4 SEPTEMBER 1940
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
conómïsch~Statistische
BeriChten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID,FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
25E JAARGANG
WOENSDAG 4 SEPTEMBER 1940
No. 1285
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J. G. Koopmans; P. Lie ftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen
en P. dc Vries.
Secretaris oan de Redactie: M. F. J. Gooi.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdain-J’V
A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon JVr. 35000. Postrekening 8408.
Abonnementsprijs 000r het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch- Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20,— per jaar. Buitenland en
koloniën f 23,— per jaar. Losse nununers 50 cent. Dona-
teurs en leden nan het Nederlandsch Economisch Instituut
ontoangen het r’eekblad gratis en genieten een reductie op
de t’erdere publicaties. Adreswijzigingen op te geaen aan
de Redactie.
Adpertenties aoor pagina
f
0,50 per regel. Andere pagina’s
f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement oolgens tarief.
Administratie aan adpertenties: iVijgh en aan Ditmnar N.
11.,
Uitgeners, Rotterdam, A msterdanr, ‘s-Gravenhage. Post-
chèque- en girorekening Nr. 145192. Adres te Rotterdam:
Erasmushuis, Tel. Nr. 31696.,
INHOUD:
Blz.
De rede van Minister Funk over de toekomstige
economjsche organisatie van Europa door
Ti.
Greidanus ………………………………538
Verkaveling en productievermogen van den Neder-
landschen bodem door
Ir. J. Th. IT’esthoff ……539
Bankwezen, geidmarkt en schatkistfinancïering ….
545
Mogelijke consequenties van de isoleering van Enge- land van het Europeesche continent voor de Engel-
sche behoeftenvoorziening door
J. H. Spiegelenberg 547
1-let credietprobleem in het bloembo]lenbedrijf door
J.
Roose
……………………………….552
A an t e e k e n i n g e n.
Overheidsmaatregelen op economisch gebied . . . .
554
S t a t i s t i e k e n.
Bankdisconto’s – Geld en Wisselkoersen – Bank-
staten
…………… . ………………
555-556
GELD-,.KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
De
wisselmarkt
kenmerkt zich nog steeds door een uiter-
mate geringen omvang der transacties. De handel beperkt
zich feitelijk tot wat bankpapier, benoodigd voor reis-
doeleinden, en af en toe tot een affaire in de valuta van
enkele der weinige landen, waarmee nog geen clearing is
ingevoerd.
– S
In dit verband kan er op gewezen worden, dat de om-
standigheid, dat een steeds grooter deel van ons interna-
tionaal betalingsverkeer over clearingen wordt geleid,- op
zichzelf nog geenszins behoeft te beteekenen, dat de wissel-
markt als zoodanig overbodig wordt. Weliswaar is er geen
aanleiding meer voor contante affaires, omdat immers de
storting door de partijen in beide landen in de valuta van
het eigen land plaatsvindt. Maar de behoefte om het koers-
risico op termijn af te dekken is daarmee geenszins vervallen.
Tenzij men de clearingkoersen als onveranderlijke groothe-
den moet zien – wat geenszins het geval is – bestaat bij
den handelde behoefte aan een mogelijkheid tot risico-af-
dekking op termijn evenzeer als bij het stelsel van vrij
deviezen-vei’keer.
Op het oogenblik bestaat er geen termijnmarkt, en het
vergunningsstelsel, zooals wij (lat nu kennen, is daarop ook
niet ingeschoten. Waar echter veelal – meer nog dan voor-
heen – buitenlandsche leveranciers alleen bereid zijn om
in andere valuta dan guldens te factureeren, is de behoefte
aan termijnzaken relatief nog grooter dan vroeger. Wan-
neer een oplossing voor dit vraagstuk gevonden zou kunnen
worden, dat in het kader van een niet-vrij valutaverkeer
past, en dat rekening houdt met de omstandigheid, dat het
grootste deel van het verkeer over clearingen wordt geleid,
dan ware dat zeker in het belang van den handel en zou hierdoor in een behoefte w’orden voorzien.
De
geldmarkt
vertoont niet veel wijziging. Bij een gi-oep
banken is voor een bedrag van f 100 millioen driejarig
schatkistpapier geplaatst op een rentebasis van
3f
pCt.
Het is begrijpelijk, dat men bij de heerschende verhoudin-
gen op de geldmarkt – sterke stijging van de creditgelden
der banken op rekeningen,. die niet het karakter van giraal-
geiddeposito’s dragen, maar veeleer gelijkenis
ertoonen
met spaardeposito’s – de voorkeur geeft aan een vrij lang
en ver voortgezette schatkistfinanciering met schatkist-
papier en dat men voor het moment nog geen consolidatie
overweegt. Juist het karaktei van de evengemelde deposi-
to’, w’elke voor langeren tijd ter beschikking van de
banken staan, wijst echter ook in de richting van langer
loopend schatkistmateriaal.
Op de
kapitaalmarkt
bleef de obligatie-afdeeling vrijwel
onveranderd, met beperkte omzetten. De aandeelenbeurs
heeft nogal veel beweging te zien gegeven met voor de
huidige omstandigheden zeer goede omzetten. Per saldo
is het koerspeil belangrijk opgeloopen, maar de beurs is
niet vrij gebleven van hier en daar gevoelige reacties.
538
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4
September 1940
DE REDE VAN MINISTER FUNK OVER DE
TOEKOMSTIGE ECONOMISCHE ORGANISA-
TIE VAN EUROPA.
De beteekenis oa’z de rede coor Nederland.
De rede, die de Duitsche Minister en President van de
Duitsche Rijksbank, Waither Funk, gehouden heeft over
de Europeesche volkshuishouding na den oor]og, heeft
niet slechts in Duitschiand, maar ook in de andere Euro-
peesche landen in sterke mate de aandacht getrokken.
In het hiervolgende artikel zal getracht w’orden om aan
de band van een korte samenvatting van de naar voren
gebrachte ideeën de beteekenis hiervan voor de Euro-
peesche economie na te gaan. Ook zal ons in dit verband
bezighouden de positie van Nederland en zijn overzeesche
gewesten als een schakel in de keten met de toekomstige
wereld-economie.
Minister Funk heeft in den aanvang van zijn rede uiteen-
gezet, hoe men zich allerwegen bezighoudt met gedachten
over de organisatie van de volkshuishouding na den oorlog,
waarbij hij het zich tot plicht rekende deze discussies uit cle sfeer van fantasie en bespiegeling mde reëele wereld
der Feiten terug te leiden. Tan een vastomlijnd plan, zoo
zeide hij, kan nog geen sprake zijn; voorloopig kan slechts de richting aangewezen worden, waarin zich de practische
politiek zal bewegen.
Celdiechniek en clearingsijste’m.
Daarbij gaan cle gedachten onder andere uit naar de
toekomstige monetaire politiek, waarbij het geldwezen
als secundair en het bedrijfsleven als primair wordt aan-
gemerkt. Zonder gezonde economie geen gezond gelciwezen.
Bij een gezonde volkshuishouding is het monetaire PtO: bleem een kwestie van
geldiechniek.
Deze geldtechniek wordt om. gevonden in een belang-
rijke uitbreiding van de w’erking van het clearingsysteem,
door een ontwikkeling van het bilaterale naar het multi-
laterale verkeer. 1-Tierdoor wordt een vereffening van de
saldi der afzonderlijke landen mogelijk.
Als voorwaarden voor een goed functionneerend clearing-
systeem stelt Minister Funk:
10.
vaste voor alle betalingen
geldende omrekeningskoersen; 2°. langdurige stabiliteit
van deze koersen en 3°. dadelijke hetaalhaarstelling van
de over de clearing geremitteerde bedragen.
De eerste voorwaarde is er een van groote draagwijdte. Er volgt uit, dat er niet aan gedacht wordt, de valuta’s der verschillende landen geheel te doen opgaan in één enkele
valuta, ie. de rijksmark. Wel wordt met reden gedacht
aan
uniforme, 000r alle betalingen geldende, omrekenings-
koersen.
Voor den handel en voor de calculaties van het
bedrijfsleven zijn deze bepaalde omrekeningskoersen een
belangrijke voorwaarde. Door onzekerheid op dit gebied
zou het bedrijfsleven ernstig belemmerd worden. Van-
daar, dat als. tweede voorwaarde ook gesteld wordt, dat
deze koersen voor langen tijd stabiel blijven.
verder dan dit heeft men echter op goede gronden niet
willen gaan. 1-Eet zou niet wel doenlijk zijn de omrekenings-
Icoersen definitief op een bepaalde hoogte vast te leggen;
immers indien de economische verhoudingen, bijv. als gevolg van den technischen ontwikkelingsgraad, in het
eene land ongunstiger worden dan in een ander land,
zou een onveranderlijke valuta-verhouding voor beide
landen ongunstig werken. Waar het bedrijfsleven primair
en het geidwezen secundair wordt gesteld, moet ook de economie het geldwezen bepalen. Wanneer dus in twee
landen de economische verhoudingen verschillen — en
dit zal wel steeds het geval zijn – moeten zij ieder een
eigen zelfstandig geldw’ezen hebben, zij het dan ook, dat ëen
zooveel mogelijk stabiele betrekking tusschen de twee va-
luta’s voor het onderlinge verkeer uitermate wenschelijk is. Deze zooveel mogelijk stabiele betrekking tusschen de va-
luta’s kunneii de Regeeringen der landen mede nastreven
door middel van beïnvloeding van het kostenpeil. Wanneer
de hierboven genoemde economische verhoudingen in het
eene land ongunstiger worden dan in een ander land als
gevolg van verschillen in het kostenpeïl, zullen de Regee-
ringen der betreffende landen kunnen samenwerken om tot
een aanpassing van het kostenpeil te geraken, waardoor
de stabiliteit der valuta-verhouding beschermd wordt.
De financiring der importoQerschotten.
De derde voorwaarde – de directe betaalbaarstelling
van de over de clekring geremitteerde bedragen – is even-
eens van buitengewoon belang. De handel wordt bevor-
derd, wanneer, op dezelfde wijze als dit ook in het binnen-
landsche verkeer geschiedt, de leverancier direct betaling
krijgt, zoodra de afnemer zijn schuld heeft voldaan. De
uitbetaling der ,,ongedekte” clearingremises, zoo merkte
de Heer Funk op, vertegenwoordigt een binnenlandsch
geldprohleem van de afzonderlijke landen. Indien na den
oorlog het internationale handelsverkeer zich zal kunnen
ontwikkelen en tot uitbreiding komen, zal de financiering
van cle ,,ongedekte” clearingsaldi door credietgeving
van den Staat mi. verder vermeden moeten worden.
Immers, hij voortzetting hiervan zou een actieve handels-
balans steeds gepaard gaan met credietgeving door en
dus weder credietvraag van den Staat. Onder bepaalde
omstandigheden zou deze credietfinanciering door den Staat van goederen, die reeds het land verlaten hebben,
tot ongewenschte crediet- of zelfs geldcreatie kunnen leiden.
In de eerste plaats zu hier de credietgeving van de
banken ingeschakeld kunnen worden en voorts het inter-
nationale kapitaalverkeer door emissies van lange lee-
n i ngen.
Hierbij zal natuurlijk aan een belangrijke voorwaarde
voldaan moeten worden, namelijlc, dat het goederen-
impoi’tsaldo, dat tot de buitenlandsche schuld geleid heeft,
voor het importeerende land een productief karakter
draagt, waardoor de rentedienst automatisch door ver-
hoogde productie-capaciteit kan worden opgebracht.
Bij de keuze tusschen emissies van lange leeningenen cre-
dietgeving van de banken zal de vraag beslissend moeten
zijn, of het karakter van den import van dien aard is, dat
de ingevoerde goederen op langen termijn de productivi-
teit van het land kunnen verhoogen, m.a.w. of het vaste
kapitaal van het importland geacht kan worden te zijn
toegenomen. Slechts in dat geval zal door middel van lange
leeningen gefinancierd kunnen worden.
De credietgeving voor de banken zal den vorm van
goederencrediet kunnen aannemen. 1-her zouden dus de
banken niet rechtstreeks de clearing financieren, maar zouden de afnemers van de goederen door middel van
accept-crediet eerst na afloop van den crediettermijn
hun betalingen behoeven te verrichten, zoodat deze be-
talingen pas daarna in de clearing zouden worden op-
gevoerd. Ilier zou dus slechts van een tijdelijke over-
brugging sprake zijn.
Voor de oplossing van het probleem der ,,ongedekte?’
clearingsaldi wijst Minister Funk nog op de behëersching
door den Staat van de betalingsbalansen. Voor zooverre
de importen de productie-capaciteit van een land kunnen
verhoogen, zal men dan daarbij, naar ik aanneem, het
internationale kapitaalsverkeer en de functie der banken
met succes kunnen inschakelen.
De heer Funk betoogt dan verder, dat ieder land zijn
eigen economische krachten tot ontwikkeling zal kunnen
brengen en dat men door de monetaire samenwerking
vele reglementeeringen en voorschriften in ruime mate zal
kunnen -oplieffen
i
evenals de deviezenbeperkingen, die
thans nog tusschen de verschillende landen bestaan, zoo-
dat ten slotte nog slechts het kapitaalverkeer dqor den
Staat gecontroleerd zal blijven.
De handel niet de buiten-Europeesche landen
Daarna wordt de aandacht gevraagd voor de belang-
•:’
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
539
rijke kwestie van het handeisverkeer met de landen buiten
Europa. Een belangrijk deel hiervan is de handel niet de
Vereenigde Staten, waarbij de 1-leer Funk wijst op de
protectionistische teridenzen in Amerika, die voor den
w’ereldhandel en de voikswelvaart in de geheele werejd, voor-
al in het laatste decennium, zoo noodlottig zijn geweest.
hij zegt dan ook, dat de Vereenigde Staten, indien zij
weder w’illen bijdragen tot de wereldeconomie, de onjuiste
rnethode zullen moeten verlaten om tegelijk het grootste crediteurenland en het grootste exportiand te willen zijn.
Na de geforceerde devaluatie in het voorjaar van 1933
heeft dit om. geleid tot den eenzijdigen goudstroom naar
Amerika. De groote Nederlandsche goudvoorraad heeft
ongetwijfeld geheel andere oorzaken gehad; in de Ver-eenigcle Staten was de directe aanleiding, dat men niet
bereid was de vorderingen op het buitenland in den vorm
van goederen te incasseeren, integendeel nog den export
wilde stimuleeren en daardoor slechts betaling in goud
aanvaarden kon; in Nederland was de groote goudvoorraad
daarentegn veeleer het gevolg van den wensch om de
buitenlandsche beleggingen te liciuideeren en de onmoge-
lijkheid om bij de teruggaande conjunctuur voldoende
gelegenheid te vinden om in het binnenland de kapitaals-
structuur uit te breiden en aldus in het eigen land te be-
leggen.
Het goudprohleem ziet iiinister Funk in de eerste plaats
als een probleem voor de Vereenigde Staten; als basis voor
de Europeesche valuta’s acht hij de rol van het goud uit-
gespeeld. Hij wil het probleem hier voor Europa van den
practisclien kant zien, en wil liet gebruik van het goud
dus ook niet dogmatisch verwerpen, doch hij ziet dit ook
voortaan als een doelmatig middel voor de vereffening
van saldi buiten de clearing, dus voor het gebruik in het
Qrlje
handels- en betalingsverkeer. Indien de Amerikanen
weder van hun goud af willen, zoo zegt hij verder, zullen
ze den dollar moeten revalueeren, w’at natuurlijk voor het
Amerikaansche bedrijfsleven groote moeilijkheden zal
opleveren, evenals – zou men hieraan nog kunnen toe-
voegen – voor de reeds geenszins rooskleurige Amerikaan-
sche staatsfinanciën.
Met de Zuid-Amerikaansche landen verwacht de 1-leer
Funk na den oorlog natuurlijk weder een herstel van den normalen handel. lIet Europeesche clearingsysteem, zoo zegt hij, sluit geenszins een vrij deviezenverkeer uit met
landen, die niet in de clearing zijn. De rijksmark en liet
rijksmarkaccept zullen voor dit haitdelsverkeer na den
oorlog weder kunnen functionneéren:
De beteehenis man iVederlanci en zijn oc’erzeesche gebieds-
deden poor het herstel Qan de Europeesche aeloaart.
Ik gdloof, dat hier ook voor ons land in de toekomst een
belangrijke taak is weggelegd bij de economische ontwikke-
ling en den opbloei van de volkswelvaart in Europa.
Wanneer na den oorlog volgens de richtlijnen, zooals die
door den Rijkscommissaris in zijn bekende rede zijn uit-
eengezet, de zelfstandigheid van Nederland en zijn over-
zeesche gewesten zal zijn hersteld, zullen de Nederlandsche goudvoorraad in Amerika en de Nederlandsche beleggingen
in de Vereenigde Staten weder vrij ter beschikking komen, evenals de Nederlandsch-1 ndische hulpbronnen. Door een
doelbewuste samenwerking zal het mogelijk zijn deze
dienstbaar te maken aan een zoo snel mogelijk herstel en
opvoering van liet welvaartspeil in Europa. Ik denk
hierbij ook aan de taak van het Nederlandsche bankwezen,
en ik zou dit ook willen zien in verband met wat ik hier-
boven schreef over de kapitaalsinvesteringen, die in de
landen met de importoverschotten de productie-capaciteit,
de werkkracht en de volkskracht dusdanig zullen ver-
hoogen, dat deze i nvesteeringen economisch verantwoord
zijn.
Eenigermate door de beleggingen van Nederland buiten
Europa, maar bovenal door de overzeesche gebiedsdeelen,
zal Nederland na den oorlog hier een belangrijke functie te
vervullen hebben. Door een doelbewust overleg zal liet
mogelijk zijn, dat Nederland in een Europeesch econo-misch verband, vooral ook dank zij den Nederlandsch-
Indischen hulpbronnen, een werkzaam aandeel zal kunnen
nemen in een spoedig herstel en een effectieven opbloei
van de volksivelvaart in Europa. Anderzijds zal dit ook
de wenschelijkheid meebrengen van een verdere econo-
mische ontwikkeling van Nederlandsch-lndië. Dit
zal
een
uitgebreidere kapitaalsinvesteening in Indië vereischien,
en het zal in Europa zijn, dat de
kapit&en
gevonden zullen
moeten worden, die in het Indische bedrijfsleven belegging
zullen vinden om aan de grootere bedrijvigheid liet hoofd te kunnen bieden.
Slot beschouwing.
Aan het einde van zijn rede zeide Minister Funk: de
economische samenwerking van de Europeesche Staten
zal een betere waarneming van de Europeesche economi-
sche belangen tegenover andere economische groepen in de
wereldeconomie mogelijk maken.
Met het oog op de samengesteldheid van hbt probleem,
eenerzijds de nauwe verbondenheid van de Europeesche
clearinglanden, anderzijds het verkeer met de buiten-
Europeesche landen en de verhindingsschakels, o.a. langs de overzeesche gewesten, doet zich de vraag voor, of hier
niet een instrument als de Bank voor Internationale Be-
talingen, zij liet dan ook in geheel gewijzigden vorm, doel-
treffend ingelascht kan worden.
Het lijdt geen twijfel, dat de oplossing van de vraagstuk-
ken van het internationaal verkeer en van de daarmede
samenhangende monetaire problemen met de hulp van het
clearingsysteem nog veel studie zal vereischen, en dat
theorie en praktijk tezamen zullen hebben na te gaan,
welke gevolgen de verschillende werkzame invloeden zullen
hebben op de Europeesche en zelfs op de geheele wereld-
economie. Binnen de ruimte van enkele kolommen is het
slechts mogelijk een korte schets te geven en daarbij enkele
vraagstukken naar voren te brengen. De theoretische en practische uitwerking zal een groote hoeveelheid arbeid
vragen, opdat het instrument van de clearing zoo efficiënt
mogelijk tea bate van de volkswelvaart kan worden aan-
gewend.
TJ. GREIDANUS.
VERKAVELING EN PRODUCTIEVERMOGEN
VAN DEN.NEDERLANDSCHEN BODEM.
Bezwaren oan de Qersnnppering.
Dat in talrijke streken van ons land een zeer verspreide
ligging en versnippering van den grondeigendom w’ordt
aangetroffen, is zoo langzamerhand gemeengoed ge-
worden.
Dit betreft niet alleen de gronden, welke sinds langen
tijd in cultuur zijn; ook vele z.g. woeste gronden zijn
ondoelmatig verkaveld.
Deze ondbelmatige indeehing en verdeeling van den
grond staat een rationeele bedrijfsvoering in den weg,
waardoor niet alleen de netto-inkomsten laag blijven,
maar, wat even fataal is, ook de bruto-opbrengsten
beneden elk redelijk peil blijven.
In gevallen als deze wordt dus niet uit den grond ge-
haald ,,wat er in zit”, terwijl anderzijds moerasgronden,
heidevelden, uitgeveende gronden e.d., welke thans in het meerendeel der gevallen een zeer geringe heteekenis voor
onze volkshuishouding hebben, bij ondoelmatige verkave-
]ing bezwaarlijk tot ontginning gebracht kunnen worden.
Een korte opsomming van de voornaamste nadeelen,
welke aan versnipjerd grondbezit verbonden zijn, doet dit
alles duidelijk worden.
1°. De verspreide ligging brengt tijdverlies mede,
telkens wanneer er werkzaamheden op de landerijen ver-
richt moeten worden. Veel tijd wordt verknoeid met liet zich verplaatsen en met liet transport van vee, zaaizaad,
mest, werktuigen en van den oogst.
In het bijzonder geldt dit voor het vervoer van de melk;
tijdens de weide-periode ondervindt men eenige keeren
540
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1940
per dag het nadeel van het tijdverlies door het over on-
noodigen afstand vervoeren van de melk.
2°. De verspreide ligging en de geringe oppervlakte der perceelen belemmeren een doelmatige bewerking van den
bodem. Ir. Addens, Rijkslandbouwconsulent te Arnhem, schrijft in de Nieuwe Veldbode van 28 Juni j.l. naar aan-leiding van dezen toestand o.m. het volgende: ,,hoe vaak
moet men, als voorlichter, ‘niet hooren, wanneer men het
machinale zaaien propageert, dat het voor zoo’n klein
perceeltje toch niet de moeite waard is de zaaimachine
op te halen. Het zaad wordt dan maar weer met de hand
er over gestrooid met alle nadeelige gevolgen daaraan
verbonden: vaak te dichte, soms te dunne stand, vooral
afhankelijk van den toestand van het zaaibed, een ge-
brekkige of in het geheel geen onkruidbestrijding, enz.
1-let resultaat is dan maar al te vaak: een halve oogst en
vuil land.”
3
°
. Door éen verspreide ligging der perceelen komt het
vaak voor, dat minder zorg en moeite besteed worden aan
die perceelen, welke ver van de boerderij zijn gelegen.
Zoo is het begrijpelijk, dat het toezicht op plantenziekten,
insecten- en vogelschade op veraf gelegen akkers minder
intensief is. Men drukt dit dan uit door de zegswijze:
,,ver van zijn land, dicht bij zijn schade.”
4°. Bij een ondoelmatige verkaveling kan er meestal
geen sprake van zijn, dat de waterstand voldoende wordt
beheerscht. Fliervoor toch is het noodig, dat men voldoende
watergangen kan graven om in natte tijden het overtollige
water af te kunnen voeren; maar omtrent het graven van
de hiervoor benoodigde slooten is zelden overeenstemming
tusschen de tallooze belanghebbenden te verkrijgen. Men
ziet dan ook steeds, dat slecht verkavelde gronden een
gebrekkige afwatering hebben.
5
°
. Daar iedere eigenaar zijn perceel moet kunnen
bereiken, loopt in vele gevallen over eiken akker een weg,
deze wordt dan onttrokken aan het cultuurland. Tei’wijl
hij goed ingedeelden grond zelden meer dan 3 pCt. van de
oppervlakte noodig is voor de toegangs- en uitwegen,
wordt bij slecht verkavelde complexen meermalen pIm.
20 pCt. van- de oppervlakte door wegen ingenomen
(zie Verslagen en Mededeelingen van de Directie vanden
Landbouw 1925, uitgave no. 2: Ruilverkaveling).
6
°
De onder 5° genoemde toestand brengt voorts
mede, dat de toegang tot de perceelen loopt over den
grond van anderen, waardoor deze laatsten in de vrije uitoefening van hun bedrijf worden belemmerd. Ileeft
men dus eensdeels te veel wegen, anderdeels is er een
gebrek aan wegen.
7°. – Versnipperd grasland wordt veelal uitsluitend ge-
exploiteerd als hooiland; afwisselend gebruik als weiland
zou de productie zeer ten goede komen. Voor dit laatste
is het echter noodig, dat de perceelen van een omheining
worden voorzien. Om de gi’oote kosten, welke dit voor de
vele kleine perceelen met zich brengt, blijft dit echter
vrijwel steeds achterwege.
8
°
. Versnipperde heidevelden, moerasgronden, uit-
geveende gronden, zijn niet tot ontginning te brengen,
althans niet tot een rationeele ontginning. Immers, in 95
pCt. der gevallen is het eerste stadium van de ontginning:
verbetering van de afwateringstoestanden. Hiervoor moeten
dan nieuwe watergangen worden gegraven, of de bestaande
verbreed en verdiept, terwijl hij ontginning van uitge-
veende laagveengronden en moerasgronden nog bovendien
kaden of dijken moeten worden aangelegd voor bescher-
ming tegen overstrooming door het buitenwater. Het
tweede stadium van een ontginning bestaat uit den aan-
leg van wegen, terwijl tenslotte het derde of laatste stadium
wordt gevormd door de ontginning van de perceelen zelf,
hetgeen bestaat uit droogleggen, Spitten en egaliseeren.
Voor de drooglegging moeten er niet te veel, noch te weinig slooten worden gegraven. Alleen bij een geheel
nieuwe indeeling van het terrein kan men aan dezen
eisch voldoen; immers, zou men de indeeling in kleine
perceelen handhaven, dan krijgt men te veel slooten. Een
soortgelijk bezwaar ki’ijgt men bij den aanleg van wegen.
In de tweede plaats is het voor het spitten van een bodem,
(de ontginning in engeren zin) noodzakelijk, dat de grond
wordt losgespit. Minder goede lagen worden geheel naar
beneden gewerkt; de goede grond wordt, indien ter plaatse
aanwezig, bovengehouden, bovengebracht of aangevoerd
van naastliggende perceelen ; zoo worden b.v. hij uitgeveende
gronden ,,bepaalde soorten” van het achtergebleven veen
als zijnde ,,goede grond” gelijkmatig over het te ontginnen
complex verdeeld
Tenslotte, om te kunnen egaliseeren – dus om den grond
een gelijkmatig of vlak maaiveld te geven ten dienste
om. van de bovengronsche afwatering en exploitatie met
behulp van werktuigen als ploeg,egge en oogstmachines—,
is het noodig, dat men grond transporteert van talrijke
perceelen, t.w. van de hoogere naar de lagere.
Uit deze uiteenzetting is het dus zonder meer duidelijk,
dat, wil men tot een doelmatige ontginning overgaan, dit
niet mogelijk is bij versnipperd bezit. Versnipperd bezit
sluit een doelmatige ontginning uit.
Voorcieelen oan rat ioneele oerdeeling can het gn’ondbezit.
Al de hierboven genoemde nadeelen, waaraan nog een
aantal minder belangrijke zouden zijn toe te voegen, (lozen
,,kanker” in onzen landbouw
1),
kan men opheffen door
den grond tijdelijk ,,in éin hand” te brengen en daarna op-
nieuw in te deelen, waardoor al deze nadeelen in even zoo-
vele voordeelen verandei’en.
Men kan dan nog niet in cultuur zi.jnde ,,woeste gronden”
snel en doeltreffend tot ontginning brengen, terwijl hij her-
verkaveling van versnipperden cultuurgrond de mogelijk-
heid ontstaat tot een rationeele bedrijfsvoering, waardoor
niet alleen de netto-opbrengsten, maar ook de bruto-
opbrengsten zuilen stijgen. Men heeft dan een doelmatige
ligging van de landerijen ten opzichte van de boerderij,
d.w.z. zooveel mogelijk aaneengesloten en dicht bij huis.
In vergelilking met een verspreide ligging geeft dit een he-
langrijke tijdsbesparing hij de noodzakelijke t.ransporten
van vee, mest, oogst enz. van en naar de boerderij.
De grootere vorm der akkers maakt het mogelijk, dat
de hewerkingen beter geschieden en tevens
•
minder tijd
nemen, omdat nu machines gebruikt kunnen worden,
waarmede op smalle akkertjes niet kan worden gewerkt.
Door de ligging der perceelen in de onmiddellijke om-
geving van de boerderij is het mogelijk meer leiding aan
het personeel te geven, waardoor de noodige verplegings-
maatregelen op den juisten tijd en wijze kunnen geschieden;
ma.w. het is thans mogelijkmeer zorg te besteden aan de gewassen. Eventueele schade, veroorzaakt door planten-
ziekten, vogels, insecten, enz., wordt spoedigei’ opgemerkt,
zoo mogelijk voorkomen of anders snel hersteld.
Dooi een samenvoeging van tal van smalle akkers
vervallen de scheidingsvoren, slooten, grens- en achter-
vallen, waardoor de oppervlakte cultuurgrond wordt
vergroot.
Alle perceelen krijgen een goede ligging ten opzichte
van wegen en waterloopen, waardoor de zoo schadelijke overwegen op gronden van derden verdwijnen en niette-
min toch volstaan kan worden met minder ,,rij-oppervlak”
dan bij een versnipperden eigendom. Er komt dus ook
hier meer gi’ond beschikbaar voor de cultuur.
Een rationeele aanleg maakt, dat de waterstand vol-
doende beheerscht kan worden; zelfs kan men in gevallen,
waar men dat wenscht, overgaan tot drainage. Een enkel
woord ter verduidelijking van het begrip drainage. Naast
de algemeene ontwatering van een, gebied dooi ruime
slooten staat hetgeen men zou kunnen noemen, de interne
ontwatering van het land door het graven van kleine
slooten en greppels. Teneinde nu het hieraan verbonden
landverlies te voorkomen, gaat men vaak draineeren,
1)
Mr. W. C. H. Staring in Huisboek voor den Landbouw.
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
541
d.w.z. men legteen bui zenstelsel onder de oppervlakte
,w’aar-
door het overtollig hemelwater wordt afgevoerd naar de
grootere slooten. De greppels en kleine slooten kunnen dan
worden gedicht, waardoor een niet onbelangrijke landaan-
winst ontstaat, welke in vele gevallen pIm. lOpCt. bedraagt.
Verder zullen, als gevolg van de grootere afmting der
perceelen en betere ligging ten opzichte van de bedrijfs-
gebouwen, de gronden bestemd worden voor die cultuur,
w’aarvoor zij zich het beste leenen of die in verband met
de conjunctuur het meest loonend is. Afwisselend weiden
en hooien is nu geen bezwaar meer, omdat het omheinen
minder kostbaar is geworden. Is in verband met de con-
junctuur de aanleg van bouwland voor hakvruchten of de teelt van grove tuinbouwproducten gewenscht, dan
ontmoet ook dit tengevolge van den nieuwen stand van zaken
veel minder bezwaren. Immers, de gronden liggen voor
deze arbeidintensieve culturen dichter bij huis, het wegen-
net i verbeterd, de ontwatering (voor vele van deze ge-
wassen beslissend) is goed, enz., enz. M.a.w. men is veel
vrijer geworden in de keuze van de te verbouwen gewassen,
hetgeen zoowel voor den boer als voor de gemeenschap
van groot belang is.
Hakvruchten en ook een aantal granen, zooals tarwe,
stellen echter hoogere eischen aan den bodem dan slechte
grassen, hoekweit en rogge, welke laatste gewassen men door-
gaans vindt op gronden, waarvan de algeheele toestand van
den bodem in een minder gunstige conditie verkeert. Een
verkaveling van gronden wordt dan ook in vele gevallen
gevolgd door het ,,herontginnen” van den bestaanden
cultuurgrond, d.w.z. de grond wordt aan een algeheele bewerking met de schop onderw’orpen, de ondergrond wordt, w’aar noodig, los gemaakt, minder goede lagen
worden , weggestopt”, de bodem wordt geëgaliseerd, kortom
men gaat deze gronden als het w’are opnieuw ontginnen. In
de practijk noemt men deze bewerkidg dan ook: herontgin-
ning. Veelal bedragen de kosten van deze herontginning nog
belangrijk meer dan die der verkaveling, een bewijs, hoe
hoog men cle voordeelen van deze bewerking aanslaat.
Uit een en ander moge gebleken zijn, dat de nadeelen van
een slechte verkaveling enorm zijn en de voordeelen van
een goede verkaveling groot. Niettemin is het niet doen-
lijk dit verschil in geld uit te drukken. Daarvoor is het
complex van voordeelen te samengesteld en ook te veel
afhankelijk van de omstandigheden. Alle factoren te-
zamen kunnen, al naar gelang van de omstandigheden,
veroorzaken, dat door een doelmatige verkaveling, verhoo-
ging der exploitatiewaarde der bedrijven met 15, 20,
25 en meer pCt. wordt verkregen.
Verkaveling van versnipperde cultuurgronden heeft
tot gevolg verlaging van de productiekosten; maar in den
landbouw gaat verlaging van de productiekosten als hier-
boven is beschreven gepaard met een intensiveering, dus
met verhooging van de bruto-opbrengsten. Ook voor deze
laatste is geen algemeene maatstaf te geven. Om echter
een inzicht te geven in den omvang van deze factoren
geven wij enkele voorbeelden.
Recente voorbeelden pan ruilrerhaoeling.
In het jaar 1928 kwam de ruilverkaveling Nieuwleusen
(in Overijssel) ter grootte van pl.m. 1200 ha. tot stand.
In Maart 1931 waren reeds 25 nieuwe boerderijen gesticht
en thans bedraagt dit aantal in totaal pIm. 60. Voordien
werd de grond bijna zonder uitzondering als hooiland ge-bruikt, bemesting vond zoo goed als niet plaats en slechts
enlcele perceelen, onmiddellijk aan de wegen gelegen,
verkeerden in een beteren toestand. De opbrengsten waren
over het algemeen gering, in sommige jaren zelfs zoo, dat zij
nog niet voldoende waren om de grondbelasting te dekken.
De prijzen der landerijen varieerden zeer wegens de ver-
schillende ligging en den toestand, waarin zij verkeerden.
lIet niet verbeterde land werd in 1938 tegen prijzen van
ongeveer f 500.— per ha. verkocht en het reeds verbeterde,
mits in behoorlijken toestand, bracht toen f 1000.— tot
f1200.— op.
Een verder voorbeeld is de ruilverkaveling de Hollumer-
mieden op Ameland. Vôdr de ruilverkaveling waren hier
4895 perceeltjes met een gemiddélde grootte van
7
are,
na de ruilverkaveling waren er 501 perceelen met een
gemiddelde grootte van 62 are. (Tengevolge van het vrij-
wel geheel ontbreken van wegen en waterloopen hij den
ouden toestand was nl. in dit geval het totale oppervlak
van de perceelen, die na de verkaveling werden toege-
wezen, ca. 10 pCt. geringer).
De versnippering was dus hier wel heel ver gegaan.
lIet werk kw’am in 1928 gereed; reeds het volgende jaar
kon men constateeren, dat meer vee werd gehouden;
het aantal nam toe met ruim 100 stuks melkkoeien, terwijl
verschillende bedrijfsgebouwen werden vergroot en nieuwe
werden gesticht.
Een meer bekend voorbeeld is de riiilverkaveling
te Staphorst, waarbij een gebied van ruim 1800 ha was
betrokken. In den ouden toestand waren er 13000 per-
ceelen, waarvan de grootte hoogstens 18 are besloeg.
Na de verkaveling is het aantal perceelen teruggebracht
tot 2350. De gemiddelde grootte is nu pl.m. 80 are. Deze ruilverkaveling werd gevolgd door de zoogenaamde her-
ontginning op groote schaal, waaraan tot dusverre
een bedrag van pIm. f 500.000.— werd veloond. De
beteekenis van dit bedrag treedt aan het licht, wanneer
men weet, dat de verkaveling zelf een bedrag van
pIm. 175.000 gulden eischte.
Met deze voorbeelden moge hier worden volstaan.
Verdere mogelijkheden.
–
In ons land zijn vele streken, waar, tengevolge van de te
ver gegane versnippering -van den grond, de productivi-
teit niet tot het hoogste peil kan worden opgevoerd.
Gegevens omtrent de juiste oppervlakte dezer gebieden
ontbreken. liet is n.l. zeer moeilijk te zeggen, waar thans
ruilverkaveling geboden is en waar niet. Gaan wij bv.
van het standpunt uit, dat een verkaveling, zooals thans
in den Wieringermeerpolder is toegepast, ook elders ge-
wenscht is, dan zou wellicht de helft van onzen cul-
tuurgrond herverkaveld dienen te w’orden.
Door de Ned. Heide Mij. is een aantal jaren geleden
een schatting gemaakt van de voor ruilverkaveling in
aanmerking komende oppervlakte. Zoo was zij van
meening, dat in:
Friesland
……….
46000
ha.
Groalngen
……..
18000
Drenthe …………
100000
Overijssel
……..
123000
Gelderland
……….
50000
Utrecht
……….
4000
Limburg
……….
77000
Noord-Brabant
….
103000
Totaal …………521000 ha.
hiervoor in aanmerking kwam.
Deze schatting is natuurlijk een zeer globale, aangezien
zij, indien men, uitgaat van een perceelsindeeling als die in den Wieringermeerpolder, nog zeer veel vergroot zou
kunnen worden. Bovendien zijn de provincies Zeeland,
Noord- en Zuid-I-Iolland niet genoemd, terwijl toch mag worden aangenomen, dat ook in deze provincies nog vele
gebieden voor ruilverkaveling in aanmerking komen.
Juist mede in verband met de moeilijkheid van het
vaststellen der grens, waar wel ruilverkaveld moet worden
en waar niet, is het zeer lastig vast te stellen, hoe groot
de relatieve winst aan cultuurgrond bij een totale ruil-
verkaveling van de daarvoor in aanmerking komende
perceelen in ons land zou zijn.
Nemen wij aan, dat door verkaveling van cultuurgrond
de bruto-opbrengsten met 20 pCt. stijgen en houden wij aan
de schatting van de Ned. heide Mij. vast, dan zou bij uit-
voering van deze ruilverkavelingen de relatieve vermeer-
dering van onzen cultuurbodem 100.000 ha. kunnen
542
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1940
bedragen, dat is een, oppervlakte, overeenkomende met de
helft van de totale oppervlakte der Zuiderzeepolders.
In de gegeven omstandigheden, d.w.z. in de gestoorde
volkshuishouding van heden, met als gevolg voedselgebrek,
werkloosheid en goederengebrek voor betaling voor nood-
zakelijken import uit het buitenland, is het noodzakelijk,
dat de productiefactorert van ons eigen land zoo rationeel
en hoog mogelijk worden opgevoerd en dat aan de groote
vraag naar cultuurgrond van jonge boeren wordt tegemoet-
gekomen. Ruilverkaveling is dan één van de middelen,
waarmede wij veel ten goede kunnen bereiken; immers,
zij strekt tot verhooging van de landbouwproduttie, waar-
door tevens ons landbouwfuridamentwordt verbreed, hetgeen
wil zeggen, dat, naast vele andere voordeelen, onze volkshuis-
houding minder kwetsbaar wordt
r
doordat wij minder
invoer uit het buitenland van noode hebben, terwijl
bovendien als gevolg van de meerdere werkgelegenheid
de werkloosheid blijvend wordt voorkomen, lIet is dus
zaak, dat met kracht de versnippering van den grondeigen-
dom, alsmede de zeer verspreide ligging der perceelen,
wordt opgeheven en daarbij voorkomen wordt, dat over
b.v. een eeuw deze toestand zich herhaalt;
m.a.w.
er
moeten regelen worden gesteld, waardoor het onmogelijk
wordt, dat’ een door een herverkaveling verkregen doel-
matige indeeling van gronden en bedrijven in de toekomst
verloren zou gaan.
Vier (vegen naar de hererha’eling.
Vragen wij ons nu af, hoe de stand van zaken is in ons
land inzake de herverkaveling van gronden, dan zien wij,
dat men langs vier verschillende wegen tot verkaveling
kan komen:
le. langs vrijwilligen weg;
2e. krachtens de wet;
3e. door inschakeling van een ontginningsmaatschap-
pij of stichting;
4e. door toepassing van de Algemeene Vorderings-
wet 1939.
2)
Her QerkaPeling langs ()!Jwilligen aeg.
Véér de totstandkoming van de Wet van den 31sten
October 1924, houdende bepalingen omtrent ruilverkave-
ling (Ruilverkavelingswet), kon ruilverkaveling slechts
plaatsvinden langs vrijwilligen weg. Daar echter in dat
geval de mëdewerking van alle eigenaren noodzakelijk
is, is het niet te verwonderen, dat op deze wijze heel weinig
is bereikt.
Niet gering zijn nl. de gevallen geweest, waar reeds geheel
uitgewerkte plannen ten slotte niet zijn uitgevoerd, omdat
één eigenaar op het laatste moment zijn medewerking
weigerde. Niettemin zijn er toch, ‘niet het minst dank
zij de intensieve en deskundige propaganda van de Ned. Heide Mij., eenige verkavelingen langs vrijwilligen weg tot stand gekornen.
In 1915′ de Ballumermieden. hier bezat véér de ver-
kaveling o.a. één eigenaar 269 perceelen met een totale
grootte van ruim 12 ha., terwijl hij na de verkaveling
slechts 5 perceelen heeft. Er was een andere eigenaar, die
om zijne perceelen te bereiken een weg had af te leggen
van pim. 7 km., hetgeen hij slechts kon doen in een
gunstig jaargetijde, als het overtollige regenwater was
verdwenen, en ook dan nog te voet en niet met kar en
paard. Thans heeft hij slechts 2 km af te leggen om zijn
bezit, dat nu uit 2 perceelen bestaat, hetzij te voet, per fiets
of met paard en kar te bereiken.
In 1919 kwam gereed de ruilverkaveling der Dalfser-hooi-
slagen en in 1920 de Westerlanden onder Gieten. Verder
is men echter niet gekomen.
2)
Thans op enkele punten gewijzigd, zie Verordenin-genblad voor het bezette Nederlandsche gebied, d.d. 24
Augustus’ 1940. Algemeen Vorderingsbesluit 1940.
Ruilr’erhaeeling krachtens de ‘wét.
De noodzaak om tot een wettelijke regeling te geraken,
bleek dus wel zeer overtuigend. Deze kwam dan ook in
1924 gereed; in dat jaar bereikte nI. de Wet van 31 Octo-
ber 1924 S. 481, houdende bepalingen omtrent ruilver-
‘kaveling (Ruilverkavelingswet) het Staatsblad.
Daardoor was het mogelijk geworden om tot ruilver-
kaveling te komen krachtens een besluit van de meer-
derlieid der eigenaren, terwijl bovendien de totale opper-
vlakte der perceelen van deze meerderheid meer dan de
helft van de grootte der in de betreffende ruilverkaveling
begrepen perceelen moest bedragen. Vereischt was dus een
zgn. dubbele meerderheid: nl, meerderheid van eigenaren
en meerderheid van oppervlakte.
De invoering van deze wet was een zeer belangrijke stap
in de goede richting; het aantal ruilverkavelingen nam dan
ook aanzienlijk toe. In het tijdvak van 1 Januari 1925
tot en met 31 December 1939 bedroeg de totale opper-
vlakte, waarop de ruilverkaveling ingevolge deze wet is
toegepast, 10.487 ha, Met uitzondering van de reeds
genoemde ruilverkavelingen te Nieuwleusen en Staphorst,
waarbij nog genoemd kunnen worden de Wanrooysche
Peel met een opper.ylakte van 988 ha., de Strijbeeksche
Fleide van 528 ha. en die van Moergestel van 779 ha,, de laatste drie gelegen in de provincie Noord-Brabant,
hebben deze ruilverkavelingen alle betrekking op gebieden
van kleiner dan 500 ha. Van een ruilverkaveling in
grootschen stijl is dus nog in geen enkel opzicht sprake.
De vereischte dubbele meerderheid bleek nog een te
groote rem te zijn om het gewenschte tempo te be-
reiken. Het was dus noodzakelijk de ‘Wet te wijzigen,
hetgeen dan ook inderdaad geschied is. Bij de Wet van
20 Mei 1938, houdende nieuwe bepalingen omtrent ruil-verkaveling (Ruilverkavelingswet 1938) is de vereischte
dubbele meerderheid vervallen, terwijl bovendien de
Cultuurtechnische Dienst in het levenverd geroepen, aan
welken Rijksdienst in het bijzonder de propaganda voor
ruilverkaveling werd opgedragen.
Voldoende is thans, dat hetzij de helft van het aantal
eigenaren, hetzij de eigenaren van de helft van de op-
pervlakte véér verkaveling is.
Bovendien kan, indien een zoodanig besluit niet is te
verkrijgen en het algemeen belang de totstandkoming
eener ruilverkaveling dringend vordert, door den Minister
de verkaveling worden bevolen, indien slechts een vierde
van de eigenaren of de eigenaren van een vierde gedeelte
der oppervlakte toestemming verleenen.
En tenslotte is, indien het algemeen belang de totstand-
koming van een ruilverkaveling zeer dringend vordert,
ook verkaveling krachtens een afzonderlijke wet mogelijk.
Tot dusverre hebben de laatste t*ee mogelijkheden
nog geen toepassing gevonden.
Intusschen heeft deze nieuwe wet reeds goede gevolgen
gehad. Op 31 December 1939 was de stand van zaken
inzake ruilverkaveling aldus, dat een oppervlakte van
4424 ha. in uitvoering was, terwijl op denzelfden datum
aanvragen waren ingediend voor een totale oppervlakte
van 53000 ha.
Voor een groot deel van (leze laatste oppervlakte moeten
de stemmingen nog plaats vinden. Veel zegt dit cijfer dan
ook niet; men kan er echter wel uit afleiden, dat de be-
langstelling onder de belanghebbenden sterk groeiende is.
Belangrijker is het volgende. Daar ruilverkaveling veel
voorbereiding eischt (alle perceelen moeten nauwkeurig
worden opgemeten en geschat, terwijl iedere eigenaar de-
zelfde waarde moet terugkrijgen van hetgeen hij inbrengt;
slechts een speling van 5 pCt. is hier toegestaan), is het
begrijpelijk, dat, rekening houdende met het beschikbare
en op te leiden personeel, de huidige capaciteit van den
Cultuurtechnischen Dienst, zijnde 10 tot 12000 ha. per
jaar, bezwaarlijk hooger zal kunnen worden opgevoerd.
Men zal er dus in moeten berusten, dat er ongeveer drie-
kwart eeuw voor noodig is om het huidige programma
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
543
inzake ruilverkaveling af te werken. Staat men
ec
hter
op het standpunt, dat de oppervlakte, welke voor verkave-
ling in aanmerking komt, nog aanzienlijk grooter is dan
in de enquête der Ned. 1-leide Mij. genoemd, en dat het
gewenscht is, dat onze zoo sterk gestoorde volkshuishou-
ding weer blijvend op gang kan worden gebracht, in het
bijzonder door opvoering van de bodemproductie, dan is
het duidelijk, dat men zich bij verkaveling niet dient te
beperken tot streken, waar de toestand vrijwel onhoudbaar
was geworden, maar dat men dan de perceelsindeeling over
vrijwel het geheele land systematisch moet gaan bezien en
verbeteren. Daarnaast zal men, zooals hierboven reeds werd
opgemerkt, moeten zinnen op maatregelen, waardoor de doel-
matige indeeling der gronden en bedrijven ook in de toe-
komst behouden blijft.
Dit laatste is niets nieuws. In Denemarken heeft men
op dit gebied reeds een aantal regelen ingevoerd. Daar
heeft men nI. bij elk bedrijfsgebouw een aantal perceelen
aangewezen, welke steeds met dat gebouw één geheel
moeten blijven vormen. In verband luermede is bij de
wet bepaald, dat een erflater zijn boerderij aan één zijner
kinderen mag overdragen, waarbij hem de vrijheid is
gelaten te bepalen, welk kind dat zal zijn. 1-Jet geldelijk
vermogen van den erflater wordt volgens de regelen van het algemeen erfrecht vererfd, waarbij degene., die de boerderij
verkrijgt, niet van een aandeel is uitgesloten, met dien
verstande, dat de waarde van de boerderij tegen dat aan-
deel wordt verrekend. Deze waarde mag binnen zekere
grenzen door den erflater zelf worden vastgeteld; zij be-
hoeft in dat geval niet geheel gelijk te zijn aan de werke-
lijke waarde, maar mag er ook niet te veel van afwijken.
Her oerkaoeling door inschakeling oan een ontginningsmaat-
schap
pij
of stichting.
Blijkens het voorafgaande zal men, naast de bestaande
wegen inzake verkaveling, ook andere wegen moeten inslaan. Dit is dan ook reeds geschied en wel door in-
schakeling van ontgï iningsmaatschappijen en/of stich-
tingen. Dit zijn semi-officieele instituten, welke krachtens
art. 122 der Onteigeningswet de bevoegdheid hebben,
zelfstandig tot onteigening over te gaan. Zij hebben
uitsluitend tot doel werkzaam te zijn in het belang van de verhooging van de opbrengst van gronden, hetgeen
zij trachten te bereiken door om. slecht verkavelde
gronden aan te koopen en te doen ontginnen met be-
hulp van werklooze arbeiders. Flet doel is hier eigenlijk
tweeledig: blijvende bestrijding der werkloosheid – of, beter gezegd, voorkoming van werkloosheid door ruil-
verkaveling en ontginning – en rechtstreeksche bestrijding
van de gevolgen der werkloosheid door het verschaffen
van werk.
Deze wijze van werken onderscheidt zich van een ruil-verkaveling. Een eigenaar krijgt nI. in dit geval de opper-
vlakte van zijn ingebrachten grond niet steeds terug; immers, de grond wordt geheel onteigend, in tegen-
stelling met ruilverkaveling, wat geen vorm van ont-
eigening is, maar een eigensoortig instituut (zie Memorie
van Antwoord Tweede Kamer behandeling Ruilverkave-
lingswet 1938). Na de herverkaveling en ontginning
worden de kavels verkocht of verpacht aan derden, waarbij
aan den vorigen eigenaar veelal een recht van voorkoop
kan worden verleend, doch noodzakelijk is dit niet.
Er zijn omstandigheden, waaronder aan dezen weg zeer
zeker de voorkeur moet worden gegeven, in het bijzonder
wanneer het betreft gronden, die nog niet in cultuur zijn;
immers, geen enkele meerderheid van eigenaren is hier
vereischt. Intusschen is het niettemin gewenscht een groot
deel van de goedwillende eigenaren te overtuigen, dat het
algemeen belang eischt, dat tot onteigening van hun
gronden wordt overgegaan. De kavels krijgen bij deze
verbetering de in verband met de omstandigheden meest
gewenschte grootte, terwijl bij ruilverkaveling zeer veel
rekening moet worden gehouden met de door de eigenaren in-
gebrachte oppervlakte, welke aan elken eigenaar wegr moet
worden teruggegeven, terwijl voorts hij elk perceel moet
worden gezorgd voor een weg en een waterleiding. Bij ont-
eigening kan bovendien een verkaveling dikwijls belangrijk
goedkooper worden uitgevoerd, daar uit den aard van de zaak minder administratief werk behoeft te geschieden, terwijl ook met een geringer aantal wegen en waterleidingen kan worden
volstaan, daar men een grootere vrijheid heeft in het vast-
stellefi van grootte en vorm der perceelen. Tenslotte wordt
een algemeene kadastrale ,,schoonmaak” in het betreffende
gebied verkregen, doordat alle dikwijls zoo ingewikkelde
en voor cultiveering zoo remmende familieboedels in geld
worden verrekend. Maar zooals ik reeds, opmerkte, voor
elk complex afzonderlijk moet worden nagegaan, welke
van deze twee verheteringsmethoden in het voorkomende
geval de meeste aanbeveling verdient.
De door de ontginningsmaatschappijen gevolgde werkwijze
heeft intusschen al vrij veel toepassing gevonden. Thans zijn
in iedere provincie van ons land, met uitzondering van de
prpvincie Utrecht, dergelijke instituten werkzaam. In de
ruim 15 jaren van hun werkzaamheid hebben zij een
totale oppervlakte van ruim 19000 Ima. tot verkaveling en
ontginning gebracht, terwijl plannen in voorbereiding zijn voor het cultiveeren van complexen mt een totale
oppervlakte van ruim 7000 ha.
Een overzicht van hetgeen in de verschillende lands-
deelen werd bereikt, volgt
01)
blz. 544.
Door deze maatschappijen is dus veel en goed werk
verricht, maar ook hier geldt weer ,,het gaat te langzaam”
en ook hier moesten dus wegen gezocht worden, waardoor
het tempo kon worden versneld.
Toepassing oan de Algemeene Vorderingsvet
1939.
Dit is onzes inziens zeer wel mogelijk, en vel door de
toepassing van de hierboven onder 4e genoemde Alge-
meene Vorderingswet 1939, thans Algemeen Vorderings-
besluit 1940.
Artikel 2 van deze wet luidt om.:
,,Onze Minister van Economische Zaken is bevoegd,
zonder eenige formaliteit, met inachtnemingvan de rege-
len, bij deze wet gesteld,
ten behoeoe oan de oolkshu.is-
houding
de ter beschikkingstelling van goederen te vorde-
ren of te doen vorderen”.
Volgens artikel 7, tweede lid, is het goed, ten aanzien
waarvan de ter heschikkingstelling in eigendom is gevor-
derd, eigendom van den Staat.
In Juni van dit jaar is deze wet toegepast voor de vor-
dering van een aantal complexen, alle slecht verkaveld
en in niet-gecultiveerden staat, met een totale oppervlakte
van 4956 ha., te weten:
Provincie:
Omschrijving:
Grootte
in ha.
Zuid- 1-Jolland
Noordschebuurterpolder
265
Overijssel
. . .
1000
Groningen
…
Drenthe
……..
Vierdensche veld
…………..
Overijssel
. . .
Sellingerbeetse
……………200
50
.
700
Geeserveen
……………….640
Noord-Brabant
I-Iaaksbergerveen
………….400
Manderveen
………………
Binnenpolder van Terheyden
135
Overijssel
. . .
Weteringpolder
…………..
Drenthe
…….
Vledderveen
……………..300
Vijlenerbosch bij Vaals (bosch)
204
Gelderland/
Complex ten Oosten van
Limburg
…….
Limburg
Groebeek (bosch)
62
..
4956
Totaal
…….
1-Jet is de bedoeling, dat na de ontginning en verkaveling
de oude eigenaren, mits het landbouwbedrijf beoefenend, de vodrkeur zullen hebben bij den terugkoop.
1-lierdoor wordt sneller gew’erkt, in de eerste plaats in het
544
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1940
Provincie:
Naam van liet Instituut:
Gereed of in
in voor-
uitvoering :
bereiding:
Groningen
Friesland
…………..
Drenthe
…………..
Overijssel
Noord-Holland
Zuid-holland
……….
Noord-Brahant
……..
Gelderland
…………
N.V. Ontg. Mij. ,,De Vereenigde Gi’oninger Gemeenten”
3440 ha.
N.V. ,,i)e Diie Provinciën”
……………………..
1580 ha.
N.V. Ontginnings-Mij. ,,ilet Lantschap Drenthe” . . .
4877 ha.
N.V. Ontginnings-Mij. ,,Overijssel”
………………..
3682 ha.
NV. Land van Vollenhove
……………………….
4793 ha.
N.V. Ontginnings-Mij. ,,Noord-lIolland”
……………
282 ha.
Vereeniging ,,De l3iesbosch”
…………………….
966 ha.
Stichting Werkverschaffing en Oiitgiiining
………….
305 ha.
N.V. Ontginnings-Mij. ,,Gelderland”
……………..
100 hia.
Totaal
………………………………..
1
20025 ha.
ha.
3654 Jia. ha.
50 ha.
2000 ha.
ha.
ha.
1027 Inc ha.
6731 ha.
= f 33.000.-
= t 69.800.-
belang van den boer, maar ook voor den Staat heeft
deze gang van zaken veel aantrekkelijks. immers, de
bodem wordt op deze wijze snel tot productie gebracht,
w’einig adniinistratiekosten worden gemaakt en er behoeft
weinig geld
01)
tafel te worden gelegd. Wordt b.v. een complex in Juni gevorderd, met cle be-paling, dat
01)
1 Maart van het volgende jaar de koopsom
zal worden voldaan – hier zit niets onbillijks in, daar het
land tevoren geen opbrengst gaf -, dan kunnen, indien
terstond met de verkaveling en ontginning begonnen
wordt, de werkzaamheden reeds in het volgend voorjaar
hun beslag hebben gekregen. De oude eigenaren kunnen
clan weer grond tot hpn beschikking krijgen, zonder dat
betaling aan den Staat of betaling van de icoopsom
door den Staat behoeft plaats te vinden. –
Stel iemand brengt woesteiï grond in voor f 3000.—,
1-lij vet’krijgt hier volgend voorjaar een (kleiner) ontgonnen
stuk grond ter waarde van t 3000.—.
Of wel iemand brengt w’oesten grond in ter waarde van
t 3000.—. Na bijbetaling van een zeker bedrag krijgt hij
een even groot stuk ontgonnen grond terug.
De Staat legt alleen een zeker deel van de arheids-
bonen ten koste. Stellen w’ij cle grootte van het complex
b.v.
O
1000 ha., dan kan cle volgende ruwe berekening
gemaakt woiden.
rfe betalen pl-ijs 1000 ha. li f 300
=
f
300.000.—
pel-
ha
………………..
…
Arbeicisloonen
voor
liet
verbeteren
van 1000 ha. 4 f1200.— p’ ha..
=
1.200.000.-
Andere kosten (materialen, toezicht,
enz.)
4 t 320.— pci- ha.
………
320.000.-
Totaal
……………………
t
1.820.000.-
Verkoopsprijs ontgonnen en verkavel-
de grond 4 f 1000.— per ha
…..
=
f 1.000.000.-
liet verschil is ongeveer 75 pCt. van
de arheidsloonen
ad
………….
£
820.000.-
Door de exploitatie van deze 1000 ha.
wdrdt liet bruto volksinkomen ver-
hoogd met jaarlijks 1000xf 300.— = t 300.000.-
(Dit bedrag van f 300.— pci’ ha. bestaat uit t 200.—,
die blijkens de landbouwboekhoudingen gemiddeld worden uitgegeven voor pacht, zaaizaad, pootgoed, kunstmest, vee-
voeder, enz. – cxci. de loonuitgaven -, plus 0,8 x f 130.—,
in welken laatsten post liet bedrag van t 130.— voorstelt
het gemiddelde jaarlijksche inkomen per hoofd der in
den landbouw werkzame bevolking – blijkens het eenige
jaren geleden in bepaalde gemeenten ingestelde budget-
onderzoek – en de coëfficient van 0,8 het aantal uitslui-
tend in de uitoefening van den landbouw werkzame in-
woners per ha. cultuurgrond).
Deze vermeerdering van het volks-inkomen geeft voor den staat een
jaarlijksche inkomstenverhooging
door belastingen van 1000 x f33.
3)
De steunbesparing voor de overheids-
lcassen ten gevolge van indirecte en
secundaire wer.kverritiming be-
draagt, eveneens per jaar, 1000
x
f6980
4
)
liet totaal voordeel voor de overheids-
kassen bedraagt derhalve per
jaar
……………………..
t
102.800.-
Rekent men niet in geld, dan geeft ook de volgende
voorstelling een inzicht iii de heteekenis van een derge-
lijke ontginning.
Rechtstreeks vinden naeen aantal jaren 800 personen
als boer, landarbeider enz. met hunne gezinsleden hier
werk- en woonruimte. Daarbij komen dan, nog 700
burgers”, met inbegrip van hunne gezinsleden, clie in
de lanclhouwindustrie,in de ‘distributie, in de aclministra-
tieve betrekkingen enz. werkzaam zijn. De eigenlijke
industrie wordt hier natuurlijk buiten beschouwing ge-
laten, daar deze niet afhankelijk is van den cultuurgrond.
Neemt men aan, dat van een ha. grond gemiddeld 2400
kg. graan geoogst wordt, dan leveren 1000 ha. een opbrengst
van 2400 ton. I3akt men hier brood van, dan lcan onder
de huidige omstandigheden.eeu stad als hijv. ‘s-hlertogen-
bosch gedurende een half jaar aan brood geholpen worden.
Tot dusverre is de Vorderingsw’et alleen toegepast op
slecht verkavelde en niet in cultuur gebrachte gronden
(met uitzondering van twee boschcomplexen, het Vijle-
nerbosch en Groesheek). Maar het is zeer wel mogelijk
deze wet, op een voor allen bevredigende wijze, eveneens
toe te passen op gronden, welke reeds in cultuur zij
11.
Er zijn nl. in ons land vele gronden, waar men met
behulp van bemaling een bevredigenden ontwaterings-
toestand heeft verkregen, maai’ waar men bij dezen stap
is blijven staan. Daar liggen dan groote complexen gras-
land, vrij slecht verkaveld en zonder wegen of boerde-
rijen, hijv. in Friesland alleen dl 20.000 ha.
In dei’gelijke gevallen zou met toepassing van de voor-
noemde wet een snelle en bevredigende oplossing ver-
kregen kunnen worden.
Men brengt den grond gedurende korten tijd in één hand,
men legt een doelmatig wegennet aan en stelt den grond
weer ter beschikking van de oude eigenaren. De wegen zijn er nu, dus ontstaat hoerderijbouw, dus
wordt het grasland intensiever gecultiveerd, en in plaats
van een uitgestrekte, eenzame, harde carex- (zegge-)vlakte,
verkrijgt men er nu boerderijen met malsche grasvlakten.
Ir. J. Ti-I. WESTHOFF.
Zie omtrent de berekening van dit bedrag van f 33.—:
,,De directe mogelijkheden der werkverschaffing bij de
werkloosheidsbestrijding” door Ir. J. Th. Westhoff, blz.
463 cv.
De indirecte en secundaire werkverruiming per ha.
kan gesteld worden op 10 manweken per jaar, terwijl de
uitgaven van Rijk en gemeenten tezamen ten behoeve
der werkloozen f 6.98 per week bedragen; zie omtrent de
berekening van deze bedragen nader het hierboven aan-
gehaalde boekwerk, blz. 313 en 361.
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
545
BANKWEZEN, GELDMARKT EN SCHATKIST-
FINANCIERING.’
Een medewerker uit bankkringen schrijft on
Uiteenloopende ontQikkeling id6r en na 10 Mei j.l.
De lOde Mei is een onmiskenbaar keerpunt in de ont-
wikkeling van geidmarkt en bankwezen sedert het begin
van dit jaar gebleken. Terwijl de bankbalansen tot en
met eind April een gestadige stijging van het debiteuren-
cijfer te zien gaven – een beweging, die, sedert in Sep-
tember van het vorige jaar de oorlog uitbrak, vrijwel
ononderbroken had aangehouden – terwijl aan den
anderen kant een even gestadige daling van het totaal
bedrag aan crediteuren (inclusief deposito’s), alsmede een
belangrijke achteruitgang van kasmiddelen en eerste
liquiditeiten plaats vond, is sedertdien de tendens
radicaal omgekeerd. Uit de balanscijfers per ultimo Mei
blijkt die ommekeer nog niet voorzoover betreft de cre-diteurensaldi en de liquide middelen, omdat op dat mo-
ment de invloed van den drang tot hamsteren van chartaal
geld zich nog vrijwel in vollen omvang deed gelden, terwijl
de krachten,die een opwaartschen druk uitoefenden – zoowel
op het crediteurencijfer als op de liquiditeiten – nog maar
gecftirende korten tijd hadden gewerkt. De teruggang van
het debiteurencij fer was daarentegen reeds op de maandstaten
per eind Mei duidelijk merkbaar. Sedertdien heeft zich
een onafgebroken en uiterst krachtige stijging van eerste
liquiditeiten en van het crediteurencijfer gedemonstreerd,
en anderzijds een aanzienlijke verdere daling van ‘de uit-
zettingen bij debiteuren.
In de drie maanden tusschen eind April en eind Juli
steeg liet totaal bedrag aan kas, schatkistpapier, en ander
overheidspapier (kasvoorschotten op schuldbekentenis) van
de vier Nederlandsche grootbanken *) met niet minder
dan 135 millioen, terwijl in dat tijdvak het cijfer der cre-
diteuren opliep met rond 70 millioen, ivaartegenover de
dhiteuren (inclusief prolongatie en andere voorschotten
op effectenonderpand) terugliepen met eveneens ruim 70 mill.
Uitgedrukt in procenten van de cijfers per eind April
zijn de vermelde mutaties – in aanmerking nemende de korte periode, waarover de waarneming zich uitstrekt –
belangrijk. De stijging der crediteuren bedraagt circa
13 pCt., de daling der debiteurenuitzettingert beloopt rond
18 pCI., terwijl de toeneming der eerste liquiditeiten niet
minder dan 55 pCt. uitmaakt. Zooals reeds werd opge-
merkt, staat de geschetste beweging der balansposten in
duidelijke tegenstelling tot de tendens, die in de eerste
vier maanden van het jaar was waar te nemen. De mutaties
in het kwartaal, dat volgde op het betrekken van ons land
in den oorlog, zijn echter, wat hun omvang betreft, aan-merkelijk groot,er geweest dan de omgekeerde verande-ringen in het daaraan voorafgaande tijdvak, liet resultaat
is dan ook, dat ultimo Juli het debiteurencijfer per saldo gevoelig lager was dan bij de jaarwisseling (daling circa
11 pCt.), terwijl het bedrag aan crediteuren hooger lag
(stijging circa 3 pCt.), evenals dat der liquiditeiten (ver-
betering rond 25 pCt.).
In groote trekken is derhalve in het driemaandsche
tijdvak tot eind Juli het verloop als volgt geweest: stijging
van de creditgelden bij de vier groote banken met rond
70 millioen, daling der debiteureri met eveneens rond 70
millioen en stijging der liquide middelen met de som dezer
beide mutaties, t.w. 140 millioen, met welk laatste bedrag de
portefeuille schatkistpapier,door de genoemde instellingen
aangehouden,is toegenomen. Van de ongeveer 240 millioen
schatkistpapier, die in het vermelde tijdvak per saldo
meer moest worden uitgegeven dan afgelost, werd dus
*) N.B. De cijfers der Indische hankinstellingen” zijn
hier buiten beschouwing gelaten, aangezien de recente
cijfers geen vergelijking met de periode vôér 10 Mei ver-
oorloven.
140 millioen bij de vier grootbanken ondergebracht. Eind
Juli was’rond 66 millioen papier rechtstreeks bij DeNeder-
landsche Bank ondergebracht, zoodat nog ongeveer 35 mill.
elders was geplaatst (o.m. natuurlijk bij de ,,Indische” ban-
ken). Dank zij de daling van de handelsdebiteuren en de toe-
neming der crediteurengelden bij de groote banken was het
derhalve mogelijk, dat, terwijl uitimo Juli j.l. het uitstaan-
de bedrag aan schatkistpapier meer dan 100 millioen hooger
was dan eind December 1939, toch het direct bij De Neder-
lançlsche Bank ondergebrachte bedrag aan dat papier, ver-meerderd met het gebruikte deel van het rentelooze voor-
schot, nog 4 millioen lager was.
Lig aide middelen en uitzettin gen aan schatkisipapier.
liet bezit der banken aan schatkistpapier heeft niet
alleen in vergelijking tot de cijfers per eind April een
belangrijke uitbreiding ondergaan, doch ook in vergelijking
tot de positie van eenige jaren geleden is dit bezit thans
relatief groot. Begin 1939 was de totale portefeuille aan
schatkist- en ander overheidspapier der vier groote
banken tezamen rond f 188 millioen, medio 1938 beliep dit
cijfer 209 millioen, en uit. Juli j.l. bedroeg het 325 millioen.
lIet totale bedrag der liquide middelen medio 1938 was
echter belangrijk grooter dan thans; kas en eerste liquidi-
teiten tezamen heliepen toenmnaals 1 490 millioen, tegen-
over nu rond f 380 millioen. Medio 1938 immers waren
weliswaar de debiteurenuitzettingen eenige tie ntalleri
millioenen hooger dan thans, doch daartegenover was liet
crediteurencijfer rond 150 millioen hooger. De bres, welke
de kapitaalverschuivingen der laatste jaren in de credit-
gelden der banken hadden geslagen, is, ondanks dc
krachtige stijging der vreemde middelen sedert 10 Mei,
dus nog geenszins geheel hersteld.
liet feit, dat ondanks den aanmerkelijken geringeren
omvang der liquide middelen (het verschil beloopt, zooals
uit vorenvermelde cijfers blijkt, ongeveer 110 millioen)
toch cle portefeuille schatkistpapier meer dan 100 millioen
grootdr is dan op het ve.igelijkingstijdstip, t.w. medio
1938, is natuurlijk toe te schrijven aan de sterk gewijzigde
situatie vin de schatkist. Thans is voor al de liquide midde-
len der banken emplooi, destijds lagen tientallen millioenen
aan middelen der banken braak. liet cijfer van den post:
,,kas, kassiers eîi daggeldleeningen”, dat destijds niet minder
dan 280 millioen beliep, is nu ingekrompen tot rond, 55
millioen. Sedert ultimo April is liet bedrag dezer kasmidde-
len nog met een kleinigheid afgenomen; de stijging van
de portefeuille schatkistpapier met rond 140 millioen heel t
de meerdere disponibiliteit, door toeneming der crediteuren
met 70 n’millioen en daling der uitzettingen in debiteuren
miiet eveneens 70 millioen, dus ten volle in beslaggenomen.
TToorraadintering als ooizaak van de m.’erschuiQingen in de
financieele sfeer.
De oorzaken van de hierboven geschetste recente ontwik-
kelingstendenzen in het bankwezen en de invloed daarvan
op de geldmarkt behoeven op zichzelf weinig nadere toe-
lichting. liet is meer de onderlinge samenhang, die om
analyse vraagt. Zoowel de daling der debiteurenuitzettin-
gen als de stijging der creditsaldi zijn vodr het overgroote
deel toe te schrijven aan het proces van intering op onze
goederenvoorraden. Eenerzijds is het tempo van liet
gebruik dier voorraden in vele gevallen sneller dan voor-
heen, anderzijds kan aanvulling in de meeste gevallen
niet plaats vinden. Wanneer hier sprake is van interen
op voorraden, dan dient daarbij niet slechts gedacht te
worden aan voorraden roerende goederen,doch ook aan duur-
zame goederen, waarop de ,,afschrijving” wel in de ver-
koopsprijzen is verwerkt, doch ten aanzien waarvan die afschrijving niet wordt aangewend tot reproductie (ver-
vanging en vernieuwing). Natuurlijk hebben daarnaast ook andere factoren gewerkt (zoo is de vermindering met ruim
15 millioen der voorschotten tegen effecten zeker niet
uitsluitend aan de ruimere liquiditeit van het bedrijfsleven
546
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1940
toe te schrijven), maar het zwaartepunt van de bedoelde
mutaties in de positie der banken ligt toch zonder twijfel
bij de genoemde oorzaken.
In dit verband moet echter reeds dadelijk de reserve
worden gemaakt, dat, indien er uitsluitend sprake zou zijn
van voorraadintering en alle overige omstandigheden gelijk
bleven, met name geen vermindering van de biljetten-
circulatie plaats vond en geen giraalgeldcreatie door de cen-
trale bank dan wel chartaalgeldcreatie door de schatkist
of een andere chartaalgeldscheppende instantie geschiedde,
een daling van het debiteurencijfer der banken uit
dezen hoofde gepaard zou kunnen gaan met een vrijwel
evenredigen achteruitgang der creditsaldi,
•
en zeker niet,
zooals thans geconstateerd werd, parallel zou moeten
loopen met een noernenswaarde stijging van het
crediteurencijfer’). Deze redeneering gaat, zooals gezegd,
mede uit van de veronderstelling, dat er geen ver-
mindering van den biljettenornloop plaat3 vindt. Die
vermindering nu heeft niet alleen niet plaats gevonden,
doch integendeel: de circulatie is – nog los van de uitgifte
van ruim 22 millioen muntpapier in den vorm van zilver-
bons – sedert eind April met ruim 100 millioen toe-
genomen. Wij hebben dus thans de volgende combinatie
van, ceteris paribus onvereenigbare, feiten : daling van het
debiteurencijfer, stijging van het crediteurencijfer en
gelijktijdig toegenomen biljettenomloop. Deze schijnbaar
paradoxale trits van feiten behoeft nadere toeichting.
De functioneele beteelcenis Qan de Reichskrediticassenscheine.
Men heeft in dit verband wel in de eerste plaats de uit-
gi fte van Reichskreditkassenscheine voor de bestrijding
der bezettingskosten genoemd. Inderdaad kan men een
deel van de geschetste tendens tot inloopen van debet-
saldi en aanwas van creditsaldi, althans in den aanvang
dezer beweging, wellicht daaruit verklaren. In elk geval
kan een vermindering der debiteuren zonder parallelle
inkrimping der crediteurencijfers, en zonder vermindering
van den biljettenomloop, verklaard worden, wanneer men
de Kassenscheine in het geding betrekt. De f acte hebben
echter deze Scheine zelf in het proces geen groote rol
gespeeld en hun beteekenis is steeds meer achteruitgegaan.
Voor zoover deze biljetten in omloop blijven, kunnen ze nI,
geen invloed uitoefenen op de positie der banken, en voor
zoover ze gestort werden in mindering van een dehetsaldo
of ter vermeerdering van een creditsaldo, vonden ze hun
weg naar de centrale bank, waar ze echter, blijkens de
cijfers van de bankstaten, evenmin zijn gebleven, zoodat
aan te nemen is, dat uiteindelijk overdracht aan de schat-
kist heeft plaats gevonden. Daar aldus de beteekenis der
Kassenscheine als zelfstandig financieringsinstrument
uitermate gering is, vindt de betaling van kosten, in ver-
band staande met de bezetting, dan ook blijkbaar in stij-
gende mate plaats zonder dat van dit instrument als
betaalmiddel gebruik wordt gemaakt. Aan te nemen is,
dat de Scheine grootendeels door de emitteerende instantie
rechtstreeks bij de centrale bank of de schatkist in Neder-
landsch geld worden omgewisseld, hetgeen vanzelfspre-
kend ook de meest rationeele oplossing is. In dat licht
bezien, kan men de uitgifte der Kassenscheine echter
bezwaarlijk meer als een zelfstandigen, de-geidmarkt en
de situatie van het bankwezen beïnvloedenden, factor
beschouwen.
De schatkisifinancicring als centrale bron der mutaties.
liet zwaartepunt van cle mutaties hij bankwezen en
geidmarkt, als hierboven gesignaleerd, ligt derhalve bij de
1)
Hierbij wordt uitgegaan van het ervaringsfeit, dat een
verandering in de behoefte van het verkeer aan chartaal
geld in den regel niet gepaard gaat met een tegengestelde
wijziging van overeenkomstigen omvang in de bedragen
aan chartaal geld, welke de banken als kasvoorraad aan-
houden.
financiering van de schatkist, waarbij de overneming
door de schatkist van de Kassenscheine slechts één
der factoren is, die haar îinancieringsbehoefte hebben
beïnvloed. Men zou dit proces in verband met de ontwikke-
ling van de geldmarkt ruwweg chronologisch als volgt
kunnen schetsen: eerst werd door de schatkist het credit-
saldo bij De Nederlandsche Bank aangewend voor dekking
der uitgaven (ultimo April beliep dit saldo rond 25 mil-
lioen), terwijl vervolgens het rentelooze voorschot werd aan-
gespi-oken en bovendien papier direct bij De Nederlandsche
Bank werd ondergebracht. Per ultimo Mei was de som van
het bij de Bank geplaatste schatkistpapier en van het bij
deze instelling opgenonsen rentelooze voorschot rond 40 mil-
lioen. Op dat tijdstip was de liquiditeit der banken onge-
veer op een laagtepunt, als gevolg van het oppotten van
bankpapier door het publiek. De omvang van de porte-
feuille schatkistpapier der banken (steeds van de vier
Nederlandsche grootbanlcen) was toen rond 20 millioen
beneden het cijfer van ultimo April. Ondanks het feit, dat
de schatkist sedert eind April (iS millioen middelen aan
de markt had toegevoerd —25 millioen door opneming van
het creditsaldo bij de centrale bank en 40 millioen door
bij deze opgenomen voorschot – en sedert einde Maart
zelfs niet minder dan. 110 millioen, was de liquiditéit der
banken dus niets vooruitgegaan, hetgeen zich gemakkelijk
laat verklaren, wanneer men bedenkt, dat in dit tijdvak de
hiljettenomloop met 100 millioen steeg.
Daarna kwam echter de ommekeer. De eerste Kassen-
scheine kwamen in het verkeer en werden gebruikt tot
credietaflossing dan wel verhooging van creditsaldi bij de
banken. De banken, van hun liquiditeitszorgen bevrijd door
het tot stilstand komen van het hamsteren van bankpapier
(aanvankelijk misschien door het bankenmoratorium, maar
al heel spoedig los daarvan), gebruikten de aldus hij haar
binnenvloeiende middelen tot aankoop van schatkistpapier.
De schatkist kon op deze wijze de middelen, noodig om
de door de banken bijDe Nederlandsche Bank ingeleverde Kassenscheine te kunnen overnemen, van de banken zebie
zonder moeite krijgen, zoodat deze behoefte zich a.h.w.
automatisch zelf financierde.
Later voegde zich hierbij een nieuwe factor, die de
positie der banken beïnvloedde, eveneens in dien zin,
dat op debetsaldi werd afgelost dan wel creditgelden
een aanwas ondergingen: t.w. de wijziging in de verhou-
dingen van het handelsverkeer met Duitschland, welk
verkeer bij de plotseling zoo zeer gewijzigde situatie ten
aanzien van onzen huitenlandschen handel onvermijde-
11,1k moest leiden tot een ommekeer in de clearingpositie.
Aangezien een regeling w’erd getroffen om den wachttermijn
in de clearing tot een vaste periode (zes weken) te be-
perken, zoodat de exporteurs binnen zeer redelijken tijd het hun toelcomende bedrag ontvingen, moest ook hier-uit eenzelfde verruiming van de geldmarkt voortvloeien
als uit de uitgifte van Kassenscheine. Immers, eenerzijds
steeg wellicht de totale opbrengst van een aantal voor den
export werkende talcken van nijverheid, maar hoofdzaak
was in dit verband, dat de financieringsbehoefte voor de
invoeren, die vroeger stonden tegenover de exporten
naar de thans verloren afzetgehieden, wegviel. Ook deze factor echter uitte zich per saldo alweer in een
schatkistfinanciering, onsdat immers de overbrugging van
den wachttermijn, als hiervoren omschreven, uit ‘s lands
middelen geschiedt. Daar de middelen, zooals reeds werd
geconstateerd, aan de banken toevloeiden, konden deze
aldus wederom automatisch de uit dezen hoofde ontstane financieringsbehoefte van de schatkist delcken. Tenslotte
was er de geldbehoefte van. de schatkist uit anderen hoofde
(begrootingsdeficit, kapitaaisdienst) die echter eveneens,
via de uit deze financiering voortvloeiende deposito-
creatie, quasi-automatisch haar dekking vond.
Wanneer wij dezen gang van zaken recapituleeren, dan
is de situatie als volgt geweest: de verkrapping van de
geldrnarkt in Mei als gevolg van de plotselinge vraag
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
547
naar chartaal geld, welke leidde tot een stijging der bil-
jettencirculatie – voor zoover aan die vraag niet reeds
voldaan werd door de uitgifte van zilverhons, en later door
de Kassenscheine voorzoover deze in omloop bleven –
werd gedekt door de schatkist, die haar creditsaldo bij de.
centrale bank opnam, bovendien het rentelooze voorschot
aansprak, en vervolgens rechtstreeks schatkistpapier onder-
bracht. Eind Juli was aan deze bronnen in vergelijking tot
eind April een bedrag van rond 100 millioen ontleend, d.i.
ongeveer juist het bedrag van de stijging der biljetten-
circulatie. Voor het overige heeft de schatkist haar be-
hoeften geheel bij de banken kunnen dekken of, juister
uitgedrukt, zijn de middelen, die via de verschillende
kanalen, waardoor de schatkistfinanciering zich mani-
festeerde – zie daarvoor boven -, bij de banken binnen-
vloeiden, door de banken ter beschikking van de schatkist
gesteld.
De schatkisifinanciering als ,,Rringloöp”.
Wanneer wij hierboven schreven, dat de behoeften van de
schatkist in de laatste maanden door de banken gedekt
konden worden dank zij de daling van het debiteurencijfer
en de stijging van het crediteurencijfer, dan dient daarop
dan ook feitelijk deze correctie te worden toegepast: als
gevolg van de chatkistfinanciering vloeiden de middelen
dermate ruim aan de banken toe, dat deze die financiering
op zich konden nemen. De schatkistoperaties zijn dus veel-eer primair dan secundair geweest. Hoogstens zou men ten
aanzien van de Kassenscheine kunnen zeggen, dat, indien
deze niet door de schatkist waren overgenomen, dochDe
Nederlandsche Bank deze in kas zou hebben gehouden c. q.
ze in omloop waren gebleven, de geldmarkt toch de ver-
ruiming daarvan had ondergaan, zoodat ten aanzien daar-
van de schatkistfinanciering niet primair doch veeleer
secundair was.
Wanneer w’ij op grond van de omschreven feiten tot de
conclusie kwamen, dat de recente schatkistfinanciering een quasi-automatisch verloop had, dan dient men zich
daarbij te realiseeren, dat zulks mede het gevolg was van
den bijzonderen aard van een deel dier financierings-
behoefte. Was er slechts sprake van financiering via de
geldmarkt van gewone begrootingstekorten, dan zou het
effect van de consumptieve aanwending der door de over-
heid uitgegeven gelden in de tweede hand niet nalaten de
behoefte aan uitbreiding der biljettencirculatie te scheppen,
en daarmede zou dan de gesloten financieringscirkelgang, als hierboven omschreven, doorbroken worden. Nu echter
een belangrijk deel der door de schatkist uitgegeven nid-
delen, als gevolg van de intering op goederenvoorraden,
,,geïmmobiliseerd” wordt – hetzij via de aflossing van
bankcredieten of door plaatsing ë deposito op rekeningen,
die in feite het karakter van spaardeposito’s verkrijgen –
kan men het hierboven geschetste automatisme van de
financiering constateeren. 1-let behoeft voorts geen betoog, dat niet alleen voor de
hier besproken geldmarkt-technische viagen, maar ook
voor de monetaire gevolgen – in ruimeren zin – van de
schatkistfinanciering er een zeer principieel onderscheid
bestaat tusschen een situatie, zooals die zich thans heeft
ontwikkeld, en een, welke het gevolg zou zijn van de
financiering uitsluitend van begrootingstekorten via de
geldmarkt.
Op grond van bovenstaande beschouwingen is het te
verklaren, dat, ondanks den gestadig toenemenden om-
vang van het bedrag aan uitstaand schatkistpapier,
toch de markt deze behoefte volledig kan dekken, en niet
een toenemend beroep op de centrale bank behoeft te
worden gedaan. Dat integendeel het bedrag aan recht-streeks bij de Bank ondergebracht papier een tijd lang
zelfs geleidelijk kon dalen, was mede toe te schrijven aan
de stijging van den goudvoorraad, die in het tijdvak van
10 Mei tot 19 Augustus met rond 20 millioen vooruit-
ging, (als gevolg van krachtens de voorschriften der
Deviezenverordening ,,onthamsterd” goud, dat in handen
van het publiek was), hetgeen dus een evenredig bedrag
toevoegde aan de ter beschikking van de geldmarkt staande
middelen. Op den laatsthekenden w’eekstaat (26 Augustus
j.l.) was het bedrag aan schatkistpapier, hij de Bank onder-
gebracht, na aanvankelijk te zijn teruggeloopen tot 42
millioen, wederom gestegen tot 68 millioen, dus tezamen
met het rentelooze voorschot, dat thans vol is opgenomen,
83 millioen. Wanneer men deze cijfers vergelijkt met
die van eind 1918, toen bij een totaal-bedrag aan schat-
kistpapier van 530 millioen (dus 150 millioen minder dan
thans) daarvan niet minder dan rond 175 millioen direct
bij De Nederlandsche Bank was ondergebracht, cjan spreken
die ijfers voor zichzelf.
MOGELIJKE CONSEQUENTIES VAN DE
ISOLERING VAN ENGELAND VAN HET
EUROPESE CONTINENT VOOR DE ENGELSE
BEHOEFTENVOORZIENING.
Inleiding.
De ontwikkeling van de huidige oorlog heeft ertoe
geleid, dat Engeland momenteel . en men zou kunnen
zeggen: opnieuw, aangezien zulks ook in het begin van
de negentiende.eeuw, in de Napoleontische jaren, in meer-
dere of mindere mate het geval is geweest – van iedere
handel met het vasteland van Europa is afgesneden. Al is
een zekere uiterlijke overeenkomst niet te ontkennen, toch
zou men de feiten geweld aandoeii door hieruit een her-leving van het continentale stelsel te w’illen construëren.
De omstandigheden zijn daartoe te zeer verschillend.
V66r
alles treft het verschil in hoofddoel: was het con-
tinentale stelsel gericht op sluiting van het Continent
voor de uitvoer van Engelse producten, de Duitse tegen-
blokkade van dit ogenblik beoogt veeleer haar doel te
bereiken door Engeland af te snijden van de invoer van
levensnoodzakelij ke grondstoffen en voedingsmiddelen.
Dit vereist uiteraard de beschikking over veel machtiger
contrôlemiddelen. En inderdaad zijn de middelen, die thans over en weer in de strijd worden geworpen, van
geheel andere proporties. Met name het iuchtvapen, het
nieuwe element bij uitnemendheid, zal in belangrijke
mate beslissend zijn voor de doeltreffendheid van de
Duitse tegenhlokkade en daarmee tevens voor de gehele
verdere ontwikkeling var de oorlog.
Men is geeigcl, de situatie, die door de capitulatie
van Frankrijk is ontstaan, als te zorg’.vekkender voor
Engeland te beschouwen, nu, sinds het openlijk partij-
kiezen door ltalië, ook de uiterst belangrijke weg door
de Middellandse Zee zeer bemoeilijkt is, hetgeen wellicht
kan betekenen een verbreking van, en in elk geval toe-
genomen gevaar verbonden aan het contact met de Ooste-
lijke. Middellandse Zee-landen en met Noord-Afrika. In-
tussen dient in dit verband te worden opgemerkt, dit
de Engelse autoriteiten reeds eerder, bij wijze van voor-
zorg, deze route hadden verboden voor de doorgaande
Engelse scheepvaart op de gehiedsdelen in Azië en Austra-
lië, waardoor de reisduur naar deze gebieden aanzienlijk verlengd was. Dit klemt te meer, nu getracht zal moeten
worden, elders – dus overzee en met name in Amerika
en in de koloniën en Dominions – compensatie te vinden
voor de door cle verbreking van het verkeer met het
Europese Continent weggevallen invoei, voorzover deze
voor Engeland onontbeerlijk is.
Om een inzicht te krijgen in de vraag, wëlke betekenis,
kwantitatief, het wegvallen van pi-aktisch het gehele Euro-
pese vasteland – nog afgezien van Noord-Afrika en
andere gebieden, grenzend aan het Middellandse Zee
bekken – voor de Engelse in- en uitvoer, en daardoor
uiteindelijk voor de behoeftenvoorziening van Engeland,
heeft of kan hebben, kan men van tweeërlei criterium
uitgaan.
r1en
eerste kan men zich baseren op de geografische
spreiding van de buitenlandse handel, dus nagaan, welk
ib
548 –
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1940
deel van de totale in- en uitvoer voor rekening van de
betreffende
landen
kwam; ten tweede op zijn
samen-
stelling,
dus nagaan, welk deel van de totale in- en uit-
voer
oan bepaalde producten
afkomstig was uit, resp.
werd geëxporteerd naar de thans gebiokkeerde landen.
In de hierna volgende analyse worden achtereenvolgens
beide wegen gevolgd. Aangezien, zoals reeds werd opgemerkt, hij de huidige
blokkade het accent valt op de
inooer
in Engeland, zal
ook liet zwaartepunt van ons onderzoek gelegen zijn in een beschouwing der invoercijfers. Daarmee willen wij
geenszins zeggen, dat in de tegenwoordige omstandigheden
de uitvoer voor Engeland – zomin als voor enig ander
land – slechts van ondergeschikt belang zou zijn. liet
tegendeel is waar. lIet is juist van de grootste betekenis,
ook de export op zijn minst op peil te houden, zo mo-
gelijk zelfs nog op te voeren. De evidentie hiervan treedt
met name hij een long-run beschouwing aan het licht.
Immers, in de eerste plaats moet de uitvoer de middelen
verschaffen ter betaling van de grondstoffeninvoer, waar
liet ontbreken daarvan onvermijdelijk aanleiding zou
geven tot intering op de reserves aan goud, cleviezen en
buitenlandse beleggingen, en dit a fortiori, nu ook (te on-
zichtbare exporten (inkomsten uit scheepvaart, assu rantie
en andere diensten, ‘aan het buitenland bewezen) stellig
een gevoelige daling zullen ondergaan, terwijl bovendien
in oorlogstijd schaarste aan arbeidskrachten of sheeps-
ruimte invoer van bepaalde producten in de vorm van
eindproducten in plaats van grondstoffen wenselijk
kan maken, ook al moet men dan de toegevoegde waarde
mede betalen. Maar bovenal – en hier komt liet long-run
geziclitspunt naar voren – is instandhouding van de
uitvoer ook daarom van zo vitale betekenis, omdat dit
een niet te versmaden schokbreker kan zijn, wanneer men
straks weer de weg terug zal moeten gaan van oorlogs-
naar vredeseconomie. Terecht wees dan ook ,,The Econom-
ist” 1) erop, dat het onjuist zou zijn, de exportindustrie
te beschouwen als een
alternatief
tegenover de oorlogs-
industrieën. Zij is zelve een oorlogsinclustrie bij uitnemend-
heid, en bovendien een, die zich in zoverre gunstig van de
meeste andere onderscheidt, dat zij niet aan het einde
van de oorlog haar zwaarden hoeft om te smden tot
ploegscharen.
Zoals uit de volgende tabel blijkt, was de ontwikkeling
van de Engelse uitvoer sedert liet uitbreken van cle oor-
log uitermate ongunstig, zij het, dat, na de zeer scherpe
contractie in de eerste oorlogsmaanden, omstreeks de
jaarwisseling een zeker herstel intrad. Waar echter te-
zelfdertijd de invoer. (naar de waarde) sterk bleef toe-
nemen, steeg het nadelig saldo in de handelsbalans mei
sprongen 2).
Dat de Engelse regering aanvankelijk de zaak op haar
beloop liet, was voor ,,The Economist” bij herhaling
aanleiding tot felle critiek en tot het verwijt, dat zij –
de’ regering – onvoldoende oog zou hebben voor dit
zeer cardinale vraagstuk. Eerst begin Februari.j.l. gaf de
21 Oct. 1939, blz. 79.
Hierbij is uiteraard in aanmerking te nemen, dat de
divergente ontwikkeling van in- en uitvoer mede bepaald
is door een aantal bizondere factoren. Allereerst het
feit, dat hier wordt gewerkt met waardecijfers, zodat
liet beeld vertroebeld is door prijsfluctuaties, en vooral
ook door verschuivingen in de prijsrelaties. Terder brengt
de samenstelïing van in- en uitvoei mede, dat de invoer
(naar de waarde) meer gevoelig is voor prijsbewegingen
dan de uitvoer. Voorts is de invoerwaarde gebaseerd
op cif-, de uitvoer op fob-prijzen. Dit betekent enerzijds,
dat in de eerste wel, in de laatste niet de sterk gestegen
vracht- en assurantiekosten zijn begrepen, en anderzijds,
dat, voorzover de aanvoer plaats heeft met Engelse sche-
pen, de betalingsbalans niet wordt belast door de sterke
stijging van het invoersaldo uit dien hoofde.
Ontwikkeling buitenlaiulse handel U.
R.
Toe of afneming in pCt. (waarde)
inooer
uit0ocr inooersaldo
1939 t.o.v. 1938
– 3.7
– 8.9
+ 3.6
Jan-Aug. 1939/38
– 1.7
+ 0.2
– 4.1
Sept-Dec.
,,
-‘
7.6
– 26.3
+ 20.9
Jan.-Mrt: 1940/39
± 411.1
– 2.9
+ 109.8
Sept. 1939/38
33.4
– 41.6
–
21.5
Dec.
,,
+ 10.8
– 2.8
4-
45.1
Mrt. ‘1940/39
+ 39.2
– 3.2
+101.7
Engelse regering blijk, het exportprobleem ernstig te
willen aanpakken. Ingesteld werd een ,,Evport Council”,
omvatlend 17 leden, van wie de President of the i3oard
of
r1rade
optrad als voorzitter en de Secretary of the
Departmnent of Overseas Trade als vice-voorzitter. Over-
eenkomstig cle suggestie van deze Raad werden in ver-
sch illeude belangrijke beclrij fstakken z.g.n. , ,Export
Groups” gevormd, die tot taak kregen, de uitvoer te sti-
muleren, zulks in overleg eis samenwerking niet de Export
Council. In hoeverre zij daarin reeds slaagden, kon niet
worden nagegaan, omdat de laatste cijfers, die hij hêt
schrijven van dit artikel ter beschikking stonden, be-
trekking hebben op de maand Maart j.l. 3).
liet is duidelijk, dat hij een onderzoek naar de conse-
(luenties, die de isolering van Engelâisd ,ran het Europese
continent kan hebben voor de Engelse behoeftenvoor-
ziemling, niet kan worden volstaan met een geïsoleerde
beschouwing der invoercijfers. Om dè mogelijke gevolgen
voor de hehoeftenvoorziening in een juist licht te stellen,
is het niet voldoende, vast te stellen, welk deel
i’an dc
totale inooer
van enig artikel bv. over liet jaar 1938 thans
komt te vervallen, dus de wegvallende invoer te meten
aan de totale invoer in dat jaar, maar dan moet men deze
stellen tegenover liet Engelse
verbruik,
en wel tegenover
liet Engelse oorlogsverhruik. Nu echter voor dit laatste –
uiteraard – geen juiste cijfers ter beschikking staan,
kan men zich althans bij benadering enig inzicht in het
onderhavige vraagstuk verschaffen, door de invoercijfers
te stellen tegenover de verbruikscijfers over het gekozen basisjaar, i. c. 1938. ‘Vehiswaar zou men kunnen tegen-
werpen, dat deze laatste ook veer geen zuiver beeld geven,
nl. inzoverre als ook in dat jaar de oonlogsbevoorrading
reeds voor verschillende producten haar invloed had doen
gelden. Maar dit argument weegt in feite toch minder zwaar dan liet schijnt, omdat in Engeland de vorming
van extra-voorraden met het oog op de mogelijkheid van
een oorlog hij lange na niet die afmetingen had aange-
nomen als dat h.v. in Duitsland het geval was. Niet voor
niets werd de Engelse regering hij herhaling van bevoegde
zijde— o. a. door Sir Arthur Salter in ,,The Economist” –
verweten, zowel áan de vooravond van de huidige oorlog
als ook nog na het uitbreken daarvan, haar plicht in dit
opzicht schromelijk te hebben verwaarloosd.
Wanneer men zich aldus noodgedwongen baseert op de verbruikscijfers over 1938, zal men niettemin in liet
oog hebben te houden, dat een tijd van oorlog gekenmerkt
zal zijn enerzijds door een verhoogde behoefte aan ‘be-
paalde producten, welke voor de oorlogvoering, in de
ruimste zin, van vitale betekenis zijn, en anderzijds
door liet noodzakelijke streven te geraken tot een beper-
king van het verbruik van andere producten, die in de tegen-
woordige omstandigheden het karakter van luxe verkrijgen,
voorzover, ze dat niet ook reeds in vredestijd hadden.
M. a. w., de ,,00rlogseconomie” stelt, zoals voor de hand
Zie inzake liet exportprobleem in oorlogstijd ook
T. Balogh ,,Foreign Exchange and Export Trade Policy”, The Econ. Journal, Maart 1940.
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
549
ligt, geheel andere eisen aan in- en uitvoer dan de ,,vredes-
economie”.
Voorts zal men dienen na te gaan, of en in hoeverre voor de weggevallen invoerkwantiteiten compensatie
mogelijk is door invoer uit andere dan de momenteel
voor Engeland geblokkeerde landen, die mogelijk hun
export juist naar laatstbedoelde landen door maritieme
maatregelen van Engelse zijde belemmerd zagen, terwijl
tenslotte ook nog de mogelijkheid van aanwending van
vervangingsstoffen niet over het hoofd gezien mag worden.
Pas wanneer men al deze punten in zijn onderzoek
betrekt, heeft men gedaan wat men redelijkerwijze kon
doen om tot een enigszins gemotiveerd oordeel te kunnen
komen.
De betekenis cle,
,
oerschillencle landen 000r de Engelse
in- en uiWOer
4.
I)e betekenis van liet Europese continent als le-
verancier van voedingsmiddelen en grondstoffen en, zij
het in mindere mate, als afnemei’ van Engelse kolen en
fabrikaten, is met name sedert 1931 – vooral als
gevolg van de sinds Ottawa binnen de grenzen van het
Britse Imperium gevoerde politiek van inter-impeiiale
preferen tie 5) en de repercdtssies daarvan op de tarief- en
con tigen ten ngspolitiek der overige landen – ii iet on-
belangrijk ged aald. Desondanks kwam nog altijd ten
naasten hij 30 pCt. van de Engelse in- en uitvoer voor
rekening van Europese landen (zonder Ierland).
in 1938 bedroeg het aandeel van deze landen in de
Engelse invoer 31.1 pCt., in de uitvoer 30.2 pCt. Weliswaar
is luerhit een differentiatie nodig, in zoverre, dat officieel
slechts een deel van het continent in oorlog is, maar ook de bezette gebieden – ongeacht de juridische constructie
– zijn uiteraard voor de Engelse handel weggevallen.
En evenzo, om voor de hand liggende redenen, cle nog
resterende neutrale landen, terwijl de enige landen, die nog
buiten de blokkade vallen, Sovjet-R usianci – dat theo-
retisch nog te bereiken is via dc Noordelijke lJszee –
en het Iberische schiereiland, kwantitatief van geringe
betekenis waren (in 1938 samen 2.9 pCt. van de invoer en
2.7 pCt. van de uitvoer).
Duitsland en Italië verzorgden in 1938 samen 4.2 pCt.
van cle Engelse invoer (in 1931 nog 9.6 pCt.) en namen
5.6 pCt. van zijn uitvoer af (tegen 7.2 pCt. in 1931).
Zeer nauwe handelsbetrekkingen verbonden Engeland
zowel met Noord- als West-Europa. Door de bezetting
van Denemarken en Noorwegen viel 5.6 pGt. van de invoer
weg (uitvoer 5.0 pCt.), terwijl Nederland, België en
Frankrijk in 1938 samen 8.1 pCt. voor liuti rekening
nfunen (uitvoer 7.7 pCt.). Met Oostenrijk,
rç
s
j
ec
l
lo
_Sl
owa
kij
e
en Polen w’as reeds eerdei ca. 2 pCt. geëcartêerd. Niet
minder eng met Engeland in hun uitvoer verbonden dan
Noorw’egen, Denemarken en Nederland w’aren voorts het
neutrale Zweden, Finland on de Baltische landen (invoer
1938 6.1 pCt., uitvoer 4.7 pCt.). Ter illustratie enkele
cijfers:
Aandeel van root-Brittannie
iii de uitvoer van:
België .
13.5 pCt.
1937
Nederland
22.7
Denemarken
55.5
Zweden .
23.6
1938
Noorwegen
27.1
Finland
43.9
De percentages in deze paragraaf hebben betrek-
king op ,,Imports retained”, (d.w.z. totale invoer minus
re-export) en ,,Exports of produce and mânufacture of
the United Kingdom” (d. i. tota]e uitvoer minus re-export).
Vgl. o. a. ,,De invloèd der Ottawa-overeenkomsted
op de Engelse handel”, Econ.-Stat. Maandbericht, Mei 1937.
Zo ging dus (naar de waarde) van de Nederlandse
uitvoer bijna een vierde naar Engeland. Denemarken spande intussen in dit opzicht de kroon; ongeveer de
helft van zijn export was op Engeland gericht.
Anders was de situatie in Zuid-Oost Europa. Daar
domineerde Duitsland, zowel in de in- als in cle uitvoer
der betrokken landen, ondanks de in de laatste jaren
door Engeland aangewende pogingen om de handen me
de I3alkarilanden, zowel economisch als politiek, nauwer
aan te halen, juist met het oog op de belangrijke rol, die de Balkiu zou kunnen spelen in een toekomstige
oorlog tegen de as-mogendheden. Ook hier enkele cijfera 6):
Aandeel van Groot-Duitschland (iiicl. Oostenrijk en Tsjecho-
Slowakije, zonder Polen) in de uitvoer van:
1938
1939
Hongarije ………………45.8 pCt.
52.0 pCt.
Roemenië ………………35.8
,,
43.2
Joegoslavië …………….49.9
45.8
Bulgarije ………………63.4
71.1
Griekenland …………….43.0
,,
29.5
Hongarije, Joegoslavië, Bulgarije, Roemenië en Grie-
kenland leverden in 1938 samen slechts 1.3 pCt. van de Engelse invoer (uitvoer 1.6 pCt.).
De blokkade beschouri’cl uit het oogpunt aan de betekenis
cle, oerschillencle producten n’oor cle Engelse bLcitenlanclse
handel.
Sedert de grote depressie na 1929 heeft men in Engeland
een landbouwpolitiek gevoerd, die gericht was op een
geleidelijke reagrarisatie, nadat gedurende vele decenniën
de inheemse landbouw – met een korte, opgedrongen
onderbreking tijdens cle vorige oorlog – w’as verwaarloosd
terwille van een eenzijdig industrieel-gespecialiseerde
economische structuur.
Toch had het Engelse economische systeem ook na
1929 het type van , ,woi’kshop of the woi’lcl” – zij het
van een steeds kleiner w’ordlendl deel van de w’ereld –
behouden, hetgeen blijkt hij beschouwing van de samen-
stelling van zijn in- en uitvoer naar de drie hoofdgroepen,
die in 1938 als volgt was (waardepercenten):
Invoer
Uitvoer
(total
(imports
(UK.-
imports)
retained)
producten)
1
Voedingsmiddelen
46.8 48.7
7.6
II
Grondstoffen
27.0
25.4
12.1
111
Fabrikaten
25.4
25.1
.77.6
Groep I.
Voedingsmiciclelen., clranlcen en tabaic.
Wat leren allereerst de invoercijfer’s over 1938 hij ge-
isoleei’de beschouwing? Dat binnen deze groep dooi’ de
blokkade het sterkst getroffen werden de subgroepen
vlees, zuivelproducten en verse groen ten.
Rund- en schapenalees
werden voornamelijk geleverd
dooi’ Argentinië, Uruguay, Australië en Nieuw-Zeeland.
Daarentegen werd de baconinvoer overwegend verzorgd
dooi’ Europa. Zo was van een totaalinvoei’ in 1938 van 6.9 mill. cwt, ter waarde van £ 30.9 mill., ruim 72 pCt.
afkomstig uit Europa en slechts 26 pCt. uit Britse landen.
Denemarken alleen leverde reeds ten naasten bij 50 pCt. Ook vooi’ de botervoorziening van Engeland had, naar
het wil voorkomen, de bezetting van Denemarken em-
stige consequenties. Weliswaar werd van een totaal-
invoer in 1938 van 9.5 mili. cwt, ter waarde van £ 50.9
miii., rond 50 pCt. geleverd door Britse landen – vnl.
Austi’alië en Nieuw-Zeeland -‘ maar 48 pCt. kwam uit
thans onder Duitse contrôle staand Europees gebied,
waarvan uit Denemarken alleen 25 pCt. Bovendien vei’-
The Economist, 13 April 1940, blz. 681.
550
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1940
scheepten Australië en Nieuw-Zeeland reeds meer dan
90 pCt.van hun totale boterexport naar Engeland 7).Aan-
zienlijk minder zorgwekkend schijnt de situatie er voor
kaas
uit te zien. Britse landen – v.n.l. Nieuw-Zeeland en
Canada – namen van een totaalinvoer ad 2.9 miii. cwt, ter waarde van £ 9.7 mii!., 89 pCt. voor hun rekening,
Nederland slechts ca. 7 pCt. Daarentegen was van de
invoer van
eieren
ad 27.7 miliioen great hundreds 8),
met een gezamenlijke waarde van £ 12.4 rnifl., weer rond
80 pCt. afkomstig uit het thans gehiokkeerde deel van
Europa (waarvan uit Denemarken 31 pCt. en uit Neder-
land 21 pCt.), tegen slechts 13 pCt. uit Brits gebied, vnl.
Ierland en Austrahë. De invoer van
gecondenseerde onder-
melk (
1.2 miil. cwt, tOr waarde van £ 1.6 mill.) werd voor
niet minder dan 93 pCt. verzorgd door Nederland (82 pCt.)
en Denemarken.
Gecondenseerde oolle melk
daarentegen
(416.000 cwt, £ 811.000) kwam voor 57 pCt. uit Brits
gebied, voor 38 pCt. uit Nederland (28 pCt.) en Denemar-
ken. Vermelding verdient van deze groep der zuivel-producten tenslotte nog, dat de kwantitatief niet zeer
belangrijke invoer van
Inargarine
(109.000 cwt, £ 150.000)
voor 88 pCt. van Nederlandse ori
g
ine was.
De oisvoorziening (totaahnvoer 1938 £ 10.1 miii.) zal
het moeten stellen zonder de aanvoer van de belangrijkste
leveranciers – de Skandinavische landen -, dit zowel wat
betreft verse vis als geconserveerde, met uitzondering van
zalm in blik ( 4.6 miii.), welke laatste overwegend door
Sovjet-Rusland, Japan en de Ver. Staten w’erci geleverd.
Het wegvallen van de verbinding met Europa, in het
bizonder Frankrijk en Nederland, doet verder de in,roer
van
‘erse groenten
(1938 £ 9.7 mili.) grotendeels ophouden,
waarbij moet worden aangetekend, dat ook de geconser-veerde groenten overwegend uit Europa kwamen.
De positie t.a.v. voedingsmiddelen van plantaardige
herkomst, afgezien van de reeds genoemde verse groenten,
lijkt aanzienlijk minder ongunstig dan t.a.v. die van dier-lijke oorsprong. Wij hebben hier met name het oog op de
groep der granen,
die in 1938 w’erden ingevoerd tot een
gezamenlijke hoeveelheid (inclusief meel) van 200 miii.
cwt en een waarde van £ 74.4 miii. Zo werd de invoer
van
tarer.’e
(101.6 miii. cvt) voor 63 pCt. gedekt door
Britse landen – vni. Australië en Canada -, voor 22 pCt.
door de Ver. Staten en Argentinië en voor de resterende
15 pCt. door Europese landen, waarvan door Sovjet-Rusland
9 pCt. Van de maisinvoer ad 57.6 miii. cw’t was 13 pCt.
afkomstig uit Britse landen – Unie van Zuid-Afrika en
Canada -, 40 pCt. uit de Ver. Staten, 31 pCt. uit
Argentinië en ook weer ca. 15 pCt. uit Europa, terwijl
tenslotte 24 pCt. van de gerstinvoer (totaal 19.9 miil.
cwt) van Europese herkomst w’as (Sovjet-Rusland 19 pCt.,
Denemarken de rest).
Haoer
en
rogge
waren kwantitatief
van geringe betekenis.
De suikervoorziening (invoer 1938 47.4 miil. cwt ad
£ 18.9 miii.), voorzover niet gedekt door binnenlandse
productie van suikerbieten 9), was vrijwel geheel onaf-
hankelijk van Europese aanvoer, daar zij voor 98 pCt.
uit rietsuiker bestond.
De invoer van oeeooeder —
afgezien van voedergranen – bedroeg in 1938 1.9 miii. ton, ter waarde van £ 11.4 miii.
Slechts zemelen en zemelenmeei (412.000 ton) kwamen in
enigszins belangrijke mate uit Europa, ni. ongeveer een
vierde deel. Zowel voor grondnoten-, lijnzaad-, als katoen-
zaadkoek en -meel waren de Britse landen, resp. Egypte,
de hoofdieveranciers.
7) Tergroting van de boterproductie in deze landen
zal echter mogelijk zijn door omschakeling van kaas 01)
boter.
8) Een ,,great hundred” is 120 stuks.
9) Zie voor een interessante vergelijking van de huidige
Engelse suikerpositie met die in 1913: .,Sugar Supphes”,
The Economist, 7 Oct. 1939, hiz. 14.
Zel/000rzien
ings-
en compensatiemogelijkheden.
1-loe staat het nu – tegenover de hierboven in grote
lijnen geschetste invoer van voedingsmiddeien tot een
bedrag van omstrêeks £ 1 millioen per dag – met de
binnenlandse, productie, in normale” tijd, en welke
mogeiijkheden biedt deze in de huidige omstandigheden?
Uit onderstaande tabel blijkt, hoezeer Engeland, on-
danks de sedert 1931 gevoerde reagrarisatiepolitiek 10), voor zijn levensmiddelenvoorziening van het buitenland afhankelijk is gebleven. De cijfers hebben weliswaar be-
trekking op het gemiddelde van de jaren 1934/’36, maar
:
hit verschillende partiële indices kan worden geconsta-
teerd, dat sindsdien geen belangrijke veranderingen heb-
ben plaats gehad (behoudens een vrij aanmerkelijke
daling van de zeifvoorzieningsquote voor eieren, nI. tot ongeveer 56 pCt. in 1938, als gevolg van inkrimping en
verjonging van de pluimveestapel). Op basis van het
consumptief gebruik in vredestijd is Engeland dus slechts
tea aanzien van een viertal belangrijke voedingsmiddelen
– havet’ (merendeels voor voederdoeieinden bestemd),
meik, aardappelen en vis – min of meer seif-supporting,
terwijl de binnenlandse productie slechts een fractie van de
behoefte aan granen, vetten en suiker dekt.,
Aandeel van de binnenlandse productie in de totale con-
sumptie van het Ver. Kon. (gein.
1934/’36) 1)
Voedingsmiddelen:
pCt.
Voedingsmiddelen:
pCt.
rrarve
2
)
24
Vetten
4
)
11
Mais
2
)
0
Vis
…………….
88
Gerst
2
)
47
Aardappelen
……..
96
haver
2
)
95′
Fruit (alle soorten)
.
25
Totaal granen
3)
….
13
Fruit
(excl.
trop’isch
Melk
…………..
100
en
subtropisch)
….
63
Melkproducten
……
65
Suiker
…………
26
Boter
…………..
10
Melasse
…………
18
Kaas
…………..
31
Oliezaden
……….
0
Eieren
…………
65
Thee, koffie, cacao
.
0
Vlees
…………
50
Voedermiddelen:
5)
Bacon (1936)
35
Granen
6
)
33
Veekoeken en -meel
4
Samengesteld aan de hand van ,,Food Production in
War”, The Economist 10/6/39, blz. 588 en ,,Stocks for
War”, idem 22/7/39, biz. 170.
Inciusief dieriijke consumptie.
Alleen voor menselijk gebruik (berekend in meel).
Boter, margarine en reuzel.
Exclusief die, welke uitsiuitend binnenslands worden
geproduceerd, zoals hooi, bieten, enz.
Aiieen voor dierhjke consumptie.
1-lierbij dient echter te worden opgemerkt, dat, hoewel
– ondanks hoge invoerrechten – de tuinbouw als geheel
sinds 1930 siechts een uiterst langzame ontwikkeling ver-
toonde, de productie van groenten niet onbelangrijk is
toegenomen, ten koste voornameiijk van klein fruit.
Dientengevolge kan ook in de inheemse behoefte aan verse
groenten vrijwel geheel door de eigen productie worden
voorzien. De invoei’cijfei’s van verse groenten wijzen shijn-
baar in andere richting, maar een invoer ten bedrage van
een kleine £ 10 millioen verzinkt bij het totale verbruik
in het niet.
De oppervlakte cuituurgrond, de bestemming daarvan,
alsmede omvang en samenstelling van de veestapel zijn
in beiangrijke mate bepalend voor aard en omvang der
agrarische productie. Daarom enkeie cijfers ter verge-
lijking van de huidige situatie op dit punt met die aan het
begin en het einde van de vorige oorlog. Deze cijfers hebben
betrekking op Groot-Brittannië (Noord-Ierland is daarin
dus niet begrepen) en zijn ontleend aan het Statistical Ab-
stiact foi’ the United Kingdom. (Tabel bovenaan blz. 551).
10) Vgi. , ,De nieuwe landbouwpolitiek in Groot-Brittannië
en haai’ resultaten”, Econ.-Stat. Maandbericht, Juni 1939.
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
551
Cultuwgrond
(mill.acres):
1914
1918
1938
totaal
31.90
31.75
29.26
waarvan ‘blijvend graslanci
17.61
15.90
17.41
en
bouwland
…………
1429
15.85
11.86
daarvan tijdelijk gras
3.86
3.45 3.35
dus bebouwd
……….
10.43 12.40
8.51
daarvan
tarwe
……….
1.87
2.64
1.93
gerst en haver
. .
4.55
5.68 3.08
aardappelen
….
0.61
0.80
0.61
voederhieten
. . . .
1.91 1.71
0.97
suikerbieten
. . . .
–
–
0.34
andere gewassen
1.49 1.57
1.58
Veestapel
(milI. stuks):
runderen
…………..
7.09
7.41
7.97
schapen
…………….
24.29
23.35
25.41
varkens
…………….
2.63 1.83
3.80
paarden
…………….
1.30
1.34
0.99
lIet zou te ver voeren, deze cijfers hier van commentaar
te voorzien. Wij verwijzen daarvoor naar de reeds eerder
geciteerde bronnen, in het bizonder naar het artikel ,,Food
Production in War” in ,,The Economist” van 10 Juni 1939.
Wat de voorraadpositie aan de vooravond van de huidige
oorlog betreft, werd reeds vermeld, dat deze verre van
gunstig was. Hoewel de regering krachtens de Essential
Commodities Reserves Act van Juni 1938 de bevoegdheid
bezat – nader uitgebreid bij de Ministry of Supply Act
van Juli 1939 – om extra-reserves te vormen, o.a. van xoe-
dingsmiddelen, veevoeder, landbouwmachines, kunst-
meststoffen en petroleum, was er van oorlogsbevoorrading
in feite hoegenaamd geen sprake. Voorraden aan vitale
producten begin Juli 1939, (afgezien van de normale han-
delsvoorraden) als tarwe van 7 pCt., rnaïs 3 pCt., suiker
15 pCt., boter 5 pCt., alle gemeten aan het normale jaar-
verbruik – om slechts enkele voorbeelden aan te halen
– kunnen moeilijk als zodanig gelden. Uit de invoer-
statistiek is echter te constateren, dat hierin sedertdien
een belangrijke verbetering moet zijn gekomen, ook al is,
wanneer men waardecijfers vindt aangegeven, niet altijd
precies vast tè stellen, welk deel van de invoerstijging
voor rekening van prijsstijging komt. Alleen de voeder-
middeleninvoer bleef zich zeer ongunstig ontwikkelen,
waardoor er,op dit punt in het najaar van 1939 een ernstig
tekort ontstond, nog verergerd doordat ook de hooioogst
over 1938 en 1939 exceptioneel klein was geweest en de
met voederbieten bebouwde oppervlakte de laatste jaren
aanzienlijk was ingekrompen.
Naast de kunstmeststoffen (waarover nader in een
volgend artikel, bij beschouwing van de grondstoffenpositie)
vormen ook in Engeland, gelijk b.v. in Denemarken en
Nederland, de voedermiddelen een zwakke plek in de
agrarische positie, omdat zij grotendeels uit het buiten-
land moeten worden betrokken, en, doordat zij daarbij
concurreren met voedingsmiddelen voor menselijk gebruik,
alsmede met grondstoffen, munitie en andere voor de
oorlogvoering vitale producten, een zekere invoerbeper-
king, gezien de beperkte scheepsruimte en de belangen van de betalingsbalans, niet kon uitblijven.
Dit moest, behalve tot inkrimping van en zekere ver-
schuivingen in de veestapel – min of meer analoog aan
die, welke ook in Nederland zullen moeten plaatsvinden 11)
– noodzakelijkerwijze ook tot een verbruiksbeperking
leiden. Deze werd ten dele indirect verkregen, doordat ver-
schillende levensmiddelen een niet onbelangrijke prijsstijging
ondergingen. Voor andere producten (o.a. vlees, boter
en bacon) werd reeds kort na het uitbreken van de oorlog
een rantsoeneringssysteem ingevoerd. Tegelijk werden
1’l) Zie o.a. ,,De inkrimping van de veestapel”, N.R.Crt.,
Avondbl. 29 en 30 Juli 1940.
maatregelen getroffen ter stimulering van de inheemse
productie van voedingsmiddelen, aa. door verlenging van
de midden 1939 ingestelde scheurpremie voor blijvend
grasiand (deze maatregel werd echter in haar effect
w’eer tegengewerkt door een aanmerkelijke prijsstijging
van zaaizaad).
1-let zou natuurlijk onjuist zijn te menen, dat de
binnenlandse productie op korte termijn zodanig
zou kunnen worden opgevoerd, dat zij in de noodzakelijke levensbehoeften van de ruim 47 millioen inwoners van het
Verenigd Koninkrijk zou kunnen voorzien. Een volledig
stagneren van de invoer zou funest zijn. Terecht zei dan
ook The Economist 12) No possible expansion of BritiSh
agriculture will keep us from losing the war if imports
are stopped.” Maar wat dan in dit licht te denken van het
wegvallen van de invoer uit Europa?
Ongetwijfeld moest dit – gezien zijn relatieve beteke-
nis, gemeten aan de totale invoer – voor verschillende be-
langrijke producten
in eerste instantie ernstige consequenties
hebben. Daarmee is echter nog geenszins beslist over het
niteindelijke
effect. Allereerst moet worden gewezen op de
mogelijkheid van omschakeling op andere leverahciers 13).
Met name komen hiervoor in aanmerking de Verenigde
Staten, Argentinië (dat immers v66r de oorlog voor ruim
75 pCt. van zijn uitvoer op Europa was georiënteerd) en
voorts de Dominions; van de laatste vooral Canada, dat
meer nog dan in de vorige oorlog (en niet alleen voor de
voedselvoorziening) de functie van ,,Empire Arsenal” 14) zal vervullen.
1-Jet is geenszins ondenkbaar, dat al deze landen – nog
afgezien van ideologische en politieke overwegingen -gaarne
gebruik zullen maken van de mogelijkheid om, nu hun af
–
zet naarEuropa buiten Groot-Brittannië stagneert, daarvoor
althans een gedeeltelijke compensatie te vinden door een
groter deel van hun productie naar Engeland te verkopen.
Temeer, nu dit in het algemeen mogelijk zal zijn binnen
het kader van hun bestaande productiecapaciteit, dus
zonder geforceerde uitbreiding op bepaalde punten met
de daaraan verbonden risico’s van onevenwichtigheden
in de productiestructuur.
Terwijl – last but not least – niet uit het oog mag
worden verloren, dat het menselijk voedselrantsoen niet
een volmaakt starre grootheid is, maar gekenmerkt
wordt door een zekere mate van souplesse. 1-let is weliswaar
in zijn totale omvang vrij scherp gefixeerd – d.w.z. het
moet beantwoorden aan bepaalde eisen qua caloriewaarde,
gehalte aan eiwitten, koolhydraten, vetten, vitaminen en
voedingszouten -, dus m.a.w. het moet voldoen aan zekere
normen, waarover een redelijke mate van overeenstemming
bestaat in kringen van voedingsdeskundigen en waarvan
afwijking op den duur niet zonder schadelijke uitwerking
kan blijven. Maar binnen deze grenzen bestaan er ruime
variatie-mogelijkheden w’at betreft de vorm, waarin men de verschillende elementen kan toedienen. De praktische betekenis hiervan is, dat er in geval van oorlog een ruime
,,Farmers and Food”, The Economist, 2/3/40, blz. 367.
Bij oppervlakkige beschouwing zou men geneigd zijn te menen, dat het er op het ogenblik voor Engeland
minder op aan komt – w’aar het geldt, compensatie te
vinden voor wegvallende invoer -, of de vervangende
aanvoer uit het Imperium dan wel van elders geschiedt.
Natuurlijk is beschikbaarheid der goederen primair.
Maar er zijn verschillende redenen, waarom – nu meer
nog dan in vredestijd – de herkomst van die goederen
voor Engeland geenszins een kwestie van ondergeschikt belang is. Men denke aan de financiering van de invoer,
de belangen van de betalingsbalans, de mogelijkheid .van
prijsconitrôle enz. Vandaar, dat wij in de tekst bij herha-
ling uitdrukkelijk onderscheid maakten tussen de landen,
die tot het Britse Imperium behoren, en het bereikbare
buitenland.
Vgl. The Economist, 9/9/39, blz. 479.
Angelsaksische landen tezamen zijn deze cijfers ruim
twee tegen één!
Om de vooruitzichten voor het huidige seizoen te be-
oordeelen, neme men in aanmerking, dat de met tulpen
en hyacinthen beplante oppervlakte verleden jaar door
de Regeering tot 50 pCt. is teruggebracht, terwijl uit de
jongste gegevens blijkt, dat ook met gladiolen, irissen,
anemonen en ander ,,bijgoed” maar circa 50 pCt. is ge-
plant. De met narcissen en crôcussen heplante oppervlakte
blijkt daarentegen slechts ongeveer 10 pCt. kleiner te
zijn dan in het voorgaande jaar. Bij het uitbreken van den
oorlog was de narcissen-planterij in vollen gang, terwijl
bij crocussen verwachtingen van anderen aard een rol
kunnen hebben gespeeld: deze bevatten namelijk een hoog
gehalte aan zeer bruikbaar zetmeel.
Gaat men van de optimistische veronderstelling uit,
dat het zwaar geteisterde Continent dit jaar toch een
gelijk deel zal afnemen, dan mag men – met uitzondering
van tulpen, die een zeer slecht gewas blijken op te le-
veren – een sui’plus verwachten van 40 pCt. voor hyacin-
then en ,,bijgoed” en van 60 pCt. voor narcissen. Vermoe-
delijk zullen dus zeer vele bloembollen, evenals verleden
jaar, bij cle veehouders terechtkomen. Daar de saneerings-
bepalingen voor een jan!’ zijn verlengd, zal het overschot
van de drie hoofdsooi’ten opnieuw door het surplus-
fonds” worden opgenomen. Verleden jan!’ vei’leende de Regeering hierin een subsidie van en. 14,5 millioen; liet
bedrag voor dit jaar zal dienen te worden afgewacht.
De betalingsusances.
Men zou als buitenstaander, in verband met het toch
reeds groote i’isico, aan een uitsluitend op den export
aangewezei’I bedrijf verbonden, een scherpe en contante
regeling dci- betalingen verwachten. Zoo liggen de zaken
hij dezen tak van e*porthandel evenwel niet.
Iii het buitenland vinden de betalingen voor een groot
deel nog
01)
patriarchale wijze plaats. De exporteur of zijn reiziger bezoekt den klant om de nieuwe order te
boeken en incasseert dan als regel tegelijkertijd liet fac-tuui’bedt’a’g van de vorige levering. Aangezien evenwel
betaling niet altijd geheel bij liet eerste bezoek plaats vindt, woi-den vele klanten meerdere malen bezocht.
Ook i’emitteei’t de klant w’el zelf. Van de vlotte en veel hillijker bemiddeling, die de banken bij liet incasseeren
van vordei’ingen verleenen, wordt weinig gebruik gemaakt.
De meeste betalingen beginnen in Januari, wanneer de
reizigers uitzwermen, binnen te komen, hetgeen voort-
duurt in Februari en Maart, zoodat in April, vôôr de 1-Mei-
betalingen hier te lande, de vordei’ingen voor het gi’ootste
deel binnen zijn. Er blijft echter als i-egal nog het een
en ander open staan, dat eerst in den loop van den zomer
binnenkomt, terwijl, zooals vanzelf spreekt, steeds een
gedeelte moet worden afgeschreven. De afschrijving op
dubieuze buitenlandsche debiteui-en is in het bloembollen-
bedrijf zeer hoog en bedi’aagt altijd meerdere procenten;
niet zelden zal men hiervoor 5 pCt. en meer moeten re-
serveeren.
Dooi-dat de exporteur pas per 1 Mei in Nederland be-
hoeft te betalen, neemt hij, om zooveel mogelijk ,,service”
te geven in den concurrentiestrijd, noodgedwongen ge-
noegen met betaliig in Maart en zelfs April. Het spreekt vanzelf, dat dergelijke lange credieten tot
groote koersverschillen aanleiding geven. Nagenoeg alle
2e halfjaar
f 14,841,836 52,8 pCt.
11
5,370,492 19,1
1 20,212,328 71,9
11 7,889,903 28,1
1 28,102,231 100,0
Najaar
89,7
Totaal 1938
f 16,725,502 53,4 pCt.
11
5,627,194 18,0
f 22,352,696 71,4
11
8,973,428 28,6
1 31,326,124 100,0
Totaal 1938 100,0
552
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1940
maige bestaat tot aanpassing an het voedselrantsoen
aan de mogelijkheden van de invoer en van de eigen bodem-
productie, zonder nadeel voor de volksgezondheid 15).
En al is het zeker juist, dat men uit politiek oogpunt ver-
standig zal doen door daarbij zoveel mogelijk aan te sluiten
aan de bestaande voedingsgewoonten van de bevolking,
niet minder waar is het ongetwijfeld, dat de overheid
zich in dit opzicht een grotere vrijheid kan veroorloven,
naarmate zij er meer in slaagt, aan de bevolking het besef bij te brengen, dat een oorlog op dit ogenblik is een totale
oorlog in de ruimste zin, waarbij dus een ieder zijn steentje
zal moeten bijdragen en zich zekere opofferingen zal
moeten getroosten. Zoals The Economist” het treffend uit-
drukte: , ,Excessive timiclity, born of the fear of a wave
of public indignation, is surely out of place at this stage”.
Wij stellen ons voor, in een volgend artikel een analoge
beschouwing te wijden aan de Engelse grondstoffen-
positie. Daarbij zal dan tevens blijken, of het mogelijk en
verantwoord is, in dit stadium reeds een samenvattende
eindconélusie ‘te formuleren.
J. H. SPIE&ELENBERG.
15) Vgl. over deze problemen o.a. de artikelen van Dr.
W.
K. ii. Feuilletau de Bruyn in Econ.-Stat. Berichten
d.d. 1 en S Nov., 1939, resp. getiteld ,,ilet voedselrantsoen in oorlogstijd” en ,,De aanpassing van het voedselrantsoen aan de mogelijkheden van de bodemproductie in oorlogs-
tijd.
”
HET CREDIETPROBLEEM IN HET BLOEM-
BOLLENBEDRIJF
Organisatie en o,ncang pan den handel.
Een van de bedrijfstakken in den tuinbouw, die reeds
sedert vele jaren den invloed van de ontreddei’de wereld-
huishouding ondergaat, is het bloembollenhedrij f. Daar dit bedrijf nagenoeg geheel voor den export werkt,
is het uitermate kwetsbaai’. Men schat het door het eigen
land geconsumeerde deel – voor zoover men hier van
consumeei-en mag spreken – op slechts enkele l)rocenten
van de productie, waarbij dan bovendien dooi’ de bloemen-
kweekerijen nogal eens veel overschotten en tweede
kwaliteiten worden verwerkt.
Onderstaande tabel geeft een goeden indruk van de
positie van de bioemboltenteelt; de cijfei’s zijn die van den
uitvoer gedurende 1938, het laatste normale jaar véôr
het uitbreken van den tweeden wereldoorlog. De cijfers
van liet najaar hebben voornamelijk betrekking op in liet
voorjaar bloeiende gewassen, zooals hyacinthen, tulpen, narcissen, crocussen, irissen, terwijl die van het voorjaar
voornamelijk vooi’ gladiolen, dahl.ia’s, begon in’s en
andei’e in den zomer bloeiende gewassen gelden, liet leeu-
wendeel wordt uitgevoerd in Augustus en September.
Ondei’ liet ,,Continent” zijn te verstaan alle Europeesche
landen met uitzondering van Engeland, terwijl van de
viei’ overige werelddeelen de Noordelijke helft van Ame-rika alleen i’eeds 90 pCt. voor haai’ i-ekening neemt.
Afgaande
0
de cijfers van deze statistiek, zou men dus
niet eenige overdi’ijving kunnen zeggen, dat er slechts
één bloemenliefhebber is, namelijk de Engelschman.
Engeland met zijn 40 millioen inwoners nam tot het uitbreken van den oorlog evenveel af als de rest van
onze planeet met zijn 2000 millioen bewoners. Voor de
le halfjaar
Engeland
………. . ………
f 1,883,666
58,4
pCt.
Werelddeelen, heb. Europa
……
256,702
8,0
f 2,140,368
66,4
Continent
………………..
,, 1,083,525
33,6,,
1 3,223,893 100,0
– Voorjaar ..
10,3
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
553
transacties worden in buitenlandsche valuta afgesloten,
d.w.z. in de valuta van het land van bestemming. Enkele
groote exporteurs dekken zich nog wel eens door
termijn-transacties, maar men mag aannemen, dat de
meeste koersverschillen door de exporteurs zelf gedragen,
of – wat minder voorkomt – genoten worden. Sedert
1914 is er dan ook nogal eens koersverlies afgeschreven.
Dc inQloed (jan het lange crediet op den k(vueker.
De terugslag van deze l)etalingswijze op den kweeker
hier te lande is navenant. De betalingen geschieden per
1 Mei, met uitzondering van leveringen na 1 Januari,
die per 1 Juli worden vereffend. Aangezien de meeste
bolieti in Augustus worden geleverd, beteekent dit een
crediettermijn van ruim 8 maanden. De Nederlandsche
l)loemhollenkweeker financiert dus uiteindelijk – via den
exporteur – den broei van bloembollen in het buitenland.
Dit lange crediet wordt – vooral in exporteurskringen.
-. gemotiveerd met het feit, dat vele afnemers broeiers
zijn, doodeerlijke lieden, die een ieder het Zijne geven,
maar die als regel niet voldoende kapitaaikrachtig zijn om
enkele honderden, duizenden, soms tienduizenden guldens
te fourneeren om onze bloembollen â contant te koopen,
nog gezwegen van de kosten aan vrachten, invoerrechten,
brandstoffen en bonen, die eveneens voor de baat uit-
gaan. Door de gevolgde financiering is, zeggen de voor-
standers van het lange crediet, het bloembollenvak groot
geworden, daar de klant zich hierdoor gemakkelijker tot
koopen laat overhalen.
Dit valt niet te ontkennen, maar – aldus de tegen-
standers, die zich daarbij mede laten leiden door argu-
menten, die den wensch naar stabilisatie van de
conjunctuur in het algemeen aangaan – door dit lange
crediet is het vak niet alleen grodt, maar ook voos ge-
worden. In een hausse-periode ontmoet men, mede door
dit lange en gemakkelijk verleende en zonder veel weer-
stand rekhare crediet, een enorme vraag, die de teelt
an bloembollen – in de verwachting op de realisatie van
vorderingen – ver boven haar economisch verantwoorden omvang doet uitbreiden. liet helpt mede aan de verrijzing
van een windhandel, waarin velen een roemloozen onder-
gang hebhen gevonden, liet werkt een verscherping der
conjunctuur-tegenstellingen in de hand. Zoodra een haisse-
periode intreedt, stort de handel op schrikharcnde wijze
ineen: vele dubieuze vorderingen in het buitenland; uitstel
van betaling in het binnenland, vaak gevolgd door afstel
en faillissementen; bankci’eclieten, die eerst volkomen
verantwoord schenen, doch thans hoven de zaak uit-groeien; hypotheken, die de waarden der onroerende
goederen overtreffen; wat goud waard was, komt nu op
den mesthoop terecht.
J)it alles vormt een voortdurende bron van onzeker-
heid, en heïnvioedt niet alleen de soliditeit, maar zeer
zeker ook de moraliteit van het bloembollenvak.
;Tat den kweeker betreft, is de toestand thans zoo,
dat hij in September zijn plantgoed aan de aarde toever-
trouwt, om in Augustus van het daaropvolgende jaar
cle leverbare bollen aan den exporteur af te leveren, en
vervolgens, indien alles goed is gegaan, in Mei van het dan volgende jaar de kooppenningen te ontvangen. En per slot van rekening kan men zich de vraag stel-
len: welke luxe-industrie of luxe-teelt zou zich bij een crediet van acht maanden niet, blijvend of tijdelijk, tot
in het ongewenschte uitbreiden?
Nu merkt Dr. A. J. Verhage in zijn in 1934 verschenen
hoelc ,,De handel in bloembollen”
1)
reeds op, dat een
der voornaamste oorzaken van het lange crediet in den
broeiershandel te vinden is in het feit, dat de broeier aan
den gekochten bol niet kan zien of de te trekken bloem aan de bestelde eigenschappen, t. w. variëteit, kleur en
1)
Verschenen als No. 7 van de serie publicaties van het
Nederiandsch Economisch Instituut.
bloeitijd zal voldoen, zoodat hij de betaling zal willen
uitstellen, totdat hij weet te dezer zake geen risico meer te
loopen. Dit motiveert echter niet betaling vele veken
na den bloeitijd.
De kweekers en exporteurs zijn buitengewoon be-
kwame iaklïeden, die met succes talrijke variëteiten heb-
ben ontdekt en verbeterd, die met goed gevolg onbekende
exotische soorten hebben geïntroduceerd, die nieuwe kweekmethoden en behandelingen hebben toegepast,
waarvoor zelfs Moeder Natuur een stapje opzij gaat, en
hun producten, die in geen enkel land onbekend zijn,
hebben alle wereldzeeën bevaren. Maar de financieeie
problemen zijn moeilijk, en het valt niet mee om alle
risico’s en gevaren, die den handel bedreigen, tijdens den concurrentiestrijd in den prijs te calculeeren.
Als gevolg van de laatste baisseperiode heeft de Re-
geering ingegrepen, zoodat reeds sedert meerdere jaren
een bepaald stelsel van in- en verkoop op het bedrijf
wordt toegepast. De teelt is strikt percentsgewijze terug-
gebracht, terwijl anderzijds subsidies zijn verstrekt. Sa-
neering kan echter geen doel op zichzelf zijn; het is beter
haar te voorkomen, dan door haar te moeten worden
genezen. Daar het bloembollenbedrijf nog steeds onder
Staatstoezicht staat, zou men zich ten Departeinente
van Landbouw kunnen afvragen, of het verantw’oord is,
dat in een bedrijf, dat zoozeer aan ups and downs ge-
bonden is, dergelijke lange credieten gebruikelijk zijn.
Met andere woorden: of men niet door beperking van het
credietsysteem tot een saneering op solideren grondslag zou kunnen komen.
Beperking van het lange cred jet na afloop van den oorlog.
Men mag aannemen, dat zich na afloop van (lezen
oorlog – aangenomen, dat de bollenexport zich dan
zal kunnen herstellen – een unieke gelegenheid zal voor-
doen om op drastische wijze het lange crediet in te
perken.
Immers, zooals reeds werd opgemerkt, is de met hya-
cinthen en tulpen beplante oppervlakte gehalveerd,
evenals die met ,,bijgoed”, terwijl de met narcissen en
crocussen heplante oppervlakte eveneens is ingekrompen.
Is het verlceer met de andere ]anden dus eenmaal her-
steld en manifesteert zich daar voldoende koopkracht,
dan kan een voelbaar tekort worden verwacht, zeker,
indien het bestaande credietsysteem blijft gehandhaafd.
Op dat moment is de zeldzame gelegenheid gekomen
om zonder vrees.voor een surplus het lange crediet in te krimpen en den verkoop
01)
straffere condities verplicht
te stellen 2)
Daar de banken niet bereid zijn credieten op buiten-
landsche vorderingen in het bioemboilenbedrijf te ver-
strelken, moet in de bestaande verhouding tusschen
kweeker en exporteur geen wijziging worden gebracht.
Echter moet van het principe worden uitgegaan, dat de
klant den exporteur onmiddellijk dient te betalen, zoodra
hijzelf in het bezit van het revenu is gekomen. liet is
voldoende coulance, dat de bloemenkweeker vele maanden
crediet krijgt, het is ongewenscht, dat hij met het geld,
voor de bolbloemen ontvangen, andere zaken financiert.
Bloemen worden tegen gereed geld omgezet; de voor
vroegbroei bestemde bloembollen geven dus hun revenu
2)
,,Er moet dus naar gestreefd worden oïi betaling van
den huitenlandschen afnemer te verkrijgen direct na den
verkoop der
bloemen
(cursiveering door mi,j. – Schr.). Door
de sterke positie, die de afnemers innemen, is dit moeilijk
te bereiken, wat b.v. hieruit blijkt, dat volgens de gegevens
van den Bond van Bloembollenhandelaren eind Juli 1932
nog ruim 11.000 afnemers niet aan hun verplichtingen
hadden voldaan, terwijl deze organisatie steeds weer op-
nieuw middelen moet beramen om achterstallige debiteu-
ren tot betaling te dwingen.” Aldus Dr. A. J. Verhage in
zijn reeds genoemd boek: ,,De handel in bloembollen”.
554
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 September 1940
reeds vé6r Kerstmis en kort daarna, de andere in den loop
van de maand Januari en de daaropvolgende maanden.
Zaad- en Warenhuizen zetten de bloembollen aan parti-
culieren om, die â contant koopen. Het Departement van Landbouw zou, in samenwerking
met de bedrijfsinstanties, de volgende betalingscondities
kunnen overwegen en eventueel verplicht stellen:
Voor het buitenland: de voor vroegbroei bestemde bloem-
bollen, t.w. voor Kerstmis en Nieuwjaar, betaling per 2
Januari, de andere – gemiddeld – uiterlijk per 15 Fe-
bruari. Uitgezonderd particulieren, zaadhuizen-en-détail,
warenhuizen, gemeenten, buitenplaatsen, ed., aan wie uitsluitend op maximaal 30 dagen zou mogen worden
geleverd. Met het oog op de achterlijke economische om-
standigheden, die in sommige landen heerschen, zou
naar deze landen ook contante levering verplicht kunnen
worden gesteld. Tevens zou men de exporteurs nog kunnen
beschermen door te bepalen, dat kosten van emballage,
enz., in elk geval onder rembours dienen te worden geïnd,
tenzij op 30 dagen zou zijn verkocht; in geval de exporteur
feb. of c.i.f. zou hebben verkocht, zal hij de nagenomen
onder rembours geïnde kosten op de factuur in mindering
moeten brengen. Dat een dergelijke regeling het trekken
van wissels via de bank in plaats van het persoonlijk
incasso met zich zal brengen, spreekt o.i. vanzelf.
Voor het binnenland:
leveringen in het tweede halfjaar,
betaalbaar uiterlijk per 1 Maart, met v.erbod aan de
veilingen een vroegeren betaaldatum te eischen en zich
daardoor boven de kweekers te bevoordeelen; voor leve-
ringen buiten het tweede halfjaar betaling op maand-
rekening per 30 dagen. Bovendien zou moeten worden na-
gegaan, welke artikelen zelden aan broeiers worden ge-leverd. Voor deze artikelen zou dezelfde betalingswijze
als voor import-bloembollen dienen te worden gevolgd,
nl. per maandrekening op 30 dagen. In verband met de
seizoendrukte in het derde kwartaal zou eventueel voor
al deze artikelen, voorzoover geleverd in het derde kwar-
taal, 1 November als betaaldatum kunnen worden vast-
gesteld.
Korter crediet – minder conjunctuurgeQoelig bedrijf.
De voordeelen van een dergelijke regeling voor den
kweeker zijn duidelijk: meer zekerheid en spoediger ge-
reed geld.
Voor den exporteur zijn de voordeelen nog grooter:
sterke beperking van het credietrisico, beperking van het
koersrisico, een meer serieuze vraag en daardoor beter
realiseerbare vorderingen
3).
Maar ook voor den klant zijn de voordeelen van niet te
onderschatten beteekenis: hij zal niet meer koopen dan hij
met een redelijke kans op winst zal kunnen omzetten;
aan de herhaalde klachten, dat de bloemenmarkten in het
buitenland overvoerd worden, als regel juist door de minst
serieuze afnemers, zal een eind komen; met het koopen
op goed geluk zal het zijn gedaan. De selectie van den af-
nemerskring zal aan de overblijvenden onder hen ten
goede komen.
Wellicht zal de bedrijfstak met een dergelijk straf be-
talingssysteem niet zéô groot worden als hij in de hausse-
jaren is geweest, een grootte echter, die mede den grond-
slag heeft gelegd voor de misère, waarin hij zich nu reeds
sedert jaren bevindt. De soliditeit van den handel als geheel,
zoomede de moraliteit der vakusances, zullen echter in over-
eenkomstige mate toenemen. De verscherping van de toch
3)
Had een dergelijke regeling dit jaar bestaan, dan
zouden de exporteurs o.a. nog ongeveer een koers van
f 7.50 voor het £ hebben gemaakt in plaats van f 6.50 en min-
der. Bovendien hadden dan wellicht allen aan hun ver-
plichtingen kunnen voldoen, terwijl zij thans een ruime
portefeuille van geblokkeerde vorderingen bezitten, waar-van de soliditeit met het verstrijken van den tijd dubieuzer
wordt.
reeds groote verschillen in de conjunctuur is voor iedereen
funest; met een bestaan, minder rijk aan tegenstellingen,
zoowel in den goeden als in den slechten tijd, zal een elk
gebaat zijn. –
Tenslotte, waarom zou men een gedeelte van de bloem-
bollen gratis telen, verhandelen en verzenden voor wan-
betalingen, koersverliezen, reducties, herhaalde reiskosten,
enz., terwijl men zonder dit alles zichzelf en zijn klanten
veel onaangenaams kan besparen?
Ondanks straffe betalingscondities zal de omzet echter
naar alle waarschijnlijkheid behoorlijke afmetingen aan-
nemen. Niet alleen werkt de monopoliepositie – of zoo
men wil de voorkeurspositie – van het bloembollenbedrijf
daartoe mede, menige buitenlandsche transactie wordt
toch reeds â contant afgesloten. Vele zaadhuizen en
warenhuizen koopen reeds è contant, terwijl dit voor de
andere evenmin een onoverkomelijk bezwaar mag worden
geacht. Particulieren betalen als regel r contant en kitn-
nen dit allen doen. Uitsluitend voor de minst solide
broeiers zal een beperking van den omzet optreden.
In ieder geval, indien het D’epartement van Landbouw,
resp. de Nederlandsche Sierteelt-Centrale en de Algemeene
Vereeniging voor Bloembollencultuur, hiertoe zouden
overgaan, dienen zij deze regeling verplicht te stellen; van
vrijwillige naleving kan niets worden verwacht. Hier
moet door allen één algeriieene lijn worden gevolgd.
J. ROOSE.
AANTEEKENINGEN.
Overheidsmaatregelen op
economisch gebied.
I{kN])EL EN MJVERH]JID.
Drukw erken. Met ingang van 19 Augustus behoeft het
ten uitvoer leggen van plannen op elk gebied van het
uitgeven of vervaardigen van, of den handel in, drukwerken
de goedkeuring van den Rijkscommissaris. (E.V.
23/8/’40, pag. 1043; Verordeningenbiad No. 20). –
Economische onafhaukelijk&ieid (Ier pers. Maatregelen ter verzekering en ter contrôle van de economische positie
van de pers.
(E.V.
23/8/’40, pag. 1043; Verordeningen-
hld No. 20).
Prjsverhooging van iinportartikelcn. 1 ngevolge de
Pri.jzenbeschikking 1940 No. 1 is prijsverhooging van in-gevoerde. artikelen, zonder speciale toestemming van den
Directeur der Rijksbureaux voor de Nijverheid, niet toe-
gestaan. (E.V. 23/8/’40, pag. 1043).
Turf. .(Zie ook E:-S. B. (1281) pag. 496). Thans is tot
wederopzegging toe een regeling vastgesteld, waarbij het
onder zekere voorwaarden aan verveners en hande’aren
in vaste brandstoffen, welke van den vei-koop van turf
hun normaal bedrijf maken, weder is toegestaan alle
soorten turf te verkoopn; af te leveren, te vervoeren
of te doen vervoeren. (E.V. 23/8/’40, pag. 1043).
Verlenging spertijtlen. De spertijd is ten aanzien van
den kleinhandel in tot verbruik bereide tabak, het mineraal-
waterbedrijf en het terrazzo-bedrijf met 6 maanden ver-lengd tot resp. 3 April, 16 April en 26 April 1941. (E.V.
23/8/’40, pag. 1043; Stct. No. 157).
LANDBOUW- EN VOEDSELVOORZIENING.
Eieren en eiprodueten. Opgave yan voorraden door
diegenen, die koelhuis- en kalkeieren en eiproducten in voorraad hebben voor verkoop of om deze te gebruiken
in het eigen bedrijf.
Aflevering en aanwending van deze producten mag
alleen geschieden met machtiging van de Nederlandsche
Centrale voor Eieren en Pluimvee te Beekbergen.
Van den opslag van koelhuis- en kalkeieren en van het
bereiden van eiproducten moet terstond worden kennis
gegeven aan de genoemde Centrale. (E.V. 23/8/’40, pag.
1045).
4 September 1940
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
555
Melkproducten. Met ingang van 10 Augustus is tijdelijk
de aflevering van geconderiseerde melk, melkpoeder,
blokmelk en gesteriliseerde melk in blik verboden. Dit
verbod geldt niet voor afleveringen van magere melk-
poeder, voor leveranties aan de Nederlandsche Zuivel-
centrale en t. a. v. normale afleveringen – zij het met
toestemming van de Zuivelcentrale – door producenten
of handelaren – geen detaillisten – aan de industrie,
welke melkproducten pleegt te verwerken.
Het bereiden van gecondenseerde melk is verboden,
tenzij ontheffing is verleend door de Zuivelcentrale.
Tenslotte is van 13 Augustus tot 1 Januari 1941 ver-
boden het bereiden, vervoeren, verhandelen, afleveren
of voorhanden hebben van: op melk of room gelijkende, melkvet bevattende,
waar met een hooger vetgehalte dan 1 pCt.;
kaas met een hooger vetgehalte dan 59 pCt.;
melkpoeder met een hooger vetgehalte dan 1 pCt.;
gecondenseerde melk met een hooger vetgehalte
dan 9 pCt.
Aan de winkeliers is het evenwel toegestaan uit hun
op 10 Augustus aanwezigen voorraad gecondenseerde melk of melkpoeder aan den consument te verkoopen.
(E.V. 16/8/’40, pag. 1011, 23/81’40, pag. 1041, Stot. I’Tos.
154A en 156.)
Weitlogras, Itieerne
en rooilklaver.
(Zie ook E.-S. B.
(1274) pag. 402). Aanvullende regeling voor het vast-
stellen der maximumprijzen voor de verschillende kwali-
teiten. (E.V. 23/8/’40, pag. 1045; Stct. No. 169).
RANTSOENEERING EN DISTRIBUrIE.
Huisbramlolie.
Met het oog op de aanwezige ,roorraden
kan niet worden gerekend op beschikbaarstelling van huis-
brandolie voor verwarming van lokaliteiten en/of voor-
ziening met warm water. Voorloopïg mogen de hij de ver-
bruikers aanwezige vooiraden (zie ook E.-S.B. (1274),
pag. 400: Donkere olie) worden gebruikt, al dient men te
rekenen met de mogelijkheid, dat deze voorraden te eeniger
tijd alsnog zullen worden gevordei’d. Voor ziekenhuizen
en gestichten geldt bovenstaande regeling niet en deze kunnen onder bepaalde omstandigheden huisbrandolie
verkrijgen. (E.V. 9/8/’40, pag. 985).
ICunstzijde. Cellulose, voorzoover bestemd voor de kunst-
zij de-industrie, alsmede alle soorten stapelvezel, vallen
sedert 6 Augustus onder het begrip ,,kunstzijde”, bedoeld
in artikel 1 van de Kumstzijdebeschikking 1939 No. 1. Alle
bepalingen van deze beschikking zijn derhalve op boven-
bedoelde artikelen van toepassing (E.V. 9/8/’40, pag. 985;
Stct. No. 151).
Levertraan. Sedert 9 Augustus mag aan verbruikers
slechts een beperkte hoeveelheid Jevertraan worden af-
geleverd in gevallen, dat zulks op medisch advies ge-
wenscht is.
(E.V.
16/8/’40, pag. 1016; Stct. No. 154.)
Motorbrandstof. Verplichte opgave van voorraden van
meer dan 100 liter voor 22 Augustus bij den directeur voor
het Rijksbureau voor Aardolieproducten. (E.V. 23/8/’40, pag. 1049; Stct. No. 160).
Nest- en Puivisscherij.
Regeling, waarbij- met ingang
van 19 Augustus de aanvoer en afneming van deze pro-
ducten onder contrôle zijn gesteld van de Nederlandsche
Visscherijcentrale en de Nederlandsche Centrale voor
Eieren en Pluimvee. Instelling van ee’n Commissie van
Advies voor de distributie van puf en nest. Regeling van
het prijspeil en van de distributie. (E.V. 23/8/’40, pag.
1048; Stct. Nos. 157, 159 en 160). –
Non-ferro metalen.
Afkondiging van de non-ferro
metalenbeschikking 1940 no. 2 en 3 ter aanvulling van
de non-ferro metalenbeschikking no. 1. (Zie E.-S. B.
(1281) pag. 495.) Classificatie der metalen in groepen,
ondergroepen en materiaalgroepen.
Verplichte voorraadadministratie en opgave der voor-
raden per 15 Augustus 1940. De dispensatie van het
verwerkings-, afleverings- en vervoerverbod geldt nog
slechts voor halffahrikaten. (E.V. 16/8/’40, pag. 1016;
Stct. No. 152.)
Textiel pro:lneten. Nieuwe distribu tieregeling met ingang
van 12 Augustus, waorhij deze producten in drie groepen
worden verdeeld:
Goederen, vrijgesteld van rantsoeneerende bepalingen.
Goederen, welke door den verbruiker slechts kunnen
worden aangeschaft tegen inlevering van een voor
ieder artikel afzonderlijk vastgesteld aantal punten
van de textielkaart of op een speciale vergunning.
Goederen, welke uitsluitend verkrijgbaar zijn op
speciale vergunning.
Aanvulling van de voorraden door detailverkoopers
is slechts mogelijk door inlevering van de bij verkoop
ontvaagen punten van de textielkaarten. (BV. 9/8/’40,
pag. 981; Stct. No. 150.)
Regeling van de verstrekking van vôôr 29 Juli gekochte
zgn. ,,groote stukken”, die nog niet aan den kooper zijn
afgeleverd. (1V. 16/8/’40, pag. 1017).
GELD-, REDIET- EN BANKWE ZEN EN BELASTINGEN.
i)eviezenverkeer.
Naar aanleiding van het door ons 01) hlz. 523 (nummer 1283 van 21 Augustus 1940) gepubli-
ceerde Deviezenhesluit 1 is ons de vraag gesteld, of hij de
bepaling sub 5° betreffende crediteering van niet-ingezete-
nen voor aflosbaar gestelde binnenlandsche effecten en
betaalbaar gestelde coupons en dividendbewijzen niet
een uitzondering moet worden gemaakt voor niet-inge-
zetenen, die als vijanden” moeten worden beschouwd.
1-lierhij zij opgemerkt, dat deze bepaling van het deviezen-
besluit natuurlijk geenszins derogeert aan de verbods-
bepalingen krachtens de Verordening op de behandeling
van vijandelijk vermogen. (Zie E.S.B. (1278) pag 452).
Zulks blijkt eveneens uit de volgende mededeeling:
Ingezetene of niet-ingez etemie.
In de Deviezenbeke nd-
making No. 10 worden nadere richtlijnen gegeven ten
aanzien van de vraag, of buiten Nederland vertoe
ende
personen voor de toepassing van de Deviezenverordening
1940 als ingezetenen dan wel als niet-ingezetenen zijn aan
te merken.
Er wordt op gewezen,dat deze toepassing geheel los staat
van de Teroi.dening betreffende de behandeling van het
vijandelijk vermogen en de daaruit voortvloeiende ver-
plichtingen. Verkoop en overdracht van waarden kunnen
slechts plaats vinden, voorzoover zulks met deze verorde-
ning of op grond daarvan genomen beslissingen in overeen-
stemming i’s. (E.V. 30/8/’40, pag. 1081; Stct. No. 164).
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
e
Disc. Viss. 3
28 Aug. ’39 Lissabon
.
. . . 4
II
Aug.’ 37
.
Bel.Bi.Eff. 3
28 Aug. ’39
Bk.
vrsch.inRC 3128 Aug. ’39
Londen
……..
Madrid
.26 Oct.
39
Athene
……
6
4 Jan.
’37
’39)
29 Mrt.
N.-York F.R.B.27 Aug. ’37
Batavia
……
3
14 Jan. ’37
Oslo
……….
‘.fr
21 Sept. ’39
13elgrado
……
5
1 Febr. ’35
Parijs
……..
2
3 Jan.
1
39
Berlijn
……..
31
9 Apr. ’40
Praag
……….
3
6 Jan. ’36
Boekarest
31
5 Mei
’38
Preloria
……..
3
15 Mei
’33
Brussel
……
2′) 29 Jan. ’40
Rome
……….
418 Mei
’36
Boedapest
. .
.4
28 Aug. ’35
Stockholm
……
3117 Mei
’40
Oalcutta
……
3
28 Nov. ’35
Tokio
.
……..
3.46 11 Mrt’38 Dantzig
……
4
2 Jan. ’37
Warschau
……
4 18 Dec. ’37
Helsingfors
.
. .
4
3 Dec. ’34
Zwits. Nat. Bk
11 25 Nov. ’36
Kopenhagen
.
422 Mei
’40
–
1
1 4
%
bankwissels
i.z. verk.
Belgische prod.
in het buitenland.
‘) Niet officieel bevestigd.
OFFICLEELIS
WISSELKOERSEN
NEDERLANDSCHE
BANK
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)
IN-york
1
Berlijn IBrussel
1
Zürich
lStockls.l Helsinki
27Aug. 1940
1.88/,
75.351
30.14′
42.88
41.851
3.84
28
,,
1940
.881,
75.351
30.14
42.88
41.851
3.811
29
,,
1940
.881,
75.351
30.14
42.88
41.851
3.8
–
11
30
,,
1940
–
.88/,
7
5.351
30.14
42.88
41.851 3.811
31
,,
1940
1.881,
75.35*
30.14 42.88
4
–
1.851
3.811
2Sept. 1940
1.88
1
1,
75.35*
30.14
42.88
41.85*
3.811
Laagste
d.w.
1.881,,
75.28
30.11
42.84
41.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88
1
1,,
75.43 30.17
–
42.92
41.90
3.82
Muntpariteit
1.469
59.263 24.906
48.003
66.671
–
6.266
556
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 Septem her 194
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
Not- t
9124 Aug.’40
124
Aug
26131
Aug.’40
31
Aug
tanden
eenh.
Laagste Hoogste
1940
Laagste
1
Hoogste
1
1940
Officieel:
New York
$ p. £ 4.02+ 4.03+
4.03
4.02* 4.031 4.03
Parijs
Fr.p. £ –
–
–
–
–
–
Stockholm
Kr.p.£ 16.85 16.95 16.90 16.85 16.95 16.90
Montreal
$ p. £ 4.43
4.47
4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pf 16.90 17.13 17.01+ 16.90 17.13 17.01+
Niet-Officieel:
Alexandri9
P. p. £ 97.50 97.50 97.50 97.50 97.50 97.50
Athene
Dr.p.
525
525
525
525
525
1
525
Bangkok
Sh.p.ticaI
22.12 22.12 22.12 22.12 22.12 22.12
l3ombay
d. p. r. IS.- IS.- IS.- 18.- IS.- 18.-
Budapest
P. p. £ 19.75 10.75 19.75 19.75 19.75 19.75
I-longkong
up. $ 15.- 15.- IS.- 14.96 IS.- 14.98
Istanbul
T£p.£ 515 – 515
515
515
515
515
Kobe
d.
p.
ysn 14.25
14.31
14.25
14.25
14.25 14.25
Lissabon
Eacu.p. 100.-lOO.- 100.- 99.80 100.20 100.-
Madrid
Pt.p. £ 37.70 37.70 37.70 37.70 37.70 37.70
Montevideo d.p. p. 23.-
1
24.- 24.- 23.- 25.- 25.-
Rio de Janeiro d.
P.
mii. nam. nom. oom. nom. nons. nom.
Shanghai d. p. $ 3.75 3.75 3.75 3.59 3.73 3.62
Singapore
d. p. $ 28.18 28.18 28.18 28.18 28.18 98.18
‘)
Nominaal.
KOERSEN TE NEW-YORK. (Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn
Amsterdam
(5 per £)
(8 per 100 /r.)(S p. 100 Mb.) ($ p. /100)
27 Aug. 1940 6.03
–
39.95
–
28
,, 1940
4.03
–
39.95
–
29
,, 1940
4.0231t
–
39.95
–
30
,, 1940
4.03
–
39.95
31
,. 1940
4.03°f,
–
–
–
2Sept.1940 –
–
–
–
4Sept.1939 –
–
–
–
Muntpariteit
4.86
3.90
1
1,
23.81°1
4
40
1
1,,
ZILVEIU°IUJS
OOUI)PRIJS
Londen
‘)
N. York’)
A’dam
5)
Londen1)
27 Aug. 1940.. 23
1
1,,
34
1
1, 27 Aug. 1940..’ 2115
1681-
28
,,
1940.. 231
8
34
3
1, 28
,,
1940.. 2115
1681-
29
,,
1940.. –
34
1
1,
29
,,
1940.. 2115
1681-
30
,,
1940.. 23’/,
34°1, 30
.
,,
1940.. 2115
1681-
31
,,
1940.. –
–
31
,,
1960.. 2115
1681-
2 Sept. 1940.. 23
7
1
1
,
–
2 Sept. 1940.. 2115
1681-
4 Sept. 1939.. –
–
4 Sept. 1939.. 2115
–
23 Aug. 1939.. 18
1
1,,
37
1
1, 23 Aug. 1939.. 2110
148/6
1
1,
‘)
In pence p.
07..
stand.
‘) Foreign silver in $c. p. oz. fine.
5)
In guldens per Kg. 100011 uOO. ‘) In sh. p. oz. hoe.
STAND
VAN ‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
1
23 Aug. 1940
15Aug. 1940
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten …………..
.t
83.703,71
t
19.330,06
Voorschotten op ultimo Juli
1940 aan de gemeenten
verstr. op a. haar uit te kee-
ren hoofds. der pers. bel.,
aand. in de hoofds. der
grondbel. en der gem. fonds-bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
genbelasting …………
…….
Voorschotten aan Ned.Indië’) ,, 73.517.522,72 ,, 73.194.122,82
Idem aan Suriname
°)
……
….
9.666.982,70 ,,
9.616.982,70
Kasvord. weg. credietverst.
a/h. buitenl.
…………
…78.818.640,03 ,,
79.B09.087,96
Daggeldleeningen tegen onder-
pand
…………………….-
–
Saldo der postrek. v. Rijks-
comptabelen ……………71.593.405,64 ,,
67.453.138,13
Vord. op het Alg. Burg. Pen-
sioenfonds ‘) ……………….-
–
Vord. op andere Staatsbedr.
en instellingen
‘)
35.167.855,68 ,, 45.535.040,07
Verplichtingen
Voorschot door de Ned. Bank
ingev. art. 16 van haar oc-
trooi verstrekt ………..f
13.077.057,95 ,, 11.160.417,35 Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt . .
–
–
Schatkistbiljetten in omloop , 78.912.000,- ,, 78.912.000,-
Schatkistpromessen in omloop ,, 632.500.000,-‘) ,, 597.600.000,-.’)
Daggeldleeningen ……….
…..12.000.000,-
–
Zilverbons in omloop ……
….23.573.091,50 ,, 23.929.964,50
Schuld op ultimo Juli 1940
aan de gem. wegens a.h.uit
te keeren hoofds. d. pers.
bel., aand. 1. d. hoofds. d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
–
atsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting……….5.405.564,43 ,,
5.405.564,43
Schuld aan Curaçao
‘) …………..
200.738,05 ,,
250.738,05
Schuld aan het Alg. Burg.
Pensioenfonds ‘)
……..
…….649.263,11 ,,
426.884,28
Id. a h. Staatsbedr. der P.T.
en T.
1)
….
193.363.225,38 ,, 209.337.711,86
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven
°) ………………
…
21.500.000,- ,,
21.500.000,-
Id. aan div. Instellingen
‘)
..,,
1
69.817.971,19 ,, 169.901.287,59
5)
In rekg. Crt. met ‘s Rijks Schatkist.
‘)
Rechtstreeks bij De
Nederlandsche Bank f 58.000.000,-
‘)
Idem f 42.000.000,–
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
Verkorte balans. op 2September 1940.
.Activa.
Binnenl. Wissels,
Hfdbank.
f
83.337.660
Promessen, enz.
Bijbank.,,
320.100
Agentsch.
,,
1.334.018
1
84.991.778
Papier op het Buitenland
. .
t
300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen
–
300.000
Beleeningen
mcl.
Hfdbank.
t
153.469.002
°)
voorschotten In
Bijbank.,,
6.054.449
rekening-courant
Agentsch. ,,
60.683.475
op onderpand
220.206.926
Op Effecten en7.
……..
t
219.1 59.833
0
Op Goederen en Ceelen ….
..1.047.093
220.206.926 0
Voorschotten aan
het
Rijk
………………
15.000.000
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….1
1.1 17.822.843
Zilveren munt, enz
……..14.875.288
1.132.698.131
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
48.041.864
Gebouwen en meubelen der Bank
…………..
4.500.000
Diverse rekeningen
……………………….
46.791.822
t
t
1.552.530.521 I’asslva.
Kapitaal
………
…………….
………
t
20.000.000
Reservetonds
…………………………..
4.454.252
Bijzondere
reserves ……………………….
13.494.514
Pensioenfonds
…………………………..
tO.955.596
Bankbiljetten
in
omloop
………………….
1.323.660.530
Bankassignatiën
in
omloop
………………..
45.371
Rek.-Courant
Van het Rijk
t
–
saldo’s
Van anderen
,,
189.124.315
176.525.922
Diverse
rekeningen
……………………..
3.594.336
t
1.552.530.521
Beschikbaar metaalsaldo
………………,,
532.712.018
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd
is
…………..
1.331.780.040
Schatklstpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht
……………………………..
76.000.000
Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(‘Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t
57.977.150
Voornaamste posten
In
duizenden guldeiis.
1
Goud
en
t
.
Andere
Beschihb.
Dek-
Data
1
munt en
‘)I
C1t,u-
die opeischb.
Metaal-
kings-
1
muntmater.
1
schulden saldo
perc.
2Sept. ’40
1.117.832
1.323.461
J
176.571
532.712
±76
26 Aug.
‘4u
1.114.664
1.296.723
t
189.166
535.738
75
19
,,
‘4’)
1.133.808
1.285.838
1
176.370 560.976
±78.5
6 Mei
’40
1.160.287 1.158.613
255.183
607.242
83
Totaal
Schat kist-
Eet ee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op
het
reken.
disconto’s
rechtstr.
ningen
buitent.
(act.)
2Sept. ’40
84.992
76.000
1 220.207
300
46.792
26 Aug. ’40
77.808
68.000
220.103
300
42.410
19
,,
’40
52.566
1
42.000
1
226.080
300
18.964
6 Mei
’40
9.853
–
217.756
760
20.648
‘)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.
DUITSCIIE RIJKSBANK.
Goud
1
Renten-
t
Andere wissels
Belee-
Data
en
1
bank-
1
chèques en
nLn
g
en
deviezen
1
scheiste
schalhistpapier
23 Aug.1940
77,4
364,3
1
12.132,4
1
19,8
15
1940
77,7
354,0
1
12.484,3
1
22,2
7
,,
1940
77,8
355,1
1
12.571,0
1
18.8
23 Aug.
1939
77,0
27,2
1
8.140,0
1
22,2
Data
Effec-
“.5ivT
1
Circu-
1
Rek
g.-
1
Diverse
ten
Activa
1
latie
1
Cr1.
1
Passiva
23 Aug. ’40
1
50,7
1.675,9 12.106,6
1
1.642,2
1
478,7
15
,,
’40
t
64,7 1.578,9
12.324,7
1
1.661,3
481,9
7
,,
’40
1
97,5
1.661,6
12.520,2
1
1.650,1
1
462,2
23Aug. ’39
1
982,6
1.380,5
8.709,8
1
1.195,4
1
45,8
BANK VAN ENGELAND.
Bankbilj. Banhbitj. Olher Securities
Disc. and
Secu-
Data
Metaal
in
in Bank.
circulatie
Deparlm.
Advances
ritjes
28 Aug. ’40
930
610.040
20.200
3.880
24.620
21
’40
1.170
609.590
20.650
8.830 22.430
14
’40
1.180
613.910 16.330
5.390 20.760
7
,,
’40
1.110
613.670
16.570 3.130 22.020
23 Aug. ’39
247.253
508.064
38.353
5.711
24.334
G.Ü.
Publsc
Other Deposits
i
e1-
Bankers
–
Other
Data
Sec.
Depos.
Reserve
kings-
Acc.
perc.
°)
28 Aug. ’40
147.970 8.830
118.660
51.800
20.870
11,6
21
,,
’40
151.810
14.540
123.370
48.680
21.570
11,6
14
,,
’40
161.710
30.690
107.620
48.780
17.210
9,2
7
,,
’40
157.330
19.240
114.090
48.570
17.430
9,6
23 Aug. ’39
99.666
22.371
92.132
36.229 39.199 26,0
5)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.