Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1301

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 25 1940

27 DECEMBER 1940

ÂUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
EcohomischStatistische

Berichten’

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

VRIJDAG 27 DECEMBER 1940

No, 1301

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. G. Koopmans; P. Liefiinck; N. J. Polak; J. Tinbergen

en F. de Vries.

Secretaris van de Redactie: M. F. J. Gooi

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam-W

Aan geteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaatweg.

Telefoon Nr. 85000. Postrekening 8408.

Abonneinents prijs voor het n’eekblad, vaarin tijdelijk

is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland / 20,— per jaar. Buitenland en

koloniën / 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut
ontvangen het veckblad gratis en genieten een reductie op

de verdere publicaties. Adreswijzi gingen op te geven aan

de Redactie.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagina’s

f 0,40 per regel. Plaatsing hij abonnement volgens tarief.

Administratie van advertenties: Nijgh en van Dit,nar N. V.,

Uitgevers, Rotterda,n, Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Post-

chèque- en girorekening Nr. 145192. Adres te Rotterdam:

Erasmushuis, Tel. Nr. 31696.

INHOUD:

Blz.

Het grondvraagstuk door
J. 11oriiig …………..774

Woninghuren en kosten van waterverbruik door

Dr. Ii. H. G. van Beusekom.

……………. 776

Eenige verkeerscijfers van Rotterdam na de oorlogs-
dagen door Prof. F1′. E. Boerman
en
C. 11. L. Zee gers 779

Gewijzigde belastingdruk door de invoering der loon-

belasting door
P. C. J. Kien ………………784

De Rijksmiddelen over November
1940 ……….786

M a a n d c ij f e r s.

Overzicht van den stand van de Rijksmiddelen ..
787

S
t a t i s t i e k e n.

Goki- en Wisselkoersen – Bankstaten ……..
788

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Evenals de vorige weeic bleven de omzetten op de
geld-

markt zeer beperkt en men zal mogen aannemen, dat

vr de jaarswisseling hierin geen verandering zal komen.

De banken en andere geidgevers zullen zich immers zoo

liquide mogelijk maken, zoodat bij hen momenteel duide-

lijk een terughoudendheid valt te bespeuren en nog slechts

een geringe belangstelling aan den dag wordt gelegd voor

zeer kortloopend papier. Onder deze omstandigheden

vinden er practisch geen ruilingen van beteekenis van kort-

in ]angloo5end papier meer plaats.

Op de
beleggingsmarkt
hield de betere tendens, welke

reeds de vorige week viel te bespeuren,
aan. Aangeteekend

hierbij zij echter, dat van een scherp naar voren tredende

belangstelling voor vaste rentedragende fondsen ten op-

zichte van aandeelen, toch niet kan worden gesproken.

Wel deed de aangekondigde winstbelasting haar invloed

gevoelen,
maar
het
door
velen verwachte aanbod van

aandeelen, dadelijk na het bekend worden van de nieiwe

belastingverordening, is toch feitelijk uitgebleven. Het feit,

dat liet op het oogenblik nog
allerminst
zeker is,
dat de

vaste
rentedragencle fondsen niet
door verdergaande be-

lastingverhoogingen zullen worden getroffen, zal hierop

wel mede van invloed zijn geweest. Dit neemt intusschen

niet weg, dat in de rubriek obligaties van publiekrechtelijke

lichamen iets hoogere koersen konden worden geregistreerd

dan de vorige week, waarbij de gestaffelde Staatsleening

1938
kon oploopen van
86+
tot
87*.
Daarnaast viel ook

een grootere belangstelling vooi
,
de 3 pCt. Nederlandsch-

Indië
1937 A
waar te nemen, w’elker koers van
84-
tot
85

steeg. In het algemeen kan men niet zeggen, dat er een

uitgesproken grootere belangstelling bestaat voor leeningen

met een niiddelmatigen looptijd ten opzichte van leeningen

met langen looptijd. Gezien de onzekerheid omtrent liet

renteverloop, ook zelfs in de zeer nabije toekonistç behoeft

een zoodanige ontwikkeling geenszins te bevreemden.

Voor Duitsche obligaties kwam, evenals de vorige w’eek,

geen noteering tot stand.

774

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 December 1940

HET GRONDVRAAGSTUK.

Het vertrouwen in de juistheid van de Vrije prijsvorming
op hetgebied van het verkrijgen van gebruik en eigendom
van den grond is in ons land sedert de crisisjaren hard
aan het tanen.
De jarenlange vruchtelooze strijd voor een betere rege-
ling van het pachtwezen kreeg onder den druk van de
crisisverschijnselen vrij spoedig zijn beslag. Het karakter van
deze dwingende regeling is zoo ingrijpend, als waarschijn-
lijk de meeste voorvechters in vroegere jaren niet hebben
durven droomen. Als men bedenkt, dat ongeveer de helft
vn de oppervlakte cultuurgrond in ons land in pacht is,
begrijpt men, welke beteekenis de pachtwet 1937 ook quan-
titatief heeft. Evenwel ook de regeling van den grondeigendom trok
in landbouwkringen de laatste jaren in stijgende mate de
aandacht. Vooral de Groninger en Geldersch-Overijssel-
sche Maatschappijen van Landbouw hebben zich verdien-
stelijk gemaakt door dit ingewikkelde vraagstuk door
commissies van deskundigen in studie te laten nemen en
hun rapporten te publiceeren
1).

lVaarorn dit Qerian gen naar binding?

Het laatste tiental jaren trokken vier ongewenschte
verschijnselen, die samenhangen met den grondeigendom,
in het bijzonder de aandacht. Deze hebben het eens zoo
hechte fundament van het vrijwel onbeperkte eigendoms-
recht deerlijk ondermijnd.

Het hypothecair crediet.

In de eerste crisisjaren, toen er nog vrijwel geen
prijsregeling voor de landbouwproducten was ingesteld,
daalden de landprijzen met 25 á 50 pCt., vergeleken
met de prijzen omstreeks 1928. Gewend als men was aan een stijging van de waarde van den cultuurgrond
gedurende tientallen van jaren, had zoo goed als
niemand een dergelijken prijsval voor mogelijk gehouden.
Niet de waarschijnlijk optimistische koopers van grond met
behulp van hypothecair crediet, maar evenmin de vele
voozichtige geidbeleggers. Een groot aantal hypotheek-boeren kwam leelijk in den knoei te zitten. In een aantal
gevallen werd zelfs tot executie of stille overdracht aan
den credietverstrekker overgegaan. Al spoedig greep de
Overheid in door het Hyp otheekcom missie Besluitvan 1985,
dat beoogde ,,onredelijke” executies van landelijke eigen-
dommen tegen de gaan.
De prijsstijging van landerijen na 1936 maakte evenwel het vraagstuk van de te zware hypothecaire lasten geleide-
lijk aan minder knellend. Beducht voor herhaling van deze
moeilijkheden, schreven sommige credietinstellingen op
landbouwgebied voor in het vervolg geen grootere hypo-
thecaire geldleening te verstrekken dan overeenkomt met

1)
Landeigendom. Rapport van de Studiecommissie, in-
gesteld door het Dagelijksch Bestuur van de Groninger
Maatschappij van Landbouw – onder voorzitterschap van
Prof. Dr. I. B. Çohen – teneinde te onderzoeken, of er
wettelijke maatregelen gevonden kunnen worden, die aan-
koop van landerijen voor geldbelegging tegengaan. Gronin-
gen, Octbber 1938.
Rapport der Commissie, ingesteld door de Geldersch-
Overijsselsche Maatschappij van Landbouw – onder voor-
zitterschap van Prof. Dr. G. Minderhoud – tot bestudee-
ring van de vraag, welke maatregelen er te treffen zouden
zijn om het levenspeil van de stedelijke en plattelandsbe-
volking nader tot elkaar te brengen. Mededeelingen en
Berichten over 1937, blz. 53 en 162, en over 1938, blz. 85.
Rapport van de Commissie, inzake het grondvraagstuk uit de Geldersch-Overijsselsche Maatschappij van Land-bouw. Mededeelingen en Berichten over 1939, blz. 60.

tweederden van de gekapitaliseerde pachtwaarde. Daar het
hypothecaire crediet op landelijke onderpanden voor een
groot deel rechtstreeks door particulieren wordt verstrekt,
achten velen het beter, dat een wettelijke limiet wordt ge-
steld voor het belasten van cultuurgronden.

Te kleine bedrijven.

De exportmoeilijkheden in de jaren na 1930 nood-zaakten ons land de ontwikkeling van den landbouw
in de richting van het veredelingsbedrijf stop te zetten,
ja zelfs eenige schreden op den tot nu toe gevolgden
weg terug te gaan. De beperking van het veredelingsbedrijf
– tuinbouw, varkens- en pluimveehouderij – ontnarn aan
vele kleine bedrijven de rendabele basis. Onder de gewijzig

de, ongunstiger omstandigheden bleken vele bedrijfjes
te

klein. Niet voor niets werd een bijzondere steun aan de
kleine boeren verleend.
Op zichzelf is het kleinbedrijf in Nederland geen ver-
schijnsel van de na-oorlogsche jaren. In 1910 werd 13,47 pCt. van de totale oppervlakte grond, in gebruik bij land-
bouwbedrijven grooter dan 1 ha., gevonden in de klasse
van 1-5 ha. In 1930 bedroeg dit percentage 12,98; dit
beteekent dus zelfs een daling. In de groep van 5-10 ha.
en 10-20 ha. vond evenwel in dit tijdvak een stijging
plaats, nl. respectievelijk van 15,04 pCt. op 18,36 pCt. en
van 22,33 pCt. op 26,88 pCt.
De afneming van de bedrijfsgrootte werd hoofdzakelijk
veroorzaakt door de naar verhouding grootere toeneming
van den boerenstand, dan de vergrooting van de oppervlakte
cultuurgrond. Bovendien werkt ons erfrecht, dat alle
kinderen in principe gelijke rechten geeft op de erfenis, de
versnippering in de hand. Hoewel stemmen opgegaan zijn
om de splitsing der bedrijven in sommige gevallen tegen te
gaan met behulp van wettelijke maatregelen, schijnt het
huidige erfrecht zoozeer in het rechtsbewustzijn van het
overgroote deel der Nederlanders verankerd te zijn, dat
een radicale verandering van het erfrecht nog weinig in-
stemming heeft kunnen vinden.
Het is geen groote kunst één bepaalden tak van volks-
welvaart te saneeren, zonder te letten op de gevolgen
hiervan voor andere takken of het geheel. Vergrooting
van de landbouwbedrijven in Nederland zou ongetwijfeld
leiden tot verbetering van cle rendabiliteit van den land-
bouw. Wat moet men echter aanvangen met de tiendui-
zenden, voor wie dan geen plaats in den landbouw is? In
het economisch leven blijkt wel zeer duidelijk, dht partieele oplossingen geen oplossingen zijn.

De producten prijzen en de grondrente.

liet geheele complex van landbouwcrisismaatregelen
bracht den landbouw weer op een eenigermate rendabel
peil. Volgens het oordeel van den landbouw uitgesproken
op een te laag peil.
Sinds het begin van 1936 viel er evenwel een stijging
van de landprijzen te constateeren. In 1937 nam deze stij-
ging zelfs in tempo toe. Gerekend vanaf de eerste helft van
1936 tot de tweede helft van 1937 zijn de prijzen voor
cultuurgrond globaal genomen gemiddeld 30 pCt.
gestegen.
De tegenstanders van den ,,landbouwsteun” meenden in
dit verschijnsel het bewijs te zien, dat de ,,steun” veel te
hoog was opgevoerd. Voor een belangrijk deel – zeker de
helft kan de stijging der landprijzen evenwel verklaard
worden uit de daling van den rentevoet in deze jaren en
de vlucht in zakelijke waarden in een tijd van monetaire
onzekerheid en oorlogsdreiging
9.
Voor een deel hielden de hoogere grondprijzen evenwel
ook verband met de verbetering van de hedrijfsuitkomsten.
Immers ook de pachten stegen. 1-Jet bleek duidelijk, dat

2)
J. Florring, De stijging der landprijzen, in E.-S.B.
van 16 Nov. 1938, blz. 869.

27 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

775

een verbetering van de prijzen, die bedoeld was voor den boer als zoodanig,voor een belangrijk deel moest worden
afgestaan in den vorm van pacht of hypotheekrente.

In ‘verhouding tot den beschikbaren cultuurgrond in
Nederland is het aantal boeren of adspirant-hoeren zoo groot, dat men elkaar in de verwerving van het grond-
gebruik een scherpe concurrentie aandoet. Men stelt zich
noodgedwongen tevreden met een lage belooning. Alleen
de vergrooting van de oppervlakte cultuurgrond, emigratie
of overheveling van de boeren in meer winstgevende be-
roepen,kunnen hier een afdoende oplossing bieden.Opkorten
termijn werken deze middelen echter niet voldoende. De
beide laatste’ middelen zijn in een tijd van afsluiting en
werkloosheid bovendien moeilijk aanwendbaar. De ver-
grooting van de oppervlakte cultuurgrond werd reeds
met kracht aangepakt, getuige de droogmaking van groote
gedeelten van de Zuiderzee en de ontginning op groote
schaal van woeste gronden. Ongetwijfeld bevorderde ook
de stijging van de grondprijzen de verbetering en ontgin-
ning van den grond.

Toch werd deze economische rechtvaardiging van de
stijging der pachten en landprijzen in het algemeen niet
als bi]lijk gevoeld ten opzichte van de volksgemeenschap,
die de middelen ervoor moest opbrengen, en van de boeren voor wie zij bedoeld was.

lIet zoo laag mogelijk houden van de prijzen der inheem-sche voedingsmiddelen en het verbeteren van de welvaarts-
positie van de landbouwers zelf konden onder de gegeven
omstandigheden alleen verwerkelijkt worden door de stij-
ging der pachten en grondprijzen te stoppen.

Boerenland in boe,’en hand.

Tenslotte het vierde verschijnsel, dat in den landbouw
een zekere verontrusting wekte, ni. het steeds meer over-
gaan van den grondeigendom in handen van kapitaalbe-
leggende niet-boeren, lIet feit, dat bij de 1aatte telling
in 1930 ongeveer de helft van de landbouwgronden in
pacht werd gebruikt, bewijst, dat het ,,boerenland in
boerenhand” lang geen regel is in ons land. Dit dateert
trouwens niet van de laatste decennia. T-Jet pachtwezen
is in Nederland steeds zeer omvangrijk geweest.

Vaak wordt als vaststaand aangenomen, dat de pachter
zijn bedrijf minder goed leidt dan de eigen boer. In som-
mige streken, waar cle pachtverhoudingen niet gezond
waren, was dit ook inclerdaad zoo. Over het geheel geno-
men, zal de stelling evenwel moeilijk bewezen kunnen wor-
den. hoewel het vraagstuk nog niet voldoende bestudeerd
is, zijn er aanwijzingen te vinden in de gegevens van land-
bouwboekhoudhureaux, die den indruk wekken, dat juist
de pachtersbedrijven gemiddeld een hooger rendement
opleveren dan de eigenaarsbedrijven. Logisch is dit ook
wel verklaarbaar. Een slechte pachter legt betrekkelijk
gauw het loodje; een slechte boer, op eigen grond, kan nog
jarenlang zijn bedrijfsverliezen dekken uit interen op
kapitaalbezit. Het economische selectieproces werkt
sterker voor den pachter dan voor den eigen boer.

Wel kan de over meer overvloedige fondsen beschikkende
eigen boer zich meer experimenten veroorloven, die voor
den heelen landbouw van nut kunnen zijn. Dit geldt echter niet voor de bloedarme hypotheekboeren. Er komen echter
ook andere overwegingen dan zuiver bedrijfseconomische
om den hoek kijken. Voor de welvaart ten plattelande is
het niet bevorderlijk, dat een groot deel van het bruto-
inkomen in den landbouw door de grondeigenaren elders
wordt verteerd. Om maatschappelijke redenen wordt alge-
meen een lcrachtige eigen-geërfde boerenstand van veel
waarde geacht. Bovendien zit dn boer de drang naar
grondbezit in het bloed. In dat opzicht is de oude Adam – de individualist – nog springlevend in dezen collectivisti-
schen tijd.

Voor de pachtboeren heeft het streven van hoerenland
in boerenhand – hoe aanlokkelijk het ook juist voor hem
moge klinken – een bedenkelijken kant. Het aanzienlijke
kapitaal, benoodigd om een boerderij in eigendom te ver-
werven,zal in de meeste gevallen in deze groep niet worden
gevonden. Onder de eigen-geërfde boeren zitten waar-schijnlijk de meeste candidaten, hoewel velen ook niet
over voldoende kapitaal zullen beschikken om voor hun
tweeden zoon een boerderij te koopen. De pachtboeren

zullen, bij uitsluiting van de verpachter-grondeigenaars, waarschijnlijk in een ongunstiger positie Icomen, indien
niet tegelijkertijd maatregelen worden genomen, die een
vermogensverschuiving te hunnen gunste bewerk-
stelligen.

De nieuwe regeling.

Bij Besluit van de Secretarissen-Generaal van de Depar-
tementen van Landbouw en Visscherij, van Financiën en
van Justitie van den 27sten November 1940 is het ver-
vreemden van landbouwgronden aan eenige dwingende
regelen onderworpen. Voor de vervreemding is in het ver-
volg een schriftelijke verklaring van een ei’kend Pacht-
bureau noodig, waaruit blijkt, ,,dat tegen de tegenprestatie,
indien deze bedongen is, de voorwaarden en den verkrijger
geen bezwaar bestaat en dat de algemeene of bijzondere
1andbouvhelangen niet worden geschaad.”

In de
eerste plaats
mag de tegenprestatie niet hooger
zijn dan in het jaar 1939 voor soortgelijke goederen in
deze]fde streek had kunnen zijn bedongen. Alleen in het
geval van executorialen verkoop of anderen verkoop in
het openbaar kan het pachthureau van (leze voorwaarde
ontheffing verleenen.

In de
tweede plaats
moet de toekomstige vericrijger land-
gebruiker zijn, d.w.z. degene, die rechtstreeks en zonder
tusschenpersoon de leiding van het bedrijf heeft. Onthef-
fing van deze voorwaarde kan
in bijzondere gecallen
alleen
de Secretaris-Generaal van het Departement van Land-
bouw en Visscherij verleenen.

In de
derde plaats
moet bij vervreemding vaststaan, dat
de algemeene of bijzondere landbouwbedrijfsbelangen niet
worden geschaad. Veel hangt, vooral in dit opzicht, nog af
van de voor de pachtbureaux bindende algemeene richt-
lijnen, die de Secretaris-Generaal van het Departement van
Landbouw en Visscherij bevoegd is te geven.

1-loewel in het besluit geen considerans wordt vermeld,
is wel aannemelijk, dat de abnormaal sterke stijging van
de grondprijzen in de laatste maanden tot deze maatregelen
hebben geleid. Het was met die stijging een vreemde ge-
schiedenis. Zij vond geen steun in stijging van de pachten,
want deze waren op het peil van September 1939 vastge-legd. Ook een daling van den algemeenen rentevoet deed
zich niet voor. De groote verhooging van de landprijzen
kan derhalve alleen worden verklaard uit een sterke voor-
keur voor het beleggen van kapitaal in grond, om zoodoende
vrijwaring te zoeken voor risico’s, die elders blijkbaar
worden gevreesd.

Alleen voor de boeren, die onder zware hypotheekrente
uit de vorige hoogconjunctuur zuchtten, bracht deze onver-
wachte prijsstijging soulaas. Voor het overige leverde het
den landbouw geen winst op. Misschien werd zelfs
Ilier
en
daar een boer, die niet met financieele moeilijkheden zat,
door de hooge winst verleid, zijn boerderij te verkoopen.
Velen zullen het wel niet geweest zijn.
Voor een boer, die den grond als gebruiksobject noodig
had, was de prijs veel te hoog en bestond het gevaar, dat
hij zich in verhouding tot de reëele waarde van den grond
te hooge kosten op den hals haalde.

776

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 December 1940

.1

Sociaal-economisch was er geen enkel belang, dat prijs-
stijging van den grond eischte. Integendeel dreigden op
de grondmarkt sterke speculatieve tetidenzen te ontstaan,
die tot verstoring van het economisch leven zouden kunnen
leiden. Bovendien was het niet denkbeeldig, dat door de
hoogere lândprijzen op verhooging van de pachten zou
worden aangedrongen. FIet vastzetten van de prijzen voor
landbouwgronden past dan ook geheel in de prijzenpolitiek,
die sedert September 1939 wordt gevolgd.
T

let feit, dat de prijsontwikkeling van andere vaste
goederen niet of minder sterk aan banden is gelegd
3),
kan

een aanwijzing zijn, dat ook andere motieven hun invloed
hebben doen gelden. Uiteraard bestaat er een belangrijk
verschil tusschen de landbouwgronden, die tot het produc-
tie-apparaat behooren en de bouwgronden en huizen, die
meer in de consumptieve sfeer thuis behooren. Debepaling,
dat als regel alleen een landgebruiker als verkrijger kan
optreden, legt ook op de functie van den grond als productie-
middel nadruk. In het Besluit van den 27sten November jl., herkennen
wij de hoofdgedachte van de rapporten van de Commissies
Cohen en Mindei-houd. Alleen stond de Commissie Cohen
huiverig tegenover het denkbeeld de pacht- en koopprijzen
te
fireeren
op het niveau van een bepaald tijdstip. Boven
een algemeene vaststelling van koopprijzen heeft zij meer
vertrouwen in een beoordeeling van ieder geval op zichzelf.

Conclusie.

De gevolgen van de nieuwe regeling kunnen op korten termijn vrij gemakkelijk worden bepaald.
De prijsstijging van landbouwgrond is door dit Besluit
onmogelijk gemaakt. Dengenen, die met financieele moei-
lijkheden kampen, is nog een kans gegeven te profiteeren
van hoogere prijzen. Voor het overige is het koopen van
grond uitsluitend voor de boeren gereserveerd.
Met de hooge pri.jzen van eenige weken geleden voor
oogen, zullen waarschijnlijk niet veel eigenaren genegen
zijn te verkoopen tegen prijzen, die in 1939 golden. i)e
handel in landbouwgrond zal derhalve vrijwel stil komen
te liggen, totdat met het kapitaal, belegd in land – bere-
kend tegen de prijzen van 1939—, op ander terrein en tegen
een even laag geacht risico van de hoofdsom een hooger rendement valt te behalen. De mate,waarin dan aankoop
door boeren plaatsvindt, zal hoofdzakelijk afhangen van de middelen, waarover deze dan beschikken. Voorshands mag
dus niet worden verwacht, dat de wensch boerenland in
boerenhand veel dichter bij zijn verwerkelijking zal komen.
WTel wordt een verergering van de situatie in dit opzicht
tegengegaan.
De bescherming van den hypothecairen credietnemer
tegen eigen al te optimistische verwachtingen is in dit Be-
sluit niet uitdrukkelijk geregeld. Misschien geeft de Secre-
taris-Generaal een bindende algemeene richtlijn aan de
pachtbureaux om geen verklaring af te geven, als de ver-
krijger niet over voldoende eigen middelen beschikt.
Hoewel op grond van de algemeene of bijzondere land-bouwbedrijfsbelangen de stichting van te kleine bedrijven
door koop tegengegaan kan worden, is in dit Besluit klaar-
blijkelijk niet de overdracht door vererving geregeld.
Samenvattend, meenen wij te kunnen vaststellen, dat
de practische beteekenis van het Besluit van den 27sten
November 1940 voorloopig hoofdzakelijk valt binnen het
kader van de huidige algemeene prijzenpolitiek.

J. IIORRING

3)
Om de prijsstijging te remmen,is dezer dagen een be-
lasting ingesteld op de winst, behaald door verkoop van
vaste goederen. Bij een winst van meer dan f 3000.— wordt
50 pCt., en van f1000.— tot f 3000.— 25 pCt. be-
lasting geheven.

WONINGHUREN EN KOSTEN VAN

WATERVERBRUIK,

In het artikel ,,Woningexploitatie en vaste lasten”) werd aandacht gevraagd voor de zoogenaamde vaste
lasten, welke int het bijzonder in de grootere gemeenten
een belangrij ken invloed uitoefenen op de exploitatiekosten
van w’oningen. In dat artikel werden uitvoerige gegevens
verwerkt met betrekking tot de grondbelasting, terwijl in
een tweede artikel
2)
de straatbelasting werd behandeld.
In eerstgenoemd artikel werd ten aanzien van de kosten
van het waterverbruik afzonderlijke behandeling in uit-
zicht gesteld.
In de aangehaalde publicatie van den Floofdinspecteur
van de Volkshuisvesting (jaarverslag ,over 1938) zijn
gegevens vervat, waaruit blijkt, dat de kosten van het
waterverbruik voor een arheiderswoning door het geheele
land nagenoeg gelijk zijn. In de gemeenten boven 30.000
inwoners waren zij gemiddeld f 15,—, in de gemeenten
van 5000 tot 30.000 inwoners 1 14,45, in de kleinere ge-
meenten gemiddeld 114,90 per woning per jaar.
Zou men de gemeenten afzonderlijk bezien, dan zou
men in de kleinere slechts geringe verschillen vinden,
omdat deze in den regel aan een streekwaterleiding zijn
aangesloten, zoodat de tarieven voor groote groepen van
gemeenten gelijk zijn.
Bij de grootere gemeenten zijn de verschillen wat grooter.
Enkele der grootste vertoonen de volgende cijfers:

Amsterdam ……t 19,90

Arnhem

……..f 22,55
Rotterdam ……t 13,80

Nijmegen ……..f 12,20
‘s-GraveMage

. . f11,85

Leiden…………f 22,-
Utredht

……..f 11,35

Dordrecht ……..t 13,20
haarlem

……..t 11,30

Delft

……….t 10,90
Groningen

……f 23,25

Schiedam …… ..t 15,05
Eindhoven …….f 13,35

blaastricht ……..t 14,-

De cijfers voor de overige gemeenten boven de 30.000
inwoners Vertoonen een soortgelijk beeld. Het gemiddelde
voor de geheele groep is juist f 15,—.
De plaatselijke verschillen behoeven intusschen niet
parallel te loopen met de gemiddelde kosten van het water
per m
3
, omdat de tarieven voor de verschillende klassen
woningen kunnen verschillen. Een laag bedrag in boven-
staand staatje kan dus wijzen op een gunstig tarief voor
arbeiderswoningen, terwijl een hoog bedrag het gevolg kan zijn van een minder gunstig tarief.
Dit is op treffende wijze gebleken bij een in 1934
ingesteld onderzoek naar de stijging van de kosten van het
waterverbruik voor een arbeiderswoning edert omstreeks 1914. Dit onderzoek had voor de zes grootste gemeenten
het volgende resultaat.

1

1

Percentage

Amsterdam .

13,95

20,70

159 J)Ct.
Rotterïanr .

,, 8,—

,, 18,—

225 pCt.
‘.s-Orsvenhage

,, 7,50

,, 22,—

293 pCt. Utrecht

,, II,—

,, 11,—

100 pC(.
Haarlem

,, 7,50

, 8,65

15 pCt.
Groningen .

4,—

26,—

650 pCI.

De stijging in den loop van 20 jaar blijkt wel zeer on-
gelijkmatig te zijn. In
Utrecht
heeft in het geheel geen
stijging plaats gehad. Dit wil intusschen niet zeggen, dat
de kosten van het drinkwater niet gestegen zouden zijn.
Er heeft echter een ingrijpende tariefsherziening plaats
gehad, waarbij de woningen met hoogere huurwaarde
zwaarder en die met lage huurwaarde aanmerkelijk
lichter zijn belast.
In
Groningen
heeft een zeer groote stijging plaats ge-
vonden. Ook deze is een gevolg van een herziening dei’
tarieven, maar dan in omgekeerden zin.
In
Aniste,dau,
zou de stijging hooger moeten zijn dan
de bovengenoemde cijfers aangeven. Daar is echter in

2)
E.-S.B. van 13 November 1940.
2)
E.-S.B. van 20 November 1940.

27 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

777

verband met de belangrijke stijging van de kosten van het
waterverbruik van Rijkswege de voorwaarde gesteld,
dat bij woningwetwoningen voor een normak woning niet
meer dan f 19,50 per jaar voor waterverbruik in rekening
mag worden gebracht. De rest wordt door de gemeente
in den vorm van een bijdrage bijgepast. Deze water-
leidingbijdragen beloopen thans gezamenlijk circa f 30.000

per jaar.
Een normaal beeld vertoonen Rotterdainn ‘s-Cravenhage,
waar de kosten per woning van onderscheidenJijk f 8,-
en f7,50 tot f 18,— en f 22,— zijn gestegen.

De kosten can het n’ateigerbruilc in twee groote gemeenten.

Ten einde een inzicht te geven in de wijze, waarop de
kosten van het water worden bepaald, zal thans een over-
zicht worden gegeven van de bedrijfskosten te
Amste,’-

dam
en
‘s-Cracenhage,
de groote gemeenten, die ook voor
de grond- en de straathelasting als voorwerp van verge-
lijkirg hebben gediend.

Amsterdam

Tabel 1

Lasten
1915 1932
1939

Rente

……….
t

1.025.959,37
t

753.392,-
Afschrijvingen

..,,
467.523,64 ,, 1.092.149,61
,,

931.669,—
Onderhoudskosten

..t

495.130,03

,,

t 34.873,34
,,

320.470,05
,,

269,700,—
Andei’e

kosten

..,,
805.239,86
,, 1.812.91195
,, 1.468.3

3,-
Batig saldo

……
654.706,71
,,2;l27.271,03
., 3.447.426,-
t 2.557.473,58
t 6.378.76201
t 6.870.500,-
Totaal

……….
Indevcij/ers idem
100
.

249
269
Uitgekeerd aan ge-
meente
t

654.706,71

..
..

t 2.127.271,03
t 3.447.426,—
Indevcijfers idem.
100
325
526
Aantal

m
3

opge-
pompt water
.
23.368.329
33.305.346
pIm. 38.000.00
!ndevcijfers idem.
100
143 161 lIed rijfsopbrengst
10,9 cent
19,1

cent
18,1

cent
Indevcij/ers idem
100
174
167
per

in
3

………

Uitkeering gemeen-
le

per

m
3

.
. .
2 ,8 cent
6,4 cent
9 cent
Jndevcijlers idem.
100
227
326

‘s-Gravenhage

Tabel II

Lasten

.f
1914
1932
1939

t

171.700,82
f

434.410,68
t

325.207,72
Afschrijvingen

..,,
177.867,60
,,

457.158,59
100.949,89
,,

414.760,82
05.484,46
Onderhoudskosten
,,

59.634,98
,,
,
Andere

kosten

..,,
292.845,03
,, 1.082.222,42
,,

929.274,04
Vergoeding a. cl. ge
meen te (rel
nu-
325.706,—
,,,

579.257,—
,,

640.691,-

Rente

………..

250.522,62
,,

484.718,91
,,

836.979,18
Totaal bedrijtsoflt-
t

1.278.277,05
t 3.084.717,49
t 3.252.397,22

lie)

………..
Batig saldo
……..

vangsten

…….
Indevcij/ers idem.
100


242
255
Totale

uitkeering
a.

d.

gemeente
t

576.228,62
t

1.063.975,91
t

1.477.670,18
Inde.’cijfers idem.
100
185 256
Aantal

m
3

opge-
poingt water .
8.754.000
12.059.000 12.501.000
Jndevcijfers idem.
100
138
13
Bed rijfsopbrengst
per

ijt

..

……
14,6

cent
25,6 cent
26,1

cent
!nde.vcijfers idem.
100
176
178
Uitkecring gemeen-

..

te

per

1113
6,6

cent
8,8 eent
11,8

cent
Jndevci.jfers idem.
100
934 179
In tabel 1 zijn enkele cijfers vervat omtrent de Amster-
damsche waterleiding over de jaren 1915, 1932 en 1939
en in tabel II de overeenkomstige cijfers voor de water-
lèiding van ‘s-Gravenhage over de jaren 1914, 1932 en

1939.
In beide tabellen zijn (vet-gedrukt) indexcijfers gegeven,
waarbij de kosten voor onderscheidenlijk 1915 en 1914
op 100 zijn gesteld. Uit deze cijfers blijkt, dat de hoeveel-
heid opgepompt water in Amsterdam iets sneller is ge-

stegen dan in ‘s-Gravenhage. Dienovereenkomstig zijn ook
de totale bedrijfsontvangsten iets meer gestegen.. De
stijging van deze ontvangste.n is evenwel belangrijk
sneller gegaan dan die van de productiecapaciteit.
Een ander beeld vertoonen de uitkeeringen aan de
gemeente. 1-lierbij moet worden opgemerkt, dat te ‘s-Gra-
venhage het waterleidingbedrijf aan de gemeente een uit-

keerin doet voor het gebruik van de straten voor de buizen-
leiding. Deze uitkeering bedraagt f 1,— per jaar en per
strekkenden meter buis. ln de tabel is deze uitkeering samen-
gevoegd met het batig saldo. In Amsterdam wordt een-
voudig het batig saldo aan de gemeente uitgekeerd; in
1936 is hieraan zelfs f 1.000.000.— en in 1937 f 100.000.-
uit de reserve toegevoegd
3).

In procenten van 1914, resp. 1915 uitgedrukt, vertoonen
de uitkeeringen aan de gemeente een enorme stijging.
Voor een juiste vergelijking moet rekening worden gehou-
den met de gestegen waterproductie, d.w.z., dat de kosten
moeten worden gedeeld door het aantal m
3
opgepompt

water. Dit is in het laatste deel van de tabellen geschied.
Uit de cijfers in den voorlaatsten (vet-gedrukten) regel
blijkt, dat de ontvangsten van het bedrijf per m
3
voor

beide gemeenten voor de beide jaren 1932 en 1939, ondanks
de zeer verschillende omstandigheden, vrijwel gelijk zijn.
De indexcijfers liggen tusschen 167 en 178.
In ‘s-Gravenhage blijkt in 1939 de uitkeening aan de
gemeente per m
3
water evenveel te zijn gestegen als de
bedrijfsontvangsteri (indexcijfers 179 en 178). In Amsterdam
echter is het indexcijfer voor dezelfde uitkeeringen aan de
gemeente voor 1939 ongeveer het dubbele van dat voor de
.heclrijfsinkomsten (326 en 167). Dit wil, zeggen, dat –
rekening houdend met de toegenomen productie – de
uitkeeringen aan de gemeente veel sneller zijn gestegen
dan de bedrijfsontvangsten, of, m.a.w., dat een steeds grooter deel van deze ontvangsten in de gemeentekas
vloeit. Dit is een reden om de bedrijfsresultaten van de
Amsterdamsche waterleiding nog wat nader te beziep.

De bedrijfsresultaten con, .4mste,’dwn.

In tabel III (bovenaan blz. 778) zijn de uitkomsten van
het Amsterdamsche waterleidingbedrijf vervat voor de
jaren 1915, 1919 en 1929 tot en met 1949 (begrooting).
Achtereenvolgens zijn vermeld de hedrijfsontvangsten, de
aan de gemeente uitgekeerde batige saldi en de pro-
ductie van water.
In de rubriek indexcijfers zijn achtereenvolgens de-
zelfde gegevens vermeld. Deze drie kolommen vertoonen
a]le,een gestadige stijging, waarbij het de aandacht trekt,
dat het indexcijfer voor de hoeveelheid opgepompt water het minst is gestegen (tot 163). Grootei’ is de stijging van
de bedrijfsontvangsten (tot 276), hetgeen mede vei’band
houdt met de stijging van het algemeene kostenpeil boven
dat van 1915. 1-let sterkst is gestegen de uitkeering aan de
gemeente (tot 564).
Voor het verkrijgen van een duidelijk beeld moeten de
cijfers -van de beide laatste kolommen weer gedeeld worden
door het indexcijfer voor de opgepompte hoeveelheid
watei’. Doet men dit, dan blijkt, dat het indexcijfer voor
de bedrijfsontvangsten in 1919 op 169 is gekomen- en met
zeer kleine schommelingen, die zich bewegen tusschen
166 en 182, thans nog op 169 staat. Aangezien aangenomen
mag worden, dat met de uitbreiding van de bedrijfscapa-
citeit de productiekosten gedaald zijn, wijst dit reeds op
een stijging van de uitkeering aan de gemeente. Men
heeft de opbrengst per m
3
water gedurende meer dan 20
jaar vrijwel constant gehouden en de stijgende winst uit gelceerd aan de gemeente.
Dit laatste blijkt uit het indexcijfer voor de uitkeering
aan de gemeente per m
3
water. Dit vertoont een regel-
matige stijging, soms met tientallen punten tegelijk. In
1940 blijkt per m
3
w’ater 31 maal zooveel winst aan de
gemeente te worden uitgekeerd dan in 1915,

3)
Deze reserve was reeds jaren geleden gevormd. In
1926 bedroeg zij 1 1.130.560,—. en sindsdien heeft zij zich
ongeveer op hetzelfde bedrag gehandhaafd; Eind 1935
was zij nog 1 1.104.156,— eind 1936 1 107.375,— en eind
1937 f 11.477,—, zoodat zij practisch is opgebruikt voor
den gewonen dienst der gemeente.

778

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 December 1940

Amsterdam

Indexcijfers: 1915 = 100.

Tabel III

Jsar
Totale bcdi’ijfs
ontvangsten
(1)

Uitkceringan
de gemeente
(2)

Aantal in
8

opgepompt
water

Totale
bedrijfs-
ontvangsten

Uitkeering
aan
gemeente

Floeveeliseid
opgepompt water

Bedrijfs-
ontvangsten
per m
8

water

Uitkeering
aan gemeente
per
ITt
8
water

Percentage
der edrij rs-
resultaten,
uitgekeerd
a/d gemeente

4915
6 2.557.473,58
6

654.706,71
23.368.229
100
100 100 400
100
25,5
1919
4.026.857,85
1.189.948,56
21.725.721
157
182

93
169
196
29,6
1929
5.85
1
.136,01
,, 1.650.000,—
31.387.624
229 253
134
171 189
28,2
1930
,,
6.124.179,37
,, 1.882.478,67
31.551.813
240 245
288
298
135 135
178
182
213
221
30,8
31,2
1931
,,6.258.288,02
1.945.357,01
31.575.091
1932
,,6.378.762,01
,,2.127.271,03
33.305.346
249 325 143 174
227
33,4
1933
6.434.652,43
,,
,,2.363.959,48
35.320.750
252
362
151
167 240
36,8
934
,, 6.578.084,93 ,, 2.746.913,88
35.509.946
257 419 152 169
276
41,8
935
6.648.829,02
,,3.007.019,07
35.781.351
260
459
154 169

.
298
45,2
1936
,,6.695.731,35 ,,3.263.233,27
36.597.413
262
698
157 167
318
48,7
1937
,,6.695.820,74
3.304.495,57 36.955.077
261 271
504 534
158
159 166
171
319 336
49,5
50,2
1938 1939
,, 6.943.888,53
6.870.500,—
,,3.496.727,58
,,3.447.426,—
pim 37.200.000 pim 37.600.000
269 526
01
167
326
50,2
1940
,,7.064.500,— ,,3.693.946,—
plm 38.000.000
276 564
163
169
346
52,2

Nog interessanter is de laatste kolom, welke het aandeel
van de bedrijfsuitkomsten aangeeft, dat aan de gemeente
wordt uitgekeerd. Ook dit vertoont een regelmatige stij-
ging tot hoven 50 pCt. Globaal kan worden gezegd, dat

van de ontvangsten in 1915
een vierde deel
in de gemeente
s

kas vloeide en thans ruim
de helft.
Van de opbrengst van het water komt dus nog niet de
helft aan het bedrijf ten goede. liet overige dient tot stij-
ving van de gewone inkomsten der gemeente.
Zonder in te gaan op de principieele kwestie, of een
gemeentebedrijf winst mag maken – wij meenen, dat
levering tegen den kostprijsnietmagwordenverlangd— en

eveneens zondei’ beschouwingen te houden over de financieele
positie der gemeente Amsterdam, die steeds zorgelijker
wordt – de begrooting voor 1941 vertoont een tekort
van f 26– millioen – mag toch wel de vraag worden ge-
steld, of hier niet een wanverhouding bestaat.
Een bedrijf, dat meer dan de helft van zijn inkomsten
als winst aan de gemeente uitkeert, vertoont wel een
hoogst eigenaardig beeld. Het behoeft dan ook geen ver-
wondering te wekken, dat de huizenexploitanten, die
door de waardedaling en huurdaling van de jaren na 1931
groote moeilijkheden hebben ondervonden, ook hun be-
zwaren tegen de waterleidingtai’ieven hebben kenbaar
gemaakt en op verlaging hebben aangedrongen.

De tvaterleidingtai’ieven elders.

Zooals in den aanhef werd vermeld, heeft het onder-
zoek naar de exploitatie-uitgaven der Woningwetwoningen
uitgewzen, dat de kosten van het waterverbruik vrijwel
in alle gemeenten nagenoeg dezelfde zijn. De tarieven zijn
dus in de stad en op het platteland ongeveer gelijk.
De bedrijfskosten zijn op het land belangrijk hoogei’ dan
in de stad. De veel grootere lengte des’ buisleidingen en
de verspreide ligging der woningen maken de bedrijfs-
uitgaven hoog. Bij tal van plattelandswaterleidingen, de
zgn. streekwatei’leidingen, is het slechts met de uiterste
moeite mogelijk, een rendabele exploitatie te verkrijgen.
Kleine gemeenten moeten tot medewerking worden ge-
noopt, waartoe de Woningwet de mogelijkheid opent.
De gemeenten toch kunnen worden gedwongen, een be-
paling in de bouwverordening op te nemen, waarbij alle
woningen, die binnen zekeren afstand van een hoofdbuis
zijn gelegen, tot aansluiting worden verplicht. Op deze
wijze is het mogelijk gebleken, groote gebieden van een
waterleiding te voorzien. Van de landen van Europa
staat ons land in dit opzicht ongetwijfeld aan de spits.
De gestadige propaganda van het Rijksinstituut voor
Drinkwatervoorziening heeft hier nuttig werk gedaan. Er zijn intusschen nog groote gebieden onvei’zorgd,
maar de gemeenten zijn hier nog minder tot deelneming
in staat en de bebouwing is nog meer verspreid, zoodat
een rendeerend bedrijf nog moeilijker te bereiken is.

Conclusie.

Wanneer wij het geheele gebied der drinkwatervoor-
ziening in Nederland overzien, dan merken wij in de eerste
plaats op de waterleidingbedrijven def dichtbebouwde
groote gemeenten, welke een goede winst opleveren.
Amsterdam is hiervan wel het meest sprekende voorbeeld.
Daarna volgen de gemeentelijke .watei’leidingen in de
kleinere bevolkingscomplexen, waaromtrent ons thans
geen gegevens ten dienste staan, doch waarvan ook zQnder
dat kan worden aangenomen, dat de winsten – ook per geleverde eenheid water – aanmerkelijk kleiner zijn.
Ten slotte zijn er de streekwatei’leidingen, die groepen
van gemeenten verzorgen, en waaronder er enkele zijn, die
maar ternauwernood de bedrijfsuitgaven kunnen- dekken.
Bij al deze waterleidingen bleken de kosten van het
w’aterverbruik vooi’ een arheidei’swoning gemiddeld op
f15,— per jaar te komen. De tarieven zullen dus vermoede-

lijk niet veel uiteenloopen.
De winsten loopen echter wel uiteen in verband met den
aard van het verzorgingsgebied.
De hoogere winsten zoowel in totaal als per geleverde
eenheid, welke de gi’oote gemeenten uit hun waterleiding-
bedrijf genieten, ontstaan niet, omdat de vei’kooptarieven
voor het geleverde water zooveel hoogei’ zijn dan elders,
maar eenvoudig, omdat andere waterleidingen onder
ongunstiger voorwaarden moeten werken en dus hoogere
bedrijfskosten hebben. Dit zou niet heelemaal behoeven
01)
te gaan, omdat de
verschillende waterleidingen elkander niet kunnen be-
concurreeren en theoretisch het geval zich dus laat denken,
dat de groote stad een veel lager tarief zou hebben dan het
platteland. In de praktijk echter vertoonen de tarieven
dezelfde tendena en leveren de waterleidingen, die onder
de gunstigste voorwaarden werken, dus hooge winsten op.
Wat het doel van ons onderzoek betreft, de kosten van
het waterverbruik als onderdeel van de woninghuur,
schijnt er weinig kans, dat ten voordeele van de volks-
huisvesting iets kan worden bereikt.
Afgezien nog van het feit, dat de groote gemeenten de winsten van de bedrijven op hun begrooting niet kunnen
missen, moet verwacht worden, dat de waterleidingta-
neven overal in den lande dezelfde lijn zullen blijven volgen.
In de kleinere gemeenten
kunnen
zij niet worden ver-
laagd. In de groote is verlaging bezwaarlijk te verwachten.
Eén gedachte moge aan het slot nog worden geuit.
Er zijn nog streken, waar tengevolge van de geringe be-
volkingsdichtheid een waterleiding niet-rendabel te maken
is. Indien nu een deel van de winsten der waterleidingen
in .de dichtstbevolkte gebieden zou worden aangewend
om in deze streken den aanleg en de exploitatie van een
waterleiding mogelijk te maken, dan zou een grooter deel
van ons land kunnen worden geholpen en zouden groote
volksbelangen worden gediend.

Dr. Ir. H. G. VAN BETJSEKOM.

27 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

779

EENIGE VERKEERSCIJFERS VAN ROTTER-

DAM NA DE OORLOGSDAGEN.

§ 1.
Inleiding.

De verwringing van liet stadsieven van Rotterdam
tengevolge van de vervoesting van de binnenstad was
zeer groot.

Eenerzijdzocht het zakenleven in het ,,Oude Westen”
nieuw pied-â-terre, anderzijds werd de puinstad zelve het
werkterrein van duizenden menschen (begin Augustus
ruim 17.000!), die ?f reeds werkloos waren ôf tengevolge
van de verwoesting werkloos waren geworden.

Aanvankelijk was de puinstad afgesloten voor het ver-
keer en was liet slechts langs twee punten mogelijk om verbinding te hebben tusschen het Westen en het Oude
Westen – voorloopig het nieuw’e centrum – eenerzijds en
het Noorden, Oosten en Zuiden van de stad anderzijds.
Trams reden er niet; enkele busdiensten moesten de ver-
binding tusschen West en Zuid onderhouden. Het trein-
verkeer was immers niet mogelijk tusschen het D.P.station
en Rotterdam-Zuid. liet autoverkeer was slechts op spe-ciale machtiging en dan nog slechts bij dringende nood-zaak toegestaan. 1-let wielrijdersverkeer werd verboden
beoosten de lijn Heemraadssingel—Peter de Hoochweg en
benoorden de Maas. 1

let voetgangersverkeer moest spe-
ciaal in de getroffen stadsdeclen tot het uiterste worden
beperkt (verordening van 17 Mei 1940).
Wie de verkeersdrukte direct na de oorlogsdagen in
Rotterdam heeft kunnen gadeslaan, zal versteld hebben
gestaan over liet enorme aantal menschen, dat zich in
het bijzonder op de spitsuren moest wringen langs dc
Nieuwe Leuvebrug en door de tunnel onder de spoorlijn
bij de Henegouwerlaan—Beukeisdijk. Zoo groot was dit
aantal, dat, hoewel men aanvankelijk meende de
wielrijders uit de tunnel te moeten houden, men al spoedig
begreep, dat omgekeerd juist het wielrijders- en voetgan-
gersverkeer daar moest worden toegelaten, terwijl men
het autoverkeer (evenals liet verkeer met paardentractie
en het handwagenverkeer) met ingang van 25 Mei via cle tunnel verbood. De bestuurders van motorrijtuigen
(en de andere genoemde voertuigen) moesten zich langs
(Ie
roes
e
l
aan
Kanaalweg, Abraham van Stoikweg en
de Aelbrechtskade van en naar de stad begeven.
hoewel na 26 Mei de diverse stadsdeelen voorzoover
mogelijk iveer door tramlijnen met elkaar verbonden iver-
den, was, doordat het autoverkeér door de benzinerestrictie-maatregelen sterk verminderd was, het verkeersbeeld van de
stad dermate vereenvoudigd en samengeperst, dat het
weinig moeite scheen te kosten om de spanning” tusschen
de gespaard gebleven stadsdeelen te meten. Daarom werd
het verkeer geteld op Dinsdag 11 Juni en op Donderdag
13 Juni. Op Dinsdag zou aanvankelijk geteld worden op een 6-tal punten, t.w. drie aan de Zuidzijde van de puin-stad, nl. Nieuwe Leuvebrug, Bolwerk—Koningsbrug en
Villemsbrug, en drie aan de Noordzijde, nl. Beukels-
dijk, Noorderbrug en Zaagmolenbrug.
Om het verkeer door de Beukelsdijktunnel te ontlasten,
werd evenwel een betere verkeersregeling doorgevoerd,
ingaande Maandag 10 Juni, waarbij liet verkeer West-
Oost van 8-18 uur zou worden geleid over Aert van
Nesstraat – Coolsingel – I-Iofplein – Pompenhurgsingel –
Jonkerfransstraat—Crooswijksche kade en dat in de
richting Oost—West langs Noorderbrug—Noordplein-
1-lofdijk – Strooveer – l-IoijMein – Coolsingel —Kruiskade.
Daarom moesten voor de telling op 11 Juni nog twee
telpunten worden ingeschakeld,
al.
Aert van Nesstraat en Kruiskade, ieder met éinrichtingsverkeer. Ook het
verkeer door de Jonkerfransstraat werd geteld.
Uit de verzamelde cijfers blijkt nu allereerst, dat het
beginuur te laat en het moment van eindigen te vroeg gekozen was. (Geteld werd van 8-10, 12-14 en 16-18
uur). Daar kivam nog bij, dat, hoewel de telpunten zoo-
danig gekozen waren, dat zij nagenoeg al het verkeer
langs de officieel opengestelde wegen van het eene stads-

deel naar het andere moesten kunnen registreeren, er
toch nog zooveel ,,lekken” waren langs niet officieel open-
gestelde wegen, dat de verkregen cijfers, vooral voor de
secundaire punten, niet meer representatief te achten
waren.

Verder was door bijzondere omstandigheden, bv. de op het Noordplein gehouden weekmarkt, voor het tel-
punt Noorderbrug plaatselijk een volkomen scheef beeld
verkregen van de verkeersdrukte.
Is dus de oorspronkelijke opzet, liet meten van de span-
ningen tusschen de verschillende stadsdeelen, niet geheel
verwezenlijkt kunnen worden
1),
daarentegen kon wel een
beeld verkregen worden van het verkeer langs de twee
voornaamste punten, nl. de Beukelsdijktunnel en de
Willemsbrug. 1-let verkeer door de Beukelsdijktunnel

was door de bovenvermelde verkeersregeling reeds op
den eersten dag van telling van zijn ,,tijdelijke” abnorma-
liteit ontdaan, terwijl op beide punten het verkeer nog
eens geteld werd op Donderdag 13 Juni (van 7-19 uur).
Bovendien werd een maand later op beide punten de
,,ochtendtop” alleen nog eens geteld (voor de Beukelsdijk-
tunnel op Dinsdag 9 Juli, voor de Willemsbrug op Woens-
dag 10 Juli). Door vergelijking van al deze gegevens kon
voor de genoemde punten een beeld worden verkregen,
dat vrij juist den toestand weergeeft van het verkeer, zoo-
als dat, behoudens bijzondere omstandigheden, wellicht
in de naaste toekomst zal blijven. De binnenstad
is immers niet in een maand of wat herbouwd en dus zal met
de door de bijzondere omstandigheden ontstane wijziging
van verkeerssamenstelli ng en intensiteit – semi-permanente
verplaatsing van menschen, industrieele bedrijven, winkel-
bedrijven, kantoren. …. in een woord van het zwaarte-
liunt der stad – voorloopig wel gerekend moeten worden.
De winkelwijk Blijdorp zal het tunnelverkeer eenerzijds
verzwakken, anderzijds versterken. De voormalige en de
huidige verkeersverhoudingen in de Beulcelsdijktinnel
zijn door de stedelijke overheid steeds te zeer onderschat.
De verbindingen met bussen zijn steeds onvoldoende ge-
weest. En het feit, dat zelfs in de naaste toekomst geen
tramlijn door de tunnel verbinding zal geven tusschen de
dichtbevolkte woonwijken en het bedrijfskivartier in het
Oude Yiïesten en aan de rivier, geeft reden tot ongerust-
heid. 1-let is onjuist om dit verkeer kunstmatig te dwingen
langs radiale richtingen liet centrum der stad te zoeken
en weder te verlaten.

§ 2.
Getelde categorieën: Organisatie der telling; ecers
omstandigheden.

De beperking van het autoverkeer door de verordening
van 15 Mei (oranje kaarten), de daarop gevolgde strengere toepassing daarvan per 1 Juni (groene kaarten) en tenslotte
de nog geldende rigoureuze restrictie van 1 Juli (drie-
hoekige kaarten) hebben tot gevolg, dat voetgangers en
wielrijders de typische verkeersdrukte veroorzaken.
Daarom zijn alleen deze categorieën geteld. Al het andere
verkeer werd buiten beschouwing gelaten.
Op 11 en 13 Juni onderhield bus R van de R.E.T. een
busdienst van Stieltjesplein naar
‘Testzeedijk;
Dinsdag
9 Juli reed bus H door de tunnel op het traject Bergiveg-
Boschpolderplein; Woensdag 10 Juli onderhielden de tram-
lijnen 2 (traject Charlois—Station D.P.), 3 (traject Groene
Zoom—Station D.P.) en 9 (traject Hilleweg—Vieram-
bachtstraat) de verbinding tusschen Zuid en Noord via
de ‘Willemsbrug. Hoewel de directie der R.E.T. zoo ivel-
willend was een schatting te maken van het aantal ver-
voerde passagiers op al deze dagen, waren de cijfers echter
te globaal om een aanvullend beeld te geven.
Ook van het h

Iavenbedrijf der Gemeente Rotterdam
werd een zeer globale schatting van het vervoer over de
gemeentelijke veren op 11 en 13 Juni verkregen. Daar-

1)
De gegevens liggen voor belangstellenden ter inzage op het Economisch-Geografisch Instituut der Nederland-
sche Economische Hoogeschool.

_•5__…..

..

780

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 December 1940

om werd met welwillende toestemming van den Haven-
meester op 10 Juli ook het verkeer via de veren in de
telling betrokken.

Geteld werd op Dinsdag 11 Juni en Donderdag 13 Juni
met de toegewijde hulp van een aantal onder-officieren
en soldaten van de genie, van eenige medewerkers van het
Nederlandsch Economisch Instituut en van een aantal
studenten. Op Dinsdag 9 Juli en Woensdag 10 Juli waren
het wederom de medewerkers van het Ncderlandsch
Economisch Instituut en eenige studenten, ditmaal echter
geassisteerd door een aantal leerlingen van het Eras-
miaansch Gymnasium onder leiding van den heer Dr.
H. J. van Zuylen, die de tellingen verrichtten.
De weersomstandigheden waren op de diverse dagen
als volgt:

Centrum

……….
427
Oost

…………..
1.010
Noord

…………
3.838
Zuid

…………..
7.417
West

…………
4.573

Totaal

…………17.265

Voor het punt Willemsbrug is dit dus aanvankelijk
een zeer belangrijke component van het verkeer geweest.
1-let aantal puinruimers is echter sindsdien zeer af-
genomen en dit heeft het verkeer over de Willemsbrug
sterk doen achteruitgaan. In de laatste maanden, vooral
sinds September, verminderde het aantal puinruimers,
blijkens het hier volgende staatje, vrij snel.

1

te/nperatuur in ° C

bewolking in graden (schaal 1-10)

neerslag in mm

Dinsdag 11 Juni
. . .

8 u.
14 u.
1

19

u.
8

-u.
14 u.

16.2 22.0
20.0
10
.

2

Donderdag 13 Juni
13.4
13.6
13.2
10
10

Dinsdag
9
Juli
14.0
20.6
21.0
10
4

Woensdag 10 Juli
18.6 25.0
23.è
10
3

19 u.

8

0
10

zie opmerking
3

0 (mist)

41

0

Opmerking.
Betreffende den regenval op Donderdag 13
Juni kan worden opgemerkt, dat deze zeer groot is
geweest, hetgeen blijkt uit de volgende cijfers:

neerslag
neerslag
1
in mm
Ii

uur

in mm

4
13.-15
6
2
15-17
6

7.-9i
2
17.-19-
4

9.-11
2
19-21
2,4

11-13+
4
21-3
0,6

Totaal in de telperiode …. 7-9

1

24

§ 3.
Resultaten.

a). Eenige gegevens omtrent factoien, die het verkeer

mede bepaalden.

Ten eerste de huisvesting van het groote aantal
dakloozen. Uit hetvolgende schetskaartje, waarop de aan-
tallen der opgenomen dakloozen in elke wijk zijn aan-
gegeven, kan blijken, welke verkeersspanningen deze
bevolkingsverschuivingen kunnen oproepen. Voor het punt
Willemsbrug is dit vai’i minder beteekenis dan voor het
telpunt van de Beukelsdij ktunnel.

5110 ‘.

/ • ………

..o,-I

j•i

I

• 00

20

l0

.:

•-

200
C
S

..
•.
1/0

AANTAL OPGENOMEN

•..

/…i:
DAL0OZEN PEP WIJt
BEGIN JUNI

I9O

Een ander gegeven is het aantal puinruimers, dat in de binnenstad werkzaam was. Nagegaan werd, waar
zich (begin Augustus) hun woonplaatsen bevonden. De
verdeeling over de stad blijkt uit de volgende tabel.

Aantal puinruimers werkzaam in de binnenstad:

27 Juli . . . . 17.698

21 Sept..
… 11.071
3 Aug…..17.864

28 Sept

8.174
10 Ailg…..17.790

5 Oct…..7.115
17 Aug . …. 17.726

12 Oct. …. 6.122
24 Aug…..16.575

17 Oct…..5.073
31 Aug…..15.425

24 Oct…..4.075
7
Sept…..14.630

• 29 Oct…..3.795
14 Sept…….3671

Een ige r’erkeerscijfers voor de Beukeisdilktunnel en
de 14’illernsbrug.

In doorsnee blijkt het verkeer door den zwaren regenval op 13 Juni met ongeveer 30 pCt. verminderd te zijn. Sinds
dien datum is het tunnelveikeer (gemeten aan den ochtend-top op 9Juli) achteruitgegaan, hetgeen verband kan houden – met beter bus- en tramvervoer en met de iets meer normale
omstandigheden, nI. door het openstellen van wegen
naar de binnenstad ter ontlasting van het tunnelverkeer.
Het verkeer over de Willemsbrug is sinds 13 Juni zelfs
iets toegenomen. lnfeite echter is het verkeer afgenomen
zoowel over de Willemsbrug als door de .eukelsdijktunnel
(bij dit laatste punt in sterkere mate dan uit de cijfers
– zie tabel bovenaan blz. 781 — blijkt), aangezien 13 Juni
een regendag was en 9 en 10 Juli droog weer hadden.

liet verloop van het verkeer door de Tunnel.

liet totale verkeer bleek na 81 uur zeer snel toe te nemen
en na 9 uur weer even snel af te nemen. Omdat op 11 Juni
eerst om 9 uur begonnen werd met tellen, kan de ,,aan-
loop” vÔÔr dien tijd niet geheel worden gemeten. Verge-
lijken we echter de resultaten der 3 dagen, dan blijkt er
tusschen 8 uur en 8.15 een kleine inzinking te zijn na een
aanvankelijk regelmatig grooter wordende verkeersdrukte.
Om 9 uur daalt de verkeersdrukte plotseling zeer snel; om 9 uur blijkt het verkeer weer toe te nemen.
Grafiek 1 (zie hlz. 781) geeft een voorstelling van het
verkeersverloop van 13 Juni, waarop den geheelen dag. werd geteld. Het geeft het typisch beeld van een ,,slin-
gerheweging”, hetgeen er op wijst, dat het meerendeels
dezelfde personen
zijn, die zich ‘s morgens van Noord naar
Zuid en ‘s avonds van Zuid naar Noord (of omgekeerd)
begeven. Zelfs voor de middaguren valt dit, zij het op
kleinere schaal, waar te nemen. (Koffiedrinken; deze
personen passeeren dus 4 x per dag de tunnel). –
lIet feit, dat het verkem’ na 9 uur vooral in de richting
N-Z sterk vermindert, is een aanwijzing, dat het hier
meerendeels lieden betreft, die op weg zijn van hun woning
naar hun werk (kantoor, winkel, school). De betrekkingen
tusschen deze woonwijk en de werkwijk zijn toegenomen.

na

27 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

781

TUNNEL.
Dinsdag 11 Juni..

1
8-10
12–2
4-6

Voetgangers N-Z
3.590
2.920 3.740

Voetgangers
Z-N 2.000 2.770
3.840
Rijwielen

N-Z
7.510
5.760
6.030
Rijwielen

Z-N
4.570 6.370
.
9.140

Totaal

………
17.670 17.820
22.750

Donderdag
13
Juni

8-10
12-2
j

4-6

D
7-19 u.

Voetgangers N-Z
3.060
1.980 1.760 11.280

Voetgangers Z-N
1.590 2.570 2.830
12.060

Rijwielen

N-Z
5.960
3.610 3.890 21.320

Rijwielen

Z-N
3.570 4.180 5.870
22.570
12.340 14.350 67.230
Totaal………14.180

veImulei

t.O.V
19.8 pCt.
30.8 pCt. 36.9 pCt.

Dinsdag
9
Juli. (en Donderdag
13
Juni).

8-10

Dinsdag
9 Juli

Voetgangers
N-Z
2.414
Voetgangers Z-N
1.419
Rijwielen

N-Z
5.443
Rijwielen

Z-N
3.682

12.958
Totaal

……….

vermindering

t.o.v.
Juni
13
8.6 pCt.

GTAFIEK T

DQ4DcQDAG f3JUNI 04.

IVILLEMÇI3R CC.
Dinsdag 11 Juni.
8-10

12-2

VoetgangersN-Z

610

1.160

2.030
Yoetgangeis Z-N

1.520

900

840
Rijwielen

N-Z

2.560

3.290

9.380
Rijwielen

Z-N

6.400

3.070

4.310

Totaal

………11.090

8.420

16.560

Donderdag
13
Juni.

8-‘-10

12-2

4-6

1Dagtotaal

7-t-19 ri.

Voetgangers N-Z

490

620

1.160 i

5.090
Voetgangers Z-N

930

710

1.000

5.810
Rijwielen

N-Z

2.410

2.100

6.240

21.090
Rijwielen

Z-N

5.390

2.020

2.730

20.360

vermieIt.o.v.

16.9 pCt.

35.3 pCt.i 32.8 pCt.
1

Totaal…………9.220

5.450

11.130

52.350

JVoenRdag 10 Juli (en

Donderdag 13 Juni).

8-10

7-10 uur

Woensdag

7•-1 0

7-10

10 Juli

Do. 13 Juni

Wo. 10 Juli

Voetgangers
N-Z
445

670

619
Voetgangers
Z-

577

2.690

.570
N

1
Rijwielen

N-Z

3.256

3.560

4.689
Rijwielen

Z-N

6.659

11.570

12.293

vermeerdering
LO.V.

Totaal

………..10.937

18.490

19.171

13 juni

1.0 pCt.

3.7 pCt.

doordat veel dakloozen voorloopig onderdak hebben ge-
vonden in het Noorden en tal van kantoren enz. zich in het Westen hebben gevestigd.
Het wielrij dersverkoer vorm t (len hoofdschotel
(2/3
van
het totaal op 13 Juni 7-19 11ur idem voor den morgentop
van 7-10 uur op 13 Juni en op 9 Juli), hoewel niet in die
mate als voor cle Willemsbrug (w’aar het
4/5
van liet totale
verkeer uitmaakt).

cl) Het ceiloop pan liet oericeer oaa,
,
cle 1 l’illemshrug en
ouer de peren.

Op Dinsdag 11 Juni reed bus R (Slieltjesplein-West-
zeedijk) evenals op 13 Juni. Vooral op (lezen laatsten dag
(een regendag) zijn zeer veel personen per bus vervoerd
12.000 van 9-17 uur, volgens de schatting van de Di-
rectie der R.E.T.).
Het totale verkeer van voetgangers en fietsers bleek
Dinsdag 13 Juni ruim 52000 personen te bedragen, hetgeen
nog geen 60 pCt. van het tunnelverkeer w’as. De veikeers-
drukte
01)
de Willemshrug was, vergeleken bij de vôér den
oorlog bestaande verkeersdrukte, quan ti tatief ,normaal”
te noemen. Men kan zich dus een voorstelling maken van
de geweldige drukte
01)
de spitsuren in de nauwe Beukels-
dijktunnel.
Voor ruim
4/5
bestond het verkeer
01)
de Willemsbrug
uit fietsers. Orâfiek 2 (zie blz. 782) geeft liet verloop van
liet verkeer
01)
13 Juni in beide richtingen. Ook hier ziet
men een ,,slingerbeweging”, maar niet in de middaguren.
hier valt cle morgentop tusschen kwart voor $ en 8 uur.
Na 8 uur vermindert liet verkeer snel.lIet verkeer heeft
bij dit punt een sterk uitgesproken éénrichtingslcarakter.
Dat de puinruimers een zeer groot deel van liet verkeer
uitmaakten, blijkt uit den top van omstreeks 3 uur. De puin-

ruimers mochten nl. vanwege den regen, dien dag vroeger
naar huis gaan, zoodat liet verkeer een volkomen abnormaal
beeld vertoonde. Daarbij kwam nog, dat vele puinruimers
bij het naar huis gaan
01)
cle puinauto’s sprongen en dus

7-10 uur

Donderdag

Dinsdag

13 Juni

9 Juli

3.680

2.906

2.440

2.182

7.800

7.076

5.620

5.392

19.540

17.556

10.2 pCt.

782

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 December 1940

T

GRAFTEK
II
TUNNEL

GRAFIEK m

picHmNc
ex
01
NOORD-ZUD
RHTING

0).


NOORD-ZUID

xo
ICC

•.1

21

1

RICNTING


M
­

4M
ZUID-NOORD

7C0
=


0:
0:
00
100
0

3

1
0:
0:

—- —-

::–

0.
C

WIELRiJ0T115
W
1

IELRJDLRS
rIc1=n1NG
V0ETANGSTE0S
ZUIDN .J(Y-D
1
VOETGANGERS
0
‘NLLIJLU3
0
AOETGIANGERS
wILçr.jDRUO
DINSDAG 9JULI1940

GRAFIEK IV

WILLLMOBRLLO

PAN-

VLRcN
00:1 TAL
LEN

ico

RICHTI9G N0OPD-ZLO

&mm
m

SAX

pgnNG ZUID-NCD1D
S

0


510

IE

IE

WILLRJDSTEÇAX’
WILPUDCRS

0

VOLTOANGSTGRN

3

I)

I

2

.5

15

0:

IV

I;JIJUI?
DONDERDAG

JUNI
1940

VOETGANGERS

aan de waarneming ontsnapten.

Welke geweldige aantallen de brug overigens te ver-
KW

-.

werken had, moge blijken uit liet feit, dat
op 11
Juni in liet

laatste kwartier vôôr 6 uur ongeveer 4400 personen de

brug passeerden, d.i. bijna
300
per minuut!

Evenals
op 9 Juli bij de tunnel werd
op 10
Juli
hij
de

Willemshrug nagegaan,

hoe de samenstelling van het
verkeer was naar voetgangers en fietsers, mannen en
vrouwen (grafieken 3 en 4).
Nu
blijkt, dat, in tegenstelling

tot de Beukelsdijktunnel, niet alleen het fietsersverkeer
3UUR

hier verre overweegt, maar ook, dat, de mannen verre in

de meerderheid zijn:
wOENSDAG

10JULI

1940

7-10 uur
Wielrijders
Voetgangers
Richting
Totaal
M.
V.
M.
V.
s
morgens

11.190
2.232


1.390
321
Z-N
15.133
Willemsbrug

……………..

Tunnel

…………………
5.330
1.746 1.918
988
N-Z
9.982

4.201
691
475
176
N-Z
5.543
Willemsbrug

……………..

Tunnel

…………………
4.150
1.242
1.351
831
Z-N
7.574

15.391
2.923

.
1.865
497
Totaal
20.676
Willemsbrug

……………..
Tunnel

…………………
9.480 2.988 3.269 1.819
17.556

27 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

783

Hannen


pCt.

Vrouwen

pet.

Totaal

17.256
83,5 3.420
16,5
20.676
Willemsbrug

……………..
Tunnel

…………………
12.749
72,6
4.807
27,4
17.556

Wielrijders pCt.
Voetgangers
pCt.
Totaal

18.814
88,6
2.362
11,4 20.676
Willernsbrug

……………..
Tunnel

…………………
12.46S
71,0 5.088 29,0
17.556

Totaal
pCt.
Totaal
pCt.
Totaal

Z-N

15.133
73,2
N-Z

5.543
26.8 20.676
Willemsbrug

……………..
Tunnel

……………….

..
N-Z

9.982
56,9
Z-N

7.574
48.1
17.556

Nu
is er nog een moeilijkheid, nI. dat men, teneinde de
op 11 en 13 Juni en op 10 Juli) werd gratis vervoerd
Willemsbrug
te ontlasten, een gratis vervoer niet de veren
‘s morgens van 7 tot 9 en ‘s avonds van 4 tot 6 en wel (in
heeft
ingesteld. Van 7 Juni tot 28 Augustus ji. (en dus öok
beide richtingen) op:

he

veer Vilhelminakade—Leuvehaven

personen-
GRAFIEK V
het veer Katendrecht—Veerkade

veer
AAN-
het veer Katendrecht—Veerkade

vagenveer
TAL-
LEN.
Puinruimers hadden bovendien op vertoon van het
stempelboekje of soortgelijk bewijs

altijd gratis vervoer.
De

schattingen,

die

het

Gemeentelijk

Havenbedrijf
8
ons voor 11 en 13 Juni gaf, bleken te globaal. Daarom is
H[.YPLAAT-SCHIEMOND
op 10 Juli ook op de veren het verkeer geteld.

2
CI-IARLOIS

PARKKADE.
Uiteraard is het aantal voetgangers op de veren naar

.
KATENDRECHT- VEERKADE
verhouding groot (zie grafiek 4); de veren hebben immers
overwegend het karakter van lokale verbindingen.
4
VILHELMINAJADELELNEHAVEN
Grafiek 5 toont deze lokale beteekenis van de veren
S
WILLEMSBRIJG duidelijk aan tegenover de meer algemeene verkeersfunctie

b
NASSAUKADE.

MAAS5TATION
van de Willemsbrug. Zij geeft het verkeer aan van 7 tot
10 uur ‘s morgens. De ‘Willemshrug had wel het leeuwen- aandeel, nl. 75 pet. van het verkeer tusschen beide oevers;
zij had echter slechts 45 pCt. van het totaal der voetgangers.
WIELIRJOSTERS

i3c03
WIELRUDERS
e)

Vergelijking met oroegere tellingen.

!ll1

VOETGNG8TER8
Cijfers van vroegere tellingen bij de Beukelsdijktunnel

1

VOETGANGERS
zijn ons niet bekend; wel van de Willemsbrug,en wel van
12.

tellingen in Juni 1937 en in Juni 1939. Over de verkeers-
cijfers van Juni 1939 over de Willemshrug werd reeds ge-
schreven
2).
Daarbij werd gewezen op de regelmaat en
op liet massale karakter van het rijwielverkeer. Destijds

o
.
(Donderdag 15 Juni 1939) vond de uittocht van het gros
der in-de-stad-werkenden plaats tusschen 7 en 9 uur.
Aan het einde van den werkdag ging precies hetzelfde
aantal personen terug naar den ,,overkant”. Dit uur (17-
18 uur) was dan het drukste van den geheelen dag. Na de

eox
verwoesting van de binnenstad zien we iets dergelijks.
Ook nu

Donderdag 13 Juni 1940, dus juist één jaar

na

de

telling

van

den

Gemeentelijken

Technischen Dienst

ligt de morgentop voor de wielrijders tusschen
7 en 9 uur; alleen zijn de aantallen thans hooger.

7.15-9 uur
1937 (Donderdag 24 Juni)

……….8.320
1939

(Donderdag 15 Juni)

……….9.600
1940 (Donderdag 13 Juni)

……….10.340

Aan het eind van den werkdag gaan de menschen weer
terug; de top ligt tusschen 17 uur en ruim 18 uur.

Het merkwaardige is, dat, ondanks de ontzettende ver-
anderingen in de binnenstad, liet verkeersbeeld in de dagen
van onze jongste telling, vergeleken met een jaar geleden,
niet veel veranderd was, al waren het voor een deel andere
categorieën van personen.

W. E.

L
G. H. L. ZEEGER.
______
2)
R(amaker), Het verkeer op

de

‘Villemsbrug.

,,De

2

3

4

5

6
Maastunnel”, Deel II, September 1939.

WOENSEIAG 10JULI 1940

784

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 December 1940
GEWIJZIGDE BELASTINGDRUK DOOR DE

INVOERING DER LOONBELASTING.

Voor cle inkomsten uit een dienstbetrekking of een
vroegere dienstbetrekkirtg, genoten in den vorm van loon
of pensioen, zal met ingang van 1 Januari 1941 de loonhe-

lasting in de plaats treden van de bestaande inkomsten-
en gemeontefondsbelastingen met inbegrip van alle op die

belastingen geheven opcenten. Zij zal worden geheven
over het loon, in wélkert vorm ook genoten, en haar tarief
varieert eenerzijds naar de grootte van het ]ooninkomen
en anderzijds naar de categorie, w’aarin de werknemer op
grond van zijn burgerlijken staat en het aantal kinderen,
waarvoor hij aftrek geniet, is ingedeeld. Ook bij de inkom-

sten- en gemeeiitefondshelastingen werd niet deze de
draagkracht bepalende factoren van den belastingplichtige
rekening gehouden.
Dit stelde ons in staat een vergelijking te maken van het
béclrag, dat een tot een bepaalde categorie behoorende
werknemer hij een zeker looninkomen in het belastingaar
1940/1941 volgens het tarief der inkomsten- en gemeente-
fondshelasting, inclusief alle opcenten, moest afstaan met
het bedrag, dat door zijn werkgever bi,) eenzelfde jaarloon
in het volgend kalenderjaar als belasting zal worden inge-
houden. Dit laatste onder het voorbehoud, dat de loonbe-
lasting, zooals zij in het Verordeningenbiad van 14 Dec-
cember 1940 is gepubliceerd, ongewijzigd tot uitvoering
zal komen en bovendien niet zal worden overtroffen door
het bedrag, dat in 1941 door de nieuw in te stellen alge-
meene inkomstenbelasting van looninkomen zal worden

geheven.
De loonbelasting heeft voor hen, die uitsluitend als werk-
nemer inkomsten genieten, regionaal gelijkheid gebracht in
den druk der belastingen naar het inkomen. Bij de inkom-
sten- en gemeentefondsbelastingen bestonden er in ons
land belangrijke verschillen in belastingdruk per gemeente.
Deze vloeiden vooi-t uit verschillen in het aantal der pro-vinciale (bij de inkomstenbelasting) en der gemeentelijke
opcenten (bij de gemeentefondsbelasting), terwijl boven-
dien de klasse, waarin de gemeente fiscaal gerangschikt

was, invloed uitoefende
01)
de hoogte der belasting. Om
die reden moesten wij ons bij de vergelijking van den
belastingdruk tot een aantal gemeenten beperken.
Wij kozen hiertoe de gemeenten Amsterdam ,’), Rotter-
dam
2)
,
De Bilt, Wassenaar en Emmen. Amsterdam en
Rotterdam kozen wij als groote wrerksteden, I)e Bilt en
Wassenaar als forensengemeentemt en Emmen als land-
bouwceritrum.
Bovendien ti-eden Emmen en Wassenaar hierbij op als
uitersten, ni. als gemeenten niet den zwaarsten en den
lich tsten belastingdruk.
Ten aanzien van de gemneentefonclsbelasting behoorde
eerstgenoemde gemeente tot de derde klasse en hief zij het
maximum (75) aan genieentelijke opcenten, terwijl met
betrekking tot de inkomstenbelasting de provincie Drente
het hoogste getal (40) opcenten op de hoofdsom legde.
Wassenaar daarentegen was ingedeeld in eerste klasse en

het getal der gemeentelijke en provinciale opcenten be-
droeg respectievelijk slechts 12 en 18. Andere forensen-
gemeenten als Zeist, De Bilt, Bloemendaal, Heemstede,
Laren (N.-I[.) en Blaricum behoorden eveneens tot de ge-
nieenten niet lageren belastingdruk dan de meeste werk-
centra, doch deze was minder laag dan in Wassenaar.
De belastingdruk in het nieerendeel der w’erkgemeenten
liep niet ver uiteen en was meestal gelegen tusschen dien

van Amsterdam en dien van Emmen.
Aan de hand van cle tarieven der nieuwe en der oude

liet steclelij k deel md. die gedeelten, welke hij den aan-
vang van het belastingjaar zijn ingedeeld in de le, 2e en 3e

klasse der personeele belasting.
Met uitzondering van het op 1 Mei 1934 bij de gemeen-

te gevoegde gebied.

t. Te betalen belasting 000r werkne,eers, ongehewd.
jonger dan 65 jaar, ronder kinderaftrek

ZUIVEOJAARINKOMEN
:soc
000

2000

3000

0000

5000

6000

7000

8000

9000

10000
30

29
29
20
ZA

27
27

26
.

/
26

2500
500
zo
/
24
23
23

22
.
22
21

200.

4
/

/

2,

.00

‘9
.
9
19

17
/
7

1
/
16

500
,.’,
800

4
/
14

LOONBELASTING
13

/

EMMEN—.-‘

/

.’
/.•

/
/

.’//•
000
/

//./

j

.
loos

:
AM5TERDAM70

6

7
6
500
/

.-‘-
DEBILT

.
500

3

2

1100

2100

3100

4100

5100

6100

7100

8100

9,00

10100
JAAR LO 04

belastingen met opcenten hebben wij- berekend, welke
bedragen voorheen in verschillende gemeenten en thans
in het geheele land over looninkomsten werden of worden
geheven van personen, behoorende tot de volgende cate-

gprieën:

werknemers, ongehuwd, jonger dan (iS jaar, zonder
kind eraf trek

Ii: werknemers niet kinderaftrelc voor twee icinderen;

Til, werknemers met kinderaftrek voor drie kinderen;

II. Te betalen belasting voor werknemers met aftrek voor twee kinderen
ZUIVEI2 JAAPINKOIIEN
000

2000

3000

4000

5000

6000

7000

8000

9000

10000

IS
/
6
500
/’


500

4

3
/

2
,/

..’
2
///
II
/

‘//

/
000
/,>.’
00
,’
/

//..’

-.

..
/,

/
NBELASTiNG

,
,…

/
7
.:

_’

6
6

500
WASSENAAR

BlLT
4
3

2

000

2100

3400

4400

5400

6400

7100

8400

9400

10,100
JAARLOON

27 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

785

III. Te betalen belasting voor werkne9,ers met aftrek voor
drie
kinderen
ZUIVER JAARINI100IEN
080

2000

5000

v000

5000

6000

7000

8000

9000

10.000

16

10
1500

‘3

33

‘3v

13

7

,
/..•
II
/,

,.•

,
II

000
LOONBELASTING
___

/1/
008

O

0
/:::/’•
_’
8

7
//

•’
7

6

EMMEN

-DE BILT
500

4
AvISTERDAM,$.WA5SENAAR
0

S


7–
..

2

1

3
00

2108

3100

0100

5100

6300

7300

8100

9100

10.100
JAARLOON

IV. Te betalen belasting voor werknemers met aftrek noor
vier
kinderen

ZUIVER JAARINKOMEN
300

2000

500

4000

5000

0000

7000

9000

9000

10.000

IS
6

150
.
.

500

14
30

IS IS

12
2

1000

EÎIE1EN

7
AMSTERDAM

/
7
.’

7

WAS5ENAAR
7

530.

LOONBELASTING

1100

2100

3100

4100

5100

6100

7100

8100

9100

10.100
JAAP
LOON

JT
werkemers met kinderaftrek voor vier kinderen;

V. werknemers met kincleraftrek voor zes kinderen;

bij een jaarloon van resp. f 1100.—, 1 2100.—, 1 3100.—,
1 4100.—, 1 5100.—, 1 6100.—, f 7100.—, 1 8100.—,
1 0100.— en f10.100. In verband met het feit, dat in
het tarief der loonbelasting i’eeds een aftrek van 1 100.-voor kosten tot verwerving van het loon en terzake van
persoonlijke verplichtingen in aanmerking is genomen,
hebben wij een ,,bruto”-jaar

n

,,
loo van 1100.—, 1 2100.-
f 10.100.—, gelijkgesteld met een zuiver jaar-
inkomen van resp. f 1000.—, t 2000.—………
t 10.000.—. De resultaten van deze berekeningen zijn in de
grafieken I—V, voor de categorieën met de overeenkorn-
stige Romeinsche cijfers, in beeld gebracht. Daai’bij zij
epgemerkt, dat tengevolge van het berekenen van belasting
naar bepaalde inkomens (f 1000.—, t 2000.—, enz.) de
beginpunten der lijnen niet
01)
de x-as 1igen en dus niet
het begin der belastbaarheid aangeven.
In grafiek VI hebben wij tenslotte voor één gemeente,
nl. Rottei’dam, een vergelijking in anderen vorm gemaakt.
Vij hebben voor ieder bovenvermeld inkomen de belasting
bepaald bij verschillende gevallen van burgerlijken staat
en gezinsgrootte. Hoewel tusschen ongehuwd en, gehuwd
en tusschen geheele aantallen kinderen geen intervallen
zijn te denken, hel)ben wij toch, ter vergemakkolijking van

V. Te betalen belasting voor werknemers met aftrek voor zes kinderen
ZUIVER JAARINKOMEN
000

2000

3000

4000

500e

6000

3000

8000

0000

0000

500
.

16

50

Is
3

Ii

1000

.
/
4,
T
00AM
7

6
,’-”
.7-
0
‘WA5SENAAR
6

EMMEM

500
:00

100

2100

3100

4100

5100

6100

7100

8100

9100

1010e
JAAR
LOON

”l. Te
betalen belasting door diverse
categorieën werknemers bij
verschillende jaarinkomens
te Rotterdam

iOIOOI

1

1

1

1

1

1

1

28

28

27
27

26
Loonbelasting
26

2500
9100.

.

,

—–
Inkomsten. en Gemeentefondsbelasting
2500

24.
1940
1941 in
de
gemeente Rotterdam
26

22
8100
22

2000—

2000

~9
7100
9

16
6100

2100~
– – –

– –
– –

6100

00

4°°1
1000

SNOEP!

60009 0

GPOEPIOI

in
geval
van kinderaftrek
voor
2fl.

5k,

l<

5k.

61v.

het overzicht, de punten, die voor gelijke inkomens de
hoogte der belasting voor de verschillende categorieën
aangeven, dooi’ lijnen verbonden en wel dooi’ getrokken
lijnen, indien het den druk der loonbelasting betrof, en
dooi’ stippellijnen, waai’ deze den druk der inkomsten- en
gemeentefondsbelastingen hadden weei’ te geven.

786

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 December 1940

Een nadere beschouwing van de grafieken leert in de
eerste plaats, – en dit feit springt duidelijk naar voren –
dat de loonbelasting in veel sterkere mate dan de inkomsten-
en gemeentefondsbelastingen rekening houdt met de ver-
minderde draagkracht van den belastingplichtige door het
te zijnen laste komen van een aantal eigen en aangehuwde
kinderen en pleegkinderen. De loonbelasting heeft dus een
belangrijken bevolkingspolitieken inslag.
In de tweede plaats beteekent de invoering der loonbe-
lasting in het algemeen voor de betrokkenen een verhoo-
ging, welke uiteraard voor de ongehuwde werknemers het
sterkst is en hij hoogere inkomens zelfs een verdubbeling
van het aan belasting.te betalen bedrag zal geven. Werk-
nemers met kinderrijke gezinnen zullen slechts een geringe
verhooging, zoo niet een verlaging – afhankelijk van het
aantal kinderen en van de hoogte van het ontvangen loon
– ondergaan.

Grafiek VI toont, dat de belastingverlaging intreedt:

bij een jaarloon van ± f 1100.— en een kindertal van hin;
± f 2100.—

twee;
±f 4100.—

,,

,, drie;
± f7100.—

vier;
± f9100.—

vijf.

Deze overgangspunten zijn in grafiek VI met een open

stip met een vlaggetje aangegeven.
Tenslotte is de progressie in het tarief der belasting
eenigszins versterkt. Merkwaardig is de flauwe S-vorm van
de lijn, die het bedrag, lat bij hooger loon aan belasting
moet worden ingehouden, aangeeft. Vooral in grafiek IV
komt dit duidelijk tot uiting. Dit heteekent, dat de pro-
gressie, d.i. het iueer dan proportioneel toenemen van
den belastingdruk in de hoogere inkomensklassen weer
afneemt. In die klassen neemt cle be]astingdruk nog we] toe, maar minder snel dan in cle middenklassen.

J’. 0. J. KIEN.

DE RIJKSMIDDELEN OVER NOVEMBER

1940,

Algemeen beeld.

Al is het totaal-opbrengstcijfer der Rijksmiddelen van
de afgeloopen maand niet zon abnormaal hoog als in
October ji., niettemin komt het toch nog ver uit boven
het bedrag, dat gewoonlijk in den laatsten tijd ontvangen
werd. Een bedrag van f 44.954.700 is voor de tweede maand
van het kwartaal buitengewoon gunstig. De opbrengst
van de gelijknamige maand van het vorige jaar werd met
f 4.955.900, de gemiddelde maandraming zelfs met niet
minder dan f 7.413.000, overtroffen. Overigens kan worden
opgemerkt, dat dezelfde factoren, die in het vorige over-
zicht werden aangewezen, ook thans nog hun kracht
hebben behouden. Het zijn vooral de verbruiksheffingen,
die in meerdere of mindere mate boven het normale niveau
zijn gestegen: Daarnaast valt het op, dat de zgn. conjunc-
tuurheffingen bezig zijn zich te herstellen, terwijl de groep
van de invoerrechten en het statistiekrecht, alsmede de
loodsgelden, zich nog steeds op een laag peil bevinden.
De totale opbrengst over de eerste elf maanden bedraagt
f419.643.800, tegen f436.219.900 in hetzelfde tijdvak van
liet vorige jaar en bij een evenredige raming van
f 412.958.300. Acht middelen (t.w. vijf accijnzen, de be-lasting op gouden en zilveren werken, de omzetbelasting en de registratierechten) brachten te zamen f 45.116.700
meer op dan in de maanden Januari t/m November 1939;
de overige negen middelen liepen gezamenlijk f 61.692.800
in opbrengst terug. Dezelfde middelen, die in opbrengst
vooruitgingen, overschreden ook de raming, in totaal met
f 56.229.100. De resteerende heffingen bleven 1 49.543.600

bij de verwachting ten achter. De zout-, de geslacht-, de
gedistilleerd-, de bier- en de tabakaccijns, de belasting op
gouden en zilveren werken en de omzetbelasting, hebben

reeds meer opgeleverd dan het geheele voor 1940 geraamde
opbrengstcijfer.

Dioidend- en tantièmebelasting.

Met de dividend- en tantièmebelasting, die in de zoo
juist ingevoerde winstbelasting overgaat, loopt het lang-
zamerhand af: De staat vertoont opnieuw een negatieve
ontvangst tengevolge van de plaats gehad hebbende resti-
tuties.

Inpoer,echten.

De invoerrechten leverden weer iets meer op dan in
de maand October jl. Er kwam ditmaal f 5.711.200
binnen, hetgeen weliswaar f 6.287.100 minder is dan in
dezelfde maand van 1939, maar hierbij valt te bedenken,
dat de invoerrechten in de laatste maanden van het vorige
jaar bijzonder hoog waren. Wat de raming betreft, valt
een tekort te constateeren van f 3.288.800. Gerekend

over elf maanden bedraagt de teruggang f 35.802.500.
Zoolang onze overzeesche handel stil ligt, zal hierin wel
niet veel verbetering komen. Dat onze buitenlandsche
handel zich niettemin eenigszins herstelt, blijkt uit de
voortdurende stijging, die het statistiekrecht den laatsten
tijd te zien geeft. Ditmaal verschafte de laatstgenoemde
heffing een bate van f 136.600, hetgeen overigens nog
steeds een vermindering beteekent van f 103.300 t.o.v. de mâand November van het vorige jaar.

Accijnzen.

De accijnzen bewogen zich alle in een stijgende lijn. De
zoutaccijns ging vooruit met £ 28.900, doch de ontvangst van November 1939 was buitengewoon laag. Op zichzelf
beschouwd was de ontvangst van de afgeloopen maand vrij gering, immers f 36.900 minder dan de gemiddelde
maandraming. Het geldt hier evenwel een wisselvallig
middel; gerekend over elf maanden, is het loopende jaar
nog f 713.900 in het voordeel. De geslachtaccijns vertoont
niet meer zulke hooge opbrengstcijfers als in de drie voor-
afgaande maanden; niettemin is een ontvangst van
f 997.400 (bij een raming van f 600.000) nog zeer respec-
tabel. Blijkbaar beginnen de vele afslachtingen van den
veestapel aan heteekenis te verliezen. De vijnaccijns was ditmaal verrassend hoog. In den regel is de tweede maand
van liet kwartaal voor dit middel van weinig belang;
thans werd 1 175.300 ontvangen, of f 135.400 meer dan in
November 1939. Deze extra-bate is te danken aan de aan-
zuivering van verschillende posten, waarvoor uitstel van
betaling was gegeven. Moest in het vorige overzicht wor-
den gewezen op de enorme stijging, die de gedistilleerd-accijns in October jl. te zien gaf, thans werd het topcijfer
van genoemde maand nog weer overtroffen. Er kwam
thans t 5.587.800 binnen, di. f 2.643.100 meer dan in
November 1939 en f 3.171.100 boven de maandraming.
FIet aanvullen van verloren gegane voorraden en de sterke
‘toeneming van het verbruik zijn de aanwijsbare oorzaken
voor het oploopen van den gedistilleerdaccijns. Ook de
hieraccijns geeft ruime ontvangsten; de opbrengst bedroeg
ditmaal £ 986.200, of t 382.100 meer dan die van de gelijk-
namige maand van het vorige jaar. De maandraming
werd met f 277.800 overtroffen. Naast de uitzetting van
cle consumptie is hier voornamelijk van invloed het maken
van nieuwe voorraden door de brouwerijen, nu te voorzien
valt, dat zij binnenkort niet meer over voldoende gerst
zullen kunnen beschikken. De suikeraccijns accresseerde
met f 351.300, doch hier is slechts schijnbaar een ruimer
vloeien van den accijns in het spel. De hoogere opbrengst
is nl. te danken aan het feit, dat de maand September (de
suikeraccijns kent een crediettermijn van twee maanden)
ditmaal vijf Maandagen telde tegen vier in 1939. Gerekend
over elf maanden heeft het loopende jaar t 1.568.600
minder opgeleverd dan het vorige. Tenslotte de tabak-
accijns, die wel niet het exorbitante opbrengstcijfer van

27 December 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

787

October haalde, doch niettemin met een ontvangst van 1 6.195.400 een surplus van f 2.627.000 boven die van
November 1939 voor de schatkist opleverde, terwijl de
raming met f 3.195.400 werd overschreden. Evenals in de vorige maand is de oorzaak van de sterke stijging te
zoeken in het’ vroeger dan gewoonlijk aanzuiveren van
crediettermijnen voor het verkrijgen van nieuw crediet.
Het lijdt evenwel nauwelijks twijfel, dat de vette maanden
bij deze heffing binnen niet te langen tijd door magere
zullen worden gevolgd.

Andere indirecte heffingen.

De belasting op gouden en zilveren werken bracht’
f40.800 méér op. De maandontvangst bedroeg 1 112.200,
een nog nimmer bereikt bedrag, wel een bewijs, hoeveel
vraag er thans is naar voorwerpen uit edelmetaal. Ook de
omzetbelasting was weer bijzonder hoog; er kwam niet
minder dan 1 12.699.700 binnen, terwijl in October jI.
juist f 18.095.500 was ontvangen en de tweede maand
van het kwartaal tot dusver voor deze heffing van minder
beteekenis was. De stijging der groothandelsprijzen en de
navordering over aanwezige voorraden hebben den loop
van dit middel sterk gestimuleerd. De couponbelastirig liep
weer in opbrengst tm-ug (met 1 94.400); gerekend over
elf maanden bedraagt de teruggang reeds 1 830.900.
De conjunctuurheffingen hebben zich niet onbelangrijk
hersteld. Bij de zegelrechten werd de maandraming nog
wel niet gehaald, doch er kwam toch f 320.000 meer binnen
dan in November 1939, hetgeen geheel te danken is aan
een ruimer vloeien der beursbelasting (toeneming f 355.800).
Nog gunstiger staat het er met de registratierechten voor,
clie ditmaal een accres van f 1.552.700 vertoonden en on-
geveer liet dubbele van de maandraming opleverden. Er
is weer levendigheid in den geldhandel en er hebben veel
beleggingen in vast goed plaats. De successierechten waren
ditmaal iets minder gunstig; vergeleken met November
1939 werd f533.800 minder ontvangen terwijl de opbrengst
f 104.000 hij de raming ten achter bleef. De loodsgel-
den gaven f 3.000 tegen f 25.200 in November 1939. Toch
is bij dit i’niddel een, zij het zeer gèringe, stijging waar
te nemen.

Di,ecte belastingen.

FIet totaal bedrag der kohierheffingeri bedroeg ultimo
November jI. f 171.088.100, tegen f 130.937.000 in het

overeenkomstige dienstjaar op hetzelfde tijdstip van het
vorige jaar. Van de verschillende stijgingen in opbrengst
komen evenwel resp. f 27.754.200 en f 15.687.100 voor
rekening van de opcenten op de Gemeentefondsbelasting
en van de Winsthelasting, welke het vorige jaar nog niet
op den middelenstaat voorkwamen. Indien deze beide
heffingen niet in aanmerking worden genomen, staan de

overige directe belastingen derhalve 1 3.290.300 lager te
boelc dan eind November 1939. Wat de afzonderlijke hef-
fingen betreft, wijst de grondhelasting een hooger opbrengst-
cijfer aan (van f 161.500), waarin een normaal accres mag
worden gezien. De inkomstenbelasting vertoont thans een
teruggang van f 1.738.800; op ultimo Octoberjl. bedroeg dit
cijfer nog f6.018.200); zoodat de achterstand dus langzamer-
hand wordt ingehaald. Het bedrag der raming is bij de inkom-
stenbelasting reeds met f 330.900 overschreden. De ver-
mogensbelasting en de verdedigingsbelasting 1 zijn even-
eens (met resp. f 643.100 en f1.069.800) bij het zuiver
kohierbedrag van het vorige jaar ten achter gebleven. De
mogelijkheid is echter niet uitgesloten, dat deze nadeelige verschillen nog geheel of gedeeltelijk verdwijnen.

MAANDCIJFERS.
OVERZICHT VAN DEN STAND VAN DE RIJKSMIDDELEN.
Uit. Nov. 1940 (in Guldens).

AFDEELING Ja
Kohieren
voor den dienst
1940
1)
Dir. belastingen
Bedragen,
welke zijn
,

n

Benaming der Totaal
geven of
terugge-

Zuiver middelen
bedrag
anders dan bedrag
,,
wegens
betaling
.
op de koh.
N. 0
afgeschr.

Grondbelast. a)
10.905.128
36.628
10.868.700
10.707.211
Inkomst.bel. b)
92.733.315 3.402.365
89.330.949
91.069.731
Vermogensbel. c)
18.239.021
140.277
18.098.744
18.74 1.856
Verdedig.bel. 1
9.684.442
136.090
9.348.352
10.418.201
Opc. v.

d.

Gem.
Ïondsbel. Wet
van 2 Dec. ’39
(SLbI. no. 407)
28.045.034
290.820 27.754.214

Winstbelasting
15.687.164

15.687.145

Totaal
175.094.084
4.005.980 171.088.104 130.936.999
a)
‘I
hoofdsom + 20 opcenten op de hoofdsom der gebouwde
eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opcenten. c) Hoofd-
som + 75 opeenten.
1)
Voor de belastingen naar Inkomen en vermogen bestaan de
vermelde bedragen uit ‘/ gedeelte van het belastingjaar 194011941
en ‘/, gedeelte van het belastingjaar 193911940. ‘) Voor de be-lastingen naar inkomen en vermogen bestaan de vermelde be-
dragen uit ‘/ gedeelte van.het belastingiaar 193911940 en ‘/
gedeelte van het belastingjaar 193811939. ‘) Voor de Gemeente-
fondsbelasting bestaan de bedragen uit 15 opcenten over het
belastingjaar 193911940 en ‘/, gedeelte van 50 opcenten over
bet belastingjaar 194011941.

AFDEELING Th
Oversge msddelen
Nov
1940
Sedert
1 Jan.
1940

Overeen-
komshge
piriode
1939
Benaming der middelen
Divid.- en tantièmebel.

. .

911.526
12.062.893
25.392.571
Rechten op den invoer
. .
‘)

5.711.210

‘) 74.878.409
110.680.913
Statistiekrecht
136.561
1.554.577
2.308.158
Accijns op zout
113.125 2.314.681
1.600.825
Accijns op geslacht
997.386
10.199.877
7.125.312
Accijns op wijn
175.266 1.842.214
1.881.551
Accijns op gedistill
5.587.805 36.301.301 28.232.505
Accijns op bier
986.169
9.143.395 8.306.587
Accijns op suiker
5.623.185 52.931.230
56.699.845
Accijns op tabak
6.195.401
50.193.600 36.609.392
Bel, op gouden en zilverw.

112.198 698.649 574.866
99.102.347
82.968.850
Couponbelasting
349.549
3.625.173
4.456.061
Recht, en boeten v. zegel
)

1.454.837
)
11.691.221
17.1 41 .136
Recht, en boel. v. reglstr.

2.658.137 15.200.215
12.619.029

Omzetbelasting

………12.699.692

Recht, en boet. v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking
3.562.698 37.813.195
61.189.019
Opbrengst d. loodsgelden
2.990
90.857
633.309

Totalen
……
.44.956.683
419.643.836 436.219.920
‘) Hieronder begrepen de sedert 11 Februari 1940 ten bate van
het Leeningfonds 1940 geheven meerdere invoerrechten (Wet van
26 April 1940, Stbl. no. 404). ‘) Hieronder begrepen wegens zegel,
recht van nota’s van makelaars en commissionnairs in effecten-
enz. / 556.525 (Beursbel.) ) Idem / 2.095.224.

AFDEELING II. DIENSTIAAR 1939.
Zuivere op-
brengst over het
Benaming der middelen

Bedrag van de

tijdvak van 1
raming

Jan, 1939 tot en met de maand
Nov. 1940
Grond belasting.
(1
hoofdsoin
+
20 opcenten
op de hoofdsom der ge-
bouwde eigendommen)
.
10.703.000
10.663.813
Inkomstenbelasting
82.500.000
93.239.060
Vermogensbelasting
21.000.000 21.312.690
10.500.000 10.809.886
Belasting v. d. doode hand
2.000.000
2.209.688
Divid,- en tantièmebel
27.000.000 26.005.504
Rechten op den invoer

. . .
96.000.000
122.755.156

Verdedigingsbel, 1
……..
.

Statistiekrecht
2.500.000
2.539.121
Accijns op zout
2.000.000 1.710.816
Accijns op geslacht
7.500.000 7.929.724
2.371.202
Accijns op gedistilleerd

.
28.050.000
31.502.614 9.168.257
Accijns op suiker
56.100.000
61.126.759

Accijns

op

wijn

…………2.250.000

Accijns op tabak
36.000.000 39.507.684

Accijns

op

bier

………..8.000.000

Bel, op gouden en zilverw.

575.000
636.598
82.000.000 88.784.357
5.500.000 4.682.501
Rechten en boeten v. zegel
23.000.000 18.017.666

Omzetbelasting

………..

Rechten en boeten v. registr.

16.500.000
13.494.674

Couponhelasting
………..
.

Rechten en boeten v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking
….
48.000.000
.
46.218.624
Opbrengst der loodsgelden.
750.000
658.426

Totalen

……
1

568.428.000

1

613.344,820

;;•

:”

788

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 December 1940

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN HET
WERKLOOSHEIDSSUI3SIDIEFONDS.

Dienst 1940

Bedrag van kohieren tot en
rameng

met de maand
Nov. 1940

Benaming der
1
Opbrengst over de
Opbrengst over de
middelen.
maand Nov. 1940
maanden Mei t/m.

1
Nov. 1940.

10 opcenten op den
suikeraccijns
743.369
2.206.683
15

opcenten

op

de
rechten van succes-
sie, van overgang
en

van schenking
60.212
164.223

De ten bate van dit fonds sedert 11 Februari 1940 geheven
meerdere Invoerrechten zijn als ,,Rechten op. den invoer” verant-
woord onder de rubriek 1h Overige Middelen.

STATISTIEKEN.
ZILVERPOtIJS

GOUDJ.’RIJS
Londen ‘)
N. York’)

A’dam’)
Londen’)
17

Dec.

1940..

22″1
6

341

17 Dec.

1040..

2125
1681
IS

,,

1940..


34’1

18

1940..

2125
1681-
19

,,

1940..

23
34’1

19

,,

‘1940..

2125
1681-
20

,,

1940..

23’/,,
34
3
1

20

,,

1940..

2125
1681-
21

,,

1940..


34
3
/

21

,,

1940..

2125
1681-
23

,,

1940..


34
3
/

23

,,

1940..

2125
1681-
25

,,

1939..


25

,,

1939..



23

Aug.1939..

18
1
1,,
37
1
1

73 Aug.

1939..

2110
148/611
2

‘)
In pence p. oz. stand.

‘)
Föreign sitver In $c. p. oz.
fine.
‘)
In guldens per Kg. 100011000.

‘) In sOm. p. oz. fine.

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE
BA4K.
Valuta’s (schrifteliik en t.t.)
IN-York
1
Berlijn IBrussel
1
Zürich
IStockh.I
Helsinki
17 Dec.1940
1.88’1, 75.355
30.14
43.67
44.856
3.814
18

,,

1940
1.88’1,
75.355
30.14
43.67
44.854 3.814
19

,,

1940
1.88
5
/, 75.355
30.14
43.67
44.851
3.815
20

,,

1940
1.88’1,
75.354
30,14
43.67
44.854
3.815
21

,,

1940 1.88
1
/, 75.355
30.14
43.67 44.854
3.815
23

,,

1940
1.88’1,
75.354
30.14
43.67 44.854
3.815
Laagste d.w.
1.88′!,.
75.28
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88
1
1.,
75.43
30.17
43.71
44.90
3.82
Muntparitelt
1.469
59.263 24.906
48.003
66.671
6.266

KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cablo).
Data
Londen
Parijs
Berlijn

Amsterdam
(8 per £)
(8 per 100 fr.)(8
p. 100 .1115.) (8 p.
/100)
17 Dec.1940
4.03
1
/
2.24
40.05
18

,,

1940
4.03
5
/
2.24
40.05


19

,,

1940
4.03
11
2.22
40.05


20

,,

1940
4.03’1
2.23
40.05


21

,,

1940
4.03
5
/
2.23 40.05


23

,,

1940
.

4.03
3
/
2.23
40.05


25

,,

1939



Mufltparltelt
4.86 3.90
8
1,
23.81
1
1,

40
1
1,
6

KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
landen
Not.
1
eenli.
16/21
Dec. ’40
Laag3te
1
Hoogstei
121
Dec.1
1940

1Laagste
9114
Dec.
’40
1
Hoogstel
114
Dec. 1940

0fficieel:
New York
$ P. £
4.025 4.035
4.03
3.024
4.031,
4.03
Parijs
FrpI





Stockhôlm
Kr.p.t
16.85
16.95
16.90
16.85
16.95
16.90
Montreal
$ p. £
4.43
4.47
4.45
4.43
4.47 4.45
Buenos Aires
Pes.p£
16.90
17.13
17.016
16.90
17.13 17.014
Niet
.Offi
c
i
ee
l:
Alexandriö
P. p. £
97.50
9.50
97.50
97.50 97.50 97.50
Athene
Dr.p.
515
515
515
515 515 515
Bangkok
St. pRat
l3ombay
d:p. r.
18.-
18.-
IS.-
18.- 18.-
IS.-
Budapest
P. p. £

– –
19.50
19.50
19.50
Flongkong
d. p.

$
IS.-
15.-
15.- 15.-
15.- 15.-
Istanbul
Ttp.6

– –
510 510

Kobe
d. p. yen
14.25 14.25
14.25
14.21
14.25
14.25
Lissabon
Escu.p £
99.80
100.20
100.-
99.80
100.20
100.-
Madrid
Pt.p.
40.50
40.50
40.50
37.70
40.50
40.50
Montevideo
d.p.
p.


– –


Rio
de Janeiro
d. p.

mii.
Shanghai d. p. $
3.62
3.81
3.62
3.81
3.81
3.81
Singapore
d.p.$
28.18
28.18
28.18 28.18
28.18
28.18

DE NEDERLANDSCHE. BANK.
Verkorte balans op 23 December 1940.

Activa.
Binneni. Wissels,

( Ilfdbank.

228.503.970
Promessen, enz.

Bijbank.,,

50.738
Agenisch.

,,

64.460

f
228.619.168
Papier op het Buitenland .
.

f

15.371.590
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen


11
Beleeningen
mcl.

(
Ilfdbank. f

153.987.035 1) 15.371.590

voorschotten in


Bijbank.,,

3.123.526
rekening-courant( Agentsch.
,,

45.397.160
op
onderpand
t

202.507721
Op
Effecten

enz .

……..

f

201.761.479
‘)
Op
Goederen en Ceelen ….

..746.242
202.507.720
1)
Voorschotten aan

het Rijk

………………
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
………t
1.102.087.219

Zilveren munt, enz.

……

..18.067.824
1.120.155.043
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
48.609.241
Gebouwen en meubelen der Bank

……………
4.500.000
Diverserekeningen

……………………….
121.379.357

1.756.142.119
Passiva.
Kapitaal

…………………………….6
20.000.000
Reservefonds


4.454.260
..
Bijzondere

reserves ……………………..

..
13.494.514
Pensioenfonds

…………………………..
10.935.847
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.530.635.420
Bankassignati8n

in

omloop

………………..
170.657
Rek-Courant

Van het Rijk

t

– –
saldo’s

Van anderen

,,

-169.136.312.76
169.136.313
Diverse

rekeningen

……………………..
7.315.118
t

1.756.142.119
Beschikbaar

metaalsaldo

………………f
440.235.752
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd

is

………….
1.100.589.381
Schatklstpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht

……………………………
222.000.000
1)
Waarvan

aan

Nederlandsch-Indi0
(Vet van
IS
Maart 1933, Staatsblad No. 99)
t
57.977.150

Voornaamste posten in
duizenden guldens.

Gouden
Circu-
Andere
1
Beschikb. Dek-
Data
munt en
‘)
ta tie
opeisch&
.
1

Metaal- kings-
munlmater.
schulden
1

saldo perc.
23 Dec.

4011.102.087
1.530.63 169.307
1

440.236
1 ±65
16

,,

‘401
1.101.110
1.497.160
182.675
1

446.441
1
±70
9

,,

‘401
1.099.807
1./192.277
186.812
1
444.242
1
±70
6 Mei

“0l
1.160.287 1.158.613 255.183

1
607.242
83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
Data
bedrag
prom.
op
het
reken. disconto’s
recht str.
fllfl9Cfl
buitenl.
(act.)
23 Dec. ‘401
228.619 222.000 202.508
15.371
121.379
16

‘401
2

18.699
212.000
197.990
15.372
117.321
9

,,

‘401
225.739
219.000
197.582 15.372 112.243
6 Met

‘401
9.853

217.756
750
20.648
‘) Per 1 April 1940 Imerwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreclatie-percentage van 18 pCI.

Grondbelasting

(veertig

ten

hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom

wegens

ongebouwde
9.825.330
Personeele

belasting

(tachtig

ten
honderd van de hoofdsoili naar

.

9.000.000
den eersten, tweeden
en
derden
grondslag)

………………..
19.578,6
1
0
Gemeenlefondsbelasting

(vijf

en
twintig

opcenten

op

de hoofd-

eigendommen)

……………..9.745.000

16.000.000
15.715.143
Verinogensbelasting

(twee en twin-

..

tig opcenten op cle hoofdsom)

. .
2.500.000
2.049.751

som)

……………………

Inkomstenbelasting

(tien opcenten
5.150.000 4.993.610
op de hootdsom)…
……..
….

Totalen

………
52.395.000 52.162.474

INKOMSTEN TEN BATE VAN
FIET VERKEERSFONDS.

Nov. 1940
1940
1939

Motorrijtuigen- belasting

590.398

13.069.648 22.588.531
Rijwielbelasting

. .

46.752

9.015.455
8.398.205

Totalen

. . . .

637.150

22.085.103 30.986.736

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.

Dienst

193911940
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren
voor den dienst
kobieren tot en met
1938/’39
tot enm. de-
demaand Nov.1940
zelfde
maand v. 1939

Gemeente.f.belast.
. .

68.907.139

65.685.981
1

1
Opc.verm. t. get. v.50

5.961.562
5.986.520

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TE?
BATE VAN

HET LEENINGFONDS 1940.

Auteur