16 JUNI 1937
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.
Econom
–
ischpwStatistische
Beri
‘ochten
ALGEMEEN
WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VÈRKEER
ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
22E
JAAEGANG
.
WOENSDAG 16 JUNI 1937
No. 1120
COMMISSIE VAN REDACTIE:
1
GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
P.
Lieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen; P. de Vries en
.’p
de -wisselmarkt was het dit keei
–
vooral weer de
H. M. R. A. van der 1/elk (Redacteur-Secretaris).
Fransche Franc, ‘die de aandacht trok. Ongunstig .begroo-
Assistent-Redacteur: L. R. W. Soutendijk.
Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-
na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens
tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:
Nijgh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Oravenhage: l’ostchèque- en giro-rekening
No. 145192.
Abonneinentsprijs voor het weekblad franco p. p. in
Nederland f 16,—. .ilbonnementsprijs Economisch-Statis-
tisch Maandbericht f 5,— per jaar. Beide organen samen
f 20,— per jaar. Buitenland en. Koloniën resp. f 18,—,
f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Do na-
teurs en leden van het Nedcrlandsch Economisch Instituut
ontvangen het weekblad en het Maandbericht gratis en
genieten een reductie op de verdere publicaties.
INHOUD.
BIz.
CONSERVATIEVE EN MODERNE GONJUNOTuURP0LIrIEK
iN
NEDERLANDSCH-1NDJE
door
Mr. D. J. llulshoff Pol..
448
Een systematisch overzicht van de belangrijkste con-
junctuurtheorieën door
Prof. Dr. J. Tinbergen……
449
Onder trustverband door Mr. F. J. Brevet
……….
451
De Ned.-Indische bevolkingsrubber in cijfers door
J. P.
Raccoû…………………………………….
451
BUITENLANDSOHE’ MEDE WERKING:
De economische toestand van Hongarije ……….
454
AANTEEKENINGEN:
De Japansche kleinindustrie (1)
…………….
456
INGEZONDEN STUKKEN:
–
De opbrengst van de boter in binnen- en buiten-
land door G.
J. Ruiter
met Naschrift door
J. Buter
457
ONTVANGENBOEKEN…………………………..
458
Statistieken:
–
Groothandeisprijzen
…………………………….. . -.
460-461
Geldkoersen-Wisselkoersen-Bankstaten
………………
459, 462
r.Ingsiieuws en gcoreJc aan vertrouwen in den wenseh van
de Fransehe Regeering om tot een definitieve saneering
binnen deir kortst mogelijken tijd te geraken, deed een
aanbod in Francs loskomen, zoowel op de con’Lante als op de
termijnmarkt. Op de contante markt bleef de koersdaling
beperkt tot 2 ii 3 cent, maar het termij’ndisagio steeg aan-
merkelijk. De koers, waarop de noteering voor di;iemaands-
Fi’ancs uitkomt, ligt meer dan 1.0 cesits beneden het punt,
waarop denoteering op het laagst zon kunnen komen,
wanneer de ma.cimale dop reciakie, die volgens de devalua-
tiewetten is toegestaan, een feit zou worden. Dit ver-
schijnsel -heeft zich voor -enkele maanden ook al eens voor-
gedaan, maar thans werd toch een laagterecord bereikt.
Werd door het Fransche Egalisatiefonds niet ingegrepen,
dan zou ongetwijfeld ook de contante koers belangrijk
lager liggen.
De monetaire kwesties, samenhangend met het goud-
vraagstuk, zijn weer even o.p den achtergrond geraakt, nu
van verschillende zijden geruststellende verklaringen Wer-
den atgelagd. In Amerika .heef t de Regeering noaals
uitdrukkelijk verzekerd, dat geen wijziging in de goud-
politiek werd beoogd. Een soortgelijke verklaring legde
Minister Simon iii Londen af, maar de i’nhoud daarvan
was bij nadere analyse nogal sphinxachtig. Het Eue.lshe Egalisa’tiefond.s bleef voortgaan goud aan te koopen, al
werd dan ook de prijs dusdanig vastgesteld, dat het disagio
op de Dollarpariteirt tot een record-hoogte steeg. Het is
moeilijk te Veilen, wat de voornaamste bedoeling van dezen
opzet was. Het is mogelijk, dat men er ‘niets achter iiioet
zoeken dan den wensoh om het aangeboden goud zoo goed-
koop mogelijk te verkrijgen, waarbij men dan dus gebruik
‘heeft gemaakt Va.n de terughoudendheid van de. arbitrage
op Amerika, die het mogelijk maakt de fixing aanmerkelijk
beneden Dol.lar.pariteit te doen plaats v’indn en toch nog
het ‘goud te -verwerven. Ook is het mogeiijk, dat men, hoe-
‘el ‘dan bereid om het aangeboden .gond oj) -te nemen, en
niet meer zooa.ls voor kort er naar streven’d om het goud
per 4e te uIten afvloeien naar Neiv-1ork, ook al gaat dat
gepaard met een vaste houding van ‘het Pond ten aan-
zien van- den J)ollar, toch nog zooveel mogelijk het aan-bod naar New-York wil ]aten afvloeien door de arbitrage een ruime marge voor haar operaties te geven.
De ‘geldniark’t geeft geen itof tot bijzondere oputerkin-
gen, het aanbod blijft ruim, tientallen inillioenen kunnen
geen emplooi vinden, en ‘de noteeringen blijven op het-
zelfde nood’peil.
De beleggingsmarkt ‘blijft gunstig gestemd, de nieuwe
ennasies, die weer,
–
zij ‘het nog ietwat scihoorvoetend, aan
de markt komen, ‘hebben een gunstig onthaal, en van een
a]gemeenen afkeer vaij ‘het 3 pOt-type is niet veel meer
te bemerken, ook niet meer ‘in -de ‘kringen der groote be-
leggers als verzekeriiigmaatscihnppijen en spaar-banken. In
Londen is de ‘beleggingsmai-kt in den laatsten tijd eerder
iets flauwej-, met echter zeer weinig omvangrijke fluc-tuaties. Ook -in Amerika is niet veel verandering in het
koerapeil van pt-irna obligatiën. Van een algemeene stij-
ging van den rentevoet is nog geen sprake, en de flauwe
houding van onze beleggingsmai-kt was ju.ist uitsluitend
gebaseerd op een
–
verwachting van stijgende rente.
448
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1937
CONSERVATIEVE EN MODERNE CONJUNCTUUR-
POLITIEK IN NEDERLANDSCH.INDIË.
In verband met de omstandigheid, dat de vraag
naar vele Indische producten onelastisch is (o.a. van
suiker, rubber, tin, en tot op zekere hoogte ook
van thee en koffie), en dat voorts de vraag naar
enkele Indische producten afhangt van die naar duur-
zame goederen, welke in de conjunctuur sterk fluc-
tueert (rubber hangt af van de vraag naar automo-
bielen, petroleum van de vraag naar schepen, auto-
mobielen en luchtvaartuigen, tin voor een deel van
automobielen), pleegt de conjunctuur daar te lande
in scherpe vormen op te treden. Dit kan natuurlijk
niet in het belang van dat land
zijn,
zoodat de
vraag rijst of daar niet iets tegen te doen is.
Tweeërlei politiek is ten aanzien van de conjunc-
tuur denkbaar: de conservatieve en de moderne con-
junctuurpolitiek.
De conservatieve con §unc tuurpolitie/c.
Deze houdt zich afzijdig van ieder ingrijpen in de
conjunctuur. Zij heeft het voordeel, dat niet door het
treffen van onjuiste maatregelen de toestand kan
worden verergerd, doch het nadeel, dat het econo-
misch leven overgeleverd blijft aan de wisselingen der conjunctuur. Bij deze politiek wordt het aan de
particuliere ondernemingen zelve overgelaten om in
goede tijden te reserveeren teneinde de slechte tijden
zoo goed mogelijk door te komen.
De moderne conunctuurpolitiek.
Over den inhoud van een dergelijke politiek, welke
het doel heeft de hausse te remmen en de depressie
te verzachten, zijn de verschillende voorstanders het
geenszins met elkander eens. Wij geven de hiernavol-
gende opsomming van maatregelen dan ook met dit
voorbehoud, dat die regelingen naar onze meening
eventueel in een moderne conjunctuurpolitiek zouden
passen, doch dat het zeer goed mogelijk is, dat ver-
schillende moderne conjunctuurpolitici enkele dezer
voorzieningen afkeuren dan wel voorstanders zijn van
nog andere maatregelen.
Bedoelde voorzieningen zijn te scheiden in mone-
taire en niet-monetaire. Eerstgenoemde dragen een
speciaal karakter en verdienen daarom een afzonder-
lijke behandeling. In dit artikel zullen wij ons be-
perken tot de niet-monetaire maatregelen.
Rechtstreeksche beïnvloeding der consumptie.
Verschillende moderne economen willen de con-
junctuur beheerschen door de consumptie direct te
beïnvloeden, ni. met behulp van loonsverhooging, toe-
slagen op werkloosheidsuitkeeringen, steun aan con-
sumptiegoederen, -industrieën, enz. De juistheid van
een zoodanige politiek latende voor wat zij is, moet
er de aandacht op gevestigd worden, dat zij in Ne-
deriandsch-Indië weinig haat kan geven, omdat de
afzet van consumptiegoederen, afkomstig van produc-
ten van Indische cultuur- en rnijnondernemingen,
voor verreweg het grootste deel in het buitenland ge-
schiedt. Rechtstreeksche beïnvloeding der consumptie
in Nederlandsch-Indië zal tengevolge hebben, dat
eensdeels de afzet van hinnenlandsche voedingspro-
ducten, zooals rijst, maïs, bataten, enz. zal worden
tegengehouden of gestimuleerd (en daar bestaat waar-
lijk geen behoefte aan) en dat anderdeels het verbruik van artikelen van meerdere comfort, die grootendeels
uit het buitenland komen, zooals betere kleeding, rij-
wielen, automobielen, wordt beïnvloed (waarmede Ne-
derlan d sch-Ind ië niet geholpen is).
Aanleg van openbare werken.
Deze kan worden onderscheiden in den aanleg van
werken, die consumptiegoederen zijn (bouw van woon-
huizen, ziekenhuizen e.d., grootendeels ook aanleg
van wegen in woonwijken) en werken, die productie-
goederen zijn (aanleg van irrigatiewerken, havens,
kanalen, wegen die het handelsverkeer bevorderen,
enz.).
Ten aanzien van eerstgenoemde categorie kan woi-
den opgemerkt, dat de woningbouwconjunctuur voor
het economisch leven in Indië van geringe beteeke-
nis is – veel geringer clan voor de volkshuishouding
in Nederland – aangezien die conjunctuur slechts
betrekking kan hebben op het beperkt aantal wonin-
gen, waarin de meer gegoeden – meestal Westerlin-
gen – verblijven, en niet op het groote aantal een-
voudige hainboewoningen waarin de talrijke inheem-
sche bevolking leeft.
Daarentegen is de aanleg van werken, die produc-
tiegoederen zijn, ongetwijfeld van belang voor de
Indische conjunctuur. Wanneer deze factor volgens
het beginsel der moderne conjunctuurpolitiek zou
moeten worden toegepast, zou dit in dien zin moe-
ten gebeuren, dat de overheid zich in haussetijd ten
deze zeer beperkt, om eerst in de baisse tot een krach-
tige expansie op dat gebied over te gaan, zulks ter
nivelleering zooveel mogelijk van den op- en neer-
gang der conjunctuur. Gelijk bekend, bestaat tegen
een dergelijke moderne politiek van aanleg van Open-
bare werken het practische bezwaar, dat de overheid
wel niet den drang der publieke opinie zal kunnen
weerstaan om ook in den gunstigen tijd veel werken
aan te leggen en daardoor de hausse veeleer te prik-
kelen dan te remmen.
Remming, resp. uitzetting van de begrootings-
uitgaven in hausse- en in baissetijd.
In een moderne conjunctuurpolitiek behoort even-
eens een relatief sterkere beperking der landsuit-
gaven in haussetijd dan met den gunstigen toestand
overeenkomt en een uiteenzetting der uitgaven in
depressietijd, zulks in overeenstemming met de hier-
voren behandeldé politiek van aanleg van openbare
werken.
Bij een conservatieve conjuuctuurpolitiek behoort
reeds een zeer voorzichtige uitgavenpolitiek in den
goeden tijd, dôch deze politiek is geheel ingesteld op
het zuiver fiscale doel om de financiën gezond te
houden. De moderne conjunctuurpolitiek gaat nog
verder, teneinde reserves te kunnen kweeken voor een
krachtige expansiepolitiek in de depressie.
Tegen een moderne uitgavenpolitiek zullen echter
in cle practijk wel veel bezwaren te berde worden
gebracht; men is in het algemeen geneigd zich meer
door de momenteele situatie te laten beïnvloeden,
dan vooruit te zien.
Variabele belastingpolitiek.
In het stelsel eener moderne conjunctuurpolitiek
behoort ook een belastingpolitiek, waarbij de belastin-
gen in haussetijd worden verhoogd (zulks om de par-
ticuliere ondernemingsgeest te remmen en om de
leeningen af te lossen), doch in baissetijd verlaagd. Dit is dus het tegenovergestelde van een belasting-
politiek .volgens de conservatieve beginselen, – krach-
tens welke in verband met den toestand van ‘s Lands
schatkist de belastingen tijdens de hausse worden
verlaagd, doch gedurende de depressie verhoogd. Een
,,moderne” belastingpolitiek zal echter tijdens de
hausse hij de belastingplichtigen op veel verzet stuiten.
Variabele .ç’rondrente.
Aangezien de welvaart van Indië vrijwel geheel
afhangt van de cultures en de mijnen, vormen de
grondrente en de mijnrente een belangrijk deel der
productiekosten. liet zou geheel in het kader van een
moderne. conjunctuurpolitiek passen om te trachten
de hausse te remmen en de baisse te verzachten door
de erfpachtscanon, de grondhuren en de mijncijns
aldus in te richten, dat zij in tijden van voorspoed
automatisch stijgen en van tegenspoed vanzelf dalen.
Zulks zoti het gem.akkeljkst kunnen geschieden bij
de erfpachtscanon, omdat deze door de overheid wor-
den geheven, en is in principe reeds geschied bij de
mijucijns ten laste van petroleumondernemingen, die
in de laatste jaren concessies verkregen. Deze moe-
ten namelijk behalve een vast recht per oppervlakte-
16 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
449
eenheid een som van 4 pOt. van de bruto-opbrengst
alsmede een progressief deel van de netto-opbrengst
(tot een maximum van 20 pOt. van de geheele netto-
opbrengst) aan de Overheid betalen.
Moeilijker zou het beginsel der variabele grond-
rente echter kunnen worden toegepast bij de speciaal
voo.r cle suikeriudust.rie van lbelang zijnde grondhuren,
omdat deze door de desa’s worden bedongen, doch
onniogelijk schijnt het geenszins.
Een algemeen practisch bezwaar is gelegen in de
omstandigheid, dat voor een wijziging van de reeds
loopende contracten en concessies op langen termijn
wel niet gemakkelijk de toestemming van de onder-
nemers zal kunnen worden verkregen, behalve mis-
schien, wanneer daarmede in baissetijd w’ordt aan-
gevangen.
Toezicht op cle bonen.
In het kader van een moderne conjunetuurpolitiek past eveneens een zoodanig overheidstoezicht op de
bonen, dat deze in haussetijd behoorlijk stijgen, doch
in baissetijd krachtig dalen. Daar in Indië reeds een
,,loonbewaking” van de overheid bestaat, zou deze
wellicht verder kunnen worden uitgebouwd. Een practisch bezwaar tegen bedoelde loonpolitiek
is natuurlijk gelegen in het heftig verzet, dat daar-
tegen in haussetijd van de zijde der ondernemers mag
worden verwacht.
Produc tier estric ties.
Indien productierestricties internationaal zijn ge-
regeld (zooals hij de kina-, rubber-, thee- en suiker-
cultures, alsmede de tiumijnen) kan daarin een krach-
tig middel zijn gelegen om de conjunctuur te tem-peren, omdat productie en export naar omstandig-
heden gevarieerd kunnen w’orden en de restricties,
wat de cultures aangaat, gepaard gaan met een ver-
bod van nieuwen aanplant. Het bezwaar tegen het continueeren van productie-
restricties is echter gelegen in de kans, dat niet aan-
gesloten landen de neiging vertoonen om bij gunstige
prijsvorming hun eigen productie uit te breiden, ter-
wijl ieder restrictiesteisel op den duur gemakkelijk
tot een ernstige verstarring van de productie in de
betrokken landen kan leiden.
Ordening bij het verleenen van vergunningen.
In een land als Indië, waar de welvaart steunt op
landbouwcubtures en mijnen, waarvoor uiteraard ver-
gunning van de overhid noodig is, zou dit vergun-
ningsstelsel van dc overheid kunnen worden aange-
wend als middel tot conjunctuurbeheersching. Dit
middel zou speciaal in haussetijd kunnen werken door
beperking van de inwilliging der nieuwe aanvragen
tot concessie, erfpacht of grondhuur, doch in depres-
sietijd natuurlijk zijn effect missen, omdat dan prac-
tisch geen aanvragen worden gedaan. Er bestaat ech-
ter alle kans, dat doorvoering van deze politiek ge-
durende de hausse bij de particuliere belanghebben-
den op verzet zal stuiten. Bovendien bestaat het ge-
vaar dat, indien deze politiek niet internationaal,
doch alleen voor Neclerlandsch-Indië wordt toegepast,
dit gebied dan tenslotte meer offers brengt dan het
geval zou zijn geweest wanneer de verleening van ver-
gunningen niet was geremd.
Het is bekend, dat tot dusverre ten aanzien van
Ne(lerlandsch-Indië een conservatieve conjunctuur-
politiek gevolgd is. Hoewel deze politiek diametraal
tegenovergesteld is aan een moderne con
. ,junctuur-
politiek, zijn er toch wel kiemen in te vinden, die
eventueel zouden kunnen uitloopen in een meer mo-
derne politiek. Wij doelen hierbij op het toezicht op
de bonen, de productierestricties, de remming van
de begrootingsuitgaven, enz. Deze maatregelen zijn
echter uitsluitend genomen uit sociale overwegingen,
ten behoeve van bepaalde producten, om fiscale rede-
nen, enz. Worden zij echter genomen met het oogmerk
om een moderne conjunctuurpolitiek te voeren, dan
moeten bijv. de lodnen in haussetijd nog meer worden
verhoogd dan uit sociale overwegingen noodig zou
zijn, doch daartegenover ook in baissetijd meer ver-
laagd, enz.
De kans, dat enkele onderdeelen der huidige con-
servatieve conjunctuurpolitiek inderdaad zullen wor-
den uitgebouwd tot moderne conjunctuurpolitieke
maatregelen, of dat zelfs wordt overgegaan tot een
moderne conjunctuurpolitiek over de geheele linie,
achten wij voorloopig zeer gering. De reden hiervan
is eensdeels gelegen in de omstandigheid, dat ver-
schillende dezer moderne maatregelen naast voordee-
len onmiskenbare nadeelen hebben en dat overigens
de practijk te veel vooroordeel tegen het nieuwe heeft.
Dit ontslaat economen echter niet van de verplich-
ting om zich steeds te blijven bezinnen op maatregelen
teneinde te trachten het aan een conservatieve con-
junctuurpolitiek in Nederlandsch-Indië verbonden euvel van een telkens terugkeerende heftige crisis
zooveel mogelijk te voorkomen of te verzachten.
Mr. D. J. IIULSHOFF POL.
EEN SYSTEMATISCH OVERZICHT VAN DE BELANG-
RIJKSTE CONJUNCTUURTHEORIEËN.
Door het Secretariaat van de Volkenbond is zo
juist gepubliceerd een studie van de hand van Prof.
Dr. G. Haberler.’), die een systematisch overzicht
brengt van de voornaamste conjunctuurtheoriën, als-
mede een synthese, zoals die naar het inzicht van de
schrijver het beste kan geschieden. Aanleiding tot
deze studie is een verzoek van de Assemhlée van 1930
geweest om nader te worden ingelicht omtrent de
oorzaken van de depressie en de vraag of een regel-
matig terugkeren van depressies te verwachten is.
De studie kon worden uitgevoerd, dank zij financiële steun van de Rockefeller Foundation.
Het eerste gedeelte bespreekt achtereenvolgens:
zuiver monetaire theorieën (Hawtrey);
overinvesteringstheorieën:
monetair georiënteerde (Wicksell, Mises, llayek, Robbins, Strigl, Machiup);
niet-monetair georiënteerde (Spiethoff, Cassel,
Clark, Mitchell, Pigou);
onderconsumptietheorieën (Hobson, Foster & Cat-
chings);
psychologische theorieën (Pigou, ook Keynes); en
landbouwtheorieën (Jevons Sr. en Jr. en Moore).
De belangrijkste redeneringen dezer theorieën wor-
den op zeer heldere wijze uiteengezet, die ook voor
de niet volledig deskundige lezers de stof duidelijk
maakt.
De theorie van Hawtrey, die alle oorzaken van cle
conjunctuurwisseling zoekt in eigenaardigheden in
de monetaire sfeer, wordt door de schrijver te een-
zijdig geacht. Niettemin wordt door Hawtrey gewe-
zen op het belangwekkende verschijnsel, dat de geld-
omloop, die vooral beïnvloed wordt door de behoefte
voor kleinere betalingen, achter de conjunctuurbewe-
ging in de productie aanloopt. Volgens Hawtrey zou
een andere bankpolitiek – ni. een die niet gebaseerd
is op de reservepositie, doch op de wetenschap van bovengenoemde vertraging – reeds veel goeds kun-
nen doen.
Belangrijk is voor de belangstellende leek de op-
merking, die Haberler maakt over de onderlinge ver-houding van overinvesteringstheorieën en ondercon-
sumptietheorieën. De eerste bedoelen gewoonlijk te
zeggen, dat de investeringen in de loop van de op-
gaande conjunctuur sneller stijgen dan het spaarvo-
lurne, zodat er dus overinvestering is in vergelijking
met het sparen. Daarentegen menen de aanhangers
van de onderconsumptieleer in zekere zin ook, dat er
overinvestering is, doch in vergelijking met de con-
1)
Prosperity and. Depression,
a
Pheoretical Analysis of
Cyclica.l Movements (Prosp6rit6 et DCpression. Etude Théo-
rique des Cycles Economiques). League of Nations (Sociét
des Nations) 1937.
450
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1937
sumptieve koopkracht der bevolking (Keynes heeft
zijn standpunt, dat zeker meer met de laatste theo-
rieën clan met de eerstgenoemde overeenkomt, op zeer
duidelijke wijze laten blijken door zijn ietwat onge-wone definitie van sparen, waardoor altijd sparen en
investeren aan elkaar gelijk zijn en er van een over-
investering in de eerstgenoemde betekenis geen spra-
ke meer kan zijn).
Zoals hierboven reeds even werd aangegeven, heeft
Haberler de overinvesteringstheorieën onderverdeeld in monetair en niet-monetair georiënteerde. De eerste
groep acht de monetaire verschijnselen van zelfstan-
dige betekenis, terwijl de tweede groep aanneemt, dat
de monetaire verschijnselen zich vrijwel passief ge-
dragen – hetgeen overigens juist inhoudt, dat de
elasticiteit van het credietwezen zeer groot is. De
eerste groep kent daardoor een grotere betekenis toe
aan de bankfolitiek dan de tweede. Mises gaat zelfs
zover, dat hij de banken vrijwel geheel aansprakelijk
stelt voor de conjunctuurbeweging.
De monetair georiënteerde theorieën gaan alle min of meer uit van de opvattingen van Wicksell, dat een
verlaging van de rentestand onder de
zg-n.
natuurlijke
rente een uitzetting van de geldcirculatie in het leven
roept, die de prijzen doet stijgen en daarmee een ver-
dere aanleiding tot vergroting van de geldcirculatie
geeft. Dit is wellicht het eerste voorbeeld van een
,,cumulatief” proces. Er zijn meer zulke ,,cumula-
tieve”, zichzelf versterkende, processen en de meeste
conjunctuurtheorieën zijn het er over eens, dat deze
een kenmerk zijn van de opleving; evenzeer, doch dan
in omgekeerde richting, van de crisis.
De niet-monetair georiënteerde theorieën zoeken
naar omstandigheden in de productiesfeer, die tot een
min of meer cumulatief proces van opleving (en
van neergang) leiden. Deze omstandigheden hebben
veelal te maken met eigenaardigheden van duurzame
goederen. Hun lange levensduur brengt mee dat, ten
eerste het zogenaamde ,,acceleration principle” zich
doet gevoelen, waarop door Clark vooral de aandacht
wordt gevestigd. Dit principe zegt, dat de productie
van duurzame goederen bepaald wordt (of beter:
mede bepaald) door de jaarljksche toename in de
productie van de niet-duurzame goederen of van de diensten, die met hun hulp worden voonbg.ebracht.
Nieuwe huizen moeten vooral dan gebouwd worden,
wanneer er een snelle vermeerdering is van de vraag naar woonruimte, niet zozeer wanneer de vraag naar
woonruimte zelf alleen maar hoog is. Nieuwe textiel-
machines zijn vooral nodig als er een snelle toename
is van de vraag naar textielgoederen, enz. Daardoor
zal de productie van duurzame goederen zo gevoelig
zijn: want reeds als een stijging in de vraag naar
consumptiegoederen of -diensten tot stilstand komt
– en er nog niet eens een daling intreedt – zal de
vraag naar machines dalen tot nul.
Dit is wat overdreven. Het bovenstaande houdt alleen rekening met de nieuwe investering. Daar-
naast is er de vervanging van reeds bestaande instal-
laties. Toch is er een kern van waarheid in het acce-leration principle, die belangrijk genoeg is.
Een andere invloed van de duurzaamheid van be-
pi.alde goederen komt juist naar voren als men de
vervanging van de reeds bestaande exemplaren be-
schouwt. Als er een periode van intensieve vernieu-
ving van het productie-apparaat geweest is, zal er
een neiging bestaan tot een, zij het vervlakte, repro-
ductie van die objecten na verloop van één levens-
duurperiode. Er zal in figuurlijke zin een ,,echo” van
de eerste top optreden. Dit is speciaal” naar voren
gebracht door Robertson; hier te lande door S. de
Wolf.
f.
Tenslotte is er de misschien meer toevallige om-
standigheid, dat de constructie van duurzame goede-
ren gewoonlijk een langere tijd vergt dan de produc-
tie van niet-duurzame (voor zover men de landbouw-
phase in de productie buiten beschouwing laat) en
ook dit element kan een belangrijke invloed hebben
op de hausse. Daardoor is een eenmaal bestaande
schaarste aan duurzame goederen nooit onmiddelijk
te verhelpen.
Wanneer een verklaring is gegeven (of althans een
poging in die richting is gewaagd) van het proces van expansie, komt de vraag aan de orde, hoe die
expansie aan een eind komt. Ook hier lopen cle ant-
woorden uiteen. De monetaire theorici vooral, maar
toch ook bepaalde vertegenwoordigers van andere
zienswijzen, wijzen op een tekort aan geidkapitaal na
een zekere ontwikkeling van de hausse. Het precies
tegenovergestelde wordt beweerd door de aanhangers
der onderconsumptieleer, die een tekort aan consu-
mentenkoopkracht als oorzaak van de omkeer zien.
Deze controverse is, in de hier gegeven vorm, nog
niet opgelost en het is ook minder eenvoudig dan
men wellicht op het eerste gezicht zou menen. Daar-naast worden intussen nog andere meningen gegeven
over de directe oorzaak van de omkeer, b.v. de stij-
ging van de kosten van productie in de latere phasen
der hoogconj unctuur.
Bij zijn bespreking van de landbouwtheorieën, d.z.
de theorieën, die de conjunctuur verklaren door de
oogstwisselingen, wijst de schr. erop, dat deze veelal
weinig gepreciseerd zijn voorgedragen en dat b.v.
zowel argumenten worden aangevoerd voor de ziens-
wijze dat een grote oogst een expansie als voor de
zienswijze dat hij een depressie zou veroorzaken.
* *
*
In het tweede deel van Prof. Haberler’s studie
wordt een synthese gegeven van de naar zijn oor-
deel belangrijkste elementen in de verschillende con-
junctuurtheorieën. De schr. begint met de definitie
van enige fundamentele begrippen en met het be-
grenzen van het gebied. Zo sluit hij om. de ,,lange
golven van de conjunctuur” uit, omdat hij meent,
dat daarover nog niet voldoende bekend is.
Prof. Haberler acht het gewenst de theorie van de cyclus, evenals de cyclus zelf, in vier delen te split-
sen, die resp. betrekking hebben op het proces van
expansie, het bovenste keerpunt, het proces van con-
tractie en het onderste keerpunt. Beginnend met de theorie van de expansie, legt schr. er
de nadruk op,
dat een der essentiële voorwaarden voor de ontwik-
keling van een expansie gelegen is in de grote werk-
loosheid, die in de depressie aanwezig is; daarnaast
zijn grote delen van het productie-apparaat onge-
bruikt en zijn er credietreserves van betekenis. Schr.
maakt dan aannemelijk, dat door op zichzelf niet be-
langrijke oorzaken zich vanuit een dergelijke toestand
een cumulatief proces van expansie kan ontwikkelen
en bij een voldoende initiale ,,schok” zal ontwikke-
len. Zulk een schok kan zijn een uitvinding, het
openen van nieuwe geographische gebieden, maar ook
een meer interne verbetering, waarover nog zal te
spreken zijn.
Het cumulatieve proces van expansie wordt in
details beschreven. Het is te bekend aan onze .lezers
om daarover te veel uit te weiden. Eén trek die nog
minder vaak naar de voorgrond is gebracht is die
van het zgn. ,,acceleration principle”, waarover hier-
boven al werd geschreven.
Na de beschrijving van het proces van expansie
behandelt de auteur het proces van contractie, waar-
bij de omkeerpunten voorlopig buiten beschouwing
worden gelaten. Prof. Haberler legt er de nadruk op, dat ook het contractieproces cumulatief is en dat het
geenszins alleen maar kan beschouwd worden als een
natuurlijk en overmijdelijk gevolg van de expansie;
als een soort van gerechte straf. Integendeel houdt
de diepte van een depressie, naar Haherler’s oordeel, slechts weinig verband met de voorafgaande expan-
sie en is in zijn latere stadia soms volkomen nutte-
loos. Ingrijpen van de overheid om een dergelijk
deflatieproces te stuiten acht hij dan ook gerecht-
vaardigd.
Bij de bespreking van de keerpunten is Prof. Ha-
16 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
451
berler’s centrale stelling dat, hoewel de ommekeer
door een tamelijk op zichzelf staande oorzaak kan
worden teweeggebracht, er toch bij het naderen van
de toestand van volle benutting van de productieve
krachten een zekere kwetsbaarheid van het systeem
opkomt, die hoe langer hoe groter wordt en de waar-
schijnlijkheid van een ommekeer steeds meer ver-
groot. Daarnaast ontwikkelen zich bepaalde oneven-
wichtigheden in de productie, die die kwetsbaarheid
verhogen. Hierbij denkt schr. weer vooral aan de
werking van het ,,acceleration principle”. Wat in een
concreet geval het belangrijkste is, is a priori niet
te zeggen. Er zijn grote verschillen tussen de ene
cyclus en de andere.
Wat het onderste omkeerpunt betreft, de overgang
van depressie in opleving, hier doen zich ten dele
dezelfde verschijnselen gevoelen. Hoe groter de werk-
loosheid en de ongebruikte reserves aan productie-
capaciteit en op monetair gebied worden, des te ge-
voeliger wordt het systeem voor expansionistische
schokken, terwijl er in verschillend opzicht een bodem
bereikt wordt van betrekkelijk starre uitgaven, die
niet gemakkelijk nog meer te reduceren zijn. Ook zijn
er enige systematische herstelkrachten, zoals de nood-
zakelijkheid van vervanging van versleten productie-
middelen en het feit zelve bijv. reeds, dat een prijs-
daling overgaat in een gelijkblijvend prijsniveau.
Door dit laatste wordt bijv. een der belangrijke oor-zaken voor onzekerheid en terughoudendheid t.a.v.
de toekomst weggenomen. Niettegenstaande dit alles
is de kracht, die tot een automatisch herstel leidt,
minder duidelijk dan de kracht, die tot een automa-
tische ommekeer na een hausse leidt, ten dele omdat tegenover de bovenste grens die de productiecapaci-teit en het kredietwezen aan de bedrijvigheid stellen
niet zo’n duidelijke benedenste grens staat.
Met deze enkele aanduidingen – die uiteraard zeer
onvolledig zijn – hebben wij de aard van deze nieu-
we Volkenbondspublicatie voldoende aangeduid. Wan-
neer men bedenkt, dat het betoog bovendien gron-
digheid paart aan een zeer heldere stijl, dan zal de
hoge kwaliteit van dit geschrift duidelijk zijn.
J. TINBERGEN.
ONDER TRUSTVERBAND.
Dezer dagen heeft zich op de beleggingsmarkt een
nieuw type pandbrief aangemeld, dat nieuw is door-dat het op den voorkant van den mantel de woorden
vermeldt ,,Onder Trustverband”.
Het is deze maand drie jaar geleden, dat de wet
houdende voorschriften voor de vergadering van hou-
ders van reeds uitgegeven schuldbrieven aan toonder
het staatsbiad bereikte. Er was haast bij. Het ont-
werp werd ingediend bij Koninklijke Boodschap van
28 Maart van dat jaar. De Memorie van Toelichting
schreef, dat de aangelegenheid als uiterst urgent
moest worden beschouwd en zoo droeg de wet na kor-
ten tijd voor de behandeling, na bijna twee maanden,
het contrasign van de hoofden van de Departemen-
ten van Justitie en Economische Zaken.
Degenen, voor wie de wet gemaakt was, hebben
er ruimschoots en nuttig gebruik van gemaakt. Vele
geldieeners toch hadden verzuimd bij het aangaan van
hunne leeningen een regeling te treffen, die hen in
staat zou stellen met hun schuldeischers te onder-
handelen. Deze hun onbekende houders der schuld-
brieven aan toonder waren niet in een vergadering
bijeen te roepen, waarin bindende, dat wil zeggen voor
de minderheid bindende, besluiten te nemen waren
en in de ongekende moeilijkheden op economisch ge-
bied, die de financieele structuur van onderscheiden
ondernemingen in ernstige mate had aangetast, al-dus de Mernorie van Toelichting, was daaraan be-
hoefte. Het is nog van te recente datum, dat het niet
noodig is hier op te halen, wie en in welke mate de
voordeelen heeft geplukt van de aldus gemaakte rege-
ling. Menige onderneming kan den wetgever dank-
baar zijn, dat hij haar door haar moeilijke jaren heeft
heengeholpen.
Het bijzondere van de regeling is, dat zij zich
slechts uitstrekt over het verleden. Zij is gemaakt
om verzuimen te helpen goedmaken. Voor de toekomst
moet men maar voor zichzelf zorgen. Er bestaat im-
mers, zegt de Memorie van Toelichting, een regeling
in het allengs tot ontwikkeling gekomen Trustee-instituut; verscheidene obligatieleeningen uit den
lateren tijd zijn geschied met Trustverband.
Hier voert de Wetgever een woord in, niet alleen
in de Memorie van Toelichting, maar ook in de Wet
zelf, dat tot nog toe slechts tot het spraakgebruik
behoorde. Het woord Trustverband is geen Neder-
iandsch en geen Engeisch. Van taalkundige zijde is
hier tegen opgekomen maar de Wetgever vond het
duidelijk en kort en krachtig en voerde het in. Aan-
vankelijk zelfs zonder te bedenken, dat de inhoud van
het woord voor tweeërlei uitleg vatbaar kon zijn. Het
ingediende wetsontwerp betrof de ,,niet onder Trust-
verband staande” schuldbrieven. Toen het bleek, dat er voor meer dan
f
100.000.000 pandbrieven uitston-
den, waarvoor een trustregeling was gemaakt voor
contrôledoeleinden, maar die dikwijls geen bepalingen
bevatte voor de vergadering, is de tekst gewijzigd.
Artikel 1 der Wet geldt nu voor alle op den dag der
Wet uitstaande schuldbrieven, terwijl in artikel
16
worden uitgezonderd de schuldbrieven die onder
trustverband staan, indien de Trustacte een regeling
bevat over het houden van vergaderingen van de
houders der schuldbrieven.
Het woord Trustverband heeft nu burgerrecht ver-
kregen. Verschillende banken, die pandbrieven had-
den uitstaan, hebben deze stukken alsnog onder trust-verband weten te brengen. Dezer dagen heeft de Rot-
terdamsche Scheepshypotheekbank een nieuwe serie
pandbrieven gecreëerd, die onder trustverband staan.
Voor deze pandbrieven heeft zij een overeenkomst ge-
maakt, waarin uitsluitend wordt bepaald, dat de
pandbriefhouders in een vergadering kunnen worden opgeroepen, waarin bindende besluiten kunnen wor-
den genomen. De pandbrieven worden niet medege-
teekend door den Trustee en de Bank behoeft zich
niet aan speciale contrôle te onderwerpen. Bij deze
uitgifte van schuldbrieven is de raadgeving van den
wetgever ter harte genomen en voor deze stukken
zal de hulp van den wetgever niet noodig zijn van-
neer zich ,,ongekende moeilijkheden op economisch
gebied” mochten voordoen.
De regeling is bijzonder eenvoudig, de kosten die
zij meebrengt zijn gering en het is te betreuren, dat
de hypotheekbanken, die in het laatste halfjaar een
overgroot deel van hun schuldbrieven hebben ver-
nieuwd, niet een dergelijke voorzorgsmaatregel heb-
ben genomen. Zij vertrouwen wellicht op eigen
kracht. Het is te hopen, dat het geën overmoed zal
blijken te zijn. Misschien ook rekenen zij op hulp van den Wetgever, maar deze kan met reden den toekom-
stigen hulpvragende een ,,help uzelf” toeroepen.
Mr.
F. J. BREVET.
DE NED.-INDISCHE BEVOLKINGSRUBBER IN CIJFERS.
In het Econ. Weekblad van Ned.-Indië van 16
April jl. is de 29e Berichtgeving over de bevolkings-
rubber in Ned.-Indië verschenen. Wij willen thans
niet zoozeer deze berichtgeving zelf behandelen, doch
ons beperken tot de daarbij gepubliceerde cijfers, welke het resultaat vormen van het statistisch on-
derzoek, dat de 135 teibrigades in verband met de invoering van de individueele restrictie voor deze
categorie producenten hebben verricht.
Het totale resultaat dan is, dat er
788.488
tuin-
bezitters zijn, die gezamenlijk
58.365.75
boomen
bezitten, tezamen een oppervlakte van
681.187
ha
beslaonde.
Dit totale
cijfer
komt dus aardig over-
een met de raming per ult. 1932 van de India Rub-
ber World van. 1 Juni 1934, waarin een totaal van
452
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1937
1.820.000 acres werd genoemd. Nu moet daarbij, in
navolging van de Berichtgevïng, dadelijk worden
aangeteekend, dat tengevolge van belastingvrees een
vrij groot aantal tuinen verzwegen is of te geringe
aantallen boomen zijn opgegeven. Dit zal in den loop
der volgende jaren, in verband met het claimrecht,
automatisch kunnen worden hersteld.
Bezien wij deze totalen, dan
krijgen
wij daarmede
tevens een indruk van de geweldige taak, welke de
telbrigades hebben gehad en dan kan men de Ned.-Indische Regeering dankbaar zijn, dat zij ons thans
de minimum-gegevens heeft verschaft.
Gelijk bekend, vormde het aantal tapbare boomen
– zoowel getapte als fractioneel de niet getapte –
de basis voor de vaststelling van ieders aandeel in
den gewestelijken grondslag, waarbij dan zoowel een
plantverhand- als een klassencorrectief op grond
van de voorloopige uitkomsten van 850 ingezette tapproeven is toegepast. Volgens de ,,Sinar Deli”
werd rekening gehouden zoowel met de ligging van
de tuinen (dicht bij of ver van grooten weg), de
wijze van planten en de vruchtbaarheid van den
bodem, terwijl voorts o.a. rekening werd gehouden
)
met den leeftijd en habitus der boomen, tap en tuin-
onderhoud. De factor vruchtbaarheid van den grond
kan natuurlijk hoogstens arbitrair in rekening zijn
gebracht, daar van een intensief groudonderzoek niets
is gebleken.
Iii de cijfers missen wij noode eigenlijk het be-
langri.jkste ni. het totale
cijfer
van de geraamde po-
tentieele technische productie; wij geven dadeljk toe
– en hebben zulks herhaaldelijk zelf betoogd – dat
deze geen basis kan zijn ter bepaling van de economi-
sche productie-mogelijkheid, doch het zou toch een
eenvoudiger aanwijzing dan de aantallen boomen en
ha vormen om af te leiden tot wat de bevolkings-
rubber in staat zou kunnen zijn.
Ons baseerende op deze minimum-gegevens moet
vastgesteld worden, dat het gemiddeld aantal boonzen
per tuinbezitter 789
is, doch dat voor de verschillen-
de gewesten deze gemiddelden sterk uiteenloopen; terwijl Atjeh en Onderhoorigheden een gemiddelde
van nog geen
450
aanwijst, komen wij voor Palem-
bang op 1097. en voor het Vrjgebied van Riouw en
Onderhoorigheden op
1.517.
Indien men bedenkt, dat
dit gemiddelden en dat er veel bezitters van groote
tuinen zijn, dan kan men ook tot de conclusie komen,
dat het aantal boomen van de kleinste tuinbezitters
wel zeer gering moet zijn
en de hun toegewezen oogst-
vergunning dus navenant.
Tot een uitvoerhoeveelheid van ongeveer 150.000
ton is de gewestelijke verdeeling gebaseerd op den
uitvoer in de jaren 1933 tot en met 1935, dus de
periode van stijgende prijzen vSbr en de eerste periode
van de restrictie. Indien meer dan ongeveer 150.000
ton mag worden uitgevoerd, wordt voor dit meer-
dere een andere verdeeling toegepast, waarbij som-
mige gewesten, bijv. Zuid-Sumatra, Tapanoeli, Atjeh
en Onderh., Bangka en Onderh. en Sumatra’s West-
kust profiteeren, terwijl Borneo, Djambi en Beng-
kalis er nadeel van ondervinden. Op basis evenwel
van het primaire percentage aandeel in den grondslag (voor 1937 251.660.000 kg) loopt ook de
gemiddelde
waardeering voor den fictieven eenheidsboom sterk
uiteen: van ongeveer
0.504 kg
voor Zuid-Sumatra
(Palembang, Benkoelen en de Lampongs) en 0.505
kg voor Atjeh en Onderhoorigheden tot 1.14 kg voor
Djambi, 1.04 kg voor de Wester-Afdeeling van Bor-neo en
1.73 kg
voor Indragiri. Dit is dus een aan-
wijzing, dat er, doordat twee systemen zijn toegepast
– uitvoer als basis voor gewestelijken grondslag,
fictieve eenheidsboom als basis voor oogstvergunnin-
gen – ook noodzakelijkerwijze iets niet moet klop-
pen bij de gemiddelden. Nu zou men kunnen aan-
nemen, dat hier een correctie in verband met de
economische productiemogelijkheid zou zijn toegepast,
1)
Vgl.
,.De
Bergcultures” van
25
April
1936, pag. 549.
teuinde daardoor de kleine tuinbezitters aan een
redelijk inkomen te helpen, doch hiervan is niets ge-
bleken en ook uit de gemiddelde cijfers volgt niet,
dat kleiner gemiddeld boomenbezit samengaat met hooger productiecijfer per boom. Beperken wij ons
tot een globale becijfering van het gemiddeld bezit aan ,,eenheidsboornen” per tuinbezitter dan vinden
wij een gemiddélde standaardprodv,ctie per tuinbe-
zitter,
welke
varieert van
rond
118 kg
voor Atjeh en
229 kg voor Zuid-Sumatra tot 382 kg voor de Wes-ter-Afdeeling van Borneo, 528 kg voor Indragiri en
905 kg
voor Djambi; het
gemiddelde voor alle gewes-
ten tezamen is 319 kg
per tuinhezitter.
Nu weten wij wel, dat in deze cijfers zeker tot
uiting komt de economische drang tot productie in
het verleden, doch alleen voor zoover het de gewesten
betreft – Djarnbi is daarvan het weisprekencie voor-
beeld met een hoog gemiddelde voor de eenheidsboo-men (794) en een Vrij hoog gemiddelde per eenheids-
boom – en dit is wel een der sterkste aanwijzingen,
dat tweeërlei systeem is toegepast met als resultaat een benadeeling van de bezitters van kleine tuinen, voor zoover deze in de vorige jaren ter voorziening
in hun levensonderhoud hebben getapt, ten gunste
van hen, die toen hun tuinen rustig hebben laten
liggen of slechts ten deele hebben getapt.
Een be-
voordeeling dus van de bezitters van groote tuinen.
Men kan daartegenover bezwaarlijk stellen, dat in-
middels,door de prijsstijging, resp. de opheffing van
het uitvoerrecht der regionale restrictie, de omstan-
digheden economisch zoodanig zijn gewijzigd, dat op
economische gronden thans ook deze, zonder restric-
tie tot tap zouden
zijn
overgegaan, omdat dan de
basis van verdeeling der totalen over de gewesten
natuurlijk niet juist zou zijn. Deze toch zou in dit ge-
val aan de hand van vermoedelijke economische produc-
tie-mogelijkheid moeten zijn berekend. Nu weten wij
wel, dat dit uitermate speculatief en waarschijnlijk
onmogelijk zou zijn geweest, terwijl de thans gevolgde
weg zijn eenvoud voor heeft, en wij geven dan ook
direct toe, dat, in het kader eener restrictie, de thans
toegepaste verdeeling in principe de voor de hand liggende is geweest, doch toch vragen wij ons af –
de restrictie te aanvaardèn hebbende – of het dan
niet veeleer aanbeveling had verdiend correcties te
geven in verband met economische productiemogeljk-
heid en vroegeren noodzaak tot tap ter voorziening
in het levensonderhoud in plaats van voor technische
eigenschappen• van grond en tuinen. Het moge ver-
leidelijk zijn deze maatstaven uit de ondernemings-
rubber op de bevolkingsrubber over te dragen in
verband met technische productie-mogelijkheid en
kostprijs, in de economie van de laatste spelen nu
eenmaal andere factoren de hoofdrol, nl. mate van
noodzakelijkheid, resp. aantrekkelijkheid om met be-
hulp van de rubber in het levensonderhoud te voor-
zien en dan de prijs per eenheid product als factor
voor den omvang der productie.
In elk geval doen de hierboven gegeven cijfers reeds
zien, dat de rubber voor kleine bezitters slechts een
buitengewoon bescheiden bron van inkomen kan zijn
in die gewesten, voor welke zij mede heeft zorg ge-
dragen voor het thans verkregen aandeel in het
quotum. Nemen wij bij een prijs van standard sheets van ongeveer 40 ets. per hkg cif. te Amsterdam aan,
dat de tapper in het binnenland voor oogstvergun-
ning en rubber tezamen 30 cent per hkg droge rub-
her ontvangt – naar het ons voorkomt een te opti-
mistische verwachting – dan zou dus het totale ge-
middelde inkomen per tuinbezitter bij een restrictie-
percentage, zooals voor 1937, van 16 pOt. over dit
jaar zijn
f
160, het gemiddelde voor Atjeh echter nog
geen
f
60, dat voor Djambi daarentegen bijna
f
758.
Men ziet uit dit cijfervoorbeeld, waarbij van de waar-
schijnlijkheid werd uitgegaan, dat er geen tuinbezit-
ters zijn die uitsluitend niet-tapbare boomen hebben,
hoe groot het verschil reeds tusschen de gemiddelden
is, zonder dat dit eigenlijk door bijzondere omstan-
16 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
453
digbeden; waarbij wij denken aan zeer groote onder-
linge verschillen in de kosten van, levensonderhoud,
voor zoover ons bekend wordt gemotiveerd.
Voor een beoordeeling van de positie van de be-
volkingsrubber in het kader van het geheel is het
van de meeste heteekenis te worden ingelicht omtrent
den aard van het geheel; wij ontleenen daartoe aan
deze Berichtgeving de onderstaande gegevens
1).
Wij moeten dan nogmaals constateeren, dat een
productieraniing voor het geheel wel zeer noode wordt
gemist, terwijl daarnaast op den voorgrond dient te
worden gesteld, dat de cijfers te laag zijn en dus
hdogstens een minimum aangeven. Het laatste ver-
mindert de w’aarde der gegevens natuurlijk zeer ge-
voelig en men vraagt zich af of de contrôle dan
alleen maar positief is geweest.
Indien wij’ de gegvens van de tuinen beschouwen,
dan zou daaruit volgen, dat 51.154 ha niet-tapbaar
zouden zijn. Dit ‘erpt al dadelijk de vraag op, waar-
aan de niet-tapbaarheid te wijten is. Doch bovendien
is dit cijfer, naar het ons voorkomt, nog buitengewoon
weinig zeggend, en dit is begrijpelijk, omdat elke
tuin, waarvan slechts 25 pOt. van de boornen tap-
baar waren, onder tapbaren aanplant werd opgeno-
men. Wij kunnen dus hieruit afleiden, dat ruim
51.000 ha in het geheel niet taiibaar zijn, terwijl in
den tapbaren aanplant nog een zoodanig contingent
niet-tapbare boomen (achterblijvers, enz.) voorkomen,
dat van het totaal aantal boomen (ruim 582 millioen)
ongeveer een vierde deel
(bijna
141 millioen) niet
tapbaar zijn. Dit geeft reeds een geheel ander beeld
van de mogelijkheden van de bevolkingsrubber, dan
het simpele areaalcijfer. Niet vergeten mag echter
worden, dat een deel (welk?) wellicht nooit en zeker
nooit een groote productie-capaciteit zal bereiken,
een feit, dat door het dichte plantverband – met
minder ontwikkelingsiiogelijkheden – aan de bevol-
kingsrubber inhaerent is. Wij moeten erop wijzen,
dat o.i. juist in verband met de groote verschillen in
plantverband enz. het aantal boomen grooter houvast
geeft dan areaalcijfers.
Een tweede feit, dat dadelijk in het oog springt,
is de
verhouding
tussehen
ta.pbare getapte
en
tapbare
nooit-getapte boomen;
het blijkt, dat slechts iets meer
i) Gegevens ontleend aan het Econorniseli Weekblad voor
Neclerlandsoh-Indië van
16
April 1937.
dan de helft van de tapbare boomen der bevolkings-
rubber getapt is geworden. Van deze boomen moet
dus, aannemende dat de verhouding juist is, in 1934
de productie van rond 183.000 long tons zijn verkre-
gen en dan zouden deze cijfers inderdaad aspecten
openen voor een veel grootere technische potentieele
productie dan aan de bevolkingsrubber in het uit-
voerquotum (voor 1937 251.660.000 kg) is toegedacht,
zelfs indien wij aannemen, dat de taphare niet-ge-
tapte boomen slechts tot een geringere productie in
staat zijn en de getapte hoornen er niet beter op zijn
geworden. Wij hebben althans te constateeren, dat
kwantitatief
het totaal der niet-aa.ngetapte boomen in
1986
dat der getapte met ongeveer de helft over-
schrijdt.
Een derde factor is de hoedanigheid van de tapbare
tuinen. Daarbij valt wel heel sterk op, dat slechts
27.327 ha als goede, daarentegen 389.000 ha als mid-
delmatig slechte of zonder meer slechte tuinen wordt
gekwalificeerd. Dit zijn indiviclueele schattingen en
wat de eene een middelmatig goeden tuin noemt, heet
bij een ander een middelmatig slechten. Het meest ver-
baasde ons, dat in Tapanoeli, waarvan steeds de roep
kwam, dat aan de bevolkingsrubbertuinen een zorg werd besteed, welke die van de ondernemingen het
meest nabijkwam, van de 58.000 ha slechts 102 ha
goed en 885 ha middelmatig goed zouden zijn. Doch
ook voor Riouw en Onderh., waar op de eilanden een deel van de tuinen in Ohineesch bezit zijn en behoor-
lijk werden onderhouden, zou van de 23.606 ha niet
meer dan 630 goed en 7.422 ha middelmatig goed
zijn; een impressie van een bezoeker ten tijde, dat de
telbrigade daar werkte, gaf ons een anderen indruk
t).
Doch hoe dit zij, men vraagt zich af wat de oorzaak
kan zijn. En dan dringt zich vanzelf de vraag op of
hier wellicht gemeten kan zijn met oogen, die de
ondernemingsrubber als maatstaf hebben genomen.
Wij weten, dat de hevolkingsrubber minder en veel
minder is – een met een onderneming overeenko-
mende tuin behoort tot de uitzonderingen – en dus
zou het dan geen verbazing behoeven te wekken, doch
tevens de heele classificatie in een ander licht plaat-
sen. D.w.z. de conclusie, dat 253.630 ha ,,maar” mid-
delmatig slechte tuinen zouden zijn, zou dan voor he-
i) Vgl.
,,De Ber.gcultures” van
25
April
1936,
pag.
549
vlgg.
Aantal rubberboomen
Oppervlakte in ha
G
bied
waarvan tapbaar
.
.
Warvan:
T t
1
0
aa
niet-
otaal
Niet-
Totaal
o
d
middel.
midd.m.I
si
ht
Ver-
getapt
niet-getapt
tapbaar tapbaar tapbaar
tu?e
ni.oede slechte
tuene
va
tuinen
tuinen
Atjeh en
Onderhoorigb.
5.853.897
2.610.774
1.697.871
1.545.252
8.359
344
8.015
36
919
3.728 2.198
1.134
Sumatra’s
Oostkust
Cultuurgeb.
38.358.651
14.860.737
14.457.644 9.040.270 41.924
1.580
40.344
343
5.090
10.209
15.586
9.116
Bengkalis ..
28.129.791
10.875.491
11.787.043
5.467.257
34.771
2.013 32.759
14
635
3.616
12.705 15.789
Tapanoeli
..
50.874.032 20.824.985
17.728.738 12.320.309 60.715
2.671
58.044
102 885
9.878
34.140
13.039
Sumatra’s
Westkust
18.546.264
5.890.430
8.158.443 4.497.391 24.029 2.920
21.107
616
3.779
3.339
417
12.956
Riouw
en
Onderhoorigh.
Vrijgebied..
14.282.711
6.611.274
3.696.763
3.974.674
26.809
3.203
23.606
630
7.422
9.648
4.116 1.790
Indragiri ..
14.943.803 6.324.467
7.343.8281
1.275.508
20.119
1.215
18.904
10
2.378
4.324
4.186 8.006
Baugka en
14.304.954
6.017.278 3.104.139
5.183.537
14.107
1.466 12.641
–
151
1.940
9.656
894
Onderhoorigh.
26.542.252
30.951.307 15.220.894 69.509
4.249
65.260
1.145
11.220 13.832
9.271
29.792
Zuid.Sumatra
–
.
52.756.846
–
–
– –
– – –
–
–
–
Djambi
…….72.714.’53
Palembang
.
48.743.451
65.781.862
38.231.533
179.941
16.618
163.324
458
8.719 123.295 25.861 4.992
Benkoelen..
1.195.486
132.717
814.720 248.049
2.803
136
2.667
–
1.486 1.045
15
121
Lampongs ..
4.520.167
385.080 3.295.100
839.987
6.198
147
6.051
–
5.601
450
–
Wester-afd.
v.
Borneo
….
87.705.959
39.836.395
17.792.096 30.077.468
108.022
11.567
96.4551)
21.825 44.292
25.357 3.420
1.553
Z..enO.-afd.v.
Borneo
….
78.155.466 42.717.577
22.721.645
12.1
1
16.2441
83.830
3.025
2
)
80.804
2.148
19.342
42969
13.809
2.535
Menaclo ……
..23.245
1.102
12.735
9.408
51
8)
–
–
–
–
–
–
582.365.725 232.374.010 209.343.934
140.647.781 681.187
51.154
6299813
27.327
111.919
253.630
135.380
101.717
1)
Hier schuilt een verschil van
8
ha.
2)
Hier schuilt een verschil van
1
ha.
8)
Menado wegens onbelangrijkheid niet
gespecificeerd.
454
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1937
volkingsrubber, met dicht plantverband, met, naar
het nog steeds schijnt, weinig ziekten een geheel an-
dere beteekenis krijgen. Deskundige bezoekers hebben steeds en steeds weer
gewezen op de geweldige bastreserve,
welke de be-
volkingsrubber op Sumatra bezat en hoewel kan wor-
den aangenomen, dat de tuinen er van cultuur-tech-
nisch standpunt tijdens de laatste crisis niet beter op
zijn geworden, het niet-tappen heeft de boomen zeker
in den strijd tegen de vegetatie sterker gehouden en
de productie-mogelijkheid op peil gehouden. Dit geldt uiteraard ook voor de bijna 102.000 ha verwaarloosde
tuinen.
Wil men tot een heoordeeling komen van de waarde
der classificatie, dan dient men allereerst te weten
welke maatstaf is aangelegd.
Legt men zich tenslotte de vraag voor of wij door
deze
cijfers
veel wijzer zijn geworden, dan moet ge-
constateerd worden, dat wij •thans inderdaad weten,
at de minimum-omvang is en dat toch wel als waar-
schijnlijk kan worden beschouwd, dat de afwijking
geen zeer grooten omvang kan hebben; anders toch
zou het onderzoek als gebrekkig moeten worden ge-
kwalificeerd.
Noch de classificatie, noch de totale omvang zeg-
gen o.i. iets omtrent de uitvoer-mogelijkheden, dus
over de economische productie-mogelijkheid;
deze
hangt, behalve van de mate der restrictie, af van den
rubberprijs en dan nog van dezen in verhouding tot andere inkomstenmogelijkheden en met betrekking
tot de mogelijkheid van het aantrekken van arbeiders
van elders en tot de kosten van het levensonderhoud.
Daarbij mot natuurlijk rekening worden gehouden
met het feit, dat zware tap in het verleden de waarde
der getapte hoomen niet zal hebben vergroot, doch
ook, dat daarachter nog een aantal boomen staat, dat
134 maal zoo groot is als het getapte.
J. F.
HAC000.
BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.
DE ECONOMISCHE TOESTAND VAN HONGARIJE.
Een medewerker schrijft ons:
Hongarije staat tegenwoordig als een van de Do-
naulanden in het middelpunt van de politieke be-
langstelling van geheel Europa. Deze belangstelling
vestigt natuurlijk ook de aandacht op den economi-
schen toestand van het land. Intusschen verdienen
eenige mecledeelingen hieromtrent, met name wat
Nederland betreft, de aandacht, en wel niet alleen
vanuit een zuiver algemeen-theoretisch standpunt,
doch ook uit een practisch oogpunt. Nederlandsch
kapitaal is namelijk in niet geringe mate betrokken hij het Hongaarsche bedrijfsleven; niet alleen wor-
den verschillende Hongaarsche effecten ook in Ne-
derland verhandeld, doch er bestaat ook, hetgeen
over het algemeen minder bekend is, een groot aan-
tal Hongaarsche ondernemingen, die ten deele –
direct of indirect – met Nederlandsch kapitaal wer-
ken. Naar verhouding is hierbij van bijzonder belang
de deelneming van Nederland in het Hongaarsche
grootbankwezen; zij bestaat echter eveneens in het
verzekeringswezen en bij de industrie.
Weliswaar moet er onmiddellijk op worden gewe-zen, dat de kapitaal- of credietverstrekkende Neder-
landsche en overige huitenlandsche instanties in
Hongarije reeds sedert jaren over het algemeen on-gunstige ervaringen hebben opgedaan. Want, prac-
tisch wordt over het algemeen niet getrausfereerd en zelfs daar, waar een uitzondering op dezen regel niet
kon worden vermeden – bij de meest representatieve
ilongaarsche leening, de Volkenbondsleening van
1924, – wordt ook slechts 50 pOt. van de rente over-
gemaakt.
Deskundigen, en geenszins alleen buitenlandsche
doch ten deele ook Hongaarsche, hebben sedert lan-
gen tijd betwist, dat de toestand van het Hongaar-
sche bedrijfsleven een dergelijke sterke benadeeling
van de buiteniandsche schuldeischers rechtvaardigt.
Het is moeilijk te begrijpen, dat deze maatregelen
ook thans niet worden gewijzigd, nu de cijfers over
het jaar 1936 voor bijna alle takken van het Hou-
gaarsche bedrijfsleven bekend zijn en deze een zeer
grooten opbloei demonstreeren. Het zoo juist gepubli-ceerde verslag van de algemeene vergadering van een
van de grootste Hongaarsche Mijnbouwconcerns,
waarvan de aandeelen en obligaties op de meest ver-
schillende buitenlandsche beurzen worden genoteerd,
vermeldt, dat men hoopt, dat het tijdstip voor het
voldoen aan de volkomen gerechtvaardigde eischen
van de buitenlandsche aandeelhouders en obligatie-
houders van de onderneming nabij zal zijn.
Wij willen in het kort een beschrijving van dezen
opbloei in zijn voornaamste verschijnselen geven. Hij
blijkt uit een verbetering van
bijna
alle onderdeelen
van het Hongaarsche economische leven: staats- en
particuliere financiën, industrie, landbouw en bui-
tenlandsche handel, alle verkeeren op het oogenblik
in gunstiger omstandigheden dan verleden jaar.
Wat in de eerste plaats de staatsfinanciën betreft,
zoo is het tekort op de kortgeleden door de Regeering
ingediende begrooting voor 1937/1938 10 pOt. lager
dan verleden jaar, toen het ongeveer Pengö 75 mill.
bedroeg. De staatsschuld van Hongarije daalde met
een nog iets grooter percentage.
Zij
bedraagt Pengö
1657 mill. tegen 1868 mill. het jaar tevoren. De oor-
zaak voor deze verbetering met het ook volgens
de absolute grootte
aanzienlijke
bedrag van Pengö
221 mill., ligt niet zoozeer aan
Hongarije
dan wel
aan het buitenland. Het zijn namelijk besparingen,
welke Hongarije verkreeg uit de buitenlandsche de-
preciaties. Hongarije zelf wil, zooals officieel in ver-
band met de begrooting werd verklaard, zijn valuta
handhaven. Men mag daarbij echter niet vergeten,
dat Hongarije reeds vroeger zijn munt deprecieerde.
Uit een oogpunt van de deviezenpolitiek is Hongarije
tegenwoordig overigens volkomen in staat de huidige
waarde van de Pengö te handhaven. Het goud, de
deviezen en valuta’s en de pasmunt van de Nationale
Bank beliepen gezamenlijk einde Dec. 1936 ongeveer
Pengö 132.6 mill. tegen 121.2 mill. een jaar tevoren. Daarbij komt nog, dat de deviezenpositie van de Na-
tionale Bank ook in het loopende jaar nog is verbe-
terd. Indien men er voorts nog rekening mede houdt,
dat Hongarije zijn activum in den buitenlandschen
handel met meer dan Pengö 24 mill. in 1936 kon op-
voeren t.o.v. 1935 en ook in het eerste kwartaal 1937
t.o.v. hetzelfde tijdvak van 1936 in staat was deze sterk te doen toenemen, dan zijn inderdaad de be-
langrijkste voorwaarden vervuld om, wanneer niet
iets onverwachts geschiedt, de Pengö verder te kun-
nen waarborgen.
Van internationaal standpunt beschouwd is de
positie van de Hongaarsche Nationale Bank voorts
ook in zooverre verbeterd, dat haar schuld aan eenige buitenlandsche circulatiebanken en aan de Bank voor
Internationale Betalingen in den loop van 1936 niet
onaanzienlijk daalde. Einde 1936 bedroeg deze rond
Pengö 107 mill. tegen bijna 119 miii. einde 1935.
Ook de toestand van de particuliere financieele
instellingen is in 1936 verbeterd. De netto-winsten
van de 5 voornaamste banken waren ondanks de
voorzichtige opstelling van de balansen en de dien-
overeenkomstig groote reserves voor 1936 t.o.v. 1935
dermate gestegen, dat bijna alle in staat varen ge-
weest haar dividend te verhoogen, resp. weder tot
het uitkeeren van dividend over te gaan. De Natio-
nale Bank wilde echter niet, dat deze verbeteringen
aan de aandeelhouders ten goede zouden komen. Deze
weusch, naar weiken
bij
de politieke en economische
machtsverhoudingen tusschen de Nationale Bank en
de banken de laatste zich natuurlijk moesten schik-
ken, had twee oorzaken. In de eerste plaats, omdat
het in deze nog steeds bewogen
tijden
de voorkeur
verdiende, nog niet tot verhooging van dividend
over te gaan, doch de banken liever innerlijk te
16
Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
455
versterken. In de tweede plaats echter, om den
buitenlandscheu schuldeischers van Hongarije, die kort v66r de publicatie van de Hongaarsche bank-halansen nog eens, doch weder tevergeefs getracht
hebben verbetering van hun toestand te verkrijgen,
en wel met een beroep op den beteren economischen
toestand van Hongarije, geen nieuw argument te ver-
schaffen. Een financieele instelling, die reeds 2 pOt.
dividend had aangekondigd, moest haar voorstel in-
trekken en ook zij mocht geen dividend uitkeeren.
Hieronder laten
wij
een overzicht volgen betref-
fende het aandeelenkapitaal, de netto-winst en de
dividendpositie van de
vijf
leidende Hongaarsche
banken, alle gevestigd te Boedapest.
Aandeelenkap.
1
Netto-winst
Millioenen Pengö
1936
1
1935
1
1936
1
1935
1
Dividend
Procenten
1936 1935
Ungarische Aug.
Creditbank…
41,4
41,4
2,39
2,21
–
Pester Ungar.
Commercialbank
25,-
25,-
4,35
3,30
6
6
Britisch-Unga-
rische Bank-A.G.
23,-
23,_
1,35 1,18
–
Ungar.-ltalieni-
sche Bank-A.G.
20,_
20,_
1,06
1,—
3 3
Ung. Escompte-
und Wechslerb.
12,-
12,.-
1,32
1,17
3
3
Totaal.
.
121,4
121,4
10,47
8,86
In het oog springt het vrij geringe bedrag van de
aandeelenkapitalen. Deze waren dan ook inderdaad
niet voldoende voor de transacties van de banken,
zoodat zij in den loop der jaren zeer groote bedragen
aan obligaties of dergelijke papieren uitgaven.
Winstbronnen van de banken waren ten deele de
algemeene internationale economische opleving, ten
deele de bewapeningsconjunctuur met name in de
zware industrie (welke bij de nauwe betrekkingen van
de Hongaarsche banken tot de Hongaarsche industrie
voor de banken van groote beteekenis is), ten deele
ook de verbetering in den landbouw van Hongarije
(met de eruit voortvloeiende koopkrachtsvermeerde-
ring). Daar Hongarije nog steeds in hoofdzaak agra-
risch is, was deze laatste verbetering wel bijzonder
van belang, alhoewel
dikwijls
natuurlijk s]echts in-
direct. Karakteristiek is voorts, dat alle genoemde
winstbronnen slechts een geleidelijke voortzetting van
cle verschijnselen van 1935 beteekenden.
Ook de industrie van Hongarije vertoonde in 1936
een groote opleving en verhoogde in vele gevallen de dividenden, hetgeen mogelijk was doordat het besluit
van de Nationale Bank niet op de industrie betrek-
king had. Kenmerkend voor de opleving van de in-
dustrie zijn technisch de productiecijfers van be-
langrijke grondstoffen, zooals van ijzer, of onmis-
bare hulpstoffen zooals kolen. De productie van ijzer-
erts is in Hongarije in 1936 t.o.v. 1935 met niet
minder dan 48 pOt. toegenomen; zij bedroeg 280
mill. kg
tegen 190 mill. in 1935. De productie in de
steenkolenindustrie nam niet in zoo sterke mate toe,
alhoewel ook deze met rond 5 pOt. steeg, zoodat de
productie 7930 mili. kg
bedroeg tegen 7540 mill. kg
het jaar tevoren. De productie van verschillende delf-
stoffen, welker industrieele beteekenis in de laatste
jaren steeds toenam, steeg eveneens in sterke mate,
zooals bijv. van bauxit, welke in 1936 met rond 50
pOt. steeg en in het bijzonder van mangaanertsen,
welke met het enorme cijfer van 333 pOt. toenam.
Wat bauxit aangaat duurde, de beide eerste maan-
den van 1937 samengenomen, de stijging t.o.v. de-
zelfde periode van 1936 nog voort, terwijl anderzijds
de toeneming in de mangaanertswinning in hetzelfde tijdvak t.o.v. 1936 merkbaar vertraagde. Belangwek-
kend (doch het is voorloopig nog twijfelachtig, of er practische beteekenis aan zal moeten worden toege-
kend) zijn de in den laatsten tijd be-onnen onderzoe-
kingen naar aardgas en petroleum. ]E[ierbij speelt de
European Gas and Electric Co. een rol van beteekenis.
Wat de financieele beoordeeling van de Hongaar-
sche industrie betreft, behoeven wij slechts te ver-
wijzen naar het indexcijfer van aandeelenkoersen op de beurs te Boedapest. Deze index, in hoofdzaak ge-
baseerd op industrieele effecten, geeft, indien men
1926 op 100 stelt, voor 1936 een maandgemiddelde
van bijna 131 te zien tegen bijna 99 in 1935. Daarbij
komt nog, dat het maandgemiddelde van 1936 bijna
zonder onderbreking maandelijks steeg en in Decem-
ber 1936 met 160 zijn hoogsten stand bereikte. Thans beleeft de beurs te Boedapest, evenals talrijke buiten-
landsche beurzen, bewogen dagen. Hoe de financieele
waardeering van de Hongaarsche industrie zich der-
halve verder zal ontwikkelen valt niet te zeggen.
Niettemin
zijn
de zo,o juist genoemde indexcijfers
voor een zoo lange periode als een geheel jaar met
hun sterke stijgingen zeer karakteristiek.
Van groot belang is het intusschen, dat de Hon-
gaarsche regeering een verdere industrialisatie van
het land noodzakelijk oordeelt. De omstandigheid, dat
een niet onaanzienlijk deel van de daarvoor benoo-
digde grondstoffen uit het buitenland moet worden
betrokken, mag geenszins als een argument tegen de
de industrialisatiegedachte worden beschouwd.
Het jaar 1935 was voor den landbouw van Hon-
garije reeds vrij gunstig, doch deze verbetering nam in 1936 in niet geringe mate toe. De oogst van 1936
gaf – met uitzondering van die van rogge, welke
t.o.v. 1935 een weinig daalde – voor alle belangrijke
graansoorten en aardappelen stijgingen te zien, en
soms zelfs zeer belangrijke. Zoo steeg hijv. de oogst
van de internationaal soms
tijdelijk
sterk gevraagde
mais van 1420 mill. kg
in 1935 tot 2590 mili. in
1936, die van aardappelen van 1390 mill. tot 2450
mill. kg. De tarwe-oogst van Hongarije was interna-
tionaal eveneens van vrij groote beteekenis. Bij een
opbrengst van 2390 mill. kg
(1935, 2290 mill. kg
)
waren groote hoeveelheden voor uitvoer beschikbaar,
welke dan ook – tegen voor Hongarije bevredigende
prijzen – in verschillende landen, waaronder ook
Nederland, werden afgezet. De ramingen voor den
tarwe-oogst 1937 houden rekening met een lagere
opbrengst van 10 tot 15 pOt. Dit wil voor Honga-
rije zeggen, dat het zich voor den uitvoer van tarwe
niet speciaal behoeft te interesseeren, anderzijds ech-
ter, indien de kwaliteit gelijk blijft, op bevredigende
prijzen kan rekenen. De juistheid van deze schattin-
gen moet, zooals vanzelf spreekt, voorloopig nog wor-
den afgewacht.
•Wat tenslotte den
jlndschen handel van
Hongarije betreft, zoo werd reeds in verband met de
deviezeriposjtie van Hongarije opgemerkt, dat het
land in 1936 t.o.v. 1935 de activiteit van zijn han-
delsbalans met ruim Pengö 24 mill. kon opvoeren. De
invoer van Hongarije bedroeg namelijk in 1936 Pengö
433 mill., de uitvoer echter Pengö 506.6 mill., zoodat
er een actiefsaldo van 73.6 mill. was, tegenover een invoer van Pengö 402.3 mill., een uitvoer van 451.5
mill. en een actiefsaldo van slechts 49.2 mill. in 1935. Tegenover Nederland bleef Hongarije evenwel ook in
1936 weder passief. Het passiefsaldo vatt Hongarije
steeg hier zelfs en wel tot Pengö 5.5 mili. tegen 4.2
mili. in 1935.
Voor de structuur van den Hongaarschen buiten-
landschen handel is het gunstig, dat de activiteit
zich niet uit het verkeer met slechts een of weinige
landen ontwikkelde, doch dat deze activiteit uit tal-
rijke actiefsaldi t.o.v. verschillende partners voort-
komt. De voor Hongarije gunstige tendens bij de ont-
wikkeling van zijn buitenlandschen handel duurt tot
dusverre ook in 1937 nog voort. In de eerste drie
maanden van het loopende jaar bedraagt het actief-
saldo Pengö 51.9 mill., dus meer dan het zesvoud
van het saldo over hetzelfde tijdvak van 1936, toen
het Pengö 8.3 mill. bedroeg. Tenslotte zij nog ver-
meld, dat de grootste invoerpost van Hongarije in
1936, evenals in 1935, ruw en bewerkt hout was;
456
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1937
daarentegen de grootste uitvoerpost in 1936 tarwe
en in 1935 vee. Resumeerende kunnen wij zeggen, dat het bedrijfs-
leven van Hongarije zich ongetwijfeld in opwaartsche
richting beweegt. Derhalve is de wensch gerechtvaar-
digd, dat het ook zijn buitenlandsche schuldeischers,
welke het land tot dezen opbloei financieel zelfs ten
deele in staat stelden, in deze gunstige resultaten
doet deelen door een betere nakoming van zijn ver-
plichtingen, hetgeen voor Hongarije zelf een verster-
king van zijn staatscrediet zou beteekenen, een nog
steeds niet bepaald sterk punt in ‘s lands huishouding.
AANTEEKENINGEN.
De Japansche kleinindustrie.
(1.)
In aansluiting op hetgeen over bovenstaand onder-
werp eenige tijd geleden in dit blad werd gepubli-
ceerd
1)
is het wellicht interessant naast deze be-
schouwingen eenige bijzonderheden te plaatsen, ont-
leend aan de studies van Kamekichi Takahashi en
Prof. Teijiro Uyeda voor de Yosemite-conferentie van
het ,,Institute of Pacific Relations”, welke in Augus-
tus 1936 gehouden werd.
Alvorens tot een bespreking van enkele industrieën over te gaan, verdient het aanbeveling zich een voor-
stelling te maken van den omvang der kleinindustrie
in Japan.
Kleinbedrijven zijn volgens de definitie van het
Japansche Ministerie van Handel de
bedrijven
met
5 tot 100 arbeiders. Op basis van de officieele be-
drjfsstatistiek vormt het aantal kleinbedrijven 95.7
pOt., het aantal arbeiders hierin 48.5 pct. en de
waarde van de productie 41.2 pOt., respectievelijk
van het totaal ntal fabrieken, arbeiders, en totale
productie. Takahashi taxeert het aantal arbeiders,
werkzaam in dwergbedrjven, d.w.z.
bedrijven
met
minder dan 5 arbeiders, op 2.440.000. Prof. Uyeda
komt tot een getal van 2.345.351. De hedrijfsstatistiek
omvat niet de bedrijfjes met minder dan 5 arbeiders. Door dus van het totaal aantal fabrieksarbeiders, dat
de Voikstelling van 1930 geeft (4.432.530) af te trek-
ken het totaal van de bedrijfsstatistiek voor 1930
(1.683.563) zou men voor 1930 komen tot een getal
van 2.748.96 arbeiders in dwergbedrjven. Men kan
dus wel aannemen, dat dit aantal ruw geschat 2.
millioen bedraagt. Voegt men hierbij de 870.000
arbeiders, die volgens de bedrijfsstatistiek in de klein-
industrie werkzaam zijn, dan komt men tot een totaal
van bijna 3l millioen of % van de totale industrieele
bevolking van Japan. Prof. Uyeda taxeert 70 pOt.
voor bedrijven met minder dan 50 arbeiders en het
is dus niet waarschijnlijk, dat onze taxatie van 75 pOt.
voor
bedrijven
met 1 tot 100 arbeiders ver van de
waarheid zal zijn. Hoe het ook zij, deze cijfers demon-
treeren wel heel duidelijk het enorme belang van de
kleinindustrie in Japan.
Achtereenvolgens zullen wij behandelen de textiel-
industrie (met uitzondering van de zijde-industrie), de i-ubberindustrie, de fietsenindustrie en de gloei-
lampindustrie.
De katoenindustrie.
De katoenspinnerij is vrijwel uitsluitend als groot-
bedrijf georganiseerd. Niet alleen dat zes groote con-
cerns tezamen meer dan de helft van de totale capa-
citeit in handen hebben, doch eind 1932 waren van
148.000 arbeiders in spinnerjen, 89 pOt. werkzaam
in bedrijven met meer dan 500 arbeiders, en hiervan
ongeveer % in bedrijven met meer dan 1000 arbei-ders. Dwergbedrijven kwamen eind 1932 niet voor
in dezen tak van de industrie.
Geheel anders is de situatie in de weefindustrie.
Van het totaal van 208.000 arbeiders eind 1932, wa-
ren slechts 33.000 werkzaam in bedrijven met meer
1)
E.-S.B. van
3
Februari
1937, No. 1101,
blz. 86.
dan 200 arbeiders, daarentegen 103.000 of ongeveer
50 pOt. in dwergbedrijven met minder dan 5 arbei-
ders. En daar de meeste grootere bedrijven gecombi-
neerde spinnerij-weverijen zijn met meer dan 1000
getmiwen en 4 h 500 arbeiders, is dus onder de
bedrijven, die uitsluitend weven, het belang van de
dwergbedrijven zeer groot.
Met behulp van de gegevens van Prof. Uyeda is
het mogelijk ons een voorstelling te vormen van de
structuur der Japansche katoenweverij. Eind 1932
schatte men het totaal aantal getouwen in Japan op
365.000. Onderstaande tabel toont hoe deze over de
weverjen verdeeld zijn.
Japansohe katoenweverij eind 1932.
MachinaalH
de
Handge-
Totaal
Bedrijfsgrootte
touwen i Smalle
Bre
1 weefsels 1 wee
1-9
getouwen
51.500
1
4.000
1
4.500
60.000
10-49
,,
4.000
36.000
45.000
85.000
50
enmeer ,,
2.000
45.000
173.000
220.000
Totaal..
57.500
85.000
222.500
365.000
De handgetouwen en de machinaal gedreven ge-
touwen voor smalle weefsels werken uitsluitend voor de binnenlandsche markt. Van de 222.500 getouwen,
die den export bedienen, controleeren de bedrijven
met meer dan 50 getouwen er 173.000 of ruim X.
Hieronder zijn begrepen de getouwen van de gecom-bineerde spinnerij-weverjen, volgens de opgaven van
de ,,Japan Cotton Spinners’ Asociation” eind 1932
79.000.
De wolindustrie.
De wolproductie van Japan kan verdeeld worden
in twee categorieën. Aan den eenen kant massa-pro-
ductie door de bij de ,,Japan Woollen Industry Asso-
ciation” aangesloten maatschappijen: in hoofdzaak
gestreepte en effen stoffen, vooral mousseline. Aan
den anderen kant de kleinindustrie: hoofdzakelijk
modestoffen. De laatste jaren heeft deze kleinindus-
trie, waarvan 85 pOt. geconcentreerd is in de Aichi-
prefectuur, zich sterk ontwikkeld. De waarde van de
productie van de dwergbedrijven met minder dan 5
arbeiders werd in 1934 geschat op 31.3 pOt. of 82 mi]-
lioen Yen, die van de kleine en middelgroote bedrij-
ven (5-200 arbeiders) op 37.7 pOt. of 99 millioen Yen, en die van de groote bedrijven op 31 pOt. of
81 millioen Yen
Het spinnen geschiedt geheel door groote maat-
schappijen, die vrijwel alle in bovengenoemde Asso-
ciatie georganiseerd zijn. Bij deze maatschappijen
speelt het productie-proces zich meestal geheel af in
één etablissement: spinnen, weven, verven en af-
werken.
Kleinbedrijf wordt, evenals bij de katoen, uitslui-
tend aangetroffen in de weefindustrie, die de overige
bewerkingen, als verven der garens, afwerken en ver-ven van doek, aan specialisten overlaat.
Bedrijven .iiigedeel.d naar het aantal arbeiders
1934.
Bedrijven
Arbeiders
S ed rij t sgroo tte
A t
1
/ van
A ntal
% van
an a
totaal
a
totaal
minder dan
5
arb.
425
34.7
5.498
12.4
5-49
7 11
58.0
10.670
24.1
50-99
48
3.9
3.417
7.7
100-499
30
2.5
6.355
14.3
500_999
5
0.4
3.968
9.0
1000 en meer
7
0.5
14.437
32.5
Totaal..
1.226
100.0
44.345
100.0
Hieruit blijkt, dat ongeveer 93 pOt. van de bedrij-
ven kleinbedrijf is. Dat het aantal arbeiders in be-
drijven met minder dan 50 arbeiders slechts 36.5 pOt.
van het totaal vormt, wordt veroorzaakt door het
feit, dat niettegenstaande het groote aantal kleine
fabrieken, elk betirjf slechts weinig arbeiders telt:
16 Juni 1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
457
Gemiddeld aantal arbeiders per bedrijf.
Bedrijven met 1— 4 arbeiders ……..1.3
5— 9
,,
6.5
10-14
,,
12.0
15-29
21.5
30-49
42.2
De kunstzijde-industrie.
Ook hier weer de garenproductie in zeer groote
bedrijven met gemiddeld meer dan 2.000 arbeiders elk.
De kunstzijde-weefindustrie ontwikkelde zich bijna
vanzelfsprekend in de productie-centra der zijde-
weefindustrie: de Fukui, Ishikawa en Gumma-pre-
fecturen, en Kyoto, doordat het productieproces prac-
tisch gelijk is, en dus het meerendeel der weverijen
door de moeilijkheden in de zijde-industrie na 1928 automatisch overging tot het weven van kunstzijde,
omdat kunstzijde goedkooper en sneller te verwerken
is. In 1933 waren in de Fukui-prefectuur (centrum
voor de exportweverij) nog slechts 268 zijde-weverijen tegen 1029 kunstzijde-weverijen
1).
De omvang van het kleinbedrijf blijkt uit de vol-
gende tabel.
Bedrijven ingedeeld naar het aantal arbeiders in 1933.
Bedrijven
1
Arbeiders
Bedrijfsgrootte
Aantal
°Io
van
totaal
Aantal
i
1
01
van
totaal
5-9 arbeiders
1243 52.2
8005
18.8
10-14
351
14.9
4193
9.8
15-29
470
19.7
9562 22.4
3099
272
11.4
12959 30.3
100-199
34
1.4
4585
10.7
200-499
10
0.4
2926
6.8
500enmeer,,
1
–
523
1.2
Totaal..
2881
100.0
42753
100.0
Hieruit blijkt, dat het kleinbedrijf met 86.8 pOt.
van de bedrijven en 51 pOt. van de arbeiders een zeer
belangrijke plaats inneemt. Doch deze cijfers geven
nog zeer onvoldoende weer, welk een overweldigende
meerderheid het kleinbdrijf vormt in de weefindus-
trie als geheel, omdat de
cijfers
slechts de bedrijven
met 5 en meer arbeiders omvatten.
Om een indruk te krijgen van de beteekenis van
de dwergbedrjven, maakt Prof. Uyeda een vergelij-
king tusschen de totale productie van 1930 en 1931,
en de productie van bedrijven met 5 en meer arbei-
ders in dezelfde jaren, waaruit blijkt, dat 55 â 60 pOt.
van de totale productie van kunstzijden stoffen af-
komstig is uit de dwergbedrijven met minder dan
5 arbeiders. Voegt men hierbij de productie van de
bedrijven met 5 tot 30 arbeiders, dan wordt het aan-
deel van de klein-industrie ruim 80 pOt. Toch mag
in dit verband niet onvermeld blijven, dat in de voor-
naamste exportcentra, Fukui en Ishikawa, een ten-
dens valt op te merken tot uitbreiding van de be-
drijfsgrootte.
(Wordt vervolgd).
‘) In 1928 nog geen kunstzijde-werverijen, doch alleen 778
zijde-weverijen. Deze opgaven zijn exclusief de bedrijven
met minder dan 5 arbeiders, waarvan man shet aantal in
1933 schat op 6
k
700 (zoowel zijde, als kuastzijde).
INGEZONDEN STUKKEN.
DE OPBRENGST VAN DE BOTER IN BINNEN- EN
BUITENLAND.
De heer G. J. Ruiter schrijft ons:
In een zeer lezenswaard artikel gaat de heer
J. Buter in ,,Economisch-Statistische Berichten” van
9 Juni jl. na
, welke de opbrengst van onze boter is
in binnen- en buitenland. Hij komt daarbij in de slot-
alinea tot de conclusie, dat steeds meer de Engelsche prijs maatgevenci zal zijn voor de Nederlandsche bo-
terprijzen. O.i. is dat slechts juist, indien men zich
instelt op een volkomen vasthouden aan de thans in ons land gevolgde vetpolitiek, slechts dan, wanneer
men aanneemt, dat prijsverhouding, omzetverhouding
en prijspeil der consumptievetten in ons land zullen
blijven zooals die thans
zijn.
Als wij dit vraagstuk
echter bezien vanuit de gezichtshoek van het Neder-landsch volksbelang, dat in hooge mate is gebaat bij
een welvarende meikveehouderj, vele malen meer
dan bij een winstgevend margarine-, olie- en spijsvet-
tenbedrijf, dan dient men o.i. van een ander gegeven
uit te gaan.
Als de heer Buter met zijn beschouwingen treedt
buiten het heden, dan zal hij zich ook rekenschap
moeten geven van de mogelijkheid, dat zich in de
1)0-
sitie van de boter t.o.v. andere vetten wel eens een
groote verandering zou kunnen voltrekken, indien
althans de overheid zich op het standpunt zou gaan
plaatsen, dat de boter inderdaad met andere oogen
dient te worden bekeken dan ander spijsvet, bereid
uit ingevoerde grondstoffen. En dat standpunt zullen
o.i. de overheden in toenemende mate dienen in te
nemen, zal er in West-Europa nog ooit weer sprake
zijn van een bloeiend meikveehoudersbedrijf, op welk bedrijf een zoo bijzonder groot deel van onze Wester-
sche bevolking is aangewezen. Daarnaast is er dan
nog de mogelijkheid, dat men meer aandacht zou
besteden aan verruiming van den export naar Duitsch-
land, waar men betere prijzen kan maken, maar
waarheen steeds minder boter wordt gezonden, omdat
het geldverkeer met dat land dusdanig is geregeld, dat oude rentebetalingen, de betaling van Indische
goederen, enz., véér gaan boven de boterexport.
Als men, lettende op de lage Engelsche prijzen,
maatregelen neemt om in eigen land meer boter te
consumeeren, (bijv. verlaging van den boterprjs, of
verhooging van de olie-, vetten- en margarinehef-
fing, of allebeide tegelijk; contingenteering der con-
sumptie van vetten; verhooging. van het mengper-
centage, enz.), kan de beschouwing over boter en mar-
garine in het artikel van den heer Buter belangrijk
worden gewijzigd. Door een andere regeling van hef-
fingen, contingenteering, enz. zou zijn te bereiken,
dat de winst voor de meerconsumptie van één kg
boter in ons land een voordeel zou gaan opleveren,
dat zéér gunstig zou afsteken bij het door den heer B.
gestelde.
Onze bedoeling is dus om er voor te waarschuwen,
uit dit artikel te lezen, dat de boteropbrengst eigen-
lijk nauwelijks zou zijn te vergrooten door het nemen
van andere maatregelen. Die mogelijkheid bestaat er
zeer zeker wèl, indien men de melkveehouderij maar
beoordeelt naar haar waarde voor land en volk en
haar producten waardeert in dat verband, èn behan-
delt. Eenige voorbeelden hebben wij hierboven aan-
gegeven; met het ontwerpen van een bepaald systeem
in die richting ten bate van een betere boterpositie
in het algemeen zou de heer Buter zuivelbereidend
Nederland wellicht ten zeerste aan zich kunnen ver-
plichten.
a s c h r i f t. De hierboven door den heer Ruiter
gemaakte opmerkingen naar aanleiding van ons arti-
kel in E.-S.B. van 9 Juni jl. betreffen de toekom-
stige ,,vetpolitiek” van de West-Europeesche landen
in het algemeen en van Nederland in het bijzonder.
Hij meent, dat wij ons bij het behandelde onderwerp,
ni.: de opbrengst van onze boter in binnen- en bui-
tenland, op een ander standpunt hadden moeten
plaatsen, en met name van een andere vetpolitiek
hadden moeten uitgaan. Maar wij hebben ons bij het
betreffende artikel juist met opzet beperkt tot de op-
brengst van onze boter ,,an sich” en ons daarbij
voorzoover mogelijk onthouden van qualitatieve oor-
deelen over de verhouding boter-margarine. Alleen
bij de bespreking van de eventueele gevolgen van een
belangrijke verlaging van den bin.nenlan.dschen boter-
prijs moest er noodzakelijk een veronderstelling wor-
den gemaakt over den daarbij geldenden margarine-
prijs. Daarbij kwamen wij tot de conclusie, dat bij cen
belangrijke verlaging van den boterprijs en een ge-
ljkbljvenden margarineprijs (mci. heffing) de totale
458
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16
Juni 1937
opbrengst van onze boterprocluctie en van de hef-
fingen op margarine (d.i. derhalve het voor den
yeehouder beschikbaar komende bedrag), zeer waar-schijnlijk belangrijk zou dalen.
O.i.
moet ook in de toekomst getracht worden, in
de eerste plaats voor onze boter zelf een zoo hoog
mogelijken opbrengst te bereiken. En wanneer dan
het buitenland een prijs betaalt, clie ver beneden de
productiekosten ligt, dan kan men niet zeggen; laat
het binnenland nu ook maar een prijs betalen ver be-
iieden de productiekosten. Ook de heer Ruiter weet,
dat de tegenwoordige groothandelsprijs voor boter in
het binnenland zijnde ongeveer
f
1.43 per kg, slechts
weinig ligt boven cle productiekosten, clie toch min-
stens gelijk gesteld moeten worden met het bedrag
van de Leeuwarder Noteering vermeerderd niet den
toeslag, d.i. thans
f
1.30 per kg. Vandaar dat vooral
thans, bij een opgaande conjunctuur, van een be-
langrijke prijsverlaging van den boter geen sprake
zal kunnen zijn.
O.i.
is dit, wat men ook met de mar-
garine moge doen, in geen geval in het belang van den veehouder. Een dergelijke verlaging zou – zon
schreven wij – een geschenk zijn aan het thans over
het algemeen beter-gesitueerde hoter-etende publiek,
een geschenk betaald door den veehouder, terwijl ook
bij een dan gelijkblijvende margarineprijs (en der-
halve een belangrijk ,,gunsti ger” verhou ding boter-
margarineprijs, d.w.z. ,,gunstig” voor de boter), van
het inhalen van dit verlies ook bij een belangrijk groo-
tere binnenlandsche boterconsumptie geen sprake is,
zooals ook de heer Ruiter na kan rekenen.
Voor een grondige behandeling van de geheele
vetpolitiek is heel wat meer noodig dan ons artikel
gaf. Daarbij Icomen civalitatieve oordeelen naar voren,
waarvan wij ons zooveel mogelijk onthielden. Met den
heer Ruiter
zijn
wij overtuigd van het groote belang
eener welvarende melkveehouderij.
O.i.
is het echter
niet juist hiertegenover te stellen ,,de winsten van het margarinebedrijf”, welk belang inderdaad zou
moeten worden achtergesteld bij het eerste. Wel spe-
len hierbij sociale kwesties een belangrijke rol. Wan-neer de opbrengst van onze boter bepaald zou worden
door den prijs, die ook het minder gesitueerde deel
van de bevolking zou kunnen betalen, zijn de voor-
uitzichten voor onze veehouderj zeker niet beter,
dan thans het geval is. Ook wij zijn er van overtuigd,
dat de boter, zoo noodig, tegen de concurrentie van
andere vetten moet worden beschermd, maar dan
dient dit ook op een wijze te geschieden, die werke-
lijk doelmatig is. De veehouder schiet er niets mee
op, als aan andere groepen der bevolking lasten wor-
den opgelegd, zonder dat hij daar zelf voordeel van
heeft. Overigens zullen wij ons thans niet verder over
de geheele vetpolitiek uitlaten (welke vetpolitiek voor
elk West-Europeesch land weer geheel anders is en
moet zijn in verband met de geheel verschillende ver
–
houdingen: productie-binnenlandsche consumptie
enz.). Wij hndhaven onze bewering, dat het moeilijk
zal zijn voor het thans gevolgde systeem een ander
te vinden, dat voor de
opbrengst van de boter
betere
resultaten zal geven dan niet dit systeem bereikt is.
Allicht hebben wij gelegenheid later nog eens op deze
kwestie in een breeder verband gezien terug te komen.
Tenslotte merken wij nog op, dat in ons artikel
niet gezegd is dat dc Engelsche bterprijzen steeds
meer de maatstaf zouden worden voor den Nederland-
schen boterprijs. Dit zou inderdaad het geval zijn als
men bijv. den boterprijs vrij zou laten. Onze opmerking
betrof alleen de opbrengst van onze geëxporteerde
boter. J.
BUTER.
ONTVANGEN BOEKEN.
Die Börse
door Dr. Peter Ozernin. (Jena 1937; Gus-
tav Fischer. Prijs ing. R.M. 9; geb. R.M. 10.50).
Verschenen als ba.nd 13 van de ,,Deutsche Beit61g zur Wi i-tsohafts- nad Cesellsohaftslehre” bedoelt dit boek de
aandaolit van den lezer i.p.v.
0!)
•de uiterlijkheden, cle
prijzen en de winsten van enkelingen, te vestigen op de
kern van het beursprobleem, namelijk op de beteekenis
van de geld- en effectenbeurs
in
de kapitalistisohe maat-
sohappij. Sohrijver beoogde tevens, waar •in de literatuur
gedurende langen tijd geen samenvattend werk over beu r-zen verscheen, dit werk tot een hajidboek te maken, waar –
in rhij na eenige grondgedachtea van de nmrktwetenschap
de theorie van de beurzen uitvoerig behandelt en besluit
met eenige ideea betreffende de reorganisatie van de
beurzen.
Das Prob lens der ,Selbstfinanzierung” der Unt er-
nehmung
door. Fritz Oonzelmann. (Stuttgart
1935; W. Kohlhammer. Prijs R.M. 7.50).
In deze studie, als deel 9, verschenen in de serie ,,Tii-
bimiger Wi rtsohaftswissenschaftliche Abhandlungen” (4
Folge) onderzoekt schrijver de zelffinancieri ng en wat er
mede samenhangt van uit theoretisch standpunt. Hij geeft
naast zijn eigen beschouwingen een uitvoerige bespreking
van eenige andere schrijvers; welke zich met dit onder-
werp ihbben bezig gehouden, o.m. van Con rad, Hasenack,
Prion, Findeisen.
Kosten und Kostenrechnun.g.
Band
II.
Deel 1 (G-rund-
lagen und Verf ahren sweisen) en II (Anwen-
dung) door Prof. Dr. Konrad Mellerowicz. (Ber-
lijn, Leipzig 1936; Walter de Gruyter & Co.
Prijs geb. per deel R.M. 9.-).
De tweede band van dit werk (de eerste verscheen
in
1933) geeft in twee deelen, ouder zorgvuidige selectie van
het bruikbare, een omvattend overzicht van de nieuwste
methoden van kostprijsberekening (bed rij fsboekhoud.ing, zelfkostenrekening, statistiek, calculatiewaardeii, verreken-
prijzen, standaardkosten, enz.) en van haar aanwending op
AANVOER VAN GRANEN.
(In tons van 1000 kg.)
Rotterdam
Amsterdam
Totaal
Artikelen
6-I2Juni
Sedert.
Overeenk.
6-12Juni
Sedert
Overeenk.
1937
1936 1937
1Jan.
1937
tijdvak
1936
1937
1Jan.
1937
tijdvak
1936
42.352 801.167
476.363
–
17.735 6.461
818.902 482.824
12.151
129.600
120.037
–
2.875
1.700
132.475
121.737
Tarwe
……………..
Rogge………………
–
5.958
11.938
–
–
100
5.958
12.038
Boekweit ……………….
MaIs ……………….
25.64 1
540.591 334.148
1.175
70.908
73.467
611.499 407.615
Gerst
……………..
2.958
146.851
121.556
–
6.189
11.157
153.040
132.713
4.350
66.573
32.060
–
3.180
580
69.753
32.640
600 106.167 83.699 5.560
117.096 109.881
223.263
193.580
Haver
……………..
2.700 32.661
28.342
–
–
175
32.661
28.5T7
Lijnzaad
……………..
Lijnkoek ……………
607
15.123 16.633
110
2.149
4.462
17.272
21.095
Tarwemeel
……………
Andere meelsoorten •,
1.240
20.224
16.089
182
1.650
753
21.874
16.842
Noot bij
groothandeisprijzen.
1)
Tarwe:
Tot Jan. 1931 Hard Winter No. 2; van Jan. 1931 tot 26 Sept. 1932 79 kg La Plata; van 26 Sept. 1932
tot 5 Febr. 1934 Manitoba No. 2; van 5 Febr. 1934 tot 6 Juli 1935 80 leg La Plata; van 6 Juli 1936 tot 30 Nov.
1936 Manitoba.
Rogge:
Tot Jan. 1928 Western; vanaf Jan. 1928 tot 16 Dec. 1929 American No. 2, van 16 Dec. 1929 tot 26 Mei 1930 74/5 k.g Hongaarsche; vanaf 26 Mei 1930 tot 23 Mei 1932 74 kg Zuid-Russiscihe; van 23 Mei 1932
tot 2 Oct. 1933 No. 2 Canada.
Gerst:
Tot Jan. 1928 Ma.lting; van Jan. 1928 tot 9 Febr. 1931 Amem-ican No. 2; van
9 Febr. 1931 tot 23 Mei 1932 64/5 leg Zuid-Russische; van 23 Mei-19 Sept. 1932 No. 3; van 19 Sept. 1932tot 24
Juli ’33 62/63 kg Z..Russ.; van 24 Juli ’33-7 Oct. ’35 64/65 leg La Plata; van 7 Oct. ’35-18 Mei ’36 62/63 leg Z.-Russ.
16
Juni
1937
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
459
de prijspolitiek (bijv. geheele of gedeeltelijke kostenbere-
keiiiing, monopolieprjsvorming, ovecheidsrcgel’ingen,
prijs-
boderf en prijswoeker), bedrijfscontr6le (bijv. tijd-, be-
drijfs- ,,SolI-lst-Vergleich”) enz. enz. Het is bedoeld als
een
systematisch leerboek en berust op een synthese van
op-
vattiugen en methoden, zooais deze zich in den loop van een langen tijd in theorie en praktijk hebben ontwikkeld.
Banque
door
Henri Dufayel. (Parijs 1937; Dunod.
Prijs Fr. 20).
Deze omvangrijke agenda, verschenen in de serie ,,Agen-
das Dunod”, is geschreven voor de clientèle en het perso-
neel van financieele instellingen en particuliere banken
en geeft alle mogelijke feiten en inlichtingen, welke voor
deze categorieën van mensehen, dus voor ieder die met
banken in aanraking komt, van belang kunnen zijn (bank-
wezen, geldwezen, beurzen, effecten, administratieve kwes-
ties, euz. enz.). Een alfabetLschetabelbevorderthetigchruik.
Practica.l Branch Banking
door A. Forrester Fergus.
(Londen 1937; Sir Isaac Pitman
&
Sons
Ltd.
Prijs 8/6).
Ilranch i3ankin.g is van veel belang voor de moderne
Britsohe baukpeactijk, nu 5 groete banken alleen a.l niet minder dan 8500 bijkantoren bezitten. Dit boek
wil
een
practiseli handboek zijn voor iedere kwestie
met
,,Branah
Ba.uking” samenhangend. Boekhouding, moderne mecha-
iisuhe methoden, clearing-systemen, a.lgemeene organisatie,
enz. euz. Speciale hoofdstukken zijn gewijd aan de ver-
plitii3gen van den accountant en den leider. Zoowel voor
praktijkmenschen als vooi- studeerenden van veel belang.
Onderzoek naar den toestand van ondersteunde werk-
loozen en hun gezinnen.
(October 1934-Februari
1935). (Amsterdam; Stadsdrukkerij).
Rapport van de commissie van onderzoek naar den toe-
stand van ondersteunde werkloozen en hun gezinnen, in-
gesteld k.raohtens besluit van den gemeenteraad van Am-
sterda.m van 28 April 1933. Het rapport werd vastgesteld
in de vergadering van de commissie van 21 December 1936. Statistisch jaaroverzicht van Nederlandsch-Indië over
het jaar 1935. (Batavia 1937; Landsdrukkerij
Prijs
.f
5.-).
Dit jaaroverzicht 1936 (over het jaar 1935), tegelijk
het 2e deel vormend
vail
het Indisch Verslag 1936, komt
in algemeenen opzet geheel met dat van het vorige jaar
overeen. Evenals de vorige jaren het geval was, deed zich echter ook voor clezen jaargang de behoefte gevoelen aan
toevoeging, wijziging en elimineering van tabellen. Het
is samengesteld door het Centraal Kantoor voor de Statis-
tiek
vail
het Departement van Economische Zaken.
De Toekomst der academisch gegradueerden.
(Den
Haag 1936; Vereeniging van Delftsche Inge-
nieurs).
Te
i
.siog van de bespreking van dit onderwerp •in cle
Algemeene Vergadering der Vereeniging op 12 November
1936.
Tweede onderzoek naar de levensomstandigheden van
ondersteunde gezinnen te s,Gravenhage.
(Maart
t/nl. Mei 1935). (Den Haag 1937; Statistisch
Bu-
reau der Gemeente ‘s-Gravenhage. Prijs
f
1.-).
Uitkomsten, welke, voor een gedeelte voorlooprg, de eerste
4 weken
vail
het onderzoek betreffeude, reeds zijn gepu-
bliceerd als vervolg 58 A van ,,Kosten van levensonder-
houd te ‘s-Gravenhage”.
Statistiek der Gemeente financiën 1936.
(Den Haag
1936; NV. Drukkerij Alhani. Prijs
f
2.40).
Deze, door itict Centraal Bureau voor de Statistiek be-werkte publicatie geeft een zeer uitgebreid materiaal be-
treffende de Nederlandsohe gemeenten.
De Nederlandse koopvaardij
door
C. J. P.
Zaalberg.
(Overdruk uit ,,De Ingenieur” 1937, No. 9).
Wedstrijden in dienst der landbouwvoorlichting door
G. J.
Vink. (Buitenzorg 1937; Archipel Druk-
kerij. Prijs
f
0.25).
Verschenen als ,,Korte mededeelingen van den Dienst
voor Landbouw en VissOherij” No. 19, met Engelsche sum-
mary.
Een der oorzaken van het spoorwegtekort. De kosten
der overwegen â niveau
door
S. A. Reitsma.
(Utrecht 1937).
Nederland-België-nummer
van
In- en Uitvoer.
(Am-
sterdam 1937;
Prijs
fl.25).
Dit spec(ale nummer is gewijd aan de Nederl.-Belgi.sche
betrekkingen en bevat om, bijdragen van Minister Gelis-
sen, Dr. F. E. l’osthuma, Prof. van Gelderen, oud-Minis-
ter Paul Hymans, enz.
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
isc.Wissels. 2
3Dec.’36 Ned
Lissabon
….
4
5Mei’36
Bk
el.Binn.Eff.
Rrsch.inR.C.
2
3Dec.’36
Londen ……239
Juni’32
2f
3Dec.’36
Madrid ……5
9Juli ’35
Athene ……….
6
4 Jan.’37
N.-YorkF.R.B.
11 Feb.’34
Batavia……….
3
14 Jan. ’37
Oslo
……..
4
7Dec.’36
Belgrado
……..
5
lFebr.’35
Parijs
……
61.,Juni’37
Berlijn ……….
4 222ept.’32
Praag
……
3
1 Jan.’36
Boekarest ……..
4
15Dec.’34
Pretoria
…
315Mei33
Brussel ……….
2
16Mei’35
Rome ……..
4j 18Mei’36
Boedapest
……
4 28 Aug.’35
Stockholm
..
2
1Dec.’33
Calcutta
……..
3
28Nov.’35
Tokio….
1.285
7Apr.’36
Dantzig……….
4
2Jan.’37
Weenen…..
310 Juli’35
Helsingfors ……
4
3 Dec.’34
Warschau.
..
5
2600t.’33
Kopenhagen……
4 19Nov.’36
Zwits. Nat.
Bk.1125 Nov.’36
OPEN MARKT.
1937
1936
1935
12
7/12
I3IMei/
24(29
8/13
94
11/15
~
2
01
‘
24
Juni
Juni
5Juni
Mei
Juni
Juni
Juli
Amsterdam
Partic. disc.
14
114
hI161I4
11
4
4_3/
4
411
4
_3/
4
3
1
!8
3
116
Prolong.
1
1
1
1
4.1/
4
331
4
_411
3
21143/4
Londen
DageId
1
1
–
1
1
h.1
‘I,-1
‘/,-1
1
/2.1
1
/31
1314-2
Partic. disc.
11116_3/4
11
/16_314
9
11014
1
71329
116
314_
1
5116
18-14
4114_3/4
Berlijn
Daggeld
–
221
4
3
2518-3114
2
1
1-3
21127/5
23(4_31(5
–
MaandeId
2
1
12
3
/4
211
3
31
4
211
3_314
21/234
21(_7,
2
3
43’/8
–
Part, disc.
2
7
/8
2
1
/
2
7
(8
2
7
/8
2
7
/s
3
2
2
/5
1
/2
Warenw.
. .
4.11
4
4_1/
4
4_1/
4
4_1/
4
4.1/
4
4_1/
4
–
New York
Dageld
1)
1
1 1
1
1
114
2)
1314-2/2
Partic.disc.
°h&
°
Jii
DIii
s
/is
116_116
(ii
–
1
Koers van II Juni en daaraan voorafgaande weken
tfm.
Vrijdag.
)
10115 Juni.
WISSELKOERSEN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
D
ata
New
Londen
Berlijn
Par
ij
s
Brussel
Batavla
York)
)
) )
5)
1)
8 Juni 1937
1.81
.
71
8.97%
7278
8.10%
30.64
100%
9
1937
1.817.g
8.97%
7280
8.0934
30.67
100%
10
1937
1.81%
8.97%
72.821 8.09% 30.68k
100%
11
1937
1.81%
8.97% 72.82k
8.09 30.69
100%
12
1937
1.81%
8.97%
72.94
8.09%
30.70
100%
14
1937
1.8134
8.97%
72.921
8.08% 30.69
100%
Laagste d.w1)
1.81%
8.96%
72.70
8.08%
30.60
100
Hoogste d.wi)
1.82% 8.98%
73.-
8.1014
30.72k
100%
Muntpariteit
1.469 12.1071
59.263
9.747
24.906
100
Data
Jriind
Weenen
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
S)
1)
rest
1)
*5)
5*)
8 Juni 1937
41.54
–
6.35
–
– –
9
1937
41.55
–
6.35
–
–
–
10
1937
41.56%
–
6.35
–
– –
11
1937
41.58%
–
6.35
–
–
–
12
1937
41.66
–
6.35
–
–
–
14
1937
41.65%
–
6.34
– –
Laagste d.w1)
41.50 34.10
6.32k
1.50 9.65
–
Hoogste d.wl)l
41.70 34.15
6.371
1.55
9.70
–
Muntpariteit
1 48.003
35.007
7.371 1.488
13.094 48.52
Data
Stock-
Kopen-
*
slo
)
Hel- Buenos-
Mon-
holm
)
hagen)
,,SflR
Aires’)
I
tred’)
8 Juni 1937
46.27k
40071
45.10
3.97k
55%
1.81%
9
1937
46.30
40.10 45.12k
3.97
55%
1.81%
10
,,
1937
46.30
40.071
45.121
3.97k 55%
1.8131
11
,,
1937
46.271
40.071 45.10
3.97k
55%
1.81%
12
1937
46.30 40.07k
45.121
3.971
55%
1.81%
14
1937
46.30
40.10
45.12k
3.97k 55%
1,81’Ya
Laagste d.w
2
)
46.20
40.-
45.021
3.95 55% 1.81%
Hoogste d.w’)
46.35
40.121
45.15
4._
56
1.82%
Muntpariteit
66.671
66.671
66.671
6.266
95%
2.1878
*) Noteering te Amsterdam. “)Not. te Rotterdam.
1)
Part. opgave.
In ‘t Iste
of
2de
No.
van ieder maand
komt
een
overzicht
voor van een
aantal
niet
wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK.
(Cable).
D
a a
Londen
($
per £) Parijs
($ p. 100 Ir.)
Berl
ij
n
($ p. 100 Mk.)
Amsterdam
1 ($ p. 100 gld.)
8 Juni
1937 4,9334
4,45% 40,05%
54,99%
9
,,
1937
4,93%
4,45%
40,06
54,99
10
1937
4,933
4,45
40,05
54,99
11
1937
4,93%
4,45
40,06 54,99
12
1937
4,93%
4,45
40,10
54,99
14
1937
4,93
1
%
4,45%
40,07
54,98%
15 Juni
1936
5,02
23
1
32
6,58% 40,29
67.62
Muntpariteit..
4,86
3,90%
23.81%
40%
GROOTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS-_ENGENOT.
GERST
64165 kg
MAIS
ROGGE
TARWE
BURMA RIJST
BOTER per kg.
KAAS
Edammer
EIEREN
La Plata)
Rotterdam per 2000 kg.
74
kg Bahia
Rotterdam per 100 kg.
Loonzein
Ikmaar
Gem. not.
.
Hing
.
1)
Zie blz. 458
loco
Rotterdam
Blancal)Iocc
per cwt. f.o.b.
RangoonlBassein
Leeuwar-
der Conim
Crisis
Fabr.kaas
Eiermijn
Roermond
••
Termijn-
La Plata
•.
Termijn-
.
Bahia
van dit
nummer
Rotterdam
per2000 kg.
noteer. op
1 of 2 mnd.
1. ocoprijs
k
per
g.
noteer. op
of 2 mnd.
Blancai)
Locoprijs
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Noteerin
Zuivel-
Centr. gang exp.
per5Okg.
P. 100 St
—
r
—
%
i
%Tf
%
/
%
t
f
%7%
ah.
f
%
f f
%
1927
237,-
110,2
171,50
89,3
176,-
87,1
12,475
102,5
13,825
110,1
14,75 109,3
6,83
104,5
111314
2,03
98,4
–
43,30 95,0
7,96
99,3
1928
228,50
106,2
208,50
108,6
226,-
111,9
13,15
108,1
12,575
100,1
13,475
99,9
6,43 98,4
10!T/4
2,11
102,3
–
48,05
105,4
7,99
99,6
1929
179,75
83,6
196,-
102,1
204,-
101,0
10,87
5
89,4
11,275
89,8
12,25
90,8
6,34
97,0
106
2,05
99,4
–
45,40
99,6
8,11 101,1
1930
111,75
52,0
118,50
61,7
136,75
67,7 6,22
5
51,2
8,275
65,9
9,67
5
71,7
.
5,09
77,9
815
1,66
80,5
–
38,45 84,4 6,72
83,8
1931
107,25
49,9 78,25 40,8
84,50
41,8
4,55
37,4 4,65 37,0 5,55
41,1
3,09 47,3
56
1,34
64,9
–
31,30
68,7
5,35
66,7
1932
100,75
46,8
72,-
37,5
77,25
38,2 4,62
5
38,0 4,70
37,4
5,22
5
38,7 2,59
39,6
5111’j2
0.94 45,6
–
22,70 49,8 4,14
51,6
1933
Z
70,-
32,5 60,75
31,6
68,50
33,9 3,55 29,3
3,75 29,9 5,025
37,2
1,84
28,2
415112
0,61
29,6
0,96 20,20 44,3
3,71
46,3
1934
75,75
35,2
64,75
33,7
70,75 35,0
3,32
5
27,3 3,25
25,9 3,67
5
27,3
1,74
26,6
47314
0,45 21,8
1,-
18,70
41,0 3,45
43,0
1935
iii
68,-
31,6
56,-
29,2
61,25
30,3 3,07
5
25,3 3,87
5
30,9
4,125
30,6
2,07 31,7
518
1
/2
0,49
23,7
0,99
14,85
32,6 3,20
39,9
1936
0
86,-
40,0 74,50
38,8
74,-
36,6
4,275
35,1
5,75 45,8
6,27
5
46,5 2,19 33,5
517
1
12
0,58
28,1
0,88
5
17,55
38,5 3,50
43,6
Jan.
1936
63,50
29,5
54_
28,1
56,-
27,7 3,525 29,0
5,10 40,6
5,45 40,4
1,81
27,7
411111,
0,57
27,6 0,95
16,80
36,9
4,04
50,4
Iebr.
l
30,0
52,-
27,1
55,25
27,4
3,40
27,9
4,92
5
39,2 5,22
5
38,7
1,89
28,9
512
1
14
0,61
29,6
0,92
5
17,375
38,1
3,375
42,1
Maart
,,
69,75
32,4
56,-
29,2
59,50
29,5 3,50
28,8
4,92
5
39,2
5,22
5
38,7
2,03
31,1 517
0,46 22,3
1,04
17,70
38,8 2,69
33,5
April
,,
lu
70,-
32,5
30,2
64,-
31,7 3,45
28,4
4,85
38,6
5,17
5
38,4
2,10
32,1
5191/4
0,44
21,3
1,025 16,825
36,9
2,49
31,0
Mei
0
72,25
33,6
30,7
63,75
31,6
3,175
26,1
4,65
37,0
5,125
38,0
2,11
32,3
5014
0,47
22,8 0,99
18,75
41,1
2,52
31,4
Juni
Z
71,50 33,2
60,75
31,6
66,-
32,7
3,45
28,4 4,62
5
36,8
5,05 37,4 2,12
32,4
5/812
0,57
27,6
0,89
20,20
44,3
2,69
33,5
Juli
n
‘•
74,75
34,8 65,75
34,2
71,75
35,5 3,65
30,0 5,15
41,0
5,625
41,7
2,06 31,5
5i7
0,60
29,1
0,815
19,35
42,5
291
36,3
Aug.
Cii)
,
40,9
79,75 41,5
84,-
41,6
4,02
5
33,1
5,95
47,4 6,35
47,1
2,17
33,2
51101/2
0,62
30,0
0,80
17,875
39,2
3,31
5
41,3
Sept. Q
88,-
40
1
9
79,-
41,1
85,-
42,1
4,40 36,2
6,-
47,8
6,50 48,2
2,22
34,0
511112
0,5
28,1
0,79
16,25
35,6
3,63
45,3
Oct .,,
120,50
56,0
94,75
49,3
97,50
48,3
6,02
5
49,5
7,775
61,9
8,80 65,2 2,57
39,3
517 12
0,63
30,5
0,77
5
17,55
38,5
4,85
60,5
Nov
.
121,50
56,5
89,75
46,7
89,50
44,3
5,72
5
47,1
7,27
5
57,9 8,55
63,4
2,46
37,7
5151(4
0,70
33,9
.
0,78
16,075
35,3
5,15
64,2
Dec .,,
129,-
60,0
95,25
49,6
97,-
48,0
6,97
5
57,3
7,87
5
62,7
8,175 60,6
2,71
41,5
61_11
2
0,65
31,5 0,825
15,75
34,6
4,36
5
54,4
Jan.
1937
>
61,4 99,75
52,0
97,50
48,3
7,975
65,5
8,07
5
64,3
8,40
62
1
3
2,74
41,9
61111
2
0,66
32,0
0,85
17,075
37,5
3,45
43,0
Febr.
129
1
–
60,0
102,-
53,1
100,50
49,8
8,72
5
71,7 7,92
5
63,1
8,25
61,1
2,62
40,1 5110
1
14
0,69 33,4 0,80
18,75
41,1
3,81
47,5
Maart
61,8
104,25
54,3
106,-
52,5
9,02
5
74,2
8,72
6
69,5 9,15 67,8
2,57
39,3
519114
0,68 33,0
0,
18,82
5
41,3
3,86
48,1
April
149,75
69,6
110,75
57,7
115,-
56,9
10,-
82,2
9,40
74,9
10,175
75,4 2,72
41,6
6j-J4
0,69 33,4 0,80
16,45
36,1
3,05
38,0
Mei
144,40
67,1
107,-
55,7
109,90
54,4
10,-
82,2
8,92
5
71,1
9,72
5
72,1
2,64 40,4
5/l0iI
0,71
34,5
0,725
17,325
38,0
2,89
36,0
1-8 Juni
148,-
68,8
105,50
54,9
109,-
54,0
10,17
5
1
83,6
7,80
62,1
9,10 67,5
2,29
35,1
51111
4
0,73
35,4
0,70
18,50
40,6
2,90
36,2
8-15
148,-
68,8 97,75
50,9
103,-
51,0
10,17
5
1
83,6
7,30
58,1
8,75
64,9
2,64
40,4
5/10
1
(
0,73 35,4 0,70
19,50
42,8
3,-
37,4
JUTE
KATOEN
AUSTRALISCI-IE WOL
JAPAN. ZIJDE
RUBBER
First Marks”
”
olie gekamd; loco Bradford per Ib.
13/14 Dernier
Wit Or. D.
Stand. Ribbed
Middling Upland
Super Fine C.P.
c.i.f. Londen
per Eng. ton
loco
New York per Ib.
Oomra
kerl.Ned.Ct.1
Liverpool per Ib.
New York per 1h.
Smoked Sheets
loco Londen p. 1h.
i
Herl.Ned.Ct.1Not.
Crossbred Colonial
Carded 50’s Av.
.
,
erino
U’*
S
v.
I
–
lerl.Ned.Ct.
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Not.
Herl.Ned.Ct.
Not.
Ilerl.Ned.Ct.
1
Not.
HerI Ned.Ct.1
Not.
.
f
%
£
cts.
%
$cts.
cts.
%
pence
ets.
%
pence
ets.
%
pence
f
%
$
ets.
%
pence
1927
442,38
103,4
36.10/-
43,8
93,1
17,60
36,7
102,1
7,27
133,8
96,8
26,50 244,9
104,8
48,50
13,55
105,8
5,44
93
140,2
18,50
1928
445,89
104,2
36.16/11
49,8
105,8
20,-
37,9
105,5
7,51
153,8
111,2
30,50
259,7
111,1
51,50
12,60
98,4
5,07
54
81,4
10,75
1929
395.49′
92,4
32.14/3
47,6
101,1
19,10
33,2
92,4 6,59
127,2
92,0
25,25
196,5
84,1
39,-
12,28
95,9 4,93
52 78,4
10,25
1930
257,97
60,3
21.6/9
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8
3,92
81,9
59,2
16,25
134,8
57,7
26,75 8,50 66,4 3,42
30
45,2
5,87!
1931
,4
.
192,15
44,9 17.1/7
21,1
44,8
8,50
20,1
55,9 4,28
60,9
44,0
13,-
109,0
46,6
23,25 5,97
46,6 2,40
15
22,6
3,12
1932
C
146,86
34,3
16.18/-
15,9
33,8
6,40
19,5
54,3
5,39
42,5
30,7
11,75
79,7
34,1
22,-
3,87
30,2
1,56
12
18,1
3,37!
1933
z
128,63
30,1
15.12/2
17,4
37,0
8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9
41,5 28,25
3,21
25,1
1,61
11
16,6
3,25
1934
iu
115,85
27,1
15.919
18,3
38,9
12,30
13,6
37,8 4,37
51,4
37,2
16,50
95,8
41,0
30,75
1,92
15,0 1,29
19
28,6
6,25
1935
134,52
31,4
18211/8
17,6
37,4
11,90
17,7
49,3
5,87
42,2 30,5
14,-
84,5
36,2
28,-
2,41
18,8
1,63
18
27,1
6,-
1936
142,61
33,3
18.618
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7
5,60
54,3
39,3
16,75
.
108,6
.
46,5
33,50
2,71
21,2
1,73
25
37,7
7,75
Jan.
1936 144,42
33,7
19.16/9
17,5
37,2
11,90
17,3 48,1
5,70 45,5 32,9
15,-
97,0
41,5
32,-
2,42
18,9 1,65
21
31,7
6,87
Febr.
Maart
137,87
32,2
18.18/9
16,9
35,9
11,60
16,5
45,9 5,46 47,0
34,0
15,50
98,5
42,1
32,50 2,49
19,4
1,71
22
33,2 7,25
April
142,86
33,4
19.13/1
16,7
35,5
11,40
16,5
45,9
5,46
47,7
34,5
15,75 100,0
42,8
33,
2,43
19,0
1,65
23
34,7
7,50
Mei
Z
138,96 135,83
32,5
19.1/9
17,2
36,5
11,70
16,5
45,9
5,46
47,7
34,5
15,75
100,0
42,8
33,
2,43
19,0 1,65
23
34,7
7,50
Juni
128,22
31,7
18.918
17,3
36,8
11,70
16,1
44,8
5,26
47,5
34,4
15,50
100,3
42,9
32,75
2,31
18,0 1,56
23
34,7
7,3V
30,0
17.5/7
17,7
37,6
12,-
17,0
47,3
5,51
46,4
33,6
15,
97,4 41,7
31,50
2,32
18,1
1,57
23
34,7
7,37f
Juli
123,43
28,8
16.14/6
19,4
41,2
13,20
18,3
50,9 5,94
46,1
33,3
15,-
97,6
41,8
31,75 2,47
19,3
1,68
24
36,2
7,75
Aug
.
ij
128,76
30,1
17.8/1
18,1
38,5
12,30
17,3 48,1
5,60 46,2
33
1
4
15,-
100,2
42,9 32,50 2,57
20,1
1,745
24
36,2
7,62!
Sept .,,
Oct.
ii.
128,14
29,9
17.4/1
18,1
38,5
12,30
17,7
49,3 5,69
48,9
35,4
15,75
99,3
42,5
32,-
2,49
19,4
1,68
5
24
36,2
7,75
160,28
37,5
17.11/6
22,8
48,4
12,25
21,9 60,9
5,75
60,8
44,0
16,-
121,6
52,0
32,-
3,26 25,4
1,75
30
45,2
7,8V
Nov.
1-‘
169,39
39,6
18.1414
22,6 48,0
12,20
21,3 59,3
5,64
72,6
52,5
19,25
132,0
56,5
35,-
3,63
28,3
1,96
33
49,7
8,62
Dec.
•
170,59
39,9
18.1916
23,5
49,9
12,80
21,5
59,8
5,73
82,4
60,0
22,-
134,8
57,7
36,-
3,51
27,4
1,91
5
37
55,8
9,75
Jan.
1937
166,88
39,0
18.1216
23,7
50,4
13,-
22,0 61,2
5,88
88
1
2
63,8 23,75
141,9
60,7
38,
3,92
30,6
2,145
38
57,3
10,3V
Febr .,,
Maart
169,23
39,5
18.1812
24,0
51,0
13,15
21,8 60,7
5,85
85,6
61,9
23,-
133,6
57,2
35,75
3,53 27,6
1,93
40
60,3
10,50
,,
174,86
40,9
19911
26,6
56,5
14,45
23,3
64,8
6,25
88,6
64,1
23,75
.
138,9
59,4
37,25
3,59 28,0
1,96
44
66,3
12,- April
189,96
44,4
21.3j3
26,0 55,2
14,35
23,1
64,3
6,16
96,5
69,8
25,75
144,9
62,0
38,75 3,56
27,8
1,95
44
66,3
11,62
Mei
201,20
47,0
22.716
24,3
51,6
13,35
22,7
63,2
6,04
97,4
70,4
26,-
142,9
61
0
1
38,25
3,25
25,4
1,78
5
38
57,3
10,25
1-8 Juni
194,64
45,5
21.15/-
23,3
49,5
12,79
23,0
64,0 6,15
96,0
69,4 25,75
139,8
59,8
37,50
3,22
25,1 1,77
36
54,3
9,75
8-15
,,
,,
187,41
43,8
20.1716 22,5
47,8
1
12,36
22,3
62,1
5,96 95,4 69,0
25,50
140,3
60,0
37,50
3,27 25,5
1,80
35
52,8 9,25
KOPER
LOOD
T N
IJZER
GIETERIJ-IJZER
ZINK
ZILVER
.
Standaard
Loco Londen
gem. prompt en
1ev. 3 maanden
ond n
0
e
Cleveland No. 3
franco Middlesb.
(Lux III)
per Eng. ton
gem. prompt en
1ev. 3 maanden
cash Londen
per Standard
per Eng. ton
Londen perEng.ton
per
ng.
0fl
E
per Eng. ton
job. Antwerpen
Londen p. Eng. ton
Ounce
I-lerl.Ned.Ct.l
Not.
Herl.Ned.Ct.!
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
HerI.Ned.Ct.
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Ilerl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.
Not.
f
.
%
f
%
£
f
%
£
f
%
sh.
f
%
5h.
f
%
£
ets.
%
pence
1927
675,10
85,9 55.13/11 295,75
106,5
24.8/1 3503,60
120,6
289.1/5
44,10
104,7
72(9 39,10
98,9
6416
345,40
108,8
289/11
132
101,5
261/
ii
1928
771,20
98,1
63.14/9
256,15
92,2
21.3/4
2749,50
94,6
227.418
39,85
94,6
65/10
37,90
95,9
6218
305,75
96,4
25.515
135
103,8
26
3
14
1929
=
912,55
116,1
75.9/7
281,10
101,2
23.4
1
11
2465,65 84,8
203.18!
10
42,45
100,8
70/3
41,55
105,1
68/9
300,80
94,8
24.17/8
123
94,6
24
7
he
1930
661,10
84,1
54.1317
218,70
78,8
18.1(5
1716,20
59,1
141.19/1
40,50
96,1
67/-
35,95
91,0
5916
203,55
64,1
16.16/9
89
68,5
171
1
116
1931
431,85
54,9
38.719
146,60
52,8
13.-17 1332,55
45,9
118.9/1
33,-
78,3
58/8
28,90
73,1
5115
140,05
44,1
12.8/11 69
53,1
1451
1932
z
275,75
35,1
31.14/8
104,60
37,7
12.-/9
1181,30
40,6 135.18/10
25,40
60,3
58(6
22,20
56,2.
51
1
1
118,95
37,5
13.13/10
64
49,2
1
7
11
,
1933
11.1
268,40
34,1
32.11/4
97,25 35,0
11.16/1
1603,50
55,2 194.11/11
25,55
60,6
62/-
21,-
53,1
511-
129,80
40,9
15.14/11 62
47,7
18
1
(
1934
1935
226,80
28,8
30.615
82,65
29,8
11.1/-
1723,15
59,3
230.7/5
25
24,
,-
70
59,3
66
1
11
20,25
51,2
54/1
103,05
32,5
13.15/6 66
50,8
21
1
1
4
u
230,95 29,4
31.18
1
1
103,40
37,2
14.5/8
1634,25
56,2
225.14/5
58,6
68/2
20,25
51,2
56/-
102,65
32,3
14.316
87
66,9
28
15
11
1936
cc
298,75
38,0
38.811
137,15
49,4 17.12/7
1592,-
54,8
204.12/8
28,40
67,4
731-
22,40
56
0
7
5717
116,55
36,7
14.19/7
65
50,0
20
1
(e
Jan.
1936
Febr.
253,-
32,2
34.14/11
112,50
40,5
15.8111
1528,35
52,6
209.18(9
25,50
60,5
70/-
20,10
50,9
5512
106,30
33,5
14.1211
61
46,9
20
1
/15
,,
257,35
32,7
35.7/
–
117,05
42,2
16.118
1508,85
51,9
207.5/2
25,50
60,5
70/
–
20.10
50,9
55/2
111,10
35,015.5/2
60
46,2
197/s
Maart
‘
262,25
33,4
36.1/6
121,30
43,7
16.1319
1551,15
53,4
213.713
25,45
60,4
70/-
20,10 50,9
5513
116,95
36,9
16.119
60
46,2
19
3
14
April
j
269,45
34,3
37-13
117,70
42,4
16.3/4
1524,80
52,5
209.9/1
25,50
60,5
70/-
20,10 50,9
55/2
111,10
35,0
15.512
61
46,9
20311
Mei
269,95
34,3
36.14/6
114,45
41,2
15.1114
1489,20
51,2
202.12(2
25,75
61,1
70/-
20,20
51,1
54111
107,75
34,0
14.13(2
62
47,7
20
3
18
Juni
269,80
34,3
36.7
1
2
112,90
40,7
15.4/3
1360,45
46,8
183.6/11
25,95
61,6
70
1
–
20,20
51,1
54
1
5
103,95
32,8
14.-/2
61
46,9
1934
juli
274,90
35,0
37.511
116,95
42,1
15.17/1
1374,30
47,3
186.4/5
27,70 65,7
75/-
20,05
50,7
5414
100,20
31,6
13.1117
60
46,2
195/
Aug.
283,40
36,0
38.5
1
11
124,10
44,7 16.15/5
1360,70
46,8
183.17/8
27,75 65,9
75/
–
20,05
50,7
54
1
2
100,10
31,5
13.10/7
60
46,2
19
1
2
Sept.
z
290,20 36,9
38.19/-
134,15
48,3
18-
1
2
1451,85
50,0
194.17/7
27,95 66,3
75/-
20,20
51,1
54
1
3
103,65
32,7
13.18/2
61
46,9
195
1
s
Oct.,,
u.i
365,90
46,5
40.2/4
168,25
60,6
18.8111
1836,45
63,2
201.713
34,20 81,2
75/-
27,45
69,5
6012
132,70
41,8
14.11/1
75
57,7
19
1
3(
Nov.,,
397,95 50,6
43.19(6
196,60
70,8
21.14/6
2091,-
71,9
231-/11
33,95 80,6
751-
29,35
74,3
64/10
147,75
46,6
16.6/6
79
60,8
21
Dec.
,,
413,45 52,6
45.1919
229,80
82,8
25.11/2
2087,95
71,8
232.511
36,40
86,4
81/
–
32,75
82,9
72110
161,45
50,9
17.1912
80
61,5
211/
4
t..
Jan.
1937
Febr.
461,70
58,7
51.10/8
244,05
87,9
27.4/10
2060,25
70,9
229.18
1
9
36,30
86,2
81/
–
34,20
86,5
76/4
188,60
59,4
21-111
78
60,0
20
7
1
,,
522,10
66,4
58.7/2
248,
–
89,3
27.14/4
2080,65
71,6
232.11/3
36,25
86,0
81/-
34,75
87,9
7716
219,45
69,2
24.1018 75
57,7
20
1
1
Maart
,,
638,40
81,2
71.916
292,95
105,5
32.161-
2498,25
86,0
279.14/-
36,15 85,8
811-
48,20
122,0
10811
289,65 91,3
32.818
77
59,2
20
61
116
April
Mei
559,70
71,2 62.716
235,50
84,8
26.4/10
2404,95
82,8
268.-!-
36,35 86,3
81/-
54,25
137,3
120111
238,65
75,2
26.6/5
78
60,0
20151
16
545,95
69,4
60.15/-
214,95
77,4
23.18/5
2256,45 77,6
251.2/-
36,40 86,4
811-
59,65
150,9
13219
209,35
66,0
23.5/11
76
58,5
20
5
/1e
1-8 Juni
532,65
67,7
59.7/6
215,60
77,6
24-18
2274,20 78,3
253.101-
36,35 86,3
811-
60,55
153,2 1351-
205,50
64,8
22.1811
76
58,5
2051
8
–
15
,,
488,65
62,1
54.819
198,60
71,5
22.216
2210,40
76,1
246.5/-
36,35 86,3
811-
60,60
153,3
1351-
187,10
59,0
20.16/11
75
57,7
20
‘IIDDELEN EN GRONDSTOFFEN.
(Indexeijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).
GE-
SLACHTE
GE-
SLACHTE
DEENSCH
BACON
BEVROREN
ARG. RUND-
CACAO OF.
KOFFIE
Lo R’dam/A’dam
oc
SUIKER
Witte krist.-
THEE
N.-Ind thee-
RUNDEREN
(versch)
VARKENS
(versch)
middelmaat No.
VLEESCH
Accra per 50kg
c.i.f.
Nederland
per ‘I
kg.
suiker loco Rotterdam!
veiling A’dam
Gem.Java- en
Robusta
Superior
oer 100 kg
oer 100kg
Londen per cwt.
Londen pers lbs.
Amsterdam Sumatrathee
HerI. Ned.Ct.l
Not.
Herl.Ned.Ct.I
–
Not
,
Herl.Ned.Ct.I
Not.
lotterdam
totterdam
Santos
per 100 kg.
per
1
1′ kg.
f
%
1%
f
%
sh
f
%
sh.
iE
cts.
%
cts.
%
/
%
c
ts.
1927
–
– –
–
65,15
97,8
10716
2,73
92,2
416
41,21
119,4
68/-
46,87
5
95,5
54,10 91,4
19,125
119,6
82,75
109,2
101,3
1928
93,-
98,2 77,50
90,8
66,80
100,3
11015
3,03
102,4
5/-
34,64
100,4
57/3
49,62
5
101,1
63,48
107,3
15,85
99,1
75,25
99,3
102,2
1929
96,40
101,8
93,125
109,2 67,81
101,8
112/2
3,12
105,4
5/2
27,70 80,2
45/10
50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3
69,25 91,4
94,7
1930
108,-
114,0
72,90
85,5
57,19
85,9 94/7
2,97
100,3
4/11
21,04
61,0
34/11
32
65,2 38,10 64,4 9,60
60,0
60,75 80,2 72,1
1931
88,-
92,9
48,-
56,3
35,72
53,6
6316
2,44
82,4
414
13,84
40,1
2417
25
50,9 27,10
45,8
8,-
50,0
42,50
56,1
53,3
1932
61,-
64,4
37,50 44,0
25,46
38,2
58/7
1,70
57,4
3111
11,77
34,1
27/1
24
48,9
30,04
50,8
6,32
5
39,6
28,25 37,3
43,0
1933
52,-
54,9 49,50 58,0 30,74 46,2
74(7
1,54
52,0
3/9
9,30 26,9
22/7
21,10 43,0
22,83 38,6
5,32
5
34,5
32,75
43,2
37,0
1934
61,50
64,9
46,65
54,7 32,94 49,5
88/1
1,42
48,0
3/9
1
1
8,15 23,6
21/10
16,80
34,2
18,40
31,1
4,07
5
25,5
40
52,8
34,9
1935
48,125
50,8
51,625
60,5
32,-
48,1
88/5
1,19
40,2
3/3
1
a
8,15 23,6
2216
14,10
28,7
15,21
25,7 3,85
24,1
34,50
45,5
32,5
1936
53,42
5
56,4 48,60 57,0 36,37 54,6
9316
1,48
50,0
319
1
12
12,05
34,9
3014
13,62
5
27,8
16,875
28,5
4,02
5
25,2
40
52,8
39,2
Jan.
1936
44,-
46,5
50,87
5
59,6
32,09
48,2
88/2
1,41
47,6
3/10
1
/
8,49 24,6
2314
13
26,5
15
25,4
4,325
27,0
39,50
52,1
35,4
Febr.
,,
43,775
46,2
48,25
56,6
33,85 50,8
93/-
1,27
42,9
3/53/4
8,62 25,0
2318
13
26,5
15,50
26,2 4,125
25,8
38,50
50,8
34,6
Maart
45,75
48,3
46,57
5
54,6
34,35 51,6
94/6
1,23
41,6
3/4115
8,48
24,6
2314
13
26,5
15,50
26,2
3,925
24,5
37,25
49,2
33,8
April
48,50
51,2
45,375
53,2
33,85 50,8
93!-
1,30
43,9
3/7
8,67
25,1
23(10
13
26,5
15,50
26,2
3,975
24,9
36,50
48,2
33,6
Mei
,,
51,60
54,5
44,30
51,9
33,38
50,1
90110
1,33
44,9
3/7
1
/
9,25
26,8
2512 13
26,5
15,50
26,2
3,65 22,8
37
48,8
33,9
luni
,,
54,15
57,2
46,25
54,2
34,13 51,3
92f-
1,51
51,0
41_34
10,42
30,2
2811
13
26,5
15,50
26,2
3,85
24,1
36,50
48,2
35.1
juli
,,
57,35
60,6
47,75
56,0
34,53 51,9
9317
1,52
51,4
4/1
1
/2
10,33
‘29,9
28/-
13,125
26,7
15,50
26,2
3,70
23,1
36,25
47,9
36,5
Aug.
,,
60,40
63,8
50,20
58,8
37,-
55,6 100/-
1,54
52,0
4/2
10,92
31,6
29/6
13
26,5
15,50
26,2
3,55 22,2
36,75
48,5
38,8
Sept.,,
61,05
64,5
51,87
5
60,8
37,25 55,9
1001-
1,51
51,0
4/-
1
/2
12,20
35,3
32/9
13
26,5
17,50
29,6
3,475
21,7
37,50
49,5
39,2
Oct.,,
58,85
62,1
52,30
61,3
44,15 66,3
96/10
1,65
55,7
3/7
1
/2
17,21
49,9
37/9
14,87
5
30,3
19,50
33,0
4,475
28,0 46,50
61,4
48,4
Nov.
56,-
59,1
49,87
5
58,5
40,73
61,2
90/-
1,69
57,1
3/814
17,42
50,5
38/6
15,25
31,1
20,50
34,7
4,575
28,6
48,50 64,0
48,0
Dec.,,
59,80
63,1
49,70
58,3
41,35
62,1
921-
1,80
60,8
41-
22,48
65,1
50/-
16,25
33,1
21,50
36,3
4,72
5
29,5 48
63,4
50,4
Jan.
1937
64,60
68,2
52,75
61,8
41,22
61,9
921-
1,81
61,1
4/-l1
24,50
71,0
54/8
16,75
34,1
22,12
5
37,4
5,575
34,9
50,50 66,7
52,0
Febr.
64,175
67,8 53,32
5
62,5
38,49
57,8
861-
1,80
60,8
4/_i/
4
21,09
61,1
4712
18,25
37,2
24
40,6 5,725
35,8
53,50
70,6
52,4
Maart
66,15
69,9 54,82
5
64,3
39,83 59,8
89/-
1,67
56,4
3/8314
23,-
66,7
51 6
18
36,7
23,80 40,2 6,10
38,1
55
72,6
53,7
April
,,
7!,-
75,0
56,25
65,9
42,32
63,6
9413 1,72 58,1
3110
20,83
60,3
46/5
17,87
5
36,4 23,375 39,5 6,12
5
38,3
54,25
71,6
54,4
Mei
,,.
73,32
5
77,4
56,75
66,5
42,71
64,1
95/-
1,90
64,2
4/2
3
/4
17,30
50,1 3816
17,50
35,7
23
38,9
6,07
5
38,0 55 72,6
53,6
1-8
J
511h
,,
76,30
80,6
55,50
65,1
41,23
61,9
921-
2,20 74,3
4111
15,92
46,1
3516
17,50
35,7
23
38,9
6,50 40,6
49,50
65,3
52,9
8-15
,,
,,
80,-
84,5
55,50
1
65,1
39,05 58,6
871-
2,09 70,6
418
15,71
45,5
351-
17,50
35,7
23
38,9 6,50 40,6
49.50
65,3
52,4
GRENENHOUT
Zweedsch ongesor-
teerd 2
5
1
X
7
per stanJaard
VUREN-
HO9T
basis
7
.0.
.
Zweden/Fin!.
per standaard
van 4.672 M
3
.
KOE-
HUIDEN
aat,open kop
57-61 pond
Veiling te
Amsterdam
COPRA
Ned.-lnd.
‘
per 100kg
ms er am
GRONDNOTEN
Gepelde Coromandel,
er lon ton
c.i.f.
Londen
LIJNZAAD
La Plata
1
Rott°eam
per
g.
GOUD
casi
on en
per ounce line
iHerl.Ned.Ct.1
Not.
,
‘.!-
=
‘°
–
8,
E ”
,tj
=
0
‘
–
Her!. Ned. Ct.
1
Not,
Her!. Ned. Ct.
1
Not,
/
%
£
/
%
/
%
/
%
/
%
£
/
%
/
%
sh.
1927
230,28
100,1
19.-/-
160,50
105,1
40,43
100,9
32,62
5
106,5
266,03
106,4
21.18/11
362,50
95,0 51,50
100,1
85/-
105,3 104,4
124,1
1928
229,90
100,0
19.-/-
151,50
99,2 47,58
118,7
31,87
5
104,1
254,10
101,6
21.-/-
363,-
95,1
51,45
100,0
85/-
102,0 100,2 94.6
1929
229,71
99,9
19.-f-
146,-
95,6
32,25 80,5 27,37
5
89,4 230,16 92,0
19.-/9
419,25
109,9
51,40
99,9
85/-
92,1 95,4 84,5
1930
218,43
95,0
18.112
141,50
92,7
25,36
63,3
22,62
5
73,9
175,55
70,2
14.10/4
356,-
93,3
51,40
99,9
85/-
69,6 75,3
60,0
1931
187,88
81,7
16.141-
110,75
72,5
18,65
46,5
15,37
5
50,2
136,69
54,7 12.2/11
187,-
49,0
52,-
101,1
92/5
47,6
54,2
44,7
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15.-f4
137,-
35,9 51,25 99,6
118/-
35,1
43,0 38,4
1933
136,48
59,3
16.1112
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30
30,4
90,39
36,1
10.1914
148,-
38,8
51,35
99,8
12417
33,1
39,2
34,5
1934 134,02
58,3
17.1814
76,50
50,1
12,07
30,1
6,90 22,5
71,90 28,7
9.1213
142,50
37,3
51,50 95,4
13718
31,6
31,4 36,5
1935
127,91
55,6
17.13/4
59,50
39,0
12,54
31,3
9,15
29,9
104,26 41,7 14,81-
131,75
34,5
51,50 95,4
14212
32,2
31,3 34,8
1936
139,98
60,9
17.19110
78,25
51,3
15,40
38,4
11,90
38,9
113,49
45,4
14.1119
166,50
43,6 54,60
106,1
14014
39,0 42,3 40,7
Jan.
1936
123,76
53,8
17.-/-
63,-
41,3
15,-
37,4 11,125
36,3
104,74
41,9
14.719
153,50
40,2 51,30
99,7
140f1′
35,2
38,7
37,4
Febr.
,,
123,76
53,8
17.-/-
63,-
41,3
15,-
37,4
10,625
34,7
100,56
40
1
2
13.16/3
152,50
40,0
51,25
99,6
140110
34,8 38,4 37,5
Maart
,,
123,59
53,7
17.-/-
64,25
42,1
14,25
35,5
9,775
31,9 99,60
39,8
13.14/1
150,-
39,3 51,25
99,6
1411-
34,6 38,2 37,6
April
,,
127,40
55,4
17.101-‘
65,-
42,6
14,-
34,9
9,72
5
31,8
101,12
40,4 13.17/10
147,25
38,6
51,25
99,6
14019
34,6
38,1
37,4
Mei
129,73
56,4
17.131-
65,-
42,6
13,75
34,3
9,525
31,1
99,59
39,8
13.111-
147,75
38,7 51,50 95,4
14012
34,2
38,1
37,0
Juni
131,24
57,!
17.13/9
68,-
44,5
13,-
32,4 9,90 32,3
104,81
41,9
14.216
154,-
40,4
51,55
100,2
139f-
34,6 38,7 36,5
Juli
131,-
57,0
17.15/-
71,25 46,7
13-
32,4
10,475
34,2
112,82
45,1
15.519
162,50
42,6
51,20
99,5
13819
36,0 39,4
37,4
Aug.,,
.
131,72
57,3
17.161-
73,25 48,0
13,50
33,7
10,825
35,3
118,03
47,2
15.19/ 1
170,-
44,6
51,20
99,5 138/5
36,7,
40,2
37,4
Sept.
137,83
59,9
18.101-
79,-
51,7
14,50
36,2
11,275
36,8
113,24
45,3
15,411
166,75
43,7
51,55
100,2
138/5
37,3 40,9
38,2
Oct.,,
171,91
74,8
18.171-
107,-
70,1
19,25
48,0
13,875
45,3
129,05
51,6
14.31-
199,75
52,3
64,70
125,8
141/11
46,8.
50,1
47,6
Nov.
,,
174,78
76,0
19.613
106,-
69,4
19,25
48,0
16,125
52,7
132,49
53,0 14.12/10
193,-
50,6
64,40
125,2
142/4
49,2 51,6
51,8
Dec.
,,
178,27
77,5
19.1618
112,75 73,9
20,25
50,5
19,65
64,2
145,53
58,2
16.3/9
201,-
52,7
63,75
123,9
141/10
53,3 54,5
56,6
Jan.
1937
181,-
78,7
20.4/-
118,75 77,8
21,50
53,6
20,625 67,3
145,04
58,0
16.319
201,50
52,8
63,45
123,3
141/8
55,1
56,3
58,5
Febr.,,
187,95
81,7
21.-/-
125,-
81,9
22,75 56,8
17,95
58,6
132,01
52,8
14.151-
194,50
51,0 63,60
123,6
142(1
54,1
57,1
59,5
Maart
201,84
87,8
22.12/-
135,-
88,4
25,-
62,4
18,05
58,9
137,54
55,0
15.8/1
209,25
54,8
63,60
123,6
14214
51,5 61,6
64,8
April
208,79 90,8
23.5/-
135,-
88,4
28,50
71,1
16,87
5
55,1
138,95
55,6
15.918
224,50 58,8 63,45
123,3
141/5
59,3 60,5
63,6
Mei
,,
211,29
91,9
23.10/-
137,-
89,7
26,25
65,5
14,95
48,8
127,60
51,0
14.4!-
220,50
57,8
63,15
122,7
140/8
56,7 60,3
58,2
1-8 Juni
,,
210,62
91,6
23.101-
137,50
90,1
26,25
65,5
14,75
48,2
134,57
53,8
15.-/-
219,-
57,4
63,10
122,6
140184
55,9 59,8
56,2
8-15
,,
,,
210,94
91,7
23.101-
137,50
90,1
26,25
65,5
14,50
47,3
130,16
52,0
14.101-
216,-
56,6
63,10
122,6
140164
55,0
58,8
55,1
TYN KOLEN
Westf./Ho!l.
PETROLEUM
Mid. Contin. Crude
BENZINE
Gulf Exp. 64/66
0
KALK-
SALPETER
ZWAVELZURE
CEMENT
levering bij
ST E EN E N
af fabriek
.1
–
bunkerk. ongez.
33 t/m. 33.9
0
B6 s. g.
per
franco schip
AMMONIAK
groote part.
E
0
binnenmuuri
buitenmuur
f.o.b. R’dam/
te N.-York p. barrel
U.S. gallon
Ned. per 100kg
franco schip
franco wal
2
=
A’dam per
1000
kg.
bruto
Ned. per 100 kg
Ned. per tois
per
1000 stuks
per
1000
stuks
,
S
Her!. Ned.Ct.l
‘Not.
H
Not.
%
7
5′
T
c
ts.
t”
icts.
“T”
“ir”
“7
“7”
“Ï”
5′
‘T
“T’
5
1927
11,25
103,1
3,21
103,6
1,28
37
128,0 14,86
11,48
102,6 11,44
102,5
18,-
99,1
14,50 107,4
18,50
95,3 105,1
105,2
1928
10,10
92,5
2,99
97,1 1,20 24,85
85,9
9,98
11,48
102,6
11,08
99,3
18,-
99,1
12,-
88,9
18,50
95,3
96,5 99,0
1929
11,40
104,4
3,06
99,4
1,23
24,90
86,1
10 10,60
94,8
10,96.,,
98,2
18,50
101,8
14,-
103,7 21,25
109,4
98,4 95,8
1930 11,35 104,0
2,76 89,6
1,11
21,90
75,7
8,81
9,84 88,0
10,55
94,5
19,50
107,3
12,50′
92,6
20,75
106,9
83,7
17,3
1931
10,05
92,1
1,42 46,1
0,57
12,38
42,8
4,98
8,61
77,0 7,73 69,3
14,-
77,1
10,25
75,9
20,25
104,3
60,1 54,7
1932
8,-
73,3
2,01
65,3
0,81
11,99
41,5
4,83 6,15 55,0 4,20
37,6
12,-
66,1
9,25 68,5
15,-‘
77,3
49,6 43,0
1933
7,-
64,1
1,14
37,0 0,57 9,24
32,0
4,63
6,18
55,2
4,63
41,5
12,-
66,1
74,1
12,75
65,7
46,8
40,6
1934
6,20
56,8
1,40
45,5 0,94 7,18
24,8
4,84
6,11
54,6 4,70
42,1
12,-
66,1
8,50
63,0
10,50
54,1
45,2 39,0
1935
6,05
55,4
1,39
45,1
0,94
7,65
26,5 5,18
5,89
52,7
4,81
43,1
12,50
68,8
7,25 53,7
8,75
45,1
47,1
40,3
1936
6,60
60,5
1,63
52,9
1,04
8,86
30,6
5,65 5,70 51,0
4,82
43,2
II,-
60,5 7,50
55,6
9,50 48,9
48,7
44,3
Jan.
1936
6,15
56,3
1,48 48,1
1,01
8,51
29,4
5,80
5,80
51,8
4,85 43,5
II,-
60,5 8,25
61,1
10,-
51,5
45,5 40,8
Febr.
,,
6,15
56,3
1,51
.49,0
1,04
8,57
29,6 5,88
5,85
52,3 4,90 43,9
II,-
60,5
8,
–
59,3
9,50
48,9
45,9
40,9
Maart
,,
6,15
56,3
1,52
49,4
1,04
8,60
29,7
5,88
5,90 52,7
4,95
44,4
II,-
60,5
8,-
59,3
10,25
52,8
46,5
41,1
April
,,
6,20
56,8
,
1,53
49,7
1,04
8,55,
29,6 5,80
5,95
53,2
5,-
44,8
II,-
60,5
8,
–
59,3
10,25
52,8 46,4
41,0
Mei
,,
6,25
57,3
1,54
50,0
1,04
8,41 29,1
5,69
6,-
53,6 5,05 45,3
II,-
60,5
8,
–
59,3
10,25
52,8 46,3
40,8
Juni
6,30
57,7
1,54
50,0
1,04
8,32
28,8
5,63
6,
–
53,6 5,05 45,3
II,-
60,5
7,75
57,4
10,-
51,5
45,1
40,8
Juli
6,25
57,3
1,53
49,7
1,04
8,08
27,9 5,50
6,-
53,6 5,05
45,3
II,-
60,5
7,-
51,9
9,25 47,6
45,6
41,2
Aug.
6,30
57,7
1,53
49,7
1,04
8,10
28,0 5,50
5,25 46,9 4,45 39,9
II,-
60,5 6,50
48,1
9,-
46,4
44,9 41,2
Sept.,,
6,35
58,2
1,53
49,7
1,04
1
8,10
28,0 5,49
5,35
47,8 4,55 40,8
60,5
51,9
9,-
46,4
45,9
42,0
Oct.,,
7,80 71,4
1,94
63,0
1,04
110,16
35,1
5,46
5,40
48,3
4,60 41,2
11,-
60,5
7,25
53,7
9,-
46,4 54,9 51,2
Nov.
7,70
70,5 1,93
62,7
1,04
10,28
35,6
5,55
5,45 48,7
4,65 41,7
II,-
60,5 7,25
53,7 9,25
47,6
57,9
53,9
Dec.,,
7,85 71,9
1,91
62,0
1,04
10,32
35,7
5,63
5,55 49,6
4,75 42,6
11,-
60,5
7,50
55,6
9,-
46,4
60,4 57,2
Jan.
1937
8,05
73,7
1,90
61,7
1,04
10,61
36,7
5,81
5,65 50,5
4,85
43,5
II,-
60,5 7,50
55,6
9,-
46,4 62,5
59,1
Febr.,,
8,25
75,6 2,12
68,8
1,16
10,95
37,9 5,99 5,70 51,0
4,90
.43,9
11,85
65,2 7,50
55,6
9,-
46,4
65,0
60,1
Maart
,,
8,30
76,0
2,12
68,8
1,16
11,16
38,6
6,10 5,75 51,4
4,95
44,4
11,85
65,2
59,3 9,25
47,6
74,1
‘
66,6
April
,,
8,55
78,3 2,12
68,8
1,16
11,30
39,1
6,18
5,80
51,8
5,-
44,8
11,85
65,2 8,25
61,1
9,50
48,9
68,6
64,4
Mei
,,
82,4
2,11
68,5
1,16
11,46
39,6
6,30
5,85
52,3
5,05 45,3
11,85
65,2 8,25
61,1
9,50
48,9
71,1
84,5
1-8 Juni
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16
11,48
39,7
6,31
5,85 52,3 5,05 45,3
11,85
65,2
8,25
61,1
9,50
48,9
11,1
64,2
8-15
,,
,,
9,-
82,4
2,11
68,5
1,16
11,48
39,7
6,31
5,85
52,3
5,05 45,3
11,85
65,2
8,25
61,1
9,50
48,9
69,4
62,9
462
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
16 Juni 1937
IOERSEN TE LONDEN.
Plaatsen en
INoteerings-I
Landen
I
eenheden
1
29Mei
1937
5Juni
1937
i
LaagstelHoogstel
71I2Juni
1937
1
12juni
1937
Alexandrië.
.
Piast.
p.0
9734
97%
97%
97%
97%-
Athene
….
Dr.
p.
X,
547%
547h
540 555
5.4734
Bangkok….
Sh.p.tical
1110
1110% 1/1014
111031
1/10%
Budapesti)..
Pen. p. Y,
25 25
24% 25%
25
BuenosAires’
p.pesopy,
16.11
16.171
16.11
16.19 16.131
Sh. p. rup.
1/6%
1/614 1/6
8
/
82
1/6
6
/
32
1/6%
Instanbul
..
Piast.p.
z
e
616
616 616 616
616
Hongkong
. .
Sh. p.
$
1
1
1
2
27
/
33
1/2
25
/
82
1/2%
1/2%
1/2
2
5/
32
Sh. p. yen
112
1/2
1/1
1
9
12
1
/
33
1/1
81
/
31
Calcutta ……
Lissabon….
Escu. p.
£
110%
110 110
110%
110%
Kobe
…….
Mexico
. ..
$perC
18
18
179
18%
18
Montevideo
3
)
d.pery,
27%
28%
28%
28%
28%
Montreal
..
$
per £
4.93,
1
6
4.93%
4.93
4.94
4.93Ç5
Rio d.Janeir.’
d. per Mil.
351,,
/a2
3
3Y4
37153
Shanghai
. .
Sh. p.
$
1/2
18
/
32
112
15
/
33
id.
P
.
$
1(2%
1/29.
1/2l3/
Singapore
. .
2/4% 2/4%
2/4%
2/4%
2/4
Valparaiso
5).
$
per £
128
128
128
128
128
Warschau ..
Zi. p.
£
26%
26 25%
1 26%
26
‘) onic. not.
10
Dec. loq,.
‘)
UITIC.
not.
i
laten,
imp. hebben te betalen 10 Dec. 16.12.
3)
Offic. not. 19
gem* not., weie
Mei 397/
s
.
4)
Id.
II Mrt. 1935 411
4
.
5)
90 dg.
Vanaf 28
Aug. laatste ,export” noteering.
ZILVERPRIJS
GOUDPRIJS
8)
Londeni)
N.York’)
Londen
8 Juni 1937.. 20′
45
8 Juni 1937,,..
1407
9
1937., 20%
44X
9
,,
1937,,,.
140161 10
1937.,
20
44%
10
1937.,,,
140/7
11
1937,. 20
44%
11
1937,,..
140/7k
12
1937,.
20
–
12
1937..,.
14016
14
1937,.
20
44%
14
1937,…
140/6k
15 Juni 1936..
19%
44%
15 Juni 1936.,,.
138/9
27 Juli
1914.. 24
1
%
59
27 Juli
1914….
84/10%
5)
In pence p. oz.stand.
2)
Foreign silver In $c. p.oz. line.
1)
in 5h.
p.OZ.
line
STAND VAN
‘.
RIJKS KAS.
Vordeelneen.
1
31Mei 1937
1
7 luni 1937
derlandsche Bank
……………….
/
64.117.297,79
/
57.625.551,62
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,
550.737,08
,,
492.901,44
Voorschotten
op
ultimo
April
1937
a/d. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers, bel., aand. in
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting
–
–
Voorschotten aan Ned.-IndIë ………..
35.293.594,49
•
39.953.689,34
Idem aan
Suriname ………………
….11.319.923,94
,,
11.434.417,06
Kasvord.weg. credietverst. alh. bultenl.
,, 108.209.309,03
107.950.301,46
Daggeldleeningen tegen onderpand Saldo der postrek.v.Rijkscomptabelen
–
28.088.439,71
–
•
31.966.249,21
Vord. op het Alg. Burg. Pensioent.
1)
–
–
,,
7.973.551,57
,,
8.172.941,65
Vord. op andere Staatsbedrijven
2)
…..
Verstr. ten laste der Rijksbegr. kasgeld-
leeningen aan gemeenten (saldo)
– –
Verplichtingen
Voorschot door De Ned. Bank lngev.
art.
16 van haar octrooi verstrekt
–
–
Schatkistbiljetten in omloop ………
f322.272.000,-
f315.302.000,-
Schatkistpromessen in omloop ……
7.120.000,-
7.100.000,-
,,
1.113.036,-
.
,,
1.112.756,50
Schuld op ultimo April 1937 aan de
gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d.
Zilverbons in omloop ……………..
pers. bel.,aand.l.d.hoofds.d.grondb.
….
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op die
bel, en op de vermogensbelasting
1.908.477,83
•
1.908.477,83
Schuld aan het Alg. Burg. Pensloenf.
1)
»
2.045.516,31
,,
155.713,20
2.040.031,68
•
336.028,81
Schuld aan Curaçao
2
)
……………..
T.
1)
Id. a. Ii. Staatsbedr. der P.T. en
»
114.662.819,76
9.000.000,-
126.559.609,12
,,
9.000.000,-
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…
……
Id. aan diverse instellingen’) ………
..100.189.622,85
103.704.200,13
1)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD. 5Juni 1937
1
12 Juni 1937
Vorderingen:’)
–
–
Saldo Javasche Bank
……………
Saldo b. d. Postchèque- en Glrodlenst
358.000,-
/
163.000,-
/
Verplichtingen:
35.534.000,-
Voorschot’s Rijks kas e. a. R’ijksinstell.
•
39349.000,-
•
Schatkisipromessen In omloop …….
9.750.000,-
•
9.750.000,-
…
–
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds.
,
1.536.000,-
•
1.536.000,-
Schatkistbiljetten in Omloop
…………..-
.
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank.
,,
1.198.000,-
937.000,-
..
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen…
560.000,-
,,
560.000,-
Voorschot van de Javasche Bank
…
,,
188.000,-
2.576.000
1
–
1)
Betaalmiddelen In
‘s
Lands Kas
op
15 Mei 1937
f
29.648.000,-.
SURINAAMSCHE BANK.
Voornaamste posten
in
duizenden guldens.
Data
Metaal
–
opeischb.
Discont.
Circu
1 Andere
1
latie
schulden i
15 Mei
1937,.
691
1.079
561
664
1.388
8
,,
1937..
691
1.163
516
664
1.375
1
1937..
696
1.259
541
671
1.412
24 April
1937..
697
1.148
585
675
1.451
17
,,
1937.
698
1.058
502
679
1.439
1 Juli
1914..
645
1.100
560
735
396
) oiUIIp. uer acuva.
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 14 Juni 1937.
Activa.
Binnen!.Wis.l’Hfdbk.
f
16.902.457,40
sels,1’rom.. Bijbnk.
215.631,43
enz.indisc.
,
Ag.sch. ,,
762.892,21
f
17.880.981,04
Papier o. h. Buiten!, in disconto ……,,
–
Idem eigen portef.
f
2.388.000,-
Af: Verkochtmaar voor
debk.nognietafgel.
–
2.388.000,-
Beleeningen lnfdbk.
f
134.174.074,541)
mcl. vrsch. !.Bijbnk. 7.093.935,72
op onderp.J
in rek.crt.fAgsch ,, 30.000.202,54
f
171.268.212,80
Op Effecten ….., 167.108.998,46
1
)
OpGoederenenSpec. ,,
4.159.214,34
171.268.212,801)
Voorschotten a. h. Rijk …
………..,,
–
Munt, Goud ……
f
113.607.410,_
Muntmat., Goud .. ,,1.082.426.555,38
fl.196 033.965,38
Munt, Zilver, enz.
19.047.064,22
Muntmat., Zilver..
–
1.215.081.029,608)
Belegging van kapitaal, reserves en pen.
sioenfonds …………………….
41.610.172,89
Gebouwen en .Meub. der Bank ……..
4.600.000,-
Diverse rekeningen ……………….,,
5.196.358,82
Staat d. Nederl. (Wet v. 27,5/’32, S. No. 221)
10.193.915,19
Pasuva
f
1.468.218.670,34
Kapitaal ……………………….
f
20.000.000,-
Reservefonds …………..
……….,,
4.338.707,82
Bijzondere reserve ………………,,
6.600.000,-
Pensioenfonds ………..
………..
11.148.928,90
Bankbiljetten in omloop …………
..
812.402.580,-
Bankassignatiën in omloop ……….,,
167.007,37
Rek.-Cour.
J
Het Rijk
f
69.298.337,80
saldo’s:
Anderen,,543.985.766,42 ,, 613.284.104,22
Diverse rekeningen ……………… ,,277.342,03
f
1.468.218.670,34
Beschikbaar metaalsaldo …………
f
644.666.371,09
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is ,, 1.611.665.928,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht ………………..,,
-.
1) Waarvan aan Nederlandsch-Iridië
(Wet van 15Maart1933, Staatsblad No. 99) ……….. / 68.518.450,-
1) Waarvan in het buitenland ……………………… ,, 78.680.245,44
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Goud
.
Andere Beschikb. Dek-
Data
‘Circulatie
opeischb.
Metaal-
kings
Munt
1
Munfn,at.
schulden saldo
verc.
14 Juni ‘
371113607
1
1
.
082
.
42
71 812.4031613.451
1
644.666 1 85
«
‘371h1360711.032.454
823.9201551.669
614.356 1 85
25
Juli’14165.70319
6
.4101310.43716.198143.521
_54
1
Totaal
1
Schatkist-
1
Data
1
bedrag
1
promessen
1
.Belee-
Papier
I Diverse
t
ophetreke-
Idlsconto’slrechtstreeks
nin
g
en
_buitenl.
ningen
1
)
14 Juni 1937
17.881
–
171.268
2.388
5.196
7
,,
1937
18.214
–
170.686 1
2.382
5.779
25 Juli
1914
67.947
–
61.686
20.188
509
1) Onder de activa.
JAVASCHE BANK.
Andere
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatle
opelschb.
metaal-
ach ulden
saldo
12 Juni’37
2
)
1.560
197.180
77.260
14.784
5
,,
’37
2
)
125.690
195.620
79.450
15.662
15 Mei 1937
108.653
16.572
195.639
75.976
16.579
8
,,
1937
108.653
17.783
196.956
77.235
16.760
25 Juli 1914
22.057
31.907
110.172
12.634
4.842
1
Wissels,
I
Diverse
Dek-
Data
1
bulten
1
Dis-
Belee-
reke-
kings-
1
N.-Ind.
conto’s
ningen
ningen’)
percen-
1
betaalb.
tage
12 Juni’372)
1
4.710
76850
82.080
45
5
,,
1
37
8
)
1
5.250
74.620
83.220
46
15 Mei 1937
1
5.565
’11i51 1
53.075′
79.175
46
8
,,
1937
5.493
11.832 1
52.844
80.802
46
25 Juli 1914
6.395
7.259
75.541
2.228
44 5)
Sluitpost activa.
2)
Cijfers telegrafisch ontvangen.