Ga direct naar de content

Jrg. 24, editie 1216

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 19 1939

19 APRIL 1939

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Economisch-,Statistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

IJLTGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

24E JAARGANG

V(‘)ENSDAG 19 APRIL 1939

No. 1216

COMMTSSIE VAN RE)ACTIE:

GELD.. KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

.


P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en

J)e ii’isselmmrkt vertooiictc iii de i’erslagweek weinig wij-

II
M. H.
A. van der Valk (Redacteur Secretaris)

tlgmimg Viii eenige ,elfstaaidi,e aativi.teit op dcie mukt

M. F. J. Cool – Adjunct-secretaris.

Redactie-adres: Pieter de Uoochweg 122, Rotterdam-West. .1

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties.

Nijgh
d
van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenha ge. Postchèque- en giro-rekening

No. 145192.

Ahonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonneiisents prijs Economisch-St atis-

tisch 4Ïaandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—.

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:

BIz.

Het vraagstuk van het gezinsloon en liet wetsontwerp

op de verplichte kinderbijsiagverzekeri ng door
A.

E
. Peekema
.
………………………………
310

liet rentabiliteitsbeginsel door Dr. A. Bijl ……….312

De stadsverbeteringen in Rotterdam door
Ir. L. H. J.

Angenot ………………………………….314

Rotterdam in
1938
door
Mr. W. F. Lichtenaver …… 315

Het liuurvraagstuk ten plattelande door
Dr. Jr. H. G.

vanBensekom …………………………….
317

BUIFENLANDSOHE MEDEWE}{KING:

Vraagstukken van het Zvitsersebe grondc-rediet

door
Dr. H. Block ……………………….320

AANTEEKENINGEN:

Problemen in Polen ……………………….
322

De zichtbare suikervoorraden in de wereld ……..324

ENGEZONDEN STUKKEN:

De omvang van den melkveestapel door P. Krediet

met Naschrift van
Dr. D. Hoek ……………. 324

Statistieken:

Groothandelsartikelen . ……………………………. 326-327
Qeldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten ……………..325, 328

Was
gee
,
t spi ake.
iie oi
t,
ie
ton,,
di
ciii e
1 t U 1
U1
II t UCUU
v e
t
UttuLi
rnct onderliggende transacties op goederen- of effecten-
niai•k-ten, afgezien clan ‘ati de kapitaal’cip1aaitsing iii
sa.ldiw 81)eCUla.tieVC 1visselalfaires worcleii 01) cle mevste
naarkten niet ondernomen, otridat overal de Egalisatietond-
sen de teugels uiteriitate strak in handen houden. in Lolf

den ageert het Egalisation Funci weliswaar niet zoo scherp
als bij oits,
I
ota r nu al weer ge iii inten tijd cle :Dollarno-
theri1lg van 1.88% als l)lafO1d Nvordt gehandhaafd, maar
de wijziging in de Dollarnoteering tegenover het Pond
hleef tooh buitengewoon gering. Ook de Fransche en de
Zwitsersche Franc, zoowel als cle ]3elga werden scherp 01)
peil gehouden. Eii aangezien uien algemeen den indruk
heeft, dat de Egalisatiefondsen zelfs onder zeer zwaren
druk het huidige koerspeil zullen handhaven, is er weinig
aanleiding voor speculatieve activiteit. Een uitzondering
moet in dat verband worden gemaakt voor de llelsga,
waan ii nog steeds ba issetrarsauties worden ondernomen.
De drastische verloogirig vnu hot bnnkdiseonto heeft. daar-in nauwelijks wijziging ku men brengen. Redde bateeken,is
kon deze maatregel na,u ii’el ijks h ebbe ii, gezien dan omvang
van het termiji:iéeart. Mcii moet liet dan ook uitsluitend
zien als een geste, die dan indruk moet wekken, dat mcii
niet de tracli.tioneele middelen de munt wil verdedigen.
Gezien het feit, dat cle nieuwe Belgische l’egcering nog in
een stadium van vorm’i lig is en men toch nauwelijks nog
zal weten, hoe de verhoudiiig in cle pro- en anii-devalua.te-
opvattingen zal uitvalleti, kan ook als geste cle disconto-
verhooging niet veel beteekemiemi, en is het logisoh, dat men
haar min of meer als routine-maatregel beschouwt.
Op cle gouclniark’t was cle stemminig minder gu nstig. Zij,
ctie geru imnen tijd goud als vluehihaven tegen vermogens-
verliezen hadden beschouwd, zien zich thans iveer -tegen-
ovem- andei-e risico’s ‘geplaatst, cii 7flekell weer naar een ander toevluehtsoord. De niuntemi, die zoo langen tijd een
groot agio op ‘baar goud hadden geregistreerd, worden nu
op gou•dwaardeverliancleld, voor Dollars is er zelfs een
klein écart naar benedeu toe. Ook haal- goud lag eerdei
aangeboden, de prijs wei-d gedrukt door de stijging van de
kosten van verzending. Bijzondere vermelding verdient nog
het aanhouden van cle vraag naar IDollais-bankpapier, dat
een belangrijk agio doet, ondanks cle arbitrage.
De geldmarkt vertoont meer en meer de rteekenen van
toenemende Liquiditeiitszoi’g. In de eerste plaats blijkt dit
0
1
)
de prolongatnemarkt, waar bij oorlog en eventueele
heui’ssiuiting, behalve immimnobiiisa.tie van ci-ediet ook hoofd-
somrisico dreigt. De vorige week verliet de noteem-ing liet
ijzeren nanimum van
Y.,
pOt. cmi liep tot X pOt. op, deze
week steeg de koirs zelfs tot 2Y
2
pOt., waarna een lichte
entspanniingintrad. tot 2/ pOt. De diseentotiotecring trok
geleidelijk aan tot 1
.4
pOt. voor di’iemaandapapier. en
1
7
/
8
voor half jaarspapier. Ook het Franselie en Belgische
papier gaat tegen hoogere noteeringen, maar deze zijn
amin of nieer nominaal.
De beleggiagsniarkt imd nog voortdurend ouder aanbod
te lijden, de meeste koersen brokkelden langzaam af. Ver-
sohillende obligatiesoorten kwamen daardoor, beneden het
laagste niveau iii het vorige jaar ‘vlak vdôi- München).
Tat
staatsfondsen betreft, waren vooral intagra.len zeer
flauw. Naast den iiqui d atied ruk cloo r de politieke spaunin –
gen spreekt ook de verwaohtinig van r.en.testijgiug een
woordje mee. En d:aal’om is het ook logisch, dat bijv. de
3—3I pOt. staatsleening minder onder dru.k stond. en
nog boven dan lanigsiten koel

s vain 1938 staat.

310

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 April 1939

HET VRAAGSTUK VAN HET GEZINSLOON

EN HET WETSONTWERP OP DE VER-

PLICHTE KINDERBIJSLAGVERZEKERING.

Zooals bekend mag worden geacht, heeft Minister
Romme in December van het vorige jaar bij de
Tweede Kamer een wetsontwerp ingediend, tot doel
hebbende de invoering van een verplichte Iciuderbij-

slagverzekering voor het geheele particuliere bedrijfs-
leven ‘). Willen, wij aan, dit wetsontwerp eenige be-
schouwingen w’ijden, clan is dit o.i. onmogelijk zonder
stelling te nemen tav. liet vraagstuk van het gezins-
loon in liet algemeen. Daarom stellen wij ons voor, in
ruimer kader het vraagstuk van het gezinsloon te
behandelen en tenslotte het wetsontwerp van, eenige
critische kantteeken i ngen te voorzien.
Korte voorgeschiedenis van de toepassing van het instituut der icindertoeslagen in Nederland.

l)e eerste kindcrtoesiagen zijn ingevoerd in 1912
door Minister Regout voor de ambtenaren der poste.
rijen. Later zijn deze uitgebreid tot het onderwijzend

personeel en de overige
Rijksambtenaren.
Van hier
uit drong het instituut door in de arbeidsvoorwaar-
den van de provincies en de gemeenten. In 1916 be-

pleitte professor Aalherse in het Katholiek Sociaal’
Weekblad de instelling van een Rijkskinderfonds.
Hij wilde dit vormen door de inhouding van een deel
van het loon. De Tweede Kamer nam in 1.920 de vol-
gende motie aan: ,,Dn Kamer, van oordeel, dat de
instelling van een wettelijk geregeld Rijkskindertoe-
slagfonds gewen.scht is, gaat over tot de orde van den
dag”. In het jaar 1919 vinden wij voor het eerst in

een collectieve arbeidsovereenkomst bepalingen over
kinderbijslag opgenomen. Hierna breidt dit instituut
zich in de collectieve contracten sterk u.it. Treffen
wij in 1.920 bij 24 collectieve contracten, omvattende
34.028 arbeiders, dienaangaande bepalingen aan, vol-
gens den stand van 1 Juli 1937 gelden deze voor 146
contracten, omvattende 68.675 arbeiders, d.w.z. onge-
veer 24 pOt. van de werknemers, vallende onder col-
lectiev.e contracten. Wenscht men evenwel een objec-
tief oordeel te vormen over den omvang, dien het in-

stituut der kindertoeslagen in Nederland ‘heeft, dan
moeten wij vanzelfsprekend ook liet terrein dat niet
bestreken wordt door de collectieve contracten be-
schouwen. Wij kunnen hiervoor de cijfers nemen, die
de Hooge Raad van Arbeid in verband met zijn rap-

port over het wetson.twrerp noemt. Het totaal aantal
werknemers wordt hierin geschat op 2.200.000; het
totaal aantal arbeiders, dat geacht wordt in het par-

ticuliere bedrijf
onder bepalingen van, kindertoesla-

gen te vallen, op 127.000. Trekt men van de 2.200.000
werknemers de 175.000 af, die in Overheidsdienst

onder kinderbijslagbepalingcn vallen, dan komt men
tot de conclusie, dat dit instituut nog slechts geldt
voor ongeveer 6 pOt. van de arbeiders in het parti-

culiere bedrijf. Het wetsontwerp zal dus nog een or-
ganisatie dienen te scheppen voor 94 pOt. van
2.025.000, of naar schatting ruim 1.900.000 arbeiders

Korte inhoud van het wetsontwerp.

De Regeering begint in de memorie van toelichting

de indiening van het wetsontwerp te motiveeren. Zij
memoreert dc sterke uitbreiding van het instituut der kindertoeslagen in de collectieve contracten.

Maar in het particuliere bedrijfsleven – anders dan
bij de Overheid – schijnen sterke krachten zich tegen
een algemeene invoering te verzetten. Volgens den Minister zouden deze bezwaren waarschijnlijk ver-

vallen bij een algemeene, wettelijke, verplichting. Op
het gebied, dat bestreken wordt door de collectieve
contracten, kan de Regeering door verbindendver-
klaring der bepalingen dienaangaande zegenrijk werk

verrichten; maar een te groot terrin valt hier bui-
1)
Zie
avCr dit onderwerp mede de artikelen
in E.-S.13.
van 2
Maart,
23
Maart en
21
December 1938.

ten. Het wetsontwerp beoogt slechts een meer recht-
vaardige vercieeling van het in totaal verloonde bedrag.

De kosten van alle in een bepaalden tijdsduur ver-
schuldigde kinderbijsiagen worden omgeslagen over

alle werkgevers naar evenredigheid van het door hen.
aan hun arbeiders uitbetaalde loon, zôodat het voor den individueelen werkgever van geen belang is, of
en hoeveel arbeidens, die aanspraak op kinderbijslag
kunnen maken, in ‘zijn dienst werlczaam zijn. De kring
van verzekerde personen komt in hct algemeen over-
ene met dien van de Ziektewet. Een belangrijk ver-
schil is evenwel, dat de Ziektewet een maximumloon-
grens kent van 3000 Gulden. In navolging van de
Ongevallenwet wenscht de Minister tav. de kinder-
toeslagen geen grens van maximum inkomen te trek-
ken. Bijslag kan worden toegekend vanaf het derde
]cind beneden den
leeftijd
van 15 jaar. Teneinde de
administratie der verzekering zoo eenvoudig moge-
lijk te houden, heeft men afgezien van het toekennen van een bijslag in den vorm van een vast pOt. op hct
loon, maar heeft men de bonen in vier klassen ver-
cleeld. De eerste loongroep gaat tot een inkomen van
100 Gulden per maand; de tweede van boven 100
Gulden tot 150 Gulden; de derde groep van boven
de 150 Gulden tot 200 Gulden; de vierde groep om-
vat alle inkomens boven 200 Gulden. Er wordt nu
een toeslag uitbetaald per arbeidsdag; die stijgt met
het inkomen der genoemde loonklassen. De premiën
moeten voldoende zijn tot uitbetaling der kindertoe-
slagen en tot vergoeding der gemaakte administratie-
kosten. Ze worden gedragen door de, werlgevers die
ze niet mogen afwentelen op het loon.
Voor de uitvoering van de wet komen drieörlei or-
ganen in aanmerking. Voor zoover het bedrijfsleven
beschikt over het instituut der bedrijfsraderi, kunnen
deze, met machtiging van de Kroon, een kinderbijslag-fonds oprichten. De tweede categorie zijn de krachtens

de Ziektewet erkende bedrijfsvereenigingen. Voor de
werkgevers, die niet onder het bereik van de twee
eerstgenoemde organisaties vallen, overweegt de Mi-
nister ten slotte de oprichting van een Rijkskinder-
bijslagfonds, dat zal worden beheerd door het bestuur
der Rijksverzekeringsbank. Heeft een fonds aan pre-
mies meer geïnd dan het heeft betaald aan toeslagen,
dan gaat het eventueel batig saldo in een Kinder-
bijslagvereffen i ngsfonds. Uit dit fonds worden tevens
de tekorten aangevuld der Kinderbijslagfondsen, die aan toeslagen meer hebben betaald, dan aan premies
ontvangen. De reden van deze techniek ligt voor de
hand; de werkgever kan er nu geen financieel voor-
deel bij hebben gehuwden te ontslaan.

Dit is de voornaamste inhoud van het wetsont-
nrerp. Veel, wat de
techniek
der uitvoering betreft,
is ontleend aan de Belgische wetten van 1930 en
1937. En, wanneer wij ons niet vergissen, is de Mi-
nister in zijn theoretische fundeering sterk geïnspi-reerd door de, het vorige jaar verschenen dissertatie
van Dr.
W
. J. S. Dysselbloem: De gezinstoeslag en
zijn toepassing in Nederland.

Het vraagstuk van het ,qezinsloon. De stetling:
loon naar behoefte.”
Speciaal de Katholieke sociologen en economen loo-
pen sinds tientallen jaren storm tegen de wijze, waar-
op het loon in het bedrijfsleven gevormd wordt. Dit
loon wordt meerendeels nog uitbetaald als een pres-

tatieloon, als een loon, gebaseerd op de kwantitatieve
en kwalitatieve arbeidsprestatie. Nu zou de sociale
rechtvaardigheid, en tevens het algemeen belang,
eischen, dat dit loon is gebaseerd op de
behoeften
van
den arbeider. Het loon wordt alleen zoo een
recht-
vaardig loon..
liet is de reeds eeuwen geleden door
Thomas van Aquino uitgesproken gedachte van de
rechtvaardige prijs, die wij hier terugvinden. Gelijke
uitlatingen vinden wij in cle overbekende eacïclie-

ken ,,Rerum Novarum” en ;,Quadragesimo Anno”.
Laat ons deze materie eens critisch analyseeren. De

19 April 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

311

economie kan slechts normn, richtlijnen voor de
practijk, geven, indien zij beschikt over
obiectieve

criteria en
meetbare
kwantiteiten. Ho.e wil men dan
in dit verband begrippen als ,,rechtvaardig loon”,
,,oriclerhoudsl oori”, ,,ethisch minimumloon”, enz. han-

.teeren? De aanhangers van hét principe, dat het loon

moet
zijn:
een onderhoudsloon, hebben in deze hun
geweten voelen knagen. Zij hebben getracht een scher-
pere omlijning van deze begrippen te geven. Men
moet – zoo zeggen zij – het begrip: ,,loon naar be-
hoefte”, niet individueel, maar collectief zien. . 01) de merischheid rust de collectieve taak tot instand-
houding van het geslacht. Verder moet het maat-
schappelijk leven gebaseerd zijn op het bereikte be schavingspei.l van bepaalde maatschappelijke groe-
peeringen; dus op den gevestigden levensstandaard. Is
aan deze eischen voldaan, da.n zou men kunnen spre-ken van een. ,,rechtvaardig” loon.

Onae critiek kan kort zijn. Noemt men een loon-
niveau rechtvaardig en redelijk, zoo het een volk in
staat stelt, te voldoen aan zijn collectieven plicht tot
voortplanting, dan is het Nederlandsche loonniveau
rechtvaardig genoeg. Immsrs, de bevolkingsvermeer-
dering hier to lande wijst er op, dat het Nederland-
sche volk zich iiij.’er van deze collectieve taak kwijt
en gekweten heeft. Nog iets: de huweljksstatist.iek
toont onweerlegbaar aan, dat de kinderzegen omge-
keerd evenredig is met de grootte van het inkomen
2).

Wenscht men een maximalen kinderzegen, dan zou
men, met het oog op dit feit, een
verlaging
van den

levensstandaard kunnen bepleiten.

Laat. ons het tweede ,,ohjectieve” criterium voor

het, begrip ,,rechtvaardig” loon onder de loupe nemen.
Is een loon rechtvaardig, zoo het is gebaseerd op den
gevestigden levensstandaard? Maar
welke
levensstan-
daard? Die v66r het uitbreken van de wereldcrisis?

Die van het diepste punt van de wereldcrisis? Bui-
tendien, wat noemt men een ,,gevestigden” levens-
standaard? Tien jaar geleden was een radio nog een
luxe; momenteel heeft elke arbeider met een goed loon
er een. Juist al, omdat de levensstandaard, mede door
de onberekenbare ontwikkeling der techniek, zoo bui-
tengewoon labiel en dynamisch is, kan men er als

vaste norm niets mee beginnen. Tenslotte willen wij de voorstanders van het principe ,,loon naar behoef-te” nog het volgende raadsel opgeven: hoe kan men,

in hun gedachtengang, het ontslag van een arbeider
bij bedrijfsslapte rechtvaardigen? Vanuit het stand-

punt: loon naar prestatie, is dit eenvoudig genoeg.

Neen, de stroomen inkt, die het vraagstuk van het
loon naar behoefte heeft doen vloeien, zijn er niet in
geslaagd, de mist van vaagheid en tegeustrijdigheid
te doen optrekken, die over deze materie hangt.

Bovenstaande beschouwingen betreffen een pririci-
pieele stelliugneming tav. het vraagstuk van het
,,loon naar behoefte” in zijn algeneene gedaante. Het
principe van het gezinsloon en van de kindertoeslagen
is hiervan een practische uitwerking. De gezinsver-
meerdering, met de daaraan verbonden economische
nadeelen, moet aanleiding zijn tot een vermeerdering
van het onderhoudsloon. En dit is ook de grondslag
van ons wetsontwerp: vanaf een bepaald punt in de
gezinsgrootte wordt,
elke
gezinsvermeerderiug opge-
vangen door een
nieuwe
vermeerdering van het on-
derhoudsloon. De Minister wil niets weten van een
gemiddelde
gezinsgrootte als basis voor het. onder-
houdsloon, de voetsporen van Dr. Dysselhloem wedèr-om drukkend.

Laten wij eens een vraag stellen. Is het waar, dat
het groote gezin economisch steeds in een ongunsti-
ger positie verkeert dan het kleine of kinderlooze ge-
zin? En dat ‘ezinsvermeerdering steeds beteekent:
evenredige vergrooting van dit nadeel? Dit axi’oma heeft men steeds klakkeloos aanvaard. En toch.

2)
Vgi. Startiatiek der huweiijks’vruohtbasnheid in Ne
derland; C.B.S. 1934.

is niets minder waar. Zeker, er zijn kosten, die bij
vergrooting van het gezin stijgen. Maar er zijn ook
vele, die binnen ruime grenzen gelijk blijven; buy. de
kosten van verlichting, verwarming, huur, ena. Wij
constateeren een merkwaardig verschijnsel. Zooals de
z.g. constante kosten bij de productiehuishouding lei-
den tot de ,,eco’nornie van het groote bedrijf”, zoo
leiden deze zelfde constante kosten tot dc economie
van de groote consumptiehuishouding. Men kan de
parallel nog verder doortrekken. De groote consump-
tiehuishouding heeft op de markt een gunstiger po-
sitie dan het kleine gezin. Zij krijgt de goederen goed-
kooper, en geniet een betere service. De kinderlooze
huisvrouw is niet zoo welkom bij, dan. winkelier. Het
gToote gezin kan de conserven in grootere eenheden,
dus relatief goedkooper, inslaan. Men denke verder
bijv. aan de familie-abonnementen. Onze conclusie
moet dan ook luiden, dat de economische positie van
het groote gezin volstrekt niet altijd nadeelig is ten
opzichte van het kleine. Maar hiermee vervalt een
der hoofdargumenten voor gezinstoeslag. En zeker is
het, in het licht van onze analyse, principieel
fout,

den kindertoeslag evenredig te stellen met het
aantal

kinderen. Het eerste kind is het duurste. Een kinder-
toeslag behoort dus o.i. te beginnen met het eerste
kind en af te nemen voor de volgende nieuwe gezins-

leden.
Laten wij evenwel eens aannemen, dat het ‘stelsel
van het gezinsloon universeel wordt ingevoerd in een
bedrijfstak, waar het nog niet bestond. Naast een dif-
Lerentiatie in de bonen, die gebaseerd is op een kwan-
titatief en kwalitatief verschil in de arbeidspresta-
tie, voert men een differentiatie in, die is gebaseerd
op den burgelijken staat van den arbeider. Het gevolg
is dan, dat het bedrijf, dat werkt met oveiwegend
vrijgezellen, een veel lageren kostprijs heeft dan het
bedrijf, dat overwegend werkt met vruchtbare huis-
iaders. Hieruit moet een tendens ontstaan, de gehuw-
dle arbeiders te vervangen door ongehuwden. Hier
speelt de bedrijfsgrootte evenw’el een belangrijke rol.

Het genoemde gevaar, dat terwille van kostprijsver-
schillen de gehuwden ontslagen worden, is het grootst
in die bedrijfstakken, waarin het kleinbedrijf ovei-
heerscht. Hier is het zeer goed mogelijk, dat het eene
bedrijf uitsluitend vrijgezellen in dienst heeft, en het
andere uitsluitend gehuwden. Maar het is’ uitgesloten,
dat het eene industrieele groothedrjj’f tienduizend vrij-
gezellen in dienst heeft, en het andere tienduizend
huisvaders, zonder één vrij’ge’zel. Dit spreekt vanzelf.

De rol, die het toe.al
in een massa speelt, wordt
kleiner, naar mate de massa grooter wordt. Dit is
niets anders, dan een toepassing van, de wet der
groote geta1lei. Wij hebben bij de geschiedenis’ van
het instituut gezien, dat het gezinsloon het eerst is
ingevoerd door eenige zeer groote werkgevers, o.a.
liet Rijk. Dit was geen toeviti; de theoretische analyse
geeft de oplossing.

Nu is er inderdaad een mogelijkheid, aan de ge-
noemde moeilijkheid hij invoeren van gezinsldon: het
verschil in kosten voor den werkgever, te ontkomen.
Men kan de loonsverschillen hoofdelijk over de werk-
gevers omsiaa door het vormen van z.g. compensa-
tiekassen, die hier reeds in vele bedrijfstakken be-
staan. Maar dit verondQrstelt natuurlijk, dat de Orga-nisatie der werkgevers in den bedrijfstak op een hoog
peil rstaat. Waar dit nog niet het geval is, blijft het
gevaar van ontslag voor de gehuwden dreigen.

Critische lea.ntteekeni’ngen. op het wetsontwerp.

Onize jirincipieele stellingnerning tegenover het ge-
zinsloon leidt op zichzelf reeds tot een. afwijzing van
het wetsontwerp. Toch willen wij nog eenige detail-
punten aan eien beschouwing onderwerpen.

Om te beginnen bevat het wetsontwerp een zeer
nïei-kwaardige tegenstrijdigheid. De Minister wenscht
aan den eenen kant slechts een rechtvaardi.ger ver.dee-

312

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 April 1939

ling van het verloonde bedrag; aan den anderen kant
mogen 1e te betalen premies rechtstreeks noch zijde-
lings op den arbeider worden afgewenteld. Nu is
kennelijk slechts 6f het een, 6f het ander mogelijk.
Wenscht cle Minister slechts een rechtvaardiger ver-
deeling van het totale loonbedrag, dan wordt het
meerdere, dat cle huisvaders krijgen, gedragen door
de vrijgezellen en de kinderlooze arbeiders. Dan wor-
den de kindertoeslagen wél afgewenteld. Worden zij
evenwel
niet
afgewenteld, dan krijgen de arbeiders
automatisch een grooter deel van het volksinkomen,
en is het totale loonbedrag niet
gelijk gebleven.
Waar-
om
wenscht de Minister de afwenteling van de pre-
mies zoo uitdrukkelijk te verbieden? Een argument
wordt eigenlijk in het wetsontwerp niet naar voren
gebracht. Maar tevens verklaart de Minister de aan-
neming van het wetsontwerp een Gemeeischapsbe-

lang. Waarom draagt die Gemeenschap dan niets hij in de kosten? Dezelfde tegenwerping hebben wij ge-
hoord van den kant van de Nederlandsche Vereeni-
ging van Werkgevers. O.i. terecht.
Ligt het in de macht van den Minister, de afwen-
teling van de premiën te verbieden? Zijn macht strekt
zich uit tot cle gesloten, maar :niet tot de te sluiten
arbeidscontracten. De Minister schat de kosten van
de verzekering op gemiddeld 1 pOt. van het totale
loonbedrag. Een verklaring van dit cijfer wordt niet
gegeven. Maar laten wij eens aannemen, dat het
juist is. Nu kunnen geen duizend ministers de werk-
gevers verbieden, bij de onderhandelingen over de ver

nieuwing van de contracten een procent loonsverla-
ging voor te stellen. En men kan er op rekenen, dat
dit gebeuren ziU. De invoering van het wetsontwerp
zal dan ook op een groot gebied van het bedrijfsleven
– naar onze schatting valt nog 94 pCt. buiten een

wettelijke regeling! – arbeidsconflicten ontketenen,
waaraan wij geen behoefte hebben.
Wat de grootte van de gezinstoeslagen betreft, deze
zijn vanzelfsprekend een slag in de lucht. Het kan
niet anders. Mogen wij Dr. Dysseibloem aanhalen?
Deze schrijft op blz. 97 van zijn proefschrift: ,,De om-
vang der gezinstoeslagen a priori zoo juist mogelijk
bepalen is echter niet mogelijk”. Het wetsontwerp is
hiervan het sprekende voorbeeld. In het licht van
onze beschouwingen bezien kleven er nog de volgende
fouten aan:

Ten eerste, dat het geen maximale inkomensgrens
kent, terwijl de economie van het groote gezin het
sterkst gaat spreken hij cle grootere inkomens.
Ten tweede, dat de kindertocslag stijgt met de
grootte van het inkomen, en tevens iecht even..edig
toneemt met het aantal kin deren.
Het noemen van een vast bedrag in het wetsont-
werp is ook onjuist, aangezien het prijsniveau voort-
durend schommelt. Men had dit
bezwaar ten minste
kuneu opvangen door een indexcijferclausule: Uit
het gezichtpunt van de economie der consumptie zou
tenminste nog eenigszins rationeel zijn een kinder-
toeslag, die geldt tot een bepaald inkomen, en kleiner
wordt voor elk volgend kind.
Ooncludeerend, achten wij de kiuderbijslagen van
het wetsontwerp, Avat grootte hetref t, een slag in de
lucht en foutief uitgewerkt; economisch: veel min-
der noodzakelijk dan over het algemeen wordt aan-
genomen. Weuscht men evenwel met alle geweld
kinciertoeslagen wettelijk in te voeren., laat mcii
het kincierfonds dan bijv. vullen uit een vrijgezellen-
belasting, zooals die in sommige landen bestaat. Men
verhoogt dan de productiekosten niet, en. roept niet
het gevaar op van arbeidsconflicten.
Tant
deze twee
zaken hebben wij, juist in deze tijden, niet noodig. Dit is voor ons evenwel niet het voornaamste. Het
voornaamste is voor ons de principieele onhanteerbaar-
heid van het begrip ,,onderhoudsloon” voor de econo-
mie; gepaard met de principieel foutieve analyse van
de feiten der economie van de consumptie, waaraan
de aanhangers van het gezinsloon zich schuldig maken.
-A. E.
PEEFiEMA.

HET RENTABILITE1TSBEGINSEL.

Er zijn slechts weinig belangrijke vraagstukken
van de economische politiek, waarbij niet het begrip
,,rentabi li tei t” gebruikt wordt. Bij een openbare-wer-

ken-politiek gaat steeds de discussie over de vraag,
wanneer een bepaald werk ,,rendabel” genoemd mag
worden. Bij beschermende rechten moet men nagaan,
aan welke rentahiliteitseischen d.e betrokken indits-
trieën eigenlijk moeten voldoen. Ook mag men ver-
wachten, dat het bestaande begrip van rentabiliteit
een belangrijke hepericing geeft van de middelen, die
ons ten diernste staan voor de werkloosheidsbestrij-
ding; zoo kon b.v. Mr. van Leeuwen op de laatste

vergadering van de Vereenigi ng voor Staathu i shoud-
kunde en Statistiek de meening uitspreken, dat in
Duitschland de voorloopig geslaagde werkloosheids-
bestrijding mogelijk was geworden ,,door het breken
met elk begrip van rentabiliteit”.

Dit alles is een reden om de mogelijke opvattingen over rentabiliteit te vergelijken, en te onderzoeken of
een goed opgevat rentabiliteitsprincipe de overheid
nog voldoende ruimte laat voor een economische po-
litiek, die vee] huidige moeilijkheden overwint.
lIet begrip ,,rentahi]iteit” wordt in veel verschil-

lende beteekenissen gebruikt, en men kan daarom
slechts dan met vrucht over liet ,,rentabili.teitsprin-
cipe” spreken als men rnee:r nauwkeurig omschrijf t,
ivat men er mee wil aangeven, liet blijkt, dat ver-
schillende formu leen ngen mogelijk zijn.

Het kosten-principe.

Allereerst zullen, wij de meest gangbarc formulee-
ring aangeven, d:ie het kosten-principe” genoemd kan worden. Dit houdt in:
De verwachte opbrengst van elke productie moet voldoende zijn om de kosten
van die productie te dekken.

Deze formuleering klinkt zeer concreet. Toch blijkt
de inhoud, dien zij krijgt, sterk te wijzigen met de
manier, waarop het principe wordt gebruikt.

Men kan het nl. beschouwen als een regel voor liet
doen en laten van den ondernemer; en in deze hetee-
Icenis spreekt het principe een zekere economische
wetma.tigheid uit; geen ondernemer kan op den lan-
gen duur zich stelselmatig aan dezen regel onttrekken.

Een geheel ander.e beteekenis krijgt het principe
echter als men, zooals velen docn en nog meer ge-
daan hebben, liet als grondslag wil gebruilcen voor
een economische politiek. Daarmee legt men dus de
overheid de taak op, voor de ziivere doorwerking van
dit principe in het economische leven te zorgen, of
in elk geva.l zich van alles te onthouden, wat de door-
werking van het principe kan belemmeren.
Deze laatste opvatting zou, meer correct, weergege-
ven kunnen worden in de woorden: ,,A]leen die pro-
ductie
mag
plaats hebben, waarvan de verwachte op-
brengst voldoende is om de kosten te dekken.”
T-let ontstaan van deze opvatting, ook in weten-
schappelijke kringen, is vermoedelijk een gevolg van
de omstandigheid, dat het kosten-principe, als richt-
snoer voor de oidernemnersactiviteit ,,in bepaalde om-
stancligheden” tot een zoo groot mogelijke maatschap-
pelijke welvaart kan leiden. Als dus deze ,,bepaalde
omstan di ghed en” werkelij Ir aanwezig zijn, is het vol-
doende om het kosten-principe te laten doorwerken;
cle ideale economische toestand ontstaat clan vanzelf.
Of deze ,,bepaalde omstand igh.eclen” steeds aanwezig
zijn, i echter een andere vraag, die meestal onvol-

cluende bekeken is, en zelfs is deze beperking dikwijls
geheel over ‘t hoofd gezien. En toch behoort bij cle
,,hepaalde omsta.nd i gheden”, waaronder het kosten-
principe zoo heilzaam zou kunnen werken, niets meer
of minder dan liet totaal afwezig zijn van werkloos
ka.pitaal of arbeidskracht!
Op welke wijze de opvatting ontstaan is, dat het
kosten-principe een richtlijn moet zijn voor de econo-
mische politiek, is echter van minder belang. Hoofd-
zaak is, dat deze opvatting bestaat, en wij moeten dus

19 April 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

31.3

nagaan, of liet kosten-principe een richtlijn is en of
het in goede richting leidt.
Dat, het aanvaarden van dit prinCipe door den saat tot consequenties leidt voor de economische politiek,
ligt voor cle hand, want
deze
politiek beïnvloedt zoo-
wei opbrengst ‘als kosten. Bovendien geeft dit prin-

cipe een maatstaf overal waar de staat zelf als on-
dernemer opti’eedt.
Als voorbeelden kan men aanvoeren: de overheid
kan de verkeersmiddelen gratis of tegen geringe ver-

goeciing laten gebruiken, of wel de kosten daarvan,
nauwkeurig berekend, op de gebruikers afwentelen.
Evenzoo kunnen de sociale voorzieningen, door belas-
tingen, tuit het nationaal iukomen worden bestreden,
of wel door premies all de afzonderlijke ondernemin-
gen drnkkeui. De kosten van het volksonderwijs wor-
den thans uit belastingen betaald, maar het zou denk-
baar zijn., dat men elke onderneming zou laten bij-
dragen naar het belang, dat zij bij een goede oplei-

ding van haar personeel heeft.
Bij al deze mogelijkheden wordt dus de vraag ge-
steld: Moet de overheid alle productiekosten op de
onderneming afwentelen, of kan een grooter of klei-ner deel daarvan uit inkomstenbelastingen en derge-
lijke worden bestrederu?
Een consequente toepassing van het kosten-prin-
cipe zou in bijna alle gevallen leiden tot een afwen-
teling
OP
de ondernemingen, omdat een zeer groot
deel daarvan als productiekosten is te beschouwen.
Inderdaad is er een tendens van onze economische
politiek in
deze
richting. De sociale voorzieningen
voor ouderdom, ziekte en ongeval der arbeiders wor-
den alle rechtstreeks door de ondernemingen gedra-
gen. De ki’nderbijslaen zullen ten laste van de on-
dernemingen komen. Zelfs zal de werkioosheidsvoor
ziening als een noodzakelijk kostenelement worden beschôuwd en eveneëns gedeeltelijk op de onderne-
mingen drukken.

T-let is ongetwijfeld mogelijk op clezen weg nog
verder te gaan. Mei kan het is reeds gesegd — cle

kosten van het onderwijs geheel of gedeeltelijk op de ondernemingen laten drukken. Men zou zelfs liet be-
lang kunnen berekenen, dat elke onderneming heeft
bij de defensie en ook deze kosten aan de onderne-
rningen opleggen – en men zou zon nog verder kun-

nen gaan.

Bij een dergelijke opsomming blijkt al spoedig, dat men, zonder inconsequent te worden, tenslhtte in liet
belachelijke terecht komt. De verdeeling van defensie-
kosten over de bedrijven is eigenlijk al over de grens

van het belachelijke heen.
1-let is daarom noodig, ergens een grens te trek-
ken; er moet ergens een einde zijn aan, liet afwente-
len van de staatskosten op cie onderneming. Maar
waar moet dit einde zijn? Het kosten-principe brengt
ons geen stap verder bij de oplossing van deze con-
crete vraag. Bijv. kan niemand met zekerheid zeg-
gen, dat wel cle werkloosheidsvoorziehing, maar niet
het onderwijs, bij de productiekosten behoort.
– Dit is echter niet liet eenige, en zelfs niet het
grootste bezwaar tegen liet kosten-principe. Een groo-
ter bezwaar is, dat dit principe bijna elke activiteit
van den staat op economisch gebied verlamt. Bij een
consequente toepassing daarvan zon men niet door
subsidies of andere steunmaatregelen de werkloosheid
mogen bestrijden, of bepaalde
bedrijfstakken
mogen
redden. Evenmin zijn groote openbare werken met
dit principe in overeenstemming. Een principe ech-
ter, dat tot zulke vreemde consequenties voert, kan
uien met niet genoeg wantrouwen beschouwen. Overal,
waar men een of anderen maatregel verdedigt of aan-
valt met een beroep op dit principe, loopt men ge-
vaar, groote fouten te maken. Aetueele geschilpun-
ten, waarbij een dergelijk argument in discussie ge-
bracht wordt, zijn er verschillende; zij zijn echter zoo
bekend, dat zij hier niet vernield behoeven te ‘worden.
Als samenvatting van het bovenstaande kan men

zeggen:
Het kosten-principe is een ‘regel, waaraan
elke. ondernemer zich moet onderwerpen. .iil.s richt-
Snoer voor de economische politiek
Ts
het echter vaag
en onbruikbaar.
Het keuze-principe.
Deze eerste poging om uit liet bestaande rentabili-teitsbegrip eenige richtlijn voor de economische poli-
tiek af te leiden, gaf dus niet veel resultaat. Is er
nog een andere mogelijkheid?
1

let blijkt dat liet kosten-principe, op de onderne-
ming toegepast, slechts een zeer gebrekkige beschrij-
ving is voor de activiteit van den ondernemer. In de
klassieke economie werd de ondernemer beschreven
als iemand, die uit een aantal productie-mogelijkheden
een keus kon doen. Bij deze keuze gaf hij dan aan het
meer winstgevende, of liet meer rendabele, de voor-
keur boven het minder rendabele. Dit principe, dat aan onze productie, ook thans nog, eenigermate ten grondslag ligt, zuilen wij het ,,keuze-
principe” noemen. Het kan geformuleerd worden in
den zin,
dat de meer rendabele productiem,ogelijkheid
voorgaat boven de minder rendabele.
Zoo zal dus, als men de rentabiliteit nieet aan de
rente van het belegde kapitaal, een belegging, die
4 pOt. rentq geeft, voorgaan boven een, die 3 pOt.
rente geeft/bij gelijk risico) en zal een ondernemer
als hij gedwongen is verlies te nemen, steeds de
voorkeur geven aan de niogehijkheid oni slechts 5 pOt.
te verliezen, hoven die, waarbij hij 10 pOt. verliest.
Dit ,,keuze-prineipe” is het ordenend principe, dat
in onze productie (nog) werkt. Ordenend, onidat het
bepaalt de volgorde, waarin verschillende productie-
mogelijkheden voor uitvoering in aanmerking komen. Het is bijna vanzelfsprekend, dat een ondernemer, die
volgens dit principe handelt, niet alleen zichzelf,
maar ook de geheele maatschappij bevoordeelt. Deze
oude ,,liberale” stelling is in hoofdzaak oolc thans nog
juist.
In welke verhouding staan nu beide principes? Ter-
wijl door
,
het keuze-principe
de volgorde bepaald
wordt

waarin verschillende producti emogelijkheden benut
worden, bestaat bovendien de noodzaak uit te maken,
waar
de grens
van de productie moet liggen. Hier is
het kosten-principe van belang.

Om dezen, overigens eenvoudigen, samenhang aan te
geven, kan van een voorbeeld worden uitgegaan. Men
denke aan een onderneming, die zijn product op ver-
schillencie markten’ tegen verschillende prijzen kan
af zétten. 1-let keuze-principe bepaalt dan al direct, in
welke volgorde deze markten gerangschikt zullen
worden. Dc totale productie van de onderneming kn
echter op twee manieren bepaald worden. De onder-
neming kan zooveel markten voorzien, dat ze op volle
capaciteit werkt; men. kan clan zeggen., dat ze haar

,,natuurljke” productiegrens heeft bereikt. Het is
echter ook mogelijk, dat, voordat deze grens bereikt
wordt, de
prijs,
die voor liet product gemaakt kan
worden, zoo laa.g is, dat daarmee cie kosten van meer-
dere productie niet worden goedgemaakt. In dit geval
w’ordt de productie bepaald door het ,,kosten-prineipe”.

in liet algemeen kan men zeggen, dat steeds, van-
neer de natuurlijke productiegrens van een bedrijf
niet bereikt wordt, of ook als deze grens zeer vaag is,
de productie begrensd wordt volgens liet kosten-prin-
cipe. Deze grens wordt zoo gelegd, dat door meerdere
productie de winst (of beter de wiustverwachting)
niet nieer toeneemt.

Eerst door de combinatie naar keuze-principe en
kosten-principe krijgt men een eenigszins volledige
beschrijving van de ondernemersactivi tei t.
Het is nu van belang om te zien, hoe dere beide
principes, die’ iii de afzonderlijke ondernemingen wer-
ken, de totalè prdductie beïnvloeden. Dit zal in een
•volgend artikel nagegaan worden; daarbij zal tevens
de vraag ter sprake komen, hoe cie ongewenschte don-
sequenties daarvan gecorrigeerd kunnen worden.
Dr. A.
Bijc.

L)

314

ECONcYMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN

19 April 1939

DE STADSVERBETERINGEN IN

ROTTËRDAM.

De aanzienlijke werken, die in het hart van de stad
Rotterdam i.n uitvoering zijn:. verbétering van Hof-

plein en Hogendorpsplein en de bouw van de nieuwe
beurs, waardoor de boulevard, die de naam van Cool-
singel heeft geërfd, zijn voltooiing met rasse schre-

den nadert, trekken sterk de publieke aandacht.
Voegt men hieraan toe de bouw van de geweldige
Maastunnel met de aanleg van de 10 km lange tun-
neltravers door de stad met vrije kruisingen van or-thogonale verkeersstraten en moderne verkeersplei-
nen volgens klaverblad-systeem, en let men voorts op
de verschillende grote plannen, waarmee een feitelijk
begin van uitvoering is gemaakt,’ dan behoeft deze
publieke belangstelling geen verwondering te wekken.
Dit stedebouwkundig dynamisme – om een modèrn
woord te gebruiken – valt te meer op, nu ‘deze plaats

grijpt na een periode van betrekkelijke lamheid
0
1)
dit gebied, die zich slecht verdroeg met de onderne-

mende geest, die het leven van de specifieke bedrijfs-
stad karakteriseert. Thans schijnt Rotterdam revan-
che te nemen op de contramine door juist thans de
voor het publiek meest opvallende werken in de eer-

ste plaats ter hand te. nemen.
Deze laatste opmerking zou de mening kunnen
doen postvatten., dat de volgorde, waarin werken tot
stadsverbetering worden – uitgevoerd, geheel beheerst’
wordt door de impuls van leidende personen en col-
leges. Zulk eefi, mening zou evenwel onjuist zijn.
Een programma vaii stadsverbetering gelijkt op een

schaakspel waarbij de uitvoering van een bepaalde
voorgenomen zet een reeks voorafgaande zetten tot
conditie heeft. Het Hofpleinvraagstuk bijv., gedu-

rende vele jaren een Rotterdamse cause célèbre, waar-
aan de beste ontwerpers hun krachten hadden besteed,
kon eerst thans tot oplossing komen, nadat ingrijpen-
de wijzigingen in de Rotterdamse binuenscheepvaart-
wegen waren tot stand gebracht. Men leze hierover
na de artikelen over ,,De oplossing van het Hofplein
vraagstuk” en de ,,Rotterdamsche binnenvaartwegen”
in cle nummers van October 1938 en Januari 1939
van het tijdschrift ,,do Maastunnel”, daar het bestek
van dit artikel niet toelaat hierover een uiteen zet-
ting te geven, en evenmin trouwens over andere
stedebouwkundige en technische factoren. In het
voornoeinde tijdschrift, dat behalve aan de Maastun-
nel ook aan andere aan de Gemeentelijke Technische
Dienst toevertrouwde belangen is gewijd, wordt daar-
over regelmatig het nodige gepubliceerd.

Een beeld van de activiteit van de gemeente Rot-
terdam. inzëke stadsverhetering gedurende de laatste
tien jaren wordt gegeven door de hij dit artikel af-

gedrukte gafik.
In deze grafi.ek zijn uitsluitend opgenomen de

kosten van
stadsverbeterin.g.
Derhalve niet die van

stadsuitbreiding en evenmin van de werken’, die uit-
sluitend ten behoeve van de havens zijn uitgevoerd.

Onderhoud en verbetering van bestrating vallen er
ook buiten. Dit laatste geldt eveneens voor de Maas-tunnel, daar deze voor een groot deel interlocale ver-
keersbehoeftén moet dienen.
l-let aandeel van de werken tot stadsverbetering,
welke in het bijzonder ten behoeve van het verkeer
zijn uitgevoerd, zijn op de grafiek’ met een aicering aangegeven. Er blijkt uit, dat een belangrijk gdeelte

van de uitgaven voor stadsvebeteii.ng in het belang
van het l’andverkeer is bestemd geweest. Niet miflder
dan 5.1 millioen zijn de laatste tien’ jaren ‘daâraan be-
steed, ongerekend het tunnelproject c.a.
Deze gemeentelijke activiteit moge daarom nog bi-

zonder worden gememoreerd, daar de gemeente Rot-
terdam geen inkomtten trekt uit het Verkeersfonds
ter bestrijding van zulke uitgaven, hoewel dit niet
anders dan billijk zou zijn. Ik wil hier speciaal de
aandacht op vestigen, daar de kosten, die het mo-

106

iaiii

4

I
1
II4IIII
1
I
I/J/;J,IJLIAL4fl’J’J

g

.

.

‘dame autoverkeer voor de grote gemeenten mee
brengt, nog al eens sterk worden onderschat.
Wat het verloop van de Rotterdamse cijfers be-treft, valt het op, dat in de jaren, voordat de crisis
een erustige weerslag gaf in de openbare financiën,
er jaarlijks meer dan twee millioen gulden aan stids-
verbetering werd ton koste gelegd. Dan loopt het be-
drag plotseling sterk terug. Werken, die onderhan-
dei
zijn,
worden voltooid of voortgezet
(bij’v.
Cool-
haven en Parksluizen c.a., nieuwe Jan Kuitenbrug,
doorbraak Meent, verbindingskanaal Schie—Rotte).
In 1934 ligt alles practisch stil. Een kleine opleving in 1.935 door hervatting van het werk aan het Schie
—Rotteka’na,al en door de werken aan de Blaak en de
Vischinarkt wordt gevolgd door een terugval bijna op
liet niveau van 1934. Dank zij de medewerking van het Werkfonds, werd
Rotterdam in de jaren 1931 en 1938 in de gelegen-
heid gesteld weer hogere bedragen voor stadsverhe-
tering te investeren, maar het oude peil wordt bij
lange niet bereikt. Het voornaamste werk in clie
jaren is de overbrugging’ van het, emplacement IJs-
selmonde, waarvoor 1.5 millioen is uitgegeven. Daar-naast staan evenwel de werkzaamheden aan de Maas-
tunnel wakr’voor in 1937 1.95 millioen en in 1938 4.2
millioen is besteed.
Het zou onjuist zijn de gemeentelijke activiteit
uitsluitend te beoordelen naar de bedragen, clie op de
genieen.teljke rekeningen voor bepaalde jaren corn-
pareren. Het zijn niet altijd de kostbaarste werken,
die de grootste kundigheid vereisen of die de groot-
ste energie aan voorbereidende arbeid verbruiken.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen ook Icleirie
projecten heel wat te overwinnen moeilijkheden mee-
brengen bij het ontwerpen van het plan, het voeren
van onderhandelingen, het verkrijgen van credieten,
‘het aankopen of onteigenen van gronden en opstal-

len, ons.
Dikwijls ‘duurt het lange jaren voordat een plan
wordt verwezenlijkt. Het aanvankelijke plan tot ver-
binding van de Delfshavensehe Schie met ‘de Park-
haven dateert nog uit 1881. Het werd pas in 1925
begonnen en in 1934 voltooid. Het aanvankelijk plan tot aanleg van het Schie—Rottekanaal, waardoor het
plan tot verbetering van het Hofplein pas kon wor-
den uitgevoerd, is uit, het jaar 1917. 1-Jet besluit tot

MII. 110 1
5U1O1.hJS
2,2

I.5

0,5

19 April 1.939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

315

onteigening van de gronden en opstallen tussen
Vischmarkt en
Van
Hogendorpsplein viel in 1912.
Blijkt hiermee dus, dat de voorbereiding van een
werk van stadsvei-beter.ing nog al eens van lange
duur is geweest, ook de voltooiing van een eenmaal
begonnen werk kan op zich laten wachten. Immers,
een gewichtige factor is de bereidheid bij het parti-
culier bedrijf de geineentc te volgen bij de verwezen-
lijking van plannen door aanleg van een passende be-
bouwing.
Een goede aansluiting tussen voltooiing van het
gemeentelijk werk en de aanvang van de particuliere
werken is voor het welslagen van stadsverbetering
essentieel. Onvoltooide doorbraken, zoals de Meent een
tijdlang is geweest, doordat op de vrijgekomen terrei-
nen geen bebouwing tot stand kwam, is een ernstig
euvel, dat aan het gemeentebestuur de lust tot verdere
stadsverbeterin.g dreigt te ontnemen.
Thans is het particuliere bedrijf in Rotterdam over
het dode punt heen. De bebouwing aan de Meent is
nu vrijwel voltooid, het nieuwe beursgebouw laat reeds
zijn uiterlijke voi-m onderkennen, de fundering van
het torengebouw op het Van I-Iogendorpsplein is ge-
reed en de oostzijde van de Schiedamsche Singel
krijgt binnenkort voor een deel althans een passende
gedaaute. Bovendien staan in deze omgeving nog ver-
schillende bouwplannen op het programma om eer-
lang te worden verwezenlijkt.
Richten wij thans het oog op wat verder in de ko-
mende jaren te wachten staat, dan blijkt, dat over niet
lange tijd de volgende aanzienlijke werken zullen tot
stand komen.

In de eerste plaats moet de verplaatsing van de
Diergaarde worden genoemd, waardoor het oude Dier-
gaardeterrein -voor stadsverbetering vrij komt. De
plannen daarvoor liggen thans vast. Hierin is voor-
zien, dat het station D.P. een ruim en passend sta-
tionsplein verkrijgt met goede nieuwe toegangswegen in oostelijke, zuidelijke en westelijke richting. Als het
station D.P. daardoor niet meer in een soort ,
;
fuik”
is gelegen, is de mogelijkheid geopend voor een moder-
Centraal Station in de plaats van het bestaande totaal
verouderde stationsgebouw.

Doortrekking van de Diergaardelaan wordt nu
mogelijk als logische consequentie van de verbetering
van het Hofplein. In een verdere toekomst kan deze
weg wellicht nog ver in westelijke richting worden gecontinueerd in aansluiting met Rijksweg 20 naar
het
Testland
en Hoek van Holland.

Van het iofplein zal naast deze westwaarts gerich-
te weg ook in noordwestelijke richting een hoofdweg
uitstralen door dempiug van de Rotterdamsche Schie.
Met dit laatste werk is ongeveer een bedrag van 900
duizend gulden gemoeid. Door het Werkfonds zijn
daarvoor reeds credieten toegezegd.

Ter gelegenheid van het gereedkomen van de Maas-
tunnel en van het nieuwe heursgebouw is besloten in
1941 een tentoonstelling te organiseren in Dijkzigt,
waardoor de stad tevens verrijkt zal worden met ver-
schillende grote gebouwen, waaronder dat voor een
economische hogeschool. Deze gebouwen zullen met
de thans reeds in Dijkzigt aanwezige grote gebouwen
het kader vormen, waarbinnen een fraaie ontwikkeling
van het museumpark mogelijk is.

In het stadsdeel op de linker Maasoever, dat nog
een grote uitbreiding na het gereedkomen van de tun-
nel zal ondergaan, staat op het programma voor stads-
verbetering aan oprit aan cle Slaghekstraat, die op
600 duizend gulden is begroot. Als binnenkort de viaduct over het emplacement gereed zal zijn, zal
daar het station Zuid tot ontwikkeling kunnen ko-
nen, dat, wegens de ligging van de lioofdsporen ten
opzichte van de goedereusporen, ten oosten van het
emplacement moest worden ontworpen.

Voor de verdere toekomst bestaan natuurlijk nog
talrijke plannen – te veel om alles te memoreren.
Vermelden zal ik daarom slechts enkele.

Een doorbraak is beoogd van de Gedempte Boter-sloot naar de Geldersche kade. Daartoe heeft de ge-
meente Rotterdam zich onlangs van de eigendom ver-
zekerd van het gebouw bekend als ,,Pian 0″, dat t.z.t.
zal moeten worden gesloopt.

Een urgent vraagstuk, waarvoor evenwel thans nog
geen plannen zijn bekend gemaakt, is de aanleg van
parkeerpleinen in het bijzonder in de omgeving van
de Coolsingel.
Een van verschillende zijden naar voren gebracht
clesideratum is de verbreding van de Binnenweg, die
wel eens ter hand zal moeten worden genomen als deel
van de verbinding van het stadscentrum met de
tunnel.
Van andere wenseljke werken voor stadsverbetering
dan die voor het verkeer mag in de eerste plaats de
sanering van de binnenstad worden genoemd. Het is
hoog tijd, dat de stegen en krotten binnen de stads-
driehoek worden opgeruimd. Hoe meer de verbetering
van de Coolsingel en omgeving voortschrijdt, hoe
schriller de tegenstelling met de genoemde krotbuur-
ten spreekt, waarvan sommige gedeelten zich in
uiterst bouwvallige toestand bevinden. Er wordt ge-
streefd naar werkverruiming door uitvoering van nut-
tige werken. Welnu, men vatte de sanering groot-
scheeps op! Gehandhaafd kunnen de ellendige wo-
ningtoestanden in die oude wijken toch niet worden.
Er is thans geen reden om ze langer te dulden nu
zoveel handen om werk vragen.
De vrijgekomen gronden bij krotopruimning bestem-
me men gedeeltelijk voor de lichte industrieën, waar-
bij in het bijzonder wordt gedacht aan de mogelijkheid
van werkplaatsgebouwen voor de kleinindustrie.
De verleiding is groot om nog verdere toekomst-
denkbeelden te ontvouwen. Ik zal mij evenwel tot het
bovenstaande bepalen, dat, naar ik hoop, voldoende dui-
delijk maakt, dat wat thans in onze stad wordt ver-
anderd slechts een begin is om Rotterdam te maken
tot een gezonde, schone en voorname havenstad.
Mogen de eerste resultaten, die de thans in uitvoe-
ring zijnde werken op zullen leveren, er toe leiden op
de thans ingeslagen weg van verbetering en •verfraai-
ing voort te gaan. Ir. L. H. J.
ANGENOT.

ROTTERDAM IN 1938.

Nu de statistische gegevens met betrekking tot han-
del, nijverheid en verkeer van Rotterdam over het ge-
hele jaar 1938 voor ons liggen, zoals zij cirieniaande-lijks worden verzameld door de Kamer van Koophan-
del en Fabrieken dier stad, is er ruimschoots gelegen-
heid op te merken, welk een jaar vol spanningen en
tegenstrijdigheden achter ons ligt. De uitlopers van
de hausse 1937/38 hebben hun invloed doen gelden
naast de geweldige doorvoeren van grondstoffen naar
Duitsland, waartegenover de doorvoeren in zeewaartse
richting ernstig zijn ingezonken.
Opvallend was in de eerste plaats de vermeerde-
ring van de aanvoer van erts, het grootste Rotter-
damse aanvoerartikel, welke te Rotterdam steeg van 9.300.000 ton in 1937 tot 11.000.000 ton in 1938. In
het jaar 1929 bedroeg het overeenkomstige cijfer
10.400.000 ton. Het aantal der binnengekomen ladin-
gen steeg dan ook ten opzichte van het vorige jaar
van 1657 tot 2036.
Als wij de rij der grondstoffen verder langs gaan,
dan blijkt, dat de inwaartse doorvoer van hout is ge-
stegen van 412.000 tön tot 647.000 ton, een toeneming,
welke voor het Qvergrote gedeelte uit mijnhout be-
stond’.,Het aantal der volle houtladingen steeg dan
ook van 420 tot 547.
De doorvoer bij aanvoer van oliezaden heeft zich
eveneens un de stijgende lijn bewogen (van 626.000 tot 742.000 teni), evenals van aardoliën (429.000 tot
526.000 ton). Voor de laatste categorie ontwikkelde
zich &ienwel oök de invoer krachtig. Het fcamtal der
olieladingenna.m toe van 398 tot. 459.

316

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 April 1939

Van alle goederen tezamen kon cle doorvoer hij

aanvoer stijgen met ongeveer 2.000.000 ton, terwijl
de invoer practisch gelijk bleef, cle uitvoer met
500.000 ton daalde en cle zeewaartSe doorvoer zelfs
met 1.500.000 ton. T

let goederenvervoer over cle haven van Rotterdam bleef dus, alles bij elkancier
genomen., practisch gelijk (er was een stijging van
minder dan 4 pro mille). Neemt men cle Nieuwe
Waterweg
als één geheel, dan is cle toestand iet,s gun-
stiger, omdat er dan, een voomuitgang is met in het
geheel 157.000 ton of bijna 4 pro mille. Intussen is
ook deze stijging nog zo gering, dat gerust mag wor-
den gesproken van de stilstand, die achteruitgang is.
Zeer zeker was er clan achteruitgang voor de uit-

voer en de zeewaa.r tse doorvoer. Voor cle doorvoer
is de oorzaak niet ver te zoeken: ten aanzien van
steenkool nam hij af met 2.000.000 ton. In de in-
briek ,,ander goed” stond daartegenover een toene-
ming met 500.000 ton, geheel te danken aan cle groep
,,m:ineralen” (waaruit weder eens blijkt, dat de wel
gemaakte fout om dit ,,ander goed” met ,,stukgoed”
te identificeren, gemakkelijk tot verkeerde beoorde-
ling vermag te leiden). De inzinking van de eigen-
lijke uitvoer met 500.000 ton strekt zich zowat over
de gehele linie uit. In het bijzonder treft de verniin-
dering van de uitvoer over cle Rotterdamse haven
van kolen, metalen en benzine.
De positie van kolen is ook daarom zo merkwaar-
dig, omdat dit artikel in
beide
richtingen een in-
zinking vertoont. Het aantal volle kolenladi:ngcn
daalde uitgaand van 261.0 tot 2041, inkomend van
430 tot 305.
Zijn deze cijfers kenmerkend voor de scheepvaart-
beweging in het jaar in zijn geheel, daarnaast is ook
de ontwikkeling in het kader van het jaar opmerkens-
waardig. In vergelijking met den gang van zaken in
1.937 heeft het derde kwartaal van 1038 voor de
scheepvaart zeer duidelijk een hoogtepunt medege-
bracht, een verschijnsel, dat ook is terug te vinden in
de statistiek van het goeclerenvervoer. Terwijl het
gehele goederenvervoer langs de Nieuwe Water-
weg, wat de zeevaart betreft, in 1.937 zowel als in
1938 ongeveer 48.700.000 ton bedroeg, kwam daarvan
in beide jaren onderschei.denlijk 7.700.000 en 8.600.000
ton voor de enkele maanden Augustus en September.
Terwijl de aanvoer van erts in de beide jaren voor
de gehele Ni e
u
ure Waterweg ondorscheidenljk

11.000.000 en 13.100.000 ton bedroeg, leverden cle-
zelfde maanden van 1931 en 1938 onderscheidenli,jk
aanvoeren van 1.970.000 en 2.500.000 ton op. Ook cle
haven van Rotterdam heeft derhalve haar deel gehad
van de koortsachtige stemming, welke Europa door-
trilde véér de crisis in eind September.
Opmerkelijk is voorts, dat cté toenemende scheep-
vaartbeweging gepaard is gegaan met een inlcrimping

van’ den geinidclelden i nJmoud der binnenkomende
vaartuigen. Voor de gehele Nieuwe
Taterveg
is,
in vergelijking met 1.937, in 1.938 het aantal binnen-
gekomen schepen gestegen mct 7 pOt., tegen hun in-houd slechts niet 5 pOt. Voor het enkele derde kwar-
taal bedragen deze cijfers onclerscheiden’l.ijk 13 pOt.
en 10 pOt. Hetzelfde verschijnsel valt op te merken
met betrekking tot de diepgang de’schepe.n. On-
clanks de toeneming van cle scheepvaart kwamen in
1938 niet minder dan 225 schepen met een diepgang
van meer dan. 64 dM.
minder
de Nieuwe Water

weg binnen dan in 1.937. 1

let is daarmede in over-
eenstemmimag, dat, terwijl het aandeel van Rotterdam
in het aantal der in ons land rechtstreeks u it zee
binnengekomen schepen in. 1.938 het hoge cijfer van
53.41 pOt. behaalde (in 1.937: 51.89 pOt.), het aan-
deel aan de inhoud der gehele Nederlandse zee-
scheepvaartbeweging van 1937
0])
1938 daalde van
63.93 pOt. tot 63.84 pOt.

Dit alles wijst duidelijk op een stijgend :iandeel
van cle korte vaart. In het goederenvervoor ligt cle
parallel niet deze verschijnselen in een nieuwe toene-

ming van het vervoer tussen Duitse Noordzeehavens , en Duitse Rijnhavens via Nederland, het z.g. ,,Duits-
Dui tse” of ,,hoefijzervervoer”, zow’el niet als zonder

overiading, welke laatste ca tegori e het leeuwen deel
uitmaalct van liet Rijnzeevervoer.

De Duits-Duitse doorvoer met overlading steeg —
voor zover dit uit onze sta tistiek is te beoordelen —
in hinnenwaartse richting van 1937 op 1938 van on-

geveer 1.200.000 ton tot ongeveer 1.700.000 ton. Voor-
al voor graan was de stijging zeer sterk: van 585.000

ton tot 937.000 ton. lii buitenwaartse richting was
de toeneming :in absolute cijfers nog iets omvang-
rijker, te weten van ongeveer 2.220.000 ton tot on-
geveer 2.850.000 ton. liet leeuwendeel kwam in 1938
voor de verzanielpost ,,minera]en en fahrikaten
daarvan, niet afzonderlijk genoemd”, welke van bijna

250.000 ton tot bijna 800.000 ton steeg. Daarentegen
was er voor kolen een daling met ongeveer. 25 pOt.
Het Rij nzeevervoer ‘), de doorvoer zonder overiading,
heeft in 1938 de record-omvang bereikt van
1.425.022 ton, waarvan 1.262.245 ton van en naar

Duitse havens aan cie Oost- of Noordzee. Rijnop-
waarts vormden granen (uit cle Oost-Elbische gebie-
den) ruim een vierde van dit vervoer, .Rijnafwaarts
bestond meer dan de helft uit metalen en andere mi-neralen, (konst)steon en kunstmest. In het kader van
liet geheel vertoonde, het vervoer Itijnafwaarts een
lichte neiging tot inzinken, vooral veroorzaakt door
minder vervoer van metalen.

Zo heeft dus het goederenvervoer langs de Nieu-
we Waterweg in 1938 zowel door zijn samenstel-
ling, door zijn verloop als door de daarin op te nier-
ken evolutie duidelijk de ontwikkeling van de toe-

stand van Europa in dit gedenkwaardige jaar weer-
spiegeld. In Hamburg was de gang van zaken onge-veer dezelfde, meer aanvoer en minder afvoer, doch
was de eincluitkomst iets gunstiger. Tegenover de
vrijwel volslagen stabiliteit van de totale goederen-
beweging langs de Nieuwe Waterweg, was er in
1-lamburg een vooruitgang van pl.m. 2 pOt. De enige

treffende afwijking, de grotere overlading van kolen,
was mede volkomen natuurlijk, omdat over Ham-
burg geen Duitse kolen worden uitgevoerd, doch bui-
tenlanclse ingevoerd. De grotere hinnenlandseactivi-
teit in het Duitse bedrijfsleven, gepaard gaande met
toenemende uitvoermoeilijkheden, moest in dit op-

zicht wel heiden tot een diametraal tegengestelde ont-
wikkeling in de havenheweging van Hamburg en
langs cle Nieuwe MT
a
t
eriveg
..

Met Antwerpen is het in 1.938 een geheel ander
geval geweest. De goederenheweging over die haven
is van 1937 op 1938 niet 17 pOt. gedaald. Aan- en afvoer hebben dit lot niet een frappante gelijkvor-
.migheicl gedeeld. Voor het inkoniende vervoer drukt
de daling relatief het sterlcst op het transitovervoc-r,
waarvan vooral de granen zijn getroffen. In liet
tii
t-
gaande vervoer is daarentegen de Belgische uitvoer
ernstiger aangetast dan. de doorvoer. In de interna-
tionale Rijnvaart langs Lobith valt uiteraard even-
eens een zwakkere houding van Antwerpen op te
merken, intussen moet hieraan terstond worden toe-
gevoegd, dat er reden is om te twijfelen, of deze
gang van zaken voor de Belgische haven al te tra-
gisch moet worden opgevat. Dat Rotterdam als over-
laadhaven voor graan Rijnopwaarts in 1.938 een beter
figuur heef t geslagen dan Antwerpen is te danken
aan het Duits-Duitse graanvervoer, dat geheel bui-
ten cle graanmarkt in onze stad on gaat. In de twee-
de plaats was de ontwikkeling van het houtvervoer
voor Rotterdam gunstiger, doch te dien aanzien nam

Aamtwerpen reeds eerder een secundaire plaats in.
De grote voorsprong van Rotterdam was tenslotte
gelegen in de massale ertsvervoeren, waarvoor cle
Nieuwe Waterweg nu eenmaal van nature gunstiger
1)
Vollecligheidahalve zij opgemerkt, dat dc cijfers van
lmt Rij’nzeevervoer betrekking hebben op alle Nederlandse
zeegaite
n
tezaan e mm.

19 April 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

317

ligt en beter is geontilleerd dan Antwerpen. Ten
aanzien van het vervoer Rijnafwaarts zijn beide
havens achteruitgegaan. Bepaald opmerkelijk is in
dit opzicht alleen, dat Rotterdam, in tegenstelling
tot Antwerpen, zich ruimschoots heeft ontplooid ten
aanzien van de rubriek ,,ander goed”. Helaas blijkt
dt phenomeon niet veroorzaakt door een geweldige
ontwikkeling van het Rijnstukgoed vervoer, doch door
aanzwelhng der statistiekpost: aarde, grind, zand.
Nu door de recente Belgisch-Frans-Nederlandse
overeenkoms t in zake Rijnvaartaangelegenlieden het
gehele betrokken complex van vraagstukken in een
nieuw stadium is getre.den, heeft het weinig zin
zich nu nog dieper in cle analyse van cle beteke-
nis dezer divergeretnde ontwikkeling in 1938 van de Antw’erpse en de Rotterdamse Rijuvaart te begeven.
De vraag, welke onze Z uiderhu ren hegrijpelijkerwijs
zeer bezig houdt, of hun e:igeu sociale wetgeving de
aantrekkelijkheid van Antwerpen als zeehaveu in
ernstig gevaar heef t gebracht, moge. hun daarom
mode zelf ter overweging worden gelaten.
Van geheel andere aard is een andere groep cij-
fers over Rotterdam, welke in 1938 de belangstelling
hebben getrokken, nl. die met betrekking tot de ont-
wikkeling van de luchtvaart. in di.t opzicht heeft
het afgelopen jaar een buitengewoon krachtige ont-
wikkeling meclegebracht, zowel in het binnenlandse
als in het buitenlandse luchtverkeer. Het aantal in
1938 van en naar Rotterdam vervoerde luchtreizigers
(overstap-passagiers niet inbegrepen) heeft 97.377
bedragen, tegen slechts 17.501 in 1037. Het aantal op
Vaalhaven overstappende reizigers steeg zelfs van
2.1.57 in 1.937 tot 1.0.550 in 1938. Relatief het krach-
tigst was cle ontwikkeling op de lijn naar Praag (en
verdere bestemmingen). T-let goederenvervoer door
do lucht van en naar Rotterdam ontplooide zich zelfs
nog ruimer. Van 1.937 op 1938 steeg het van
171.000 kg tot 288100 kg. Deze uitkomsten bewijzen,
welk een belangrijke steun de haven- en handelsstad
Rotterdam voor het Nederlandse luchtvaartverkeer
kan betekenen, wanneer op een gunstig gelegen. vlieg-
haven behoorlijke verbindingen ter beschikking staan,
Tenslotte wil ik nog de aandacht vestigen op twee
factoren, welke een merkwardig licht werpen op
cle algemene gang van zaken. Terwijl in. 1937 op
cle Rotterdamse spaarbanken ruim
f
9.000.000 meer

werd ingelegd dan terugbetaald, is dit overschot in

1038 beneden de
.f 4.000.000
gezonken. De beide em-
stige internationale crises van 1938 hebben ongetwij-
feld bijgedragen tot de toeneming der erugbeta1i.n-
gen, welke vooral in het eerste en derde kwartaal op-
merkelijk waren. Daarnaast is vermoedelijk de vermin-
dering van de algemene welvaart, welke zich in de

1001) des jaars heeft afgetekend, mede oorzaak van de verschrompeling der sl)aarzucht.
Deze achteiuitgang van de bedrij vigheid – onge-
acht de toeneming van de scheepvaart, welke overi-
gens vooral door de massa-ervoere.n werd veroor-zaakt – blijkt uit het weder toenemen van de werk-
loosheid, welke eind 1938 er toe leidde, dat deze voor
mannen zelfs steeg boven het peil van 1937:

A]s
werklozê.n ter ..ibeidsbeurs ingeschreven mannen
1937 1938
31

Maart

……………
47.338
43.733
30

Juni

…………….
43.493
40.996 30

September

…………
44.962
42.482
31

Dc’ceniber

…………
45.769
45.897

Ook als men rekening er mccle houdt, dat cle werk-
loosheid in eind December nadelige invloed zal heb-
ben ondervonden van de vorstperiode in die maand,
wijzen deze cijfers op een ongunstige tendens, welke
er aan herinnert, dat geen absolute correlatie bestaat
tussen ingekomen scheepstonnage en welvaart van cle
Rotterdamse bevolking, een waarheid, waarvan de
bevestiging eens te meer prikkelt tot waakzaamheid
‘oor de algemene belangen van de grootste Neder-
laodse havenstad.. Mr.
W. F. LIOHTIeNAUER.

HUUR VRAAGSTUK

PLATTELANDE.

Zoowel in ons land als in verschillende andere
Europeesche la:nden doet zich, in het bijzonder op
het platteland, de moeilijkheid voor, dat er voor een
deel der bevolking geen overeenstemming bestaat
tusschen het bedrag, waarvoor een aan de ter plaatse
geldende eische.n voldoende woning kan worden ge-
leverd, en het bedrag, dat van het inkomen van een
weinig-dragkrachtig gezin voor de woning kan w’or-
den afgezonderd.
Eet is niet gemakkelijk, voor deze moeilijkheid een
oplossing te vinden. In een vorig artikel maakten
wij enkele opmerkingen omtrent de mogelijkheden, welke blijkens ,,Der künftige Wohuungs- und Sied-
lungshau” van Dr. Walter Fey in Duitschland aan-
wezig worden geacht.
Bijzonder
moedgevend is deze
studie niet.

Toch meenen wij, dat het onderwerp hiermede niet
is uitgeput. Integendeel meenen wij, dat wij in ons
land nog maar aan het begin staan. Alvorens hierop
echter verder in te gaan, dient te worden nagegaan, hoe op liet platteland een woning tot stand komt.

liet platteland stond voorheen in allerlei opzich-
ten bij de rest van ons land achter. Tal van voorzie-
ningen geschiedden op zeer primitieve wijze en indien
niogelijk zonder kosten.
Had vroeger een gezin op het platteland een wo-
ning noodig, dan was er geen denken aan, dat een
nieuwe woning, voldoende aan wettelijke voorschrif-ten, werd gebouwd en dat de bewoners daarvoor ren-
te en aflossing betaalden. De geringe inkomsten van
een arbeider ten plattelande waren daarvoor niet, toe-
reikend.
Een woning kwam in den regel op deze wijze tot
stand, dat de gemeente of de polder een overgescho-
ten hoekje land of een breeden kant van een wegherm beschikbaar stelde. De henoodigde materialen werden
zooveel mogelijk zelf bijeenverzameld – afval van
de steenfabrieken, rondhout voor de kap en riet voor
de dakbedekking – de arbeid w’erd voor een deel
zelf ‘rerricht en de rest werd uit enkele giften van
meer welgestelde ingezetenen betaald. Veel giften wa-
ren echter niet noodig, want een dergelijke woning
kostte niet veel.
Behoorde
bij
zulk een woning een stukje grond,
dan werd aan den eigenaar enkele guldens per jaar
pacht betaald. Zoo had men vroeger arbeiderswo-
ningen niet huren van
f 20 of
f
30 per jaar, ja zelfs
van
f
5 of
f
2.50.
In dien tijd heerschte er op het platteland armoede.
Het geidloon was zeer gering en het ontbrekende
moest worden aangevuld door aardappelen en groen-
ten uit eigen tuin, melk van een geit en als het kon
in, het najaar spek van een zelfgefokt varicen.
De nidus gebouwde woningen waren van een type,
dat wij niet uitvoerig zullen beschrijven. Een woon-
kamer met een paar hedsteden, een achterhuis en een
onheschoten zolder vormden de voornaamste bestand-
deelen van het verblijf van den Nederlandschen land-
arbeider, die geleerd had, aan het leven geen hooge
eischen te stellen.

In dit alles is na 1902 door de Woningwet een
groote verandering gebracht. Deze heeft aan de ge-
meenteraden de verplichting opgelegd, voorschriften
vast te stellen, waaraan nieuw te bouwen woningen
moeten voldoen. Deze voorschriften, die aanvankelijk
vrij eenvoudig waren – al gingen zij reeds ver uit
hoven het ten plattelande gehruikeljjke type van au-
beiderswoning – zijn in den loop der jaren gelei-
delijk verzwaard. Het woningtype is gewijzigd en

318

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 April 1939

langzamerhand zijn vrijwel in het geheele land de bed-

steden verboden.
Zoo outstond ten plattelande een woningtype, dat
weliswaar in verschillende opzichten eenvoudiger is
dan het stedelijke type, maar toch aan bepaalde nor-
men van inrichting en afwerking voldoet. Ook de
Pl attelandswoning is een kwaliteitsproduct gewor-
den, dat niet meer door den bewoner zelf kan worden
samengesteld, doch de medewerking van geschoolde

vaklieden vraagt.
Bij alle streven naar eenvoud en soberheid is de

plattelands-arbeiderswoning een volwaardig product
der bouwnijverheid, waarmede wij voor den dag kun-
nen komen. De groote moeilijkheid is echter, dat hier-
voor ook een volwaardige prijs moet worden betaald.
Een woning op het platteland wordt samengesteld
uit dezelfde materialen eis een woning in de stad. De prijs daarvan is ongeveer gelijk. De bonen der
houwvakarheiders zijn op het platteland lager, doch
de loonfactor is in de bouwkosten niet de voor-

naamste.
Stelt men de kosten van de henoodigde bouwmate-
rialen voor een eenvoudige arbeiderswoning op het
platteland op circa
f
1300, dan komen de loon.en op
f 400
a
f
500 en dus de bouwkosten met inbegrip

van bijkomende kosten op
f 1800 t f
1900.
Dit bedrag is voor plattelaudsverhoudingen hoog,
doch daaraan is niets te veranderen. Verlaging is op
geen enkele wijze mogelijk. De woning is het product van ee.n goed-georganiseerd bedrijf en men heeft dus
den geldenden prijs te betalen. De arbeider, op het
platteland is daarvan de dupe.
Vergelijkt men het kostenpeil met dat van het be-
gin van, deze eeuw, dan blijkt dat de kosten van een
woning, die tijdens dan wereldoorlog aanmerkelijk
waren opgeloopen, in het bijzonder na 1931 sterk
zijn gedaald, zoodat zij omstreeks 1935 weer op het
peil van 1914 stonden. Dit gunstige resultaat, dat
ondanks het sedert 1914 gestegen loonpeil kon wor-
den bereikt, was te danken aan de toenemende ratio-
nalisatie, waardoor steeds meer onderdeelen van een
woning machinaal worden vervaardigd. Sedert 1936
zijn de bouwkosten tengevolge van de devaluatie met

circa 20 pOt. gestegen.
Het loon van den landarbeider heeft de laatste ja-
ren een aanmerkelijke verlaging ondergaan. De daling
van de prijzen der landbouwproducten op de wereld-
markt na 1931 heeft een ongunstigen invloed gehad op het loon van den landarbeider. Bovendien leidde
de ongunstige toestand in den landbouw ertoe, dat
steeds meer van mechanische hulpmiddelen gebruik wordt gemaakt, waardoor de werkloosheid geregeld
toeneemt. Een en ander heeft tengevolge, dat men
thans in verschillende streken van ons land duizen-
den landarbeiders aantreft, wier inkomen, verkregen
uit ongeregelden landarbeid en overigens uit werk-
verschaffing en steun, gemiddeld over het geheele

jaar niet meer dan
f 10 â f
12 per week bedraagt.
Dit is geen voorhijgaande toestand. Neen, alles wijst
erop, dat het inkomen van deze bevolkingsgroep blij-

vend tot dit peil is neergedrukt.

De kosten
vo,n een woning.
Wat zijn nu de kosten van een woning voor een
dergelijk gezin? Gaat men uit van het allergbedkoop-
ste type en de goedkoopste wijze van exploitatie –
een voorschot ingevolge de Woningwet – dan komt
men tot de volgende exploitatierekening.

Voor de bouwkosten
4.683
pCt. van
f
1800
……f
84.30
Voor den grond
3.787
pOt. van
f
300
………..
, 11.36
Onderhoujd ……………………………….
23.
Administratie

…………………………….
:

7.50
Belastingen ………………………………,

ii.-
Bra.nd.verzekei-in.g …………………………..
0.36
Huurderviug

………………………………
5.50

Totaal per jaar ….
f
143.02
Per week ……
2.75

Afgezien van platseljke verschillen schijnt het
niet m’oeiijk beneden dit bedrag, dat voor 15 jaar

geldt en dan met ongeveer 30 cent kan worden ver-

laagd, te gaan.
De bouw van een eigen woning volgens de Woning-

wet of volgens de Landarheiclerswet vordert een der-
gelijk bedrag, nadat de belanghebbende 10 pOt. van
de stichtingskosten in contanten heeft gestort. Hij
is dan ‘echter na 30 jaar ouhezwaard eigenaar.
Voor een gezin, dat van een geldinkomen van
f 10

. f 12
per week moet bestaan, is een dergelijk be-
drag te hoog. Voor de overige noodzakelijke gezins-
uitgaven blijven dan onvoldoende middelen over.
Er is een middel om het verschil te overbruggen,

echter alleen wanneer een woning gebouwd wordt ter
vervanging van een krot. In dat geval stellen Rijk en Gemeente een bijdrage in de huur van
f
50 per jaar

of, indien een eigen woning gebouwd wordt, een bij-

drage van
f
600 ineens beschikbaar.
Met deze bijdragen wordt de mogelijkheid geopend,
een woning beschikbaar te stellen voor ongeveer
f
1.75

per week, wanneer het éen huurwoning betreft en
ruim
f 2
indien een woning wordt gebouwd, die

eigendom van den bewoner wordt. Deze bedragen
vallen binnen de draagkracht ook van het minst-
verdienende deel der plattelandsbevolking.
Zooals reeds gezegd, geldt deze regeling alleen in
geval van krotopruiming. Voor iedere met bijdrage
gebouwde woning moet een krot worden opgeruimd.
De vele gezinnen, die niet in een krot gehuisvest
zijn, doch in het geheel geen woning hebben, kunnen op deze wijze niet worden geholpen. Voor deze blijft
het probleem van de overbrugging in zijn vollen om-

vang bestaan.
Zooals reeds in het voorafgaande artikel werd op-
gemerkt, zijn voor ons land de middelen naar de zijde
van de woning uitgeput. Daar is geen oplossing te.
vinden. Wij zouden daarom aan den anderen kant
willen beginnen, namelijk door versterking van de
eigen gezinsvoorziening van den landarbeider, waar-
door deze minder afhankelijk wordt van zijn geld-
inkomen. Hier is zeker iets van Duitschland te leeren.

Gezinsvoo’rziening ‘in
Duitschiand.
In 1936 heeft Dr. W. Wiedemann een studie ge-publiceerd: ,,Industrielle Heimstiittensiedlung, der
Weg zur Krisenfestigkeit des deutschen. Arbeiters”,
waarin de resultaten zijn vervat van verschillende on-
derzoekingen naar de opbrengst van den grond, dien
de gezinnen in de Siedlungen ter beschikking hadden.
Het ging hier om jonge nederzettingen. De ge-
gevens strekten zich slechts uit over een periode van niet veel meer dan twee jaar. Hierbij bleek, dat reeds
na twee jaar de gezinnen’) het grootste deel van’ de
henoodigde groenten en aardappelen van eigen grond

verkregen.
Blijkens gegevens, verwerkt door Gertrud Lauphei-
mer (Deutsches Forschungsinstitut für Agrar- und
Siedlungswesen, Ahteilung Berlin) werd op een

plaatsje van 1250
11-12
liet volgende resultaat ver-

kregen:

A.ardappelen, groenten, peulvruchten,
enz.
uitgaven …………………….
30
tot
42.50
Mark
bruto.opbrengst ……………….
170

235
netto-opbrengst ……………….
140 ,, 192.50
Varken:
uitgaven

…………………………….
130
bruto-opbrengst ……………………….
210
netto-opbrengst ……………………….
80
Geit:
uitgaven

…………………………….
60
bruto-opbrengst

………………………
125
netto.opbrelbgst ……………………….
65
Kippen:
uitgaven

…………………………….
25
bruto-opbrengst

………………………
60
netto-opbrengst ……………………….
35
Totale netto-opbrengst:
tuin

……………………….
140
tot
192.50
dieren…………………………….
180

‘) Hierbij zij opgemerkt, dat men hier niet met land-
arbeiders te doen heeft doch met industrie-arbeiders.

19 April 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

319

In Duitschiand heeft ongeveer de hélft van alle
in het bedrijfsleven werkzame personen een inkomen
beneden 1200 Mark per jaar. Van een dergelijk in-
komen wordt 850 è 950 Mark voor voeding besteed.
Indien hiervan 350 Mark door gezinsvoo:rziening kan
worden uitgespaard, dan komt een belangrijk bedrag
voor andere levensbehoeften vrij.
Deze cijfers zijn natuurlijk geen getnidclelden. De
i)uitsche berichtgevers wijzen er terecht op, dat men
niet volstaan kan met aan de betrokken gezinnen een
huis en een stuk land te verstrekken en dat de op-
brengst dan vanzelf wel komt. Dergelijke resultaten
zijn alleen bereikbaar bij goede voorlichting en bij-
stand gedurende een reeks van jaren en groote toe-
wijding van de zijde der betrokkenen.
Belangrijk, is echter, dat de mogelijkheid aanwezig
is. Wat Duitschiand betreft, kunnen wij de rest ge-
voeglijk aan de betreffende autoriteiten overlaten.

Gezinsvoorziening in Nederland.

Wat nu ons land betreft, is er geen reden aan te
voeren, waarom ook hier niet dezelfde mogelijkheden
aanwezig zouden zijn. Er wordt echter lang niet vol-
doende gebruik van gemaakt.
Dit blijkt bijv. bij nadere beschouwing van de om-
standigheden, waaronder één groep der plattelands-
bevolking, nl. die der kleine boeren verkeert. Wij
vinden hieromtrent een en ander in rapport No. 2
van de Commissie van Advies voor den Dienst der
Kleine Boerenbedrijven: ,,Een jaar kleine Boeren-
hulp”.
In dit rapport wordt opgemerkt, dat het juist over
het algemeen de zelfvoorziening is, die te wenschen
overlaat. Hieruit wordt afgeleid, dat met de aanwe-
zige middelen en mogelijkheden in vele gevallen een
beter resultaat te bereiken zou zijn. Het rapport zegt
dan om, het volgende.
,,Groenten worden niet steeds in voldoende hoeveel-
heid en verscheidenheid verbouwd. Meestal is er wel
voldoende grond aanwezig, maar dan wordt deze niet
doelmatig bewerkt. Hiervoor ontbreekt vaak de tijd,
de belangstelling of de kennis. Meermalen werd de
opmerking gemaakt, dat, al zou men zorgen voor een
goede verscheidenheid van groenten, men niet zou
weten, hoe deze klaar te maken …… Ten aanzien
van do bereiding en de verdere verwerking valt nog
veel voorlichting te geven.”
Verder lezen wij nog, dat onvoldoende gebruik
wordt gemaakt van de mogelijkheid tot het kweeken
van fruit en dat niet algemeen het voordeel wordt
ingezien van het houden van geiten. Zelf slachten
komt. veel minder voor dan vroeger; dientengevolge is
het gebruik van vleesch, spek en vet veel te gering
geworden, aangezien voor het koopen daarvan niet
voldoende middelen aanwezig zijn.
Hierbij moet in het oog worden gehouden, dat deze
opmerkingn betrekking hebben op de kleine boeren, dus die plattelanders, die in normale tijden geheel of
grootendeels op de opbrengst van hun bedrijfje zijn
aangewezen, zoodat het voor de hand ligt, dat van cle
opbrengst in de eerste plaats in de eigen ]evensbe-
hoeften wordt voorzien.
T
auneer
bij deze groep reeds de zelfvoorziening
zooveel te wenschen overlaat, hoeveel te meer moet
dit dan het geval zijn met de landarbeiders en andere
groepen, die in loonarbeid hun bestaan vinden.
Behoudens vage aanduidingen, bijv. dat men op het
platteland geen groente eet, ontbreken over deze groep
conôrete gegevens. Het is echter geen overdrjving,
wanneer men constateert, dat de voorziening in eigen
behoeften bij onze piattelaudsbevolkiug zeer véel te
wenschen overlaat.
Verbetering van dezen toestand is slechts te ver-krijgen langs den weg der volksopvoeding. Met be-
trekking tot de groep der kleine boeren wordt door
het Landhouwhu ishoudonderwijs reeds verdienstelijk
werk verricht. Het rapport ,,Eén jaar kleine Boeren-
hulp” wijst daarnaast op het groote belang van de

cursussen vanwege de Stichting voor Huishoudelijke
Voorlichting ten Plattelande, eu op de mogelijkheid
door het geven van individueele voorlichting een
blijvende verbetering te brengen in de zeifvoorziening van deze groep der bevolking.
Dit alles geldt natuurlijk evenzeer voor de land-
arbeiders en andere bevolkingsgroepen van geringe
draagkracht op het platteland. De voorziening in
eigen levensbehoeften ken nog belangrijk worden ver-
beterd.
In enkele streken zijn hieromtrent reeds pogingen gedaan. In enkele gemeenten in Ovrijssel heeft men
personen, die geen landarbeider in den zin van de
Landarbeiderswet zijn en dus niet krachtens die wet
aan een eigen woning konden worden geholpen, en
die ook geen bezitter van een krot waren, zoodat geen
bijdrage in verband met krotopruiming kon worden
verstrekt, in het bezit gesteld van een woning met
een flink stuk grond, waarvan de opbrengst moet
meehelpen om de verschuldigde huur te betalen. De
ervaring heeft daar geleerd, dat op een stuk grond
van bijv. 400 m op de klei en 800 tot 1000 m op
het zand (kosten in beide gevallen met wegaanleg
te stellen op circa
f 400),
reeds thans door het ver-
bouwen van aardappelen en groenten voor eigen ge-
bruik een bedrag van ten minste
f
30 op de gezins-
uitgaven kon worden bespaard. Dit bedrag moet bij
goede voorlichting belangrijk kunnen worden opge-
voerd.
Wellicht zal op den duur wat meer grond per
woning noodig zijn, doch de kosten daarvan vormen
slechts een deel van de te verwachten opbrengst.

Conclusie.

Een oplossing als hier uiteengezet, zou de overbrug-
ging kunnen zijn tusschen hetgeen de minst-draag-
krachtigen op het platteland voor een woning kunnen
betalen en hetgeen een nieuwe woning kost. Een deel
der betrokkenen kan reeds nu door middel van wo-
ningbouw in verband met krotopruiming worden ge-
holpen, omdat het dan mogelijk is, een zoodanige bij-
drage te verleenen, dat de huur binnen het bereik
van de betrokkenen kan worden gebracht. De anderen
echter – gezinnen, die bij anderen inwonen en nieuw-
gevormde gezinnen – zouden door een verhoogde
mate van zeifvoorziening in staat kunnen worden ge-
steld, voor hun woning te betalen op economische
basis. Voor de verbetering der volkshuisvesting zou
dit een belangrijk resultaat zijn. Dit is echter nog
niet het voornaamste.
Wanneer de arbeider op het platteland, clie geefl
of geen geregeld werk heeft, door het bewerken van
een eigen stuk grond, waarop hij de voedingsmidde-len voor zijn gezin voor een groot deel kan kweeken,
leert minder afhankelijk te worden van ,,de steun”,
dan is ook in ander opzicht veel gewonnen.
Er is een groot gevaar, dat men den steun als iets blijvends gaat zien. De steun moet worden geliqui-deerd, het koste wat het kost. Eén van de middelen
daartoe kan zijn het verschaffen van een woning met
een stuk grond met de mogelijkheid van zelfvoorzie-ning.’ Misschien zal daarbij wel eenige dwang noodig
zijn, maar clie zal, hoezeer wij hier te lande ook af-
keerig zijn van inbreuken op de persoonlijke vrijheid,
moeten worden aanvaard.
Vroeger zorgde de arbeider op het platteland zelf voor zijn woning, maar verbouwde hij ook zelf zijn
levensbehoeften. Iets anders was eenvoudig niet denk-
baar. Thans is hij daaraan ontweud.
Voor zijn woning kan hij zelf niet meer zorgen;
wel echter voor de voeding voor zijn gezin. Wanneer
dit laatste opnieuw zou kunnen worden geleerd, zou
de verbetering der volkshuisvesting gecombineerd
kunnen worden met een streven om meer dan tot
nu toe in eigen behoeften te voorzien en zou een be-
langrijke winst aan volkskracht te boeken zijn.
Dr. Ir. H. G.
VAN BEI!sE1c0M.

320

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 April 1939

BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.

VRAAGSTUKKEN VAN HET ZWITSERSCHE
GRONDCREDIET.

Dr. 1-1. Block te Bern schrijft ons:
Ornvc&nq van hypothecaire geldieeningen.
De hypotheekrente heeft in 1938 dën laagsten
stand bereikt, weiken de geschiedenis in Zwitserland
ooit heeft, vertoond. Gedurende de groote depressie
van 1895-1897 was de rentevoet voor prima grond-
crediet tot 3% pOt. gedaald, terwijl sedert verleden
jaar zelfs voor 334 pOt. hypotheken worden verstrekt.
Vraag en aanbod heffen elkaar bij dezen rentevoet
niet eens op. De kapitaalbezitters en hun agenten
gaan naar de meest afgelegen hofsteden, teneinde den
eigenaar tot opneming van geld op hypotheek te be-
wegen. De hypotheek is in tijden als deze daarom zoo
begeerlijk, omdat zij den houder tegen koersverlies
beschermt. De obligatiehouder moet met deze risico wel rekening houden. Zôodra de rentevoet weer om-
hoog gaat, dalen de koersen. De hypotheekha.nken be-
klagen zich derhalve in den laatsten tijd over het op-
treden van de particuliere heieggingzoekers, de ‘er-
zekeringsmaatschappijen en de administraties van
fondsen op de hypotheekmarkt.
Zooals te begrijpen valt, hebben cle verschillende
groepen van geidgevers een wisselend aandeel in het
bedrag aan hypotheken in Zwitserland. Tot de laatste
vijf en twintig jaar van de vorige eeuw had het par-
ticuliere hypothecaire crecliet de overhand. Dit werd
echter nadien door het crediet van instellingen naar
den achtergrond gedrongen, hetgeen echter van tijd
tot tijd, zooals ook thans weer blijkt, het belangrijker
worden van uitzettingen van particuliere kapitalis-
ten niet verJindert. De hypothecaire traflsacties van
de verzekeringsmaatschappijen hebben zich gestadig
uitgebreid. Haar saldo vorderingen, op grond als on-
derpand bedroeg in 1906 Fr. 195 miii., thans echter
rond Fr. 134 milliard.
In dezelfde periode is het bedrag aan hypotheken van de credietinsteilingen van Fr. 2.5 tot rond Fr. 9
milliard gestegen. Voor een goed begrip is het noo-
dig, dat men bekend is met het Zwitsersche bank-
wezen. In overeenstemming met het federatieve
karakter van het eedgenootschap vertoont het Zwit-
sersche bedrijfsleven een gedecentraliseerde ontwikke-
ling. De verscheidenheid van de kantonale rechten
werkt helemmerend voor centralisatie. Vandaar het
groote aantal banken. Zwitserland heeft behalve 651
boerenleenbanken, tallooze particuliere bankiers,
beursfirma’s en f in ancieringsmaatschappijen, een
kleine 400 credietinstellingen. Daar de banken l)laat-
selijk of gewestelijk georiënteerd waren, hebben zij
haar werkzaamheid tot alle takken van het bedrijfs-
leven uitgebreid. De Zwitserche banken zijn dus van
het algemeene type. Zij verstrekken alle hypothe-
cair crediet, enkele slechts in geringe mate, terwijl
de banken, die men hypotheekbanken noemt, zich ook met andere transacties dan grondcrediet bezighouden.
De onderscheiding van de verschillende banken is
dus meer naar de mate, waarin zij hij het hypotheek-
wezen zijn betrokken, dan, zooals in Nederland, een
kwestie van specialisatie.
In den loop der laatste decennia hebben de kan-
tonale banken gezamenlijk het leeuwendeel van de
hypothecaire transacties tot zich weten te trekken.
Het bedrag aan hypotheken dezer banken beliep in
1906 Fr. 767.4 millioen, einde 1938 Fr. 5.002.4 mii-
lioen (de door onderpand van grond of gebouwd ge-
dekte voorschotten, ten bedrage van Fr. 366.9 millioen
niet medegerekend, die om redenen van belasting-
of grondrecht in de plaats van hypotheken kwamen).
Deze kantonale banken zijn. Staatscredietinstellingen
of worden door den Staat gecontroleerd. Gewoonlijk
waarborgt het Kanton haar verplichtingen. In alle 24
kantons en halve kantons is een dergelijke instelling,
bovendien bestaan er in Bern, Lausanne en Genève
hypotheekbanken, welke nauw met de kantonale ban-
ken zijn gelieerd, zoodat haar aantal 27 bedraagt.

Daaronder zijn, al naar gelang van de beteekenis der
kantons, groote instellingen met de Zürcher Kanto-
nahank, met een halanstelling van rond Fr. 1.5 mil-
hard aan de spits (alleen het balanstotaal van de
Schweizerische Bankverein is grooter).
De heteekenis van de hypothecaire transacties voor
de kantonale banken blijkt uit het feit, dat cle hypo-
thecaire credieten einde 1938 gemiddeld 66.4 pOt. van haar activa bedroegen. Nog grooter is dit per-
centage hij een groep van. 78 banken, die onder den
naam grondcrediethanken kan worden sa.mengevat.
Hierbij dient te worden vernield, dat volgens de be-
palingen van de Bondswet inzake de zegelrechten ook
kantonale banken en spaarbanken op de aanduiding
grondcredietinstelling aanspraak kunnen maken, zoo-
dra ruim 60 pOt. van haar activa uit hypothecaire
credieten bestaat. Bij de vorengenoemde grondcrediet-
banken was dit percentage einde 1937 (latere cijfers
zijn nog niet bekend) 72.2 (Fr. 1.639.1 mill.) van
het balanstotaal. Het betreft hier banken met eigen
en met vreemd kapitaal, uiteenloopend van evnige
honderdduizenden Francs tot Fr. 186 millioen. Wat
den rechtsvorm betreft, vindt men naamlooze vennoot-
schappen (deze hebben de overhand), coöperaties,
Staats- en gemeentelijke instellingen en firma’s, die
zich ba.nk, hypotheekbank, spaarhank, spaar- en leen-
bank enz. noemen en wier werkzaamheid ongeveer
overeenkomt met die van de kantonale banken, met
dien verstande echter, dat haar arbeidssfeer regionaal
of locaal beperkt is. Evenals de kantonale banken
verstrekken zij credieten op stedeljken of landelijken
grond, waarbij zij zich echter zooveel mogelijk tot
eerste hypotheken bepalen. In de statistiek der ban-
ken vormen zij tezamen niet 138 andere banken de
groep der locale banken, middelmatige en kleine
banken.
Het verschil met de andere banken bestaat in
hoofdzaak hierin, dat deze zich meer wijden aan
transacties in rekening-courant dan aan het hypo-
thecair crediet, dat met Fr. 360.4 mill. slechts 25.9
püt. van alle activa uitmaakt. Indien men alle mid-
dehinatige en kleine banken sanienvat en zich beperkt
tot een beschouwing van de zuivere hypotheken (met uitsluiting van de door hypotheek gedekte voorschot-
ten), blijkt, dat haar bedrag aan hypotheken in 1906
Fr. 1.229.5 millioen bedroeg, in 1937 precies Fr. 2
milliard en dat haar aandeel in het totaalbedrag aan
hypothecaire leeningen door alle banken verstrekt
van 48.4 pOt. tot 23 pOt. daalde, terwijl dat van cle
kantonale banken in dezelfde periode van 30.2 pOt.
tot 57.5 pOt. steeg.- Het aandeel van de spaarbanken,
waarvan er hij de jongste telling 113 bestonden,
bleef in deze periode nagenoeg ongewijzigd; haar per

centage bedroeg zoowel in 1906 als in 1937 bijna
13, hetgeen destijds niet Fr. 426.6 milhioen, in 1937
met Fr. 1.129 mihlioen overeeukwam. Het betreft hier
in hoofdzaak instellingen op coöperatieven. grondslag,
waarvan de grootste een balanstotaal van Fr. 135.6
millioen toont. Het aandeel van het hypothecair cre-
diet in liet balanstotaal van alle spaarbanken hedraag-t
74.3 pOt.; de totale activa bestaan bijna geheel uit
hypotheken, effecten en contanten, want de overige
leeningen zijn nauwelijks van eenige beteekenis.
De laatste groep, die op de hypotheekmarkt op-
treedt en zich, evenals vele locale en middelmatige
banken, ook voor tweede hypotheken interesseert, wordt
gevormd door de grootbanken. Haar aandeel in het
totaal aantal hypotheken van alle banken bedroeg in
1906 4.8 pOt., in 1937 3.8 pOt. of, in absolute cijfers,
drie en dertig jaar geleden Fr. 121.3 millioen, thans
Fr. 335.1 millioen. Het aandeel van, de hypotheken in
de activa is hij de acht groothanken tezamen geno-
men klein, namelijk 7.19 pOt. Het concentreert zich
echter bij twee banken, hij de Schweizerische Volks-
bank en hij Lou & Co., waar het een derde van de activa bedraagt. Hier speelden in vroeger jaren de
huitenlandsche hypotheektransaèties een aanzienlijke
en niet altijd aangename rol.

19 April 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

321

De financiering der hypothecaire credieten.

Tot de eigenaardigheden van het Zwitsersche bank-
wezen behoort nu echter ook cle financiering van de
hypothecaire credieten.

Onder de passiva van de banken treden twee funan-
cieringsmethoden op dcii voorgrond, t.w. spaarreke-
ningen (en cleposito’s) en schuldhrieven, waaronder
zoowel obligatieleeningen op langen termijn, waaraan
niet veel heteekenis behoeft te worden gehecht, als
kasohl igaties op middelmatigen termija zijn begrepen.

Do inleggeiden bij de kautonale banken bedroegen
hijv. einde
1937 33.6
pOt., de kassaverplichtingen
30.9
pOt. van alle passiva, bij de locale- en middel-
matige banken
26.9
pOt., resp.
30.1
pOt., bij de spaar-
banken
74.9
püt. en
12.9
pOt., bij cle grootbanken,
waarbij natuurlijk de crediteuren-op-kort-zicht cle
overhand hebben,
3.4
pOt. en
17.1
pOt. De spaargel-
den (en cleposito’s) zijn middelen, die op korten ter-mijn kunnen worden opgevraagd. Derhalve past hun
rentevoet zich snel aan de markt aan (bij 12 kanto-
nale banken bedroeg deze in Januari
1939 2.48
pot.).

De kasobligaties hebben daarentegen een belangvek-
kende wijziging ondergaan. Deze schuidhewijzen wer-dcii oorspronkelijk voor termijnen van drie tot vijf jaar
uitgegeven. In den laatsten tijd heeft men echter cle
termijnen als gevolg van de enorme liciuiditeit op de
credietmarkt tot 10 jaar verlengd, waarbij de rente-
voet voor nieuwe emissies tot
2%
pOt. daalde. (De
gemiddelde rentevoet der kasobligaties is uiteraard
voor de individueele bank hooger, zij ken meer dan
4 pOt. bedragen, indien uit de jaren
1935/36
nog
aanzienlijke en voorloopig niet te converteeren bedra-
gen in omloop zijn). Door deze verlenging van den
looptijd gaat de kasobligatie gelijkenis vertoonen met

den pandbrief.

Hiermede komen wij tot een inzonderheid belang-
wekkend aspect van het Zwitsersche hypothecaire ere-
cliet. De financiering daarvan is ni. in strijd met
elke hanktheorie. De credietinstellingen beleggen na-
melijk gelden op korten en middelmatigen termijn in
hypotheken op langen termijn. De hypotheken, voor zoover zij niet afloshaar zijn
1),
zijn weliswaar even-
eens op korten termijn opzegbaar, gewoonlijk met
drie of zes maanden, maar, indien de rente prompt
wordt betaald, worden zij in de practijk echter steeds
verlengd, en – wat in dit verband beslissend is –
in critieke tijden is de mogelijkheid tot snel mohili-
seeren van hypotheekgeiden in .hooge mate twijfel-
achtig, Juist dan echter plegen de vernieuwing van
vervallen obligaties en het aanhouden van het tegoed
aan inleggelden op moeilijkheden te stuiten, hoewel
de spaardeposito’s en de biljetten in rustige tijden
waarlijk duurzame gelden bleken.

In den laatsten tijd heeft cle theoretische fout in
den, opzet van de grondcredietfinanciering tot twee-
maal toe aanleiding gegeven tot groote moeilijkheden.
In cle eerste plaats in den wereldoorlog, toen een eed-
genootschappelijke voorschotbank te hulp kwam doo.r geld te verstrekken op onderpancl van hypotheekbrie-
ven, en voorts tijdens de crisis, die aan de clevalu-
atie vaii den Fran voorafgiug. In den zomer van

1935
werden, in hoofdzaak op plaatsen, waar de bouw-
beclrjvg’heicl een al te grooten ontvang had aange-
nonien, grondcredieten. massaal opgezegd. Daar het
publiek verontrust was, sloten de banken op verzoek
van de regeering een gentlemeii-agreement, waarbij
zij overeenkwamen de grootst mogelijke clementie ten
opzichte van cle dehiteuren in acht nemen en zoo
mogelijk geen ci’edieten op te zeggen. Het was des-
tijds voor menige bank echter onvermijdelijk, voor

zoover cle voorschotbank niet te hulp kon komen, een
moratorium aan te vragen, omdat groote cleposito’s
werden opgevraagd en de activa’s niet met de ge-
wenschte snelheid konden worden gerealiseerd.

‘) Ondanks ijverig propageeren bedragen ‘cle anortisa
tiehypot.hekeii slechts
24
1)Ct. van cle totale hypotheken.

Het zoeken naar een oplossing.

De geschetste situatie had reeds voor den oorlog
een levendige discussie doen ontstaan o’er de vraag,
of niet naar het voorbeeld van het buitenland een
nationale hypotheekbank moest worden opgericht,
welke pandhrieven zou emitteeren en aan de banken
voorschotten. zou verstrekken ten behoeve van haar hypothecaire transacties, dan wei of de individueele
grondcredietinstellingen tot het uitgeven van pand-
brieven zouden moeten worden gemach tigd.
Een uitvloeisel hiervan was de wet op de pand-
bri even van
1930,
die een panclhrievenduopoli e in
het leven riep.
Als
gevolg van de ha,rdnekkige wei-
gering van de kantonale banken deel te nemen in een
algemeene pandhriefhank – zij verwachtten op groiicl
van haar
ge
riviligeerde positie goedkoopere rente-
voorwaarden te verkrijgen dan de andere banken -,
werd een speciale pandhriefcentraie van de Zwitser-sche kantonale banken opgericht. De overige grond-
credietinstellingen werden echter naar een centrale
pandbriefbank voor de Zwitsersche hypothecaire in-
stellingen verwezen. Beide begonnen haar werkzaam-
heici in
1931
en hebben elk op basis van een aandee-
lenkapitaal, dat thans Fr.
16
mili. bedraagt, pand-
brieven ten bedrage van Fr.
330
mill. (Pandbrief-
ceritrale) en Fr.
307.6
miii. (pan.dbriofhank) geëmit-
teerd. De aangesloten banken namen tot een zelfde be-
drag voorschotten op pandbrieven op. Deze voor-
schotten bedroegen einde
1937
hij de kantonale ban-
ken slechts
3.2
pOt., een jaar later slechts
4.1
pOt.
van de passiva, hij de kleine en middelmatige ban-
ken einde
1937
slechts
6.04
pOt., bij de gi-ootbanken
en spaarbanken nog geen procent. De financiering
van het grondcrediet met behulp van pandbrieven
staat dus nog in de -kinderschoenen.
Indien de pancibrief in een tijd van langzaam stij-
gende rente zou zijn geschapen, zou hij naar alle
waarschijnlijkheid door de banken met grooter kracht
zijn ingevoerd; clan zou haar spoedig zijn gebleken,
dat het een tegelijkertijd goedkoop en langloopend
financieringsmiddel is. Echter – en dat zou op den
langen duur voor dit type papier ongunstig kunnen
blijken – ten koste van de pandhriefhouders, wier
stukken steeds meer beneden pari zouden zijn ge-
daald. De ontwikkeling had echter een tegengesteld
verloop. Einde
1936,
na de periode van de hooge
rente, warén er voor Fr.
305
mill.
4
pOt. en slechts
voor Fr. 111 miii.
3%
pOt. pandhrieven in omloop.
De dehiteuren moesten dus voor de voorschotten
3.85
pOt. tot
4.25
pOt. betalen. Op de devaluatie van den
Franc volgde de rentedaling en nu bleek cie lange
looptijd van de voorschotten een belasting te zijn, om-
dat cle gemiddelde rente van de pandhriefgelden hoo-
g’er werd clan cle gemiddelde obligatierente, de rente

OP
spaargelden, buiten heschouwng gelaten. Nu zijn
voorschotten op pandhrieven. ieeds tot iets boven
cle
3
pOt. verkrijgbaar, de belangstelling van de ban-
ken is evenwel verdwenen. TIet geldaanboci is sterk
toegenomen, terwijl cle behoefte aan hypothecaire ere-
d ieten tengevolge van de verminderde bedrijvigheid op het gebied van den woningbouw gering is. Dat de
banken iii cle heide voorafgaande jaren niettemin voor
Fr.
185
millioen pandbriefvoorschotten. opnamen, is
slechts in enkele gevallen wegens hehofte aan
aciditioneele gelden, in. hoofdzaak echter om zich van
langloopencl geld tot lage rentetarieven voor toekom-
stigo transacties te verzekeren ). Thans is het zeer
moeilijk een rendabele belegging voor deze gelden te
‘inclen. De banken zullen echter in tijden van loog’e
rentetarieven, voorzoover zij niet door gebrek aan
geld genoodzaakt zijn voorschotten op te nemen, te-
rughoudendheici aan den dag moeten leg-gen Anders
komen zij hij terugl(eer van de goedkoope rente in de
rentesch aar, waarover thans veel instellingen klagen: zij. hebben dure pandbriefvoorschottei.

t
uit vroeg-ere

) De vom-schotten worden voor ten minste
15
jaar ver-
strekt, in overeensteninii lig niet den looptijd vati cle paiicl-
brieven, uit ivelker opbrengst zij werden verleend.

322

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 April 1939

jaren en zijn derhalve op de hypotheekmarkt tegen-
over geidgevers in het nadeel t.o.v. hen, die, zoo-
als de particuliere beleggers, de verzekeringsmaat-
schappijen, of de spaarbanken, hun rentevorde-
ringen elastisch aan den markttoestaud kunnen aan-
passen. Als gevolg van de korte opzeggingstermijnen
werkt buitendien elke renteverlaging zeer snel door.
Voorloopig behoeft dus niet gerekend te worden op
de verdringing van de kasobligatie als financierings-
object- voor het grondcrediet door den pandbrief,
evenmin aan een beperking van de enorme hypothe-
caire belegging van spaargelden, wat geboden schijnt
hij normale liquiditeit. Een wijziging van de fi-
nancieele gewoonten door grooter gebruik van den
pandbrief zal slechts langzaam baanbreken.
De buitengewone decentralisatie van het Zwitser-
sche bankwezen bracht mede, dat de met de plaatse-
Jijke toestanden vertrouwde directies op grootere
schaal dan dat hij de banken van andere landen het geval is, credieten ook tegen tweede hypotheek ter
beschikking stelden. Volgens de statistiek kwam bij
315 banken 89.4 püt. van het totaal op vorderingen
op onderpand van grond beneden tweederden van de handelswaarde van het betreffende onroerende goed,
10.6 pOt. dus op latere hypotheken. Het zakelijk on-
derpand alleen is dan niet voldoende voor de crediet-
instellingen en dus worden de tweede hypotheken ge-
regeld mede door borgtochten verzekerd; zij vormen
hierdoor een tusschenvorrn van zakelijk en persoonlijk
crediet.
Ook deze oplossing van het vraagstuk van de
tweede hypotheek heeft haar schaduwzijde. Opzeg-
ging van de borgtocht leidt tot opzegging van.de
hy

potheek. Voorts zijn in tijden van algemeene crises
de borgen vaak even insolvent als de hypothecaire
debiteuren, temeer daar de borgen te hooge verplich-
tingen aangaan. De instelling van de coöperatieve
waarborgvereenigingen bracht een kleine verlichting.
Het nadeel hiervan is echter, dat zij vrij hooge kos-
ten veroorzaken en nauwelijks tegen een hypothecaire
crisis bestand zijn. Omtrent de in voorbereiding zijn-de verandering van de waarborgen wordt nog onder-
handeld.

Pogingen om een vorm van verzekering van hy

potheekrisico in te voeren mislukten. Ook de ge-
dachte van de uitgifte van hoogere rentedragende
pandbrieven ter financiering van tweede hypotheken
viel niet in den smaak. Intusschen heeft het groote kapitaalaanbod sedert de devaluatie van den Franc
het vraagstuk van de borgen naar den achtergrond
gedrongen. Ook tweede hypotheken zijn op het oogen-
blik gemakkelijk te verkrijgen. De jacht naar hypo-
theken leidt er zelfs toe, dat de beleggers niet
alleen de rente verlagen, doch zelfs de beleenings-
grens gelijktijdig verhoogen en van aflossing afzien
bij landelijke en stedelijke grondcrediettransacties, zooals aan elke periode van goedkoop geld het ge-
vaar van een te sterke spanning van het crediet kleeft.

AANTEEKENINGEN.

Problemen in Polen.

In verband met de recente ontwikkeling van den
internationalen toestand, waardoor Polen in het Cen-
trum der belangstelling is komen te staan, lijkt het
ons interessant, dit land aan een nadere beschouwing
te onderwerpen.

Natiosvrliteiten.probleem..

De Republiek Polen is in zijn tegenwoordigen
vorm een schepping van Versailles. Sinds het ver-
dwijnen van Tsj echo- Slowakije is het de grootste min-
derheden-staat in Europa geworden. De kern van het
land wordt gevormd door het door Polen bewoonde
Weichselgebied. Van de totale bevolking van bijna
34 millioen vormen zij bijna 69 pOt., of ruim
23.1
millioen. Ruim 14 pOt. van de bevolking bestaat uit
Oekreïners, bijna 10 pOt. zijn Joden, bijna 4 pOt.

Duitschers en bijna 4 pOt. Wit-Russen. Voorts wonen
er nog wat Tsjechen en Lithauers.
De grootste minderheid zijn de Oekraïners, waar-
van er ruim 5 millioen in het Zuid-Oostelijk deel van
het land leven. Zij hebben den naam de slechtst be-
handelde minderheid iii Europa te zijn, en de verhou-
ding tusschen Oekraïners en Polen is dan ook alles-
behalve goed te noemen. De Oekraïners streven naar
een herleving van den vroegeren zelfstandigen Oekra-
inischen Staat, die behalve de Russische en Poolsche Oekraïne het thans Hongaarsche Karpathen-Rusland
en de Roemeensche gebieden Bessarabiö en Boekowina
zou omvatten. Deze nationale beweging is althans in
Polen vrij sterk, en het Poolsche streven naar een
gemeenschappelijke grens met Hongarije was dan
ook voor een groot deel terug te voeren op de vrees,
dat een autonome Karpathen-Oekraïne het centrum
zou worden van de agitatie voor een onafhankeljken
Oekraïnischen Staat.
De op één na grootste minderheid, die de Poolsche
regeering eveneens veel zorg baart, wordt gevormd door de Joden, waarvan er ruim 3 millioen in Polen
leven. Zij wonen hoofdzakelijk in de steden, waar zij
gemiddeld ruim 27 pOt. van de bevolking uitmaken.
In de groote steden is dit percentage hooger. Zoo is
het in Warschau 31, Lodz 33.5, Bralistok 43, Stanis-
lau 51 en Pinsk 64 pOt. Alleen in de van Duitsch-
land afkomstige gebieden is het veel lager. De econo-mische toestand der Poolsche Joden is zeer ongunstig en een groot deel is geheel verpauperiseerd. In tegen-
stelling met Midden- en West-Europa is in Polen een
groot deel van de Joden werkzaam in handwerk en
industrie, nl. ruim 31 pOt., terwijl 10 pOt, een be-
staan vindt in den land- en boschbouw. Belangrijke
deden van het economisch leven worden door hen
beheerscht. Het anti-semitisme is in Polen zeer sterk
ontwikkeld, en berust hoofdzakelijk op economische
motieven. De moeilijkheden om door emigratie het
aantal Joden te verminderen, bebooren tot een van
de groote zorgen der Poolsche regeering.
De andere minderheden zijn minder belangrijk, en
gaven tot dusverre minder aanleiding tot moeilijk-
heden. De Duitscheis, die bijna 4 pOt, van de Pool-
sche bevolking vormen, wonen voornamelijk verspreid
in de voormalige Duitsche gebieden, doch vormen
slechts plaatselijk meerderheden. De bevolking dezer
vroegere Duitsche gebieden is grootendeels Poolsch.
Het aantal Duitschers bedroeg in 1931 slechts ruim 1.2 millioen, terwijl de totale bevolking volgens de
laatste Duitsche volkstelling voor den wereldoorlog
(1910) 3.85 millioen bedroeg. Ook in de Pooische Oor-
ridor wonen hoofdzakelijk Polen, terwijl het Duit-
sche taalgebied van Oost-Pruisen door een taalbrug
langs de lijn Weser—Bromherger Kanaal—Netze ver-
bonden is met het Duitsche Rijk.
Tenslotte vindt men in Oost-Polen nog ca. 1.5 mil-
lioen Wit-Russen en in het voormalige Lithausche
gebied om Wilna nog een kleine 100.000 Lithauers,
terwijl de anuexatie van het Tsjechische gebied om
Teschen in October 1938, waar ca. 80.000 Polen wo-
nen, 134.000 Tsjechen en dertigduizend personen van
andere nationaliteit binnen de Poolsche grenzen
bracht.
De economiische opbouw van het land.
Behalve tegenover deze moeilijkheden, veroorzaakt
door de heterogene samenstelling der Poolsche be-
volking, ziet de Pooische regeering zich geplaatst
tegenover een aantal problemen van economischen
aard.
Polen
is
een in hoofdzaak agrarisch land. De bevol-
king woont voor 73 pOt. op het platteland, en slechts
voor 27 pOt. in de steden. Terwijl 61 pOt. haar be-
staan vindt in den landbouw, geven industrie en
rnijnbduw slechts aan 19 pOt. werk.
De toestand der plattelaudsbevoiking is in het al-
gemeen achterlijk, hoewel zich markante verschillen
voordoen tusschen de verschillende streken. De be-
voikirig van de van Duitschland afkomstige gebieden

19 April 1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

323

staat cultureel en economisch hooger dan die, welke
vroeger tot de Oostenrijksch-Hongaarsche Dubbelmo-
narehie heeft behoord, terwijl de voormalige Russi-
sche gebieden in ontwikkeling veel verder achter zijn. In het algemeen laten echter de sociale en hygiënische
toestanden op het platteland veel te wenschen over.
Wel doet de Regeering veel moeite om hierin ver-
betering te brengen, maar zij ondervindt daarbij, veel
tegenwerking, zoowel vn de zijde van het grootka-
pit,aal en het grootgrondbezit, als van de bevolking
zelf. Zoo werd in 1938 een groote actie ondernomen om de woningtoestanden te verbeteren. Door het in-
grijpend karakter van de voorgenomen verbeteringen,
en het zeer snelle tempo, naarin de zaak aangepakt
werd, stuitte deze actie evenwel op veel tegenstand.
De economische toestand van de boeren is zeer
moeilijk. De hoofdoorzaak hiervan moet gezocht wor-
den in een relatieve overhevolking van het platteland,
terwijl de bevolking in een snel tempo toeneemt.
Voor de depressie van 1930 kon deze hevolkingstoe-
neming althans ten deele gecompenseerd worden door
een sterke emigratie, doch na 1930 was ook deze
mogelijkheid afgesneden. Het gevolg was, dat terwijl
het emigratiesaldo in de jaren 1926-30 in totaal
504.000 personen bedroeg, in de jaren 1931-35 een
immigratieoverschot van 3200 personen ontstond.
Een groot aantal maatregelen is genomen om den toestand van de agrarische bevolking te verbeteren.
Zoo werden speciale credieten voor de boeren beschik-
baar gesteld, werd het binnenlandsche verbruik van
agrarische producten gestimuleerd, uitvoerpremies
toegekend, en op de gTaanmarkt ordenend ingegrepen.
Voorts werd veel aandacht geschonken aan de ophef-
fing van het g.rootgrondhezit, dat voor een belangrijk
deel in Duitsche handen is. Hierdoor, en door ruil-
verkaveling en grondverbetering, tracht men de ren-
tabiliteit der agrarische productie te verhoogen, en
zoo althans ten déele een oplossing te vinden voor het
probleeni der agrarische overbevolking. Evenwel ‘is
het onwaarschijnlijk, dat deze maatregelen in staat
zullen zijn het agrarische vraagstuk op te lossen.
Daarvoor zal men zijn toevlucht moeten nemen tot
industrialisatie.

Industrialisa.te.
De Poolsche industrie, vooral die van kapitaalgoe-
deren, is de laatste jaren aanzienlijk iitgebreid. On-derstaande cijfers geven hiervan eenigen indruk.

1932 1934 1936 1937 1938
alg. prod. index
(1929 = 100) .. 62

77

92 109 117
productiegoederen

,,

57 80 104 130 140
consuniptiegoederen

,,

67

78 92 102 108
tentielindustrie

.,

.

69

89 112 124 130
niacKineindustrie

.

56

78 107 134 153
ijzer en staal (100 te
n
t))
……64 103 143 181 210
1)
Maandgemiddelde.

• Het grooteindustrieele côntrum van Polu is Sile-
zië. Hier worden ijzererts en steenkool gevonden., even-
als zink en lood. Er is een belangrijke ijzer- en staal-nijverheid, de machiae-industrie van Polen is vrijwel
geheel hier gevestigd. Dit centrum i’s nôg belangrijker
geworden door de inljving van het Olsa-gebied in
.

October 1938, waar belangrijke steenkoolvoorraden
aanwezig zijn, terwijl ook ijzererts voorkomt. De
staalproductie van dit gebied bedroeg in 1937 ca.
75 pOt. van de geheele Poolsche productie. De tex-
tielindustrie is voorna.meljk gevestigd in Lodz.
Tegen een verdere industrialisatie dezer gebieden
bestaan echter verscheidene bezwaren. In de eerste
plaats is Silezië ongunstig gelegen, vlak bij de wes-
telijke grens. Dit is vooral voor de in verband met de
gropte be
w
rapening zeer belangrijke staalindustrie een

bezwaar. Men kan er niet op rekenen; bij een conflict
de vrije beschikking over deze industrie te behouden.
Voorts is dit gebied reeds dicht bevolkt. Een verdere
industrialisatie zou tengevolge hebben, dat men groo-
te aantallen plattëlandbewoners naar deze streek zou
moeten overbrengen, wat tot een ongewenschte op-
eenhooping van industrieel proletariaat zou leiden.

Daarom werd een andere oplossing gezocht. Hierbij
ging men uit van de volgende overwegingen:
het nieuwe industrieele centrum moest in ver-
hand met een buitenlandsch conflict veilig liggen, dus
in het centrum des lands;
grondstoffen moesten ter plaatse aanwezig zijn, of gemakkelijk aan te voeren zijn;
het gebied moest gunstig gelegen zijn uit een
oogpunt van transport;
er moest ecu voldoeude reserve aan arbeidskrach-
ten zijn;
de voedingsmiddelen voor deze nieuw te scheppen
groep industrie-arbeiders moesten of. in de nabijheid
verkregen kunnen worden, of gemakkelijk aangevoerd
kunnen worden.
Een gebied, dat aan al deze voorwaarden voldeed,
werd gevonden in het Zuidelijk deel van Centraal
Polen. Het geprojecteerde nieuwe industx-iecentruni
omvat een gebied van 58.000 km
2
, met 5.6 millioen

inwoners. Vanouds bestond hier reeds eenige in-
dustrie.
Zooals bijgaand kaartje toont valt het geheele ge-
bied uiteen in drie deden, waarvan Deel A het Zuid-
Poolsche Plateau omvat, met als centrum Kielce. Hier
komen vele minera.len voor, ijzererts, lood- en zink-erts, pyriet,, zwavelkoper, gips, kwart.s enz. Dit deel
is bestemd om het groudstoffendistriet te worden.
Deel B omvat het Plateau van Lublin, een vruchtbaar
gebied, waar nog aanzienlijke uitbreidingsmogelijk-
heden voor den landbouw aauwezig zijn. De bedoeling
is hier de geheele levensmiddeleuvoorziening van het
industrieceutruin te conceutreeren, en een voedings-
middelen-, chemische en lichte metaalindustrie te

scheppen.
Deel 0 tenslotte, omvat de vlakte van Sandomir.
Dit gebied bevat de noodige energiebronnen: petro-
leum, aardgas en waterkracht. Voorts worden hier
ijzererts en een aantal grondstoffen voor de chemi-
sche industrie gevonden, zooals phosphorieteu, zwa-
vel, gips, euz.
Deze industrialisatie maakt natuurlijk een groote
uitbreiding van het verkeersuet noodig. Nieuwe spoor-
wegen worden aangelegd, kanalen gegraven, de Weich-

sel en zijn zijrivieren worden genormaliseerd, terwijl
ook het wegennet belangrijk uitgebreid moet worden.
De electrificatie van het gebied heeft reeds be-
langrijken voortgang gemaakt. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van Engelsch en Fransch kapitaal.

Y

W%T

1

/romberqZ

.-

RUSSEN

Lodz.

‘c.

Kkke

Koowe

,

c.

_..1

/
t
1

324

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 April 1939

Momenteel verkeert de uitvoering van het project
iii een stadium, waarin nog veel emplooi is voor on-
geschoolde arbeidskrachten; bijvoorbeeld bij den bouw
van fabrieken, en den aanleg van wegen en kanalen.
Later zal echter vooral geschoolde arbaid noodig zijn,
en in verband hiermede zijn reeds overal groote vak-
scholen opgericht, waar cle agrarische bevolking voor
een industrieel beroep wordt opgeleid. Op dcci duur
hoopt men in het Centrale Industriegebied ca. 400.000
arbeiders werk te kunnen geven.

Slot bescho’uwing.
Van de beide groote problemen waarmede Polen
worstelt, het minderhedenvraagstuk en de relatieve
overbevolking, lijkt het eerste vooralsnog onoplosbaa.r.
Zelfs als het mocht gelukken – wat vooralsnog niet
waarschijnlijk is – het Joodsche probleem
01)
bevre-
digende wijze te regelen, dan blijft nog altijd de slech-
te verstandhouding tusschen de Polen en de Oekra-
iners. Een oplossing lijkt hier niet eenvoudig.
liet bevolkingsvraagstuk woidt radicaal aangepakt.
Door de industrialisatie hoopt men de verhouding tussehen agrarische en industrieele bevolking, die
thans als 3 : 1 is, terug te brengen tot
2
: 1. De he-volkingsdichtheid op het platteland zou hierdoor aan-
zienlijk verminderen, en door een groot aantal maat-
regelen, zooals verdeeling van het grootgrondhezit,
grondverhetering en ruilve..kaveling, wil men den toe-stand van de boerenhevolking verbeteren.
Al deze maatregelen kosten echter tijd. De nood is
evenwel groot, de hinnenlandsche moeilijkheden zijn
enorm. Vandaar de semi-koloniale eisehen van Polen.
Me13 gaat weliswaar niet zoover, dat men eigen kolo-
nëu eischt, maar slechts speciale rechten in andere
kolonin, waardoor emigratie op groote schaal mo-
gelijk zou zijn, terwijl de Poolsehe kolonisten niet,
zooals tot dusverre, gedenationaliseerd zouden worden.
H. E. B. S.

De zichtbare suikervoorraden in de wereld.
De zichtbare voorraden per 1 Mrt. zijn volgens C. Czarnikow:
In tons

1939

1938

1937
Duitschiand …………..
1.725.000
1.740.000
1.393.000
Tsj echo -Slowakij e

……..
324.000 488.000 439.000
Frankrijk …………….
571.000
739.000 643.000
Nederland…………….
183.000
223.000
237.000
België

……………….
154.000 190.000
144.000
Hongarije …………….
105.000
94.000
109.000
Polen

………………
395.000 403.000 338.000
Engeland Geïmp. suiker
414.000
433.000 348.000
Binnen!.

.
194.000
178.000
215.000

Europa……..
4.065.000
4488.000
3.866T0
V.S.
Alle havens

……..
223.000
191.000
233.000
Cuba ………………..
1.480.000
1.336.000 1.205.000
Java ………………..
348.000
428.000
393.000

Totaal. .. .. . 6.116.000 6.443.000
5.697.000

de z.g. boventallige koeien uit de sloot worden ge-
h aald, welke op geïmporteerd krachtvoeder leven, met
als gevolg een dure ,,botertop”, welke met verlies zou
moeten worden geëxporteerd. Blijkbaar zijn de arti-
kelenreeks van den heer Buter in dit blad en de
redevoering van den heer Weitkamp, kortgeleden in
de Tweede Kamer gehouden, voor hem aanleiding
geweest op deze zaak terug te komen.
Indertijd is zijn deshetreffend artikel in E.-S.B.

van 22 Januari 1936 van verschillende kanten aange-
vallen en door ons zijn toen zijn 6 stellingen, waarin
zijn betoog naderhand werd samengevat
1),
bestre-
den
2)
Wij gevoelen er weinig voor om de argumnen-
ten, welke toe.n tegen elkaar afgewogen zijn, thans op-
nieuw iii het geding te brengen en zullen daarom
thans alleen enkele tekortkomingen in de door hem
gevolgde recleneering naar voren brengen. Door zijn
abstracte bewijsvoering, krijgt men inderdaad een een-
voudige voorstelling van zaken, maar zij is irreëel,
zoodat de praktijk met de conclusies geen weg weet.
WT
anneer
echter deze abstracte methode gekozen wordt,
dient het betoog ook ,,sluitend” te zijn en dit is niet
in alle opzichten het geval geweest.

Na enkele aanhalingen van anderen, welke zijn
uitgangspunt vormen en waarover straks meer, deelt
Dr. Hoek mede, dat hier te laude jaarlijks een hoe-
veelheid van cmi. 1.200.000 ton voedergranen wordt iii-
gevoerd en dat het saldo van den veekoekinvoer ca.
620.000 ton bedraagt. Verderop in zijn betoog wordt
medegedeeld, dat volgens de Memorie van Toelichting
op de hegrooting van het Landhouwcrisisfonds 1935,
onze veestapel
in het algemeen naar scha.ttin.g niet
g.rooter mag zijn dan
ongeveer
1.250.000 stuks melk-
vee. Dit cijfer is echter volgens de M. v. T. gekozen
– Dr. Hoek heeft dit ureggelaten -, omdat dit getal
in 1930 bereikt ivas; een zeer globaal cijfer dus. In
1938 was de veestapel iets meer dan 1.500.000 melk-
en kalfkoeien groot. Ergo neemt hij aan dat er
250.000 stuks ,,te veel” zijn.

Bij het laatstgenoemde cijfer rijst direct de vraag,
of dit wel klopt op de cijfers van den gewraakten
krachtvoederimport. Blijkens den aanvang van zijn
artikel heeft Dr. Hoek zich ten doel gesteld, na te
gaan
in hoeverre er tusschen cle voederproductie van
onzen bodem en den omvang van onzen rundveestapel
een juiste correlatie bestaat”. Veel verder dan een
paar citaten van anderen, welke een negatief ant-
woord op de voornoemcle vraag inhouden en het noe-men van een paar cijfers is hij niet gekomen. Wij had-
den liet daarom juister gevonden, indien hij ons
had voorgereke n d, hoeveel boventallige koeien, er met
het oog op de nationale welvaart zouden dienen te
verdwijnen. Zijn berekening’en, welke hij aan liet slot
met het ,,te veel” van. 250.000 melkkoeien opzet, ver-
krijgen, vooral omdat hij daarbij de hulp inroept van
den consument, clie cle heffing op {le h5ter te betalen
heeft, op deze wijze een eenigszins demagogisch ka-
rakter. Hij dwaalt 1i ierdoor af van den nationaal-
ecoiiomischen grondslag, welkeri hij aan zijn artikel
wilde geven en waarop ook de heer Buter zich stelde.
Wij keeren tot de nationale economie terug en

‘) Zie E.-S.13. van
5
Februari
1936. ) Zie E.-S.13. van
25
Maart en
1
April
1936.

.
(In tons van
1000 kg.)

INGEZONDEN STUKKEN.

DE OMVANG VAN DEN MELKVEESTAPEL.

De heer P. Krediet schrijft ons:
Het artikel van Dr. Hoek over bovenstaand onder-
werp, opgenomen in E.-S.B. van 15 Maart jl., geeft
ons aanleiding, daarbij een ige aanteekeningen te ma-
ken, omdat daarin onder een nieuwen titel opnieuw

AANVOER VAN GRANEI

Artikelen

Rotterdam
Amsterdam
.
Totaal

9-15 April
Sedert
Overeenk
9-15Aprii
Sedert
Om’ereenk.
1939
1938

1939
1 Jan. 1939
tijdvak 1938
1939
Jan. 1939
tijdvak 1938

14.463
231.637
381.280

30.942 3.750
262.579
385.030
Tarwe

……………..
Rogge

……………..
4.403
54.947
51.124

400
55.347
51.124
Boekweit ……………….

4.676
.

4.485


.


4.676
4.485
Mais ………………
21.473
215.737 371.269
1.281
38.395
46.641
254.132
417.910
Gerst

…………….

72.901 124 126

5.080 4.874
77.981
129.000
7.713
59.633 83.971

1.860 1.450
61.493 85.421
5.950

.

45.891
40.505
22.625 124.043 92.659
169.934
133.164

Haver

………………
Lijnzaad

……………
3.530
30.609 24.497

150

30.759
24.497
Lijnkoek ……………
Tarwemeel

………….
628
15.930
17.518
140
1.225
5.444 17.185
22.962
Andere meelsoorten ..
.
.1
82
7.640
10.294
260
1.863
1.484
9.503 11.778

19
April
1939

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

325

vinden berekend, dat voor 1 kg boter, geproduceerd
met behulp van cle voedering van louter graan en vee-
koek, 92 cent aan het buitenland wordt betaald. De
Oommissienoteering was in 1938 gemiddeld 80 cent
per kg. Vandaar zijn uitspraak, dat ,,voor elke kg
aldus geproduceerde boter, door ons land 12 cent
meer aan het buitenland wordt betaald dan het er
uit het buitenland voor terugontvangt”. Door daar-
na to berekenen, dat de boer, voordat het krachtvoer
aan de boerderij is, bovendien nog 13 cent (per kg
boter) moet betalen aan diensten in het binnenland
en aan monopolieheffingen (welke laatste hem echter
op andere wijze weer ten goede komen), komt hij tot een bedrag van 25 cent ,,dat de meikveehouder meer
aan voederkosten betaalt, dan hij er voor in den ver-
koopprijs (van boter) voor terugontvangt”.
Deze uitbreiding van zijn berekening wordt door
Dr. Iloek aldus gemotiveerd, dat hij wilde aan-
geven, hoe de feitelijke toestand voor den veehouder
wordt. Indien dit werkelijk het geval is geweest,
clan heeft hij zich het natuurlijke beloop der din-
gen op de boerderij al zeer slecht ingedacht, want
wat zou er gebeuren, wanneer de wensch van Dr.
Hoek, ul. afschaffing van die boventallige koeien,
werd vervuld? Met het verdwijnen van elke ,,bo-
ventallige” koe zouden aan inkomsten voor den
boer niet alleen verloren gaan de niet-gpro-
duceerde melk, maar bovendien het kalf, dat hij er ieder jaar van krijgt en het bedrag, dat de koe
hem nog opbrengt bij verkoop aan den slager. Het
aisnijden van deze bron van inkomsten heeft Dr.
Hoek totaal vergeten, hetgeen ons ten zeerste ver-
wondert, omdat de heer Weitkainp, dien hij zoo trouw
geciteerd heeft, wel degelijk het vleesch genoemd
heeft.
Na dee aanvulling kan het zijn nut hebben de
berekening voor den melkveehouder, welke de heer
Hoek begonnen is, nog even voort te zetten. Hiertoe
maken wij gebruik van het cijfer dat Ir. Tj. Huis-
man in het ,,Holl. Land.
Weekbi.”
van 16 April 1937
heeft gegeven als cle waarde van het rund- en kalfs-
vleesch zonder
accijns
en heffingen. Dit werd voor
1936 getaxeerd op 87 millioen gulden. Slaan wij dit
bedrag om over een totale melkproductie in Neder-
land van 5 milliard kg per jaar, dan komen wij op
deze wijze tot een inkomst van den boer uit het
vleesch, gelijkstaande met 1% cent per kg melk, of
van
ruim 45
cent per kg boter.
Wanneer wij dit cijfer
vergelijken met de bedragen van 12 en 25 cent, welke
ons land en de Nederlandsche boer met den export
van boter zouden verliezen, dan blijkt daaruit duide-
lijk, dat van een ,,oneconomisch karakter van het
bedoelde deel van den rundveestapel” geen sprake is
en dat de evenaar behoorlijk naar den anderen kant
uitslaat.
Wij zullen het hierbij laten. Wij zijn den heer Hoek
dankbaar, dat hij in hetgeen de heer MTeitkamp op
14 December jl. in de Tweede Kamer heeft gezegd,
aanleiding heeft gevonden, deze oude koeien nog eens

0
1
)
te halen en hopen, dat door deze uitwisseling van
gedachten een beter inzicht is verkregen in het na-
tionaal economisch karakter van het melkveehouders-
bedrijf.

N a s c h r i f t. De heer Krediet vergist zich. Ik heb
volstrekt niet verzuimd, met de vieeschopbrengst reke-
ning te houden. Dit moge blijken uit mijn tweede
artikel over den Omvang van den Meikveestapel, dat men in een van cle eerstvolgende nummers van Eco-
n ornisch-Statistische Berichten zal aantreffen.
Zelf, echter, heeft de heer Krediet verzuimd, schei-
ding te maken tusschen de melkveehouderij en de
mesterij. Vandaar, dat zijn – wel zeer globale – be-
rekening geen juist beeld geeft van de baten, die de
vleeschopbrengst doet toevallen aan de melkveehou-
derij, als afzonderlijk bedrijf beschouwd. Positieve ge-
gevens hieromtrent zijn opgenomen in het bedoelde
artikel.
D. HOEK.

STATISTIEKEN.
BANK U(i( UN’lO’B.
Ned (Disc.Wissels. 2

3Dec.’36
Lissabon
…. 4
11Aug.’37
Bk ‘.Be1.Binn.Eff.
IVrsch.inR.C.
24

3Dec.’36
24
3Dec.’36
Londen ……
Madrid ……
2
30Juni’37
5

15Juli’35
Athene ……….
6

4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia

……..
3

14Jan.’37
Oslo

……..
34
5Jan.’38
Belgrado ……..
5

1
F’ebr.’35
Parijs

……2
3

Jan.’39
Berlijn ……….
4
22Sept.’32 Praag

……
3

1Jan.’36
Boekarest

……
34
5 t1Ii ’38
Pretoria
…. 34
15Mei’33
Brussel

……..
4
17Apr.’39
Rome ……..
44
1831ei’36
Boedapest

……
4
28Aug.’35
Stockholm
.. 24

1Dec.’33
Calcutta

……..
3
28Nov.’35
Tokio….
3.46
11 Mrt.’38
Dantzig

……..
4

2Jan.’37
Warschau….
44
18Dec.’37
Helsingfors……
4

3Dec.’34
Zwits. Nat.
Bk.
1425 Noo.’36
Kopenhagen
…. 34
22Feb.’39
OPEN MARKT.

1939
1938 1937 1914

15
11115
318
27Mrt.j
11116
5110
20(24
April April April
1
April April April
Jul,

Amsterdam.
Partic. disc.
11
12-
5
(
3
1’4-1
5
/8
/16/8
112_5/8
11
4
3)
1/4
3I4414
Prolong.
211
3

3
/42
1
13
‘II
1
11
1
12
3
)
1
34114

Londen
Daggeld
‘I,-I
‘111
121
1/
3
-1
‘l,-1
1
12-
1

1
131
Partic. disc.
I!16-
5
I8
1(2-
5(
131741(2
3
14-118
17
132
17132_9116

9
I16I4
Berlijn
Daggeld
.
1-2
1
-2
5
/s
2
3
-3
1
)
2
3
14-3
3
(8
23/
4
_31/
8
3
2-3(4
(8_31(
Maandgeld
21/
2
3 2
3
14-3
2
3
43
1
)
2
3
(4-3 2
31
4-3
3
)
21/
5
3/
4

2
1
(3-j5
Part, disc.
211
23(g
2716 2)
271
2
7
/F
3
)
231-3
21
Warenw.
. .
41/
7

4.
1
/2
4..i/
3
2)
41/
4
3)
41/4
4-114
Wew York
Daggeld
1)
1
1
1 1
1
3)
1
/16
Partic.disc.
11
11
11
3

1
12
1
12

)
Is
1
Koers van 14 April en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
3/6 AprIl.
3)
14-18 April.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND

Data
New
Londen

Berlijn
Parijs
Brussel
Batavla
York
)
5)
5)
5)
5)
1)

11
April 1939
I.88,%,,
8.81%

75.60
4.99
31.70
100%
12

,,

1939
188K8

8.81%

75.524
4.98+

31.704
100%
13

1939
188K6

8.81%

75.50
4.98%
31.70
100%
14

,,

1939
1.88,
881%

75.424
4.99
31.684
100k
15

1939
1.88K8

8.81%

75.40
4.98%
31.66 100%
17

1939
1.88K6

8.81%

75.374
4.99
31,66 100%
Laagste d.w’)
1.88%
8.81%

7525
4.98k
31.64
100
Hoogste d.wl)
1.88%
8.82%

7565 499%
31.724
100%
Muntpariteit
1.469
12.1071

59.263
9.747
24.906
100

Data
Zwit-
serland
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
rest
1)
)
*5)

11
April 1939
42.26
– – –

12

1939
42.25




13

1939
42.25



14

1939
42.25

15

,,

1939
42.25


– –
17

1939
42.25

– – –
Laagste d.w’)
42.20



Hoogste d.w’)
42.27%

1.40 9.95

Muntpariteit
48.003
7.371
1.488
13,094 48.52

D a a
Stock-
holm
5
) hagen
Kopen-t
S)
S
o io
Hel-

,tor!’)

Buenos-
Aires’)
Mon-
treal
1)

11
ApriTÎ9
45.474 39.40
44 324
3.89
43%
1.87%
12

1939
45.474 39
40
44.324
3.89 44
1.87%
13

1939
45474 39.374
44.324
3.89
43%
1.87%
14

,,

1939
44.474 39.374
44.324
3.89
43%
1.87%
15

,,

1939
45.471 39.374
44.324
3.89
44
1.8734
17

1939
45.45

39.374 44.324
3.89 43%
1.87%
Laagste d.w1)
45374 39324
4425
3.86
43%
1.86%
Hoogsted.w’)
45.50

39424
44374
3.91
44%
1.87%
Muntpariteit
66.671

66.671 66.671
6.266
95%
2.1878
5) Noteering te Amsterdan,.
8*)
Not, te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
Tn ‘t late of 2de No. van iedere maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

Data
1

(8per)

I($p.iObfr.)I(p.JOdMk.)I($p.IOOglc

11
April

1939!
4,68%
2,64m24′
40,11
53,08%
12

1939
4,68%
2,641%
40,10
53,08%
13

,,

1939
4,68%
2,64%
40,0934
53,08
14

1939
4.68%
2
1
64′
40,00 53,08
15

1939
4,68% 2,65%
40,05
53,09
17

,,

1939
4,68%
2,647/
8

40,03 53,08

18 April

1938




Muntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%

GROOTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS-_ENGENOT-

GERST
MAIS
Rotterdam per 2000 kg.
ROGGE
Bahia Blan-
Rotterdam

per 100 Icg.
BURMA RIJST
BOTER per kg.
KAAS
EIERN

i°nt.
jeeuwar_
Co.
Heffing
Csis
‘)Zieblz28I
LaPIat1)
loco
a ) loco
0
er am
b
Rnoonjsen
Fabr.kaas
Eermijn Termijn-
Amerik.
Termijn-
8OkgRoe-
van E.

B.
Rotterdam
noteer. op Mixed
per

g.
noteer. op
meensche ‘)
Not


eering
Zuivel-
gang exp.
Roermond
ian 5 Aprilji.
per2000 kg.
1 of 2 mnd.
No. 2
1)
of 2mnd.
Locoprijs
HerI.Ned.Ct4

Not.
Centr.
per 50 kg.
P. 100 St.
1
%
t
%
1
%
t
%
t
%fI%1
%
sh.
f
%
f
1
%
f
%
1927
237,-
110,2
171,0
89,3

176,-
87,1
12,475
102,5
13,82
5

110,1
14,75 109,3
6,83
104,5
11(3
1
/4
203
98,4

43,30 95,0
7,96
99,3
1928
228,50
106,2
208,50
108,6 226,-
lII;9
13,15
108,1
12,57
5

100,1
13,475
99,9
6,43
98,4
10/714
2,11
102,3

48,05
105,4
7,99
99,6
1929
179,75
1 11,75
83,6
196,-
102,1

204,-
101,0
10,875
89,4
11,275
89,8
12,25
90,8 6,34
97,0 10j6
2,05
99,4.

45,40 99,6
8,11
101,1
1930
52,0
118,50
61,7

136,75
67,7 6,22
5

51,2
8,275
65,9
9,67
5

71,7
5,09
77,9
815
1,66
80,5

38,45
84,4 6,72
83,8
1931
107,25
49,9
78,25 40,8 84,50
41,8 4,55 37,4 4,65
37,0 5,55
41,1
3,09 47,3
516
1,34
64,9

31,30
68,7 5,35 66,7
1932
100,75
4,8
72,-
37,5
77,25 •
38,2
4,62
5

38,0 4,70
37,4
5,225 38,7 2,59
39,6
5111′!2

0,94 45,6

22,70
49,8
4,14
51,6
1933
Z
70,-
32,5
60,75
31,6
68,50
33,9 3,55
29,3
3,75 29,9 5,025 37,2
1,84
28,2
4j51/

0,61
.29,6
0,96
20,20
44,3
3,71
46,3
.

1934
:
75,75 35,2 64,75 33,7 70,75 35,0
3,32
5

27,3
3,25
25,9
3,67
5

27,3
1,74
26,6
411/4
0,45
21,8
1,-
18,70
41,0 3,45 43,0
1935
a.1
68,-
31,6
56,-1
29,2 61,25 30,3 3,07
5

25,3
3,9751
30,9
4,125 30,6
2,07
31,7
51812

0,49
23,7
0,99
14,85
32,6
3,20 39,9
1936 1937
8e,-
40,0
74,50
38,8
74,-
36,6
4,27
5

35,1


5,75 45,8 6,27
5

46,5 2,19
33,5
517
1
12
0,58
28,1
.0,88
5

17,55
38,5 3,50 43,6

1938
137,75 103,00
64.0
105,75
55,1

III,-
55.0 8,95 73,6 8,02
5

63,9 8,92
5

66,2
2,70
41,3
61-
0.78 37,9 0,67
19,75
43,3 3,96
49,4 47,9
100,50
52,3

106,50
49,9 5,725
47,1
5,40

43,0 6,20
46,0
2,48
38,0
517
0,80

38,8 0,58 21,27
5

46,7 3,98 49,6

Febr. 1938
Z
129,50
60,2
106,-
55,2

110,75
51,9 7,60
62,5 7,275
57
1
9 8,30
61,5
2,39 36,6
514
0,81
39,3
0,65
22,12
5

48,5
3,65 45,5
Mrt.

,,
IL
121,50
56,5
104,50
54,4

109,75
51,5
-7,10
58,4
6,77
5

53,9 7,70
57,1
2,36
36,1 513 0,81
39,3
0,56
21,70
47,6
2,80
34,9
Apr.
0

1 16,75
54,3
107,50
56,0

117,75
55,2
6,65
54,7 6,55
52,1
7,35
54,5
2,42
37,1
5/5
0,87
42,2
0,475
19,60
43,0
2,90 36,2
Mei
Z
113,50
52,8
104,50
54,4

III,-
52,1
6,17
5

50,8 6,12
5

48,8
6,95
.51,5
2,64
40,4
5110
1
12
0,89 43,2 0,45
20,.-
43,9 3,25
40,5
Juni
UJ
1
03,75
48,2
100,50
52,3

102,75
48,2
5,625 46,2 5,975
. 47,6
6,92
5

. 51 ,3
2,67
40,9
5111
1
.12
0,80
38,8
0,51
19,575

42,9
3,39
42,3
Juli
103,75
48,2
104,75
54,6

106,75
50,1
5,95
48,9
5,375

42,8
6,77
5

50,2
2,74
42,0
611
1
(4
0,78 37,9
0,50
20,45
44,9
3,71
46,3
Aug.
(.
86,75
40,3
98,25
51,2

102,25
47,9
5,05
41,5
4,70
37,4
5,775

42,8
2,88
. 44,1
61514
0,76
36,9 0,55
21,325
46,8
4,17
52,0
Sept.

_
80,50 37,4
96,25
50.1

105,25
49,4 4,27
5

35,1
4,15 33,0
4,80 35,6
2,81
43,0
613!2
0,78
37,9
0,57
22,80
50,0
5,-
62,3
Oct.
79,-
36,7
89,25
46,5
96,50
45,3
3,975

32,7 3,52
5

28,1
4,02
5

29,8
2,39 36,6
515
1
12
0,74
35,9 0,70
23,45
51,4
5,07
63,2
:

Nov.
81,-
37,7
84,50
44,0
91,-
42,7 4,30 35,3 3,35 26,7 3,65
27,1
2,08
31,9
41914
0,76 36,9
0,70
22,325
49,0
.4,90
61,1
Dec.
91,-
42,3
• 97,25
50,7

106,75
50,1
4,425 36,4 3,525
28,1
3,75
27,8
2,05 31,4
419114
0,83
40,3
0,70
20,60
45,2
4,73 59,0

J an.

1939
88,-
40,9
96,75
50,4

106,25
49,8 4,30 35,3 3,75
29,9
3,85 28,5 2,12 32,5
4111 11
4

0,84 40,8
062
1

20,07
1

44,0
4,29 53,5
Febr.
84,50
39,3
89,-
46,4 97,75 45,8
4
1
225
34,7
3,50
27,9
3,67
5

27,2
2,27
34,8
512
1
14
0,86
41,7
0,60
19,95
43,8
3,41
42,5
Maart
89,75
• 41,7
89,25
46,5
98,25
46,1
4,225 34,7
3,575

28,5
3,625
26,9 2,42
37,1
5133J

0,80
38,8 0,60
18,15
39,8
3,50 43,6
28 Mrt.-4 Apr.
90,50
42,1
88,-
45,8
99,50
46,7 4,25 34,9 3,50
27,9
3,75
27,8
2,51
38,4
518ij4

0,77 37,4 0,60
16,50
36,2
3,55 44,3
4-12 April ’39
93,50
43,5
90,75
47,3

101,50
47,6
4,25 34,9 3,60
28,7
3,80
28,2 2,56 39,2
51914
0,75 36,4 0,55
16,75
36,7
3,55
44,3
12- 18

,,
93,-.
43,2
91,501
47,7

101
,50 .
47,6
4,20 34,5 3,60
28,7
3,80 28,2
2,57 39,4
5110
0,74
35,9 0,55
16,50
36,2
3,55 44,3

JUTE
KATOEN
AUSTRALISCHE WOL
JAPAN. ZIJDE
RUBBER
First Marka”
in Olie gekamd; loco Bradford per Ib.
13/14 Dernier
Stand. Ribbed
Middllng Upland SuperFin
.
c.i.f. Londen
.
o

a
wit Dr. D. te
Smoked Sheets
c
o

b

d Colonal

per Eng. ton

New Yorc per Ib.
r

Liver
pper Ib.
Carded SO’s A.
Merino 64’s Av.
New York per Ib.
locoLonden p.lb.
Herl.Ned.Ct.
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.

Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.
Not.
Herl.Ned.Ct.
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not. Herl.Ned.Ct.1 Not.

1927
1
442,38
%
103,4
£
36.101-
ets.
43,8
%
93,1
Sets.
17,60
ets.
36,7
%

pence
102,1
7,27
ets.
133,8
%
96,8
pence
26,50
ets. •
244,9
%
104,8
pence
48,50
f
13,55
%
105,8
$ 5,44
ets.
93
%
140,2
pence
18,50
1928
445,89
104,2
36.16/11
49,8
105,8
20
1

37,9
105,5
7,51
153,8

111,2
30,50
259,7
111,1
51,50
12,60
98,4
5,07
54
81,4
10,75
1929
395,49
92,4
32.14/3
47,6
101,1
19,10
33,2
92,4 6,59
127,2
92
1
0 25,25
196,5
84,1
39,-
12,28
95,9
4,93
52
78,4
10,25
1930
0
257,97
60,3
21.6/9
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8 3,92
81,9
59,2
16,25
134,8
57,7 26,75
8,50
66,4 3,42
30
45,2 5,87
5

1931
1932
cz
192,15
44,0

17.1/7
21,1
44,8
8,50
20,1
55,9 4,28
60,9
44,0

109,0
46,6 23,25
5,97
46,6
2,40
15
22,6 3,12
5

146,86
34,3
16.181-
15,9
33,8
6,40
19,5
54,3
5,39
42,5
30,7

11,75
79,7
34,1
22,-
3,87
30,2
1,56
12
18,1
3,375
1933 128,63
30,1
15.12/2
17,4
37,0 8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9 41,5 28,25
3,21
25,1
1,61
II
16,6
3,25
1934 1935
Z
115,85
27,1
15.919 18,3
38,9
12,30
13,6
37,8 4,37
51,4
37,2
16,50
95,8
41,0
30,75
1,92 15,0
1,29
19
28,6
6,25
134,52
31,4
18.11/8
17,6
37,4
11,90
17,7
49,3 5,87 42,2
30,5

84,5
36,2
28,-
2,41
18,8
1,63
18
27,1
6,-
1936
c
142,61
33,3
18.618
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60
. 54,3
39,3
16,75 108,6
46,5
33,50
2,71
21,2
1,73
25
37.7
7,75
1937 1938
153,46
42,9
20.814
20,8
44,2
11,44
20,0 55,7 5,34
89,0
64.4
23,75
132,7
56,8
35,50 3.30
25,8
1,865
36
54,3 9,50
165,24
38,6
18.1513
15,7
33,3
8,64
15,1
42,0
4,08
61,9
44,8
16,75
96,1
41,1
26,-
2,99
23,3
1,64
27
40,7
7,25

Febr. 1938
0
166,62
38,9
18.1117
16,1
34,2
9,00
16,5
45,9
4,41
63,9
46,2
17,-
98,1
42,0
26,25
2,78
21,7 1,555
27 40,7
7,125
Mrt.

,,
165,08
38,6
18.8/-
16,1
34,2
8,91
16,1
44,8 4,30
61,1
44,2
16,25
98,3
42,1
26,25
2,81
2 1,9
1,56
25
37,7 6,75
Apr.

,,
156,59
36,6
17.9/5
15,8
33,5
8,76
15,5 43,1
4,15
60,7 43,9
16,25
95,6
40,9
25,50 2,75
21,5
1,525
22
33,2 5,87
5

Mei

,,
158,09
36,9
17.12/2
15,3
32,5
8,48
15,2
42,3
4,06
61,7
44,6
16,50
98,9
42,3
26,50 2,82 22,0
1.56
21
31,7
5,62
5

Juni
.
153,41
35,9
17.216
15,1
32,1
8,37
14,3
39,8
3,85 60,5
43,8
16,25
95,5 40,9 25,50
2,81
21,9
1,55
23
34,7 6,25
Juli

,
Z
169,20
39,5
18.17/10
16,1
34,2
8,88
15,7
43,7 4,20
60,9
44,0
16,25
97,1
41,5
26,-
3,22
25,1
1,775
28
42,2
7,50
Aug.

,,
174,59
40,8
19.10i8
15,3
32,5
8,37
14,7
40,9
3,95
61,4
44,4
16,50
96,8
41,4
26,-
3,11
24,3
1,695
29
43,7
7,87
5

Sept.

170,11
39,8
19.119
14,9
31,6
7,99
14,1
39,2 3,84 62,0
44,9
16,75
94,9
40,6 25,50
3,17 24,7
1,70
5

30
45,2
8,
Oct.

,
Nov.
0
171,48
40,1 19.1113
15,9
33,8
8,62
14,3
39,8
3,92 62,6
45,3
17.25
94,8
40,6
26,-
3,27 25,5
1,77
31
46,7
13,37
5

165,33
38,6
19.113
16,7
35,5
9,09
14,6
40,6
4,03 61,4
44,4
17,-
92,2 39,5
25,50
3,19 24,9
1,73
5

29
43,7 8,12
5

Dec.
163,83
38,3
19.116
15,9
33,8
8,62
14,4 40,1
4,03 59,3
42,9
16,50
89,5 38,3
25,-
3,22
25,1
1,75
29
43,7 8,12
5

Jan.

1939
178,37
41,7 20.151-
16,5
35,0
8,91
14,8
41,2
4,14 58,5 42,3
16,25

89,2
38,2
25 –
3,37
26,3
1,83
29
43,7
8,
Febr.

,,
203,23
47,5
23.518
16,8
35,7
8,99
14,7
40,9
4,05 58,6
42,4
16,-
90,1
38,6
24,75
3,80
29,7
2,03
29
43,7
8,-
Maart

,,
208,49
48,7
23.12/6
17,1
36,3
9,06
15,2
42,3 4,13
59,8 43,2
16,25
90,8
38,9 24,75
4,07
31,8
2,16
30
45,2 8,25
28 Mrt.-4 Apr.
216,10 50,5
24.101-
16,7
35.5
8,87
15,0
41,7 4,09 59,7 43,2
16,25
90,0
38,5 24,50
4,20
32,8 2,23
30
45,2
8,125
4-12 April 39
217,19 50,8
24.12/6
16,5
35,0
8,74
15,0
41,7
4,09 59,7 43,2
16,25
90,0
38,5 24,50 4,14
32,3
2.20
29
.43,7
8,-
12-18

,.

,,
220,44
51,5
2
5.-1-
16,7
35,5 8,84
15,0
41,7 4,08 59,7
43,2
16,25
90,0
38,5 24,50 4,24
33,1
2,25
29
43,7
8,-

KOPER
LOOD

IJZER
GIETERIJ-IJZER
ZINK
ZILVER

Standaard
gem. prompt en
OC
ond n
e
Cleveland No. 3
.

(Lux III)
gem. prompt en
eash Londen
Loco Londen
1ev. 3 maanden
per

ng.

on
E
franco Middlesb.
per Eng. ton
1ev. 3 maanden
per Standard
per Eng. ton
Londen perEng.ton

1HerI.Ned.Ct.J
Ï1ied.Ct.I

per Eng. ton
f.o.b. Antwerpen

iHerl.Ned.Ct.1
kerl.Ned.Ct.1

onden p. Eng. ton
Ounce

HerI.Neî.I
Not.
FlerI.Ned.Ct.I
Not. Not.
Not.
f

Jerl.Ned.Ct.INot.
1
%
f
%
£
t
%
£
f
%
5h.
f
%
Sh.
f
%
£ ets.
%
pence
1927
675,10
85,9
55.13/11
295,75
106,5
24.811
3503,60
120,6
289.115
44,10
104,7
72/9 39,10
98,9
6416
345,40
108,8
28.9/11
132
101,5
26
1
/16
1928
771,20
98,1
63.1419
256,15
92,2
21.3/4
2749,50
94,6
227.418
39,85
94,6
65110
37,90 95,9
6218
305,75
96,4
25.5/5
135 103,8
2614
1929
912,55
116,1°
75.917
281,10
101,2
23.4/11
2465,65
84,8
203.18110
42,45
100,8
70/3
41,55
105,1
6819
300,80
94,8
24.1718
123
94,6
2411
1930
661,10
84,1
54.13
1
7
218,70
78,8
18.1
1
5
1716,20
59,1
141.19/1
40,50
96,1
67
1

35,95
91,0
5936

203,55
64,1
16.1619
89
68,5

1
7
1
16
1931
<
431,85
54,9
38.719 146,60
52,8
13.-/7
1332,55
45,9
118.911
33,-
78,3
5818
28,90
73,1
5115
140,05
44,1
12.8/11
69
53,1
14
5
(8
1932
275,75
35,1
31.1418
104,60
37,7
12.-19
1181,30
40,6 135.18/10
25,40 60,3
5816
22,20 56,2
5111
118,95
37,5
13.13/10
64
49,2
17
13
(
1933
1934
CL)

268,40
34,1
32.1114
97,25
35,0
11.1611
1603,50
55,2
194.11/11
25,55 60,6
621-
21,-
53,1
511-
129,80
40,9
15.14/11 62
47,7
18
1
(
226,80
28,8
30.6/5
82,65
29,8
11.1f-
1723,15
59,3
230.715
25,-
59,3
66/11
20,25 51,2
54/1
103,05
32,5
13.15/6
66
50,8
2111
4

1935
230,95
29,4
31.1811
103,40
37,2
14.5/8
1634,25
56,2
225.14/5
24,70 58,6
68/2
20,25
51,2
56
1

102,65
32,3
14.3(6
87
66,9
28’h6
1936
298,75
38,0
38.8/1
137,15
49,4
17.12/7
1592,-
54,8 204.12
1
8
28,40 67,4
73/-
22,40
.56,7
5717
116,55
36,7
14.1917
65
50,0
20
1
/1
1937 1938
<
488,55
62,1
54.813
208,95
75,3
23.516
2176,70
74,9
242.7/10
41,30
98,0
91/11
47,10
119,2
10511
199,80
63,0
22
1
4/4
75
57,7 20
1
/16
361,40
46,0
40.1318
135,75
48,9
15.516
1684,25
58,0
189.13111
48,45
115,0
1091

30,30
76,7
6812
125,15
39,4
14.1110
72
55,4
19
9
16

Febr. 1938
l

353,70
45,0
39.8/9
137,35
49,5
15.613
1642,15
56,5
183.1111
48,90
116,1
1091

33,45
84,6
7416
128,85
40,6
14.714
75
57,7
20
3
(1
Mrt.

,
sj
357,25
45,4
39.16/7
144,80
52,2
16.2110
1649,65
56.8 183.18/2
48,90
116,1
109/

31,80 80,5
70111
128,90
40,6
14.714
75
57,7
20
3
/16
Apr.

,,
354,85
45.1
39.11/7
141,35
50,9
15.15(4
1536,80
52,9
171.9/5
48,85
115,9
109/-
32,80 83,0
7312
124,75
39,3
13.1814
71
54,6
18
7
/8
Mei
328,80 41,8
36.12/9
127,85
46,0
14.4111
1452,30
50,0
161.16/6
48,90
116,1
109/

29,15
75,3
6614
113,50
35,8
12.1216
70
53,8
1814
Juni

,,
317,80
40,4
35.9
1
5
125.35
45,1
14.-/-
1599,30
55,0
178.10/-
48,85
115,9
109
1

28,05
71,0
62(8
118,40
37,3
13.4
1
3
71
54,6
18′
5
116
Juli
356,45 45,3
39.15111
133,50
48,1
14.1812
1725,45
59,4
192.1312
48,80
115,8
1091-
27,25 69,0
60/11
127,85
40,3
14.516
12
55,4
187/
Aug.

,,
363,35
46,2
40.12/9.
127,20
45,8
14.416
1722,60
59,3
192.131-
48,75
115,7
1091-
26,80
67,8
601-
124,10
39,1
13.1716 72
55,4
19
3
(
Sept.

)j
374,70
47,7
42.-/-
-136,50
49,2
15.61- 1727,30
59,4
193.1216
48,60
115,3
1091-
28,30
71,6
63(5
126,85
40,0
14.415
72
55,4
19
5
(1
Oct.

11.
399,35
50,8
45.111-
141,55
51,0
16.2/11
1817,05
62,5
207.5/-
47,80
113,5 1091-
30,05
76,0
68/7
132,30
41,7
15.1(9
72
55,4
19
9
(j
Nov.
389,70
49,6
44.1915
139,10
50,1
16.111
1855,20
63,8
214.2/6
47,20
112,0
1091-
29,85
75,5
68111
124,25
39,2
14.6/9
72
55,4
197j
Dec.
1-
372,90 47,4
43.8!-
130,70
47,1
15.4/2
1842,55
63,4
214.8(6
46,90
111,3
1091-
29,20
73,9
67/10
118,05
37,2 13.14/9
72
55,4
20
1
/8

Jan.

1939
Q
Z
371,15
47,2
42.1918
125,15
45,1
14.9(10
1857,55
63,9
215.216
42,65
101,2
991-
28.90
73,1
67/1
IIR,35
37,3
13.1411
73
56,2
20
1
14
Febr.

,,
371,40
47,2
42.911
125,55
45,2
14.711
1876,25
64,6
214.915
43,30.
102,8
991-
29,55 74,6
6716
119,95
37,8
13.1413
74
56,9
20
7
(16
Maart
28 Mrt.-4 Apr.
,,

379,65
381,80 48,3
48,6
43.-/4
130,35
46,9
14.1514
1902,50
65,5
215.11(3
43,70
103,7
991-
29,80
75,4
6716
122,05
38,5
13.1617
75
57,7
20
5
(1
43.6(3
127,25
45,8
14-8,9
1906,25
65,6
216.5/.
43;65

103,6
99!-
29,75 75,3
6716
118,45
37,3
13.8
1
9
73
56,2
19/
1
6
4-12 April’39
369,85 47,0
41.18/9
124,55
44,9
14.2
1
6
1887,20
64,9
214
11

43,65
103,6
99!-
30,-
75,9
68/-
117,95
37,2 113.716
73
56,2
20 12-18

,,

,,
367,50
46,7
41.13/9
127,85
46,0
14.101-
1910,80
65,7
216.151-
43,65
103,6
991-
29,95
75,8
681-
118,45
37,3
13.8(9
73
56,2
20

MIDDELEN EN GRONDSTOFFEN.
(Indexeijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).

327
GE-
SLACHTE
GE-
SLACHTE
DEENSCH
BACON
BEVROREN
ARG. RUND-

CACAO G.F.
KOFFIE
Loco R’dam(A’dam
SUIKER
Wittekrist.-
THEE
N.-Ind.thee-
RUNDEREN
(versch)
VARKENS
(versch)
middelgew. No. 1
VLEESCH
Accra per 50kg
elf. Nederland
per 11
2
kg.
suiker loco Rotterdam!
veiIin

A’dam Qem.Tava-
en
Robusta
Superior
oer 100 kg.
oer 100 kg
Londen per cwt.
Londen perS lbs.

Amsterdam
Sumatrathee
gi
Hen. Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.(
Not.
Herl.Ned.Ct.(
Not.
Rotterdam
Rotterdn,
Santos
per 100 kg.
per’!- kg.
/
%-ri7

jii
f
%
sh.
ets.
%
cts.
/
%
ets.
%
1927

– –

65,15
97,8
10716
2,73 92,2
416
41,21 119,4
68/-
46,87
5

95,5
54,10
91,4
19,125 119,6
82,75
109,2
101,3
1928
93,-
98,2
77,50
90,8 66,80
100,3
110/5
3,03
102,4
5/-
34,64
100,4
57/3
49,62
5

101,1
63,48
107,3 15,85
99,1
75,25
99;3
102,2
1929
96,40
101,8
93,125
109,2 67,81
101,8
112/2 3,12
105,4
5/2
27,70
80,2
45110
50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3 69,25
91,4
94,7
1930
108,-
114,0
72,90 85,5
57,19 85,9
94/7
2,97
100,3
4/11
21,04
61,0
34111
32
65,2
38,10
64,4
9,60
60,0 60,75
80,2
12,1
1931
88,-
92,9
48,-
56,3 35,72
53,6
63(6
2,44
82,4 4/4
13,84
40,1
24/7
25
50,9
27,10
45,8
8,-
50,0
42,50
56,1
53,3
1932
61,-
64,4
37,50 44,0
25,46
38,2
5817
1,70
57,4
3111
11,77
34,1
27/1
24
48,9
30,04
50,8
6,32
5

39,6
28,25 37,3
43,0
1933
52,-
54,9
49,50
58,0
30,74 46,2
7417
1,54
52,0
3/9
9,30 26,9
2217
21,10
43,0
22,83
38,6
5,32′
34,5
32,75
43,2 37,0
1934
1935
61,50 64,9
46,65
54,7
32,94
49,5
8811
1,42
48,0
3/9
1
(,
8,15 23,6
21/10
16,80
34,2
18,40
31,1
4,07
5

25,5
40
52,8 34,9

1936
48,12
5

53,42
5

50,8 56,4
51,625
48,60
60,5
57,0
32,-
36,37
48,1
54,6
8815
9316 1,19 1,48
40,2 50,0
3/3
1
1,
3/912

8,15
12,05
23,6
34,9
2216
30/4
14,10
13,625
28,7 27,8
15,21
16,875
25,7
28,5 3,85
4,02
5

24,1
25,2
34,50 40
45,5 52,8 32,5 39,2
1937
71,27′
75,3
61,85
72,5
42,27
63,5
94/1 1,90
64,2
413
17.35
50,3
38/8
16,62
5

33,9 22,37
5

37.8
6,22
5

38
1
9
53,50
70,6 53,6
1938
67,55
71,3
63,62
5

74,6
44,17
66,3
9915
1,95
65,9
4(4
1
/,
10,48
30,4
2318
13,20
26,9
14,91
25,2
5
1
20 32,5
51,-
67,3
46,6

Febr. 1()38
70,25
74,2
68,75 80,6
43,95
66,0
981-
2,08
70,3
417
1
1,
12,44
36,0
2719.
13
26,5
16
27,0 5,40 33,8
50,25
66,3 50,3
Mrt.


69,15 73,0
66,37
5

77,8
45,87
68,9
102/2
1,90
64,2
4/3
13,30
38,5
2918 13
26,5
15,50
26,2
5,05 31,6
52,25
69,0
48,6
Apr.

,,
70,35 74,3
64,40
75,5
47,29 71,0
10516
1,88
63,5
4/2
11,68
33,8
26/1
13
26,5
15
25,4
4,65
29,1
53,50
70,6
41,9
Mei


71,50
75,5
62,-
72,7
46,22
69,4
1031- 1,92
64,9
413
1
(,
8,64 25,0
19/3 12,50
35,5
14
23,7 4,70 29,4
53,-
70,0
41,1
Juni
70,50
74,4 59,95
70,3
43,99
66,1
98/2
1,96
66,2
4141/,

8,74 25,3
1916
12,50
25,5
13,75
23,2 4,72
5

29,6
49,50
65,3
45,5
Juli
67,20
71,0
62,40
73,1
46,46
69,8
10319
1,98
66,9
415
9,76
28,3
21(94
12,75
26,0
14
23,7
4,95 31,0
47,75
63,0
46,5
Aug.,,
67,-
70,7
63,75
74,7
45,32
68,1
101/5
1,96
66,2
4/4
1
1,
10,04
.29,1
22154
13,30
27,1
14,10
23,8
5,–
31,3
49,50
65,3 45,5
Sept.
64,65
68,3
62,45
73,2
43,67
65,6
99j-
1,90
64,2
4/35(4

10,41
30,2
23144
13,50
27,5
14,50
24,5 5,35 33,5

70,0
45,7
Oct.


63,65
67,2
62,50
73,3
43,-
64,6
98/-
1,99
67,2
416
1
/4
10,02
29,0
221104
14,30
29,1
15,50
26,2
5,225
32,7

71,3 44,6
Nov.
62,15)
n65,6
60,87
5

71,4
39,28 59,0
9017
1,99
67,2
417
9,51
27,5
22(114
14
28,5
15,50
26,2
5,45
34,1
50,25
66,3 43,2
Dec.
63,35
66,9
59.75
70,0
41,46
62,3
9616
1,89
63,9
414314

9,03 26,2
211-
13,50
27,5
15
25,4
5,725
35,8
46,50
61,4 43,8

Jan.

1939
63,67
5

67,2
56,87
5

66,7
41,93
63,0
9716
1,94
65,5
41614
8,95 25,9
20(95
13,20
26,9
15
25,4
5,85 36,6
47,50
62,7 43,4
Febr.

,,
§1,85 65,3 55,95 65,6
43,61
65,5
1001-
1,90
64,2
414
9,14 26,5
20(104
13
26,5
15
25,4
5,775

36,1
48,75
64,4
41,7
Maart

,,
62,475
66,0 55,825
65,4
44,39
66,7
10017
1,84
.

62,2
412
9,27 26,9
211-
13
26,5
15
25,4
6,27
5

39,2
50,50
66,7 42,8
28 Mrt.-4 Apr.
63,30 66,8
56,-
65,6 45,43
68,2
103!-

1,86
62,8
4(2
1
1,
9,21
26,7 20/104
13
26,5
15
25,4
7,-
43,8
51,50
68,0
43,1
4-12 April ’39
65,30
69,0 56,25
65,9
42,34
63,6
96/-
1,76
59,5
4/-
9,15 26,5
2019
13
26,5
15
25,4
7,125
44,6
51,50
68,0
42,8
12-18

,,

,,
66,–
69,7
56,50
66,2
42,32
63,6
961-
1,65
55,7
319
9,04
26,2
2016

113
26,5
15
25,4
7,32
5

45,8
54.25
71,6
42,8

GRENENHOUT
Zweedsch ongesort.
21/,
x
7 per standaard
ex opslagpi. Londen

VUREN-
HOUT
basis 7″ f.o.b.
ZwedenjFini.
perstandaard
van 4.672 M
3
.

KOE-
HUIDEN
Gaaf, open kop
57-61 pond
Veiling te
Amsterdam

COPRA
Ned.-lnd.
I. m. s.
per 100 kg
Amsterdam

GRONDNOTEN
Gepelde Coromandel,
per longton
elf. Londen
_______________

LIJNZAAD
La Plata
loco
Rotterdam
per 1000 kg.’)

1

GOUD
1

cash Londen
per ounce line

Henl.Ned.Ct.l

Not.
E’
,
,
=’

2
.E
Hen. Ned. Ct.
1

Noï
Hen. Ned. Ct.
1

Not.
T-
r

T

T

7

Y
x
ah.
1927
230,28
100,1
19.-f-
160,50
105,1
40,43
100,9
32,62
5

106,5
266,03
106,4
21.18/11
185,-
95,0 51,50
100,1
851-
105,3
104,4
124,1
1928
229,90
100,0
19.-!-
151,50
99,2 47,58
118,7
31,87′
104,1
254,10
101,6
21./-
185,25
95,1
51,45
100,0
85/-
102,0 100,2
94,6
1929
229,71
99,9
19.-f-
146,-
95,6
32,25
80,5
27,37
5

89,4 230,16
92,0
19.-19
214,-
109,9
51,40
99,9
851-
92,7 95,4
84,5
1930
218,43
95,0
18.112
141,50
92,7 25,36
63,3
22,625 73,9
175,55
70,2
14.10/4
181,75
93,3 51,40
99,9
951-
69,6
75,1
60,0
1931
187,88
81,7
16.141- 110,75
72,5
18,65
46,5
15,375
50,2
136,69
54,7
12.2/11
95,50
49,0
52,-
101,1
9215
47,6
54,6
44,7
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15.-14
70,-
35,9
51,25
99,6
1181-
35,1
43,0
38,4
1933
136,48
59,3
16.11/2
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30
30,4
90,39
36,1 10.1914
75,50
38,8
51,35 99,8
12417 33,1
39,0′
34,5
1934
134,02
58,3
17.1814
76,50
50,1
12,07
30,1
6,90
22,5
71,90
28,7
9.1213
72,75
37,3
51,50
100,1
13718
31,6
37,3
36,5

1935
127,91
55,6
17.1314
59,50
39,0
12,54
31,3
9,15
29,9
104,26
41,7
14.81-
67,25
34,5
51,50
100,1
142/2
32,2
37,0
34,8
1936 139,98
60,9
17.19110
78,25
51,3
15,40
38,4
11,90
38,9
113,49
45,4
14.11/9

43,6
54,60
106,1
14014
39,0
42,2
40,7
1937
205,35
89,3
22.1712
132,25
86,6 23,35
58,2
15,225
49,7
127,81
51,1
14.4/8
110,50
56,8
63,20
122,8
14019
53,4 57,8
55,9
1938 189,94
82,6
21.717
109,50
71,7
15,38
38,4
10,07
5

32,9
92,12
36,8
10.713
99,-
50,9
63,30
123,0
14216
41,1
48,5
44,5

Febr. 1938
199,56
86,8
22.5/-
122,50
80,2
17,-
42,4
10,95
35,8
95,86
38,3
10.1319
108,-
55,5
62,70
121,9
139194
43,4 51,0
44,7
Mrt.


197,49
85,9
22.-1-
116,25
76
1
1
15,-
37,4
10,97′
35,8 92,92
37,2.
10.712
106,25
54,6 62,75
122,0
139111

41,8 49,9
43,6
Apr.

,
197,23
85,8
22.-!-
110,-
72,0
14,50
36,2
10,62
5

34,7
90,22
36,1
10.113
101,75
52,3
62,65
121,8
13919
40,0
48,9
41,1
Mci

,,
195,17
84,9
21.151-
105,50
69,1
14,50
36,2 10,425′ 34,0 91,54
36,6
10.41-
98,50
50,6
62,85
122,2 1401-4
39,4
41,8
40,0
Juni

,,
190,37
82,8 21.51-
102,50
67,1
14,-
34,9
9,775
31,9
92,40
36,9 10.6/3

49,3
63,05
122,5
140184
38,9
47,1
40,7
Juli

,,
188,10
81,8
21.-(-
102,50
67,1
14,75
36,8
10,125
33,1
97,26
38,9
10.1712

102,-
52,4
63,20
122,8
14112
41,3
48,2
44,3
Aug.

,,
187,70
81,6
2l.-/-
103,-
67,5
14,75
36,8
9,725 31,8 93,55
37,4
10.9/3 96,50 49,6 63,60
123,6
14214
40,9
41,6
45,2
Sept.

,,
182,97
79,6
20.151-
105,-
68,8
15,25
38,0
9,475

30,9 91,44
36,6
10.5/-
96,25
49,4
64,55
125,5
144j9
41,0 43,0 46,9
Oct.


184,29
80,1
21.-!-
107,-
70,1
15,75
39,3 9,07
5

29,6
88,01
35,2
10-19
92,50
47,5
63,90
124,2
145194
41,3 41,8
41,9
Nov.

,,
177,72
77,3
20.10/-
108,50
71,1
15,50
38,7
8,725
28,5 85,14
34,0
9.16(7
90,-
46,2
63,95
124,3
147/74
40,0
46,8
45,9
Dec.

,,
175,-
76,1
20.716
108,50
71,1
14,50
36,2
9,-
29,4
87,24
34,9
10.2110
91,25 46,9 63,95
124,3
148110
40,2
46,6
45,3

Jan.

i939
174,17
75,7
20.51-
108,55
71,1
14,50
36,2
9,07
5

29,6
88,20
35,3
10.4/9 89,25
45,9
64,20
124,8
14818
40,1
46,5
45,7
Febr.
169,53
73,7
19.8/9
109,90
71,9
14,50
36,2
9,40
30,7
90,50
36,2
10.6,11
90,50 46,5 64,90
126,1 14814
42,1
46,4
46,1
Maart

,,
169,89
73,9
19.5/-
116,25
76,1
14,50
36,2
9,65
31,5
91,43
36,6
1
10.712
96,25
49,4
65,50
127,3
148144
43,5
41,6 47,8
28 Mrt.-4 Apr.
169,81
73,8
19.51-
117,50
76,9
14,50
36,2
9,625
31,4

91,46
36,6
10.716
95,50
49,1
65,40
127,1
14815
43,7
47,7
48,7
4-12 April ’39
167,60
72,9
19.-!-
117,50
76,9
14,50
36,2
9,50
31,0
90,94
36,4
10.6/3
1

95,-
48,8 65,50
127,3
14816
43,4
47,4
48,0
1
12-18
169,71
73,8
19.51-
117,50
76,9
14,50
36,2
9,25
30,2
1
91,46 36,6
10.716
94,-
48,3 65,45
127,2
148164
43,5
47,5
48,8

ÊËÏKOLEN
Westf./Holl.
bunkerk. ongez.
f.o.b. R’dan,!

PETROLEUM
Mid. Contin. Crude
33 tm. 33.9° Bé s. g. te N.-York

barrel
p.

BENZINE
Gulf Exp. 64/66°
per
U.S.
gallon

KALK-
SALPETER
franco schip
ZWAVELZURE
AMMONIAK
franco schip

CEMENT
levering bij
50 ton franco

ST E EN EN

, g


o..S’o

3
o’o

__________________ binnenmuur
rs.
1000
stuks
buitenmuur
P.
1000
stuks
A’dam per
Ned.perlookg
bruto
Ned. per 100kg
voor den wal
Rotterdam
Rood en Klinkers en
0
0
‘E2
…’O 0
‘e.E
1000kg.
Hnl.Ned.Ct.

Not.
Herl.Ned.Ct.l Not.


Boeregrauw
Hardgrauw

7
%
r

r
jïs.11
T
TT’
%
1927
11,25
103,1
3,21
103
1
6
1,28
37
128,0
14,86
1
11,48
102,6 11,44 102,5
18,-.
99,0
13,65 104,3 16,50
88,4
105,1
105,2

1928 10,10
92,5
2,99
97,1
1,20
24,85
85,9 9,98
1
11,48 102,6
11,08
99,3
18,-
99,0
13,60
104,0
19,50 104,5
96,5 99,0
1929 11,40 104,4
3,06
99,4
1,23
24,90
86,1
10
10,60
94,8
10,96
98,2
18,55 102,0
12,-
91,7
20,-.
107,1
98,5
95,9
1930 11,35 104,0
2,76 89,6 111
2190
75,7
8,81
9
1
84
88,0
10,55
94,5
18,55
102,0
II,-
84,1
19,

101,8
83,3
17,1
1931
10,05
92,1
1,42 46,1
0:57
1
2:38
42,8 4,98
8,61
77,0
7,73
69,3
16,55
91, 0
10,

76,4
15,50
83,0
61,9 55,4
1932

73,3
2,01
65,3
0,81
11,99
41,5 4,83
6,15
55,0 4,20 37,6
12,-
66,0 8,50 65,0
II,-
58,9
49,6
43,0
1933
7,-
64,1
1,14
37,0
0,57
9,24 32,0 4,63
6,18
55,2
4,63
41,5
II,-
60,5
8,75
66,9
10,50
56,2
46,4
40,3
1934
6,20
56,8
.1,40
45,5
0,94
7,18
24,8
4,84
6,11
54,6
4,70
42,1
11,25
61,9
7,-
53,5 8,50 45,5 44,8 38,8
1935
6,05 55,4
1,39 45,1
0,94
7,65
26,5
5,18
5,89 52,7
4,81 43,1
II,

60,5 6,75
51,6
8,50
45,5
46,4 39,9
1936
6,60 60,5
1,63
52,9
1,04
8,86 30,6
5,65 5,70 51,0 4,82 43,2
10,50
57,7 6,75
51,6 8,75
46,9 48,5
44,1
1937
8,90
80,6 2,09
67,7
1,15 11,08
38,3
6,10
5,75 51,4 4,97 44,5
11,35
62,4
7,50
57,3 9,50
50,9 68,4
60,5
1938
9,75
89,3 2,03
65,8
1,12
8,84 30,6
4,87 5,95 53,2 5,17 46,3
12,85
70,7
9,-
68,8
11,75
62,9
56,7
48,0

Febr.
1938
9,90
90,7
2,08 67,4
1,16
9,10
31,5
5,09
6,10
54,5

5,30
47,5
12,85 70,7
8,50 65,0
10,50
56,2
58,0 51,4
Mrt.
9,90
90,7
2,09 67,7
1,16
9,08′
31,4
5,05
6,15 55,0 5,35
47,9
12,85
70,7
8,50
65,0
10,50
56,2
58,1
50,7
Apr.
9,90
90,7 2,09
67,7
1,16
8,89
30,7
4,94
.6,20 55,4 5,40 48,4
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3 57,5 49,5
Mei
9,90
90,7 2,10
68,0
1,16
8,92
30,8
4,94
6,25
55,9
5,45
48,8
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3
55,6
48,3
Juni
9,90
90,7
2,10
68,0
1,16
8,88
30,7

4,91
6,25
55,9
5,45
48,8
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3
55,7
48,0
Juli

9,90
90,7
2,11
68,4
1,16
8,97
31,0
4,94
5,55
49,6
4,80
43,0
12,85
70,7
9,-
68,8
12,-
64,3
55,9
49,3
Aug.
9,80
89,8
2,12
68,7
1,16
8,89
30,7
4,85
5,65
50,5
4,90
43,9
12,85

70,7
9,50
72,6
12,-
64,3
55,7
48,9
Sept.


9,60
87,9
2,16 70,0
116
8,93 30,9
4,81
5,70
51,0
4,95
44,4
12,85
70,7
9,50 72,6
12,-
64,3 56,5
49,5
0ct.
9,45 86,6
1,91
61,9
1:04
8,68
30,0
4;72
5,75
51,4
5,-
44,8
12,85
70,7
9,50 72,6
12,-
64,3
56,9
49,8
Nov.
9,35
85,6
1,77
57,3
0,96
8,31
29,0 4,52
5,80
51,8
5,05
45,3
12,85
70,7
9,50 72,6
12,-
64,3
56,1
,49,0
Dec.


9,50
87,0
1,77
57,3
0,96
8,11
28,0
4,41
5,90 52,7 5,15
46,1
12,85
70,7
9,50
72,6
12,-
64,3
55,5 48,6

Jan.

1939

82,4
1,78
57,7
0,96 8,08 27,9
4,38 6,10 54,5 5,30 47,5
12,35
67,9 9,50
72,6
12,-
61,3
55,1
48,5
Febr.

,,
9,15
83,8
1,79
58,0
0,96 8,18 28,3
4,38
6,10
54,5 5,30 47,5
12,35
67,9
9,50
72,6
12,–
64,3
55,5
49,4
Maart

,,
9,65
88,4
1,81
58.6
0,96
8,31
28,7
4,41
6,10
54,5 5,30 47,5
12,35
67,9 9,50
72,6
12,-
64,3 56,5
50,6
28 Mrt.-4 Apr.
9,65
88,4
1,81
58,6
0,96
8,47 29,3 4,50
6,10
54,5 5,30 47,5
12,35
67,9
9,50
1

72,6
12,-
64,3
56,3

50,6
4-12 April ’39
9,65
88,4
1,81
58,6
0,96
8,48 29,4 4,50
6,10
54,5- 5,30 47,5
12.33

67,9
9,50 72,6
12,-
64,3
58,0
50,3
12-18

,,

,,
9,65
88,4
1,81
58,6
0,96

8,48
29,4
4,50
6,10
54,5
5,30 47,5
12,35
67,9
9,50
1

72,6
12,-
64,3
56,2 50,4

328

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19
April 1939

IiOERSIi1N t’E LOND1fN.

Plaatsen en

INoteerings-I
Landen

I
eenheden
1
t April
1939
8
April
1939
10115
April
19391
L
aagstelHoogstel
IS
Apr,
1939

AlexandrÏë..
Piast.
p.0

97%
9734
97% 97%
9734
Athene

….
Dr. p.
£
547%
54714
540
555
54734
Bangkok….
Sh.p.tical
1/10
1/10
lflO
1/10
1/10
Budapest

..
Pen. p.
£
23%
23% 23%
24%
23%
BuenosAires’
p.pesop.
20.29′
20.19
2000
90.24 20.20
Calcutta
. . . .
Sh. p. rup.
1j5’%
I/5
15
/
15

1/520/
82

1/581/
8

1
Eongkong
. .
Sh. p.
$
1/2’s/il
1/2
1
‘/,
1,2%
1,2
7
/
s

I2
1
‘/
Istanbul

..
Piast. p.
580
580
580 580 580
Sh. p. yen
1/2
1,2
1/1%
1,2%
1/2
Lissabon….
Escu.p.,
I IOy
4

110%
110
110%
110%
Montevideo
.
d.perC
18%
18%
18
19
18%
Montreal

..
$
per
£
4.70%
4.70%
470%
4.71% 4.70%

obe

…….

tliod.Janeiro
d. per Mil.
3%
3
1
/
218/
,
3
2%
Shanghai

..
d. p.
$
8
4

8%
8
8%
8%
Singapore
. .
Sh. p.
$
2:3
20
1
32

2
1
3
29
/
82

2/3
8
/
4

2/4
23%
ValparaisoO).
$per X
116
116
liti
116
116
Warschau ..
ZI. p.
£
24%
24%
1
24%
1
25%
1

25
1) Oftic. not. I5laten, gem. not., welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2
)90 dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,export” noteering.

ZILVERPRIJS

COUDPRIJS
Londenl)
N.Yorka)

A’dam’)
Londen
4

11 April 1939..

20
42%

11 April 1939.. 2120
148/6
12

1939..

20
42%

12

1939.. 2120
148/6k
13

1939..

20
42%

13

1939.. 2120
148/6
14

1939..

20
42%

14

1939.. 2120
148/6
15

1939..

20
42%

15

1939.. 2120
148/6
17

,,

1939..

20
42%

17

1939.. 2120
148/6k

18 April 1938..

18%

18 April 1938.. 2040

27 Juli

1914..

24’9/
ffl

59

27 Juli

1914.. 1648
84/101 1)
in pence p. oz. stand.
2
)
Foreign silver in $c.p.oz. fine.

3)
In
guldens
per Kg. 100011000.
4)
in sh. p. oz. fine.

STAND VAN ‘e RIJKS KAS.
Vorderingen
1

6April1939
1

15April1939
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij De Ne
f

18.981.690,68
t 14.826.961,-
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,

36.021,53
,,

2.837.864,21
Voorschotten

op ultimo Maart

1939

derlandsche Bank ……………….

a/d. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hootds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op dle belas-
tingen en op de vermogensbelasting


,

54.336.987,46 55.516.830,43
Idem aan

Suriname ………………
12 542.271,18
,

12.942 161,16
Kasvord.weg. credietverst. alh. buitenl
,, 100.354.375,07
100.U50.262,15

Voorschotten aan Ned.-lndit ……….

Daggeldleeningen tegen onderpand.
.

….

Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen
,

37.916.966,17 44.144.587,29
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.’)…


Vord. op andere Staatsbedrijven’)
.

15.148.185,41

15.404.753,68
Verplichtingen

Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.

16 van haar octrooi verstrekt


Schatkistbiljetten in omloop ………
f192.094.000,-
fl91.950.000,-
Schatkistpromessen in omloop


Zilverbons In omloop
……..

…….
1.075.262,50
,,

1.075.019,-
Schuld op ultimo Maart 1939

gem.
weg. a. h. uit te keeren

hoofds. d.
pers. bel., aand. 1. d. hoofds. d. grondb.

e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op dle

.

bel, en op de vermogensbelasting
..
,,

9.681.664.22

5372.474.59
,,

1.736.527.81
,,

1.736 201,26
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
6.917.217,49

6.843.365,50
Id. a. h. Staatsbedr. der P.T. en T.’) …
243.758.209,05
p236 366.363,40

Schuld aan Curaçao’) ……………..

Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
17.000.000,-

17.500.000,-
Id. aan diverse instellingen’) ………
266.006.899,31

..
,, 269.011.947,25
1)
In rekg.-crt. met’s
Rijks
Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.

1 April 1939
15 April 1939
Vorderingen:’)

Saldo b. d. Postchèque- en Glrodienst
f
.
123.000,-
f

172.000,-
Verplichtingen: Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell.
,,

54.337.000,-
,,

55.517.000,-

Saldo Javasche Bank

……………..

,,

35.000.000,-
,,

35.000.000,-
Schatkistbiljetten in omloop
– –
Schatklstpromessen in omloop………

Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
,,

20.000.000,-
,,

20.000.000,-
Schuld aan het Ned.-lnd. Munttonds.
,,

2.152.000,-

2.152.000,-
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank.
1.662.000,-
,,

1.782.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen…..
535.000,-
,,

535.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
. .
.1
3.179.000,-
,.

2.975.000,-

CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste oosten in duizenden euldens.

Circa-
Voor-
schotten
Dis-
IDiverse
Diverse
Data
Metaal
latie
aan
de
contos
i

reke-
reke-
kolonie
ningen2
ningen’

1 Maart

1939
9.801
8.334
269
127
1.203
136
1 Februari

1939
9.797
8.431 228
129
1.212
131
1 Januari

1939
9.168 8.205
35
121
1.362
136
1 December 1938
8.766 7.932
471
111
1.355
115

1 Maart

1938
6.427
6.789
72 63
1.930
124
‘1
Sluitp. oer act,va. ‘)Sluitp. der passiva.

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 17 April 1939.

Activa.
Binienl. Wis-
f
Hfdbk.
f

10.924.222,72
sets, Prom.,

Bijbnk. ,,

205.235,10
enz.in
disc.

Ag.sch. ,,

1.319.465,02


12.448.92,84
Papier o. h. Buitenl.

f

2.700.000,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet afgel.


2.700.000,-
i3e1eenngen

1
flfdbk.
f
175.805.570,421)
ncl. vrsch.
Bijbnk.

,

2.049.179 24
in

rek.-crt.1
Ag.sch.

35.366.14242
op

onderp.I.
f
213.220.892,08

OP 1iffecten enz.
..
f
212.415.124,_1)
OpGoederenenCeel. ,,

805.768,08 213.220.892,081)
‘oorschotten a. h. Rijk …………….”

Munt, Goud
……f

106.637.555,-
Muntmat., Goud .. ,,1.141.231.251,41

fl.
24

7.868.806,4
l
Munt, Zilver, enz.

19.846.958,35
Muntmat., Zilver..


,,
1.267.715.764,76
i3eleggiug van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds

……………………,,
43.987.796,38
Gebouwen en Meub. der Bank
……..,,
4.580.000,-
Diverse

rekeningen
………………,,
11
517.024,93
Staat d. Nederi. (Wet
v.
27/5″32,
S. No.
221)
,,
8.905.871,61

Paasiva

f
1.565.076 272,60
.
Iapitaal
……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds
……………………,,
4.860.787,51
Bijzondere

reeerve

……………….,
7.102.179,67
Pensioenfonds

………………….

..
12.088.165,21
.
Bankbiljetten in omloop
…………..,,
1.040 779.250,-
Bankassignati6n in omloop

……….,,
34.762,-
Rek..Cour.
J
Elet Rijk
f

12.924 719,87
saldo’s:’

‘1,,
Anderen

,,461.515.333,75
474.440.053,62′
Diverse

rekeningen
………………

,,
5.751.074,59

f

1
565.076.272,60

lieschikbaar metaalsaldo

…………f
661.798.792,30
Minder bedrag aan bankbiljetten in
om-
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is ,,
1.654.496.981,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht

…………………
,

2)
Waarvan aan Nederlandsch-lndië
(Wet van
IS
Maart 1933, Staatsblad No. 99)
……..
1

63.247.800,-

Voornaamste posten in duizenden
guldens.

1
Goud
1
1
Andere
1
Besc/,ikb.
1
Dek-
Data ICirculattel
opeischb.l

Metaal- Ikings
1
Munt
1
Muntmat.

1
1
schulden
saldo

1
perc.

18 April ‘39110663811
.14l.231]040.779J474.475
1

661.799
84
11

,,

‘391106638I.l.189.176
1022.3461535.568
693.5561 84

5Juli’14
65.703
96.410 _310.437J
6.198
43.521
54

1

Totaal
Schatkist-
1

Belee-
Papier
1

Diverse
Data
1

bedrag
t
promessen
i

ningen

het
b
°
Jtenl.
1

reke-
Idtsconto’slrechtstreeksl
_ntngen’)

18 April 19391
12.449
1

:-.

1
213.221
2.700′
Ii
517
11

,,

19391
10.976

1
208.557 2.700
11.966

5 Juli

1914
67.947

61.686
20.188
509
‘)unuer ae acuva.

JAVASCI-IE BANK.

Andere
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Ctrculatle
opelschb.
metaal-
schulden
saldo

15Apr. ‘392)
137.230
197.830
85.520
23.890
8

,,

1392)
138.530 196.560
75.370
29.758

18 Mrt.1939
116.886
1

21.579
187.443 83.207
30.205
11

,,

1939
116.886 1

21.938
190.870 82.326
29.545

25Juli1914
22.057

31.907
110.172
12.634
4.842

Wissels,

Dverse
Dek-
Data
bulten
Dis-
Belee-
I
rekektngs-
N.-Jnd.
conto’s
ntngen
ningen
2)
percen-
betaaib.
tage

15Apr.’39
2
)
5.520
74640
79.970
48
8

,,

1392)
5.320
75.120
67.470
51

18 Mrt.1939
7.705
14.263
1

46.412″
65.378
51
11

,,

1939
10.194
14.571

1

47.143 61.747
51

25 Juli 1914
6.395
7.259

75.541
2.228
44
1
1
Sluitpost activa.
2)
Cijfers
telegrafisch ontvangen.

Auteur