) 107, (’08) 127, (’09) 147, (’10) 249
Brandstoffen, Vaste . . (1304) 56, (’12) 191,
205
Brood ……………………….(1314) 216
Buitenlandsche handel (1302) 31. (’11) 173,
(’12) 189, (’14) 215, (15) 233
Cacao ……………………….(1314) 210
Carbolineum …………….(1311) 174
Chemische producten ……….(1307) 107
Cichorei
………………..(1306) 94
Crisisinvoerwet
…………..(1 305) 74
Crisisproducten (1302) 30, (’03) 46, (’04) 57,
(’05) 74
Deviezenverkeer, Regeling (1304) 57, (’07) 109
(’12) 191, (’14) 216, (’16) 249
Distributiebescheiden ……….(1306) 93
Doelcorporaties
…………..(1311) 173
Effecten
………………..(1312) 191
Eieren
. . . . (1306) 92, (’08) 129, (’14) 211
Electricïteit
……..(1304) 57, ÇO8) 129
Electrotechnisch bedrijf (1312) 189, (13) 205.
(‘It) 215
Fotografisch bedrijf ……….(1311) 173
Gas …………….(1304) 57, (’08) 129
Gasgeneratoren (1303) 46, (’05) 74, (’08) 127,
(’09) 147, (’11) 173,
(
1
16) 269
Gevogelte ………………..(1304) 57
Goederen voor de Duitsche 4veer-
macht (1302) 31, (’06) 93, (’07) 109, (’08)129,
216
Goederenbeurzen …………..(1311) 173
Goederenverkeer mb, buitenland (1302) 31,
(’07) 109
Grafische Industrie . . . (1303) 46, (’05) 74,
205
Grit ……………………(1310) 248
Grondbelasting
……………..(1304) 57
HOOi
…………(1307) 107, (’14) 210
Hotels, restaurants enz. (1308) 128, (’16) 248
Hout ……(1304) 56, (’11) 173, (14) 216
Houtteelt ………………..(1311) 174
Huurprijzen ………………(1303) 46
Hypotlieekwezen …………..(1304) 57
Invoerrechten (1304) 56, (’05) 74/75, (’08) 128
IJkwet ……………………..(1314) 215
Ijzer en staal (1304) 56, (’07) 107, (’08) 128, (’09) 147, (’13) 205
Jute …………….(1305) 74, (’11) 173
Kaas ……(1305) 75, (’06) 93, (’12) 191
Keramische Industrie (1307) 107, (’13) 205
Klompen ………………..(1312) 189
Koffie( 1306) 92, (’08) 129, (’14) 210′ (’15) 23 1
Kunstmest ………………(1312) 189 91
Kunstzijde ………………(1311) 173
Landbouw . . . . (1302) 31, (’04) 57, (’05) 75,
(’06) 92/93, (’07) 107/08, (’11) 175, (’12) 189
216
Landbouwgrond ……(1302) 31, (’09) 147
Landbouwinventarisatie ……..(1304) 57
1.emlerind,,sI re
………………(1 314) 215
Linoleumindustrie
.. (1303) 46, (’14) 215,
(”6) 268
Lompen, en7. …… (1304) 56, (’06) 92
Loonbelasting (1304) 57, (’07) 108, (’12) 191
Luchtpostverkeer …………..(1305) 75
Margarine ……….(1306) 92, (’14) 218
Meel en -producten …………(1307) 108
Melk en -producten (1304) 57, (’07) 107/08,
(’12) 190, (’11) 216
Metalen (non-ferro) .. (1304) 56, (’09) 147,
(’11) 173, (’12) 189
Cijfers tusscben haakjes verwijzen naar
nummer E.-S.B., tweede cijfers naar de
bladzijde, waar het bericht voorkomt.
Motorrijtuigenbelasting (1304) 57, (’16) 249
OliOn en vetten (1304) 56, (’05) 75, (’06) 93,
(’09) 147, (’14) 215/16, (’16) 269
Omzetbelasting (1305) 75, (’12) 191, (’14) 216, (’16) 249
Ondernemingen …………….(1315) 233
Ondernemersovereenkomsten . . . . (1302) 31
Oorlogsschade ……(1302) 31, (’08) 128,
(’11) 173/74
ôpcnbarc nutsbedrijven ……(1316) 249
Organisatie bedrijfsleven (1305) 74, (’16) 215
Paarden . . . . (1302) 31, (’06) 93, (’11) 175
(’14) 216
i’achten ……………………..(131/) 216
Papier …………..(1302) 31, (‘1 6) 249
Papierwol
………………(1313) 205
Petroleum
………………..(1302) 31
Pluimoveehouderij ………….(1312) 190
Prijsregeling (1302) 31, (’03) 46, (’04) 56/57,
(’05) 75, (’06) 92, (’07) 107/08, (’08) 128,
(’11) 173/74/75, (’12) 189 (’13) 205, (’14) 215/16, (’16) 248/49
Radiohandel ………………(1305) 74
Rundvee …………(1304) 57, (’06) 93
Rijwielbanden . . . . (1312)190/91, (’16) 249
Schapen . . . . (1306) 93, (’11) 175, (’16) 249
Scheepvaart . . . . (1311) 173, (’14) 215/10,
(‘.16) 249
Schoenindustrie ……(1308) ‘128, (’10) 249
Schuldb,’ieven aan toonder……(1314) 210
Schuldenaren, Bescherming ….(1306) 92
Slaclitge.vogelte …………..(1316) 249
Slachtvee (1304) 56, (’07) 108, (’11) 174/75,
(
1
12) 190, (14) 216
Sleepvaart………………..(1314) 215
Specerijen . . . . (1304) 56, (’06) 92, (
1
12) 189,
(’10) 249
Sertijden………………(1316) 269
Steengroeven
…………….(1311) 173
Stroo
…………..(1307) 107, (’14) 216
Surrogaten .. (1306) 92, (’14) 216, (’15) 2,3
Tabaksproducten . . . . (1304) 56, (’14) 216,
(‘II) 249
Textieldistributie (1304) 56, (’06) 93, (’12)189,
(’13) 205, (’14) 215/16
Thee …………..(1308) 128, (’14) 216
Tuinbouw (1302) 30/31, (’05) 75, (’06) 92,
(’11)175, (’12)189/90,
(’14) 216, (’16) 245
Turf …………..(1311) 174, (’16) 249
Varkens . . . . (1304) 57, (’06) 93, (’12) 190,
(‘(6) 249
Vaten ………………….(1807) 107
Veeboekje
………………(1306) 9 i
Veevoeder
………………(1304) 53
Vereffeningscertificaten
(1305) 77
Verf
……………………(1312) 184
Vermnogenshelasting ……….(1 III) 219
Vervoerswezen (1305) 75, (’06) 93, (’07) 109,
(’09) 147, (’11) 173
Verwerkende Industrieën (1303) 46, (’07) 107,
(’13) 205, (’14) 2,5, (’16) 248/49
Verzekering
………………(1304) 57
Vetsmelters
………………'(1304) 57
Vezels
………………….(1311)973
‘issc1,crij ………………..(1316) 245
Vlas ……(1311) 175, (’12) 190, (’13) 205
Vleesch (1304) 57, (’05) 75, (’07) 108, (’08) 128,
(’12) 190, (‘It) 216
Voedselvoorziening . . . . (1305) 75, (’12) 190
(‘1 t) 21fl
Vordering …………………(1315) 233
Waardevermeerderingsbelasting. . (1304) 57,
(’05) 76 Wederopbouw (1305) 74, (’07) 107, (’11) 174,
(’16) 2/9
“Vijnbe1asting …………….(1307) 109
Wild …………….(1304) 57, (’05) 74
Winstbelasting …………….(1304) 58
Zalen ……………..(1314) 216
Zakken . . . . (1304) 56, (’05) 74, (’09) 147,
(‘II) 174
Zeep . . . . (1305) 75, (’07) 108, (’08) 129
Zoutinciustrie …………….(1302) 31
Zuivelindustrie (1304) 75, (’05) 75, (’06) 92,
(’07) 108, (14) 216