ii AUGUSTUS 1937
AUTEURSRECJ?T VOORBRT!O(II)EN
Economisch~Statist*sche
‘
•
Beri*chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJN VAART
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
22E JAARGANG
WOENSDAG 11 AUGUSTUS
1937
No. 1128
COMMISSIE VAN REDACTIE:
(ÇI
fl_
kAPITAAl
–
ÇM WIaaT ItAAPkT
P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en
S. M.
H.
A. van der Valk (Redacteur-Secretaris).
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.
A .-ingetcekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina
f
0,50 per regel.
Andere
pagi
nu’s
f
0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. I’ostchèque- en giro-rekening
No 145192.
Abonnementsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. Abonnements prijs Economisch-Statis-
tisçh Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden van het Nederlandsch Economisch instituut
ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD.
BIz.
lIET VRAAGSTUK VAN DE NATUURLIJKE PARITEITSVER-
HOUI)INO
TUSSCFIEN
VERSCHILLENDE MUN’PEENHEI)EN
door
Dr. J. W. Beyen ……………………….582
De Nederlandsche handelspolitiek en de meestbegun-
stigingsclausule door
Mr. P. A. Blaisse …………585
De saneeringsmaatregelen voor liet bloeiiibollcnbedrijf
dooi Dr. A. J. Verhoga ………………………587
AANTEEKENINGEN:
The Port of Naw.York Authority door
Jhr. F. W.
L. de Beanfort …………………………..588
Industrieele expansie in Argentinië…………..
590
De zichtbare suikervorraden in de wereld ……
591
ONTVANGEN BOEKEN
…………………………..
591
Statistieken:
Geldkoersen-Wisselkoerscn-Bankstaten ……………..591, 592
01) de wisselmarkt trok’t weer de verhouding Pond-Dol-las de aandacht. De koei-sbewegiing blijft natuurlijk binnen
zeer engegren7en, maar ei- is een onniis&enhare -tendens ‘oor een stijgentlen Pondenkoers. Nog een kleine verdere
stijging en de venhouding tussohen Pond en Dollar is aan-
geland op 1-5. M&n kan dit keer niet, zooals eenigen tijd
geleden, ééii hoofdoorzaak. aangoven vnu het aanbod van
Dollar en de vraag naar Pon.den. Weliswaar speelt ook
nu de igoud’beueging een rol in dier voege, dat uit Japan
goud naar Amerika wordt verscheept en de aldus door
Japan gekweekte Dolla-i-salti voor een belangrijk deel in
Ponden worden ongezet. Maar over het geheel genomen,
is hot -toch een samenloop van -verschillende factoren, die
de vraag- en aanbods-verloutli.ng van beide munten beïn-
vloeden. Wat de loopende posten van de betalingsbalans
betreft, is het seizoen ten voordeele van het Pond. Voôr.ts
is er nog altijd uit verschillende bronnen eeni-ge ver-
sohu’i’ving van kapitaal uit New-York naar Londen. Lie
werking van het Fransohe Egahisatiefouts is ivaarsohijn-
lijk evene-eils en factor, die -tot steun vati het Pond strekt.
Op zichzelf heeft naituu -lijk het feit, -dat het Pond eeni-gen -tijd achtereen meer gevraagd da.n aan-geboden is, lie-
trek-kelij-k geringe heteekenis. Ei- vortt-alleeri meer de
aan-dacht op -gevestigd dooi- de politiek van ‘het Egaiisatie-
fonds om in dn koers -voortdui-end ‘de vraag- en aan-bodswij-
zigiiigen tot uitdrukking te doen -komen. Dit blijft nog
steeds één van deineest typische kenmerken van de En gelscihe montaire politiek. Niet alleen wil men nog niet
een definitieve ‘de-jure sttb’i-iisajtie om redenen, die wel-
lioh-t gegrond zijn, maar ook uit de kleine van dag-tot-dag
fluctuaties, waarin men de inark’bs-ituatie zich laat ‘eer-
spiegelen, -sfpreekt de wenscih om een schommelen-den
wis-
selkoers ‘te vt-,heffn tot ‘bewust element -iii de zelfeorri-
geeren-de werking van -het huitenlandsohe betali.ngsvei–
keer en het verloop van de betalingsbalans. –
Ten on-zen’t stijgt te Pondenkoc-rs eveneens in overeen-
stemming met een ongeveer gelijk-blijven-de Dollarno’teering.
Dit verloop is ‘intusscihen niet, zooa.ls -voorheen soms het
geval was, een gevolg van het te-it, -dat het Egalisatiefonds
clan Dolla-i-koe t
–
s onve ran’de id houdt, waardoor autoniajtisch
een daling ‘van -den .Dollar-koei-s te Londen hier een stij-
gende Pon-den-noteci-ing niet ziuh moet brengen. :bnunet-s, de
Doliat- noteert hier boven den aan.kooi]koers van het Egali-
satiefontis en komt tot s-tand zon-der in-grijpen van dit in-
stituut. De Gulden is ‘dus evenals de Dollat- aangeboden
ten aanzien van het Pond. Aangezien ei, zooais boven ver-sneld, een surplus-vraag naar Ponden boven aanbod is, lie-
-hoeft deze situatie in het geheel niet te vei-wondei-en.
De hou-ding van den Franc was in de verslagweek gun-
stig. De concrete verbeteringen zijn nog niet over-
wedd igend, en van een revol u-tio in al re sanee-rin-gspoli.tiek
kan allerminst gespi-okesi woi-dn, maar men heeft den -in.
druk, -dat -de gekozen -koei-s met vas’ter hand wordt gevolgd
dan voorheen vaak het geval was. Het disagio van termijn
Franca loopt nog langzaam terug, alleen is moeilijk na te
gaan, in hoeverre de -intei’venbie van het Fransche Egali-
satiefonds -nog de verw’ekker van deze beweging is, dan
wel of ver-trouwenuherstel zijn i-nvlod doet gelden. Noch ‘de geldinarkt noeh de beleggingsmarkt geven aan-
leiding tot ‘bijzondere opmem-kingen. Alleen vond in de
vel–
slagw’eek een -verdei-e verlaging van de p-i
–
olongatienoteë-
ring plaats. Eenige jaren lang had hiervoor het ijzeren
tarief van 1 -pOt. gegolden, koretgeleden vond verlaging tot
%
pOt. plaats, thans is een ver-date vet-laging tot t pot.
– gevolgd, en daa.rmee is de rente voor beu-rsleengeld een-iger-
mate aangepast. Hiermee zijn de kosten van prolongatie
teruggebracht tot beneden liet peil van de beleeningsi-ente
van De. Nederlancisehe ]3a.n.k.. –
582
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Augustus 1937
HET VRAAGSTUK VAN DE NATUURLIJKE PARITEITS-
VERHOUDING TUSSCHEN VERSCHILLENDE
MUNTEENHEDEN.
De v1aag, of er, gegeven een zekere verhouding
tusschen de economische toestanden in verschillende
landen, tusschen de munteenheden dier landen een
natuurlijke pariteitsverhouding bestaat, is van sterk
actueel belang, aangezien zij het geheele probleem
van de mogelijkheid eener internationale valutasta-
bilisatie beheerscht. Of een valuta al of niet over-
gewaardeerd of ondergewaardeerd is ten opzichte van een of meer andere valuta’s wordt – op min of
meer oppervlakkige wijze – veel besproken, speciaal
in Augelsaksische landen. Wie van over- en onder-
waardeering spreekt, gaat ervan uit, dat er een waar-
deering mogelijk is, die als de eenige ware, de na-
tuurlijke moet worden aangezien. Bestaat een zoo-
danige natuurlijke pariteitsverhouding, dan is inter-nationale stabilisatie uiteraard alleen wenscheljk op
muntpariteiten, die niet in bel.ngrjke mate van de
natuurlijke pariteiten afwijken, en slechts onder zoo-
danige economische voorwaarden, dat het voor de
verschillende landen mogelijk is, zich blijvend aan de
eenmaal aanvaarde muntpariteit aan te passen. M. a.w. de vastgestelde muntpariteit moet niet mede-
brengen, dat eenig land zich economisch geweld moet
aandoen om haar te aanvaarden, en de economische
ontwikkeling moet in de verschillende landen een zoodanige parallelliteit vertoonen, dat ook op den
duur door allen aan de vastgestelde pariteit vastge-
houden kan worden.
Merkwaardig is daarom, dat de wetenschap ten
aanzien van dit onderwerp, hoewel het van zoo we-
zenlijk belang is voor de vraag, of een internationale
valutastabilisatie mogelijk en wenschelijk is, zoo ge-
ringe vorderingen maakt. Sinds de door Prof. Cassel
opgebouwde theorie van de koopkrachtpariteiten is
niets constructief s geleverd. De geheele discussie
omtrent de mogelijkheid en wenscheljkheid van in-
ternationale valutastabilisatie gaat nog steeds van
deze theorie uit, vaak ten deele onbewust. De voor-
standers der valutastabilisatie betoogen in het alge-
meen, dat de tegenwoordige valutaverhoudingen vol-
doende aan de natuurlijke pariteitsverhoudingen zijn
aangepast – daarbij denken zij aan de koopkracht-
pariteit – of zij meenen, dat aanpasing daaraan mo-
gelijk en wenscheljk is. De praktische tegenstanders achten vanuit hetzelfde uitgangspunt die aanpassing
niet of nog niet mogelijk en de principieele tegen-
standers achten haar niet wenscheljk, aangezien zij
vinden, dat de nationale economie zich terwille van
die aanpassing te groote en onnoodige offers zou
moeten opleggen. Maar een diepergaande analyse, of
de koopkrachtpariteitstheorie inderdaad het ant-
woord geeft op de vraag, waar de natuurlijke pan-
teit ligt en of de ,,natuurljke pariteit” een zoodanig
om]ijnd begrip is, dat het als richtsnoer kan dienen, ontbreekt. En toch moet in het licht van de ervaring
der laatste jaren aan de juistheid van de koopkracht-pariteitstheorie ernstig getwijfeld worden.
Het onderstaande heeft voornamelijk ten doel het
onderwerp aan de orde te stellen. Ik deed het reeds
in een voordracht voor de Studievereeniging van de
Economische Faculteit der Amsterdamsche Univer-
siteit, van ongeveer gelijken inhoud als dit artikel.
* *
*
De stabilisatie van 1925 kenmerkte zich naar de
gangbare opvatting door de fout, dat de aanvaarde
pariteitsverhoudingen zich voor sommige landen
niet voldoende aan de natuurlijke pariteitsverhou-
dingen aanpasteu. Het vasthouden aan die paniteits-
verhoudingen bleek niet mogelijk zonder een druk
op de economische ontwikkeling, die op den duur
niet houdbaar was. Dit zou met name voor Engeland
gegolden hebben. Na de devaluatie van het Engelsch
Pond en met name na de devaluatie van den Dollar ontstonden nieuwe valutaverhoudingen, die de lan-
den, die aan de oude goudpariteit vasthielden, zoo-
danig in het nauw brachten, dat zij het na eenige
jaren van tobben niet vol konden houden.
Het feit, dat voor de economische ontwikkeling
van een bepaald land de verhouding van zijn munt
tot andere munteenheden van het grootste belang is,
staat m.i. vast. Of men in verband daarmede kan
zeggen, dat een munt ten opzichte van andere mun-
ten te hoog of te laag kan staan, hangt samen met
de vraag, of men een bepaalde economische ontwik-
keling voor een land als de meest gewenschte kan
aanduiden. Duidelijk is, dat er valutaverhoudingen
denkbaar zijn, die de economische ontwikkeling zoo-
danig zouden belemmeren of in een bepaalde rich-
ting stimuleeren, dat een verandering in de verhou-
ding onvermijdelijk is. Maar dat alles wil nog niet
zeggen, dat binnen enge grenzen een valutaverhou-
ding ware aan te geven, welke als het optimum zou
moeten worden beschouwd. En zoo men aan moet
nemen, dat binnen zekere grenzen de valutaverhou•
dingen liggen, die aan een land een gunstige econo-
mische ontwikkeling te midden der andere landen
mogelijk maken, dan blijft de vraag open, waar die
grenzen liggen, hoe zij worden bepaald en door welke
invloeden het economisch leven gehinderd of ver-
stoord wordt, wanneer zij niet in acht worden ge-
nomen.
De koopkrachtpaniteitstheonie leert, dat de natuur-
lijke pariteit van twee valuta’s te vinden is door de
vergelijking van de binnenlandsche koopkracht dezer
valuta’s. Deze koopkracht drukt zich uit in het prij-
zenpeil in de beide landen. De koopkrachtpaniteit
ligt daar, waar de valuta van het eene land uitge-
drukt in die van het andere land, dezelfde koop-
kracht in dat land heeft als in het eigen land. Is de
werkelijke paniteit een andere, dan is de valuta van
het eene land in het eigen land minder koopkrachtig
dan in het andere land. De eene valuta is dan over-
gewaardeerd, de andere ondergewaardeerd. De onder-
linge handeisverhouding moet daardoor worden be-
invloed, want het is duidelijk – aldus de theorie -,
dat de overgewaardeerde valuta méér gaat koopen in het andere land, dat het eerste land dus rnéér gaat in-
voeren en aangezien de ondergewaardeerde valuta na-
tuurlijk in het eigen land méér gaat koopen, voert
het land van de overgewaardeerde valuta minder uit. De handelsbalans wordt daardoor verstoord, het land
met de overgewaardeerde valuta heeft de keuze, de.
valuta aan te passen of wel, goud of te geven. Als
het goud afgeeft, krimpt de geldhoeveelheid in, de
rente
stijgt,
de prijzen dalen en de overwaardeering
verdwijnt.
Edoch In een moderne maatschappij met verstarde
prijs- en loonverhoudingen, blijft de prijsaanpassing
uit, het land blijft goud verliezen, totdat het langs
dien weg gedwongen wordt, de pariteit op te geven
en aan de koopkrachtspariteit aan te passen. Uit het
bovenstaande volgt, dat men de stabiliteit der valuta’s
slechts kan handhaven, wanneer men de koopkracht
der valuta’s blijvend aanpast aan de vastgestelde pa-
riteitsverhouding. Vandaar de zeer gangbare opvat-
ting, dat stabiele valuta’s slechts mogelijk zijn bij vol-
doende soepelheid der interne prijs- en loonverhou-
dingen. Waar deze niet bestaan moet men wel de
onderlinge aanpassing door wijziging der pariteits.
verhoudingen vinden.
* *
*
De koopkrachtpariteitstheorie heeft een enormen
invloed gehad en speelt nog altijd, speciaal in Enge-
land en Amerika een zeer groote rol, hoewel de prak-
tijk bewezen heeft, dat zij, althans wat betreft haar verklaring van den invloed van een veronderstelde
dispaniteit op de handelsbalans en daardoor op de
wisselkoersen, onjuist moet zijn. Eenige voorbeelden mogen dit toelichten.
Indien men aanneemt, dat het Pond van 1925 tot
1931 overgewaardeerd was, dan zou toch volgens de
ii Augustus 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
583
theorie het gevolg daarvan hebben moeten zijn, dat
de loopende posten van de betalingsbalans een te-
kort vertoonden en dat de daardoor ontstane druk
op den wisselkoers via goudverlies tenslotte tot het
opgeven van de aangenomen pariteit moest leiden. Zoo is het echter heelemaal niet gegaan.
De betalingsbalans van Engeland (loopende pos-
ten) laat van 1925 tot en met 1930 een overschot,
met uitzondering van het jaar
1926,
waarin een zeer
klein tekort is, dat in het niet valt tegenover de
overschotten der andere jaren. Dat is dus gedurende
bijna zeven jaren, waarin het Pond verondersteld
wordt overgewaardeerd te zijn. Eerst in 1931 ver-
toont de betalingsbalans een aanzienlijk tekort, in
1932 een kleiner tekort, in 1933 en 1934 is er even-
wicht, in 1935 voor het eerst een Vrij belangrijk
overschot. Export en import blijven van 1925 tot
1929 vrijwel op hetzelfde peil, 1930 en 1931 vertoo-
nen een aanzienlijken val voor beiden, daarna komt
een zeer geleidelijke stijging.
Na de devaluatie van het Pond zouden de valuta’s
van het goudbioc als overgewaardeerd te beschouwen
zijn. Het merkwaardige van deze opvatting is, dat
zij verdedigd wordt door dezelfde lieden, die het
Pond v66r zijn devaluatie voor sterk overgewaar-
deerd hielden. Doch, hoe dan ook, volgens deze theo-
rie moest het een daling van hun oxport naar Enge-
land en een stijging van hun import medebrengen.
Ook daar vindt men een ander beeld.
In de jaren vSdr de devaluatie van het goudbloc
stijgt de import in Engeland uit de landen van het
goudbloc (zie The Economist, Jan. 1936), terwijl zij
uit die landen, die zgn. ondergewaardeerd zijn (zooals
de Vereenigde Staten) niet stijgt. Ook de export ge-
draagt zich precies omgekeerd als op grond van de
theorie zou zijn te verwachten.
In de landen van het goudbloc, die althans sinds
1933 verondersteld worden overgewaardeerd te zijn
ten opzichte van alle andere landen, daalt weliswaar
de export in 1930 en 1931 (maar dat doet ze overal),
maar de import daalt sterker, het importoverschot
neemt af tot de herfst van 1936, waarna het begint
te stijgen. In België stijgt het vanaf de devaluatie.
Uit alle gegevens van de laatste jaren blijkt duide-
lijk, dat eventueele afwijkingen der werkelijke munt-
pariteiten van de veronderstelde koopkrachtpariteit
geenszins den invloed op de loopende posten van de
betalingsbalans hebben en ook geenszins op de ont-
wikkeling der wisselkoersen of op de goudbeweging,
die de koopkrachtpariteitstheorie veronderstelt. Als
laatste proef op de som komt, dat sedert de devalu-
atie in Nederland en Zwitserland de importen stij-
gen, zelfs tot voor kort ten aanzien van landen als
Duitschland. De invloed van de handelsbalans of van
de loopende posten van de betalingsbalans op de wis-
selkoersen blijkt in landen met een gediversifieerde
economie opvallend gering. Zij is bijna nergens groot
genoeg om op zichzelf de stabiliteit van een pan-
teitsverhouding te schokken.
Daarentegen blijken kapitaalbewegingen een over-
wegende rol te spelen. Deze kapitaalbewegingen wor-
den door de onderlinge prijsverhoudingen niet op
inerkbare wijze beïnvloed. Het kapitaal zoekt rende-
ment en veiligheid. Het rendement wordt uiteraard
door de valutaverhoudingen beïnvloed. Doch uit de
goudbloclanden vluchtte het uit devaluatievrees en
deze werd niet iu de eerste plaats door rentabiliteits-
overwegingen bepaald. Afgezien van storing door
kapitaalbewegingen blijken valuta’s een opvallende
natuurlijke tendens tot stabiliteit te hebben, die zelfs
door een belangrijke verandering in de valutaverhou-
ding niet wezenlijk gestoord wordt. Het nieuwe even-
wicht ontstaat na eenigen tijd van moeilijkheden
opvallend snel. Wanneer in een land het inkomen uit
het buitenland afneemt, heeft dat als regel een
merkwaardig snellen invloed op wat dat land van
het buitenland koopt. (Zie mijn artikel in het Jaar-
boek Grotius van 1933).
Intusschen blijkt de invloed der valutaverhouding
op de ontwikkeling van de binnenlandsche conjunc-
tuur zeer groot. Wat men constateert bij de landen,
waarvan men moet aannemen, dat hun valuta te
hoog gewaardeerd werd, is vSSr alles een verslapping
van de binnenlandsche conjunctuur, die een
redu-
ceerenden
invloed op den import heeft (dat is dus
precies orngekeerd als de koopkrachtpaniteitstheonie
leert) gewoonlijk in sterker mate dan op den export:
Het is niet te ontkennen, dat de te hooge valuta het
land onder druk zet, maar de druk is geen druk
op de valuta door een verstoring van de handels-
balans. Het is een druk op de binnenlandsche con-
junctuur, die ten deele voortvloeit uit het ongun-
stiger worden der exportverhoudingen, welke voert
tot een inkrimping van den handel met het bui-
tenland (met behoud van het evenwicht op de be-
talingsbalans), en ten deele voortspruit uit de bin-
nenlandsche prjsontwikkeli
;
ng, cle deflationistische
conjunctuur.
* *
*
Dit alles bewijst nog niet, dat de koopkrachtpari-
teitstheorie onjuist is. Het zou eventueel slechts be-
wijzen, dat de drang naar het bereiken van de koop-
krachtpariteit niet via de verstoring van de handels-
balans gaat. Men zou b.v. kunnen veronderstellen,
dat die tendens op zichzelf wel bestaat, maar zich
bv. uitwerkt via de kapitaalviucht die ontstaat,
wanneer in een land de valuta overgewaardeerd is.
Daargelaten dat zulks vrij vaag is, blijft het op zich-
zelf moeilijk, een vergelijking der prijsverhoudingen
in de verschillende landen te maken en den invloed
dier prijsverhoudingen op den internationalen han-
del nauwkeurig vast te stellen. In het oog springt,
dat een simpele vergelijking van indexcijfers geen
uitsluitsel zal geven. Want uit den aard der zaak
wordt de prjsstructuur van een land niet in al zijn
lagen in dezelfde mate beïnvloed door çe prijsver-
houdingen tot het buitenland.
Het feit, dat de prijs van vele belangrijke artike-
len voor binnen- en buitenland verschilt – en in
steeds meerdere mate en voor steeds meer artikelen
is dat het geval – speelt daarbij een belangrijke rol.
De prijs in Ponden van het Nederlandsch product op
de Britsche markt behoeft niet gelijk te zijn aan den
prijs in Guldens op de Nederlandsche markt, en dus
ook niet te veranderen, als de verhouding Pond-
Gulden verandert. Zij zal dat veelal niet doen. Zelfs
bij die artikelen, die in afgewerkten staat uit het
buitenland komen, heeft valutawijziging veelal geen
prjsverandering tengevolge, aangezien de prijs wordt
vastgesteld met het oog op de markt, waarop het ar-
tikel verkocht moet worden. Dit maakt de vergelij-
king van de binnen- en de buitenlandsche koop-
kracht eener valuta nog weer moeilijker. Ten aanzien
van vele artikelen beteekent immers een wijziging in
de valutaverhouding niet, dat de ondergewaardeërde valuta minder gaat koopen, maar voorloopig slechts,
dat het andere land in zijn eigen valuta een mindere
opbrengst krijgt. Dat is uiteraard niet zonder invloed
op de economische positie van het land, maar het
beteekent, dat er geen evenredigheid bestaat tusschen
wijziging in de valutaverhouding en de verhouding
tusschen de koopkracht der verschillende valuta’s,
zooals die zich tengevolge van die wijziging ont-
wikkelt.
Zoo men al een index zou kunnen vinden, die tot
basis zou kunnen dienen voor de vergelijking van
de koopkracht van verschillende valuta’s in binnen-
en buitenland, dan zou men deze zoodanig moeten
qualificeeren, dat het practisch welhaast onmogelijk
zou zijn, hem samen te stellen zonder groote wille-keur bij de samenstelling, terwijl de kans groot zou
ziju, dat de index, die bij een valutaverhoudiug op
bij benadering juiste wijze is gequalificeerd, bij een andere niet meer op de gewijzigde omstandigheden
zou passen. Bovendien blijft het zeer de vraag of
584
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Augustus 1937
inderdaad zelfs een zoo geperfectionnee.rde index, die
zich op prijzen baseert, een juiste basis zou kunnen
opleveren voor de gewenschte valutaverhoudingen.
Wanneer men bedenkt, hoe verschillend de levens-
standaard en de economische structuur zelfs van na-
burige landen in West-Europa is, komt men tot de
conclusie, dat een vergelijking op basis van prijs-
indexen den weg niet wijzen kan. Ik kom daarom tot de conclusie, dat men goed doet,
de koopkrachtpaniteitstheorie als leidraad voor het
zoeken naar de oplossing van het vraagstuk der na-
tuurlijke paritêit te verwerpen.
*
Ik moge in dit verband nog op een andere theorie
wijzen, clie v66r October 1936 speciaal in verband
met de waarde van den Franschen Franc is opge-
doken, en die niet slechts met de onderlinge waarde-
verhouding der valuta’s, maar oolc met de waardever-
houding der valuta’s tot het goud verband houdt.
liet is de theorie, die verband zoekt tusschen de valu-
taverhouding en den druk van de ,,Verschuldung” in
het land. Deze theorie baseert zich erop, dat de
economie van een land een bepaalden schuldendruk
alleen verdragen kan, indien de prijsverhoudingen
zoo zijn, dat de schuldenaren hun schulden kunnen
nakomen (d.i. rente en normale aflossing betalen)
zonder in onoverkomelijke moeilijkheden te komen.
liet gaat hier uit den aard der zaak om de rentabili-
teitsmogeiijkheid voor zoover het ondernemingen-
schuldenaren, en om de mogelijkheid een normaal
deel van het inkomen uit te geven, voor zoover het
particuliere schuldenaren betreft; in wezen gaat het
dus om een remitabiliteitsvraagstuk, en uit den aard
der zaak slechts om een gedeelte, zij het een belang-
rijk gedeelte van het rentabiliteitsvraagstuk. En de
heele vraag is dus, in hoeverre het rentabiliteits-
vraagstuk in een land wordt beheerscht door de on-
derlinge vmutaverhoudingen en de verhoudingen der
vlauta’s tot het goud. Dit is echter een l)rObleern, dat
men beter behandelt van een algemeen standpunt
dan uitsluitend van het standpunt der ,,Verschul-
dung”.
Het wezenlijke in de economische ontwikkeling van
een land is, wat men zou icunnen noemen het rythme van het economisch leven of ook de conjunctuur. Die
conjunctuur wordt uiteraard bepaald door de binnen-
landsche prjsverhoudingen, gelijk deze omgelceerd
worden beïnvloed door de binnenlandsche conjunc-
tuur. Men denke daarbij niet te uitsluitend aan het
z.g. prijsniveau. Want, waar het in wezen bij de acti-
viteit van het economisch leven om gaat is de renta-
biliteit, en die wordt niet uitsluitend bepaald door
de prijzen, maar ook door den tegen die prijzen te
bereiken omzet. En de practijk heeft mi. geleerd, dat
die omzet niet uitsluitend van de prijzen, maar in
waarschijnlijk sterker mate van de conjunctuur af-
hankelijk is. liet gaat hier om een aantal wisselwer-kingen, waarbij het psychologisch element (het gaat
goed of het gaat slecht) zonder twijfel een rol speelt,
en de druk der ,,Verschuldung” zeker ook. Sterk
werkt hier overigens de in het conjunctuurverschijn-
sel zoo sterk optredende cumulatieve werking van
factoren.
Het is hier niet de plaats een conjunctuurtheore-
tische beschouwing te houden. Ik moet mij bepalen
tot het constateeren, dat de bepalende factor het al
of niet in het algemeen voorhanden zijn van de
mb-
gelijkheid tot rendabele bedrijfsvoering is. Die moge-
lijkheid wordt uiteraard beïnvloed door de munt-
pariteit, omdat deze de rentabiliteit van exportonder-
nemingen bepaalt. Hoe groot de beteekenis van de
muntpariteit is, hangt af van de relatieve beteekenis
van het exportbedrijf in het geheele beeld van het
economisch leven. Zij blijkt bij een land als Neder-
land groot te zijn, grooter dan men verwachten zou,
als men bedenkt welk een belangrijk gedeelte van de
productie zich ook in Nederland op het binnenland
richt. Maar het exportbedrijf is zeker niet de eenige
factor ter bepaling van de binnenlandsche conjunc-
tuur. Want wij hebben gezien, dat binuenlandsche
koopkrachtsch epping een binnenlandsche conjunctuur
kan scheppen, die lijnrecht tegen de ontwikkeling
van den export ingaat (Duitschland en Engeland).
Nu blijkt het volgende. Wanneer in een land de
vermindering van den export doorwerkt op de bin-
nenlandsche conjunctuur, dan wordt zelfs bij ver-
anderde valutaverhouding (dus zelfs bij overwaardee-
ring) de stabiliteit der valuta niet in gevaar gebracht. Wanneer echter de ontwikkeling van de binnenland-
sche conjunctuur en van den export een dispariteit
vertoonen, dan ontstaat een ontwikkeling van de han-
delsbalans, welke – afgezien van den invloed van
kapitaalbewegingen – een druk op den wisselkoers
kan veroorzaken. In dergelijke gevallen neemt de im-
port als gevolg van de binnenlandsche conjunctuur
toe, terwijl de export in verband met de verbetering van den binnenlandschen afzet afneemt of zich niet ontwikkelt. Het land, dat zich op eigen gelegenheid
een ,,Sonder-Hochkonjunktur” veroorloof t, brengt
zijn valuta in gevaar. De landen, die een te hoog ge-
waardeerde valuta hebben, kunnen deze slechts hand-
haven ten koste van een dalende conjunctuur. De stabiliteit der valuta’s vereischt, wil zij duurzaam
zijn, een zekere paralleliteit der conjunctuurontwik-
keling in de verschillende landen. Men zou een ana-
logie kunnen aannemen met het beginsel, dat in een
land de verschillende banken hij haar credietpolitiek
min of meer ,,in step” moeten loopen, wil niet de
actievere haar liquiditeit zien verminderen.
* *
*
Wil nien in verband met het vorenstaande een be-
grip ,,natuurljke pariteit” omschrijven, dan zou men
kunnen zeggen, dat het die pariteit blijkt te zijn,
welke dusdanige exportverhoudingen schept, dat een
binuenlandsche conjunctuurontwikkeling mogelijk is,
parallel aan die, welke in het buitenland over-
heerscht. Zij is niet aan zeer enge grenzen gebonden
en wordt slechts indirect beïnvloed door de onder-
scheidene prjsniveaux. Men heeft bij relatief ver-
schillende prijsniveaux een zeer parallele conjunc-
tuurontwikkeling tusschen twee landen gezien. De
historische ontwikkeling speelt hier uiteraard een
groote rol.
Zooals steeds in de economie (hoe dikwijls wordt
dit vergeten) wordt een bepaald evenwicht door die
ontwikkeling bepaald. Het antwoord op de vraag, of de bestaande muntpariteit overeenkomt met de natuurlijke pariteit is dan ook niet rechtstreeks af
–
hankelijk van de verhouding der prjsniveaux op een
bepaald oogenblik. Maar eerder van de relatieve ont-
wikkeling der prjsniveaux. Iedere verstoring van het
prjsevenwicht, die zich in een bepaald land anders
uitwerkt dan in het andere, kaim een verstorin.g van
het onderling evenwicht tusschen die landen mede-brengen, en, na zekeren tijd, leiden tot een toestand
waarin de muntpariteit niet meer in overeenstemn-
ming is met een nieuw ontstane natuurlijke pariteit. liet is duidelijk, dat deze nieuwe natuurlijke pariteit
eerst weer te bepalen is, zoodra de toestand althans
in één der beide landen min of meer is geconsoli-
deerd. ‘Het is eveneens duidelijk, dat, indien men de
muntpariteit niet aanpast, geleidelijk een evenwicht
op andere wijze wordt gevonden. Het is niet a priori te
zeggen, wat gunstiger is, maar het laatste is gewoon-
lijk moeilijker. Het is niet juist, dat aanpassing door
wijziging van de muntpariteit de eenige oplossing
ware, en iedere andere aanpassing onmogelijk of
catastrofaal. Ik breng den toestand na 1925 in her-
innering, toen Nederland zonder muntcorrectie de
aanpassing op zeer gunstige wijze heeft voibracht.
Een mnuntstelsel met wisselende pariteiten of zeer
ver uiteenliggende goudpunten heeft mi. geen zin.
11 Augustus 1937
ECONÖMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
585
De veranderlijkheid der pariteiten is, zoo zij groot is,
onvereenigbaar met het beginsel der stabiliteit. Is zij
gering, dan is er geen ruimte tot conjunctuurheïn-
vloeding. Evenwichtsverstoringen, die zonder wijzi-
ging der pariteit niet zijn te verhelpen, komen niet
zoo dikwijls voor, dat men er in een internationaal
muntstelsel als een normaal verschijnsel mede moet rekenen. Ware dat zoo, dan zou ieder internationaal
muntstelsel onmogelijk zijn. De gedachte, dat het aan-
vaarden der internationale muntstabiliteit zou betee-
kenen het opgeven van iedere vrijheid eener eigen
monetaire politiek in het binnenland, berust op een
overschatting van de wederzijdsche gebondenheid der
landen bij zoodanige stabiliteit. Juist is echter, dat
internationale m unstabiliteit onvereeuigbaar is met
het volgen van een conjuuctuurpolitiek, welke niet
een zekere parailelliteit met de algemeene conjunc-
tuurontwikkeling der wereld in acht neemt. Maar
het lijkt mij zeer de vraag, of men het, gezien de
ervaringen met de ,,Sonderkonjuukture” in de laat-
ste jaren, voor eenig land voor mogelijk en op den
duur wenscheljk kan houden, geheel zijn eigen weg
te gaan. Ter wille van de internationale muutstabi-
liteit is een zekere nationale zeifbeperking noodzake-
lijk. Zij is m.i. zeker niet ongewenscht.
Het vorenstaande is niet dan een zeer voorloopige poging om het vraagstuk der ,,natuurlijke pariteiten”
te belichten. Het eischt een diepgaande analyse, waar-
voor de ontwikkeling van de betalingsbalansen in de
laatste jaren rijkelijk materiaal zou leveren. Het is een dankbaar onderwerp voor nadere studie, want
veel misverstand op monetair gebied zou uit den weg
kunnen worden geruimd.
J. W. BEIJEN.
DE NEDERLANDSCHE HANDELSPOLITIEK EN DE
MEESTBEGUNSTIGINGSCLAUSULE.
In een vorig artikel
t)
hebben wij aangetoond, dat
de meestbegunstiging wel als beginsel in de inter-
nationale handelspolitiek is blijven voortbestaan, doch
met betrekking tot haar ,,onbeperkte” en ,,onvoor-waardeljke” werking in de practijk veel aan betee-
kenis heeft ingeboet. Hierbij is de Amerikaansche
handelspolitiek als afzonderlijk systeem behandeld.
De vraag kan thans worden gesteld, of Nederland
een bepaald systeem kent met betrekking tot de
clausule of de interpretatie van de clausule van on-
beperkte en onvoorwraardelijke meestbegunstiging, of
anders gezegd de vraag mag worden gesteld, of Ne-
derland een bepaalde gedragslijn heeft gevolgd bij
de besprekingen, welke hebben geleid tot het sluiten
van verdragen op basis der onbeperkte en onvoor-
waardelijke meestbegunstiging.
Hierop nu moet het antwoord absoluut ontkennend
luiden. Er bestaan in Nederland even zoovele redac-
ties van meestbegunstiging als er handeisverdragen
zijn afgesloten, hetgeen groote onzekerheid meebrengt.
In het algemeen is de behandeling als meestbegun-
stigde natie met betrekking tot de douanetarieven
vastgelegd. Wat daar precies onder moet worden ver-
staan, blijkt in de practijk dikwijls niet vast te staan,
met name bestaat er onzekerheid of bijv. bijkomend
rechten en heffingen onder een meestbegunstigings-
behandeling zijn begrepen. Er zijn echter nog tal van
andere punten te noemen, welke, hetzij tengevolge
van onvolledige regeling, hetzij tengevolge van een
ingebreke blijven van iedere regeling, een bron, van
moeilijkheden opleveren.
Het aspect van de geheele economische en sociale
oidening is de laatste jaren dermate veranded en in
toenemende mate gecompliceerd gewordeu, dat tal-
rijke nieuwe problemen zijn ontstaan in verband met
de vraag of meestbegunstigde behandeling al dan niet
toelaatbaar is. Contingenteering, deviezenreglemen-
1)
Zie
E.-S.B. van 4 Augustus
1937.
teering, rechtspositie van buitenlandsche vennoot-
schappen en clie van vreemdelingen/onderdanen, zij
vormen even zoovele onderwerpen, welke deel moeten
uitmaken van een onderzoek voor meestbegunstigcie
behandeling.
Waai een eigen systeem voor Nederland ontbreekt, is de vraag gewettigd of met betrekking tot deze ma-
terie, het Amerikaansche systeem door Nederland
kan worden overgenomen, of anders gezegd: is het
mogelijk en, zoo ja, gewenscht, dat Nederland zijn
handelspolitiek volgens Amerikaansch voorbeeld gaat
opzetten overeenkomstig de politiek, welke tot uit-
drukking is gekomen in tal van door de Vereenigde
Staten in de laatste jaren afgesloten verdragen?
Ook hierop moet het antwoord absoluut ontken-
nend luiden, daar Nederland:
niet een, voor dit doel noodzakelijk, gecompli-
ceerde, uiteengerafelde tarievenlijst bezit, en ook
overigens niet voldoende handelspolitiek is bewapend,
om dergelijke besprekingen met succes te voeren,
grondstoffen en eerste levensbehoeften moet in-voeren, welke uiteraard geen monopoliekarakter ver-
toonen, tengevolge wraarvan bepaalde concessies on-
middell.ijk een grooter aantal leveranciers betreffen
dan bij den ,,veredelingsimport” in de Vereenigde Staten het geval is,
als kleine natie nu eenmaal een minder voor-
name rol speelt en wegens het bindend karakter van
haar invoer bij de onderhandelingen een zwakkere
positie inneemt.
Evenals dit bij andere landen het geval blijkt, biedt
ook voor Nederland de meestbegunstiging in haar
korte, eenvoudige, algemeene redactie, geen houvast
en heeft men ook hier te lande moeten ondervinden,
dat op allerlei wijze is gechicaneerd, om haar toe-
passing in bepaalde gevallen te ontgaan. Langzamer-hand wrerd het begrip meestbegunstiging zoo ouwer-
Icelijk, dat een, naar een ieders meening tot haar
wezen behoorende rechtenverlaging niet of dan met
de grootste moeite, dikwijls tegen een nieuwe con-
cessie kon worden verkregen. Wij noemden in ons
vorig artikel reeds de meestbegunstiging tusschen
Nederland en Chili van 1931, welke eerst thans he-
teelcenis verkreeg voor Sumatra-tabak. Tij wijzen in
dit verband tevens op de onzekerheid, welke dikwijls
bestaat onitrent de verlenging eener overeenlcomst
op basis van meestbegunstiging tusschen de ver-
dragsluitende partijen of tusscheu een der verdrag-
sluitende partijen met een derde mogendheid, tenge-
volge waarvan het handelsverkeer stagneert en een
onnoodig stock-risico noodzakelijk maakt
1).
Gezien het feit, dat mag worden geconstateerd, dat
t.a.v. de meestbegunstiging, zooals deze in de ver-
schillende handelsverdragen door Nederland is afge-sloten, iedere systematiek en volledigheid ontbreekt,
is de vraag gewettigd, of Nederland tegenover de
verschillende buitenlandsche ) systemen, welke ten-
gevolge van omstandigheden van politieken, economi-
schen en socialen aard door haar onmogelijk Icunnen worden overgenomen, in deze een eigen systeem kan
opzetten, hetwelk de bezwaren, verbonden aan een
slappe redactie van meestbegunstiging, in afdoende
mate kan ondervangen.
In verband met de gewijzigde omstandigheden op
economisch terrein, kan onmogelijk mëer worden vol-
staan met een meestbegunstigingsclausule in haar
oorspronkeljken korten vorm, aangezien zij alle be-
teekenis verliest door ontduiking en uitholling op de
in ons vorig artikel vermelde wijze. Ons komt daar-
) H.aindelsveedrag Nederland-Brazilië van 16 Septembe:’
1931,
hetwelk 15 Maart
1937
vervangen is door een ver-
loopige overeenkomst.
Zie
ook hndelsverdrag Duitsehiatid-
Turkije en de positie van Nederland al’s meetbegtinstigcle
natie vÔÔr
1
Maart
1937.
) Naast het AmePikaans(he systeem noemen wij hier
nog het Engelsohe systeem,. met zijn koloniale pi-afei–
,
ii-
tieele tarievenpolitiek, welk systeem hier verder buiten
be-
schouwing moet worden gelaten.
586
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Augustus 1937
om veel juister voor een systeem, waarbij
de verschil-
lende problemen, waarop de meestbegv,nstigsng al
dan niet betrekking kan hebben, stuk voor stuk bij
de handelsbesprekingen onder de oogen worden ge-
zien en afzonderlijk in opeenvolgende artikelen wor-
den geregeld. Op
deze wijze kan men vooruitloopen
op eventueele pogingen tot ontduiking en deze mate-
rie bewust geheel of gedeeltelijk regelen. Ons systeem beoogt derhalve een afzonderlijke re-
geling te scheppen, waarbij de geheele materie met
betrekking tot de meestbegunstiging wordt geanaly-
seerd en vastgelegd.
* *
*
Het groote voordeel van een systeem als hier door
ons voorgesteld, is, dat het zekerheid schept, zoodat
belanghebbenden weten hoe mutaties of bepaalde con-
cessies in het handelsverkeer tusschen de betreffende staten voor hen worden geïnterpreteerd, m.a.w., waar
zij zich wel en waar zij zich niet aan hebben te
houden.
Bij de onderhandelingen kunnen twee methodes
worden gevolgd:
bf men lascht de meestbegunstiging, in haar
nieuwen, uitgebreiden vorm, in in een bestaand han-
delsverdrag, hetgeen het bezwaar heeft aan denzelf-
den (korten) tijdsduur, resp. opzeggingstermijn te
zijn gebonden, welke in het verdrag is vastgelegd,
tenzij voor de meestbegunstigingsbepalingen een
aparte termijn wordt opgenomen, welke derogeert
aan don algemeenen opzeggingstermijn,
bf – en deze methode is naar onze meening te
verkiezen boven de voorafgaande – men sluit een
geheel afzonderlijk
verdrag van
meestbegunstiging
met eigen looptijd en opzeggingstermijn, hetwelk uit-
voerig de geheele materie regelt zonder te treden in
een bespreking over afzonderlijke artikelen of douane-
tarieven. Men wachte zich voor de misvatting, dat
deze laatste methode zou impliceeren, dat bestaande
verdragen dan per sé moeten worden opgezegd. In
vele gevallen is een gelijktijdige opzegging van het
bestaande verdrag zeer wei denkbaar, echter zal in
andere gevallen
1)
de voorkeur moeten worden ge-
geven aan een meestbegunstigingsaanvulling van het
bestaande verdrag.
Een opzegging van de geheele bestaande regeling,
tengevolge waarvan de mogelijkheid ontstaat, dat be-
paalde gunstige bepalingen voorgoed verdwijnen, is
geenszins noodzakelijk, ja zelfs dikwijls ongewenscht.
Wanneer nu de besprekingen over de door ons
voorgestelde aangelegenheid een aanvang nemen, die-
nen de volgende punten aan een nauwkeurig onder-
zoek te worden onderworpen.
douanetarieven, heffingen en alle bijkomende
rechten, w.o. monopolieheffingen en consulaire rech-ten, alsmede de wijze van heffen, de wijze van verif i-
catie van artikelen en de betaling der rechten, de
classificatie en interpretatie der tarieven, en voorts
alle aangelegenheden betreffende de voorschriften,
formaliteiten en heffingen, opgelegd in verband met de klaring van goederen door de douane
2);
de goederen, op welke de meestbegunstiging be-
trekking heeft, zooals grondstoffen en/of industrieele-
en landbouwproducten, als ook de voortbrengselen af-
komstig van en/of in verband staande met de vis-
scherj;
de rechtspositie der onderdanen van ieder der
verdragsluitende partijen op het grondgebied van den
ander, voor zoover betreft de vestiging, de uitoefe-
ning van den handel, industrie en scheepvaart, als
ook, voor zoover het betreft de duur en de voor-
Wij denken thier b.v. aan het tractaat van handel en
scheepvaart van
31
Deoember
1851, tusschen Nederland en
Pruisen, mede namens de overige Staten van het Tolver-
band gesiGten.
Verdrag Vereenigde Staten-Nederland
20
December
1936 en Vereenigde Staten-Brazilië
1935.
waarden der verbljfsvergunningen. Verder het ver-
krijgen en vervreemden van onroerende goederen,
het aanvaarden van erfenissen en de bescherming
van den persoon
1).
De rechtspositie van vennootschappen en andere
vereenigingen met of zonder rechtspersoonlijkheid,
waaronder begrepen reederijen en verzekeringsmaat-
schappijen, welke hun zetel hebben op het grondge-
bied van een der verdragsluitende partijen en door
de wet zijn erkend.
Een algemeene deviezemneestbegunstiging
2)
of,
zoo dit niet in aanmerking komt, een meestbegunsti-
gmgsbehandeling bij het instellen eener deviezen-
reglementeering of een meestbegunstiging met be-
trekking tot een trausferovereenkomst voor aflossing
oude schulden, rente en amortisatie
3)
Scheepvaart, te onderscheiden in zeescheepvaart,
kustvaart en hinuenscheepvaart.
Binnenlandsche belastingen
4).
Oontingenteering.
Aangezien de meestbegunstiging op dit terrein dik-
wijls – hoewel niet altijd – groote moeilijkheden
oplevert, dient men dit punt aan een nauwkeurig
onderzoek te onderwerpen, wijl het een veel gebruikte
methode is om de meestbegunstiging te ontduiken.
* *
*
Een uitermate belangrijk beginsel, hetwelk tot op
heden nog in geen handelsverdrag is opgenomen en
hierbij, hoewel slechts zijdelings met ons betoog in
verband staande, zeer goed aan de orde kan worden gesteld, is het volgende. Het handeisverkeer zou ten
zeerste gebaat zijn met een clausule, welke beoogt een
bepaald recht, hetwelk wordt betaald op grond van
een beroep op meestbegunstiging en uiteraard het
laagste recht is, hetweik op een gegeven oogeublik op
een bepaald artikel wordt geheven, op dat lage peil
te
consolideeren,
ook wanneer de contractspositie tus-
schen de betreffende Staten, die het recht op een
lager niveau hebben vastgelegd, wordt gewijzigd of
verbroken.
Dit is echter slechts dan rationeel, wan-
neer het lagere recht met een beroep op meestbe-
gunstiging is verkregen tegen een nieuwe concessie.
Immers, een eenzijdig herstel in den vorigen toestand
achten wij onbillijk, daar de nieuwe concessie meer-
malen niet zal kunnen worden herroepen. Een voor-
beeld moge dit verduidelijken.
Tusschen de Vereenigde Staten en Frankrijk be-
staat een handeisverdrag met meestbegunstiging. Nu
sluit Nederland met de Vereenigde Staten een han-
deisverdrag, hetwelk bij den invoer in de Vereenigde
Staten voor een aantal, ook voor Frankrijk van be-
lang zijnde artikelen, een lager recht vaststelt dan
in het verdrag tusscheu Frankrijk en de Vereenigde
de Staten was bepaald. Frankrijk zal derhalve, met
een beroep op meestbegunstiging dit lagere recht op-
eischen, hetgeen in de practijk bijna
altijd
vergezeld
gaat met het verstrekken van nieuwe concessies, daar
anders een beroep op meestbegunstiging niet ont-
vankelijk wordt verklaard.
Doet dit geval zich inder-
daad voor,
dan lijkt het ons volkomen billijk, dat dit
lagere tarief voor Frankrijk van kracht
blijft,
ook
al zou het handelsverdrag tusschen Nederland en de Vereenigde Staten vervallen. De billijkheid van een
dergelijke clausule bestaat hierin, dat de nieuwe con-
cessie – bijv. een grooter contingent voor de Ver-
eenigde Staten
bij
invoer in Frankrijk – meestal
onmiddellijk wordt gerealiseerd en derhalve niet kan
worden herroepen.
Wij kunnen ons nog een ander geval voorstellen:
Verdrag Nederland-Zuid-Slavië
28
Mei
1930
en Ne-
de riand-Griekenland 12
Mei
1926.
Overeenkomst Nederland-Argentinië
1934
en Neder-
land-Uruguay
29
Januari
1934.
Nieuwe overeenkomst Nederland-Brazilië
15
Maart 1037.
Verdrag Vereenigde Staten-Costa Rica
28
Novemer
1936.
11 Augustus 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
587
Nemen wij aan, dat Frankrijk zijn verdragspositie
met de Vereenigde Staten nog niet heeft geregeld.
Nederland sluit nu met de Vereenigde Staten een
handeisverdrag met een laag recht voor bepaalde Ne-
derlandsche artikelen, welke ook voor Frankrijk van
belang zijn. Uit dien hoofde zal Frankrijk trachten
een handeisverdrag af te sluiten met de Vereenigde
Staten op basis van meestbegunstiging en is bereid
daarvoor verstrekkende concessies te doen. Ook in dit
geval komt het ons billijk voor, dat
Frankrijk
zich
door een clausule ziet beveiligd tegen een plotseling
eindigen van het handeisverdrag tusschen Nederland en de Vereenigde Staten.
Ondanks de vele moeilijkheden, waarop soortgelijke
clausules ongetwijfeld bij de verdragsbesprekingen
zullen stuiten, verdienen zij in hooge mate aanbe-
veling, daar de internationale handel niet alleen ge-
baat is bij een laag, maar ook bij een stabiel tarief.
Slechts wanneer de douanetarieven niet ieder oogen-
blik aan een verhooging zijn blootgesteld, welke niet
is te voorzien en geenszins door de omstandigheden
wordt geboden, is een geregelde, doelbewuste bedrijfs-politiek mogelijk.
* *
*
Willen wij in het kort de strekking van dit en het
vorige artikel
1)
sainenvatten, dan komen wij tot de
volgende conclusies:
De onbeperkte en onvoorwaardelijke meestbegun-
stiging heeft altijd in meerdere of mindere mate een
rol in de internationale handelspolitiek gespeeld. Om
de absolute werking van de meestbegunstiging te ont-
gaan, welk streven zich des te krachtiger voordoet,
al naar mate een autarchische conjunctuurpolitiek
wordt gevoerd, worden voornamelijk twee middelen
aangewend:
een enge interpreta.tie der clausule
en
een ontduiking der clausule op
een van de manie-
ren, welke wij reeds eerder
1
) vermeidden. Beide
middelen, afzonderlijk of in combinatie, zijn veelvul-dig toegepast, tengevolge waarvan de meestbegunsti-
ging practisch alle beteekenis verloor.
Een nadere analyseering van het systeem der Ame-
rikaansche handelspolitiek, gericht op het sluiten van
bilaterale verdragen op het beginsel der onbeperkte en onvoorwaardelijke meestbegunstiging en dat der reciprociteit, stelt de meestbegunstiging in een zeer
speciaal daglicht; het Amerikaansche systeem, hoe
ingenieus en geraffineerd van opzet, kan onmogelijk
door Nederland worden nagevolgd in verband met
haar geheel verschillende structuur van in- en uit-
voer en haar relatief zwakke onderhandelingspositie.
Waar aan den eenen kant Nederland geen vaste lijn
heeft gevolgd met betrekking tot de redactie en de
interpretatie van de clausule van meestbegunstiging en aan den anderen kant de beteekenis der meestbe-
gunstiging geenszins mag worden onderschat, dient
bij vraagstukken van handelspolitieken aard en bij
de verdragsbesprekingen in het bijzonder, meer aan-dacht te worden besteed dan tot nu toe het geval was
aan de mogelijkheden, welke kunnen bijdragen om
de bezwaren der meestbegunstiging te ondervangen.
Wij zijn van meening, dat een systeem, hetwelk, bij
afzonderlijke overeenkomst met het betreffende land,
uitvoerig de punten regelt, waarvoor de meestbe-
gunstiging van belang is, in deze niet alleen ver-helderend werkt, maar ook de beteekenis van de
meestbegunstiging, d.w.z. haar toepassiug in de prac-
tijk in belangrijke mate doet toenemen. Een bewijs,
dat de door ons hierbij voorgestelde heroriënteering
der Nederlandsche handelspolitiek met betrekking
tot de meestbegunstigingsclausule zeer wel door Ne-
derland kan worden aanvaard, meenen wij te mogen
zien in de op 15 Maart 1937 afgesloten voorloopige
handelsovereenkomst tusschen Nederland en Brazilië,
welke als eerste schrede in deze richting iq te be-
schouwen.
Mr.
P. A.
BLAISSE.
1)
Zie
E.-S.B. van 4 Augustus ji.
DE SANEERINGSMAATREGELEN VOOR HET
BLOEMBOLLENBEDRIJF.
In Juni 1930 had de Algemeene Vereeniging voor
Bloembollencultuur, de grootste organisatie uit het
bloembollenbedrijf, die dit bedrijf ook in al zijn ge-
ledingen omvat, maar toch in hoofdzaak de kweekerij
vertegenwoordigt, reeds het besluit genomen o.m aan
te dringen op aanschaffiug der binnen- en buiten-
landsche minimumprijzen, maar op handhaving der
teeltbeperking
1)
Nadien zijn de omstandigheden ook voor het bloem-
bollenbedrijf gewijzigd. De depreciatie van den Gul-
den en de zich steeds verbeterende conjunctuur in
de voornaamste afzetgebieden hebben de perspectieven
voor het bloembollenbedrijf verruimd. Het vertrou-
ven in de toekomst keerde terug; ondernemings-
geest en energie openbaarden zich weer.
Onder deze omstandigheden kwam ook het gevoel
op, dat men de defensieve houding, belichaamd in
de crisismaatregelen voor het bloembollenbedrijf,
moest laten varen, en dat de omstandigheden nu
gunstig waren voor een meer offensieve houding.
Wil men echter alle energie gebruiken voor uitbrei-
ding van den afzet, waartoe men meer mogelijkheden
begon te zien, dan moet ieder voor zich ook de risi-
co’s, die daaraan verbonden zijn, kunnen overzien.
Door de crisisinaatregelen, die met name de prijs
–
vorming sterk beïnvloeden, is het echter zeer moei-
lijk de risico’s juist te schatten en nog moeilijker,
zich er zooveel mogelijk tegen te dekken. Want de
buitenlandsche minimumprijs is de prijs geworden,
waarvoor in het buitenland reeds vroeg in het jaar,
véér iets bekend is van de oogstresultaten, verkocht
wordt, terwijl de prijs in het binnenland nooit kan
dalen beneden den hinnenlandschen minimumprijs,
maar wel boven dezen minimumprijs kan stijgen. Dit
jaa, nu in het bijzonder de vroege tulpen een zeer
slechten oogst geven, openbaart zich dit zeer sterk.
Door een misoogst zijn zelfs enkele variëteiten op de
binnenlandsche markt reeds gestegen boven den
prijs, waarvoor ze in het buitenland verkocht zijn.
Afgezien van de doorgaans hooge verkoop- en andere
kosten van den exporteur, ligt dus voor die tulpen-
variëteiten zijn inkoopprjs reeds hooger dan de prijs,
dien hij van zijn buitenlandschen afnemer bedongen
heeft.
Doordat op deze en andere wijze bleek, dat het ge-
vaarlijk is in den natuurljken gang van zaken in te
grijpen, kreeg men in het algemeen het gevoel, dat deze maatregelen in een tijd, dat weer vooruitgang
geboekt moet worden, belemmerend werken, wat naar
onze meening wel het hoofdmotief is waarom in de
op 21 Juni 1937 gehouden algemeene vergadering
van de Algemeene Vereeniging voor Bloembollen-
cultuur met groote meerderheid besloten is, aan te
dringen op afschaffing van alle crisismaatregelen.
In een eind Juli in alle bladen opgenomen pers-
bericht is medegedeeld, dat de Minister van Econo-
mische Zaken hiertoe niet wil overgaan. Wel wil
ZExc. enkele zeer bindende maatregelen doen ver-
vallen, om tegemoet te komen ,,aan den algemeen in
het vak tot uiting gekomen drang om het bedrijf in
zoo groot mogelijke vrijheid te kunnen voeren”. Wij willen niet nakaarten over deze beslissing van
den Minister van Economische Zaken;. deze is geno-
men nadat het vak zich uitgesproken had voor vrij-
heid in de bedrijfsvoering en de argumenten hier-
voor zeer nadrukkelijk ter kennis van de Regeering
waren gebracht. De strijd is gestreden en het gaat er
nu om, van het resultaat het beste te maken, wat
er van te maken is. Wel moet het ons van het hart,
dat de argumenten tegen de crisismaatregelen blijk-
baar wel indruk gemaakt hebben, daar in het boven-
genoemde perscommuniqué als argument voor het
behoud van de teeltregeling alléén naar voren wordt
gebracht de vrees, dat, wanneer toch weer inéénstor-
1)
Zie
E.-S.B. van 7 April 1937.
588
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11 Augustus 1937
ting der prijzen zou volgen en tot teeltbeperking
zou moeten worden overgegaan, het voor de Regee-
ring zeer moeilijk zou zijn ,,opnieuw een juiste basis
voor een teeltregeling te vinden”. Eveutueele moei-
lijkheden voor cle Regeering worden hier dus als
argument naar voren gebracht, en niet de wensche-
lijkheid van het voortbestaan dezer regeling voor het
bedrijfsleven zelf.
Het bovengenoemde persbericht – dat uitvoeriger is dan het antwoord op de vragen van het Kamerlid
Bierema, en waarvan wij daarom moeten uitgaan bij
gebrek aan een ander stuk – houdt allereerst in, dat
cle binnen- en huiteulandsche bindende minimumprij-
zen voor 1938 zullen vervallen. Afgezien daarvan,
dat het ons moeilijk lijkt, om prijzen te laten ver-
vallen, die nog niet waren ingesteld, lijkt ons dit
een groote vooruitgang. Na een zeer ernstigen terug-
val kan het noodig zijn om de prijsvorming van
bovenaf naar een bepaald niveau te dwingen, maar
zoclra stabilisatie is gekomen en bestaande toestan-
den weer als normaal zijn te beschouwen, is het zeer
gevaarlijk om voor een artikel als bloembollen de
prijsvorming te sterk te beïnvloeden.
Hiernaast worden echter de teeltregeling zoowel
als het opkoopen van overschotten door het Bloem-
bollensurplusfonds voortgezet.
Voor de verdere ontwikkeling is het van de groot-
ste beteekenis, hoe het opkoopen van overschotten
door het Surplusfonds wordt uitgevoerd. Reeds in
de E.S.B. van 7 April 1937 hebben wij uiteengezet,
dat door het op basis van de rninimumprijzen opkoo-
pen van het surplus ,,bevorderd wordt, of althans toch
in stand gehouden, een teelt van variëteiten – en
dit geldt speciaal voor tulpen -, die moeilijk ver-
koopbaar zijn in het buitenland, althans in de hoe-
veelheden waarin zij worden voortgebracht”. Voor de
uitwerking van dit argument tegen het prijzensel-
sel verwijzen wij naar het bovengenoemde artikel.
Zou nu de opkoop der overschotten in het volgend
seizoen geschieden tegen een prijs, die gelijk te stel-
len is aan den huidigen minimumprijs, dan zou wei-
nig veranderd zijn. De eenige wijziging, die dan ver-
meld zou moeten worden, zou zijn, dat de exporteur
nu weer zelf zijn winstmarge moet bepalen; de laatste
jaren lag deze vrijwel vast in het verschil tusschen
binnen- en buitenlandsche rninirnumprijzen, voor zoo-
ver althans de prijzen in het binnenland niet boven
de minimumprijzen stegen.
Men zou dan – en dit geldt in het bijzonder voor
tulpen – weer, veelal snelgroeiende, variëteiten moe-
ten gaan opkoopen, waarvoor, althans tegen deze prij-
zen, geen voldoende afzet in het buitenland is te vin-
den. De kweckers van soorten, die wel verkocht kun-
ren worden, zouden hun bijdrage aan het fonds weer
moeten geven om soorten, die in mindere mate of
niet geteeld behooren te worden, op te koopen.
liet gevaar van het buiten werking stellen van de
vrije prijsvorming is altijd, dat de indicator voor de
productie daarmede verdwijnt. Dit heeft zich in het
bloemhoilenhedrijf, speciaal in de tulpencultuur, wel
zeer sterk gemanifesteerd, en – al moge het een ge-
rûst gevoel zijn altijd op een bepaald inkomen te
niogen rekenen – wij beschouwen dit als een der
ernstigste gevolgen der crisismaatregelen.
liet hangt er nu maar van af, hoe de opkoop door
het Surplusfonds wordt geregeld. Wij begrijpen vol-
komen, dat, wanneer een teeltregeling behouden
blijft, ook een bepaalde bodem in de markt gebracht
moet worden. Anders zouden de kweekers, die met hun oogst voornamelijk aan de markt komen als de
meeste orders in het buitenland reeds geboekt zijn,
in een jaar van overvloedigen oogst of tegenvallenden
export de dupe worden van een zeer sterke prijsin-
zinkiug op de binnenlandsche markt.
Wij gelooven ook niet, dat, wanneer men dit systeem
wil volgen, de opkoopprjzen voor hyacinthen en nar-
cissen sterk gewijzigd behoeven te worden. Maar bij
tulpen zal men een prijs moeten stellen, die beneden
de:n productieprjs voor snelgroeiende variëteiten ligt.
Anders blijft een teeltpremie voor die variëteiten be-
staan, wat voor de rentabiliteit van het bollenbe-
drijf als geheel een ernstig gevaar zou vormen.
Onze eindconclusie over de beslissing van Minister Steenherghe kan als volgt worden samengevat. Nu de
uitspraak van de vakgenooten niet is opgevolgd, wat
een waarschuwing is voor het bedrijfsleven als geheel,
omdat medezeggenschap of men bepaalde maatrege-
len wenscht op deze wijze wordt uitgeschakeld, kan
het in een persbericht uiteengezette nieuwe stelsel
van regelingen toch voordeelen boven het oude inhou-
den, wanneer de opkoopprjzen voor de overschotten,
in het bijzonder van tulpen, lager clan de productie-
prijzen voor snelgroeiende variëteiten gesteld worden.
Men krijgt dan een teeltbeheersching met een bodem
in de markt, en verder een vrije prijsvorming als
richtingwijzer voor de productie der onderscheidene
variëteiten. WTo
r
d
en
de opkoopprijzen hooger gesteld,
dan verandert er in wezen niet veel. De eenige wij-
ziging is dan, dat men zich niet meer met de winst
der exporteurs inlaat; het groote nadeel van een
telen van soorten, die tegen clie prijzen niet verkocht kunnen worden, blijft dan bestaan.
Dr. A. J.
VERH
AGE.
AANTEEKENINGEN.
The Port of New-York Authority.
In 1936 vierde ,,The Port of New-York Authority”
haar vijftienjarig bestaan. Het is voor ons, waar het
havenschap van den Nieuwen Waterweg nog ean open
probleem is, van belang op de hoogte te zijn van wat
er in een ander land op dit gebied, in 15 jaren,
is bereikt.
De haven van New-York, gelegen in 2 staten, nl.
New-York en Now-3ersey, werd tot 1921 beheerd vol-
gens een overeenkomst tusschen die twee staten,
aangegaan in het jaar 1821.
,,Whereas, Since that time the commerce of the
port of New-York has greatly developed and in-
creased and the territory in and around the port has
become commercially one center or district; and
Whereas, It is confidently believed that a better
coordination of the terminal, transportation and other facilities of commerce in, about and through the Port of New-York, will result in great economies, benefit-
ing the nation, as well as the States of New-York
and New-Jersey, and
Whereas, The future developmnent of such terminal,
transportation and other facilities of commerce will
recjuire the expenditure of large sums of money, and
the cordial cooperation of the States of New-York
and New-Jersey in the encouragement of the invest.
ment of capital, and in the formation and execution
of the necessary physical plans, and
Whereas, Such result can best be accomplisheci
through the cooperation of the two States hy and
through a joint or common agency.
Now, therefore, the said states ofNew-Jersey and
New-York do suppiement and amend the existing
agreement of 1834 in the following respects:
Article
I.
They agree to and pledge, each to the other, faith-
ful cooperation in the future planning and develop-
ment of the port of New-York, holding in high trust
for the benefit of the nation the special blessings and
natural advantages thereof.”
Met deze ons eenigszins eigenaardig aandoende be-woordingen ving het nieuwe ,,compact hetween New-
York and New-Jersey creating the port of New-York
Authority” aan, dat in hetzelfde jaar door de beide
Staten en het federale congres werd goedgekeurd.
Aan de stichting van de Authority moest vooraf-
gaan de afbakening van ,,the Port of New-York Dis-
trict”, echter niet als een onveranderlijk geheel, daar
,,The houndaries of said district may be changed
11 Augustus 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
589
from time to time by the action of the legislative of
either state conèurred in hy the legislative of the
other”. Daarna pas kon de ,,Port of New-York Autho-
rity” in het leven worden geroepen.
Aan het hoofd van deze organisatie werd gesteld
een raad van commissarissen, 6 van iederen staat.
Aan de Port Authority werd het recht gegeven vaste
goederen te bezitten, in bedrijf te stellen, geld op
te nemen door obligatiën of hypotheek, echter niet
voordat een ,,comprehensive plan for the development
of the port” was opgemaakt. Een uitbreidingsplan,
zoowel voor de haven, als de transportrniddelen daar-
heen, welk plan goedkeuring der beide oeverstaten
noodig had! Verder vooral geen direct ingrijpen in
het havenbeheer. ,,Nothing contained in this agree-
meut shall impair the power of any municipality
to develop or
1flij)OVC
Port and terminal facilities.” Een belangrijke taak is haar recht om van tijd tot
tijd aan het congres der Vereenigde Staten of aan
de wetgeveude organen der beide oeverstaten voor-
stellen te doen ‘,,for the better conduct of the corn-
merce passing in and through the Port of New-York,
the increase and improvement of transportation and terminal facilities therein, and the more economical
and expeditious handling of such commerce”.
Eveneens bij iedere andere autoriteit of particuliere
onderneming. In het algemeen ,,It may intervene in
any proceeding affecting the commerce of the Port”.
Wat den financieelen opzet betreft, zullen de beide
oeverstaten, zoolang de eigen inkomsten der Port
Authority daartoe niet voldoende zijn, het tekort
ieder voor de helft
bijpassen,
eéhter voorloopig tot
een maximum van honderd duizend Dollar ieder per
jaar.
Ziehier in zeer ruwe trekken de grondregelen,
waarop is voortgebouwd.
In Juli 1922 werd het ,,comprehensive plan” door
het congres goedgekeurd. Voorop werd gesteld ,,Prin-
ciples to govern the development”.
Het transportvraagstuk in en naar de haven werd
een der belangrijkste kwesties. Zoo lezen wij o.a. als
pr inciple:
First:
That terminal operations within the Port
district, so far as economically practicable should be
unified.
Second:
That there should be consolidation of
shipments at proper classification points so as to
eliminate duplication of effort, inefficient loading
of equipment and realize reduction of expenses.
Sixth:
That freight froni all railroads must be
brought to all parts of the port wherever practicable
without cars breaking bulk, and this necessitates
tunnelconnection between New-Jersey and Long-Is-
land and tunnel- or bridgeconnection between other
parts of the port.
Zooals reeds gezegd, wordt het oppertoezicht uit-
geoefend door een Raad van Commissarissen, 6 van
iederen oeverstaat. De functie wordt zonder geldelijke
vergoeding uitgeoefend. Alle eenigszins belangrijke besluiten moeten door hen worden goedgekeurd, bij
meerderheid van stemmen, waarvan minstens 3 stem-
men van iederen staat. De gouverneurs der beide sta-
ten hebben bovendien het recht van veto.
Aan het hoofd der dagelijksche leiding staat een
general manager, bijgestaan door 2 assistant mana-
gers. Einde 1936 bestond het personeel uit 1148 be-
ambten, waarvan:
Administratief
……………..117
Real Estate …………………161
Law………………………28
Development and operations …..588
Engineering ………………..284
Voor Amerikaansche toestanden is het van belang,
dat de keuze van personeel geschiedt onafhankelijk van de politieke richting. In 1935 bedroegen de uit-
betaalde bonen $ 2.709.189,25, tegenover in 1926
$ 419.179,46.
In alle verslagen en publicaties wordt steeds naar
voren gebracht: ,,The main interest and concern of
the Port-Authority is transportation and most of its
efforts have been directed in that channel”.
Dit heeft dan ook gemaakt, dat haar voornaamste
bezit aan vaste goederen zijn de bruggen en tunnels.
Al had zij daartoe de bevoegdheid, nimmer heeft zij be-
lang genomen in kaden, spoorwegen, schepen, kranen
of iets dergelijks. Steeds coördinatie langs indirecten
weg, door onderhandeling en invloed op den wetgever.
Naast de bruggen en tunnels bezit zij slechts ,,In-
land Terminal No. 1″ als verzamel- en distributie-
centrum voor stukgoederen, waarbij het in de bedoe-
ling ligt meerdere dergelijke centra te maken op
daartoe geëigende punten van New-York.
Ttar haar eigendommen over millioenen waarden
loopen, is haar credietwaardigheid van groot belang.
Bij haar oprichting, een zestiental jaren geleden, be-
stond haar eenig activum uit de tweemaal 100.000
Dollar door de beide oeverstaten toegezegd als jaar-
lijksche bijdrage in haar onkosten. Het is begrijpe-
lijk, dat crediet moeilijk te verkrijgen was en de beide
oeverstaten waren dan ook genoodzaakt extra-voor-
schotten voor bepaalde bruggen te geven, waarvan
men de rentabiliteit verzekerd achtte. Toen dit ook
overtuigend bleek, was het in 1926 voor het eerst
mogelijk voor 34 millioen Dollar 4. pCt. bonds uit
te geven voor den bouw der z.g. Arthur Kill bridges.
De tolheffingen werden aan de obligatiehouders ver-
pand, terwijl deze obligatiehouders ook volledige pre-
ferentie bezaten boven de slechts geringe staatsvoor-
schotten. Op dezelfde wijze werd in 1928 en 1929 res-
pectievelijk 12 en 30 millioen Dollar bonds uitge-
geven voor den bouw van de Bayonne brug en de
George Washington brug.
In 1930 werd het haar mogelijk gemaakt een alge-
meene reserve te vormen niet voor speciale doel-
eincien verpand. Toen dan ook in 1931 de Hol-
landtunnel werd overgenomen, kon zij dit finan-
cieren door de uitgifte van 66 millioen Dollar bonds,
zonder een enkel staatsvoorschot. In 1935 bleek haar
crediet zoo goed gevestigd, dat een nieuw plan kon
worden opgemaakt, waarbij de bonds voor bepaalde
doeleinden geleidelijk werden ingewisseld in General
and Refunding bonds met langeren looptijd en lage-
ren rentevoet. De zware tolheffing van Dollar en
de groote toeneming van het verkeer hebben dit moge-
lijk gemaakt. Zelfs ,,Inland Terminal No. 1″ blijkt
volkomen rendabel te zijn. Deze Terminal is een merk-
waardig voorbeeld van samenwerking. Zij is ge-
bouwd boven de ondergrondsche ,,Union Freight
Terminal”, waar de vrachtlijnen van 8 verschillende
spoorwegmaatschappijen samenkomen. Een groot deel
der bovenverdiepingen wordt gebruikt voor de eigen
bureau’s der Port-Authority (14 verdiepingen in
totaal).
Zooals reeds gezegd, wordt het transport-probleem
steeds door de Port Authority vooropgesteld als haar
primaire taak. 1[et is zonder twijfel ook datgene,
wat tegenover de buitenwereld het meest op den voor-
grond treedt. Voor de geheele haven is van niet min-
der belang datgene, wat zij zelf in haar gedenkboek
ter gelegenheid van haar 15-jarig bestaan als ,,Port
Protection” betitelt, dat zijn de tarievenkwesties en de
verhoudingen tegenover andere havens en het behar-
tigen van de havenbelangen tegenover de Interstate
Commission. Verschillende voorbeelden worden ge-
geven. Zoo bijv., dat de spoorwegvrachtprijs voor
auto’s van Detroit naar New-Orleans, een lengte van
1090 mijien, bedraagt $ 1.06, en vau Detroit naar
New-York $ 1.23 voor slechts 628 mijlen.
Al deze werkzaamheden hebben gemaakt, dat een
eigen bureau in Washington noodig was. Jaarlijks
geeft zij een verslag harer werkzaamheden in een
overzichtelijk, met goede afbeeldingen erlucht, jaar-
verslag. (Wanneer zullen in ons land de overheids-
bedrijven zich in zulke duidelijke overzichten tot het
publiek wenden?).
590
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
ii.
Augustus 1937
Zoo wijst de jaarbalans van 31 Dec. 1936 een to-
taaltelling vhn $ 218 millioen, waarvan ruim 183
millioen voor de waarde der bruggen en tunnels enz.
Zoo vinden wij voor de Hollandturniel een balans-
waarde van $ 50 millioen, waas-tegenover een afschrij-
vingsreserve van 9 millioen. De tollen brengen jaar-
lijks op 636 millioen en de exploitatiekosten bedragen
136 millioen. De George Washingtonbrug heeft een
balanswaarde van $ 5734° millioen, waartegenover 734
millioen is afgeschreven, tolinkomsten van 4 millioen
en exploitatiekosten van slechts $ 470.000!
Zoo is verkregen een buitengewoon lenige Orga-
nisatie, die bijna steeds heeft weten te voorkomen een
ingrijpen in bestaande bezits- en bestuursverhoudin-
gen. Voorop staat steeds coördineeren, samenwerking
zoeken en slechts hoogst zelden een diep ingrijpen.
Met trots wordt steeds verteld, dat deze organisatie
in stand wordt gehouden zonder belastingheffing. Dit
is maar gedeeltelijk waar. Een tolheffing op het ver-
keer van een halven Dollar is geen geringe belasting
op dat verkeer. Dat dit noodig is, wordt ook in het
verslag verantwoord. Van iedere tolheffing van 50
Dollarcenten ging over 1936 1800/
‘oo
cent naar af-
schrijvingen,
9’/ioo
naar exploitatie en onderhoud en
21
59
/ioo
cent naar rente!
Een zware belasting, die echter, voor zooverre ik
kan oordeelen, zonder al te veel morren wordt opge-
bracht, daar men overtuigd is van het groote nuttige
werk, dat daarmede tot stand komt.
F. W. L. DE BEAUFORT.
Industrieele expansie in Argentinië.
In vele van de Zuid-Amerikaansche staten komt
steeds duidelijker een beweging aan den dag, gericht
op een zoo spoedig mogelijke emancipatie van de
talrijke buitenlandsche belangensferen, die in het
economisch leven van deze landen een zeer belang-
rijke plaats innemen. Deze drang tot ,,nationaiisee-
ring” van het economisch leven komt op velerlei
gebied tot uiting. Argentinië doet in dit opzicht
eveneens van zich spreken. Dit geldt niet in de laat-
ste plaats voor de ontwikkeling van de industrie daar
te lande, hoewel de opkomst hiervan toch geenszins uitsluitend te danken is geweest aan een doelbewust
streven naar onafhankelijkheid van bepaalde buiten-
landsche voortbrengselen. In de publieke opinie wordt
evenwel steeds duidelijker het besef levendig, dat tal
van verbruiksgoederen, ten aanzien waarvan het land
zelf over de daarvoor benoodigde grond- en hulpstof-
fen beschikt, duur moeten worden gekocht. Immers,
voor de uitgevoerde grondstoffen en de ingevoerde
eindfabrikaten diende de Argentijnsche consument
dubbele vracht op te brengen, terwijl nog andere fac-
toren, w.o. het verschil in loonpeil, werkzaam waren, die een zeer gunstige situatie hebben geschapen voor
de vestiging van eigen verhruiksgoederenindustrieën.
Het is niet te verwonderen, dat bijvoorbeeld de leer-hewerkingsnijverheid, m.n. de schoenenindustrie, en
de textielindustrie, vooral de wolweverij, in dit be-
larigrijke veeteeltiand van stonde af aan een snelle
ontwikkeling te zien hebbe.n gegeven.
Ondanks het feit, dat de beteekenis van de ,,in-
dustria nacional” somtijds wordt overdreven, valt niet
te ontkennen, dat de industrieele ontwikkeling een
zeer gunstigen factor vormt in (Ie diversifieeri.ng van
de nationale welvaartshronnen, waardoor de kwets-
baarheid van het land, dat onder de Zuid-Amen-
kaansche staten reeds het minst het karakter eener
monocultuur draagt, in tijden van dalende conjunc-
tuur niet onaanzienlijk verminderd wordt.
Omtrent den aard van de Argentijnsche industrie
verschaffen de eerst in Mei ji. gepubliceerde gegevens
over de hedrjfstelling, gehouden op 31 October 1935,
eenig inzicht. Voorop dient te worden gesteld, dat
het lange uitstel der publicatie voor een groot deel
moet worden toegeschreven aan de onvolledigheid van
deze telling, in hoofdzaak als gevolg van de verre-
gaande gecompliceerdheid en onduidelijkheid van de
gebruikte formulieren en tevens van het wantrouwen,
waarmede deze census werd begroet. Een groot deel
van de onderemers vermoedde hierin namelijk fis-
cale bijhedoe1inge. De resultaten dienen dus met en
zeer groot voorbehoud te worden aanvaard.
Samenstelling van de Argentijnsche industrie in 1935.
1)
Toestand op
31
Oct.
’35
1
Bedrijfsjaar
1-
Bedrijfstak
1
1
1
1
11
1
.aO
1
1
u
2
°
b
h
1= E1
,j
1
1
cm
1
t
0
1
a.
1
n >X 1
)( miii.
oesos
Voedingsm,dran
ken, tabak.
11.564
120908
357 170 897
1.267
Textielgoederen
4.712
82.430
74
115
361
536
Houtbewerking
3.932
31.502
60
29
46
102
Papier, karton,
enz ………..
214
7.256
24
8
19
34
Drukkerijen,
pers, en’i …….
2.180
26.954
22
47
40
141
Chem. en pharm.
producten
929
15.409
44
22 96
137 Min. olie en
steenkolen
57
4.713
32
9
104
133
Rubber en rub-
berwaren
46
3.129
12
5
15
25
Leder en lederw.
1.076
19.392
20 26
56 93
Steen, aarde-
…
werk, glas
2.248
.
17.220
32
18
24
59
Metalen en me-
taalw. z. mach
3.739
41.777
54
52
105 195
Machines envoer-
tuigen
4.995 50.485
83
86
105
229
Electr. centrales
898
8.596
1.578
16
–
193
Bouwbedrijf
1.527
33.537
3
33
60
123
Mijnbouw. z. petr.
en steenkolen
1951
13.092
69
23
1
79
Andere product
2.0551
37.523
94
51
35
98
1)
Ontleend aan Wirtschaftsdienst,
Heft
25,
1937.
Afgezien van de geringe waarde, die aan deze
cijfers kan worden toegekend, geven zij niettemin een
indruk van het stadium, waarin de industrieele ont-
wikkeling van Argentinië verkeert. De opkomst eener
overwegend verzorgende nijverheid, vooral het deel,
dat volkomen op de inheemsche grondstoffenbasis be-
AANVOER VAN GRANEN. (In
tons van 1000 kg.)
Artikelen
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
1-7
Aug.
Sedert
Overeenk.
1-7
Aug.
Sedert
Overeenk.
1937
1936
1937
1Jan.
1937
tijdvak
1936
1937
1Jan.
1937
tijdvak
1936
28.688
1.033.084
607.553
–
17.735
8 311
1.050.819
615.864
1.658
152.041
144.140
–
2.875
1.976
154.916 146.116
Tarwe
……………..
ilogge
……………….
–
10.988 19.245
–
–
350
10.988
19.595
Boekweit ……………….
22.8 64
648.401
441.414
1.750
94.233 92.345 742.634
533.759
1.291
171.813
188.088
–
6.689
12.807
178.502
200.895
850
88.314 58.755
–
3.180
680
91.494
59.435
Mais …….. ………..
800
118.819
136.638 2.200
142.235 124.154
261.054
260.792
Gerst
………………
Haver
……………….
560 47.251
33.917
–
–
175
47.251
34.092
Lijnzaad
……………..
Lijnkoek ……………..
1.573
23.033
22.120
479
3.658 5.556 26.691
27.676
Tarwemeel
………….
Andere meelsoorten
182
24.274
19.989
170
2.723
1.076
26.997
21.065
11 Augustus
1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
591
rust, is een normaal integratieverschijnsel, inhaerent
aan den vooruitgang van een jong land als Argentinië.
ilierhij client in het oog te worden gehouden, dat de
groei van deze nijverheid in de afgeloopen depressie-
jaren door de gevoerde monetaire politiek, alsmede door de vrij stabiel gebleven binnenlandsche koop-
kracht in de hand werd gewerkt.
De fabrieken van voedingsmiddelen, dranken en
tahakswaren nemen vooralsnog de belangrijkste plaats
in de rij der nationale industrieën in, gevolgd door
de textiel-, machine- (voor een groot deel montage-)
en de metaalindustrie. Hoewel de bovenvermelde pro-
ductiecijfers niet met de invoercijfers vergelijkbaar
zijn, is wel vast komen te staan, dat de Argentijnsche wolnijverheid omstreeks twee derden van de binnen-
landsche behoefte dekt. De katoenindustrie heeft
dozen omvang nog niet bereikt, doch voorziet ook
reeds een belangrijken en in beteelcenis snel toene-
menden sector van de binnenlandsche markt.
Onder de afzonderlijke bedrijfstakken nemen de
vlceschverwerkende ondernemingen de voornaamste
plaats in. Dit zeer belangrijke exportbedrijf wordt
gevolgd door de electrische centrales, de meelfabrie-ken, de hakk-erjen, het bouwbedrijf en de petroleum-
raffinaderijen. Bij de leerverwerkende ondernemingen
valt in het bijzonder de schoenenindustrie op, die
zich reeds vrijwel geheel van de binnenlandsche
markt heeft meester gemaakt. Eenzelfde lijn vertoont
de tabaksindustrie, hetgeen ook tot uiting komt in
den snel daleuden invoer van tabakswaren. Het beeld, dat thans een bedrijfstelling zou moeten
opleveren, zou ongetwijfeld veel pregnanter aijn. Dat
de industrialisatie in een snel tempo voortschrijdt,
bewijst de belangrijke invoer van kapitaalgoederen.
Zoo werden van de categoi-ie machines en voertuigen
in de jaren
1934
tot en met
1936
resp.
81.000, 122.000
en
138.000
ton ingevoerd, terwijl het eerste kwartaal
van
1937,
in vergelijking met dat van
1936,
een stij-
ging van
38.5
pCt. te zien gaf. K.
De zichtbare suikervoorraden in de wereld.
De zichtbare voorraden per 1 Juli zijn volgens C. Czarnikow:
In tons
1937 1936
.
1935
Duitsehiand …………..
687.000
712.000 694.000
Tsjecho-Slowakije
……..
221.000
213.000
211.000
Frankrijk …………….
337.000
491.000
520.000
Nederland…………….
151.000
189.000
218.000
België
………………
101.000
117.000 105.000
Hongarije …………….
66.000
53.000 48.000
Polen
………………
180.000
178.000
190.000
U.K. Geïmp. suiker
……
280.000
199.000
204.000
Binneni.
,…….
122.000
55.000
88.000
Europa……..
2.145.000 2.207.000 2.278.000
V.S. Alle havens
……..
305.000
448.000
586.000
Cubaansehe havens
……
502.000
368.000 562.000
Cuba binnenland……….
1.207.000 1.075.000
1.301.000
Java,
1 Juni
…………
229.000
786.000 1.429.000
Totaal……4.388.000 4.884.000 6.156.000
ONTVANGEN BOEKEN.
Die Bedeutung des Aussenmarictes für die deutsche
Industriewirtschaf t
door Dr. Rolf Wagenführ.
Publicatie Nr.
41
van het Institut für Konjunk-
turforschung. (Hamburg
1936;
1-lanseatische
Verlagsanstalt. Prijs R.M.
6.80).
Deze studie traoht met stabistisohe middelen licht te
verschaffen in de oudestrijdvraag, of de buitenlandsche
ïiiarkton voer thoogontivikkelde .i ndustaielande ii in dan
loop der tijden een toe- of af nemende beteekenis hebben. De
analyse de laatste 60 jaren leert, dat Du.itschland
waarsohijulijk ook in de toekomst tot de groote industrieele
werkplaatsen van de wereld zal behooren, die de achter-
gebleven landen vooral met hooggekwalificeerde goederen
zullen verzorgen.
Beginselen van het privadtrecht
door Mr. H. D. M.
Knol. Derde herziene druk. (Wassenaar
1937;
N.V. Uitgevers-Maatschappij v/h. G. Delwel.
Prijs
f 3.40).
Deze druk is nauwkeurig herzieu en in ovoreenstem-
ming gebracht nsct de laatste wetswijntginigen.
STATISTIEKEN.
BANKD1SC0NTO’.
Disc.Wissels. 2
3Dec.’36
Ned
Lissabon
.
..
.
4
5Mei’36
2
Binn
2+
3Dec.’36
1Vrs*ch.in”R.C.
Londen ……
30Juni’32
2
+
3Dec.’36
Madrid ……5
9Juli’35
Athene ……….6
4Jan.’37
N.-York F.R.B.
1
+
1
Feb.’34
Batavia……….3
14Jan.’37
Oslo
……..4
7Dec.’36
Belgrado ……..5
lFebr. ’35
Parijs
……
4
3
Aug. ’37
Berlijn ……….4
22Sept.’32
Praag
……
3
1 Jan.’36
Boekarest …….. 4
15Dec.’34
Pretoria
. . .
31
15Mei’33
Brussel ……….2
16Mei ’35
Rome ……..
+
18Mei’36
Boedapest
……4
28
Aug.’35
Stockholm
..2t
1Dec.’33
Calcutta
……..3
28Nov.’35
Tokio….
3.285
7Apr.’36
Dantzig……….4
2Jan.’37
Weenen …… 3
10Juli’35
Helsingfors ……4
3 Dec.’34
Warschau
….5
260ct.’33
Kopenhagen……4
19Nov.’36
Zwits. Nat.
Bk.l+25
Nov.’36
OPEN MARKT.
1937
7
217
26/31
19124
Aug.
Aug.
Juli
Juli
1936
1
318
Aug.
1
1935
5/10
Aug.
1914
20/24
Juli
Amsterdam
Partic. disc.
11
4
11
4
11
i/
1511-711
4119_314
3I9-II6
Prolong.
–
11
3
_31
4
31
4
3
14-1
1114112
4_11
2
1
1-
3
j4
Londen
Daggeld
1
12-
1
112
1
2)
021
i/,-1
h111
1
121
1314-2
Partic. disc.
17173_916
171_
171
12_91
16
17
/..
9
118
171
32
_11
i6
9116-18 411..31
Berlijn
9
1i6
‘)
Daggeld
2
3
j8-
5
j8
2
1
12-3
2
1
14-3
1
1,
2
1
14_518
231
4
311
4
2
7
1-3
7
14
–
Maandgeld
2
2
1
‘2-718
2
1
12-
7
18
2’12-
7
1
2
1
j-14
218
15
1t
2
3
143
1
14
–
Part, disc.
2
7
18
Zij,
2
7
18
2
7
18
2
7
18
3
2
1
18-
1
12
Warenw.
. .
4_
1
14
4_114
4_114 4_11
4
4_I
,
4_11
–
We., York
Daggeld
1)
1 1
1 1
1
114
131
4
.211
3
Partic.disc.
,
1/
3
11
3
1/
3
1/
3
11
/i,
–
13 Koers van
6
Aug. en daaraan voo afgaande weken t(m. Vrijdag.
2)
Van
317
Aug.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Da
a
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavla
York”)
“)
)
S)
S)
1)
3 Aug. 1937
1.8134:
9.03
72 971
6.80%
30
52+
100%,
4
,,
1937
1.81%,
9.03%
72.97+
6.80%
30.52
100%,
5
,,
1937
1.81%
9.03%
72.97+
6.80%
30.53
100%
6
6
,,
1937
1.81%
9.03%
73.-
6.80%
30.53+
100%,
7
,,
1937 1.81%
9.043t
73.-
6.80%
30.54
100%,
9
,,
1937
1.81%,
9.04%
72.96 6.80%
30.52+
10094:,
Laagste d.w’)
1.81
9.0211
8
72.87+
6.79%
30.50
100
Hoogste d.wi)
1.81%
9.05
73.02+
6.82
30.57+
100%
Muntpariteit
1.469
112.1071
159.263 9.747
1
24.906
100
Data
sérland
Weenen
Praag
Boeka-
Milaan Madrid
3 Aug. 1937
41.66
–
6.32+
–
– –
4
1937
41.66
–
6.32+
–
–
–
5
1937
41.65
–
6.33
–
–
–
6
1937
41.66
–
6.32+
–
–
–
7
,,
1937
41.68
–
6.32+
–
–
–
9
,,
1937
41.65
–
6.32+
–
–
–
Laagste d.w’)
41.60
34.25 6.30
–
9.62+
–
Hoogste d.wi)
4 1.72%
34.30
6.36
1.50
9.65
–
Muntpariteit
414.003
35.007
7.3711
1.488
13.094 48.52
a
D t
Stock-
holm
“)
Kopen-
hagen”)
t
*
30
Hel-
Buenos-
Aires’)
1
Mon-
treal’)
3 Aug. 1937
46.571
40.32+
45.40
55
1.81%
4
,,
1937
46.57+
40.32 45.40
4.-
55
1.81%
5
,,
1937
46.57+
40.32+
45.40
4.-
55
1.81%
6
1937
46.40
40.35
45.40
4.-
55
1.81%
7
1937
46.62+
40.371 45.45
4.-
55
1.81%
9
1937
46.62k
40.371 45.471
4.-
55
1.81%
Laagste d.w’)
46.50 40.25
45.32+
54%
1.80%
Hoogste d.w1)
46.65
40.42+
45.50
4.02+
5534
1.81%
Muntpariteit
66.671
66.671
66.671
6.266
9 5 %,
2.1878
S) Noteering te Amsterdam. **) Not, te Rotterdam. 1) Part. opgave.
In ‘t late of 2de No. van ieder maand komt een overzicht
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
D a a
Londen
(
per
)
Parijs
($
p. IOOfr.)
Berlijn
($
p. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. 100 gld.)
3 Aug.
19371
4,98%
40,24 55,18
4
1937
4
,
98
94:6
3,75%
40,24% 55,17%
5
1937
4,98%
3,75%
40,23%
55,15
6
1937
4,98% 3,75%
40,24%
55,15
7
1937
4,99%,
3,75%
40,22%
55,16
9
,,
1937
4,98% 3,75%
40,24
55,16
10
Aug.
1936
5,02%
6,5854:8
40,23%
67.93
Muntpariteit..
4,86
3,90% 23.81%
40%,
592
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
11
Augustus
1937
KOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden
24
Juli
1937
31
Juli
1
1937
317
Aug.
1937
LangsteHoogste
7
Aug.
1937
Alexandrië..
Piast.p.
97
9794
97%
97
Athene
. …
Dr. p.
£
547%
54734
540 555
54734
Bangkok….
Sh.p.tical
1/9%
1/9%
1/9%
1110%
1110%
Budapest
1)..
Pen. p. £
25% 25% 24%
25%
25%
BuenosAires’
p.pesop.0
16.43
16.441
16.43
16.48
16.46
Calcutta
. .
..
Sh. p. rup.
1/6% 1/6%
116
8
1
1166133
1169
Istanbul
. .
Piast. p.
£
617
618 618
620
620
Hongkong
. .
Sh. p.
$
112
21
1
32
1
1
1
2
25
/
33
11
2l9.,
113 112
29
1
Sh. p. yen
111
81
1
32
111811
33
1110%,
1/ln/
6
112
1 1
53
/
44
Kobe
…….
Lissabon….
Escu.p..0
110%
.
,
110
110%
110%
Mexico
….
$per
18
18
17%
18%
18
Montevideo
3)
d. per £
28 28
27% 28%
28
Montreal
. .
$
per £
4’6U
4.97,
1
5
4.97% 4.98%
4.98,P,
Rio d.Janeir.
4
d.per Mii.
3161
1
32
‘3.%6
3%
1
82
Shanghai
. .
Sh. p.
$
1/2% 1/2%
112
3
1
1/2%
1/2%
Singapore ..
id. p.
$
214
6
1
32
2/45/32
214%
2/4%
2
1
45
1
31
Valparaiso
6).
$
per £
128
128 128
128 128
Warschau ..
Zi. p.
£
26%
1
26%
26%
1
26%
26%
‘) unie. not.
10
Dec.
10’1.
)
ulTc.
not. in laten, gem. not, weie
imp. hebben te betalen 10 Dec. 16.12.
3)
Offic. not. 19 Mei
39718.
4)
Id.
II Mrt. 1935 41J.
5)
90 dg.
Vanaf 28
Aug. laatste .export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
5)
Londen’)
N.Yorti)
Londen
3 Aug. 1937.. 20
44%
3 Aug. 1937….
139;7
4
,,
1937..
20
44%
4
,,
1937..,.
139161
5
,,
1937.,
20
44%
5
,,
1937.,..
13918
6
,,
1937..
20
44%
6
,,
1937..,.
l39f6
7
1937..
20
,
,
–
7
,,
1937….
139/5
9
,,
1937..
20
44%
9
,,
1937….
13914
10
Aug. 1936..
19′
44%
10
Aug. 1936….
138/51
27 Juli
1914..
24
1
%
59
27 Juli
1914….
84110%
‘)in pence p.oz.stand.
2)
Foreign silver
in
$c. p.oz.
line.
3)
in sh.p. oz.fine
STAND VAN
‘s
RIJKS KAS.
V o
r d e r
i
n ge
n.
1
31
Juli
1937
17 Augustus 1937
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist bij De Ne
derlandsche Bank
…….. . ………
./108.615.961,32
/
81.104932,10
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,
866.133,96
,,
217.623,37
Voorschotten
op
ultirno
Juni
1937
a/d. gemeent. verstr.
op
a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der geni.
fondsbel., alsmede
opc. op
die belas- tingen en
op
de vermogensbelasting
–
–
Voorschotten aan Ned.-lndit
………
19.717.855,71
,,
25.583.700,15
,,
11.442.237,46
,,
11547.502.29
Idem aan Suriname……………….
Kasvord.weg. credietverst. a!h. buitenl.
….
,,
106.629.20357
,,
106.050.664,82
Daggeldleeningen tegen onderpand Saldo der postrek.v.Rijkscomptabelen
–
34.318.464,94
–
–
.
38848.038,50
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioenf.
1)…
–
Vord.
op
andere Staatsbedrijven’)….
,,
3.897.254,58
,
4.143.597.97
Verstr. ten laste der Rijksbegr. kasgeld-
leeningen aan gemeenten
Verplichtingen
Voorschot door De Ned. Bank ingev.
art.
16 van haar octrooi verstrekt
– –
Schatkistbiljetten in Omloop ………
f299.396.000.-
f275.201.(00.-
Schatkistpromessen in omloop
……
3.200.000.-
.,
3.200.000,-
,,
1.108.563,-
,,
1.108.273,50
Schuld
op
ultimo Juni 1937 aan de
gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds.
d.
pers. bel., aand.
t.
d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die
Zilverbous In Omloop
……………..
bel, en
op
de vermogensbelastlng
,,
2.361.307,19
….
.
•
2.361.307,19
Schuld aan het Alg. Burg. Pensloenf.
1)
,,
1.832.665,40
,,
31.142.381,12
,,
1.857.355,56
•
39.359.201,35
Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.
en
T. 1)
,,
138.638.179,22
•
151.234.324,30
Schuld aan Curaçao’)
……………..
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
15.069.754,98
,,
15.000.000,-
Id. aan diverse instellingen
1)
………
..115.025.724,19
…
•
115.526.818,51
1)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
31 Juli 1937
ÏAugustus 1937
Vorderingen:
1)
f
2.804.000,-
/
1.949.000,-
Saldo b. d. Postchèque- en Glrodienst
,,
216.000,- 382.000,-
Verplichtingen:
Saldo Javasche Bank
……………..
Voorschot’s Rijks kas e. a. Rijksinstell.
,,
19.718.000,-
,,
25.584.000,-
8.500.000,-
•
7.000.000,-
Schatkistbiljetten in omloop
–
–
Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds.
•
1.536.000,-
•
1.914.000,-
Schatkisipromessen in omloop………
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank.
,,
716.000,-
,,
779.000,-
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen…
,,
500.000,-
,,
500.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
–
–
1)
Betaalmiddelen in
‘s
Lands Kas
op
17 Juli 1937
/
29.096.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
Metaal
Circu-
latie
;.
1
schulden
Discont.
Div. reke-
ningen
1)
532
493
480
480
501
560
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans
op
9 Aug. 1937.
Activa.
Binneni.
Wis-
lflfdbk.
f
11.984.336,64
se1s,1’rom..
Bijbnk.
,,
374.570,40
enz.indisc4Ag.sch.
,,
565.042,13 12.923.949,17
Papier
o.
h. Buitenl. in disconto
……,,
–
Idem eigen portef.
f
2.430.000,-
Af: Verkocht maar voor
debk.nognietafgel.
–
2.430.000,-
Beleeningen
IHfdbk.
f
145.438.303,631)
mci.
vrsch.i
Bijbnk.
4.749.532,44
in
rek.-crt,e
IAg.sch.
29.416.027,68
op
onderp.;
f
179.603.863,75
Op
Effecten
…….
f
177.402.926,14′)
Op Goederen en Spec.
,,
2.200.937,61
179.603.863,751)
Voorschotten a. h. Rijk
…………..
4unt, Goud
……
f
113.607.470,- Muntmat., Goud
..
,,1.152.275.487,23
fl
.265
.
882
.
957,23
Munt, Zilver, enz.
18.517.920,42
Muntmat., Zilver.
–
,
1.284.400.877,65
2
)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds
……………………,,
41.912.212,31
Gebouwen en Meub. der Bank
……..,,
4.600.000,-
Diverse rekeningen
………………,,
8.717.558,02
Staat d. Nederl. (Wetv. 275j’32,
S.
No. 221)
,,
10.193.915,19
f
1.544.782.376,09
PaBsiva
___________________
Kapitaal
……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds
…….. …………….
4.338.707,82
Bij
zondere
reserve
………………
………………….,,
11.128.610,67
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
831.692.160,-
Bankassignatiën in omloop
………. ..
54.890,26
Rek.-Cour.
f
Het Rijk
f
81.366.594,56
saldo’s:
Anderen
,,
587.825.544,33
669.192.138,89
Diverse
rekeningen
……………….,
1.775.868,45
f
1.544.782.376,09
Beschikbaar metaalsaldo
…………..
f
683.952.001,94
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is ,,
1.709.880.000,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht
………………..
t)
Waarvan aan Nederlandsch-lndië
(Wet van 15Maart1933, Staatsblad No. 99) ………..
/
65.883.125,-
2)
Waarvan In het buitenland ………………………
–
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Goud
1
1
Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
Data
lCirculatiel
opeischb.I
Metaal-
kings
Munt
1
Muntmat.
schuldenl
saldo
1
perc.
9 Aug. ‘37113607I1.152.275I
831.6921669.247
1
683.952
1
85
2
,,
‘37111360711.152.2751
860.726)646.792 680.646
1
85
25 Juli
‘141
65.7031
96.410
1
310
.
43
71
6.198
43.521
54
Totaal
Schatkist-
1
Belee-
Papier
ivï
Data
1
bedrag
1
promessen
ningen
op het
reke-
1
disconto s)rechtstreeks)
buitenl.
ningen
1)
9 Aug. 19371
12.924
1
–
1179.604
2.430
8.718
2
,,
1937)
12.987
1
–
1186.670
2.430
8.912
25
Juli
1914J
67.947
–
1
61.686
20.188
509
‘1)
Onder de activa.
JAVASCHE BANK.
1
Andere
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
1
schulden
saldo
7 Aug.’37
1
)
13370
200.720
72.780 24.270
31 Juli ‘375)
133.670
195.200 72.420
26,622
3 Juli 1937
ïïj574
ii’
197.667
77.701
.
23.409
26 Juni1937
108.663
1
15.978 193.802
76.084 16.686
25 Juli 1914
22.057
1
31.907
110.172
12.634
.
4.842
1
Wissels,
1
1
‘
Diverse
1
Dek-
Data
1
bulten
1
Dis-
Belee-
1
reke-
1
klngs-
N.-Ind.
1
conto’s
ningen
1
ningen’)
iiercen-
1
betaalt,.
1
tage
77.790 71.020
49
78.060 63.630
72.613
50
49
11.555
55.782
11.516
53.469 77.863
46
7.259 75.541
2.228
44
ers telegrafisch
ontvangen.
10 Juli 1937..
3 ,, 1937,.
26 Juni 1937..
19
1937.,
12
1937..
1 Juli
1914..
1) SIultp. der activa.
626 625 646 646
687
645
1.152 1.212
1.253
1.097
1.146
1.100
634
1.416
1
7 Aug.’372)
1
4.350
638
1.422
1
31 Juli ‘375)
1
5,500
646
1.397
1
651
1.372
1
3Juli1937
4.879
652 1.373
26 Juni1937
4.902
735 396
25
Juli
1914
1
6.395
‘)
Sluitpost activa.
2)