Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1284

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 28 1940

28 AUGUSTUS 1940

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch~Statistische

Berichten

ALG EMEEN WEËKBLAD iOpR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 28 AUGUSTUS 1940

No. 1284

COMMISSIE VAN REDACTI

J. C. Koopnians; P. Lie ftinck; 2V. J. Polak; J. Tinbergen

en F. de Vries.

Secretaris cnn de Redactie: M. F. J. Gooi.

Redactie-adres: Pieter de i[oochweg 122, Rotterda,n-W

Aangeteehencie stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Ni
,
. 35000. Postrekening 8408.

Abonnements prijs t.’oor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,

franco p. p. in Nederland f 20,— per jaar. Buitenland en

holoniën f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

Leurs en leden can het Nederlandsch Economisch Instituut
onwan gen het weekblad gratis en genieten een reductie op

de cerdere publicaties. Adreswijzigingen op
te
getrn aan

de Redactie.

Adcertenties coorpagina
f
0,50 per regel. Andere pagina’s

/ 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement colgens tareJ.

Administratie can adoertenties: Nijgh en Qua Dit!nar 1V. J’.,

U itgecers, Rotterdam, Amsterdam, ‘s-Cravenhage. Post-

chèque- en girorekening Ni-. 145192. Adres te Rotterdam:

Erasmushuis, Tel. Mr.
31696.

INHOUD:

Blz.

Internationale geldproblemen door
Prof. Mr. Dr.

G.
M.
Jerrijn
Stuart ……………………..526

Vergoeding van oor]ogsschade in verband met molest-
risico-verzekeringen door
Dr. Ph. 13. Libourel 529
De Rijksmiddelen over Juli 1940 ………………
532

A a n t e e k e n i n g e n.

De vooruitzichten voor den graanoogst in
1940 .. 533
Overheidsmaatregelen op economisch gebied . . . .
533

Itli a a n d c ii f e r s.

Overzicht van den stand der Rijksmiddelen ……
535

S
t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s – Geld- en Wisselkoersen – Bank-
staten

…………………………….
535-536

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

Met betrekking tot de
ajisselmnarkt
constateerden wij
reeds eerder, dat dit begrip steeds minder beteekenis
krijgt als gevolg van de voortdurende verdere uitbreiding
van het clearingverkeer. Een tweetal nieuwe clearingen
werd deze week afgekondigd, t.w. met Zuid-Slavië enmet
het Protectoraat Bohemen en Moravië. Beide clearingeri
worden op dezelfde wijze als die met België geleid over
de Nederlandsch-Duitsche clearing, althans voor de ver-
effening van nieuwe transacties.,, Oude” schulden
worden vereffend in een afzonderlijke reehtstreeksche
clearing.
Terzake van ons clearingverkeer verdient één punt
bijzondere vermelding. Alle na de invoei’ing der eviezen-
verordening ingestelde nieuwe clearingen zijn geformuleerd
als autonome maatregelen, door aanwijzing van de be-
trokken landen als land in den zin van art.
4
der Wet-
Internationaal Betalingsverkeer
1934.
Tot voor lçort was
het begrip autonome clearing identiek aan éénzijdige
clearing, waarbij derhalve de instelling van de clearing
geen andere strekking had dan om te vermijden, dat
Nederlandsche debiteuren naar het betrokken land zouden
betalen, terwijl onze crediteuren , ,ongedekt” zouden
blijven. Dit werd bereikt door onze dehiteuren te ver-
plichten in een fonds te betalen, dat ter beschikking werd
gehouden om er t.z.t. onze eigen vorderingen uit te dekken.
De crediteuren ontvingen echter uit zulk een clearing geen
betaling, noch hier noch elders, alvorens de autonome
in een verdragsclearing was omgezet. De recente autonome
clearingen echter zijn slechts ten deele eenzijdig, meeren-
deels echter tweezijdig, zoodat zij dezelfde functie ver-
vullen en dezelfde mogelijkheid tot wederzijdsche daad-
werkelijke afwikkeling van vorderingen en schulden
bieden als voorheen de verdragsclearingen.

Van de
geidmarkt
valt weinig nieuws te vermelden. De
stemming blijft ruim, en, terwijl de plaatsing van schat-
kistpapier gestadig blijft voortgaan, neemt de markt niet alleen voldoende papier op om de nieuwe financierings-
behoeften te dekken, doch kan tevens de schatkist lang-
zaam aan het direct bij de cei’itrale bank ondergebrachte
hedrg aan papier verminderen. Op den weekstaat per
19
Augustus beliep dit bedrag nog slechts
42
inillioen,
tegen
82
millioen op
7
Augustus. Dat er van de
675
millioen aan schatkistpapier, nu in omloop, slechts
42
millioen bij de centrale bank moest worden geplaatst, is
een duidelijk bewijs voor de heerschende geldruimte.
Bij de banken is de situatie reeds zoo, dat, ondanks de
voortdurend toenemende portefeuille schatkistpapier, men
in toenemende mate ook callgeld ter beschikking heeft, dat
tegen een rente van 1j pCt. in ruime mate disponibel is.
Ook op de prolongatiemarkt is het aanbod ruim en de
vraag gering, zoodat meermalen voor posten met ruime
overdekking een rente geconditionneerd wordt beneden
de ambtshalve vastgestelde noteering van
3
pCt.

1

526

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Augustus 1940

INTERNATIONALE GELDPROBLEMEN.

(Het tiende jaar’erslag oan de B.I.B.)

De beteekenis oan een gezond geidstelsel ç’oor het herstèl
Qan Europa.

Nog is de groote oorlog niet ten einde, of reeds staan de problemen van den economischen opbouw -van ons
thans zoo deerlijk gehavende wereiddeel in het brand-
punt der belangstelling. De wensch om in een nieuw
Europa – ,,Neuropa” is de benaming, welke thans door
velen gaarne wordt gebezigd – wederom te geraken tot
een op gezonde arbeidsverdeeling berustende uitwisse-
ling van goederen en diensten tusschen de volkeren, met
inachtneming van de eischen der economische verdedi-
ging en met vermijding, zooveel als mogelijk is, van de
groote schokken, die de economische ontwikkeling in
het verleden hebben gekènmerkt, wordt allerwegen le-
vendig gevoeld en is laatstelijk herhaalde malen, inzonder-
heid door toonaangevende figuren in het economisch
leven van Duitschland, naar voren gebracht.

Dat zulk een economische wederopbouw niet mogelijk
is zonder een gezond geldstelsel, wordt ook door de meeste
voorstanders eener ,,geleide” economie teh volle erkend.
Het geld blijft, hoeveel men ook in het economische leven
wil ordenen, een onontbeerlijk hulpmiddel in ‘hét proces
van productie en verdeeling van goederen. Het kan zijn

functie slechts dan behoorlijk vervullen, wanneer de geld-
eenheid een redelijke mate van waardevastheid vértoont
en wanneer niet door een nu eens overmatige, dan weer
te geringe mate van geldvoorziening de in het economisch
leven opgemaakte productie- en financieringsplannen, de ,,Wirtschaftsrechnung”, worden gevitieerd met het fatale
gevolg, dat velen periodiek verarmen, enkelen op zeer
ongerechtvaardigde wijze worden bevoordeeld.
Voor een goede geldregeling is het herstel van een
gemeenschappelijken, door vele volkeren aanvaarden
standaard niet volstrekt noodzakelijk, maar toch wel zeer
wenschelijk. Eén land kan geheel op zich zelf zijn geld-
wezen op gezonde wijze regelen, zonder dat het zich
door een gemeenschappelijken standaard aan andere
landen vastkoppelt, en het kan dat met te minder gevaar
voor interne storingen doen, naarmate het zelf grooter
is in verhouding tot de rest van de wereld. Maar het is
duidelijk, dat de uit een gemeenschappelij ken standaard
voortvloeiende stabiliteit der wisselkoersen een zoo-
groot voordeel voor den internationaien handel en ook
voor het in een nieuw Europa onontbeerlijke interna-
tionale kapitaalverkeer is, dat naar het herstel daarvan
na afloop van den huidigen oorlog dient te worden ge-
streefd, echter alleen onder deze voorwaarde, ‘dat het
ditmaal, in tegenstelling tot de periode, volgende op den
wereldoorlog 1914-1918, op een waarlijk gezonden
grondslag en binnen het kader eener behoorlijk geëquili-
breerde economie in de verschillende landen zalplaats vinden

De pogingen na den Qorigen oorlog.

De drang naar een internationalen standaard° uitte
zich na den wereldoorlog in de wederaanvaarding van het
goud als basis van het ruilmiddel; vooral in en na 1925
hebben vele landen, waaronder Nederland, den gouden
standaard, meestal in den vorm van het ,,-goudkern-
stelsel”, hersteld. Een samenwerking van verschillende
oorzaken heeft in de vorige na-oorlogsperiode dezen
standaard zeer weinig succesvol doen zijn. De gouden
standaard fungeert gunstig in een periode van gelijk-
matige goudproductie, waarin op grondslag van het
voor monetaire doeleinden bestemde goud een eveneens
gelijkmatige credietverleenng met verdeeld risico wordt
opgebouwd, terwijl een tegen deze taak opgewassen
financieel centrum – vÔÔr’ den wereldoorlog trad Londen
als zoodanig op de oneffenheden in de internationale
credietverleening weet op te vangen. Deze voorwaarden
waren in de vorige na-oorlogsperiode slechts zeer ten
deele vervuld; matelooze credietexpansie in de Ver.

Staten, overbelasting met schuld vn Centraal en Oost
Europa, politieke onrust, gebrek aan samenwerking op internationaal monetair gebied, gebrek aan intern aan-

passingsvermogen in verschillende landen als gevolg
van loonverstarring en toenemenden druk van vaste
lasten in de productie (men denke b.v. aan de voortdurende
werkloosheid in Engeland) en andere factoren maakten
de maatschappij, waarin de gouden standaard moest
fungeeren, al bijzonder labiel.

Illusie en werkelijkheid.
Deze labiliteit is voor den gouden standaard nood-lottig geworden in de groote depressie, welke met de
crisis van 1929 werd ingeluid. Toen de B. 1. B. in 1930
werd opgericht, o. m. met het doel om de samenwerking
tusschen- de centrale – banken te bevorderen, was het
reeds te laat om deze in het Young-Plan geïncorporeerde
poging tot versterking der internationale monetaire
solidariteit tot belangrijk resultaat te doen leiden. De taak
om van de centrale banken, die zich goud en devieien
zagen toevloeien, credieten op te nemen en deze door te,
geven aan, z.g. ,,valutazwakke” landen, ware schoon
geweest in een wereld, gedragen door den wil tot inter-
nationale samenwerking en door het besef van crediteuren, dat zij, als zij werkelijk betaling willen hebben, niet mogen
volstaan met goudoppotting, doch zich bereid moeten
verklaren om goederen en diensten van hun debiteuren
te aanvaarden. Aan deze opvattingen mankeerde destijds
zoo veel, dat men er zich waarlijk niet over behoeft te
verwônderen, dat de B. I. B. slechts tot geringen wasdom
kon komen; vooral werd zij in haar bedrijf gehandicapt
door de groote golf van devaluaties sinds 1931, wlke
de credietverleening door de B. T. B., welke krachtens
haar statuut’ slechts in goudvaluta mocht geschieden,
ten zeerste belêmmerde. Wij hebben in de kolommen van dit weekblad telken-jare een beschouwing aan de verslagen der B. T. B. ge.-
wijd
1).
Hoewel het verslag over 1939/40 ons – eerst na
aanzienlijke vertraging heeft bereikt, stellen wij het niet-
temin op prijs om deze traditie ook ‘dit jaar getrouw te
mogen blijven en enkele opmerkingen over bedoeld ver-slag in het midden te kunnen brengen.

De jaarcijfers.
Met betrekking tot het bedrijf der B. T. B. laten wij op
blz. 527 bovenaan een aan de jaarbalansen en aan de
laatst verschenen maandbalans ontleenden staat van
cijfers volgen, welke van de ontwikkeling van de zaken
der B. T. B. eenig denkbeeld geven.
Zooals sinds het uitbreken van den huidigen oorlog
niet anders te verwachten was, heeft het bedrijf der
B. T. B. in 1939/40 wederom een aanzienlijken achteruit-
gang te zien gegeven; De grondslag van dit bedrijf toch,
dat, zooals gezegd, mede is opgezet als uiting van sa-
menwerking tusschen de centrale banken, wordt gevormd
door de saldi, welke de circulatiebanken voor eigen
rekening of namens ,,derden” (in feite zijn deze ,,derden”
verschillende Regeeringen, die niet rechtstreeks gelden in
rekening-courant bij de B. I. B. mogen storten) bij de
B. I. B. aanhouden. De namens ,,derden” aangehouden
saldi zijn al sinds jaren van weinig belang meer. De eigen
saldi der centrale banken, inclusief de gouddepôts, be-
liepen aan het einde van het boekjaar 1939/40 het geringe
bedrag van nog geen 45 millioen Zwitsersche goudfrancs en
per 31 Juli jl. niet meer dan bijna 34 millioen. Met
genoegen wordt in het verslag geconstteerd, dat de
B. I. B. al haar verplichtingen ten volle heeft kunnen
nakomen; de liquiditeit van het bedrijf heeft niet te vcn-
schen overgelaten. Ook is het nog juist mogelijk gebleken
om uit de winst 6 pCt. dividend en een kleinigheidje op
de staats-termijndeposito’s uit te keeren. Dit alles neemt
echter niet weg, dat het geheele bedrijf der B. 1. B. in
1939140 gestaan heeft in het teeken van achteruitgang.
1)
Zie laatstelijk Economisch-Statistische Berichten van
17 en 31 Mei 1989.

28 Augustus 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

527
A.ctiva (in 4000 Zw. goud frs. en in
% van het balanstotaal)

Datum

Goud, kas en tegoed
bij banken
Cali-gelden
Herdiscontabel papier

1
Andere uitzettingen
Andere
Activa
i

en langer

Balans-
totaal
Handels- en
bankaccepteni Schatkist-

1
papier,

tot 3 mnd.
3-6 md.
1
6 maanden•

1000
Zw.rrs.I
1

/
‘°
4000
Zw.Irs.
1

/
1000

1
Zw. frg.
1
/

1
1
1000

1
Zw.frs.
1

‘°
1000

1
Z.w.frs.
,

1

1000
Zw.frs.
4000
°

1

Zw.frs.

/0
1000

1
Zw.frs.
1
%
1000
Zw.frs.
VI.

1930..
510
0T5
23.046
2,1
239.295
io
261.352
iZTÏ
486.943
44
,
9
68.352
1
)
i


1.612
0,1
1.085.721
III.

1931..
31.

III.

1932.
.
7.239
14.212
0,4 1,3 186.281
74.385
9,8 6,6
471.124 473.560
24,8 42,0
138.403
136.738
7,3
12,1
850.694
380.814
44,7
33,8

42.788

0,7

222.652

11,7

35.852

3,2

789

0,1
11.967
9.661
0,6 0,9
1.901.149
4.126.011
31.

III.

1933..
11.396
1,2
52.543
5,6
275.172
29,2
257.461 27,4
270.888
28,8
58.782

6,3

6.456

0,7
7.876
0,8
940.575
31.

III.

1934.
.
30.934
4,6
14.447
2,2 157.719
23,6
192.103
28,8
124.485
18,7
70.756

10,6

68.014

10,2
9.067
1,3
667.526
31.

III.

1935..
13.647
2,1
15.465
2,3
148.451.
22,5
213.976
32,4
133,417
19,2
59.829

9,1

64.584

9,8
10.461
1,6
659.829
31.

III.

1936.
.
31.

III.

1937..
31.

III.

1938.
.

33.799
70.723
63.081

5,1
11,4
6,7

12.960
26.538
15.795

2,0 4,3 2,5

150.250 101.347 126.779

22,7
16,4 19,7

188.279
130.696
102.832

28,5
21,1
16,0

134.035
121.911
198.122

20,4 18,7
30,8

44.019

6,6

84.822

12,8

76.538

12,4

89.663

14,5

65.575

10,2

90.686

14,0

12.616
1.425
1.161

1,9
0,2
0,1

660.783 618.842
644.031
31.

III.

1939..
62.358
10,3
32.728
5,4
142.177
23,4 74.740
12,3
159.072
26,2
63.897

10,5

68.525

11,4
3.026
0,5
606.523

31.

III.

1940..
31. VII. 1940.
.
65.384 60.487
13,9
13,31
16.258
16.270
3,5 3,6
93.511
1111.404

124,5
19,9
68.412
1

34.471 1
14,6
7,6
17.371
1

89.188
3,7
119,61

206.639
2
)

25,9
58.891

112,9
1

82.345

118,0
2.357
2.303
0,5 0,5
469.932
455.359
1) Deze post omvat alle uitzettingen van meer dan 90 dagen. 2) Waarvân Overheidspapier 84.809,
en Spoorwegwissels, wissels an Post-
bedrijven, andere wissels
en uitzettingen 121.830.
Passiva (in 1000 Zw.
goud frs. en in
% van het balanstotaal).
Lang loopende deposito’s
Dad. opvraagb.geldenendeposito’st.6 m.
Kapitaal
(gestort)
Andere
Passiva
Reparatie-

Duitsetie

Fransche
Circ. banken Idem v. rek.l
Andere
Datum

eser~-/-

s
annuiteiten
Reg.

Reg

v. eigen rek.

van derden
Deposanten

1000
0
“°
1000

1000
0
1000
0
1000
0
1000
0
/0
1000
0
1000
0
1000
%
Zw.frs.
Zw.frs.

Zw.frs.
/0
Zw.frs.’
°

123.534
11,6
Zw.
frs.

Zw.frs.
Zw.frs.
Zw.frs.
‘°
Zw.frs.
VI.

1930..
102.500
9,4


151.231
1
)
13,9
111.107 10,2
153.677 14,2
3.642
0,3
1.832
0,2
III.

1931.
.
103.188
5,4

154.874
8,2
77.437
4,1
68.880
3,6
811.807
42,7
653.175
36,4
14.021
0,7
17.768
0,9
31.

III.

1932..
108.500
9,6
3.842
0,4
153.623
13,6
76.811
6,8
68.649
6,1
608.1.€5
54,0
68.154
6,1
7.823
0,7
30.425
2,7
31. IIL

1933..
125.000
13,3
9.387
1,0
153.640
16,3
76.820
8,2
68.481
7,3
451.727
48,0
13.301
1,4
6.615
0,7
35.603
3,8
31.

III.

1934.
.
125.000
18,7
13.706
2,1
153.546
23,0
76.773
11,5
40.903
6,1
178.911′
26,8
9.418
1,4
1.071
0,2
68.197
10,2
31.

III.

1935..
125.000
18,9
17.271
2,6
154.294
23,4
77.147
11,7 63.961
9,7
142.646′
21,7
25.698
3,9
4.256
0,6
49.559
7,5
31.

III.

1936.
.
125.000
19,2
20.859
3,2
154.340
23,4
77.170
11,7
63.961
9,7
158.384′
23,9 14.319
2,2
896
0,1
45.854
6,9
31.

III

1937..
125.000
20,3
22.059
3,6
153.157 24,8
76.579 42,4
44.223
7,1
152.940′
24,7
4,248
0,7
237
0,0
40.399
6,5
31.

III.

1938..
125.000
49,4
23.184
3,6
153.126
23,8
76.563
41,9
29.547
4,5
188.810′
29,4
3.308
0,5
2.192
0,4
42.301
6,5 31.

III.

1939..

125.000
20,6
24.271
4,0
153.126
25,3
76.563
12,6
25.668
4,2
153.180′
25,3
1.823
0,3
4.438
0,7
42.654
7,0
31.

III.

1940..
125.000
26,6
25.093
5,3
153.050 32,6
76.625
16,3


44.942′
9,6
1.645
0,4
,1.140
0,2
42.537
9,0
31. VII. 1940..
125.000
27,4
25.529
5,6
153.667
33,5
76.334
16,8
– –
33.912′
7,4
1.625
0,4
831
0,2
39.461
8,7
1) Bovendien komt op de balans per 30 VI ’30 een post voor van
1
pCt. Duitsche
leening,
de z.g.n. Young-leening. Op latere balansen
zij
gelaten. 2) Inclusief gouddepôts van centrale banken.

De
toekomst pan de B. 1.
B. Of en in welke mate het bedrijf van de B. I. B. in de
toekomst weer zal opleven, zal uiteraard afhangen van den afloop van den oorlog. Duitschland zal, indien het
den oorlog wint, vermoedelijk aan de B. I. B. weinig
behoefte gevoelen. Het monetaire centrum van Europa
zal zich in dat geval naar Berlijn verplaatsen en voor
de diensten van een instelling, die ontstaan is ter ge-
legenheid van de regeling der Duitsche reparatieschulden,

zal
Duitschland in dat geval wel geen emplooi meer

hebben.
Doch nog afgezien van deze overwegingen kan men
reeds thans vaststellen, dat met betrekking tot den gouden
standaard, onder weiks werking de B. 1. B. is ontstaan,
zoo veel is veranderd, dat reeds om die reden een vrucht-
bare ontwikkeling van de B. I. B. minst genomen weinig
waarschijnlijk moet worden geacht. Bovendien is de kans
groot dat een ander lichaam, een clearingcentrale, ook
de taak zal overnemen, die aan de B. I. B.’ was toegedacht.
Aan het slot van dit artikel zetten
wij
dit uiteen.

Goudproductie en goudbesveging.

Over de goudproductie en over de verdeeling van
het monetaire goud over de verschillende landen bevat
het verslag der B. T. B. ook dit jaar weder belangwekkende
beschouwingen.
De goudproductie bereikte in 1939 een nieuw record

38 millioen
Zw. Frs. wegens nog te verdeelen opbrengst van de 5
1.

n alle posten betr. de intern. reparatieleeningen buiten beschouwing

en overtrof de productie van 1938 met 6 pCt. De staat
onderaan de vorige kolom geeft van de goudproductie
in de voornaamste gebieden een beeld.
De toevloed van goud uit het Oosten, die, naar ver-
luidt, laatstelijk niet onbelangrijk is gestegen, speelde in
1939 slechts een rol van geringe beteekenis, al was het
bedrag bijna tweemaal zoo groot als in 1938, toen het
op zeer laag peil stond:

(In millioen dollars, huidige goudwaarde).

Goud
uit het

Br.-Indi2′)

China

Hongkong

Totaal
Oosten

1931

208

18

20

246 1932

320

39

19

378
1933

202

24

38

259
1934

220

18

22

260
1935

150

14

11

175 1936

109

12

10

131
1937

50

17

1

68
1938

55

02)

14

69
1939

110

1

0

111

Totaal

1.424

143

130

1.697
1)
Alleen uit particulier bezit.

2)
1938 importsaldo 4 millioen dollar.

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat in 1939, afgezien van de weinig belangrijke industrieele behoeften, voor
monetaire doeleinden een bedrag van
$
1,5 milliard aan goud beschikbaar is gekomen. Teekenend voor de situatie is nu, dat in dit zelfde jaar
de monetaire goudvoorraad van de Ver. Staten is ge-
stegen van
$
14.512 millioen tot
$
17.644 millioen. Er is
dus een netto-aanwas geweest van
$
3,1 milliard, waar-
van volgens het verslag der B. I. B.
$
1,2 milliard afkom-
stig was uit de nieuwe goudproductie, terwijl de rest zijn
weg uit andere bronnen naar de Ver. Staten vond. In
totaal hebben derhalve de Ver. Staten in 1939 meer dan
tweemaal zooveel goud geabsorbeerd als de totale nieu-
we productie bedroeg.
Deze goudstroom naar de Ver. Staten heeft zich in
1940 voortgezet; ruim
$
1,5 milliard vond toen weder
zijn weg naar gene zijde van den Oceaan, met het resuL

1 Zuid-
ka
1
l
Rus- 1 Ver. 1

friand
1)
Istaten’)!
Canadat dere 1

Wereld-

1 landen

productie
Jaar

A

In duizenden
onseri
fijn
goud

1930…. 10.716 .1.501
2.286 2.102. 4.318 20.923

732
1931…. 10.878 1.656 2.896 2.694 4.702 22.326 781 1931…. 11.559 1.988 2.449 3.044 5.264 24.254 849
1933…. 11.014 2.700 2.537 2.949

6.326 25.526 893
1934…. 10.480 3.858 2.916 2.972

6.950 27.176 951
1935…. 10.774 4.500 3.619 3.285

7.376 29,554 1.034

1936…
.
11.336 5.280 4.296 3.7488.888 32.998 1.155
1937…. 11.735 5.000 4.753 4.096

9.304 84.888 1.221
1938…. 12.161 5.000 5.008 4.716

9.969 37.224 1.303
1939…. 12.821 5.000 5.580 5.092 10.988 39.481 1.382
1)
Ten deele geschatLe cijfers.
2)
mcl. Philippijnen.

528

ECONOMISCH-STATISTISCHE. BERICHTEN

28 Augustus 1940

taat, dat de
Ver.
Staten thans in het bezit zijn van circa drie kwart van ‘s werelds monetairen goudvoorraad.
Wij laten hieronder in verkorten vorm een aan het
verslag der B. 1. B. ontieenden staat volgen, waarin de
voornaamste ,,winnaars” en ,,verliezers” in de goud-
beweging zijn vermeld:

(In miflioenen dollars, huidige gouciwaarde)

Gouclreserves

van
centrale

banken
en

regeeringen
Einde 1937
Einde
1938′)
Verlies
(-)
of Winst
(+) in
1938 1939
Verlies (-)
of Winst
(+)
in
1939

Groep 1:
Ver. Staten 2)
12.760
14.512
+1.752
17.644
+3.132
Frankrijk 3)
2.564
2.435
– 129
2.714
+ 279
Totaal (inclusief
16.523 18.173
+ 1.850
21.713
+ 3.540
andere

,,win-
naars”)

Groep

II:
Er-Indië
274
274
0
274
0
Japan
261
164

97
164
0
Totaal (inclusief
ïTöii
926
– 85
926
0
andere

,,gelijk-
blijvers”)

Groep III:
Gr.-Britt. 4)

. .
2.689
2.690
+ 1
1
-2.689
België 5)
758
728

30
714

14
Italië
210
193

17
144
– 49
Nederland

. .
.
.
930
995
+ 65
690

305
Zwitserland

. .
648
699
+ 51
547

152
Totaal (inclusief
+ 152
152

3.2′
andere

,,verlie
zers”)

,……

Algemeen
totaal 6)


.
23.450 25.200
+1.750
1
25.500
+ 300

Ten deele geschat.

Zonder goud van Egalisatiefonds (Dec. ’38
$
80
millioen, Sept. ’39
$
164 millioen).
Zonder goud van Egalisatiefonds (Dec. ’38
$
331
millioen, Mei 1939

laatst bekende cijfer

$
477 mil-
lioen).
Zonder goud
van Egalisatiefonds (Sept. ’38
$
759
millioen); Sept. ’39 werd
$
1.162 millioen door de Bank
of England aan het Egalisatiefonds overgedragen.
Zonder goud van de Schatkist (Dec. ’38
$
44
mii-
lioen, Dec. ’39
$
17 millioen).
Exclusief Rusland en Spanje; ten deele geschat.

Door het niet-verwerken van de ten deele geheime cijfers
der egalisatie-fondsen geeft deze staat niet een in allen deele
precieze weerspiegeling der werkelijkheid (dit bezwaar
doet zich vooral met betrekking tot Groot-Brittannië
gevoelen); maar zeer duidelijk komt toch wel naar voren,
dat de verdeelin.g van hét monetaii’e goud in de laatste
jaren abnormaal eenzijdig is geworden.

Oorzaken oan de eenzijdige goudbe,reging.

De oorzaak van den eenzijdigen goudstroom naar de
Ver. Staten is in hoofdzaak te zoeken in
de enorme over-
brenging van liquide kapitaal uit Europa naar Amerika;
deze kapitaalbeweging vond plaats in een periode, waarin
de internationale credietverleening tot een minimum is
teruggeloopen en waarin Amerika zelf niet de minste neiging vertoonde om deze ten gunste van Europa op
eenigszins ruime schaal te hervatten. Daarbij werd de
goudstroom naar Amerika verder versterkt doorgroote
aankoopen van goederen dooi het buitenland waartegen-
over geen adequate invoer van goederen stond met het
resultaat, dat de goederen- en dienstenbalans” der
Ver. Staten de laatste jaren in toenemende mate werd
geactiveerd. Een en ander moge blijken uit het overzicht
bovenaan de volgende kolom van de betalingsbalansen
der Ver. Staten gedurende de laatste jaren:

Betal ingsbalansen der Verecnigdc Staten.
(In miliioenen dollars)

Kapitaalbeweging

vastgesteld

~

Statistisch

Op Op
langen

korten

Totaal

ternlij n

termijn

194 192
386
442
971
1.412
792
404
1.196
512 290 802
76
293 369
(-2)
1.116
1.114

Tot.

2.014
3.265 5.279 13.522 8.801 i.258J]0.054

Inclusief in- en uitvoer van bankpapier en diverse
kapitaalbewegingen.
Inclusief zilver.

Da beteekenis oan hei in
11
merika opgepotte goud
2
).

De voortdurend
eenzijdige goudstroom toont wel aan,
dat ook bij een spoedige beëindiging van den oorlog een
eventueel herstel van den gouden standaard, waarvoor
een meer gelijkmatige goudverdeeling,
zoo al niet volstrekt
noodzakelijk, dan toch zeker wel gewenscht ware, en die
in elk geval niet behoorlijk functionneeren kan, als
het
goud zich voortdurend in de richting van één enkelland
beweegt, op moeilijkheden zal stuiten.
Daarmee willen wij niet zeggen, dat een onttroning
van
het goud terstond na den oorlog te verwachten zou
zijn; zoo lang de Ver. Staten zich bereid verklaren om
goud tot vasten prijs te koopen en te verkoopen, blijft dit
een zeer belangrijk artikel in de geheele wereld, aangezien
men er altijd dollars voor kan krijgen en daarmee in de
Ver. Staten zelf, alsmede in alle landen, die hun valuta
op den dollar oriënteeren, betalingen kan verrichten. Een andere vraag is intusschen, of de Ver. Staten het
goud, dat zij laatstelijk in een voor eigen behoeften veel te
groote mate hebben aangetrokken en dat een volkomen
,,steriel” bezit
vormt, na afloop van den oorlog gemakkelijk
weer kwijt zullen raken. Dat een afvloeiing van goud uit de
Ver. Staten, afgezien van het vrij
denkbeeldige geval,
dat dit land door middel van
een groote hinnenlandsche
inflatie zijn goud
naar elders zou zien verdwijnen, slechts
in de veronderstelling van ruime hervatting van
inter-
nationaal credietverkeer en van meer bereidheid van de
Ver. Staten tot invoer van goederen uit andere landen
zal kunnen plaats vinden, is duidelijk. Ook dan echter zal het goud alleen maai naar elders verhuizen, indien andere
landen bereid zijn om het van de Ver. Staten over te
nemen, m. a. w., indien deze landen bereid zijn zich
hun goederenleveranties
in goud te laten betalen, of zich
door de Ver. Staten credieten in goud te laten verstrekken.

Multilaterale cicaring.

Dat dit op kleine schaal zal geschieden, is geenszins
onmogelijk
;
maar voor goudverplaatsing op groote schaal
staan de kansen minder gunstig. Zooals uit de uiteen-
zetting van Minister Funk en de daarop, sindsdien ge-
leverde commentaren duidelijk is gebleken, koestert
Duitschland het voornemen om na afloop van den oorlog
de op bilateralen omslag opgebouwde clearing tusschen
de verschillende landen te doen uitgroeien tot een multi-
lateraje verrekening via een te Berlijn te vestigen clearing-
centrale. Men- zou tusschen de daarbij aangesloten ]anden
een zooveel mogeiijk vrij ruilverkeer wenschen tot stand
te brengen met onderlinge verrekening van de daaruit
voortspruitende saldi voor bedoelde clearing-centrale. Bij
deze onderlinge verrekening zou het goud geen rol van be-
teekenis meer spelen. In dezen gedachtengang wordt
Berlijn het financieele centrum voor Europa in plaats van

2)
Zie John T. Madden: ,,De internationale aspecten
van het
goudprobleem van de Vereenigde staten” en Dr. F.
A. G. Keesing: ,,FIet goudprobleem en de huidige oorlog”,
resp. in E.-S. B. van 19 Juli en 15 November 1939.

1934
1935 1936 1937 1938 1939

Jaar

11 an cl cli
Goud-

tan
Totaal

en
dien-
sten’)
invoer-
saldo

456 842
1
3751
L2
480.
1
.
892-
153I
1:739
161
1.357
i-
327
1.117 680
1.482
1-
96
1.386
469
838
1

802
1.640 1.276
2.3901
657
3.040

28 Augustus 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

529ij

Londen. De functie, welke men in 1930 aan de B. 1. B.
had toegedacht, zou in dit stelsel op het Berlijnsche
verrekeningsinstituut overgaan.
Een ,,goudlooze”, multilaterale clearing ter onderlinge verrekening van een binnen den kring der aangeslotenen
Vrij ruilverkeer kan zeer wel slagen, doch alleen, wanneer
zekere voorwaarden zijn vervuld van ongeveer denzelfden
aard als ook voor het bevredigend functionneeren van
den gouden of van een anderen internationalen geld-
standaard gesteld moeten worden. In het eene en in
het andere geval zullen de onderscheiden landen er voor
moeten zorg dragen, dat zij binnen hun eigen lands-
grenzen hun geldeenheid voor in- en deflatie weten te
behoeden en dat zij ten opzichte van het buitenland een
gepast evenwicht in de betalingsbalans weten te hand-haven. Wanneer een land zijn invoer niet kan betalen,
doordat het zelf te duur produceert en dus niet loonend kan exporteeren, zal het zich zoowel onder den gouden
standaard als onder een stelsel van goudlooze clearing moeten aanpassen met zijn kostenpeil. En als het door
een voortdurend uitvoersurplus blijk geeft van de beschik-
baarheid van middelen, die op nuttige wijze tot crediet-
verleening aan andere landen kunnen worden aangewend
– een geval, dat zich toch zeker ook in ,,Neuropa”
zal blijven voordoen – dan zal een voortdurende ver-
grooting van tegoed bij de clearingcentrale (waartegenover
dan een dito tekort van andere landen zal komen te
staan) al even verkeerd zijn als een eenzijdige opeensta-
peling van goud in crediteurenlanden, dat vroeger onder
het stelsel van den gouden standaard is geweest.
M. a. w., zoowej de gouden standaard als de door
Duitschland beoogde multilaterale clearing eischen een
voortdurende zorg voor het behoud van een gezond intern
en extern evenwicht in de huishouding der verschillende
volkeren. Minister Funk was zich daarvan terdege be-
wust, toen hij in zijn bekende uiteenzetting van 25 Juli
j.l. met betrekking tot de nieuwe clearing opmerkte:
,,Stabile Vlïdhrungsverhhltnisse setzen einen Ausgleich
der Wertbilanzen der verschiedenen Liinder voraus.”
Dit externe evenwicht is niet mogelijk zonder een ge-
zonde interne economie.
liet zal, zooals de 1inister opmerkte, nog ,,ein weiter Weg” zijn, voordat het gestelde doel eener gezonde en
soepel werkende monetaire orde in Europa weder zal zijn
bereikt. Bij inachtneming van juiste beginselen van
arbeidsverdeeling en prijsvorming, resp. prijsvaststelling met inachtneming van de reëele beteekenis van goederen en diensten voor het menschelijk welvaartsstreven, is het gestelde doel echter geenszins onbereikbaar.
Maar in den grooten strijd ter verkrijging van een
bevredigend welvaartspeil en van een gezond en goed
functionneerend geldstelsel zal vermoedelijk van het be-
staande organisme het een en ander op den achtergrond
raken of wegvallen. In het kader der Duitsche plannen
behoort daartoe allicht ook de vé6r 10 jaren op grootsche
wijze opgezette B. I. B. Van meer dan één zijde ziet deze
zich terrein ontvallen. In Europa, wogens de hierboven
geschetste ontwikkeling, in Amerika, wegens de oprichting
der bekende Inter-Amerikaansche Bank.
In het ditmaal zeer volumineuze verslag der B. 1. B.
(174 blz. druks!) wordt over de toekomst vrijwel niet
gesproken; dat is begrijpelijk, want deze wordt geheel
beheerscht door politieke machtsfactoren, op welker
werking de B. I. B. geenerlei invloed heeft.
Beziet men intusschen de geschiedenis der laatste
decennia en de huidige daaruit voortgevloeide situatie,
dan zal men moeten constateeren, dat de behoefte aan
internationale monetaire samenwerking voor en na
dringend is gebleven en dat er, ook al blijkt mogelijk
in bepaalde omstandigheden een der bestaande instellingen
haar functie ietwat overleefd te hebben, een op gezonden grondslag berustend instituut ,,ter verrekening van inter-nationale betalingen” moeilijk kan worden gemist.
G.
M. V. S.

VERGOEDING VAN OORLOGSSCHADE IN

VERBAND MET MOLEST-RISICO-

VERZEKERINGEN.

Suggesties tot opheffing van dubbele bijdragen in oorlogs-
schade- vergoeding.

Als de Staat de geleden oorlogsschadei geheel of gedeel-
telijk gaat vergoeden, zullen deze uitgaven op eenigeriei
wij ze door belastingheffing moeten worden gedekt.
Daarbij zou zich de onhillijkheid kunnen voordoen,
dat degenen, die een molest-risico-verzekering gesloten
hebben, nu behalve hun aandeel in de belasting, ook hun
omslag in de schade als verplichting uit hunne verzeke-
ringsovereenkomst zouden moeten betalen.
Er is geopperd deze onbillijkheid weg te nemen door
hun, die een verzekeringsomslag moeten betalen, eene
daarbij aan te passen vrijstelling in de ter vergoeding der
oorlogsschaden te heffen belastingen te verleenen.
Twee bezwaren zijn hier tegen aangevoerd, één van
principieelen en één van praktischen aard.
1-let principieele bezwaar wortelt in art. 176 van de
Grondwet: Geene privilegiën kunnen in het stuk van be-
lastingen worden verleend.
In het avondblad van de Telegraaf van 9 Juli j.l., hlz. 5,
heeft dr. I. A. A. Ii. de Beaufort betoogd, dat dit grond-
wetsartikel zich tegen een vrijstelling, als bedoeld, niet
zoude verzetten. Onder aanhaling van Prof. Buys, die in
zijn standaardwerk ,,de Grondwet”, dl. II blz. 591, privi-
legiën in zake van belasting definieert als: opheffing van
den regel in de belastingwet gesteld. ten behoeve van be-
paalde personen of klassen van personen en dit niet om
redenen uit den aard van den regel voortvloeiende, maar
enkel uit begeerte de bedoelde personen te begunstigen,” geeft de heer de Beaufort als zijn oordeel, dat deze inter-
pretatie van art. 176 der Grondwet geenszins belet om aan
de tegen molest-risico- verzekerden en deswege omslag

plichtigen een vrijstelling te verleenen van de belas-
tingen, welke wegens te vergoeden oorlogsschade geheven zullen worden.
Ik merk 4alleen op, dat, zoo deze opvatting juist is,
aan de werking van het genoemde grondwetsartikel veel
zou kunnen worden ontnomen.
Ik laat dit punt echter verder rusten, omdat mi. de
oplossing toch ook reeds om andere redenen niet door
belasting-vrijstelling moet worded gevonden.
Het geopperde bezwaar van praktischen aard is, dat het
zeer bezwaarlijk zal zijn een regeling van de bedoelde
belasting-vrijstelling te vinden, welke de billijkheid vol-
doende zou benaderen.
Een ander bezwaar, eveneens van praktischen aard, dat ik nog niet genoemd zag, is, dat elke regeling van
belasting-vrijstelling zulk een enormen administratieven
rompslomp zou meebrengen, dat men bij de gedachte
daaraan reeds rilt.
Ik acht deze beide bezwaren van praktischen aard zoo
groot, dat reeds alleen hierom – zoo eenigszins mogelijk
– de weg van belasting-vrijstelling niet moet worden
ingeslagen. –
Naar mijne meening is inderdaad een andere oplossing
mogelijk, welke op een goeden rechtsgrond is gebaseerd,
die vrijwel automatisch billijk zal werken, en waaraan
veel minder administratieve omslag kleeft.

Mijne grondstelling is deze:
Door dan Staat rergoede

oorlogsschade is geen schade meer ç’oor de mcmzekering.

Als de Staat de oorlogsschaden voor 100 pCt. vergoedt,
moeten de molest-risico-verzekeringen hij wettel ijken maat-
regel geheel worden geannuleerd; vergoedt de Staat een
gedeelte, b.v. 80 of 50 pCt. van de schaden, dan worden de
molest-risico-uitkeeringen en de door de verzekerden te
betalen omslagen naar evenredigheid, dus tot 80, resp.
50 pCt. teruggebracht.

580

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Augustus 1940

Mijn voorstel is, naar mijne overtuiging, volkomen

rationeel en billijk.
Als de Staat b.v. 100, 80 of 50 pCt. van de schade aan
niet tegen molest-risico-verzekerde objecten vergoedt,
welke reden is er dan, dat degenen, die zich tegen molest-
risico verzekerd hadden en die geen schade leden, door
hunne premies of omslagen in de schade aan verzekerde
objecten zouden moeten bijdragen voor het geval, dat
de Staat 100 pCt. vergoedt, resp. dat zij meer dan 20 of
50 pCt. der bedonged omslagen zouden moeten betalen, voor het geval de Staat 80 resp. 50 pCt. der schade voor zijn rekening neemt?
Er blijft m.i. geen ondergrond voor de molest-risico-
verzekering – geheel of ten deele, naar gelang de Staat
geheel of ten deele zal vergoeden – over, als, zonder de
verzekering, de Staat toch de schade zou vergoed hebben.
Het risico blijkt achteraf, geheel of ten deele, weggevallen
te zijn, en daarmede dus tevens de grond voor betaling
van omslag of premie, resp. een evenredig deel daarvan.
De opvatting, welke is geuit, dat de tegen molest-risico-
verzekerden nu eenmaal een zekere verplichting op zich
hebben genomen, en dat zij dus in de eerste plaats die
verplichting ten volle moeten nakomen, terwijl vervolgens
de Staat kan zien, in hoeverre de-ze verzekerden vrijgesteld
kunnen worden van de heffingen, welke de Staat zal
opleggen, heeft mi. geen materieelen grond.
Of de Staat de tegen molest-risico-verzekerden vrijstelt
van belastingheffingen, dan wel de Staat deze verzekerden,
krachtens wettelijken maatregel, geheel of ten deele ont-
heft van hun omslagverplichting, op grond dat de Staat
uitkeeringen gaat doen, welke anders door de verzekering
gedekt moesten worden, is in wezen precies hetzelfde;

alleen de vorm verschilt.

Werking van de restitutie-bedingen en de molest-risico-
pol
issen. –

Intusschen kan men de vraag stellen, of de bedingen,
welke de molest-risico-verzekeraars in hun polissen hebben
opgenomen omtrent eventueel door den Staat uit te keeren
schadevergoedingen, niet reeds vanzelf de zaak in orde

brengen.
Wanneer b.v. krachtens deze bedingen hetgeen de
Staat aan vergoedingen betaalt in mindering zou worden
gebracht op de door de molest-risico-verzekeraars uit
te keeren bedragen, zouden de vergoedingen door den
Staat het beloop van hetgeen aan verzekeringsomsiagen
zou moeten worden opgebracht automatisch verminderen.
Daarmede zou dan de zaak in het reine zijn, ware het niet,
dat in de molest-risico-polissen steeds een maximum voor
de door verzekerden te betalen omslagen is vastgesteld.
Om dit met een voorbeeld toe te lichten: art. 12, lid 2,
van de polisbedingen van de Vereeniging Molest-Risico –
en dit is, naar ik meen, een van de belangrijkste ver-
zekeraars op dit gebied -. luidt als volgt:

,,De leden zijn gehouden al hetgeen zij ter zake
van de door hen geleden schade, veroorzaakt door
oorlog, oproer, onlusten of sabotage, van den Staat
der Nederlanden of van wien ook zullen ontvangen,
aan de Vereeniging af te.dragen,
indien en voorzoover
hetgeen zij van de Vereeniging en van den Staat of
anderen hebben ontvangen, tezamen meer bedraagt dan
de volle verzekerde tr’aarde
1).
Het uit dezen hoofde
aan molest-risico af te dragen bedrag zal evenwel
nooit hooger zijn, dan hetgeen zij van de Vereeniging
ter zake van geleden schade hebben ontvangen.”

Hiermede zou de zaak nog steeds rondloopen, als de
Staat 100 pCt. van alle schaden zou vergoeden. (Het door
mij voorgestelde systeem werkt echter ook in dat geval
zeker even eenvoudig, zoo niet eenvoudiger). Doch ver-
onderstellen wij nu eens, dat de Staat slechts. 50 pCt.
van alle schaden zou vergoeden, en Molest-Risico, bij heffing
1)
Cursiveering van mij.
van den maximum-omslag,
juist de andere 50 pCt. zou
kunnen dekken. In dit geval vindt krachtens de aange-
haalde clausule geen restitutie of verrekening plaats,
en zouden de bij Molest-Risico aangeslotenen dus, naast hun aandeel in de belasting, ook nog den vollen verzeke-
ringsomsiag moeten betalen. Bij het door mij voor-
gestelde systeem wordt deze onbillijkheid vermeden.

Afwijkingen in rvaardegrondslagen bij den Staat en bij de
verzekerin gen tegen molest-risico.

Er doen zich bij de uitwerking van mijn systeem nog
wel een paar moeilijkheden voor, doch deze zijn mi.
praktisch wel te overwinnen.
.De eerste moeilijkheid is deze, dat de mogelijkheid be-
staat, dat de Staat zou vergoeden naar een anderen waarde-
grondslag dan het bedrag van de waarde, welke tegen
molest-risico verzekerd is.

Nemen wij b.v. aan, dat de Staat er bij zijn vergoeding
van zal uitgaan, dat de vernielde waarde in een be-
paald geval f 10.000.— is, en dat het vernielde object voor
f 12.000.— tegen molest-risico verzekerd was, terwijl dez
verzekering niet bovenmatig kon worden genoemd.
Wij gaan er nu gemakshalve van uit, dat alle geleden
schaden door de molest-risico-verzekeringmaatschappijen
zouden kunnen worden vergoed; zou dat niet zoo zijn,
dan doet dat aan het principe van mijn redeneering niets
af. Wanneer nu de molest-risico-verzekeringen zouden worden geannuleerd op grond van het feit, dat de Staat
100 pCt. der schadebetaalt, dan zou de verzekerde voor
f 2000.— benadeeld worden, hetgeen niet billijk zou zijn. In zulk geval ware het m.i. billijk, dat de molest-risico-
verzekering voor f10.000.— geannuleerd wordt en voor
f 2000.— blijft bestaan.
Hoe moet het hierbij nu gaan met de heffing van de
omslagen ten laste der verzekerden? 1-liervoor zou m.i.
de volgende oplossing in aanmerking komen.
Men telt van de gevallen, waarin de Staat minder
vergoedt dan de verzekeringsbedragen, de nadeelige ver-
schillen bijeen. Stel het totaal hiervan is X gulden. Men
telt vervolgens op het totaal van de bedragen tegen molest-
risico verzekerd. Stel men komt op Y gulden. De ver-
zekeringen tegen molest-risico moeten dan voor
X/Y
deel
blijven bestaan, dat wil dus zeggen, dat de omslagen
worden geheven voor X/Y deel, en voorzoover mogelijk
betaalt men uit de opbrengst van deze evenredig vermin-derde omslagen de bedoelde verschillen tusschen de ver-goedingen van den Staat en de verzekerde bedragen.
Wanneer de Staat een ander percentage uitkeert dan
100 pCt., dan kan daarmede in een soortgelijke formule
gemakkelijk rekening worden gehouden.
Ik heb hierbij niet gesproken over de gevallen, dat de
basis, waarnaar de Staat zou vergoeden,
hooger
zou liggen
dan het verzekerd bedrag. Deze gevallen kunnen mi;
verwaarloosd worden. Er is dan immers niemand, die zich
bij geheele of evenredige annuleering van de verzekering
te beklagen zou hebben. –

Verschil in uitkeeringspercentage door den Staat voor ver-
schillende objecten.

Een tweede moeilijkheid zou in het navolgende kunnen
schuilen.

De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de Staat b.v.
voor onroerend goed een ander percentage zou vergoeden
dan voor roerend goed. Ik laat in het midden, of er een
gegronde reden is, waarom de Staat die vergoedingen naar
verschillenden maatstaf zou toekennen. Ik zie zulk een
reden nog niet. Ook andere onderscheidingen zouden in-
tusschen denkbaar zijn, b.v. dat de Staat een hoogere
vergoeding zou geven voor bedrijfsobjecten dan voor
particuliere eigendommen, op grond dat het algemeen
belang met herstel van de eerste meer gediend is dan met
dat van de laatste.
Nemen wij nu ,,for argument’s sake” maar eens een

28 Augustus 1940

ECONOMISCH-STATISTÏSCHE BERICHTËN

531

heel kras voorbeeld, n.1. dat de Staat voor onroerend goed
100 pCt. zou uitkeoren en voor roerend goed niets – bij
de molest-risico-verzekeringen wordt geen verschil ge-
maakt in schade-uitkeering voor onroerend en roerend
goed .- en nemen wij hierbij verder, ook weer om der
wille vân de redeneering, aan, dat de Staat in dat geval
de uit te keeren bedragen wegens oorlogsschaden zou
dekken door belastingheffing op onbeschadigde panden.
In dit geval zou men wellicht kunnen redeneeren,
dat nu de verzekeringsomslagen over het
onroerend goed
geheel dienen te vervallen, omdat achteraf gebleken is, dat
de verzekerden van deze groep in feite niet het risico
hebben geloopen, waartegen zij zich bedoelden te ver-
zekeren, zoodat hun geheele verzekering als niet-bestaand
dient te worden beschouwd en dus ook hun verplichting
tot bijdragen in den omslag moet worden geannuleerd.
Anderzijds zou dan de geleden schade aan roerend goed
uitsluitend over de eigenaren van verzekerde, doch onbe-
schadigde
roerende
goederen dienen te worden omgeslagen.
Voor die opvatting is ongetwijfeld wat te zeggen, doch
niettemin hen ik van oordeel, dat zij niet geheel juist is.
Immers zij, die onroérend en zij, die roerend goed ver-zekerd hebben, zijn tezamen in zee gegaan.
De verzekerden van de beide categorieën hebben elkander
onderling willen waarborgen, niet alleen tegen de feitelijke
oorlogsschade, maar ook tegen de nadeelige kans, dt de
Staat wellicht aan de eene categorie een naar evenredig-
heid kleinere vergoeding zou toekennen dan aan de andere.
(Dat met de mogelijkheid van een vergoeding door den
Staat bij voorbaatrekening gehouden is, blijkt o.m. uithet op-
nemen van de hierboven besproken clausules in de polissen). 1-let systeem van algeheele vrijstelling (in ons voorbeeld)
van den omslagplicht voor onroerend goed zou ook daarom
onbillijk kunnen werken, omdat de schade aan het ver-
zekerd onroerend goed wel nooit precies evenredig zal
zijn aan die, aan het verzekerd roerend goed toegebracht.
Het kodt mij dus wel billijk voor, in het geval van ons
voorbeeld, het onroerend goed voor een evenredig deel
te laten meedragen in de schade aan het roerend goed.
En als de Staat b.v. 80 pCt. van de schade aan onroerend
goed en 50 pCt. van de schade aan roerend goed sou ver-
goeden, dan zou men die twee categorieën evenmin geheel
van elkander kunnen splitsen zonder tot onbillijkheden te
geraken. Er kan echter ook in dit opzicht een moeilijkheid
ontstaan, omdat de tegen molest-risico-verzekerden slechts
een maximum-percentage van het door hen verzekerde
bedrag als omslag behoeven te betalen.
Immers die maximum-omslag was bedoeld als maximum
voor schade aan onroerend en roerend goed
tezamen.
Als nu uit hoofde van de verzekeringen voor onroerend
goed niëts, ofwel alleen het nadeelige verschil tusschen de
vergoedingen door den Staat en de verzekerde bedragen,
behoeft te worden vergoed, dan zou de maximum-omslag,
aanvankelijk bestemd voor vergoeding van schade aan
onroerend zoowel als aan roerend goed, thans alleen ten
goede komen aan het roerend goed. Ook dit zou een
onbillijkheid zijn. Hoe nu in dat geval te werk te gaan?
In de eerste plaats moet men nagaan, hoeveel Molest-
Risico in totaal aan schade op onroerend goed had moeten
vergoeden, als de Staat niet ingegrepen had en voorts,
hoeveel Molest-Risico aan roerend goed moet vergoeden
(aangenomen volgens ons voorbeeld, dat de Staat daarvan
niets zou vergoeden). Stel die bedragen respectievelijk

op S
0
gulden en op Sr gulden. Nemen wij voorts het maximum-percentage, dat een
verzekerde krachtens zijn polis aan omslag zou hebben te
betalen, aan op b.v. 3 pCt.
2).
De omslag, welken alle

2)
In de polisvoor waarden van Molest-Risico zijn er vief’
klassen, voor ieder van welke een verschillend maximum-
percentage voor den omslag geldt. Ik geloof, dat dit voor
de toepassing van mijn systeem geen bezwaar behoeft
op te leveren.

aangeslotenen moeten betalen, dient dan mi. te worden
verminderd naar evenredigheid van het deel der totale schade, dat door den Staat wordt vergoed, en zou der-
halve moeten bedragen

S
maal het percentage
S
o
+ Sr

van den omslag, zooals deze zonder vergoeding door den
Staat geweest zou zijn, doch
mairnaal

Sr
x
3pCt.
0 +

Een soortgelijke formule, zij het iets gecompliceerder,
is eveneens’ op te stellen voor het geval de Staat zoowel ter zake van schade aan onroerend goed als aan roerend goed zal uitkeeren, doch naar verschillende percentages of bedragen. B.v. stel:

schaden aan verzekerd onroerend goed (volgens taxatie der verzekeraars) S
0
gulden;
idem aan verzekerd roerend goed S
r
gulden;
uitkeeringen door den. Staat wegens schaden aan ver-
zekerd onroerend goed U
0
gulden; . –
idem aan verzekdrd roerend goed U
r
gulden;
dan komt ten laste van verzekeraars in totaal:

(S

U
0
) + (
S
r

U
r
)
gulden.

Het omsiagpercentage, door verzekerden te betalen, zou in dat geval moeten bedragen:

(S—U
0
) + (
S
r
– U
r

s
0
+S
r

maal het per-

centage van den omslag, zooals deze zonder vergoeding
door den Staat geweest zou zijn, doch wederom
rna’ri,naal
deze breuk
x
3 pCt.

Hoewel deze methode dus wel tot eenige complicaties
kan leiden, is zij, ook in een geval als hier werd aangeno-
men, stellig niet onuitvoerbaar.

En gesteld eens, dat de Staat 100 pCt. van het be-
schadigd onroerend goed en niets of b.v. 80 of 50 pCt.
van het beschadigd roerend goed,zou vergoeden, en men
kiest het systeem, dat de verzekerden tegen molest-
risico eerst hun vollen omslag moeten betalen, en de Staat
hun dan deswege tegemoetkomt in de te heffen schade-
belasting, zou het dan niet nog veèl gecompliceerder
worden om de zaak in het reine of daar zooveel mogelijk
nabij te brengen?

Slotopmerkingen.

Men kan het vorenstaande huiselijk uitdrukken door te
zeggen, dat hetgeen de tegen molest-risico-verzekerden
van den Staat zullen ontvangen, in mindering dient te
komen van de verzekerings-uitkeeringen, en de aan ver-
zekerden te betalen omslagen dan naar billijkheid zullen

worden verminderd. Om die billijke vermindering te be-
rekenen dienen de opgestelde formules. De aangeslotenen bij Molest-Risico betalen een kleine
entreepremie en een kleine jaarlijksche premie. Deze
vooruitbetaalde premies zouden wellicht geacht kunnen worden tot dekking van de kosten van de administratie,
enz., der verzekeringen te strekken, zoodat ter zake
hiervan geen restitutie zou behoeven plaats te v4nden.
In het door mij voorgestane systeem moet natuurlijk
de hierboven besproken bepaling van art. 12, lid 2, van
de voorwaarden van Molest-Risico, evenals andere soort-
gelijke bepalingen, krachtens welke de verzekerden ge-
houden zijn, hetgeen zij ter zake van de door hen ge-
leden schade van den Staat zullen ontvangen, geheel of ten deele aan de verzekeraars af te dragen, geheel
vervallen, en wel onverschillig of de Staat de volle
schade of een gedeelte daarvan zal vergoeden.

Er zijn wellicht enkele molest-risico-verzekeringen,
waarbij een gewone jaarlijksche premie is betaald en

1
7

532

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Augustus 1940

waarbij dus geen omslag in de schade te pas komt. Ik
geloof, dat, zoo dezulke er al zijn, het er weinige zullen
zijn. Zoo noodig zou men voor deze gevallen een billijke
premie-restitutie, te berekenen in overeenstemming met
de kortingen op de omslagen voor de overige verzekeringen,
kunnen voorschrijven.
T-Jet zal nuttig zijn een instantie aan te wijzen,
w’elke voor niet voorziene gevallen en gevallen, waarovèr
twijfel kan bestaan, op weinig formeele wijze een beslissing
kan geven.
Om misverstand te voorkomen merk ik tenslotte nog op, dat het ‘doel van deze opmerkingen uitsluitend was
om uiteen te zetten hoe, naar mijn meening, het best met
de molest-iisico-verzekeri ngen zou kunnen worden gehan-
deld, doch niet, op welke wijze de Staat zijn tegenwicht zal
vinden voor uit te keeren schaden.
Slechts bij wijze van voorbeeld heb ik hiervoor gespro-
ken over een omslag op onbeschadigde panden; het voor-
beeld betrof een geval, dat de Staat 100 pCt. van de schaden
aan onroerend bezit en niets van die aan roerend goed zou
vergoeden. Zullen, wat ik waarschijnlijk acht, ook ver-
goedingen voor roerend goed gegeven worden, dan is er
uiteraard geen reden om alle scha.en alleen over on-

roerend goed om te slaan.
Op welke wijze echter de heffingen door den Staat om
schadevergoeding mogelijk te maken zullen geschieden,
in elk geval zal er iets in verband met de molest-risico-
verzekeringen moeten gebeuren.
Het komt mij voor, dat het systeem van geheele of ge-
deeltelijke annulatie in elk stelsel’van belastingheffing tot
dekking der• te vergoeden schaden kan worden ingepast

Pil. B. LIBOUIiEL.

DE RIJKSMIDDELEN OVER JULI 1940.

Algeneen beeld.

Bij oppervlakkige ken nisneming maakt het middelen-
overzicht over de maand Juli j.l. een gunsVigen indruk.
Immers, de niet-directe heffingen gaven een gezamen-lijke opbrengst van f 38.009.100 en kwamen derhalve,
in tegenstelling met de heide voorafgaande maand-ont-
vangsten, weder op het peil der v66r-oorlogsche maand-
staten. Weliswaar bleef de ontvangst f 12.017.100 ten
achter bij hetgeen in Juli 1939 kon w’orden geboekt,
doch de opbrengst van laatstgenoemde maand was dan
ook chnormaal hoog. De maandraming werd ditmaal
overschreden (met f467.500). Ook kan er nog op worden
gewezen, dat verschillende middelen zich, in vergelijking
met de voorafgaande maanden, in stijgende richting
hebben hew’ogen, hetgeen wellicht op eenig herstel zou
kunnen wijzen. Bij nadere analyse valt het evenwel op,
dat het gunstige eindcijfer grootendeels te danken is aan de
hooge opbrengst der omzetbelasting, w’elke in den laat-
sten tijd voor verreweg het grootste deel in de eerste
maand van het kwartaal binnenkomt en ditmaal door
bijzondere oorzaken krachtig is gestimuleerd. Laat men
deze heffing buiten beschouwing, dan verschilt het beeld,
dat het laatste overzicht vertoont, niet zoo heel vpel
van w’at de vorige maandstaten te zien gaven. Inderdaad
liepen eenige middelen in opbrengst op, doch de eerste
maand van het kwartaal is voor sommige heffingen, zoo-
als de. conjunctuurbelastingen, dikwijls iets beter dan de
beide volgende maanden. En voor enkele andere stij-
gingen zijn bijzondere oorzaken aan te geven.
In vergelijking met de overeenkomstige maand van het
vorige jaar vertoonen de zoutaccijns, de geslachtaccijns,
de gedistilleerdaccijns, de bieraccijns en de tabaks-
accijns een hooger opbrengstcijfer. De vooruitgang be-
perkte zich, merkwaardig genoeg, louter tot dit zestal
accijnzen. De overige middelen liepen alle, sommige niet onaanzienlijk, in opbrengst terug.
De totale opbrengst over de eerste zeven maanden
bedraagt t 249.682.900 tegen t 274.026.000 over hetzelfde

tijdvak van het vorige jaar en bij een evenredige raming van t 262.791.700. Zeven middelen (waaronder vijf ac-
cijnzen) leverden tezamen f 9.986.200 meer op dan in de
maanden Januari t/m. Juli 1939; de overige tien mid-
delen liepen gezamenlijk t 34.329.300 in opbrengst terug.
Dezelfde heffingen, die in opbrengst vooruitgingen,
overschreden ook de rarning, in totaal met f 14.800.500.
De resteerende middelen bleven t 27.909.300 bij de ra-
ming ten achter.

Dividend- en tantièmebelast ing.

De dividend- en tantièmebelasting vertoonde ditmaal
een belangrij ken teruggang. De vermindering bedroeg
niet minder dan t 4.508.700. Gerekend over zeven maan-
den kwam in het loopende’ jaar reeds f5.021.400 minder binnen dan in het vorige. Nu was Juli in 1939 de belang-
rijkste maand voor dit middel; zooals bekend, wordt het
leeuwendeel in slechts enkele maanden in het midden
Yan het jaar ontvangen. lIet is mogelijk, dat er door den
oorlog eenige verschuiving heeft plaats gehad en dat in
de volgende maanden de achterstand nog iets wordt inge-
haald. Erg waarschijnlijk is het echter niet, dat het ge-
heele tekort zal verdwijnen. Overigens gaat binnenkort de dividend- en taritièmebelasting in de zoo juist inge-
voerde winstbelasting op.

InQo’Jr,’echlen.

Aan invoerrechten werd ditmaal f 6.308.800 minder
geboekt dan in de gelijknamige maand van het vorige
jaar. Vergeleken met de maand Juni was weer eenige
stijging in opbrengst te constateeren. Niettemin oefent de stopzetting van een belangrijk deel van het internationale
verkeer op dit middel uiteraard een funesten invloed uit. De eerste zeven maanden verschaften t 13.805.600 min-
der aan invoerrechten dan in 1939. hetzelfde geldt van
het statistiekrecht, waarvan cle teruggang in de afge-
loopen maand f 138.500 en over de eerste zeven maanden
van het jaar t 389.700 bedraagt.
ii
ccijnzen.

De accijnzen blijven nog steeds op het oude peil. Zoo-
als reeds hierboven werd opgemerkt, gaven al deze hef-
fingen, met uitzondering alleen van den suikeraccijns,
een hooger opbrengstcijfer te zien. Het zout leverde
£190.800 meer op, dank zij de aanzuivering van crediet-
termijnen, in verband met de belemmering van den
uitvoer. Dit is reeds de derde maand, dat de maandraming
zeer belangrijk wordt overschreden; het geldt hier echter
een wisselvallig middel. Aan geslachtaccijns kwam
f284.100 meer binnen; de ontvangst (f863.900) heteekent
een topcijfer, dat nog nimmer werd gehaald. De oorzaak
hiervan is te zoeken in de gedeeltelijke afslachting van onzen veestapel. De wijnaccijns verschafte een surplus
van t 17.600, doch de eerste maand van het kwartaal
is voor dit middel van weiriigbeteekenis. De gedistilleerd-
accijns wees een accres aan van f 91.000, en overtrof
de maandraming met f 114.700. De hieraccijns was weer
bijzonder hoog, wegens het aanmaken van grootere voor-
raden in de brouwerijen; vergeleken met Juli 1939 be-
droeg de stijging slechts t 83.800, daar genoemde maand
reeds uitzonderlijk gunstig was. De suiker gaf f 803.900
minder, door het lagere verbruik tengevolge van de distri-
butie. Opvallend is tenslotte het heoge opbrengstcijfer,
dat de tabaksaccijns te zien gaf; de ontvangst van Juli
1939 werd met t 587.700 en de maandraming met f 936.100
overtroffen. Naast de kooplust van het publiek heeft voor-
namelijk de uitvoer van sigaren naar het buitenland
ruime baten voor cle schatkist opgeleverd.

ii ndere indirecte heffingen.

De opbrengst van de belasting op gouden en zilveren
werken verschilde maar weinig van die van Juli 1939
(ontvangst ditmaal f400 lager). Op de hooge opbrengst

28 Augustus 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

533

van cle omzetbelasting wezen wij reeds. Er kwam f 28.900
minder binnen dan in Juli 1939, doch de maandraming
werd met f 4.495.700 overschreden. Wellicht zijn de om-
zetten in den laatsten tijd iets verminderd, daarentegen
zijn de prijzen weer gestegen. In ieder geval is het zeker,
dat het publiek in de afgeloopen maand heel wat heeft
gehamsterd. De couponbelasting daalde met f 180.000;
deze vermindering komt vrijwel geheel op rekening van
het wegvallen van de couponbelasting op huiteniandsche
effecten.
De conjunctuurheffingen waren belangrijk beter dan
in de beide voorafgaande maanden. De zegelrechten
brachten f 1.340.900 op (in Mei en Juni j.l. werd resp.
f 609.000 en f 643.700 ontvangen); dè vermindering
in vergelijking met het vorige jaar ad f 101.100 is geheel
aan het trager vloeien van de beursbelasting te wijten
(nadeelig verschil 1 191.900). De achteruitgang door den
stilstand in den geldhandel is gedeeltelijk opgeheven door
den invloed van het generaal pardon. De registratie-
rechten gaven f1.041.800 (in Juni j.l. f 626.400), of
f 101.800 minder dan in Juli 1939. De opbrengstcijfers
over de eerste zeven maanden zijn voor deze groep van
middelen bijzonder ongunstig; de daling beloopt voor de
zegelrechten 1 5.725.800 eji voor de registratierechten
f 3.322.700. De successierechten verschaften 1 1.031.100
minder dan in Juli 1939 en bleven 1 651.500 bij de ver-
wachting ten achter. Niettemin is er weer eenige stijging
in de opbrengst te bespeuren. Aan loocisgelden werd nog
het bagatel van f1.500 geïnd; ter vergelijking diene, dat
in Juli 1939 1 70.300 binnenkwam. Over zeven maanden
bedraagt de daling reeds f 410.900.
Directe belastingen.

De achterstand in de kohierheciragen van de belastin-
gen naar inkomen en vermogen is ten deele een gevolg
van het vertraagd binnenkomen van de aangiften, vooral
in de door den oorlog geteisterde streken, ten deele te
wijten aan het vertraagd goedkeuren van opcenten-
verordeningen, en moet anderdeels worden toegeschreven
aan stagnatie in de machinale bewerking van de kohieren
als gevolg van de verwoesting van de daartoe bestemde
installaties te Rotterdam. liet totaal der heffingen staat
thans 1 8.825.100 lager te boek dan het overeenkomstige
dienstjaar op hetzelfde tijdstip van het vorige jaar. De
grondbelasting laat een voordeelig verschil van f 139.700
zien. Bij de inkomstenbelasting bedraagt het decres
f 16.210.800. Aan opcenten op de Gemeentefondsbelas-ting is in totaal 1 13.142.700 op kohici’ gebracht.

AANTEEKENINGEN.

De
vooruitzichten voor den graanoogst in 1940.

Het maandelijksche overzicht voor Juli van het Inter-
nationale Landbouw-Instituut te Rome bevat o. a. eenige

interessante beschouwingen over de vooruitzichten voor de graanoogsten in 1940.

Een moeilijkheid voor het verkrijgen van een over-
zichtelijk beeld vormt echter het gebrek aan gegevens
voor verschillende in den oorlog gewikkelde landen.
Zoo ontbreken b.v. voor Europa de gegevens voor landen, die gewoonlijk ca. 40 pCt. der tarwe-productie opbrengen.
Niettegenstaande deze leemten in de statistische op-
gaven, meent het Internationale Landbouw-Instituut
te mogen conchideeren, dat de oogsten in deze oor-
logvoerende landen, zoowel als gevolg van den oorlog
als tengevolge der ongu nstige weersomstandigheden, onder het gemiddelde zullen liggen.
Voor de landen, die nog wel gegevens verstrekten,
blijken overigens de verw’achtingen eveneens niet gun-
stig te zijn. Als voornaamste reden wordt hiervoor het
wel bijzonder ongunstige weer opgègeven.

Wat den tarwe-oogst betreft, valt voor de Zuid-Oost
Europeesche landen reeds onmiddellijk de vrij sterke achteruitgang t. o. v. het vorige jaar op. In Roemenië
bv. rekent men met ca. 67 pCt. van. de opbrengst in
1939 en met 89 pCt. van het gemiddelde der jaren 1934/’38.
Ook Italië meldt een achteruitgang van bijna 10 pCt.,
vergeleken met het vorige jaar. Slechts Spanje laat t. o. v
1939 een stijging zien, hoewel de resultaten voor 1940
nog belangrijk onder die van het gemiddelde voor de
jaren 1934/1936 liggen. Scandinavië en de Baltische landen hebben veel onder
de abnormale droogte gedurende Juni geleden. De op-
brengsten aldaar zullen zeker onder die van het vorige
jaar komen te liggen. Het totale beeld voor het Europeesche continent zon-
der Rusland (vbbr de jongste grensw’ijzigingen) is der-
halve vrij wat ongunstiger dan dat van het vorige jaar.
Daarentegen schijnen de weersomstandigheden in
Rusland gunstig voor de tarwe-situatie te zijn geweest.
Hoewel nog geen gegevens worden vermeld, wordt voor
dit land een ruime oogst verwacht.
De Vereenigde Staten verwachten voor de winter-
tarwe een kleine daling t. o. v. 1939, voor den yoorjaars-
aanplant daarentegen een lichte stijging. In totaal blijft
de opbrengst evenwel nog onder die voor 1939. 1-let niveau
van het gemiddelde voor de jaren 1934/1938 wordt echter hoogstwaarschijnlijk wel bereikt.
De oogstvooruitzichten voor Canada blijven weliswaar
onder de resultaten voor 1939, doch zijn nog aanzienlijk
hooger dan die van het gemiddelde der jaren 1934/1938.
Tenslotte vermelden wij nog, dat Britsch-Indië een
zeer overvloedigen oogst verwacht, die zoowel boven
dien van het vorige jaar als boven het gemiddelde der
jarpn 1934/1938 zal liggen.,
in onderstaande tabel zijn de beschikbare cijfers voor
de verschillende landen, wat betreft de »situatie voor
den tarwe-oogst, verzameld.

Landen
Gem. opbr.
Opbrengst
Verwachting

1934/1938
1939 1940

in duizenden
quintalen

Spanje
42.304
1
)
28.798 33.000
Griekenland
7.537
10.431
9.300
Hongarije
22196
2)

30.782
3
)
22.771
4)

Italië
72.796
79.800
73.000
Canada a.
3.827
6.061
4.579
/

b.
67.872
127.195
115.826
Ver. Staten

a.
152.252
153.343
142.609
b.
42.989
51.366
55.699
Britsch-Indië

99.592
99.796 108.453

a. winter-tarwe. h. voorj aarstarw’e.
1)
Gemiddelde
1934/1936.
2
) Oppervlakte van einde 1937.
3)
Inclusief
de geannexeerde gebieden, m. u. v. Subkarpaten.
4)
In-
clusief de geannexeerde gebieden en de Subkarpaten.

Overheidsmaatregelen op economisch gebied.

IIANI)EL EN NIJVERHEID.

Afvalstoffen en oude materialen.
Binnenkort zullen rege-
lingen w’orden getroffen ter verkrijging van een meer
intensieve inzameling van deze stoffen. Er zal hiertoe een
enquête hij den bestaanden handel in deze goederen
worden gehoudeh. (E.V. 0/8/’40, pag. 982.) Instelling
van een Rijksbureau voor deze artilcelen. (E.V. 16/8/’40,
pag. 1017; Stct. No. 155.)

Bouwwerken.
Alle aanvragen om goodkeuring voor het voortzetten van bouwwerken (zie E.-S.B(1272) pag. 371:
Wederopbouw) zijn thans behandeld. Aanvragen om goed-
keuring van nieuwe bouwwerken kunnen thans door de
verschillende instanties, op een daartoe bestemd formulier,

534

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Augustus 1940

worden ingèdiend hij het Regeeringscommissariaat voor
den Wederopbouw, Afd. Goedkeuring van Werken (E.V.

9/8/’40, pag. 981).

€acaoboonen en -producten. Verplichte opgave aan de
Meelcentrale van voorraden per 10 Augustus en van de
verwerkte hoeveelheden in de jaren 1937, 1938 en 1939.
Vervoer en aflevering zonder vergunning van de Meel-
centrale sedert 8 Augustus, behalve voor: 1. Cacaoboter.
2. Chocolademelk, chocolade al dan niet gevuld, met
uitzondering van couverture. 3. Theobromine en de bij
de vervaardiging daarvan verkregen afvalstoffen. 4. Het afleveren van den winkelier aan den uiteindelijken con-
sument in normale hoeveelheden, (E.V.
16/8,/’40,
pag.
1008; Stct. Nos. 153 en 156; Verordeningenblad No. 17.)

Hypothoekregcli.ng 1940. Regeling voor het beschik-
baar stellen van voorschotten onder hypothecair verband
voor middenstands- en arbeiderswoningbouw, ten dienste
van: a. herstel of herbouw van door 6orlogshandelingen
getroffen worïingen; b. voltooiing van in aanbouw zijnde
woningen, indien die voltooiing ernstige belemmeringen
ondervindt door credietmoeilijkheden; c. bouw van
nieuwe woningen.
De voorschotverleening geschiedt via de gemeenten
die voor rente en aflossing garant zijn en
in
een eventueel

verlies voor 10 pCt. participeeren. (E.V. 16/8/’40, pag.

1009.)

Opbouwdienst. Bij verordening d.d. 30 Juli 1940 zijn,
met terugwerkende kracht tot 15 Juli, regelen vastgesteld
betreffende organisatie, doel en begrooting van den Neder-
landschen Opbouwdienst. (E.V. 9/8/’40, pag. 982; Stct. No.

159, Verordeningenblad No. 15).

Schoenenindustrie. Eenige bepalingen van de collectipve
arbeidscvereenkomst voor de schoenenindustrie zijn voor
het tijdvak van 5 Augustus tot en met 31 December 1940
algemeen verbindend verklaard. Eenige ondernemingen
zijn van de toepassing dezer verbindend-verklaring uitge-
zonderd. (E.V. 9/8/’40, pag. 982; Stct. No. 147.)

Schroot. Aan hen, die zgn. schroot of oud ijzer in hun
bezit hebben of verwerken, wordt ter kennis gebracht,
dat het noodzakelijk is, dat zij dit schroot, niet vast-
houden, doch het integendeel verzamelen en langs de
gebruikelijke kanalen afgeven, opdat het zoo spoedig
mogelijk ter beschikking kan komen van degenen, die dit
materiaal als grondstof noodig hebben. –
Het vasthouden van schroot, in de hoop langs den weg van compensatie nieuw ijzer in ruil te kunnen betrekken,
moet tot teleurstelling leiden, daar compensatiezaken
met Duitschland niet zullen worden toegestaan en het
schroot voorshands alleen naar Duitschland zal kunnen
worden geëxporteerd. (E.V. 16/8/’40, pag. 1009.)

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENINGl

.Akkerbouwproducten.
Vaststelling van de pri,jzen, waar-

tegen de landbouwproducten van den oogst 1940 zullen
worden overgenomen. Regeling van de verplichte afle-
vering van landbouwproducten. Vervoer- en afieverings-
verbod. (E.V. 16/8/’40, pag. 1010, 23/8/’40, pag. 1044).

Bindtouw. In verband met het ophouden van den
aanvoer van de grondstoffen.voor het vervaardigen van bindtouw (binder-twine), is uiterste zuinigheid geboden
bij het gebruik hiervan. Het bij machinaal dorschen vrij-
komende bindtouw moet bewaard worden en deze hoe-
veelheid zal als maatstaf dienen voor het verkrijgen van
bindtouw voor den volgenden oogst. Voor het ingeza-
melde touw zal een redelijke vergoeding worden gegeven.
(E.V. 16/8/’40, pag. 1011, 23/8/’40, pag. 1045.)

Groententeelt 4n
bloemlassen. Georganiseerde bloem-
kweekers, in het bezit van een kasvergunning voor het ge-
heele jaar, kunnen in aanmerking komen voor een vergun-
ning om in plaats van bloemisterij-producten groenten in

hun kassen te telen. Deze vergunningen worden voorloopig
alleen tot 31 December a.s. verstrekt, maar het ligt in de
bedoeling de vergunningen dan, indien noodig, te ver-
lengen tot uiterlijk 15 Juli 1941. Voor den duur van de te
verleenen groententeeltvergunning moet men een overeen-
komstige oppervlakte kasvergunning voor het telen van
hloemisterïjproducten aan de Sierteeltcentrale afstaan.
(E.V. 9/8/’40, pag. 983.)

Haver. In verband met het opvorderen van de nog
resteerende granen van alle bedrijven worden ook de door
verschillende veehouders uit de havertoewij zing voor
paarden opgespaarde hoeveelheden haver opgevorderd. In-
dien hierdoor moeilijkheden ‘met de voederverstrekking
aan de paarden ontstaan, zal een toewijzing mengvoeder
wordengegeven. (BV. 9/8/’40, pag. 983).

Karwijteelt. Voor den oogst 1941 zal geen teelt van kar-
wij worden toegestaan. (E.V. 9/8/’40, pag. 983).

Tarwegrint-zemelcu. Sedert 8 Augustus is het verboden
deze aan de veehouders af te leveren. (BV. 16/8/’40,
pag. 1011.)

Zoetwatervisch. Sedert 1 Augustus is tot 1 Januari
1941 het afleveren van zoetwatervisch door of vanwege zoetwatervissche’rs en het afnemen van deze visch door
afnemers, verboden, tenzij, al dan niet onder voorwaar-
den, ontheffing is verleend door het Rijksbureau Voed-
selvoorziening. (E.V. 9/8/’40, pag. 983, 16/8/’40, pag. 1012;
Verordeningenblad No. 15.)

RANTSOENEERING EN DISTRIBUTIE.

Boter, margarine
en vet.
Nadere regeling van de ver-
strekking van vet aan winkeliers in verband met de
distributie van dit artikel. Men wenscht de vorming
van groote voorraden gesmolten vet bij de detaillisten
tegen te gaan. De volgende distributieperiode loopt van 24 Augustus
tot en met 18 October. Van de acht dan geldige
bonnen van de vetkaart zullen er vier elk recht geven
op een half pond boter, drie elk op een half pond marga-
rine en één op een half pond gesmolten vet. (E.V. 16/8/’40,
pag. 1013.)

Brandstoffen. Registratie der brandstofverbruikers en
van het verbruik der verschillende groepen, ter voor-bereiding van een distributieregeling, voor zoover liet.
betreft de volgende vaste brandstoffen: steenkolen, steen-
koolbriketten, cokes, bruinkolen, hruinkoolbriketten, turf
en petroleumcokes. (BV. 16/8/’40, pag. 1013.)

Confectie-industrie. Instelling van een sectie Confectie
van het Rijksbureau voor Wol en Lompen en van liet
Rijks-Textielbureau. ,Onder deze sectie vallen alle onder-
nemingen, die haar normaal bedrijf maken van het fa-briekmatig vérwerken of doen verwerken van stoffen,
geheel of gedeeltelijk vervaardigd uit wol, kunstwol,
katoen, linnen, zijde, kuristzijde, en alle ter vervanging
hiervan dienende textielgrondstoffen. Ondernemingen, die
uitsluitend in eigen bedrijf vervaardigde tricotstoffen
verwerken of doen verwerken, vallen niet onder de ge-
noemde sectie. De betrokken ondernemingen dienen zich
onverwijld bij deze sectie te doen inschrijven, daar van
een nader vast te stellen datum af deze werkzaamheden
slechts door bij de sectie ingeschrevenen mogen worden
uitgeoefend. (BV. 2/8/’40, pag.
959.)

hout. (Zie ook E.-S. B. (1274) pag. 400.) Van 10 Augus-
tus af is een nieuwe regeling voor de distributie van hout
in werking getreden, waarbij de algemeene dispensatie
van het afleverings- en verwerkingsverbod wordt inge-
trokken en slechts in bepaalde omstandigheden onder
zekere voorwaarden dispensatie wordt verleend. (E.V.
16/8/’40, pag. 1015.)

‘r

r”

28 Augustus 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

35

MAANDCIJFERS.

OVËRZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN.
Uit. Juli 1940 (in Guldens).

AFDEELING Ja
Kohieren
voor den dienst
1940

)
Dir. belastingen
Bedragen,
welkezijn
Benaming der
Totaal
terugge-
geven of
Zuiver
middelen bedrag
anders dan
bedrag
.
wegens
betaling

op de koh.
afgeschr.
5
,

Groncibelast. a)
10.809.774
9.009
10.800.765
10.661.031
Inkomst.bel. b)
48.379.753 2.141.908
46.237.845
62.448.641
Vermogensbel. c)
10.065.646 90.198 9.975.448
13.246.782
Verdedig.bel. 1
5.129.358
83.279
5.046.079
7.671.488 Opc.

v.

d.

Gein.
fondsbel. Wet
van 2 Dec. ’39

(St.bl. no. 407)
3)
13.326.488
183.758
13.142.729

Totaal
87.711.019
2.508.152
85.202.866 94.027.942
a) ‘/ hooldsom + 20 opcenten op de lioofdsom der gebouwde
eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opcenten. c) Hoofd-
som + 75 opcenten.
1)
Voor de belastingen naar inkomen en vermogen bestaan de
vermelde bedragen uit
1
1,
gedeelte van het belastingjaar 194011941
en
21
gedeelte van het belastingjaar 193911940. ‘) Voor de be-lastingen naar inkomen en vermogen bestaan de vermelde be-
dragen uit
‘f
gedeelte van het belastingjaar 193911940 en
.31t
gedeelte van het belastingjaar 193811939. ) Voor de Gemeente-
fondsbelasting bestaan de bedragen uit 15 opcenten over het belastingjaar 193911940 en ‘/ gedeelte van 50 opcenten over
het belastingjaar 194011941.

AFDEELING 1h
Overige middelen
Juli
1940
Sedert
1 Jan.
1940

Overeen-
homstige
periode
1939
Benaming der middelen
Divid.- en tantièniebel,

.
3.672.534
12.771.369
17.792.746
Rechten op den invoer .
‘)

3.539.917
5)
52.560.974
66.366.585
Statistiekrecht
82.822
1.089.561
1.479.279
Accijns op zout
385.666 1.752.443 1.170.897
Accijns op geslacht
863.906
5.575.880
4.188.167
Accijns op wijn
49.306 1.118.371
1.243.228
Accijns op gedistill
2.531.334
17.603.292
16.677.580
Accijns op bier
936.360
5.554.812
5.112.845
Accijns op suiker
4.853.702
31.928.784
33.457.997
Accijns op tabak
3.936.095 24.992.530 23.149.854
Bel, op gouden en zilrerw.

49.814
360.415
344.000
55.856.798 52.062.665
Couponbelasting
289.987
.
2.442.137
3.021.604
Omzetbelasting

………11.412.365

Recht, en boeten v. zegel
)

1.346.855
)

.6.47.2.488
12.198.271
Recht en boet. v. registr.

1.041.836
5.606.315
8.929.051
Recht, en boet. v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en

v.

schenking
3.015.163
23.918.395 27.337.953
Opbrengst d. looclsgelden
1.467
82.355
493.288

Totalen …….
38.009.129 249.682.919 274.026.010
‘) tLieronaer begrepen (ie sedert 11 Februari 1940 ten bate van
het Leeningfonds 1940 geheven meerdere invoerrechten (‘Wet van 26 April 1940, Stbl. no. 404). ‘) Hieronder begrepen wegens zegel-
recht van nota’s van makelaars en commissionnairs in effecten, enz. / 35.332 (Beursbel.) ) Idem! 693.709.

INKOMSTEN TEN BATE VAN STET VET1.T(EE1i.S1i’ÛNflS

Juli 1940
1940 1939

Motorrijtuigen-
belasting. …..
1.541.818
10.788.033 16.969.125
Rijwielbelasting

. ..
1.723.357
..
5.412.437
3.779.678

Totalen

.
. . .
3.265.175 16.200.470
20.748.803

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN HET
WERKLOQSHEIDSSUBSIDIEFONDS.

Zuiver bedrag
Dienst 1940

Bedrag van kohieren tot en
raming . met de maand
Juli 1940

Grond belasting (veertig ten hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebouwde

eigendommen) ……………..9.745.000

9.764.617
Personeele belasting (tachtig ten
honderd van de hoofdsom naar
den eersten, tweeden en derden
grondslag) ……………….. .

..9.000.000

19.142.933
Geineentefondsbelasting (vijf en
twintig opcenten op de hoofd-
som)

…………………..16.000.000

3.645.015
Vermogensbelasting (twee en twin-
tig opcenten op de hoofdsom) .

2.500.000

530.592
Inkomstenbelasting (tien opcenten
op de hoofdsom)

………….5.150.000

1.175.447

Totalen

………52395.000

36.258.604

AFDEELING II. DIENSTJAAR 1939.
Zuivere op-
brengst over het
Benaming der middelen

Bedrag van de

tijdvak van 1
raming

Jan. 1939 tot en
met de maand
Juli 1940
Grondbelasting.
(4 hoofdsom
+
20 opcenten
op de hoo(dsom der ge-
bouwde eigendommen)
.
10.703.000
10.663.813
Inkomstenbelasting
82.500.000
95.365.965
Vermogensbelasting
21.000.000 21.382.756
Verdedigingsbel.

1……….
10.500.000
10.902.651
Belasting v. d. doode hand
2.000.000
2.209.688
Divid.- en tantièmebel
27.000.000
26.378.336
Rechten op den invoer

. . .
96.000.000
122.755.156
Statistiekrecht
2.500.000
2.539.018
Accijns op zout
2.000.000
1.710.816
Accijns op geslacht
7.500.000 7.929.724
2.371.202
Accijns op gedistilleerd

.
28.050.000 31.502.614 9.168.257
Accijns op suiker
56.100.000
61.126.759

Accijns op wijn

………..2.250.000

Accijns op tabak
36.000.000
39.507.684

Accijns

op

bier

………..8.000.000

Bel, op gouden en zilverw.

575.000
636.598 82.000.000
88.784.298 5.500.000
4.682.486
Rechten en boeten v. zegel
23.000.000 18.017.666
Rechten en boeten v. registr.

16.500.000
13.494.674

Omzetbelasting

…………
Couponhelasting …………

Rechten en boeten v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden en v. schenking
48.000.000

44.218.624
Opbrengst der loodsgelden.
750.000 658.426

Totalen

568.428.000

1

616.007.211

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS.

Dienst

1939/1940
Zuiver bedrag der ko-

Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met
1938/’39 tot enm. de- de maand Juli1940
zelfde maand v. 1939

Gemeente.f.belast..
.
1
69.801.914
67.951.001
Opc.verm. t. get. v.50
5.991.007
6.014.004

VI. OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET LEENINGFONDS 1940.

BENAMING DER Opbrengst over de Opbrengst over de
maanden Mei t/m.
MIDDELEN,
maand Juli 1940
Juli

1940.

10 opcenten op den
suikeraccijns
332.367
406.711
15

opcenten

op

de
rechten van succes-
sie, van overgang en van schenking
4.994 5.499

De ten bate van dit fonds sedert 11 Februari 1940 geheven
meerdere invoerrechten zijn als ,,Rechten op den invoer” verant-
woord onder de rubriek Ib Overige Middelen.

STATISTIEKEN.

BANIJDISCONTO’S.

NedDisc. Wiss. 3

28Aug. ’39
Lissabon
…. 4

11

Aug.’ 37
Bk ‘

Bel.Bi.Eff. 3128 Aug. ’39
Londen ……..
2

26 Oct. ’39
Vrscb.inRC 3128 Aug. ’39
Madrid

……
4 29 Mrt. ’39
2
)
Athene

……6

4 Jan. ’37
N.-York F.R.B.

1

27Aug. ’37 Batavia

……3

14 Jan. ’37
Oslo

……….
4421 Sept. ’39
Belgrado

……5

1 Febr. ’35
Parijs

……..
2

3 Jan. ’39
Berlijn

……..34

9 Apr. ’40
Praag……….
3

1 Jan.
1
36
Boekarest

.
. . .
34

5 Mei

’38
Pretoria ……..
34 15 Mei

’33
Brussel

……2′) 25 Jan. ’40
Rome ……….
44 18 Mei

’36
Boedapest

.
. . .
4

28Aug. ’35
Stockholm ……
3417 Mei

’40
Calcutta

……3

28 Nov. ’35
Tokio

……..
3.46 11 Mrt’38
Dantzig

……4

2 Jan. ’37
Warschau ……
44 18 Dec. ’37
Helsingfos

.
. . .
4

3 Dec. ’34
Zwits. Nat.
Bk. 14 25 Nov. ’36
Kopenhagen

.. 4422 Mei

’40
‘) 14
%

bankwissels i.z. verk.
Belgische prod.
in het buitenland.
‘) Niet officieel bevestigd.

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLAIDSCRE BANK
Valuta’s (schriftelijk en t.t.)

IN.-York
1
Berlijn 1Brussel
1
Zürich
IStockh.l Fleisinki
20Aug.1940
1.88
3
/,
75.354
30.14
42.88
.41.854 3.814
21

,,

1940
1.88
3
/
75.354
30.14
42.88
41.854
3.81*
22

,,

1940
1.881,
75.354
30.14
42.88
41.85* 3.81*
23

,,

1940
1.88
9
/,
75.354
30.14
42.88
41.854 3.814
24

,,

1940
1.881
75.354
30.14
42.88′
41.854
3.814
26

,,

1940
1.88
5
/,
75.354
30.14
42.88
41.854
3.814
Laagste ci.w.
1.88’/,
75.28
30.11
42.86
41.81
3.81
Hoogste d.w.
1.881,,
75.43
30.17
42.92
41.90
3.82
Muntpariteit
1.469
59263
24.906 48.003
66.671
6.266

536

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

28 Augustus 1940

KOERSEN TE LONDIIN.

‘)

Nominaal.
KOERSEN Til NEW-YORK.
(Cubl(„).
Data

Londen

Parijs

Berlijn

Amsterdam
(S per t)

(5 per
100
/r.)($ p.
100
Mle.) ($ P.
f100)
20 Aug. 1940

6.02′!,

39.95


21

1940

4.0211,

39.95


22

1940

4.02′!,

39.95


23

1940

4.02
3
1,

.

39.95


24

,,

1940

4.02
1
1,

39.95


26

1940

4.02
3
1,

39.95


28 Aug. 1939

4.28

2.45’1,

.

39.45

53.60
Sluntpariteit

4.86

3.90
5
1,

23.81’1,

40
1
1,,

ZILVER1’RIJS

G’OUDViiIJS
Londen
‘)

N. York’)

A’dam
‘)

Londen’)
20 Aug. 1940. .

23
1
1,,

34’1, 20 Aug. 1940. .

2105

1681-
21

1940..

23
1
1,
0

34
1
1,

21

,,

1940..

2105

1681-‘-
22

191,0..

23
1
1,

34
1
1,

22

,,

1940..

2105

1681-
23

,,

1940..

23
1
1,
6

34
1
1,

23

.,

1940..

2115

1681-
24

1940..

24

1940..

2115

1681-
,,
26

.,

1940..

23
1
1,,

34’/,

26

1940..

2115

1681-
28 Aug.

1939..

19’/,

’36
1
1, 28 Aug.

1939..

2110

1611-

23

Aug.

1939.. 18’/,,

37
1
1,

23 Aug.

1939..

2110

14816
1
1,
1)
In pence p.
07,.
stand.

‘)
Foreign silver in $e. p. oz. fine.
‘)
In guldens per Kg. 1000/loOD.

1
1 In sh. p. oz. fine.
STAND VAN
‘s
RIJKS
KAS.

Vorderingen

1

15Aug.

1940

7 Aug.1940
Saldo

van

‘s Rijks Schatkist
hij de Nederlandsche Bank

1

10.789.067,21
Saldo b. d. Bank voor Ned.
t

19.330,04
,,

102.461,47
Voorschotten op uit. Juli resp.
Juni 1940 aan de gemeenten
verstr. op a. haar uit te kee-
ren

hoofds.

der pers.

bel.,

Gemeenten

…………….

aand.

in

de

hoofds.

der
grondbel. en der gem. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-

,,

1.467.489,81
Voorschotten aan Ned.-Indië’)
,,

73.194.122,12
,,

72.714.711,56
0.982,70
,,

9.61 6.982,70
Kasvord.

weg.

credietverst.
gensbelasting

……………….

a/h: buiteni.

…………
79.009.087,96
,,

79.400.393,62

Idem aan Suriname
‘)

………
9.61

Daggeldleeningen tegen onder-
p
and

..

…………….


Saldo der postrek. v.

Rijks-
comptabelen

…………

,,

68.589.056,69
Vord. op het Alg. Burg. Pen-

…….

sioenfonds

‘)

….. . ……

.67.453.138,13



Vord. op andere Staatsbedr.
…….

en instellingen

‘)
45.535.040,07
,,

5436.478,20
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingev. art. 16 van haar oc-
trooi

verstrekt

……….
11.160.417,35

Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

Schatkistbiljetten

in

omloop
78.912.000,-
,,

78.912.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,

597.600.000,-‘)
,, 590.400.000,-‘)
Daggeldleeningen
Zilverbons in omloop

……
23.929.964,50

,,

22.667.112,-
Schuld opultimo Juli resp.Juni
1940 a/d. geen, wegens a.h.uit
te

keeren

hoofds.

d.

pers. bel.,

aand.

i.

d.

hoofds.

d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op

….

5.405.564,43

Schuld aan Curaçao
‘)
……
250.738,05
,,

250.738,05
Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds
‘)

……..
426.884,28
,,

30.889.870,03
de

vermogensbelasting………

Id. a h. Staatslyedr. der P.T.
en

T.

‘)

…………….

…….

209.337.711,86
,,

199.321.889,55
Id.

aan

andere Staatsbedrij-

…….

ven
1)

21.500.000,-
,,

21.500.000,- Id. aan div. instellingen
‘)

..,,
….
169.901.287,59
,,

169.943.467,59

‘)
In rekg. crt. met ‘s Rijks
Schatkist.

‘)
Rechtstreeks
hij

De
Nederiandsche Bank t 42.000.000,-
.)
Idem
S
82.000.000,–

l)E NEDERLANDSC}IE BANk.
Verkorte balans op 26Augustus 1940
Activus.
Binnenl. Wissels,

Ilfdbank.

f

75.637.660
Promessen, enz.

Bijbank.,,

330.100
Agentsch.

,,

1.840.195 77.807.955
Papier
op
het Buitenland
. .

S

300.000
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen


300.000
Beleeningen
mcl

Ilfdbank.

S

148.379.588
‘)
voorschotten in

Bijbank.,,

6.437.244
rekening-courant

Agentsch.,,

05.285.948
op onderpand
220.1 02.780
Op Effecten

cnz.

……..

S

219.023.568
‘)
Op Goederen en Ceelen…….1.079.212
220.l02..780 0
Toorschotten

aan

het

Rijk

……………….
15.000.000
Munt en niuntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntenateriaal
………..S

1.114.663.995
Zilveren

munt,

enz.

……

..15.404.258
1. l
30.068.253
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds ,,
47.933.863
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.500.000
Diverse e’ekeningen

……………………….
42.410.338

f1.538.123.189
I’asslva.
Kapitaal

…………………………….S
20.000.000
Iteservefonds

…………………………..
4.454.251
Bijzondere

reserves ……………………….
13.494.514
Pensioenfonds

……………………………
10.91 1.647
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.296.722.915
Bankassignatiën

in

omloop

…………………
41.345
Rek.-Courant,S Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

189.124.315
189.124.315
Diverse

rekeningen

…………………….
3.374.203
S

1.538.123.189

Beschikbaar

nietaalsaldo

………………..
535.738.459
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd

is

…………..
1.339.346.148
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de Bank onder-

gebracht

…………………………….
68.000.000,
‘)
Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) t
57.977.150

Voornaamste posten In dulzciuden guldens.

Gouden
l

.
CUU’
Andere
Beschikb.
Data
munt en
‘)I
I
muntmate
opeischb.
Metaal-
schulden,
saldo
perc.
26Aug. ‘4I
1,114.664 1.296.723
9.166
535.738
75
19

‘4I
1.133.808 1.285.838
176.370
560.978
478.5
12

,,

‘401
1.131.278 1.281.464
180.367
535.738
178
6 Mei

‘401
1.160.287
1.158.613
255.183
607.242
83
‘I’otaal
Schatkist-
l
Belee-
Papier
‘/5


Data
bedrag
prom.
1
op
het
reken.
disconto’s rechtstr.
nsngen
1

buitenl.
(act.)
26Aug. ‘401
77.808 88.000
220.103
300
Uo
19

,,

‘401
52.566
42.000
226.080
300
18.964
12

,,

‘401
64.127
52.000
221.832
300
18.754
6 Mei

‘401
9.853

217.756
750
20.648
‘)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt,

DUITSCUE IUJKSBANK.

Goud
1

Renlen-
1

Andere wissels
1

13dec

Data
en
l
1

bank-
chèques
en
ningen
deviezen

1

sclueine

1

schatkist papier
15 Aug. 1940
1

77,7
1

354,0
1
12.484,3
1

22,2
7

,,

1940
1

77,8
355,1
12.571,0
18,8
31

Juli

1940 77,6
1

334,7
1
12.613,1
1

28,5
23 Aug.

1939
1

77,0

1

27,2
1
8.140,0
t

22,2

Data
E/fec-
Diverse
Circu-
1

Rekg.-

1
Diverse
ten
Acliva
1

latie

1

Cr1.

1
Passiva
15Aug. ’40
64,7
1.578,9
12.324,7

1
1.661,3

1
481,9
7

,,

’40
97,5
1.661,0
12.520,2 1
1.650,1

1
462,2
31

Juli ’40
114,3
1,814,4
12.749,6

1
1.620,4

1
452,8
23Aug.’39
9,82,6
1.380,5
8.709,8

1
1.195,4

1
454,8

BANK
VAN ENGELAND.

1

Banlebitj.
1
Bankbilj.
Olher
Securutses
Disc, and
Secu-
Data
Metaal
1

in in Banle.

L
circulatie Deparlm.
Advances
ritjes
21Aug.

’40
1.170
609.590
20.650
8.830 22.430
14

,,

’40
1.180
613.910
16,330
5.390
20.760
7,,

’40
1.110
613.670
16.570
3.130 22.020
31

Juli

’40
1,110
609.540 20.700
3.270
21.500
23 Aug. ‘39247.263
508.066 38.353
5.711
24.334

Con,.
Publsc
Other Deposits
D
1

Banieers

Other
Data
Sec.
Depos.
Reserve
ksngs-Lerc.
Acc.
‘)
21 Aug. ’40
lSl.8l0
14.540
123.370
48.680
21.570
11,6
14

,,

’40
161.710 30.690 107.620
48.780
17.210
9,2
7,,

‘4Q
157.330
19.240
114.090
48.570
17.430
9,6
31

Juli

‘1,12
152.860
22.680
106.260
52.270
21.560
11,9
23 Aug. ’39
99.666
22.371
92.132
36.229 39.199
26,0

) T
r
h
oln
,fl
rg
tusschen Reserve en Deposits.

Plaatsen en
tanden
Not.
eenh.
12117
Aug.’40
Luogste
J
H.oj
ste
1
t7
Aug
1940
19124
Aug.’40
Luogste Hoogste
124Aug
1

1940

Officieel:
New York
S p.
£
4.021
4035

4.03 4.02
4.03k
4.03
Parijs
li’r.p.
£
– –




Stockholm
Kr.p.l
16.85 16.95

16.90
16.85
16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43 4.47

4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pl
16.90
17.13

17.011
16.90
17.13
17.01
Niet -Officieel:
Alexandrië
P. p. £
97.50 97.50

97.50 97.50
.
97.50 97.50
Athene
Dr.p.
525 525

525 525
525
525
Bangkok
Sh. p.tical
22.12 22.12

i22.12
22.12
22.12 22.12
Botnbay
d.p.r.
18.-
IS.-

IS.-
IS.-
18.-
18.-
Budapest
P. p. £
19.37
19.75

19.75
19.75
19.75
19.75
Flongkong
d. p.

$
IS.-
15.-

15.-
IS.-
15.-
15.-
Istanbul
Tp.I
515
515

515 515
515 515
Kobe
d.

p.

yen
14.25
14.37

14.25
14.25
14.31
14.25
Lissabon
Escu.
p.
£
100.-
lOO.- 100.-
lOO.-
100.-
100.-
Madrid
Pt.p.
£
37.70
37.70

37.70
37.70 37.70
37.70
Montevideo
d.p. p.
22.50
23.- 23.-
23.-
24.-
24.-
Rio de Janeiro
1. p.

mii
3.25′) 3.25′)

3.25
1
)
nom.
nom.
1
nom.
Shanghai d. p. $
3.75
3.75

3.75
3.75
3.75
.3,75
Singapore d. p. S
28.18 28.18

28.18 28.45
28.18
28.18 –

Auteur