Ga direct naar de content

Jrg. 24, editie 1242

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 18 1939

18 OCTOBER 1989

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

E

B

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN
EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

24E
JAARGANG

WOENSDAG 18 OCTOBER 1939

No. 1242

COMMISSIE VAN REDACTIE:

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen;

De wisselmarkt heeft in de verslagweek voor Pon-
if. M.
H. A. van der Valk; F. de Vries.

den nogal wat fluctuaties te zien gegeven Aanvari-

M. F. J. Cool – Secretaris van de Redactie.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh
d
van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-

sterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening

No. 145192.

Aboanementsprjs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnements prijs Economisch-Statis-

tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Do ac-

teurs en leden van het Nederlandsoh Economisch Instituut

ontvan gen het weekblad en het Maand bericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:
BIz.

De invloed van den oorlogstoestand op de Nederlandsche

bodemproductie door
Dr. W. K. H. Fenilletan de Brugn
768

De wereldhandelsvloot door
Mr. H. E. Sche
/7
er ……
771

De momenteele positie van Nederlandsch-Indië in ver.

gelijkiog met de situatie in den oorlog
1914-1918

door

Mr. D. J. Hulshoff Pol ………………….
773

Het jongste besluit van de International Tea Committee

door

M. de Bruyn

…………………………
775
AANTEEKENINGEN:

De positie van Finland in de wereldhuishouding..
776

Het vraagstuk van den internationalen handel in de

Vereeniging voor de Staathuishoudkunde ……
777

De olievoorziening van Duitschiancl ……………
780

ONTVANGENBOEKEN
…………………………
781

MAANDOIJFERS:

Gecombineerde Maandstaat van de Nederlandsche

en Nederlandsch-Inclische Grootbanken……….
781

Statistieken:

Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ……………….
781
Oeldkoersen-Wlsselkoersen-Bankstaten ……………..
781, 782

kelijk was de stemming vast, waardoor de koers kon

oploopen tot 7.60. In de tweede helft van de week

werd na de rede van Minister Chamberlain de ten-

dens veel minder gunstig. Zoowel hier als te New-

York daa1de de noteering beneden de pariteit van

de resp. Londensche noteering voor Gulden •en Dol-
lar. Zaterdag was het aanbod nog dringender, zoodat

hier een koers werd bereikt van 7.47. Opnieuw was

dus een verschil ontstaan tusschen de ,,binnen”- en

,,buiten”-noteering, hoewel de afwijking zeer gering

was in vergelijking tot die, welke eenige weken ge-

leden te registreeren viel, toen immers de koers van
het Pond hier rond 10 pOt. lager was dan de pariteit

der Londensche Guldensnoteering.

De overige valuta’s wai-en weinig veranderd; over

het algemeen echter was de Dollar ten aanzien van

de voornaamste Europeesche valuta’s, ook de ,,neu-
trale” wat vaster gestemd. Hier was de Dollarnotee-

1-ing als regel om en nabij den plafondkoers, door

het Egalisatiefonds aangehouden. De omzetten waren

echter zeer gering, en het was dan ook zelden nood-

zakelijk, dat het Egalisatiefonds op de markt inter-

venieerde.

Fransche Francs waren tegen het einde van de

week in sympathie met het Pond wat lager. In an-

dere valuta’s was, zooals gezegd, weinig verandering;

de koersbewegingen in Belga’s zijn tot staan geko-

men. Met belangstelling wacht men af, of de Deen-

sche autoriteiten den koers van de Kroon zullen

kunnen houden. De deviezenvoorraad is in de laatste

weken met rassche schreden verminderd, en men vraagt

zich af, of het mogelijk zal blijken den koers in de

hand te houden.

Op de goudmarkt overheerschte het aanbod, om-

vangrijk was dit weliswaar niet, maar de vraag was
heelemaal afwezig, hetgeen natuurlijk mede in ver-

band staat met de hooge verschepingskosten, die te

betalen zijn, wanneer men het goud wil exporteeren.

Bovendien hebben de maatregelen ten aanzien van de

bezitters van goud, kortelings in de oorlogvoerende

landen genomen, de populariteit van het goud als

bescherming tegen muntwaardedaling natuurlijk niet

verhoogd.

De geldmarkt blijft betrekkelijk ruim. Bankaccept

kan op circa 2 pOt. geplaatst worden, maar het aan-

bod van materiaal is minimaal. Jaarsschatkistpapier

noteert rond 2% pOt., zes-maands ongeveer
2%
pOt.
Prolongatie doet 2 pOt.

De beleggingsmarkt is per saldo niet veel veran-

derd, de stemming was lusteloos, en vertoonde kleine

ups en downs in overeenstemming met het inzicht

in de internationale situatie.

768

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1939

DE INVLOED VAN DEN OORLOGSTOE-
STAND OP DE NEDERLANDSCHE

BODEMPRODUCTIE.

Voor het opmaken van een voedselvoorzieningsplan
is het noodzakelijk, dat men zich rekenschap geeft
van de mate, waarin de landbouwproductie in oorlogs-
tijd zal kunnen terugloopen, omdat anders erustige mis-
rekeningen daarvan het gevolg zouden kunnen zijn.
In een artikel in dit tijdschrift werd reeds gewezen
op de moeilijkheden, waarmede de samenstelling van een betrouwbare statistiek van den landbouwte kam-
pen heeft
t).
In het afgeloopen jaar is zooveel gedaan
om een betrouwbare landbouwstatistiek te verkrijgen, terwijl aan de voedselcommissarissen zoodanig uitge-
breide bevoegdheden zijn verleend, dat de verkregen
cijfers geschikt moeten worden geacht om als eerste
uitgangspunt te dienen voor de calculaties, die voor
de voedselvoorziening noodig zijn. Publiciteit is aan
deze cijfers nog niet gegeven.
Iutusschen is het zeer moeilijk om in cijfers den
terugloop van de bodemproductie, die verwacht kan

worden in verband met het gebrek aan meststoffen en
veevoeder, exact uit te drukken. Wel bestaan statis-
tische gegevens van de jaren 1914-1918 en is het
dus mogelijk zich een beeld te vormen van den achter-
uitgang van de bodemproductie in de oorlogsjaren.
Maar ook dit beeld w’ordt vertroebeld, doordat het
verschil, dat de sterk wisselende weersgesteldheid van
jaar tot jaar in de productie veroorzaakt, niet te
elimineeren is. Al zou men echter dien achteruitgang
wèl in exacte cijfers kunnen vastieggen, dan kan men
die ervaringscijfers toch niet klakkeloos toepassen op
den tegenwoordigen toestand. Want de landbouwwe-
tenschap heeft in dien tusschentijd niet stilgestaan.
Nieuwe cultuur- en beinestingsmethoden, nieuwe be-
weidings- en ensillagemethoden, nieuwe plantenva-
riëteiten, een zeer sterk toegenomen gebruik van
kunstmest in vergelijking met 1914 hebben in het
rendement van den landbouw zeer groote veranderin-
gen gebracht.
Zoo was de gemiddelde opbrengst van wintertarwe
in de jaren 1911/20 maar 32.9 hi per ha, doch in de
jaren 1921/30 was deze gestegen tot 38.8 hl.
Voor wintergerst zijn deze cijfers 42.2 en 47.5 lii en voor zomergerst zelfs 35.3 en 46.6 hi. Maar hoe
groot de terugsiag zal zijn als de toevoer van kunst-
mest sterk te.rugloopt, is zeer moeilijk in cijfers vast
te leggen. Want iedere plant stelt aan de speciale
grondsoort, waarop zij verbouwd wordt, haar bijzon-
dere eischen ten aanzien van de hoeveelheid en de
soort van meststoffen. Sommige planten kunnen zelfs
zonder bepaalde meststoffen in ons klimaat niet tot
rijpheid komen. Zoo leveren enkele in Duitschiand
geselecteerde soja-variëteiten per ha, een oogst van
1.5 i. 2 ton op. Als echter de stikstof mestgift in de
beide eerste maanden te klein is, vermindert de oogst-
zekerheid aanzienlijk, doordat de plant niet tijdig tot
volien wasdom geriakt.
Andere planten blijken weder zeer gevoelig te zijn en aanzienlijk hoogere rendementen te geven, indien bepaalde meststoffen in voldoende hoeveelheid wor-
den vers.trekt. Heeft men hijv. twee proefvelden, beide
met ,,Barres”-voederbieten beplant, en beide met de-
zelfde hoeveelheid phosphaatmeststoffen gemest, de-
zelfde hoeveelheid kalksalpeter en dezelfde hoeveel-
heid kalkmergel, doch maar aan één der velden ecn
hoeveelheid van 1.2 h 1.5 ton kalirnest van 20 procent
verstrekt, dan kan de oogst van dit veld tot 75 pro-
cent hooger zijn dan die van het andere proefveld. De
gevolgen van een tekort aan kalimest kunnen dus in
bepaalde gevallen gevoelige dalingen in het rende-
ment van akkergrond tengevolge hebben. Onvoldoende
kalibemesting geeft een daling van den aardappel-
oogst van 20 procent.

‘) Zie E.-S.B. van
23
Novenber
1938:
Wat eisoht doel-
matige oorlogsvoorbereiding van de statistiek? en E.-S.B.
van
11
Januari
1939:
De statist-iek in ooïlogstijd.

De beschikbare kunst?neststoffen in oorlogstijd.

Ondr de huidige omstandigheden zijn er geen
moeilijkheden te verwachten van een tekort aan stik-
stofmeststoffen, zooals dat tijdens den vorigen oorlog
het geval was. Thans produceeren het Stikstofbin-
dingsbedrijf der Staatsmijnen in Limburg, de ,,Me-
kog” te Ijmuiden, en het bedrijf te Sas van Gent
ruim voldoende stikstofmeststoffen voor binnen-
landsch verbruik. Veel grooter zorgen baart echter
de voorziening van phosphaatmeststoffen. Ieder jaar
verbruiken wij ongeveer 250.000 ton superphosphaat
en ongeveer 400.000 ton Thomasmeel. Wel hebben
onze superphosphaatfabrieken een capaciteit van ruim
550.000 ton, maar die kunnen alleen geproduceerd
worden, als beschikt kan worden over voldoende
grondstoffen, dus over ruwe phosphaten (die van Cu-
raçao kunnen worden betrokken, maar waarbij men
van de beschikbare scheepstonnage afhankelijk is) en
over pyriet (waarvoor dezelfde moeilijkheden gelden).
Ook het Thomasmeel moet uit het buitenland komen.
Bovendien verbruiken wij jaarlijks ongeveer 400.000
ton aan kalimeststoffen.
Dit wil dus zeggen, dat wij jaarlijks ten opzichte van ruim een millioen ton aan
mest stoffen, van het buitenland afhankelijk zijn. Hier-
van kunnen eventueel 800.000 ton over onze land-
grenzen worden ingevoerd. Voor de rest zijn wij van
den aanvoer over zee afhankelijk.

De invoer van kunstmest over onze landgrenzen in
oorlogstijd.
Tij dens den wereldoorlog verboden België en
Duitschland den export van Thomasmeel. Wel liet
Duitschiand den uitvoer van kalimeststoffen toe en is
deze slechts tijdelijk verboden geweest. Maar het
transport dier meststoffen ondervond veel moeilijk-
heden en de import had dientengevolge op zeer on-
regelmatige wijze plaats.
De kali was afkomstig van de mijnen in de omge-
ving van Maagdeburg (het Strassfurter bekken), en uit den Elzas, bij Mülhausen. De laatste mijnen be-
hooren thans aan Frankrijk. Het Rijnverkeer boven
Keulen is practisch stilgelegd en de aanvoer van
kalimeststoffen zal dus per spoor moeten geschieden.
Maar de sporen in oorlogstijd zijn in de oorlogszone
altijd overbelast. Ook het vervoer op de Duitsche
spoorwegen, die reeds véér het uitbreken van den
oorlog over een wagenpark beschikten, dat ternauwer-
nood aan de vervoerseischen kon voldoen, zal even-
eens op moeilijkheden stuiten. Het is dan ook geens-
zins zeker, dat wij, als de oorlog langen tijd mocht
duren, voldoende kalimeststoffen en Thomasmeel over
de landgrenzen zullen kunnen invoeren.
Tijdens den wereldoorlog daalde de invoer van phosphorhoudende meststoffen in Nederland van
91.000 ton in 1914 op 2.000 ton in 1918, die van kali-
zouten van 271.000 ton maar op 172.000 ton. Het is
zeer de vraag, of wij ook thans op een import van ruim
60 procent van ons normale kaliverbruik op den lan-
gen duur zullen kunnen rekenen. Weliswaar heeft
het grootste deel van onzen cultuurgrond thans nog
een zekere gebonden phosphor- en kahi-reserve, maar
op den duur zal zich dit tekort na enkele jaren doen
voelen. Alen zal dan voor een deel kunnen terugvallen
op den stalmest. Wel verliest stalmest bij opslaan het
meeste aan stikstofgehalte. Maar aan stikstof zullen wij
geen tekort hebben. Het minste gaat gelukkig in goed
opgeslagen stalmest aan kali en phosphor verloren.
Ook in verband met de voorziening van kali- en
phosphormest is het dus van het grootste belang, dat
de rurtdersta pel, die onze belangrijkste mestproducent
is, in tact wordt gehouden.

Toewijzing van kunstmest in oorlogstijd.
Op het peil van ontwikkeling, waarop onze land-
bouw thans staat, is de boer de persoon, die, in ver-
band met zijn kapitaaikracht en de ervaring, die hij ten aanzien van het gebruik van kunstmest met zijn
land heeft opgedaan, meestal het best kan beoordee-
len, hoeveel kunstmest hij van iedere soort noodig

18 October 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

769

heeft. Een distributie, op aanvraag van den boer
zonder verdere contrôle, kan echter aanleiding geven
tot knoeierijen. Daarom moest, toen in Juni 1915 de
Kunstmestcommissie werd ingesteld, de boer zich bij
contract verbinden niet meer mest aan te vragen dan
hij noodig had voor de normale bebouwing, terwijl hij
verplicht was, de toegestane hoeveelheid mest te ver-
bruiken. Overigens moest hij een bankgarantie stor-
ten, die verbeurd kon worden verklaard in geval van
fraude. Toen eenmaal de normale behoefte aan kunst-
mest bekend was, kon men verder de distributie doen
geschieden door den kunstrnesthandel, die voortaan
de bankgarantie stortte. Thans ligt de beslissing over
de toewijzing bij den provincialen voedselcommissaris.
Overigens kon in het oogstjaar 1917/1918 maar
voor 65 pOt. in de behoefte aan superphosphaat, voor
50 pOt. in die aan ammonhimsuperphosphaat, voor
12 pOt. in die aan ammoniuinsulfaat, afkomstig van
de gasfabrieken, voor 12 püt. in die aan Chilisalpeter,
en voor 50 pCt. in die aan gemengde groentenmest
worden voorzien.

Intusschen werd bij de verstrekking van kunstmest
voorrang verleend aan de roggeverbouwers. Want aan
rogge, dat toentertijd als broodgraau in het Oosten
van ons land veel werd gebruikt, heerschte een tekort.
Daarom ontvingen de roggeverbouwers 50 kg stikstof-
en 125 kg superphosphaatmest per ha.
Ook thans zal het noodig zijn aan broodgraan bij
distributie van kunstmest voorrang te geven.

De ‘invloed van den vernsinderden invoer van mest-
stoffen op de productie.
Uit ondervolgenden staat krijgt men een beeld van
cle graanproductie tijdens den wereldoorlog.

1’rductic van granen in miliioenen bi en bebouwde
oppervlakte in 1000 ha.

1914
1915
1916
1917 1918

Opp.
I
Prod.I

Opp.
I
Prod.
Opp. I0d
Opp. Prod.
Opp.
Prod.

Tarwe
60,0
2,04
65,9 2,52
54,2
1,71
48,8
1,41
60,0
1,93
Rogge
227,7
4,75
221,1

5,68
200,0
4,10
189,1
4,67 191,2
4,59
Cerst
27,0
1,06
25,6

1,19
24,2
1,84
20,8
0,76
24,2
0,92
Haver
140,9
6,83
145,0 7,29
129,0
6,32
154,9
6,29
158,8
6,56
In
Uexcij Ier
Land bouw.
productie

100

108

99

96

90
Tarweprod.
per ha.
34
bi.

37.9
bi.

31.5
bi.

28.5
hi.

31.9 lii.
Roggeprod.

er ha.
20.8 bi. 25.7 bi.

20 5 lii.

24.7
bi.

25.8 bi.

Ook de hooi-oogst liep belangrijk achteruit. Terwijl
deze nog 4.300 kg per ha in 1913 had bedragen op een
areaal van 654.521 ha, was deze in 1918 gedaald op
3.500 kg per ha op een oppervlak van 646.723 ha ).
Aan roggeverhouwers werd in de jaren 1916, 1917
eis 1918 het volle mest’rantsoen verstrekt, zoodat de
productiecijfers per ha geen juist beeld geven van
den invloed van het gebrek aan kunstmeststoffen op
de productie.

Bij een beschouwing van deze cijfers moet men er
rekening mee houden, dat 1915 een bumperjaar was
en dat ook in 1918 gunstige weersomstandigheden
hebben geheerscht. Het jaar 1917 geeft nog het meest
duidelijke beeld van den achteruitgang van den tarwe-
oogst door het gebrek aan meststoffen. Die oogst bleef
4.4 hi of 13 pOt. onder het gemiddelde van de jaren
1911/1920.

De gemiddelde daling der totale landbouw productie
heeft 10 pCt. bedragen en zou grooter zijn geweest
als het weder in 1018 niet zoo gunstig ware geweest. Deze productiecijfers toonen dus aan, dat bij 50 pCt.
van het normale kunstnsestverbruik de teruggang van
de landbouwproductie in Nederland betrekkelijk klein
is geweest, indien men althans een vergelijking treft
met Duitschland, waar de landbouw productie in
191.8
nog maar 36 pOt. van die van
1913
bedroeg.
2)
Dr. G. Vissering en Dr. J. Weaterman Holstyn. The
effect of the war upn ban.king and currency
p. 118.

Eenerzijds kan dit worden toegeschreven aan het
feit, dat in den goedgecultiveerden Nederlandschen
bodem een belangrijke gebonden reserve aan phos-
phor en kali aanwezig was.
Anderzijds is deze hoogere
productie stellig te danken aan het feit, dat zich in
den Nederlandschen landbouw geen nijpend gebrek
aan arbeidskrachten deed gevoelen.

Toch mag men niet vergeten, dat wij in de oorlogs-jaren nog over ongeveer 50 pCt. aan kunstmeststoffen
konden beschikken, waarvan in 1914 maar 450.000 ton
op een bebouwd oppervlak van 2.244.845 ha werden
gebruikt. In 1918 was echter ongeveer 1.200.000 ton
voor de hemesting van 2.532.246 ha noodig.
Het kunstmestverbruik per ha is dus thans ongeveer
% maal zoo groot als in
1914
en het is te verwae.h-
ten, dat de gevolgen veel ernstiger zullen zijn als de
import van onze phosphorkunstmest, evenals in den
wereldoorlog zou terugvallen op 2.000 ton en die van
de kalimeststoffen op rond 175.000 ton. Minstens moet
dan op een productiedaling van 15 pOt. worden ge-
rekend. Ook met het oog op het feit, dat de invloed
van een mindere kunstmestgift wiet tevoren nauw-
keurig is te taxeeren, is het aanleggen van buff er-
voorraden voor granen van 3 tot
4
maanden zeker geen overbodige luxe.

De invloed van den verminderden invoer van vee-
voeder op de productie van de veeteelt.
Het staatje geeft een beeld van de gevolgen, die een
verminderde invoer van meststoffen en veevoeder op de productie van boter en kaas heeft.

Productie, uitvoer en consumptie in tonnen
3).

1914

1916

1918

prod.!
exp.

prod. exp.

prod. exp.

Kaas
…….

67.950 – 11I€0O 90.320 21.280 52.400 14.920 37.480
Boter
……

35.339 19.146 60.809 35.383 25.426 39.657
2.456
37.201

De productie van kaas in 1914 is niet bekend. Uit
dit staatje blijkt echter, dat de boterproductie van
1916 met bijna 33 procent in 1918 was teruggeloopen,
terwijl de kaasproductie met meer dan de helft ver-
minderde. Alen mag echter niet uit het oog verlie-
zen, dat het aan boeren was toegestaan om per melk-
koe 400 kg per jaar van hun zelf verbouwde granen
te vervoederen
4).
‘Zou
men verplicht zijn geweest
ons ook dit krachtvoeder in te houden, dan zou een
veel scherpere daling van de melkproductie niet te
vermijden zijn geweest.

Ook aan hooi ontstoud een tekort en in het land-
bouwjaar 1917/18 werden voor stroo van graan, kana-
riezaad, boonen en raapzaad hooge prijzen betaald.
Op 2 December 1918 kwam het tot distributie van
hooi. Maximumprijzen werden vastgesteld voor natte
en droge pulp en de nood steeg zoo hoog, dat weldra
een deel van de gedroogde pulp moest worden ge-
bruikt voor het brood. Zemelen hadden weinig voe-
derwaarde door de sterke uitmaling van het graan. Groote knoeierijen hadden plaats bij de vervaardi-
ging van het veevoeder, zoodat tenslotte alleen onge-
mengd voeder mocht worden verkocht, en men moest
oyergaan tot het afslachten van den veestapel, waarbij
vooral de varkens het moesten ontgelden. De varkens-
stapel verminderde tot 600.000 beesten, terwijl deze
in 1913 1.35.0.200 had bedragen. Ongeveer 47.000
koeien moesten boven het normale worden afgeslacht.
Opmerkelijk is daarentegen het stijgen van den
geitenstapel, die van 232.500 in 1914 op 361.000 in
1918 kwam. De geit is de koe van den .kleinen man.
Zij eet onder meer veel afval van bladgroenten en bladeren van struiken. De ervaring in Duitschiand
leerde, dat de melkgift van geiten in oorlogstijd
maar weinig vermindert. De geiten gaven toen ge-

De gegevens zijn ntiend aan: ,,De Nedenlandsché
Volkahaishouding
1914-1918
2
‘, No.
3 1939
van: De Ne-
derlandsche Conjunctuur, Speciale onderzoekingen en aan
G. Vissering en J. Wc’sterinan Holstyn le.
p. 118
en
121.
Dr. F. E. Posthuma. Food supply and agriculture p.
259.

770

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1939

middeld 700 liter melk per jaar en een geit kan in
de meikbehoefte voorzien van een gezin van 4 perso-
nen. Toch is bijvoedering ook voor meikgeiten noodig.
Maatregelen tot uitbreiding van den geitenstapel
in oorlogstijd verdient dan ook aanbeveling.

Voedingswaarde van veekooken.

Het is niet onverschillig wat voor soort veekoe-
ken men in oorlogstijd uit het buitenland laat ko-
men. Zoo geven buy, volgens Duitsche gegevens 100 kg sojaschroot 814 liter melk. Eenzelfde hoeveelheid
katoenzaadmeel 790 liter, aardnotenkoek 774 liter,
raapzaadkoek 460 liter en kokoskoek maar 326 liter.
Bij moeilijkheden bij den aanvoer van veekoeken
over zee verdient het dus met het oog op de beschik-
bare tonnage aanbeveling, om in de eerste plaats de
hoogwaardige veekoeken, dus sojaschroot, katoen-
zaadmeel of aardnotenkoek in te voeren.

Veevoeder Ersatz.

Door betere bereidings- en beniestingsmethoden en
door betere ensillage van groenvoeder is het rende-
ment van den bodem in de veeteelt belangrijk geste-gen in ons land. Toch zal in oorlogstijd de mogelijk-
heid onder de oogen moeten worden gezien van het gebruik van veevoeder Ersatz. In Duitschlaud heeft men ten aanzien van de fabricage van Ersatzvoeder
goede resultaten bereikt. Zoo kan volgens het ,,Del-brücksche Verfahren” uit melasse en minerale zout-
oplossingen langs biochemisehen weg voedergist wor-
den verkregen. Dit is een gewild eiwitvoeder met
56 pOt. eiwit, 3 pOt. vet, dat rijk aan vitaminen
is en dat de melkproduetie bij een gift van 400 gram
per dag sterk bevordert..
Voedergist kan thans ook gemaakt worden uit
hout over houtsuiker, volgens het ,,Scholler-Tornesch
Verfahren”. Voorts maakt de ,,Interessen Gemeiu-
schaf t Farben Industrie” uit urinezuur, dat langs che-
mischen weg vervaardigd wordt, met aardappelvlok-
ken en suikerbietsnijsel, een hoogwaardig veevoeder,
de zoogenaamde ,,Amid Vloeken”.
Ook de zetmeelwaarde van stroo kan men door
behandeling met loog op verschillende methoden,
waarvan de methode Honcamp de meest bekende is,
aanzienlijk opvoeren, doordat op deze wijze de in-crusteerende substanties van het stroo worden ver-
wijderd. Zoo stijgt bijv. de zetmeelwaarde van rogge-
stroo door deze behandeling van 8.4 pOt. tot 57.7
pOt., die van haverstroo van 17.5 pOt. op 62.3 pOt.
Bovendien wordt in Duitschiand de puf en andere
vischafval op eiwitten en vischmeel verwerkt, die bij
het mesten van varkens een belangrijke rol vervullen.
Een pufverbod moet dan ook, bezien uit het stand-
punt van de voedselvoorziening in oorlogstijd, wor-
den betreurd.
Aan het Ersat.z-voeder kleeft echter meestal het
nadeel, dat het duur is, of dat grondstoffen worden
gebruikt, die in Nederland niet in voldoende mate
aanwezig zijn, zooals bijv. hout. Bovendien beschikt
men bij de verschillende procédé’s niet over voldoen-
de ervaring, niet alleen wat den aanmaak betreft, der
Ersatz-voedermiddelen, maar ook t.a.v. de vervoede-ring zelf.
Voor Nederland lijkt nog de beste oplossing gele-
gen te zijn in het voederen van voederhieten en mis-
schien van gedroogd gras. Want van den hooioogst
gaat soms in slechte jaren 25 procent verloren. Het
drogen van gras is echter niet goedkoop en komt in
Duitschland bij drogen in den eletrischen ,,Glht-
strahier” op ongeveer
f 1
per 100 kg
nat
gras te
staan. Bij drogen met steenkool bedragen de kosten
in Nederland
f
2 per kg
gedroogd
gras. Een kg zet-
meelwaarde in dit gedroogde gras zou dan op 8 cent
komente staan, terwijl die uit veekoeken 12 cent per
kg kost. Durchprobiert is dit drogen van gras echter
nog niet in Nederland
5).

5)
Op het vervoederen van aardappelen, maïs, enz. zal
later worden teruggekomen.

Het tekort aan, arbeidskrachten in oorlogstijd.

Een der voornaamste oorzaken van het terugloopen
van de Duitsche landbouwproductie tijdens den we-
reldoorlog, moet worden gezocht in het tekort aan ar-
beidskrachten en paarden, die bij de mobilisatie wor-
den gevorderd. Niet alleen kon men hierdoor vaak
niet op tijd oogsten, zoodat een deel van den te velde
staanden oogst bedierf, maar vaak kon men daardoor
ook het tweede gewas niet op tijd in den grond krij-
gen, zoodat geheele of gedeeltelijke misoogst daarvan
het gevolg was. Zorgvuldige grondbewerking, wieden,
het nemen van maatregelen tegen ziekten en plagen
enz. kunnen in oorlogstijd niet meer plaats hebben
door gebrek aan arbeidskrachten en het rendement
van de bodemproductie loopt gevoelig terug.
In Duitschland heeft men dan ook reeds in vredes-tijd maatregelen genomen, teneinde in het tekort aan
arbeidskrachten in oorlogstijd te voorzien.
Een vrouwelijke arbeidsdienst is ingesteld, en
meisjes, die hun arbeidsdienstplichtjaar op het platte-
land niet hebben vervuld, kunnen in de belangrijkste
vrouwelijke betrekkingen, zooals stenotypiste, ver-
koopster enz., niet worden geplaatst. Ook de arbeids-
dienst voor mannen verleent hulp op het land, terwijl
tal van sociale maatregelen worden genomen om te voor-
komen., dat landarbeiders naar de steden verhuizen.
Dat in Nederland in de oorlogsjaren de productie
niet nog meer is teruggeloopen, is voor een groot
deel te danken aan het feit, dat het gebrek aan ar-
beidskrachten lang niet zoo ernstig was als in
Duitschiand. Dit zal ook thans het geval zijn.

Mechanisatie in den landbouw.
Na den oorlog, maar vooral in de huidige crisis is
de mechanisatie in den Nederlandschen landbouw
sterk toegenomen. Daardoor zijn veel meer zaai-,
oogst-, en dorschmachines in gebruik gekomen, veel
meer kromtandeggen, autotrekkers enz. Veel van die
machines kunnen door vrouwelijke werkkrachten wor-
den bediend. Bovendien kan men bij verschillende
machines trekkracht van paarden uitsparen. En daar
een paard per jaar de productie van ongeveer 1 â
ha cultuurgrond verbruikt, is dit voor de voedsel-
voorziening van beteekenis.
Ook de electromotor, waarvan er in 1937 in
Duitschlaud op de verschillende landbouwbedrijven
reeds 1.2 millioen in gebruik waren, kan in oorlogs-
tijd een aanzienlijke besparing aan arbeidskrachten op-
leveren. Men kan ze echter pas in gebruik nemen, als
men de beschikking heeft over goedkoopen stroom.
Zooals de toestand zich thans laat aanzien, moet
men in het landbouwjaar 1939/40 ten minste met een
vermindering van
Y
3
van den aanvoer van meststof-
fen en veekoeken over zee, doch waarschijnlijk met
meer, rekening houden. De invloed daarvan op den
achteruitgang van de bodemproductie zal moeilijk te
schatten zijn. Het is te verwachten, dat in het eerste
oorlogsjaar het tekort aan meststoffen zich ternauwer-
nood zal doen gevoelen. Wel zal het tekort aan vee-
koeken en voedergranen zich dan duidelijk in de vee-
teelthedrijven voelbaar maken.
Dit neemt niet weg, dat tengevolge van een slech-
ten oogst, wat na twee goede oogstjaren die wij
pas hebben gehad, toch niet onmogelijk is, de pro-
ductie in het eerste oorlogsjaar 10 â 15 procent be-
neden het gemiddelde kan blijven. Maar in het
tweede oorlogsjaar kan door een sterk verminderden
invoer van meststoffen in een slecht oogstjaar de
oogst al met 25 procent dalen. Buffervoorraden van
25 procent van granen dienen dus ten minste te wor-
den aangehouden en hoe eerder men deze aanlegt,
hoe beter. Oijfers omtrent de thans beschikbare buf-
fervoorraden zijn niet bekend. Door calculatie zal
men moeten uitmaken, of tot het vormen van voor-
raden rantsoeneering noodig zal zijn. Oalculaties zijn
echter niet te maken, voordat het rantsoen per hoofd

zorgvuldig is vastgesteld.

Dr.
W. K. H. FEUJLLETAU
DE
BRUYN.

18
October
1.939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

771

DE WERELDHANDELSVLOOT.

De jaarcijfers van Lloyd’s Register verdienen dit-

maal een bijzondere aandacht, nu zij een inzicht geven
in cle wereidtonnage hij den aanvang van een her

haling van het
25
jaar geleden uitgebroken gewapende
conflict, dat van zoo buitengewoon veel invloed op
de wereldvloot en wereldscheepvaart is geweest.
Uit de totaalcijfers blijkt in de eerste plaats, dat de
tonnage belangrijk is toegenomen en weder den om-
vang van het recordjaar
1931
begint te naderen; in
5
jaar tijds is de wereldvioot met bijna
5
millioen ton gestegen, gelijk blijkt uit on.derstaand overzicht:

Vermeerdering of vermin-
Totale tonnage op 30 Juni

deringbij voorafgaand jaar

Jaar

B.R.T.

B.R.T.

1931

70.131.040

+

523.396
1935

64.885.972

690.640
1936

65.063.643

+

177.671 1937

66.286.024

+ 1.222.381
1938

67.816.511


F
1.560.487
1939

69.439.659

+ 1.593.148

De kwartaalcijfers omtrent den aanbouw vertoonen
geen daling; integendeel de in het tweede kwartaal
van
1939
op stapel gezette tonnage bereikte een re-
cordhoogte.
Op
een verdere uitbreiding der tonnage
zou dan ook te rekenen vallen, indien de oorlogsom-
stauclighedeu niet alle vooruitzichten onzeker maak-
ten:

L’e water Op stapel
In aanbouw
B R T

gelaten

gezet
B.J1.T.

B.R.T.

le kwartaal 1933 … .

740.944

92.733

141.099
le

,,

1934 ….

1.079.171

86.102

461.060
le

1935 ….

1.289.534

279.253

321.667
le

1936 ….

1.820.114

369.676

584.639
le

1937 ….

2.452.051

478.650

736.346
4e

1937 ….

2.900.184

774.029

713.650
le

1938 ….

2.894.696

626.334

607.932
2e

1938 . .. .

2.826.902

848.180

715.540
3e

1938 ….

2.712.277

806.816

633.804 4e

,,

198 ….

2.668.364

705.496

574.956
le

1939 ….

2.703.667

690.169

728.001
2e

1939 ….

2.859.292

548.988

882.808

Daartegenover blijft de vermindering van de vloot
door verloren gaan of slooping van schepen afnemen:

1934 2.071.662 B.R.T., waanvan gesloopt 1.740.895 B.R.T.
1935 1.421.006 1.151.278
1936

1.358.639

,,

993.904
1937

1.025.584

587.823
1938

942.118

580.923

Gedurende de periode
1929-1938
werden
11.624.000
B.R.T. gesloopt, terwijl
3.651.000
B.R.T. door zee-
evenementen verloren gingen, een gemiddeld verlies
per jaar derhalve van nog geen
2.4
pCt. der in ieder
land voorhanden tonnage.
De tankvloot steeg van
Juli 1938
tot
Juli 1939
met
121.200
ton en omvat thans
11.436.880
B.R.T. of

ruim
16
pOt. der wereldvioot; het aandeel der vla_q-
gen de ta.nktounage bleef ongeveeL- gelijk:
2.9 mi!-
lioen ton hehooren aan Groot-Brittannië;
2.8 mil-
IToen ton aan de Vereenigde Staten en
2.1.
millioen
ton aan Noorwegen, dan volgt Nederland niet
538.000
B.R.T.

De aanhouwcijfers der tankvloot vertoonen eenige
daling en verhouden zich als volgt:

le kwartaal 1936 ……600.986 B.R.T.
le

1937 ……689.838
le

1938 ……865.167
2e

1938 ……926.510
3e

,,

1938 ……826.660
4e

1938 ……837.688
le

1939 ……753.449
2e

1939 ……634.665

De economische factoren werden in den laatsten
tijd zoodanig overheerscht door ])Oiitieke invloeden,
dat het verband tusschen omvang der tonnage, bedrij-
vigheid in den scheepsbouw, vrachten.markt en ont-
wikkeling van het handeisverkeer ter zee slechts zeer
betrekkelijk is geworden; immers, reeds geruimen tijd
leidde de oorlogsdreiging er in vele landen toe de
scheepvaart in te schakelen in de economische verde-
digingsvoorbereiding, welke er uiteraard allereerst 01)
gericht was de ter heschikkin.g van de nationale be-
hoeften staande tonnage in stand te houden en zoo
mogelijk uit te breiden.
Een sprekend bewijs hiervan vormde de in
Juli
van
dit jaar hij het Engelsche Parlement ingediende Bri-tish Shipping Assistance
Bill,
welke voorziet in een
zeer uitgebreide steunverleening aan de Britsche
scheepvaart en scheepsbouw. Deze steunverleening werd
door de Britsche Regeering niet slechts op economi-
sche gronden noodig geacht, doch. voor een belangrijk
gedeelte, mede uit een oogpunt van nationale defensie
1).

Het verloop der vrachten op zichzelf stimuleerde
geenszins tot vergrooting van het aanbod van scheeps-
ruimte; de in den herfst van
1937
begonnen daling
toch heeft zich, slechts door kortstondige ôplevingen
onderbroken, voortdurend voortgezet.
1

let indexcijfer
der Chamher of Shipping
(1929 = 100),
dat in
1937:
131.5
en in
1.938 : 95.0
bedroeg, daalde tot
88.0
in
Maart
1939,
toen de internationaal overeengekomen
minimumvrachten wegens den heerschenden druk op de
vrachtenmarkt met
20
pOt. verlaagd moesten worden;
sindsdien volgde eenig herstel, doch het peil bleef
over het algemeen beneden dat van het reeds weinig
bevredigende voorafgaande jaar. De cijfers van het
verkeer in de groote wereldhavens, en door de Suez-
en Panama-kanalen wezen evenmin eenige verbetering
aan.
Onder de huidige omstandigheden, nu de scheep-
vaart haar internationaal karakter bijna geheel ver-
loren heeft e.n volledig aan nationale belangen is
dienstbaar gemaakt, trekt de vercleeling der vloot
(stoom- en motortoiinage) over de verschillende lan-
den wel het meest de aandacht. Onderstaande tabel
geeft hiervan een beeld.

1.)
Blijkens persberichten zal thans slechts een gedeelte
van deze wet, ii. de steun aan den bouw van schepen, tot
u:i#ivoering komen.

1925 1930 1935
1938
1939

B.R.T. B.R.T.
B.R.T.
ri’
B.R.T. B.R.T.

j

Gr. Brittannië en Ierland ……
19.304.670
30.9
20.321.920
29.8
17.298.432
27.1
17.675.404
26.4
17.891.134
26.1
11.931.562
19.1
10.645.730
15.6
9.664.665
15.2
8.936.465
13.4
8.909.892
13.0
3.919.807
62
4.316.804
6.3
4.085.650
6.4
5.006.712
7.5
5.629.845
8.2
Noorwegen ………………..
2.618.445

.

4.1
3.663.237
5.3
3.966.719
6.2
4.613.175
6.9
4.883.813
7.1

Ver. Staten (zeeschepen)

……..

3.006.270
4.8
4.199.096
6.1
3.693198
5.8
4.231.657
6.3
4.482.662
6.5

Japan

…………………….

2.930.836

.

4.8
3.261.922
4.8
2.838.354
4.5
3.258.992
4.9
3.424.804
5.0

Duitschiand ………………..
Italië ……………………..
2.587.789
4.1
3.079.000
4.6
2.553.776
4.0
2.852.012
4.3
2.969.578
4.3
Nederland ………………….
Frankrijk ………………….
3.379.645
5.3
3.470.591
5.1
2.989.386
4.7
2.880.783
4.3
2.933.935
4.3
Griekenland ………………..894.542
..
1.4
1.390.899
2.0
1.711.165
2.7
1.889.269
2.8
1.780.666
25
Zweden …………………..
1.253.900
2.0
1.594.313
2.3
1.540.890
2.4
1.571.054
2.3
1.577.120
2.3
Denemarken ……………….
1.021.617
.
1.6
1.071.521
1.6
1.098.648
1.7
1.129.556
1.7
1.174.944
1.7
Spanje ……………………
.1.142.924
1.9
1.207.093
1.8
1.164.271
L8
947.963
1.4
902.251
1.3

772

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1939

‘I,T
e
d
erom
valt de sterke uitbreiding der Japansche
vloot met ca. 623.000 ton op; ook Duitschiand (met
ca. 249.000 ton) en Noorwegen (met ca. 221.000 ton)
kunnen belangrijken vooruitgang boeken. Na vele jaren
op dezelfde plaats te zijn gebleven is Nederland thans
van de 8e op •de 7e plaats gekomen, daar de Neder-
landsche vloot de Fransche met ruim 30.000 ton over-
treft. De Grieksche en Spaansche vloten verminderden.

Vergelijking tusschen. 1914 en. 1939.
Wat de sterkte-verhoudingen der belligerente mo-
gendheden betreft, kan de volgende vergelijking met

1914 worden gemaakt:

1914

1
1939
Aantal
In
1000
1

Perc.
Iwereld_I
1

Aantal
In
1000 Perc.
werelc
schepen
B.
R. T.
vloot
t schepen
13.R.T.
vloot

Gr. Britt. en
Ierland. ..
8.587
18.892 41.6
6.722
17.891 26.1
Britsche

Do-
minions…
1.536 1.632
2.255
3.111
Frankrijk
.. .
1.025
1.922
4.4 1.231
2.934
4.3

De tonnage der Geallieerden is derhalve 1% mii-
lioen ton grooter dan in 1914, het aantal. schepen,
een factor, welke juist in verband met de mogelijk-
heid van vijandelijke aanvallen in oorlogstijd van
veel belang is, is echter pl.m. 10 pOt. geringer dan
vôôr 25 jaar; verlies van een schip beteekent dus
thans een naar verhouding grooter verlies aan tonnage.
De Duitsche vloot staat daarentegen wèl in tonnage,
doch juist niet in aantal schepen achter bij 1914.
Percentage
Aantal schepen In 1000 B.R.T. wereldvloot

1914 . .

2.090

5.135

11.3

1939 . .

2.495

4.483

6.5

De Russische vloot is sinds den vorigen oorlog ver-
dubbeld en bestond op 30 Juni ji. uit 716 schepen
met 1.315.766 B.R.T.
Zeer belangrijk is de tonnage der kleine neutralé
staten toegenomen:

1914

1939
in 1000 B.R.T. in 1000 B.R.T.

Noorwegen ……….1.957

4.834

Nederland ……….1.472

2.970

Zweden ………….1.015

1.577
Griekenland

821

1.781
Denemarken

770

1.175

6.035

12.337

Ook de tonnage van de groote tot dusverre neutrale
staten zijn aanmerkelijk gestegen:

1914

1939

1000 % we-

1000 % we-
B.

I
reldvl.

B.R.T.

reldvl.

Ver. Staten (zeeschepen)

2.027

4.5

8.910

13.0

Japan ……………….
.1.708

3.8

5.630

8.2

Italië ………………..1.430

3.1

3.425

5.0

Uit deze cijfers blijkt duidelijk, dat in den pas be.
gonnen zee-oorlog de neutrale tonnage een veel groo-
tere rol speelt dan 25 jaar geleden, toen de Gealli-
eerden meer dan de helft der wereldvloot bezaten.

Kwaliteit van de vloten der verschillende landen..
Behalve de kwantiteit speelt ook de kwaliteit een
belangrijke rol. De volgende staat geeft een vergelij-
kend overzicht van den leeftijd der voornaamste
vloten. (Zie bovenaan volgende kolom).
De achterstand, welken Nederland ten aanzien van
de vlootvernieuwing voor eenige jaren vertoonde, is
snel ingehaald; het percentage schepen jonger dan 5 jaar steeg van 8.9 in 1936 tot 22.5 in 1939, welk
percentage slechts overtroffen wordt door Japan en
Noorwegen. 56.3 pOt. van de Nederlandsche vloot is
jonger dan 15 jaar; een hooger percentage vertoonen
Noorwegen met 63.8 pOt. en Groot-Brittannië met
56.5 pOt., dan volgen Denemarken met 50.6 pOt.,
Duitschland met 48.1 pOt., Japan met 45.0 pOt.,
Zweden met 41.4 pOt. en Frankrijk met 40.0 pOt.

i4iii.
dan
5 jaar
5-10 j.
10-15j.

1

15.20j.
20-25j.
25 jaar
en
ouder

Wereldvloot
15.8
9.9
15.7
22.1 16.2
20.6
Gr. Brittannië
21.1 10.5
24.8
21
12.3
10.8
Ver. Staten (zee.
schepen)
6
5.7
4.4
34.8
37.8
11.1
27.5
10.6
6.9
16.2
22.7
16.5
Japan

………..
Noorwegen ……
24.6
20.8
18.4 15.7
9.7
10.9
Duitschand
19.9 5.3
22.9
32.6
5.2
14.1
Italië

…………
1.7
7.9 17.1
24.4
16.7
32.2
22.5
14.9
18.9
25.5
9.4
8.8
Frankrijk ……
13.2
14.7
12.1
33.3
11.1
15.6
Nederland ……

Griekenland
5.8
0.5
2.8
13.3
33.4
44.2
15.0

.

9.9
15.5
18.5
9.2 31.8
Zweden ………
Denemarken
16.7
16.7 17.2
24.2
10.9
14.3

Een zeer ongunstig figuur maken, wat de moderniteit
van de vloot betreft, Italië, waarvan slechts 26.7 pOt., de Vereenigde Staten, waarvan 16.1 pOt. en Grieken-
land, waarvan 9.1 pOt. der vloot jonger is dan 15 jaar.
Wat de motortonnage betreft, spant Noorwegen de
kroon, waar 62.2 pOt. van de vloot uit motorschepen
bestaat; daarop volgen Denemarken met 52.2 pOt.,
Zweden met 46.6 püt. en Nederland met 45.4 pOt.
1-let aandeel der motor

tonnage in de Britsche vloot,
25.6 pOt., verschilt slechts weinig van dit aandeel
in de wereldvloot, hetwelk 24.4 pOt. bedraagt. Zeer
lage percentages vertoonen Frankrijk (14.8 pOt.), de
Vereenigde Staten (6.7 pOt.) en Griekenland (1.1).
Opnieuw is de tonnage, welke
0])
kolen als brand-
stof voor de voortstuwing is aangewezen, verminderd;
deze bedraagt nog slechts 44.67 pct. van de wereld-
vloot tegen 88.84 pOt. in 1914. De motorschepen vor-
men thans 24.36 pOt. van de wereldvloot, terwijl
daarenboven 29.63 pOt. der
,
tonnage is ingericht voor
het stoken van olie. De toeneming van de worelcivloot is voornamelijk
het gevolg van den bouw van tankschepen en schepen
kleiner dan 4000 ton (kleine vracht- en passagiers-
schepen, kustvaarders, visschersschepen, sleepbooten,
veerbooten, lichters eriz.); immers reeds gedurende
verscheiden jaren neemt de stoom- en motortonnage
ter beschikking van het passagier- en vrachtvervoer in
de groote vaart (schepen boven 4000 ton niet ouder
dan 25 jaar) uiterst langzaam toe; zij steeg van
30.184.000 B.R.T. in 1938 tot 30.430.500 B.R.T. in
1930; het aandeel van Engeland in deze z.g. kwali-
teitstonnage bedraagt 35.29 pOt. van het wereldtotaal, dat van Nederland 5.48 pOt.
Sinds de twintiger jaren heeft, op enkele perioden
van betrekkelijk korten duur na, het aanbod van
scheepsruimte bijna steeds de vraag overtroffen en
dientengevolge de wereldscheepvaart meestal in een
toestand van min of meer latente of acute crisis ver-
keerd; in hoeverre het tonnagesurplus thans in ver-

band met den oorlogstoestand in een tekort zal om-
slaan, laat zich nog moeilijk voorzien, al is het wel
waarschijnlijk, dat dit zal gebeuren. Weliswaar zal het
handeisverkeer ter zee met een zeer belangrijk ge-deelte van Europa afnemen, doch daar staat tegen-
over, dat een gedeelte van cle koopvaardijvloot der Ge-
allieerden voor militaire doeleinden (troepentrans-
porten, hulpkruisers) zal moeten worden aangewend,
dat de onveiligheid, de blokkeeringen en het contraban-
de-onderzoek tot tal van oponthoud, vertraging en ver-
andering (meestal verlenging) van route aanleiding
geven, dat de Duitsche vloot voor het oogenblik vrij-wel uitgeschakeld schijnt en tenslotte, dat reeds in de
eerste oorlogsrnaancl vele schepen op mijnen zijn ge-loopen of op andere wijze tot zinken gebracht; de ten-
gevolge van de oorlogvoering verloren tonnage wordt
reeds thans op circa 200
it
300.000 ton geschat.

De vervanging ,an schepen en uitbreiding der ton-
nage door nieuwen aanbouw zal voorts worden belem-
merd door onvoldoenden of zeer vertraagden aanvoer
van materialen en den voorrang, welke op de werven
aan bouwrders der oorlogsmarine zal worden ge-
geven.

H. E. SOT-IEFFER.

IS October 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

773

DE MOMENTEELE POSITIE VAN NEDER-
LANDSCH-INDIË IN VERGELIJKING MET

DE SITUATIE IN DEN OORLOG 1914-1918.

De huidige wereldoorlog zal Nederlandsch-Indië
– evenals trouwens alle andere landen – voor tal
van nieuwe economische moeilijkheden plaatsen, waar-
van de draagwijdte thans nog niet kan worden over-zien, liet is echter wel mogelijk om een vergelijking
te maken tusschen de tegenwoordige situatie en die
van den wereldoorlog van 1914-1918
1)
en tegen dien
achtergrond in algemeene lijnen de positie te teeke-
nen, waarin Indië zich thans bevindt.
Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling,
dat dit overzeesche gewest evenals het moederland
neutraal blijft en dus niet in den oorlog betrokken
wordt.

De scheepvaart.

Waar Nederlan dsch-Indië als kapitaaldebiteurenlanci
voor zijn welvaart zeer op den export is aangewezen,
zal de economische situatie van dat gebied steeds af-
hangen van de mate, waarin het scheepvaartverkeer
met het buitenland gaande kan worden gehouden. In den wereldoorlog 1914-1918 waren de scheepvaart-
verbindingen in den beginne naar omstandigheden
nog wel bevredigend, doch werden zij in de latere
jaren buitengewoon slecht als gevolg van den ver-
scherpten duikbootenoorlog, het toenemende gebruik van scheepstonnage voor militaire doeleinden, en het
aanhouden van schepen voor onderzoek op contra-
bande.

Een ongunstige omstandigheid in den huidigen
oorlog is, dat de duikhootoorlog in scherpen vorm
reeds in optima forma bestaat. Daartegenover staat,
dat het de.vraag is, of hij zulke resultaten zal hebben als in den vorigen oorlog, omdat Engeland thans niet
meer zoo machteloos tegenover de vijandelijke duik-
bootaanvallen staat als toenmaals, althans in den be-
ginne, het geval was. Intusschen zullen bij het lang
voortduren van den oorlog de moeilijkheden om de
scheepvaartverbindingen gaande te houden waar-

schijnlijk opnieuw zeer groot worden door het over-
wegende gebruik van tonnage voor militaire doelein-
den en het aanhouden van schepen voor onderzoek.
Het bemoeilijken van de scheepvaartverbindingen
betreft uiteraard die met Europa. In den vorigen
wereldoorlog werden daarom voor het eerst verschil-lende lijnen met niet-Europeesche verelddeelen inge-
steld, zooals de verbinding met Noord-Amerika (nl.
met New-York en San Francisco), met Zuid-Amerika
(nl. met Valparaiso in Chi]i) en met Zuid-Afrika,
terwijl de bestaande verbindingen met China, Japan
en Australië werden versterkt. In dit opzicht staat
Nederlandsch-Indië er thans beter voor dan inder-
tijd, omdat van vorengenoemde verbindingen verschil-
lende zijn gehandhaafd of, nadat zij gedurende eeni-
gen tijd waren verbroken, opnieuw zijn ingesteld. In
het algemeen zijn trouwens na 1918 de verbindingen
met niet-Europeesche gebiedsdeelen verbeterd.
Afgezien daarvan zullen de scheepvaartmaatschap-
pijen vermoedelijk een goeden
tijd
doormaken. In den
vorigen wereldoorlog is de ervaring opgedaan, dat
weliswaar verliezen aan schepen werden geleden door
het stooten op.zeemijnen en anderszins, doch dat deze
ruimschoots werden goedgemaakt door een sterke stij-
ging van de vrachten en de prijzen der schepen ten
verkoop, als gevolg van een volstrekt onvoldoend aan-
bod voor scheepsgelegenheid tegenover de sterk ge-
stegen vraag. Speciaal de niaatschappijen, die het in-
terinsulaire vervoer binnen de grenzen van Neder-
Iandsch-Indië verzorgen, zullen sterk profiteeren, om-
dat daar geen kans op verlies van scheepstonnage
door oorlogsomstandigheden bestaat.

1)
Gegevens betreffende den tijd van den wereldoorlog
zijn, behalve in ambtelijke publicaties, om, te vinden in
geschriften van E. Helfferieh, Dr. H. F. Jacobs, Dr. Khouw
Keng Liem e.a.

De handelsbalans.

De Indische handelsbalans gedurende de jaren 1914
—1918 vertoont duidelijk het effect van het bemoeilij-
ken der scheepvaartverbindingen en van de aan den
dag getreden tendens tot prjsverhooging der goederen.
Het uitvoersaldo steeg van
f
255 millioen in 1914
tot 371 millioen in 1915 en
422
millioen in 1916.
IDaarna daalde het ingevolge het toenemende bemoei-
lijken der scheepvaartverbindingen tot 297 millioen
in 1917 en 112 millioen in 1918.
Het is niet onwaarschijnlijk, dat ook in den tegen-
woordigen oorlog, indien deze lang duurt, een derge-
lijk verloop te zien zal zijn. Ook ditmaal zal zich wel
eerst een vermeerdering van het uitvoersaldo als ge-volg van de algemeene prjsverhooging der goederen
en daarna een vermindering door de steeds toenemen-
de moeilijkheid van scheepsvervoer doen gelden.

De invoer.

Het ligt voor de hand, dat in de invoergoederen
naar de landen van herkomst een belangrijke wijzi-
ging zal intreden. In den wereldoorlog 1914-1918
was dit zelfs in die mate het geval, dat o.m. zooge-
naamde Australische Rijnwijn (Quelltaler Hoek),
Zuid-Afrikaansche port, Californische Bordeaux en
Japanseh bier werden gedronken in plaats van de te-
voren gebruikelijke Europeesche dranken.
Intusschen zal deze wijziging ditmaal niet zooveel
voeten in de aarde hebben als toenmaals, omdat de
invoer uit Europa thans relatief van minder betee-
kenis is dan vroeger. Bij het begin van den wereld-
oorlog was 60 pCt. van den Indisehen invoer uit
Europa afkomstig. In en na den oorlog veranderde
dit tot 34 pCt. in 1934, om vervolgens weer als ge-
volg van de contingenteeringsmaatregelen te stijgen
tot 50 pCt. in 1938. Er bestaat alle kans, dat de in-
voer uit Japan, die de laatste jaren kunstmatig werd
teruggedrongen, onder den drang der omstandigheden
weer zal stijgen. Deze ,,Weg zurück” is echter gemak-
kelijker af te leggen dan de onbekende weg in de
jaren 1914-1918, omdat toen de stijgende invoer uit
de niet-Europeesche gebiedsdeelen nieuwe artikelen
op de markt bracht en bijv. Japan nog niet in de-
zelfde mate als nu op de Indische markt was inge-
steld. Bovendien is de import uit de Vereenigde Sta-
ten van Amerika sinds die jaren zeer gestegen, zoo-
dat uitbreiding daarvan – iede in verband met de
tegenwoordig reeds bestaande scheepvaartverbindin-
gen – veel gemakkelijker zal gaan dan in den vorigen
wereldoorlog, toen de invoer uit de Vereenigde Sta-
ten vrij gering was en in den aanvang niet recht-
streeks kon geschieden.

De uitvoer.

In den wereldoorlog van 1914-1918 heeft de sterke
vraag naar koloniale producten aanvankelijk de prij-
zen der Indische exportgoederen omhooggedreven. Het
indexcijfer steeg tot 117 in 1916 (basisjaar 1913 =
100). Het nijpende gebrek aan scheepstonnage ver-
oorzaakte echter een toenemend bemoeilijken van de
verscheping en aldus een ophooping der voorraden,
tengevolge waarvan de prijzen in Indië – in tegen-
stelling tot die in de consumptielanden – vanaf de
tweede helft van 1916 weer scherp daalden; het in-
dexcijfer kwam tenslotte in het derde kwartaal 1918
op 102. Eerst na den oorlog trad een belangrijke ver-
betering in.
Ook thans zijn
prjsstijgende
tendeuzen bij de In-
dische uitvoerproducten aanwezig. Er zijn echter
eenige belangrijke verschillen vergeleken bij 1914.
Zoo bestaat in tegenstelling tot de situatie van
25 jaar geleden een groote overcapaciteit van de voort-
brenging dan wel een overproductie der exportproduc-
ten. In verband hiermede is ten aanzien van de meeste
dezer producten, t.w. suiker, rubber, thee, kina, tin,
een productierestrictie toegepast. Nu zal naar onze
meening ongetwijfeld de vraag van de verschillende
Indische uitvoerproducten stijgen, hetzij omdat de be-
hoefte daaraan toeneemt (bijv. ten aanzien van de

774

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1939

voor de oorlogsvoering belangrijke producten rubber,
petroleum en tin),
hetzij
omdat de productie van

soortgelijke of concurreerende artikelen wegens den
oorlog in andere landen afneemt (bijv. van suiker,
plantaardige oliën en vetten en vezlproducten). Ver-
der zullen in de gegeven omstandigheden van alle pro-
ducten, onverschillig of in verband met den oorlog
de consumptieve vraag daarnaar stijgt of de voortbren-
ging inkrimpt, de door den handel (of de overheid)
aangelegde voorraden grooter zijn dan in normale
onistandigheden, waardoor de totale vraag zeker toe-
neemt. . Waar evenwel ten aanzien van alle Indische
uitvoerproducten een overcapaciteit der vborthrengiug
dan wel een overproductie bestaat, zal de stijgende
vraag zich vooreerst veeleer in een quantitatief groo-teren afzet dan in een sterke prijsverhooging kenbaar
maken. De productierestricties zullen steeds meer
verzacht worden. Dit laatste verschijnsel heeft zich trouwens reeds in ruime mate voorgedaan: zoo zijn
de uitvoerquota voor tin reeds in korten tijd van
45 pCt. op 120 pOt., die voor rubber van 50 pOt.
Op

75 pOt. en die voor thee van 90 pOt. op 95 pOt. ge-

bracht.
In het voorbijgaan moge worden opgemerkt, dat
de productierestricties in de komende oorlogsjaren
een vraagstuk op zichzelf zullen vormen. Verschillen-
de mogelijkheden staan hier open: handhaving der
restricties met opvoering der quota boven de basis-
quota, tijdelijke buitenwerkingstelling van een bepaald

deel der restrictiebepaling met handhaving der over-
eenkomsten of opheffing dezer overeenkomsten
onder den .druk der oorlogsomstandigheden. De tijd
zal moeten leeren, welke oplossing zal worde.n aan-
vaard, doch een definitieve opheffing achten wij
niet waarschijnlijk, omdat daarmede de moeizame
arbeid van vele jaren vernietigd zou worden.
De omstandigheid, dat er zich voorloopig eer een
toeneming der uitvoerkwantiteit dan een prijsstijging
der Indische uitvoerproducten zal voordoen, maakt
overigens voor het economische leven geen verschil: in beide gevallen is de economische welvaart gebaat.
Een andere kwestie is echter, dat de stijging van
de kwantiteit respectievelijk den prijs der uitvoerpro-
ducten voor een belangrijk deel afhangt van de ver-
schepingsgelegenheid in de komende oorlogsjaren. De
afhankelijkheid van de verscheping naar Europa is
nu wel iets geringer dan in de jaren 1914-1918 het
geval was, omdat de export minder op Europa is ge-
oriënteerd dan vroeger. V66r den vorigen oorlog ging
45 pOt. van den Indischen export naar Europa en in
1938 37 pOt.; dit laatste percentage is nog onnatuur-
lijk hoog door de economische samenwerking tus-
schen Nederland en Indië. Ook hier kan zoo noodig
,,der Weg zurück” worden afgelegd, hetgeen gemak-
kelijker is dan het inslaan van een nieuwen weg, zoo-
als in de jaren 1914-1918 geschiedde.

De voedselvoorziening.

In de jaren 1914–1918 heeft men zoodanige moei-
lijkheden met de voedselvoorziening gehad, dat er
ernstig over gedacht is aan de suikerindustrie op
Java van overheidswege een inkrimping op te leggen,
teneinde het daardoor vrijkomende areaal met voe-
dingsgewassen te kunnen bebouwen. Waar tegenwoor-
dig de suikercultuur door de in 1929 uitgebroken
crisis reeds een beperking van ongeveer 50 pOt. heeft
ondergaan, zal een dergelijke maatregel thans wel
niet noodig zijn.
Nederlandsch-Indië had in 1913 voor zijn voedsel-
voorziening een invoer noodig van ongeveer 444.000
ton rijst, waarvan Java alleen er 196.000 betrok. Deze
situatie is sindsdien belangrijk gewijzigd tengevolge
van een zeer verbeterde voedselvoorziening. In 1938 was de toestand aldus, dat ongeveer 316.000 ton rijst
in geheel Indië moest worden ingevoerd, waarvan
slechts 6.000 ton in .,Tava. Hierbij dient echter te
worden bedacht, dat een deel van dezen invoer moet
worden toegeschreven aan voorraadvorming op onder-

nemingen in verband met den internationalen toe-
stand. Voorts dient in aanmerking te worden geno-
men, dat de voor de volksvoeding zeer gewichtige
productie van maïs en cassaveproclucten thans veel
belangrijker is. In 1913 verden 58.000 ton rnaïs en

106.000 ton cassaveproducten uit Indië uitgevoerd en
in 1938 respectievelijk 102.000 ton en 264.000 ton (in
het gunstiger jaar 1937 zelfs het dubbele van beide
laatstgenoemde cijfers),. Verder moest in 1913 50.000
ton kedelee (sojaboonen) worden ingevoerd, terwijl
Indië thans geheel in zijn behoefte daaraan voorziet.
Volgens een door de Indische Regeering onlangs in
den Volksraad afgelegde verklaring, is Indië op het

gebied der voedselvoorziening practisch self-support-
ing. Om deze reden staat Indië er thans ten aanzien

van de voedselvoorziening beter voor dan indertijd.
Dat niettemin onlangs een teeltdwangordonnantie is
vastgesteld, is uitsluitend geschied met het oog
0])
eventueele misoogsten en om de streken, die bij ver-
breking der interinsulaire verbindingen voedselnood
zouden lijden, zoo noodig tot een grooteren verbouw

van voedselgewassen te kunnen dwingen.

De industrie.
Het grootendeels afsnijden van de verbindingen met Europa heeft in den vorigen wereldoorlog het
ontstaan van een kunstmatige industrie tengevolge
gehad, welke zich na den oorlog grootendeels niet
kon handhaven. Deze oorlogsindustrie legde zich toe
op de vervaardiging van producten als calcium car-
bid, inkt, zegellak, verven, vernissen, touw, chemische
en pharmaceutische preparaten, rubberartikelen, mar-
garine, conserven, chocolade, zeep en sigaren.
Sinds de in 1929 begonnen crisis heeft de indus-
trialisatie in Indië een belangrijken vooruitgang on-
dergaan. In industrieel opzicht staat Indië er thans
veel beter voor dan in 1914. Natuuzlijk zullen ook nu
verschillende oorlogsindustrieën ontstaan, met de
daaraan verbonden nadeelen, doch de beteekenis daar-
van zal zeker niet zoo groot zijn als vrceger.

Het prijsniveau.
In den oorlog 1914-1918 is het prijsniveau be-
grijpelijkerwijs sterk gestegen als gevolg van de mo-
netaire oorlogsiuflatie en het schaars worden van
verschillende producten. ‘De moeilijkheden met de
verscheping hadden in tal van opzichten ten aanzien
van de invoer- en de uitvoerproducten een verschil-
lend effect. De prijzen der invoerartikelen stegen on-
ophoudelijk in een snel tempo; het indexcijfer, dat
voor 1913 op 100 stond, was het derde kwartaal 1918
gekomen op 275. Het indexcijfer der exportproduc-
ten steeg aanvankelijk tot 117 in het tweede kwartaal
1916 om vervolgens in verband met de ernstige ver-
voersmoeilijkheden ter zee te dalen tot 102 in het
derde kwartaal 1918. Hieruit blijkt, dat de ruilvoet
niet het buitenland weer ten nadeele van Indië ver

anderde.
Een dergelijke ongunstige ontwikkeling valt ook
in den tegenwoordigen oorlogstoestand te verwach-
ten, doch in minder sterke mate. Immers, staat wel
vast, dat de positie van Indië thans beter is, om-
dat de scheepvaart wel minder verstoord zal worden
en omdat bedoeld overzeesch gewest voor zijn in-
en uitvoeren minder afhankelijk is van Europa. Ook
zal het feit, dat Indië hij het bemoeilijken van den im-
])Ort uit Europa voor zijn invoeren gemakkelijker op
J’apan en de Vereenigde Staten van Amerika kan
terugvallen, een gunstigen invloed uitoefenen op het
aanbod van importgoederen, waardoor de prijsstij-
ging minder scherp zal zijn dan indertijd het geval
was. Ook zal de door de Overheid op de prijzen uit-
geoefende contrôle een matigenden invloed uitoefenen.

Eventueele stoornis in het betalingsvericeer met

het buitenland.

In den oorlog 1914-1918 deed zich stoornis voor in het visseiverkeer. De particuliere banken waren
hij het uitbreken der vijandeljkheden in het algemeen

18 October 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

775

niet meer genegen wissels te koopen en T.T.’s over
te nemen of wissels en T.T.’s op sommige landen af
te geven. Dientengevolge zou cle voorziening met be-drijfskapitaal voor verschillende ondernemingen, w.o.
suikeronciernemingen, en het betrekken van vele im-
portgoederen ernstig zijn bemoeilijkt, ware het niet,
dat de Javasche Bank, in samenwerking met De
Nederlandsche Bank in het moederland, in de bres
sprong.

Het is ons niet helcend, dat dergelijke storingen
in het wisselverkeer oolc thans plaats vinden. Moch-
ten zij zich voordoen, dan zal ook ditmaal wel een
oplossing voor de moeilijkheden worden gevonden.

De wisselpariteit met het moederla’nd.
Dank zij de samenwerking van de 3avasche Bank
met De Nederlandsche Bank is het in de jaren 1914
—1918 mogelijk geweest de pariteit tusschen den In-
dischen en Nederlandschen Gulden te handhaven.
Alleen daalde de koers van den Indischen Gulden,
welke normaliter voor telegraphic transfers 99% was,
in September 1915 tot
981/4,
zulks in verband met de
hooge vracht- en assurantiekosten, vermeerderd met
de kosten van de Nederlandsche Overzee Trust
(N.O.T.), welke dienden te worden gemaakt voor het
vervoer van goud naar Nederland. Deze situatie,
die dus uitsluitend aan technische en niet aan alge-
meen-economische factoren te wijten was, duurde
slechts tot September 1916, toen de versterking der
middelen in Nederland verzekerd was en de koers
veer gebracht kon worden op 991/4.
Deze stabiliseering van den koers tegenover Ne-
derland is dus doorgevoerd ondanks de verslechtering
van den ruilvoet en ondanks het feit, dat het uitvoer-saldo van Indië na 1916 sterk daalde.
Ook in dezen oorlog zal natuurlijk alles gedaan
worden om de traditioneele pariteit tusschen den Ne-
derlandschen en den Indischen Gulden te handhaven.
Men zal daarin waarschijnlijk ook wel slagen. Mocht
het tegoed, dat uit de opbrengst van den Indischen
export in het buitenland gekweekt wordt en dat den
normalen grondslag vormt voor de handhaving van de
pariteit, niet voldoende blijken, dan zal het moederland
ongetwijfeld met credieten bijspringen. Deze ervaring
is trouwens ook in de crisis van 1929 en volgende
jaren opgedaan, toen tal van Indische bedrijven door
credieten van moedermaatschappijen of banken in
Nederland staande moesten worden gehouden.

De lands financiën.
Bij het begin van den vorigen wereldoorlog stonden
de landsfinanciën er heel wat beter voor dan nu. In 1914 had Indië nauwelijks eenige schuld op langen
termijn en moest, te beginnen met 1915, de leenings-
politiek nog geheel worden opgebouwd. Thans heeft
Indië een schuldenlast (op langen termijn) van 1.25
milliard, die in de komende jaren nog wel belangrijk
zal stijgen.

Conclusie.

De slotsom is, dat Indië er in economisch opzicht
wel beter voor staat dan in 1914, omdat de economi-
sche banden met Europa thans losser zijn dan vroe-ger, de eigen voedselproductie het gewest practisch self-supporting heeft gemaakt en de industrialisatie
verder is voortgeschreden. Ten aanzien der openbare
financiën is de situatie echter veel ongunstiger dan
indertijd.
De prijzen zullen evenals toenmaals omhoog gaan,
doch niet zoo scherp fluctueeren, omdat de scheep-
vaartverhindingen met Europa niet in zoo sterke mate
verbroken zullen worden, de verbindingen met de
niet-Europeesche gebieden grooter zijn, een overca-
paciteit der voortbrenging dan wel een feitelijke over-
productie van Indische exportproducten bestaat en de
Overheid op de prijsontwikkeling toeziet. Mede in
verband hiermede zal de ruilvoet zich niet in zoo
ongunstigen zin ontwikkelen als in de jaren 1914-
1918.
Medio September 1939.

Mr. D. J.
HULSHOFF POL.

HET JONGSTE BESLUIT VAN DE

INTERNATIONAL TEA COMMITTEE.

Werking (ier theerestrictie.

De theerestrictie, waardoor de uitvoer van thee
uit de tot het restrictiesysteern toegetreden produc-
tielanden Britsch-Indië, Ceylon en Nederlandsch-
Indië, wordt geregeld, trad op 1 April 1933 in wer-
king. De International Tea Committee, die in Europa
zetelt, adviseert tot vaststelling, handhaving of wij-
ziging van het percentage; de Regeeringen van
Britsch-Indië, Ceylon en Nederlandsch-Indië sanc-
tionneeren de ,,recornmendation” van de I.T.C. en

verleenen derhalve haar medewerking door aanvaar-
ding daarvan. Daarna kondigt de I.T.C. de genomen
beslissing af.

Ofschoon de eerste restrictieperiode eerst op 31
Maart 1938 afliep, werd op 16 November 1936 tot voortzetting van de restrictie besloten en wel voor
een nieuwe periode van 5 jaar. In afwijking van de
voor de eerste periode gemaakte regeling, waarbijtel-
kenmale in November het vastgestelde percentage Icon
worden gewijzigd, gold voor de tweede periode een
soepeler regeling, waardoor de vaststelling van het
exportpercentage te allen tijde kon plaatsvinden.
Deze regeling leidde er tevens toe, dat de quota voor
de periode 1938/39, vastgesteld in November 1937,
eerst in Maart 1939 werd herzien.
Men mag gerust zeggen, dat de theerestrictie goed
gewerkt heeft. Beschouwt men de resultaten van deze
productiebepericing met alle daaraan verbonden con-
sequenties, dan zal mogen worden geconstateerd, dat
de instanties, die belast waren met deze restrictie, ge-
toond hebben een open oog te hebben voor het feit,
dat een consumptie-artikel in zijn verbruik niet mag
worden gehinderd. Met wijs beleid werden de export-
percentages vastgesteld, zoodat al te groote prijs-
schommelingen werden voorkomen.
Het feit, dat de
maximum-export
van eik der con-
tracteerende landen afzonderlijk, gekozen uit één der
jaren 1929, 1930 en 1931, als basis werd aangenomen
voor de vaststelling der z.g. ,,standard exports” der
resp. landen, heeft tot dezen rustigen ontwikkelings-
gang ongetwijfeld bijgedragen.

De percentages bedroegen in de achter ons liggende
restrictieperioden

‘aii
1933/34

……
85

%
1934/35

……
874
1935/36

……
8Z3
1936/37

……
824
1937/38

……
874
1938/39

…….
9Z
en voor het loopende
tijdvak

1939/40

……
90

Ofschoon een wijziging van het laatstgenoemde
percentage niet verwacht werd véér Februari 1940,
kondigde de I.T.C. begin van deze maand aan, dat
voor het loopende restrictiejaar 1939/40 het percen-
tage wordt verhoogd tot 95 pCt. Hierbij werd dus
door de I.T.C. gebruik gemaakt van de in den aan-
vang van dit overzicht vermelde soepelere regeling.
Dit besluit betreft niet de volgende restrictieperiode,
maar de thans loopende periode, die op 31 Maart 1940
eindigt. Het treedt derhalve direct in werking. In
haar aankondiging zegt de I.T.C., dat de statistische
positie en de internationale omstandigheden haar
tot dit besluit hebben bewogen.

Waarom thans verhooging van het export-percen-
tage tot 95 pCt.V

Er moet nu een bevredigend antwoord gevonden
worden op de vraag, waarom thans een verhooging
van het export-percentage tot 95 pOt. noodig is, ter-
wijl toch het
gemiddelde
percentage van de eerste
restrictieperiode 1933/34-1937133 slechts 85 pCt.
heeft bedragen. Om daartoe te geraken, verdient het
aanbeveling de uit vorige jaren beschikbare gegevens
nader te bekijken.

776

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1939

De volgende cijfers geven een aardig beeld van de
statistische positie van het artikel thee en den prijs-
ioop gedurende de jaren 1932 t/nl. 1938.

Voorraden in ,,Uuited 1i.tigdotit”

Eind 1)ecemljer
1932

309.427.000 lbs

1933

288.220.000

1934

302.026.000

1935

265.442.000

1936

235.671.000

1937

217.261.000

1938

242.773.000

Jaarlij.ksolie door.snce-prijseu.

lii veilingen te Amsterdam In veilingen te
koticlan
in
cts. per
%
kg

in d. per
lii.
19
..

………..
28%

945
1933

………..
31%

1.1.70
1934

………..
39.3.4

13.27
1935

…………
33%

1290
1936

………..
39%

13.07
1937

…………
53%

15.18
1938
.

………..
50%

14.38

De jaren 1932 tot en met 1936 mogen als over-
gangsj aren worden beschouwd. De wisselende export-
percentages toonen duidelijk aan, dat cle I.T.C. het in
die jaren geldende prijsniveau, in tegenstelling tot
de ruïneuze prijzen van v66r de restrictie, als een
gezonde basis beschouwde.
In November 1936 werd voOr de restrictieperiode
1937/38 het exportpercentage van 82%1 pOt. verhoogd
tot 87% pOt. De vraag naar thee overtrof het aan-
bod, zoodat afnemende voorraden in Engeland – het
belangrijkste centrum voor den theehandel — de
verwachting wettigden, dat het prijsniveau dermate
zou worden beïnvloed, dat hij een ongewijzigd per-
centage van 82% pOt. een belangrijke prijsstijging
in 1937/38 zou intreden. Een blik op de doorsnee-
prijzen van 1936 en 1937 toont duidelijk aan, dat de
prijs, ondanks het verhoogde exportperceutage, sterk
opliep.
In November 1937 werd voor de restrictieperiocle
1938/39 het percentage tot 92% pOt. verhoogd. Die
sprong bleek wat groot en in Maart 1939 werd
voor de restrictieperiode 1939/40 het percentage tot
90 pOt. teruggebracht. De voorraadpositie gedurende
het tweede halfjaar van 1938 wekte zelfs de verwach-
ting, •dat het percentage tot 87%i pOt. zou worden
verlaagd.

De vraag naar thee in de tegenwoordige omstan-

digheden.

Het is voor de beoordeeling van de huidige situatie
van belang te constateeren, dat, toen de onzekerheid
over het vast te stellen percentage werd weggenomen
door de afkondiing van het besluit om het percenta-
ge op 00 pOt. vast te stellen, er geen daling in de
theeprijzen intrad. De ruimere productie vond vol-
doende tegenwicht
in de
toeT&
reeds heerschende in-
ternationale onzekerheid en de daarmede gepaard
gaande vorming van onzichtbare voorraden. Wanneer men dezen gang van zaken in de herinne-
ring terugroept, dan staat men niet meer vreemd
tegenover het in October 1939 vastgestelde export-
percentage van 95 pOt. Het is zonder meer duidelijk,
dat door den in September ingetreden oorlogs’toe-
stand, de vraag naar thee in de belangrijkste con-
sumptiecentra moest toenemen. Thee is een artikel
waaraan groote behoefte bestaat, zoowel in oorlogvoe-
rende, als in neutrale landen. Aan een dringende
vraag zal moeten worden voldaan, omdat, ondanks
de plaats gevonden constante voorziening van alle

schakels tusschen producenten en consumenten,, er
nooit thee genoeg is, wanneer men zich moet voor-
bereiden op een langen duur van een oorlog, die zich
op catastrophale
wijze
dreigt uit te breiden.
De vraag is zelfs gerechtvaardigd, waarom dan het
percentage niet werd verhoogd tot 100 pOt.
• Het antwoord op die vraag is wellicht zeer een-

voudig. De productie zal hij het vastgestelde percên-
tage van 95 pOt. ten volle 100 pOt. bedragen, want
het percentage van 95 pOt. treedt onmiddellijk in
werking en geldt voor het
loopende
restrictiejaar
1939/40. In 6 maanden zal dus volle 5 pCt. van
de voor een jaar vastgestelde ,,standard-exports” mo-gen worden geproduceerd en uitgevoerd, hetgeen ge-
lijk staat met pl.rn. 40 millioen lbs., die extra beschik-
baar kunnen komen.
Ceylon en Nederiandsch-Indiö zullen wel in staat
zijn het volle extra kwantum te produceeren; voor
Britsch-Indiö zal het moeilijker zijn zijn productie
belangrijk te verhoogen, althans tot uit. December,
in verband met de afloopende oogsten. Het z.g.
,,carry-over”-systeem, waardoor op 31 Maart een ach-
terstand alsnog zal mogen worden ingehaald, voor
Britsch-Indië en Ceylon tot 31 Mei, voor Neder-
landsch-Indië tot 15 Mei 1940, zal er echter voor zorgen, dat dit surplus in ieder geval op den duur
op de markt komt.
Indien er een aanleiding bestaat tot het schrijven
van deze beschouwing over een onderwerp, dat reeds in
verschillende dagbladen werd gecommentarieerd, dan
is het deze, dat het dienstig mag worden geacht een
waarschuwende stem te laten hooren ‘tegen het ge-
vaar, dat hen bedreigt, die zich vertrouwd maken
met prijzen, die aanmerkelijk hooger zijn dan de prij-
zen van de laatste jaren.
Komt er vrede, dan is ]iet gevaar van een scherpe
daling niet denkbeeldig. Gaan wij een oorlog van langen duur tegemoet, dan
kan dit gevaar nog grooter worden, al naar gelang
dit gevaar naar 6en verdér verwijderd tijdstip wordt
verschoven.
M. DE BRUYN.

AANTEEKENINGEN.

De positie van Finland in de wereldhuishou-
ding.

Onder den titel ,,Die Volkswirtschaft Finnlands
und ihre weltwirtschaftlichen Verflechtungen in der
Nachkriegszeit” is in de bekende reeks der ,,Kieier
Vortriige” een rede van Dr. 0. A. J. von Gadolin
over dit onderwerp in druk verschenen. Enkele der
meest interessante verschijnselen, welke hij behan-
delt, nemen wij eruit over.
Het economische leven van Finland heeft na den
oorlog 1914-1018 in het teeken van een voortschrij-dende industrialisatie gestaan. Door’ haar werden de
belangrijkste problemen, waarmede Finland te kam-
pen had, direct of indirect opgewekt. Het agrarische
vraagstuk was vrij spoedig reeds opgelost. In .1901
bevonden zich in Finiajid tegenover’ 110.000 zelf-
standige boerenhuishoudingen 160.000 huishoudingen
van hoorige boeren en 207.000 boerenarbeiders. Hoe
moesten deze beide laatste categorieën geholpen wor-
den? Reeds in den herfst van 1918 kregen de hoo-
rige boeren het recht, bouwland en boschgrond te
koopen, daartoe in staat gesteld door den Staat, die
hun credieten op langen termijn verstrekte. Daar-
om waren er in 1934 in Finland 450.000 zelfstandige
boerenhuishoudingen. Vele• boerenarbeiders vonden
werk in de houtindustrie.
De mate, waarin het industrialisatieproces zich na den wereldoorlog in Finland heeft voortgezet,
blijkt uit een vergelijking van de relatieve toene-
ming van de waarde der oogsten, de in.dustrieele
productie en den uitvoer in de periode 1920-1937.
De waarde van den totalen oogst bedroeg in 1920
Fmk. 340 mill. Stellen wij deze op 100, dan was de
waarde van de totale industrieele productie, de hout-
industrie, de papierindustrie en den uitvoer resp.
182, 67, 34 en 86. Dit beeld had in 1937 belangrijke
veranderingen ondergaan. De waarde van den oogst
was toen Fmk. 760 miii. De op analoge wijze samen-
gestelde cijferreeks toonde echter dit beloop: totale
industrieele pxoductie: 278; hout 120; papier 62; en
de uitvoer: 124.

18 October 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

777

rn de eerste plaats valt de absolute stijging van
de agrarische productie op. Finland is, dank zij de
gevoerde protectionistische politiek, thans in staat de geheele eigen behoefte aan tarwe te dekken.

Verder valt de sterke industrieele expansie in deze
periode op. Vooral de exportindustrie en daarin weer
de houtindustrie hebben zich sterk ontwikkeld. Hoe-
wel zij beschermd werden, is de waarde van de pro-
ductie van de binuenlandsche industrieën – met en
tengevolge van het achterblijven van de agrarische
productie – relatief afgenomen.
De uitbreiding van de agrarische productie en de
Fiusche industrialisatie weerspiegelen zich in den in-
voer. De invoer van grondstoffen, haiffabrikaten en
kapitaalsgoederen nam toe van 39 pat. van den to-
talen invoer vôôr den oorlog tot 67.5 pOt. in 1937.
Finland was bezig zijn industrieele productie-appa-
raat op te bouwen Het aandeel der industrieele eind-
producten in den invoer bleef in deze periode dan ook
steeds pl.m. 19 pOt. De invoer van levens- en genot-
middelen daalde echter aanzienlijk, van 40 pOt. tot
12.5 pOt. Voor de voedselvoorziening werd Finland onafhankelijker van het buitenland.

De voornaamste, men kan bijna wel zeggen: cle
eenige, grondstof, waarover Finland beschikt om zijn
industrie een basis te geven, is het hout. Na den oor-
log werden de houtproducten meer en meer in Fin-
land zelf bewerkt. De aagerij werd aangevuld met een
meubelhoutindustrie, vervolgens ging men over tot
meubelfabricage en werden de producten van deze
industrie geëxporteerd.

Naar welke landen richtte de uitvoer zich? V66r
den oorlog 1914/18 ging 35 pOt. van den Fiuschen uit-
voer naar Rusland. Deze markt viel na den oorlog
bijna geheel weg, in de laatste jaren heeft dit percen-
tage nooit meer dan 0.5 bedragen. De uitvoer naar
Engeland steeg daarentegen aanmerkelijk. Schommel-
de hij voor den oorlog om de 25 pOt. van den totalen
uitvoer, in de dertiger jaren is dit nooit minder dan
40 pOt. geweest. In de Vereenigde Staten werd een
nieuw afzetgebied gevonden, dat thans ongeveer
9 pOt. van den Finschen uitvoer afneemt. De uitvoer
naar Duitschland is eveneens iets toegenomen.

Een van de meest ernstige problemen in verband
met den Finschen uitvoer is gelegen in zijn eenzijdige
oriënteering naar enkele landen. Engeland, Duitsch-
land en de Vereenigde Staten nemen thans 65 pOt.
van den Finschen uitvoer af. Deze is dus grooten-
deels afhankelijk van het intact blijven der overzeesche
verbindingen en derhalve in oorlogstijd uiterst kwets-
baar. Gadolin, wiens rede dezen zomer werd uitge-
sproken, dringt dan ook aan op een grootere geogra-
fische differentiatie van den export; met name de
markt van Rusland biedt nog vele mogelijkheden.

De uitvoer is ook eenzijdig georiënteerd op den uit-
voer van hout en houtproducten. Hoè gevaarlijk dat
kan zijn, hebben de ervaringen in 1927/28 bewezen,
toen door de Russische concurrentie de houtprijzeu
heel scherp daalden, en de invoer dientengevolge van
1928 op 1929 afnam met meer dan 50 pOt. Thans
tracht men de variatie in de uitvoerproducten te ver-
grooten door vroeger niet-bekende grondstoffen te
verwerken. De ,,witte kool” wordt meer en meer ont-
gonnen, kopererts is in groote hoeveelheden aanwe-
zig, er ontstaat een koperveredelingsindustrie. Ijzer-
erts is reeds ontdekt, binnen enkele jaren zal Fin-
land een belangrijke nikkelproducent zijn.

De rentestand is in Finland langen tijd zeer hoog
geweest als gevolg van het gebrek aan spaarkapitaal
en den tegenzin om huitenlandsch kapitaal aan te trek-
ken. Om die reden waren de rentabiliteitsverhoudin-
gen in de Finsehe industrie tot pl.m. 1934 meermalen
niet zeer gunstig. Sindsdien is een verandering daar-
in opgetreden. Na de economische depressie, die tot
1933 duurde en overwonnen werd door een depreciatie
van de Finsche Mark tot 10 pCt. beneden het Pond Sterling, is een blijvend laag renteniveau ontstaan.

Het vroegere depositotekort is in een overvloed om-
geslagen.

De welvaart is aanmerkelijk gestegen, het inkomen
is gelijkmatiger over de verschillende bevolkingsgroe-
pen verdeeld. Dit opende gunstige vooruitzichten
voor de binnenlandsche industrieën, die nu op een
stabieler koopkracht konden rekenen.
De economische ontwikkeling van Finland sinds
den oorlog 1914-1918 is zeer zeker niet zonder schok-
ken geschied. Als geheel stond het land er bij het uit-
breken van den tegenwoordigen oorlog echter niet
ongunstig voor. De perspectieven voor de agrarische
productie, de binnenlandsche industrieën en dc ex-
portindustrieën waren gunstig. Afgewacht dient te
worden, in hoeverre de tegenwoordige omstandighe-
den daarin wijziging hebben gebracht.

Het vraagstuk van den internationalen handel

in de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde.
De Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de
Statistik heeft ter behandeling in haar op 4 Novem-
ber a.s. te Rotterdam te houden jaarvergadering de
volgende vragen aan de orde gesteld:

,,Welke wijaigingen zijn gedurende de
laatste
25
jaren
ingetreden in de venhouding tusschen de hier te lande
verbruikte, binuenslands goprodueeei’de goederen en die,
welke uit het buitenland worden ingevoerd?
Is
het te
verwaohten, .dat deze wijzigingen zich in de komende
jaren La dezelfde richting zullen voortzetten? Welke ge-
volgen dienen deze wijzigingen te hebben voor de door
Nederland te voeren ha.ndelspoli,tiek?”

Over deze vragen zijn twee bundels met praead-
viezen verschenen, van de hand van
Prof. J. van Gel-
deren, Dr. A. de Graaff en Mr. L. G. Kortenhorst “.
terwijl de statistische zijde van deze problemen is
onderzocht in een afzonderlijke nota vsn
J. H. Spie-
gelenberg.

Het vraagstuk der handelspolitiek heeft laatstelijk weder zeer groote actualiteit gekregen en, al is mo-
menteel de toestand sterk veranderd door het uit-
breken van den oorlog, zoo lijdt het toch geen twijfel,
of dit probleem zal ook na het beëindigen van de
vijandigheden in het centrum der belangstelling te-rugkeeren. Het is thans de derde maal, dat de Ver-
eeniging voor de Staathuishoudkunde de handels-
politiek aan de orde stelt; het eerst geschiedde dit
in 1904 in verband met den toen outbranden strijd
over wijziging van het tarief van invoerrechten in
protectionistischen zin. Toen de actieve handelspoli-
tiek het hoofd opstak, werd het vraagstuk in 1926
opnieuw
01)
de agenda geplaatst. En thans, nu
wij allerwegen de meest ingrijpende structuurveran-
deringen in het economische leven zien plaats vinden,
welke ook de ontwikkeling van den internationalen
handel sterk beïnvloeden, is de beantwoording van de
hierboven weergegeven vragen aan ter zake kundige
praeadviseurs voorgelegd.

Wij willen thans het een en ander mededeelen uit
het praeadvies van
Dr. A. de Graaf,
f,
hetwelk het
eerst is verschenen, tezamen met de statistische nota.
Op deze laatste en op de beide andere praeadviezen
hopen wij in het volgende nummer terug te komen.
Dr. de G-raaff heeft een en andermaal in
zijn
prae-

advies gewezen op het feit, dat de internationale
handel weliswaar in de laatste depressie aanzienlijk
heeft geleden, doch dat er geen sprake van is, dat
over dien handel de doodsklok zou moeten worden
geluid. Integendeel, alle
cijfers,
waarvan de schrijver
er vele in zijn stuk heeft verwerkt, toonen met een
duidelijkheid, waaraan niets mankeert, dat de handel
nog steeds een integreerend deel van het economische
leven van alle landen vormt. Wij doen den volgenden
greep uit de cijfers van Dr. de Graaff, welke het
bovenstaande kunnen bevestigen. (Zie staat blz. 778).

778

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18
October 1939

Volumen
van den wereJdhaadel
(1913
=
100).

1900..
61,7
1924..
102,4
1932..
96,4
1905..
74,3
1925..
109,2
1933..
98,2
1910..
84,4
1926..
110,4
1934..
101,3
1913..
100
1927..
121,5
1935..
105,9
1920..
80,1
1928..
124,8
1936..
109,0
1991..
79,5
1929..
129,9
1937..
122,7
1922..
88,6
1930..
119,4
1923..
90,6
1931..
110,9

De aard van den handel en zijn geografische sprei-
ding zijn veranderd, maar niet de omvang. Er is nog
steeds zeer groote internationale vervlochtenheid. Ook
al is er een ,,sinlcende Auszenhandelsquote”, hetgeen
bij toenemende productie niet zeer verwonderlijk is,
zoo blijft toch de handel in absoluten zin zich op den duur in stijgende richting bewegen.
De schrijver behandelt dan in het eerste hoofdstuk
van zijn praeadvies cle aspecten en vooruitzichten van
den internationalen handel. Het belangrijkste element
in de verschuivingen in den internationalen handel
is de opkomst van nieuwe ,,jonge” landen, waardoor het centrum van het economische leven zich van het
oude Europa meer en meer naar de Pacific gaat ver-
plaatsen. Nieuwe industriegehieden komen op en in
Europa vindt een proces van reagrarisatie plaats.
Eindfabrikaten kunnen op veel mee.r plaatsen ter
wereld worden vervaardigd dan vroeger; daardoor is de handel tusschen industriegebieden onderling ver-
mincierd; hun complementaire functie ten opzichte van
elkander is sterk afgenomen. Daarentegen is de han-
del tusschen industrielanden eenerzijds, en grondstof-
fen-produceerende en agrarische landen anderzijds,
relatief toegenomen.
Het volgende staatje geeft daarvan een beeld:

ilandeisverkeer tusseheu industrieele landen en agrarisehe
en gioudstof landen (.in pOt. van den wereidhandejsoinzet
naar de waarde)

IlI
1927
1929
1931
1933 1936
1937

Incl.landeu -Ind.lancl
29.7 24.3
24.2 25.3 22.7
18.9 17.3
md. landen

Agr. en
59.5
63.4
65.2
66.2
66.7
70.2
72.2
Agr. en Gr. landen. Gr.
landen

……..

Agr. en Gr. landen
10.8 12.3
10.6
8.5
10.6 10.9
10.5

1 00
100 100 100
100
100 100

Door cle opkomst van nieuwe industriegebieden is
in den uitvoer van de industrieele landen een be-
langrijke verandering ingetreden. Eindfabrikaten
krijgen in den internationalen handel een minder
groote heteekenis en moeten, voor zoover niet bi-
nenslands geplaatst, i.n toenemende mate hun afzet
vinden in de zuivere landbouw- en grondstoflanden.
Daarentegen krijgt de productie van productiemidde-
len (kapitaaigoederen, zooals machines e.d.) een
steeds grootere beteekenis, daar hiernaar in cle zich
ontwikkelende nieuwe industriegehieden een vrijwel
onbegrensde vraag bestaat. Daarbij kan men waar-
nemen, dat de afzet van dergelijke goederen de beste
kansen heeft in die landen, waarheen tevens kapitaal-
export plaats vindt; de jonge landen zijn gewoonlijk
kapitaalarm en koopen het liefst hun productiemid-
delen bij die industrielanden, waar tevens het kapi-
taal ter financiering van den aankoop te krijgen is.
De schrijver vat zijn betoog over de aspecten van
den internationalen handel samen in een zevental
conclusies:
Hoewel de ontwikkeling van den internationalen
handel achterblijft bij die van de productie, heeft,
indien men de conjunctureele schommelingen uit-
schakelt, geen absolute vermindering van den wereld-
handel plaats.
Wel dient men zich bewust te zijn van het feit,
dat samenstelling en oriënteering van den handel
aanzienlijke wijzigingen ondergaan.
De beteekenis van Europa voor den wereldhandel
neemt af ten gunste van die van andere wereiddee

len. Vooral cle handel binnen de grenzen van hel
Europeesche continent heef t geleden; de handel met
overzeesche gebieden vertoont ondanks de concurren-
tie van andere werelddeelen aanzienlijk grootere ont-
wikkelingsmogelijkheden dan de inter-Europeesche
handel.
De handel in grondstoffen en halffabrikaten
neemt toe, die in agrarische producten kan zich on-
geveer handhaven. Daarentegen heeft de handel in
eindfabrikaten gedurende den jongsten conjunctuur-
cyclus gevoelige verliezen geleden; deze betreffen
vooral den handel in eenvoudige, veelal voor de con-
sumptie bestemde, eindproducten.
In Europa gaat de handel tusschen industrielan-
den voortdurend en sterk achteruit. De mate en de
mogelijkheden, waarin deze landen ten opzichte van
elkaar een complementaire functie kunnen vervullen,
nemen af.
In toenemende mate gaat de handel berusten
op ruil tusschen agrarische en industrieele landen,
c.q. van agrarische producten en grondstoffen tegen
fabrikaten, onder welke laatste de kapitaalgoederen
een ruimere plaats gaan innemen.
De conjunctuurschommelingen brachten welis-waar ernstige verstoringen teweeg, voornamelijk als
gevolg van het sterk divergeerende prijsheloop, dat
zich des te krachtiger ging uiten, toen de kapitaalbe-
weging
vrijwel
werd stopgezet, maar zij hebben geen

principieele veranderingen bewerkstelligd; wel heb-
ben zij de bestaande tendenzen versterkt en op die
wijze tot de structureele veranderingen bijgedragen.
* *
*

Dr. de Graaff behandelt vervolgens den buiten-
landschen handel van Nederland, die uiteraard den
invloed van de groote structuurveranderingen in de
wereld heeft ondervonden.
In de positie van Nederland is in vergelijking tot
den toestand vôôr 1914 aanmerkelijke wijziging in-
getreden. Destijds vervulden wij als agrarisch gebied
een complementaire functie ten opzichte van aan-
grenzende industriegebieden, uit welke wij een be-
langrijk deel van de door ons benoodigde industrie-
producten betrokken. Thans is dat anders geworden.
Een deel onzer vroegere afnemers van agrarische pro-
ducten is nog wel bereid deze van ons te koopen, maar
wij zijn niet bereid om voldoende industrieele artike-
len daarvoor in ruil te nemen. Uitvoer van industrie-
producten naar de ons omringende industrielanden
biedt weinig mogelijkheden; wij moeten het l;ebben
van export naar agrarische en grondstoflanden en naar
zich ontwikkelende, jonge industriegebieden, waar-
bij een groote spreiding van den afzet gewenscht is
en waartegenover dan invoer van agrarische produc-
ten en grondstoffen moet komen te staan. Dit laatste
nu biedt met betrekking tot landbouwproducten moei-
lijkheden, aangezien wij in de laatste depressie de
schroef op landbouwgebied hebben teruggedraaid en
naarmate de afzet van fijnere producten stokte, ons
op de productie van grove massa-producten zijn gaan
toeleggen. Zoo heeft zich de toestand op het gebied
van Nederland’s internationalen handel niet bevre-
digend ontwikkeld; het vroegere evenwicht is deer-

lijk verstoord.
Wat de samenstelling van onzen buitenlandschen
handel betreft, uit de schrijver zich om. als volgt:

,,Vatten wij ons oordeel over de samenstelling van den
in- en uitvoer van Nederland samen, dan blijkt, dat bij
den invoer betrekkelijk weinig verschuivingen zijn 4nge-
treden ….Geheel anders is het echter niet den uitvoer
gesteld. Reeds van de eerste jaren van den oorlog af, heeft zich daar een ontwikkeling afgeteekend, welke een niet te
miskenneu reflex is van het feit, dat het bedrijfsleven
van ons land
zich
ontwilckelt in de richting van een toe-
nemende beteekenis der industrie. De eens me belangrijke
uitvoer van landbouwproducten….vermindert geleidelijk,
doch onmiskenbaar. Uiteraard geldt dit alleen, indien men
den landbouw als édn geheel ziet; binnen dit geheel zijn
verschuivingen niet uitgebleven, zoodajt er wel bepaalde
producten zijn, welke een beter figuur maken.

„Tegenover de ‘verminderde ‘beteerkenis van den’ land-
bouw staat een toenemende ‘beteekenis van den indus-
trieelen uitvoer. Duidelijk blijkt echter, dat zijn groei in
cle crisisjaren is’ gestagneerd. De producten van mmcmle
herkomst, waarmede de chemische industrie nauw ver-
bonden is, hebben zloh weliswaar kunnen handhaven en
buii positie nog kunnen uitbreiden – ‘ten koste van den
landbouw naar liet zich laat
aanzien
– maar te’zelfd.er tijd
blijken tal van andere industrieën, welke juist uit het
Oogpunt van werkgelegenheid en -veedee1iig zoo belang-
rijk ijn, aohte•ruit te zijn gegaan. Ten dccle speelt hierbij
de vergroote afzetmogelijkheid op de binnealaudsahe markt
een rol – bert gaat daarbij inuners grootendecls om in-
dustrieën, welker producten zoowel in- als uitgevoerd
worden – anderdeels echter blijken de mogelijkheden
voor dergelijke artikelen in het internationale verkeer te
zijn verminderd. Ondanks ‘het gestegen aandeel van de
industriee’le producten in den uitvoer, kan men niet nt-komen aan den indruk, dat een belangrijk gedeelte van
het industrieele apparaat – naar vanzelf spreekt, doordat
de voortgobrachte artikelen te eenvoudig zijn en zich ge-
makkelijk voor productie elders leenen – niet bijaon’der
geschikt is voor den strijd op buitenlandsche markten.
Dientengevolge is een tendens merkbaar in de samenstel-
ling van den industriee,len uitvoer, om zich meer te con-
centreeren op enkele bedrijfstakken. Daarbij siert men in de
groep: geheel bewerkte goederen de hulpstoffen aan be-
teekeceis winnen ten koste van de cc>nsumen’tcingoederen. ..”

Ook de geografische spreiding vnu onzen afzet acht
Dr. cle Graaff niet zeer gunstig. Zon wijst hij er o.a.
op, dat onze resultaten in overzeesche gebieden on-
gunstig afsteken bij die van andere landen:

,,Zoodra het karakter van onzen uitvoer veranderde,
had deze zich meer dan die van andere landen over ver-
schillende afnemers moeten verspreiden en hadden wij den
weg moeten opgaan, welke landen, die reeds langer een
overwegend industrieel karakter hebben, vÔÔr ons hebben
afgelegd. Van een dergelijken gang van zaken is echter
nog maar weinig merkbaar. Vergelijken wij bijv. de onrt-
wikke’ling van onzen uitvoer naar Zuid-Amerika, Afrika
en Azië, de gebieden, welke toch wel in de eerste plaats
voor industrieproduaten in aanmerking komen, met dien
van Duitschland, dan blijkt, .dat onze oosterburen in dit opzicht meer vorderingen hebben gemaakt. Deels hangt
dit samen niet den aard der industrieele productie, ander-
deels kan men niet onrtkome.n aan den indruk, dat bij ht
ter hand nemen van de industrieele productie onvoldoende
aandacht is besteed – enkele wereldconcerns ui.t,gezon-derd – aan het probleem van den afzet.”

Zooais reeds hierboven werd opgemerkt, verwacht
de schrijver van industrieelen uitvoer van Nederland
slechts dan belangrijk succes, wanneer de industrie
zich in meerdere mate gaat toeleggen op het vervaar-
cligen van productiemiddelen. In het derde hoofdstuk
van het praeadvies wordt om, ook dit punt nader
uitgewerkt. Dr. de Graaff ontwikkelt daar het stand-
punt, dat voor het met succes uitvoeren van kapitaal-
goederen ook credietverstrekking aan het buitenland
noodig is.
1

let Nederlancische bankwezen is ten deze
in zijn taak tekort geschoten; de banken hebben te
veel de rol van geidbewaarders, van kassiers, vervuld,
zij zijn meer als beleeners dan als credietscheppers
opgetreden. Tal van buitenlandsche effecten zijn ten
onzent geïntroduceerd, niet zelden van minder goede
qualiteit, maar tea behoeve van goed voo.rbereide pro-
jecten tot leverantie van kapitaalsinstailaties aan
het buitenland bleek het kapitaal hier te lande hij
de banken niet te krijgen
..1

Ioeveel bezwaren men
ook tegen de Duitsche economie mag hebben, zoo
meent de schrijver toch, dat Duitschiand op den
duur meer profijt zal trekken van zijn beleggingen
in den Balkan dan ons land van de kapitaalafvloei-
ing naar de overzijde van den Oceaan ten behoeve
van den aankoop van Amerikaansche fondsen.
Wat onzen agrarischen export betreft, zoo behan-
delt Dr. de Graaf f met eenige uitvoerigheid den uit-
voer naar Duitschiand, dat wel zijn invoer van levens-
middelen heeft verminderd, maar dat daarbij den
invoer uit ons land in bijzondere mate omlaag ge-
drukt heeft. De schrijver wijst er in dit verband op,
dat de prijzen der Nederlandsche producten gewoon-
lijk het hoogst zijn en dat onze uitvoer bovendien te

lijden heeft onder het feit, dat wij door contingentee-
ring van den invoer tevens den uitvoer belemmeren.
Hetzelfde geldt tiouwens ook ten opzichte van andere
industrielanden, die veel meer clan thans van onze
agrarische producten zouden kunnen gebruiken.
Het slot van het praeadvies is aan de Nederland-
sclie handelspolitiek gewijd. De lijnen, waarin deze
zich zal hebben te ontwikkelen, zijn in het voorgaande
aangegeven; de handelspolitiek, die een onderdeel
vormt van de economische politiek in ruinien zin,
moet er op gericht zijn om ons economisch leven te leiden in een richting, die op den duur goede voor-
uitzichten biedt. Dat nu was in de laatste jaren aller-
minst het geval. Onze handelspolitiek kan worden
gekenmerkt als een politiek van ,,stelsellooze protec-
tie”. Behoud van werkgelegenheid, dat nimmer doel op zichzelf kan zijn, werd het richtsnoer, maar in de
practijk kwam het neer op verschuiving van werk-
gelegenheid van het ééne bedrijf naar het andere.

,,Hert probleem van den -export is op liet oogenbiik in de
eerste plaats het irobleem van de vol-negeving van den
invoer. Daaraan d’ient leiding te wonden gegeven, maar
tot dusverre is daarwan niets gekèmen, ‘want men geeft
geen leiding als men maar willekeurig afsnijd’t met als eenig motief, dat het ook hier te lande kan worden ge-
maakt.
,,De Nederla,ndsche ‘handeispolitiiek heeft een aantal in-
dustnieën beschermd, maar ‘zij heeft zioh niet bekommerd
om de vraag, of deze passen ‘in esn oeconomisch stelsel
voor de toekomst. Ons land heeft een induatria,lisatie-
politiek gevoerd, omdat deze werkgelegenheid soheen te
bieden. De resultaten zijn poever. Wij zijn verrijkt met
wat kleinere industrieën, ‘welke voor een groet deel nog
hulpbehoevend zijn. Zij werken voor de ‘b’innenlandsche
markt, waar zij in het algemeen producten vwn den een-
voud’irgsten ‘aard leveren, maar de problemen zijn daarmee
niet opgelost. De oplossing ‘is in’tegendree.l ve’rzwaard, want
hierdoor is de export van een aantal bedrijven, welke wed
Passeli in onze oeconomnisohe structuur, beleninserd.”

De richtlijnen voor onze handelspolitiek omschrijft
Dr, de Graaff, die de Regeering ervan beticht door
haar streven naar gelijktijdige vermindering van in-
voer en vermeerdering van uitvoer een schaap met
5 poten na te jagen, als volgt.

,,Wij moeten rekening houden met de aanwezigheid van
twee mogelijkheden in den buitenliendschen handel, welke
goede kansen bieden. De eene is, dat ons laad zrich v(r
alles geplaatst blijft voelen tuaschen de vier nabuurianden.
Voor dat geval dienen wij ons dus te beschouwen als te behooren ‘tot het industrieele blok van West-Europa. In
dat blok zal het zwaartepunt vara onze taak ‘vallen op de voortbrengiag van agrarische artikelen en van grond- en
hulpstoffen. ‘Willen wij de voorttbrenginrg daarvan stiasiu-
leeren, dan zullen w’ij zekere industrieele producten daar-
‘oor in ruil moeten nemen. De andere mogelijkheid is een
geheel nieuwe o•riën’teering van ons land op de rest van
de wereld en dus speciaal de jonge landen. Uiteraard ligt
de toekomst bij ‘hen. Nederland zou iii dat geval vooi-al
als industrieeel exporteur moeten optreden, welke export
meer en meer ‘iiives’teeringsmiddeleis zou moeten betreffen
en met kapitaalexport gepaard zou dienen te gaan.”

Met dit laatste onderstreept Dr. de Graaff nog-
maals een der hoofdstellingen van zijn praeadvies,
nl. dat men niet slechts dient te zeggen: ,,De handel
volgt de vlag”, doch in niet mindere mate ook: ,,De
handel volgt het kapitaal”.

Het praeadvies wordt besloten met de volgende
woorden:

,,Wdl Nederland profiteeren van de lessen, welke het
beeld van den intej-najbionalen ‘handel biedt, dan heeft ons land behoefte aan een han•delspo’li’tiek, welke – mede zich
baseer’end op het feit, dat de bin,tienlandschc productie
sneller stijgt dan de buitenlandsahe ‘handel – de pro-
du’ctievoorwaaiden verbetert en den uitvoer van fijnere
iaimdbourw-
en
indnstrriepmoducte’n stimeileei-t. Zij moet geen
belemmeringen in den weg leggen aan den invoer van
grovere lra.udbou w- en indu’stniep moductemn, ‘voor welke
1
voortibrcinging ons land oeoonom.isoh minder geschikt is. Met behulp van liet tergenavoordrige apparaat van de han-
delspohitierk behoeft een dergelijke wijze van handelen zelfs
niet tijdelijk tot verlies vaas verdcgelegenJieid te leiden. De
algemeene oeoonomiscmhe politiek moe,t zich ‘hicrbij uiteraard

780

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1939

aanpassen. Zij moet ertoe mede•wcrke’n om de produetieve
krachten in hun ontwikkeling zoo weinig mogelijk te he-
lenirneren en zooveel mogelijk te stimuleeren.
,,Gesckiedt dit niet, dan moet gevreesd worden, dat ons
land nog meer zal worden gevangen in den bekleimuenden
greep van den vicieuzen rinkel van de laatste jaren. Wij
zullen dan onze agrarische afzetgebieden v&rder verliezen,
terwijl wij tezelfder tijd geen vasten voet krijgen in de
nieuwe landen, liet bedrijfsleven zal dan gebukt gaan
onder de gevolgen van de te hooge prijzen en een dalend
verbruik, welke onze kracht zullen breken.
,,Simplistisch, te s’implistisch zullen velen misschien
zeggen. Maar men verlieze niet uit het oog, dat groote
lijnen altijd siinplistisoh moeten zijn, als zij aan hun doel
willen beantwoordn. Men moet het bosch en zijn paden
kennen om te weten, waar men planten en rooien moet.”

De olievoorziening van Duitschiand.

In oorlogstijd is de grondstoffen-voorziening der
belligerenten een vraagstuk van groote beteekenis.
Over de olievoorziening van Duitschiand vinden wij
eenige belangwekkende, hoewel niet geheel volledige,
gegevens in de Petroleum Press Service van 22 Sep-

tember 1939.
De leiders van het Derde Rijk hebben het belang
van deze grondstof natuurlijk zeer wel ingezien;
het vierjarenplan wilde bereiken, dat Duitschiand in
1940 voor normaal gebruik onafhankelijk van het bui-
tenland zou zijn.
Hoe de situatie zich te dien aanzien heeft ontwik-
keld, moge blijken uit een korte beschouwing in ver-
band met de volgende cijfers:

Import minerale olien
4.900.000
ton in
’38 (2.700.000
in 1932)

i’rod. van ruwe olie

550.000

,,
,, ,,
(Oude Rijk)

11

365.000

lehalfj. ’39
(Derde Rijk)

lichte rnot.brandst.
1.200.000

in
’38
door
hydreering
en synthese)

benzol

540.000

,, ,, ,,
alcohol

225.000

gasenvasfebrandst. 100.000

Verbr, minerale olien
6.600.000

(zonder Oot en T. S.)

7.500.000

(met

smeermiddelen
500.000
,,
lichtemot.brandst.
3.200.000
,, in
1938

Hierbij moet worden opgemerkt, dat de tendens tot
stijging van den invoer van minerale oliën nog
steeds voortduurde. Aangezien daarmede een uitbrei.-
ding van de kunstmatige productie gepaard ging, mo-
gen wij wel een zekere voorraadvorming als vaststaand
aannemen. Deze kan echter, in verband met de zeer
hooge verbruikscijfers, nooit voor langen tijd toerei-
kend zijn. Alleen uitbreiding van de binnenlandsehe
productie zou een voldoende aanvulling kunnen vor-men, en wel:
uit de oliebronnen,
door steenkoolhydreering,
door gebruik van vervangingsmiddelen (alcohol,
henzol ed.). De productie van van ruwe olie kan naar alle waar-
schijnlijkheid nog wel verhoogd worden, maximaal
echter tot 100.000 ton. De regeering wil deze olie
bestemmen voor smeermiddelen fabricage, waardoor
de behoefte hieraan dan vrijwel geheel gedekt zou

worden. Vooral van de superieure kwaliteiten is
echter wel een tekort te verwachten.
Bij de lichte motorbrandstoffen zal volgens het
vierjarenplan de eigen productie
55-65
püt. van de
behoeften (in cijfers van 1

938) dekken. Dat het ver-
bruik echter in oorlogstijd zal stijgen, behoeft geen
betoog. Geschikte vervangingsmiddelen zouden hier
zijn:

benzol; dit is echter een bijproduct van de cokes-
ovens, zoodat de productie niet dan ten koste van
groote offers kan worden uitgebreid; bovendien zal
de munitiefabricage er veel meer van gaan ver-
bruiken;

alcohol; door de toenemende normale consump-
tieve verbruiksbehoeften was er reeds een tendens
de mengquota te verlagen; onder de huidige omstan-
digheden zal dat nog wel verder gaan;

vloeibaar of geperst gas, vaste brandstoffen, hout
e.d.; hierbij zal de regeering ongetwijfeld een uit-breiding van het verbruik nastreven, doch een be-
langrijk resultaat kan men daarvan niet verwachten.
De eenige mogelijkheid tot zelfvoorziening zou hier
dan ook gelegen zijn in het oprichten van meer fa-
brieken voor kunstmatige benzin efabri cage. Hiertoe ontbraken echter reeds in vredestijd de materialen en
arbeidskrachten. De volgens het vierjarenplan te be-
reiken productie der gezamenlijke fabrieken van
kuustmatige oliën zou in 1941 3 millioen ton be-
dragen. Van belang is hierbij nog, dat verschillende
van deze fabrieken dicht hij het Westelijk front, dus
tamelijk kwetsbaar, gelegen zijn.
Het verbruik van zware oliën (in 1938
1.500.000
ton) zal door de behoeften der oorlogsvoering zeker
stijgen, terwijl een belangrijke verhooging van de
eigen productie (in 1938
150,000
ton) niet te ver-
wachten is; dat zou trouwens slechts ten koste van de productie van brandstoffen voor lichte motoren
mogelijk zijn.
De conclusie luidt dus, dat invoer noodzakelijk
blijft. Terwijl tot aan liet uitbreken van den oorlog
de grootste aanvoer van elders kwam, is Duitschiand
nu aangewezen op Rusland, Roemenië en Polen.
Polen had in 1938 geen uitvoeroverschot; de eigen
productie van
500.000
ton laat nauwelijks aanvulling
der Duitsche voorraden toe.
De Russische export vertoont de laatste jaren, ten-
gevolge van de toenemende eigen behoeften, een ster-
ke daling (tot 1.000.000 ton in 1938). Van dien
export ging slechts een gering deel naar Duitschiand.
Hoewel de berichten anders luiden, lijkt het dan ook
niet waarschijnlijk, dat Duitschiand hier veel van te
verwachten heeft.
Wat Roemenië betreft, de export van dit land be-
droeg in 1938 4.500.000 ton, waarvan
1%
naar Duitsch-
land. Aangezien Roemenië eenerzijds hooge:re eigen
behoeften krijgt en anderzijds zijn positie als neutraal
land niet zal willen verliezen, is een groote stijging
van den export naar Duitschiand niet te verwachten.
Tenslotte is het nog de vraag, of de vervoerscapa-
citeit voldoende zal blijken voor den invoer in
Duitschiand uit deze drie landen van zelfs maar ge-
lijke hoeveelheden als voorheen.

AANVOER VAN GRANEN. (In tons van 1000 kg.)

Rotterdam
Amsterdam
Totaal

Artikelen
8-15
Oct.
Sedert
Overeenk.
8-15
Oct.
Sedert
Overeenk.
1939 1938 1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938 1939
1Jan.
1939
tijdvak
1938

14.170
638.293
1.123.281

47.989
7.200
686.282
1.130.481
141.155 172.046

1.700

142.855
172.046

11.702
14.102
– –

11.702
14.102

Tarwe

……………..

Maïs………………
6.7

.

0.844

525.554
970.575
500
63.503 73.060
589.057
1.043.635

Rogge

……………..1.300
Boekweit ………………

1.631
224.074
387.617

12.500
20.087
236.574 407.704
Gerst

……………..
Haver

…………….

.62

169.085
182.831

2.360
8.462 171.445
191.293
Lijnzaad

……………
.1.600
128 360 131.593
7.822
217.498
178.163
345.858
309.756
1.680
63.538 47.377
150
225
63.688
47.602
Lijukoek

……………
588
44.375
45.713

5.446
9.420
49.821
55.133
Tarwemeel

………….
Andere sneelsoorten ..
. –
417
18.744
25.991
388
4.812
4.124
23.556
30.115

18
October
1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

781

ONTVANGEN BOEKEN.

Goede en slechte ordening
door Prof. Mr. A.
0. Jo-
sephus Jitta. (Rotterdam
1939;
Nijgh & Van
Ditmar N.V. Prijs
f
0.60).

Problerne des Agraricredits.
Uitgegeven door de Deut-
sche Gruppe der Internationalen Agrarkredit-
konferenzen int Deutschen Institut für Bank-
wissenschaft und Bankwesen. (Stuttgart-Berlijn

1939;
Verlag
W.
Kohlhamrner. Prijs
R.M.
12.50).

Urban and rural housing.
(Genève
1939;
Société des
Nations).

Als een toren in onze lage landen
door K. de Boer.
Uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig be-
staan van de coöperatieve groothandelsvereniging
De Handelskarner ,,Haka” G.A.

Wealth, welfare or war, the chan ging role of econo-
mics
in nationcti policy,
door
Al. J.
Borni. (Parijs

1939;
League of Nations. Prijs 2/6; $ 0.7.5).

Vereenig’ingen op het gebied vah handel, nijverheid
en scheepvaart.
Verslagen en mededeelingen van
de Directie van handel en nijverheid van het
Departement van Economische Zaken.
1939
No.

2. (‘s-Gravenhage
1939;
Algemeene Landsdruk-

kerij. Prijs f2.-).

MAAND C IJ FERS.
Gecombineerde Maandstaat van de Nederlandsche en
Nederlandsch-Indische Grootbanken.

(In millioenen guldens)
Nederl.
Ned.-I
Totaal

31juli
131 Aug.
31 Juli
131 Aug.
31Juli
I3IAug.

A.ctiva:

146
146 87 79
233 225
geldieeningen

……..
Nederl. en Ned..Indisch
133
120
111
71
244
191

279
266
198
150
477
416

Ander

overheidspapier
26
24
13 12
39 36 25 28
46
45
71
73
Bankiers in binnen- en
Wissels …………….

68
72
59
55
127
127

Kas, kassiers en

dag-

schotten op effecten.

101
96 73 87
174
183

220
220
191
199 411
419

schatkistpapier ……..

Prolongaties

en

voor-

271
266
163
160
434
426

buitenland …………

Debiteuren

…………
Effecten en Syndicaten
56
53
39
37
95
90
Deeln. (incl.voorschott.)
12
12
29
30
41
42

339
831 231
227 570
558

16 13 14
29
30
Gebouwen
………….16
Diverse rekeningen
(mcl.
overl. posten)
..
e bestemings-
Belegd

m
reserve

………….
Effecten leendepot .
.
..
.2
7
2
17

———-





2
17
2
17

873 852 633 590
1506 1442

Passiva:

535 513
397
354
932
867
Crediteuren …………

Wissels

eigen accept.
11
13 9
10
20
23

derden

….
6
5
2
2
8
7

17
18
11
12
28 30

Deposito’s op termijn..
39
38
102 101 141
139
Diverse rekeningen

. .
10
11
9
9
19
20
Bestemmingsreserve ..
2
2


2
2
Effecten leendepot….
17
17
– –
17
17

519
476
1139
1075
620 599

Werkzaam kapitaal
253 252
114
115
367 367
Aandeelenkapitaiil
170
170
87
87
257
257
83
82
27
28
110
110
Reserve …………….

253
252
114
115
367 367

STATISTIEKEN.

Groothandeisprijzen van belangrijkevoedings- en
genotmiddelen en grondstoffen.

(Indexcijfers gebsseerd op
1927
t/m
1929 = 100).
Laatste noteeringen
(10-17
Oct.
1939).

A r
t
k e
Vreemde
Prijs in Index- munt
Guldens
cijfer


Gerst
…………………………..

Maïs,

termijn

……………………
.!

Maïs, La

Plata
……………………
Rogge
……………………………

Tarwe,

termijn

…………….. …..

Tarwe,

Roemeensche

………
..-

sh. 7/6
1
)
2,74
42,0
Boter

…………………………..
Kaas
f0,65′)
0,80
38,8
,

……………………………


27,-
4,50 59,2
56,1
2

Rieren

……………………………

69,30 73,2

76,-
89,1

Rijst

…………………………….

sh. 51_3)
1,90
€4,2
sh. 1001-
3
)


..

38,-
57,1

c

Gesi.

runderen

……………………


14,-
40,6

Gesi.

varkens

…………………….
Bevr.

Arg.

rundvieesch

………….


0,165
33,6

flacon

…………………………..
Cacao

…………………………..


0,18
30,4

Koffie,

Robusta

…………………
o

Koffie,

Sup.

Santo8

…………….

_*)

>

Suiker

………………………….
Thee

…………………………..
0,5425
71,6

ds
9.21
0,173
36,7
penc.5,58
3
)
0,176
49,0

Jute

……………… ……………..

Austr.

Wol,

Crossbr.

Col.

Carded

O

Katoen, Mid.

Upland

……………$
0
Katoen,

Sup

Fine Oomra

………

Austr.

Wol,

Merino

…………….
Jap.

Zijde

……………………..
li
ubber

……………… …………
$

2,97
penc.lO,125

..
..

5,58 0,32
43,6
48,2
>

Grenenhout

…………………….
£25216
3
)
190,45
82,8




18.-
44,9
.

Vurenhout

……………………….

Copra

…………………………

13-
4
)
42,4
V
O

Koehuiden

………………………

_*)
.


Grondnoten

…………………….
Lijnzaad

………………………..

Goud

…………………………….
sh. 1681-
63,35
123,1

_*)
– –

Koper

…………………………..
0Lood

…………………………..
_*)
– –
£
230.-,-
..
1734$0
59,7
sh.
991_5)

37,50
89,0
0

Tin

……………………………..

0
Gieterij-ijzer

……………………
*)


?

Zink

…………………………..
penc. 2314
0,73
56,2

IJzer,

Cleveland

…………………


11,50
105,3

….

$
1,02

….

1,92
62,2
>

Benzine

……………………….
– –

Zilver

………………………….


5,70
51,0

Steenkolen

………………………..
Petroleum

………………………

.

Zwavelz.

ammoniak

…………….
4,95
44,4
.

Kalksalpeter

…………………..

Cement

……………………….
13,35
73,4

9,50
72,6
Steenen,

binnenmuur

……………
fD

Steenen,

buitenmuur

…………..
12,-
64,3
Nominaal. Noteering van 18 Sept.
Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
Noteering van 4 Oct.
4)
Nominaal. 5) Noteering van 9 Oct.
5) In verband met den internationalen toestand geen noteering
ten gevolge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet
blijven.
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie-
ken deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels-
prijzen.)

OPEN MARKT.

1939

14

9/14

2/7

25/30
Oct.

Oct.

Oct.

Sept.

1938

Oct.
10/15
H
1:11

1939

14/19
Aug.
Amsterdam
Partic.disc.
I
7
1e-2
1
/s
1
7
/5-2
3
/8
2
1
18-
3
14
2
3
1
4
-3
3(5
/4
1
13
Prolong.
2
21/4
21/231/4
32/4314
1
42
1
12
31
4

Londen
Daggeld. .
.
1
’12’/’)
1
1/2.22143)
1
1
/22
114
2
1
12-3
121
1/

1
Partic. disc.
2
1
I8-3
1
11e
2
2
10
1
/6
3
)
2118-3/8
31/3_5/8

Uhe_
13
118
3/
1
371
8erlf/n
2)
Daggeld…
2-1/42)
2
1
/2
3
)
21/2
2
3
/8-
7
/8
2
1
12
7
(8
25/-3
21/
4
5/8
Maandeld
2
3
18-51g
2)

2
3
/g-5/
3
)
231-51
2
3
1-51
23/4-3
3
2
3
/s-
5
/s
Part, disc.
23/42)
2
3
/
4
3)
23/4
2
3
/4
2
7
/s
2
7
18
2
3
/4
Warenw…
41/

2)
41/2
5)
4-‘!,
41/
4-
1
/2
4-/4
4-
1
/2
Jew York Daggeld 1)
1 1
1
l
1
1
1
Partic,disc,
1J
2

1/
‘/2
1/, 1/,
1/a
112
Koers van 13 Oct. en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
7 Oct.
3)
2-7 Oct.

CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.

Data
Metaal Clrcu-

I

loor-
schotten
Dis-
D
rk-
er
Divsi
reke-
latie
aan de
conto’s
ningeni
ningen
kolonie

1 Augustus
1939
9.829 7.815
176 118
1.789
141
1 Juni

1939
9.825
7.970
63
121
1.001
134
1 Mei

1939
9.823 7.583
4.458
122
1.464
125
1 April

1939
9.782
7.685
531
126
1.459
131

1 Augustus
19381

7.764 7.344
11
79
1.665
119
1) Sluitp. der activa.
1)
Sluitp. der passiva.

782

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18
October
1939

WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.

D ala
New
Londen

Berlijn
Parijs
Brussel Batavla
York
) )
*)
S)

)
1)

10 Oct.

1939
1.88%
7.58%

75.25
4.30 31.46
101%
11

,,

1939
1.88% 7.59%

75.50
4.31
31.473
101%
12

1939
1.88%
7.59%

75.50
4.30%
31.50
101%
13

1939 1.88%
7.56%

75.50
4.29%
31.473;
101%
14

1939
1.88%
7.48%

75..-
4.25 31.47
101%
16

1939 1.88%
7.54%

75.50
4.28 31.48 101%
Laagste d.w
1
)
1.88 7.46

74.50 4.20 31.40
101
Eloogsted.wl)
1.88%
7.61

76.-
4.32
31.523;
102
Muntpariteit
1.469
12.1071

59.263
9.747
24.90ij
100

Data
serland
Praat
Boeka-
Milaan Madrid

10 Oct.

1939
42,25


– –
11

1939
42.27%
– –


12

1939
42.31

– –

13

1939
42.27%
– –


14

1939
42.25


– –
16

,,.

1939
42.2734

– –

Laagste d.wl)
42.17%


– –
Hoogste d.w’)
42.35
– –
9.60

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488

13.094 48.52

a a
D t
St ock-
Kopen-
S
*

Hel- Buenos-
Mon-
holm) hagen*)
Aires’)
treal’)

10 OctT199
44.823; 36.40
42.80
TT
44%
168%
11

,,

1939
44.90

36.40
42.823;
3.74
44%
169
12

1939
44.873; 36.423
42.823;
3.74
44%
169
13

,,

1939
44.90

36.423; 42.823;
3.74 44%
168
14

1939
44.90

36.423;
42.823;
3.74
44%
16734
16

1939
44.90

36.40
42.773;
3.75
44%
167%
Laagste d.w’)
44.70

36.25
42.673;
3.70
44
166
Hoogste d.w’1
45.-

36
473.
42.90
1

3.80
45
170
Muntpariteit
66.671

66.671
66.6711
6.266
95%
2.1878 -) r4otecring te amsteraanl. •-, r4oi. te lotteruam.

rari. opgave.
In ‘t late of Zde No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

a a
Londen
($
per £)
1

ParUs
($
p.
IOOfr.)
Berlijn
($
p. 100 Mk.)
Amsterdam
($ p. 100 gld.)

10 Oct.

1939)
4,03%
2,28%
40,00
53,14
11

1939
4,03% 2,28%
40,00
53,12
12

1939




13

1939
,
3,09%
2.26% 40,10
53,09
14

1939
3,97%
2,25%
40,10
53,10
16

1939
3,99%
2,27%
40,10
53,12

17 Oct.

1938
4,74%8
2,65%
40,07
54,4234
Muntpariteit..
4,86
3,90%
1

23,81%
40%

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en

INoteerings-I
Landen
eenheden
23Sept.1
1939
30Sept.
1939
217 Oct. ’39
LaagstelHoogste
7Oct.
1939

Alexandrië..
Piast.
p.,C

9734
97%
97%
97
97%
Athene

….
Dr. p.
£
535 535 535 535 535
Bangkok….
Sh.p.tical





Budapest

..
Pen. p.
£

22.- 22.- 22.- 22.-
BueuosAirest
p.pesop.0
16.70
16.80
16.50
17.30
17..-
Sh. p. rup.
– –



Hongkong ..
Sh. p.
$
113
1/3
1,2%
1/3%
1/3
Istanbul
. .
..
Piast.p.
510
510
510
510 510
Kobe

…….
Sh. p. yen
1/2
1/2
11%
1/2%
.
1/2
Lissabon….
Escu.p.0
110 110
109%
110%
110
Montevideo
.
d.perC
23
23
22
24
23

Calcutt

…..

Montreal

..
$
per
£
4.45 4.45
4.43 4.47
4.45
Rio cl. Janeiro d. per Mii.
3%
3Y,
6

3%
3% 3%
Shanghai

..
d. p.
$
4%
4%
4
5%
4%
Singapore ..
Sh. p.
$
2/4% 2/4%
2/4%
8

2/4%
214%
Valparaiso
9).
$
per
£
90
90
90
90 90
Warschau ..
Zi. p.
£
– – –


)
ottic. not.
I

laten, gem. not.,weIKe Imp. neooen te oe,aieu
131N0V.
ioo
17.13.
2)
90
dg. Vanaf
13
Dec.
1937
laatste ,,export” noteering.

ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
Londen’)
N.York2)
A’dam3)
Londen4
10 Oct.

1939.. 22%
36%

10 Oct.
1939..


168/_
11

1939..

2234
36%

11
1939..


168/_
12

1939..

23

12
1939..


168/-
13

1939.. 23%
37%

13
1939..


168/_
14

1939.. 2334

14

,,
1939..



16

1939.. 23%
37

16

,,
1939..


168/_

17 Oct.

1938..

19%
42%

17 Oct.
1938.. 2070
146/6

23 Aug. 1939.. 18%
37%

23 Aug.
1939.. 2110
148/63;
1)
In pence p. oz. stand.

2)
Foreign silver in Sc.
p. oz. fine.

2)
In
guldens
per Kg. 100011000. 4) In sh. p. oz. line.

NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 16 October 1939.

Activa.

Binnenl.Wis
.
rllfdbk.
f
30.675.442,77
sels, Prom.,’ Bijbnk.
,,

1.420.883,03
enz.indisc.(Ag.sch.

2.593.224,46
f

34.689.550,26
Papier o. h. Buitenl.
f

1.575.000,-
Af: Verkochtmaar voor
debk.nognietafgel. ,

1.575.000,-
Beleeningen IHfdbk.
f181.517.604,28′)
mcl. vrsch.,Bbflk

5.239.942,01
in
rek..crt.
IAg
scb

39.100.684,79
op onderp.J

f
225.858.231,08

Op Effecten eisa. ..
f
224.184.456,441)
OpGoederenenCeel.
,,

1.673.774,64

225.858.231,081)
Voorschotten a. h. Rijk …………..,,

9.273.302,69
v1unt, Goud ……
f
105.497.605,-
Muntmat., Goud.. ,,1.006.7 13.423,67

fl.112.21
1.028,67
Munt, Zilver, enz.

10.046.788,48
Muntmat., Zilver..

1.122.257.817,15
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds ……………
………

43 656.088,15
Gebouwen’ en Meub. der Bank ……..

4.580.000,-
Diverse rekeningen ………………,,

25.534.457,52
Staatd. Nederl. (Wetv. 2715j’32, S. No. 221),,

7.629.955,16

Passiva
f
1.475.054.402,01
__________________
Kapitaal ……………………….
f

20.000.000,-
Reservefonds ………….. ……….,,

4.277.243,54
Bijzondere reserve ………………,,

7.756.940,37
Pensioenfonds ………………….,,

11.940.221,54
Bankbiljetten in omloop ………….. ,, 1.111.010.570,-
Bankassignatiën in omloop ……….,,

26.451,50
Rek.’Cour.
f
Het Rijk
f


saldo’s: j Anderen ,, 315.526.396,11 ,, 315.526.396,11

Diverse rekeningen ………………,,

4.516.578,95

f
1.475.054.402,01

Beschikbaar metaalsaldo …………
f
551.594.037,07
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is ,, 1.378.985.090,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht ………………..,,


1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart
1933,
Staatsbiad No.
99)
………..
f 60.612.475,-

Voornaamste posten in dusizenden guldens.

1

Goud
1
1
Andere
1 Beschikb.
1
Dek-
Data
1
Circulatie
Iopeischb.I
Metaal-
1
kings
1

Munt
1
Muntmat.I
i
schulden)
saldo

.1
perc.

16 Oct. ‘39110549811.006.713
1.111.0111315.553
1
551.5941
78
9

,,

‘391105498
998 880
1.129.1851290.525
544.9601 78

21
Aug.’391059581.023.467
1.011
.
582
1
401.626

1

590.049
79.9

Totaal
1
Schatkist’
1

Belee-

1
Papier
Diverse
Data
bedrag
,

promessen ningen

op het
1

reke-
Idisconto s1rechistreeks
buiteni.
1
ningen’)

16 Oct. 1939
31.690
1


225.853
1

1.575
1

25.34
9

,,

1939
35.2 25
t

1
226.608
1.575
1
23.808

21 Aug. 1939
21.297
1


1
2
1
4
.
812
1
1.575
11.581
1) tjnaer ce activa.

JAVASCHE BANK.

Andere Beschiki
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
schulden
saldo

14Oct.’39
2
)i
1T780
203.090
77.220
33.656
7

,,

1392))
146.660
205.350 74.740 34.624

19 Aug. ’39
‘18.676
1

19.235′
198.914
72.384
39.392
12

,,

’39
116.886
1

18.928
.202.864
72.102
25.828

19 Aug. ’39
128.676
1

19.235
198.914 72.384 39.392

Data
Wissels,
buiten
1
Dis-
1
1

Belee-
Diverse
reke-
Dek-
kings-
N.-Ind.
1

conto’s
ningen
ningeni)
percen-
betaalb.
1
lage

14Oct.

1392)
1

11.170
9680
56.840
52
7

‘392)
10.830
81.700 53.960
52

19 Aug. 1939
1

9.300
‘i90j48.920
51.942
55
12

,,

1939
i

9.642
14.355
1
48.406 63.848
49

19 Aug. 1939
1

9.300
13.890
48.920 519.42
55
1)
Sluitpost
activa. 2)

Cijfers
telegrafisch ontvangen.

Auteur