Ga direct naar de content

Jrg. 19, editie 976

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 12 1934

12 SEPTEMBER 1934

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Es.che

.

Berich

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

ORGAAN VOÔR DE MEDEDEELINGEN VAN DE éENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

19E
JAARGANG

WOENSDAG 12 SEPEMBER 1934

No. 976

NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT.

Curatoren: Mr.
G.
Vissering, Voorzitter
;
Ir. A. Plato,

Onder-Voorzitter; Mr. K. P. van der Mandele, Penning-

meester; Mr. P. Hofstede de Groot; Jhr. Mr. L. H. van

Lennep; L. H. Mansholt; Mr. R. Mees; E. D. van Walree;

Ch. J. I. M. Welter; C. J. P. Zaalberg.

ECONOMISCII-S’rATISTISCFJE BERICHTEN.
COMMISSIE VAN ADVIES.

Prof. Mr. D. van Blom; Jhr. Mr. L. II. van Lennaj;

Mr. K. P. van der Mandele; Prof. Dr. N. J. Polak;

Mr. Dr. L. F. H. Rcgout; Dr. E. van Welderen Baron

Ren gers; Jan Schilthuis; Prof. Mr. F. de Vries.

Gedelegeerd lmd: Prof. Mr. Dr. G. M. Verrijn Stuart.

Redacteur-Secretaris: Dr. H. M. H. A. van der Valk.
Secretariaat: Pieter de Iloocitweg 122, Rotterdam.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties f 0,50 per regel. Plaatsing bij abonnement

volgens tarief. Administratie van abonnementen en adver-

tenties: Nijgh 4 van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam,

Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Postch4que. en giro-rekening No.
145192. –

Abonnenientsprijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 20,—. Buitenland en Koloniën f23,- per

jaar. Losse nummers 50 cents. Economjsc/b-Statj8tjsch

Kwartaalbericht f 1.—. Laden en donateurs ontvangen

het weekblad en het Kwartaalbericht gratis en een reductie

op de verdere publicaties.

A.angeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.

INHOUD.

BIz.
Houï)EN DE RIJESFONDSEN DE VERLAGING VAN DE KAPI-

TAALRENTE iN NEDERLAND TEGEN?
door
Dr. J. van
Hoo
rn ……………………………………
804

irinancidele nadeelen voor Nederlaiidsch-Jndjë voort-

vloeiende uit de ti nrestrictie-overeenkoinsten door

Ir. L. Leger ……………………………….
808

De rubberrestrjctje door
J. F. Haccoû…………….
809

De wereldhandelsvloot door
Mr. H. E. Scheff er……..
810

Onderzoek naar de uitgaven van kruideniers te Utrecht in 1934
door
Dr. R. van Genechten …………….
812

iluurdaling en huurverzekering door
C.
Foukert ……
813

BUITENLANDSCHE MEDEWERKING:

De agrarische politiek in Denemarken door
Dr. Rudolf
Aschenbrenner

…………………………
814

AANTEEKENINGEN:

De positie van de Europeesche industrielanden op de

wereldmarkt …………………………..
817

Koffie-statistiek over Augustus
1934 …………..818

Het inkomen van de Amerikaansche landbouwers

in
1934 ………………………………..818

STATIs’IEKEw . .
.
.
..
819-822
Geldkoersen. – Wisselkoersen. – Bankstaten.

. .

11 SEPTEMBER 1934.

De stemming op de geidmarkt was deze week weder

rustiger; het maakt den indruk, dat de geldruirnte

eerder nog iets is toegenomen. In de noteeringen

1wam geen wijziging: driemaands bank-accepte.a
°
/
to

jCt., prolongatie 1 pOt., eau – voor zoover te plaat-

sen -.
‘4
pOt.

* *•

De wisselmarkt is derafgeloopen week betrekkelijk

r.utig geweest. Het Pond heeft tusschen de 7.28 en

730 gesehommeld; gisterennamiddag ontstond er

enige vraag, waardoor de koers tenslotte tot 7.30%

opliep. Dollars waren eenigszins gezocht; van 1.4518

is áe noteering tot 1.46% gesteen. Aan deze koers-

ri.jzing zullen de intussehen bekend geworden finan-
•öiëëlë operaties van de Amerikaansehe schatkist wel

niet vreemd zijn. De
$/£
koers is van 5.01% op

4’9’4 gekmen. Pransehe Francs bleven rond de

3%fPr. Frs._75 na 74.75. Belga’s onveranderd

34.65. Zeer gezoeht waren Marken, die van 57.00 tot

58.50 opliepen; er blijft voor buitenlandsche reke-

ning geregeld vraag, waartegenover slechts een klein

tajbod stait. Registei- en Effecten Sperrrnarken lie-

en wat terug, terwijl Oreditsperrmark-en gezocht

waren Canadeesehe Dollars konden tot 1.50 verhete-

ren. Ar.genti.jnsche Pesos lager: ca. 39.

,, Op de termijnmarkt ging niet veel om; Ponden

op 1 en 3-maanden waren fraetioneel hooger, ni.

‘%en
/io
c. onder contant, terwijl Dollars ½ en
/io
c.

disagio deden. .

Op de goudmarkt was het rustig; de omzetten wa-

fen niet groot; bij teruggaande prijzen noteerden

baren
f
1650.75. Voor gouden munten was er nog

steeds vraag: Eagles 2.49% Sovereigns 12.14. Gou-

4n tientjes 10.15-10.17.


/

804

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 September 1934

HOUDEN DE RJJKSFONDSEN DE VERLAGING VAN
DE KAPITAALRENTE IN NEDERLAND TEGEN?

Niet zonder schroom
neem
ik de vrijheid over de

hierboven gestelde vraag een beschouwing te leveren. Reeds spoedig immers komt men bij dit onderwerp op
civaesties, die de meest fundamenteele vraagstukken
aanraken van de verhouding van den staat tot zijn
schuldeischers wegens pensioenen in heden en toe-
komst, en deze uitgebreidheid van stof leent zich niet
geimkkelijk voor een artikel van bchnopten omvang. Evenwel zal het niet noodig zijn het onderwerp in-
eens uit te putten en zoo zou ik de onderhavige be-
schouwing dan ook opgevat willen zien als een aan-
loop tot verdere discussies, waaruit de te volgen ge-
dragslijn zich allengs met grooter klaarheid zal gaan

afteekenen. l.

Punt van uitgang zij een passus uit de groote rede
van Minister Colijn 4ij de behandeling der. Indische
hegrooting voor 1934 in de vergadering der Tweede
Kamer van 15 Februari 1934. De vraag ‘hesprekend,
of men met de conversie niet nog een stap verder kan
gaan dan tot de 4 pOt., die.men thans in het hoofd
heeft, zegt de Minister volgens de Handelingen
(bl. 1340):
,,Wa.nneer men bijv. de vraag stelt, kan men niet con-
vci’teeren op een
3%1
pCt. .basis, dan is ht antwoord daar-
op niet zoo eenvoudig.
Wanneer men rekening houdt met het feit, dat alle
fondsen, die
wij
hebben – Ouderdornsfonds, Invaliditeits-fonds, Pensioenfonds, alle – hun berekeningen hebben oï-
gezet op een
4
pCt. rentevoet, en men zou dan gaan bené-den een zoodainigen rentevoet, clan zou daarmede ‘de ge-heele berekening van die fondsen in de ‘war raken; en dan
zouden weer uit anderen hoofde lasten
01)
de schatkist
komen, om daaraan tegemoet te komen.”

Met het in de war raken van de geheele berekening
van de fondsen zal wel bedoeld zijn, dat men door
het vooruitzicht van lagere interest met de beleg-
gingen ‘te kweken, gedwongen zou worden voor ‘;de berekeningen een lageren technischen rentevoet dan
de thans gebruikte van 4 pOt. aan te leggen, waar-
door de eindjes niet meer aan elkaar zouden komen
of anders gezegd – en meer in overeensteming
met den feitelijken toestand – de tekorten waarvoor
al of niet annuï’teiten uit ‘s Rijks schatkist dekking
boden, zouden worden verhoogd.
Tot heel wat vragen geven de aangehaalde woorden
aanleiding. Ik noem de volgende en zal die achter-
eenvolgens ‘bespreken:
Zal de lagere interest, waarmede de fondsen
voor hun beleggingen genoegen zouden moeten nemen,

afhangen. van maatregelen en besluiten, die men naar
willekeur kan nemen of nalaten, dan wel zouden de
fondsen overgeleverd zijn aan een drang der geheur.-
tenissen op de emissie-markt, waaraan men ze hoog-
stens tijdelijk zou kunnen onttrekken?
Zouden de veranderingen in de berekening der

fondsen van
ingrijpend
reëelen aard zijn, dan wel

voltrekt zich iets, dat aan den aard der fondsen in-
haerent is en waarmede men als het ware vanzelf
reeds rekening heeft gehouden?
Gesteld dat, tegenover verminderde interestlas-
ten op de Staa’tsschuld, ,,weer uit anderen hoofde
lasten op de schatkist komen”, zou men dan d’ie las-
ten onmiddellijk op zich moeten nemen of, zou het
verantwoord zijn daarvoor betere tijden af te wachten?
Bestaan er reeds wettelijke voorschriften, die de keuze der te volgen gedragslijn niet geheel vrij laten,
en zoo ja, kan men ‘het tbestaan van die voorschriften
in ‘het licht van de verschijnselen van thans nog -als

juist beschouwen?
* *
*
De ‘beantwoording van de eerste vraag – dus of
men de voor de fondsen te ‘kweeken beleggingsinte-
rest tot op zekere hoogte in de hand heeft – ligt
feitelijk buiten ‘het gebied van een actuaris. Gesteld,
dat men hij het overwegen van het ren’tetype van een

Staatsleening of een Staats-conversioleening zijn keus
niet het oog op de fondsen, ‘bepaald had op 4 pOt., terwijl zuiver afgaande op de markt 3% of 31 pOt.
genomen zou zijn (alles bij koers’ van uitgifte pan), dan zal ‘het wel niet te veel gezegd zijn, dat aan die
uitgifte een enorm succes zou te ‘beurt vallen en dat
in ‘den tijd kort ervoor en kort erna geen andere
emissie tegen lager rente met succes kan worden be-
proefd. Meende het publiek zeker te zijn van een ver-dere staatsleening ‘tegen dezelfde voorwaarden binnen
afzienharen
tijd,
dan komt het mij voor, dat andere
geldbe’hoevende lichamen zich in dien tussc’h’entijd wel
daarnaar zullen ‘hebben te richten. Maar eenmaal zal
het tijdstip, waarop het Rijk al zijn -leeningen in
4 pOt. geconverteerd heeft en voorloopig ook geen
verdere beroepen op de geldmarkt heeft te doen, dan
toch zijn aangebroken en kan de rentestandaard, die
tot dan toe dus door een onnatuurlijke oorzaak is be-

invloed geweest, zijn vrijen loop hernemen.
Het is denkbaar, dat inmiddels andere oorzaken
toevallig juist een kentering in het verloop van den
rentestandaard zouden hebben veroorzaakt, maar zoo
niet, dan zal dus ‘het lagere rentetypd zijn plaats her-
nemen of verder aan terrein winnen, de koersen der
4 pOt. Staatsleening zullen boven pari blijven, lee-
ningen van andere lichamen zullen op lagere rente-
basis succes hebben en ‘het gevoel breekt zich vanzelf
haan, dat de markt voor verdere conversie der Staats-

sc’huld
rijp
is.
Zal men deze conversie dan nalaten? De conversie
zou veilichting voor de helastingbetalers ‘beteekenen,
zelfs al zou men den fondsen de verminderde op-
brengst van hun coupons der Staatsschuld op andere
wijze uit de schatk’ist vergoeden (of, wat op hetzelfde
neerkomt, de conversie niet laten gelden voor ‘het deel
der Staatsschuld, dat door de fondsen gehouden
wordt). Inmiddels hebben de fondsen op hun overig
effectenbezit ook natuurlijk al de gevolgen van den
lageren rentestandaard ondervonden, zoowel door ‘hun
nieuwe beleggingen als doordat er voor hen niet veel an’ders overbleef dan aan conversieleeningen mee te
doen. Daarom. kan ik mij een bevestigend antwoord
op de vraag, of men die conversie dan, zal nalaten,
nauwelijks voorstellen.
Bovendien, het zou een ver’keerd beeld van ons
Staatscrediet geven, ind’ien in den prijscourant der
beursnoteeringen onze Staatsleeningen voorkwamen
met een rentetype, dat alleen bij waarden van lager
gehalte nog was gehandhaafd, al stonden die stukken
Staatsleening dan ook ‘hoog genoteerd.
Het een bij het ander
schijnt
het mij toe, dat alle
pogingen om ten hate der fondsen een hooge inte’rest
voor de Staatsschuld te handhaven, ‘door de gebeur-
tenissen onderspoeld zouden, worden en dat, het dus
geen nut heeft ‘dit aanvankelijk door te zetten, ge-
zwegen nog van de mogelijkheid, dat men daarbij een
iasleep’ van onbedoelde, niet te voorziene en onge-
w’enschte gevolgen zou moeten aanvaarden.

* *
*

Alvorens op de tweede vraag een antwoord te be-
proeven kan het’ zijn nut hebben aan de functie van
de door de fondsen belegde kapitalen in korte trek-lçen
te herinneren. Het deel der prerniën of inhoudingen,
dat niet wordt vereischt voor de betaling van loopende

renten of pensioenen, wordt opgespaard tot tijd en
wijle ‘het ben’oodigd is om ‘het hoofd te
bieden
aan de

eischen, die met het verouderen van de verzekerde
groep in toenemende en later in snel toenemende mate
aan het ‘fonds ,worden gesteld. De opgespaarde bedra-
gen worden rentegevend belegd, en de premiën of in-
houdingen zijn ‘zoodanig ‘berekend, dat die te kweeken
•interest reeds bij voorbaat in aanmerking is genomen.
Op hoe meer interest men rekent, des te minder be-
hoeft’ de premie te bedragen. En is er een te delgen
aanvangstekort, dan kan men natuurlijk
bij
lageren
rentestandaard met lagere annuïteits’bedragen ter del-

12 September 1934,

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

805

ging volstaan, terwijl daarentegen het berekende te-
kort hooger uitvalt.
Natuurlijk is hij de berekeningen van ieder fonds

een beslissing moeten worden genomen, welk rende-
ment men voor de vermoedelijke opbrengst der beleg-
gingen zou hhhen aan te nemen en welken reutevoet
men dus aan de berekeningen moest ten grondslag
leggen. Hoe vanzelfsprekend en eenvoudig dit ook
schijnt, bij nadere beschouwing blijken hieraan toch
heel wat moeilijkheden vast te zitten.
Deze moeilijkheden worden veroorzaakt door het
zeer lange tijclsverloop, waarmee men heeft te werken.
De ‘berekeningen van fondsen worden immers juist
opgezet om i.n de toekomst gespaard te blijven voor
onaangename verrassingen, voortspruitende uit een
i.ngewikkeiden sameuloop van gebeurtenissen, clie zich
aan intuïtieve schattingen volkomen onttrekken. Ten
einde de verzekerden te vrijwaren tegen een teleur-
stelling, clie anders, los nog van andere en uiterlijke
kwade kansen, met zekerheid reeds in den opzet zou
liggen opgesloten, is het dus noodig een tijdvak ter
grootte van den geheelen maximalen menschenleeftijd
in cle berekeningen te betrekken, en in een dergelijk lang tijdsverloop zal men met stelligheid belangrijke
schommelingen van de beleggingsrente kunnen ver-
wachten.
Zonder meer te zeggen, dat men clan maar het ge-
middelde moet kiezen van de uitersten, die zich in
den loop der geschiedenis hbhen voorgedaan, is niet
mogelijk, niet alleen omdat voor hooge toppen
idE
abnormale tijden om zoo te zeggen geen greils te stel-
len is, terwijl naar beneden een grens van 2 pOt. voor
heleggingsrente weiliabt nooit oversabreden is, maar
vooral omdat het verschil maaict, of men op het tijd-
stip van zijn keuze een tijdperk van ‘hooge of van
lage rente cloormaakt.

Staat men in een tijd van hooge rente, dan zal men
nooit bezwaar .yoelen om voor den geheelen duur, dien
men moethestrijken, de rente aan te nemen, die men
over lange en normale tijdvakken als gemiddelde heeft
leeren kennen. Immers in de eerste jaren van bestaan
van hèt fonds maaict men dan alvast meer interest
dan waarop gerekend is en ook clie interest Ican w’eer
voordeelig worden
belegd,
zoodat tegen den tijd, dat
de rentestand aard onder het aangenomen percentage
gaat vallen, een
bron
aanwezig is, waaruit de beneden
de . berekëning blijvende interest-opbrengsten zouden kunnen worden aangevuld.

Begint men daarentegen in een tijd van lage rente,
dan zal men allicht huiverig zijn om hij voorbaat uit
te gaan van een hoogere interest-verwachting voor de
geheele verre toekomst. In ieder geval mist men dan de bron om de mindere opbrengsten dan waarop ge-
rekend was aan te vullen, zoodat men zou aanvangen
met een jaarlijksch tekort, dat bovendien nog stijgt
door jaarljksche interestclerving op de beleggingen,
die minder aanwezig zijn dan waarop gerekend was.
Men zal dus niet op zien komen willen spelen en
liever een rentevoet kiezen, die op dat oogenblik met
vrij groote zekerheid een te zware premie voor de ver-
zekerden beteekent, maar die men later, bij gebleken
mogelijkheid, in gunstiger zin zou kunnen wijzigen.

De positie, die op dit oogenblik de Rijksfondsen
innemen, is nôg weer een andere. Men is begonnen in
een tijdperk van hooen rentestand, de rentestand is
geleidelijk gedaald en deze beweegt zich nu juist om
de 4 pOt., die men aan de berekeningen ‘heeft ten
grondslag gelegd. Althans zoo schijnt het op het eer-
ste gezicht, want in werkelijkheid geldt dit alleen
voor nieuwe beleggingën – en dan nog alleen die
van bepaalde rubrieken -, terwijl de fondsen heel
wat beleggingen hebben, die noemenswaard boven de
4 püt. opbrengen en voorloopig niet voor conversie
tot beneden 4 pOt. in aanmerking zullen komen. Het
tijdstip, waarop de Rijksfondsen dooreengenomen geen
4 pOt. netto meer maken, is dus nog geenszins aange-
broken en toch is dat het tijdstip, dat ons feitelijk

in’teresseert. ‘Wel wordt het dooi conversie-leeningen
natuurlijk verh’aast.
‘t’
Het ‘behoeft dunkt mij geen nader betoog, dat men,
de wederwaardigheden van een fonds op de geschetste

‘»ijze over een zeer langen tijdsduur in het oog vat-
tend, niet ‘mag spreken van een streep door de reke-
ning, indien men op een bepaald oogenblik voor een
iendement op de beleggingen komt te staan, lager
dan men aanvankelijk in cle ‘berekeningen had be-
trokken.
r’ Toch dringt zich, wanneer het feit zich eenmaal
voordoet, een belangrijke vraag, naar voren en vel
deze, of men nu ook in zijn berekeningen moet voort-
gaan met het teti grondslag leggen van den eenmaal
gebezigden technischen rentevoet, dan wel dien moet
wijzigen naar de.n verlaagden rentesta.ndaard.
1-Jet. ‘incest principiëel zou geweest zijn, indien men,
v’iin meet af aan, alle (netto) gekweekte overrente af-
z’onclerljk had belegd en beheerd, tezamen met de
dlaarvan getrokken reëele interesten, met cle bedloc-ling den tech.nischen rentevoet der ‘berekeningen zoo
lang mogelijk onveranderd te laten en in tijden van
onderrente u’it dat rente-reservefonds te putten totdat
het zou zijn opgeteerd. Eerst dan zou ‘het tijdstip voor
het aanleggen van een anderen rentevoet voor de be-
rekeningen zijn aangebroken, en het is natuurlijk vol-
strekt niet zdker, dat dit punt ooit zou worden
bereikt.
In de praktijk maakt men hij de Rijksfondsen niet
een dergelijke analyse van den invloed, dien de ovei-
rnte op de hoeveelheid der reëel aanwezige activa
heeft gehad en men kan als gronden daarvoor aan-
vderen, dat ‘behalve de heleggingsinterest ook de an-
dere grondslagen der berekening, zooals de sterfte, de pensionneeringsfrequent’ie, loon- en silari estandaard,
enic., in ‘de doorleefde werlcelijlcheid van de ‘gemaakte
onderstellingen zijn afgeweken, dat de financiëele ge-
volgen van al die veranderingen zich hebben ver-iûengd, en dat men het eenvoudigste doet, hij een
niôuwe rekening den toestand geheel opnieuw in het
nog te vatten en uit te gaan van hetgeen men op dat
oogenhlik heeft.

ï ‘Kan men dan niet rnebr de vroeger aangenomen
heleggingsrente maken, dan zal men die oolc niet
meer in de herelcening mogen toepassen, want dat zou.
‘heteekenen, dat men voor ‘het rente-reservefonds zoo-
als ik ‘het zooeveu noemde – het’,ijelk, ook al heeft
men de grootte ervan niet uitgerekend, toch ‘in de
activa verscholen zit – op een te grooten interest-
aanwas rekent, terwijl men met het bijpassen eruit
ten ‘behoeve van den gewonen interestdienst ook al
geen rekening houdt.

d Zoo zou men dus zeker den financiëelen toestand
van het fonds flatteeren. Legt men echter den door
de emissie-markt geboden lageren rentevoet voor de
berekeningen aan, dan beteekent ook dit volstrekt
geen slag voor het fonds, maar slechts de aanvang
van het tweede stadium van het nivelleeringsproces,
dat men door meer voordeelige en minder voordeelige
tijden heen vah meet af aan voor het fonds ‘bedoelde na te. streven. ‘Want al ziet men in werkelijkheid dat
rente-reservefonds niet voo.r zich, de verschijnselen
voltrekken

zich natuurlijk onafhankelijk van hetgeen
men door berekeningen al of niet uit den doorloo-
benden stroom van financiëele gebeurtenissen in hél
fonds wenscht op te visscheu.

Nu kan men mij natuurlijk wel tegenwerpeu, dat
•het bestaan van zulke impliciete rente-reservefondsen
dnzeker gemaakt ‘wordt doordat de ‘beheerders onzer
‘schatkist niet nagelaten hebben hegeerige ‘blikken te
slaan naar de wetenschappelijke halansen der fond-
sen, ‘met de bedoeling van een gunstiger saldo te pro-
fiteeren door de Rijksbijdragen te verminderen, maar
naar mijn meening ‘brengt dit geen verschil in deze
iedeueering – die bedoelt een inzicht te geven in
het financiëel verloop van de fondsen – en is de ge-

dragslijn, die men voerde Rijksbijdragen volgt, zuiver

806

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

’12 September 1934

een zaak van vercieelen van cle lasten der schatkist
over een korter of langer tijdsver1oop.

Doel van dit betoog is de conclusie, dat het aan-
nemen van een lageren rentevoet, evenals iedere an-dere rekenkundige maatregel, die men voor de bere-
keningen noodig heeft, op zidhzelf geen verandering
kan brengen iii ‘het financiëel verloop, dat zich in
werkelijkheid hij het fonds voltrek t.

* *
*

Bij het zoeken naar een antwoord op vraag 3 kan
men zich eerst afvragen, of het zoo zeker is,
dal
er
uit anderen hoofde weer lasten op de schatkist zouden
komen. Ik moet althans erkennen, dat ik dat nog niet
zoo dadelijk kan inzien.

De vraag, of er Staatsgarantie voor de Rijksfond-
sen ‘bestaat, is dezelfde als die omtrent het eigenlijke
wezen van deze fondsen en zou het onderwerp kunnen
uitmaken van een afzonderlijke bespreking. In de
sociale verzekeringswetten worden de toegekende uit-
keeringen door het Rijk gewaarborgd, niet evenwel de
toekomstige aanspraken te ontleenen aan reeds be-
taalde prerniën. De Pensioenwet richt het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds op en kent dit rechtsper-
soonlijkheid toe, terwijl van aansprakelijkheid van het

Rijk in de wet niet wordt gerept. Invaliditeitswet,
o
uderdoinswet en Pensioenwet verplichten alle drie
het Rijk tot een bijdrage voor bepaalde verplichtingen,
die de betrokken fondsen bij hun aanvang moesten
overnenien, maar die bijdragen strekken niet tot
steun aan de fondsen in hun geheel. Toch is de prak-
tijk niet geheel aldus, want terwijl op de bilansen

van het Pensioenfonds de bedoelde verplichtingen uit-
drukkelijk vermeld staan, is bij liet Ouderdornsfonds
eerst later een splitsing in een fonds A en een fonds
B met dergelijke bedoeling tot stand gebracht en is
hij het Invaiiditeitsfond’s van een afzonderlijke cijfer-
opstelling nooit sprake geweest. Bij dat fonds komt
dan ook de speciale :bedoelin.g van de Rijks’bijdrage”iri
liet geheel niet in de desbetreffende wet (art. 20) tot
uitdrukking. Al deze formeele overwegingen verliezen
evenwel hun heteekenis tegenover hetgeen de werke-
lijkheid heeft te zien gegeven, bv. toen de (gratis),
ouderdornsrente van
f
2.— op
f
3.— per week werd
verhoogd en toen de weduwenpensioenen van
%
op
van den pensioengrondslag werden gebracht. Afge-
zien van de vraag garantie of niet, heeft onze Staat
daarmede dus getoond ‘zekere verplichtingen te aan-
vaarden voor liet handhaven van een minimum peil
van levensonderhoud voor de leden zijner gemeen-
schap, gemeten naar hetgeen zij van huis uit gewend
waren.

Beteekent dit aan den eenen kant eet grooten en
waardevollen waarborg voor de betrokkenen, er is
toch ook een belangrijke keerzijde en wel hierin ge-
legen, dat in tijden van nood der Staatsfinanciën een
aanleiding is geschapen om pensioenen en renten, die
boven het minimumpeil uitgaan, in die richting te
verlagen.

Men zou nu de eerste maatregel hemelhoog kunnen
prijzen, de tweede met verontwaardiging veroordeelen,
maar het is dunkt mij ‘beter de zaak nuchter te be-
kijken en vast’te stellen, dat in een geordenden staat
door alle tijden heen regels moeten heerschen, die zoo
goed mogelijk behoorlijke rechten voor alle leden zijner
gemeenschap waaihorgen. 1-let zal dan ‘moeilijk zijn
die regels eens en voor al vast te leggen – omdat
men niet alle geheurlijkheden der toekonist kan voor-
zien – en wanneer men niettemin rechten heeft toe-
gekend, die naar den vorm niet te handhaven blijken,

dan zal ‘men de fout niet moeten zoeken ‘bij het na-
laten van ‘wat eerst werd ‘beloofd, maar in ‘het b
e
l
oven

zelf, dat destijds in te positieven vorm of in te speci-
alen vorm was geschied en daardoor niet letterlijk
nagekomen kon worden zonder andere en meer in-
grijpende algemeene belangen te schaden.
Uiteraard zijn wetten die bepaalde in ‘geld uitge-

drukte rechten. in het vooruitzicht stellen, niet na.te
leven zonder medewerking van de economische’ ge-

beurtenissen. ‘Wat een wet ‘meer ibelooft dan econo-misch mogelijk is, is uiteraard, zonder dat van eenige
kwade trouw sprake is, onuitvoerbaar. Indien men in
dit opzicht cle voorloopige balans opmaakt van cle
werking onzer Rijksfondsen, dan zou men misschien’)
mogen zeggen, dat die, tegen de bedoeling en tegen
de wetstekst in, gebleken zijn een verekerin.g te vor-
men niet voor ‘bepaalde ge’ld’hedragen, maar voor een
bepaalde hoeveelheid levensonderhoud, waarbij de
geld’hedragen slechts een rol spelen voor zoover ‘be-
treft hun onderlinge verhoudingen, clie ook dan nog
de verdeeling van liet ‘beschikbare zullen blijven
regelen.

Als deze
• aiaise juist is,’ dan zal men zich nooit
tegen dezen gang van zaken kunnen verzetten; cle

omstandigheden zullen steeds rnachtiger blijken dan
cle codificatie, en men zou zelfs de vraag kunnen stel-
len, of men ondanks zichzelf niet ee.n voorziening be-
reikt, die meer het ideale nabijkomt dan men zich
van te voren had voorgesteld
2)•

Het bovenstaande nu toepassend op onze vraag 3,
kan men dunkt mij wel deze stelling uiten, dat, in-
dien men het vanzelfsprekend adht, dat uit andeeen ‘hoofde thans nieuwe lasten op de schatkist, zouden
komen, dit heteekent, dat men bij voorhaat de moge-
lijkheid op zij sehuift, dat, zonder aan de feitelijke
rechten van pensioengerechtigden ‘te Icort te doen,
deze nieuwe lasten overbodig zouden blijken. Bedenkt
men dan, dat de Staat er in deze zoo geheel anders
voor staat dan maatschappijen van levensverzekering en

particu’liere fondsen, die uitsluitend op ‘bijdragen van
de verzekerden ‘zijn aangewezen, en dat het hier gaat
om invloeden, niet van ongunstig sterfteverloop of
van een ongunstige uitkeeringspraktijk, maar van het economisch verschijnsel van den rentestandaard, dan

ligt de conclusie voor’ de ‘hand, dat ‘het er thans de
tijden niet naar zijn om zulke lasten in ieder geval
maar vat op ons te nemen en dat het dus verant-

woord mag worden geacht een en ander voorloopig
nog eens aan te zien.

Intusscben wil ik’ de ‘bespreking van vraag 3 niet
eindigen alvorens de mogelijkheid in het oog te vat-
ten, dat de ,,uit anderen ‘hoofde op de schatkist
komende lasten” minder algemeen zijn ‘bedoeld en dat
speciaal is gedacht aan de, Rijksuitkeeringen aan de
fondsen. Men zou dan immers kunnen redeneeren, dat
door de berekening niet een lageren rentevoet de aan-
vangstekorten, waarvoor die Rijksbijdragen delcking
bedoelden, op een hooger ‘bedrag zouden uitkomen,
zoodat de vastgestelde Rijksbijdragen niet meer vol-
doende zouden zijn en verhoogd zoude.n moeten
worden.

Bij de inleiding tot de bespreking van vraag 2
stipte ik reeds aan, dat men in geval van delging van een tekort door middel van een annuïteit, hij lageren
rentestandaard ook een lagere interest voor de annuï-
teit kan aanleggen, ivelke tweede invloed op de grootte
der Rijksbijdragen in tegenovergestelden en dus ver-
lagenden zin werkt. Het resultaat zou dus nog kun-
nen’ meevallen en zelfs is men niet ‘hij voorbaat zeker,

‘) ik zeg hier ,,misschien”, omdat men den tijd tot be-
oordeelen
mi.
nog niet gekomen kan achten, zoolang cle
fô’n’dsea ‘nog betrekkelijk korten tijd bestaan en hun ver-
king ‘nog ‘zoozeer onder den invloed staat van de groote
groepen van verzekerden, die ‘zij ibij hun aanvang tegen de
voor die ‘groepen veel te lage gemiddelde premie moesten
opnemen.
2)
Geld is immers sleghts een hulpmiddel, ‘dat men als
tusschenscliakel gebruikt om allerlei ‘handelingen te ver-
gemakk’elijkeii. De ‘bedoeling is niet, dat men krampachtig
aan het geld vasthoudt, indien er zonder dat mogelijkheid
bestaat zijn doel te ‘bereiken, en zeker niet, indien me,i
daarbij onrechtvaard igheden ‘zou begaa’n, die niemand be-
doelt of ‘wensch’t. Zoo mogen ook ‘de fondsen geen ‘hinder-
paal worden ‘bij ‘billijke verdeelin’g van beschikbaar levens-
onderhoud..’

12 September 1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

807

dat die verlagencie invloed niet de overhand zou
hebben.

Zonder ingewikkelde en langdurige berekeningen
is het niet mogelijk de verandering aan te geven, die

de tekorteu, ‘waarvoor de Rijksbijdragen als dekking
zijn aangewezen, door verlaging van den technischen
rentevoet zouden ondergaan. Tel
is voor verschillende
uitkomsten de wijziging op te geven, die dan weder
deannuïteiten zouden ondergaan
.. Wanneer hijv. eens
bleek, dat door overgang van 4 pOt. op 3I püt. het
tekort met
9,2
pOt. werd vergroot, dan zou bij een
50-jar.ige annuïteit géén stijging van het jaarlijksch
bedrag ter delging behoeven plaats te hebben.
Bleek Jet tekort met minder dau
9,2
pOt. vergroot,
dan zou dus met
lagere
annuïteitsbedragen kunnen
worden volstaan! Bij den overgang van 4 pOt. op
3 pOt. ligt deze grens hij een stijging van het bere-
kenci tekort met 19,8 pOt.
Kwam men hij den overgang va.n 4 pOt. op 3
YSi
pOt.
op ee.n stijging van het tekort met 20 pOt. of met
30 pOt., dan zou het 50-jarige annuïteitsbedrag moe-

ten stijgen met 9,9 pOt. ondersch. 19,1 pOt. Dat er
ee.n neiging bestaat tot een zekere onafhankelijkheid
tusschen het bedrag der jaarlijksche dekkingsannuïteit
en den aangelegden rentevoet, kan niet verbazen,
wanneer men bedenkt, dat zoowel de verplichtingen,
waardoor het tekort ontstaat, als de
bijdragen
uit de
schatkist daadwerkelijke betalingen in de toekomst
betreffen, die slechts uit overwegingen, van reken-
kundigen aard tot contante waarden in het heden
moeten worden herleid. Hoe dichter de tijdstippen,
waaromheen zich ‘beide soorten toekomstige betalingen
groepeeren, bij elkaar liggen, des te meer zullen beide
soorten betalingen dus door de berekeningen gelijke-
lijk worden beïnvloed en des te geringer wordt de
verandering ‘hij toepassing van verschillenden rente-
voet.

Bij de beoordeeling der uitkomsten van bereke-
ningen zal men •zich dus steeds scherp rekenschap
mdeteu geven van de reëele feiten, waarvan de gevon-
den cijfers slechts een projectie op den tegenwoor-
digen tijd beteekenen.

* *
*

Ik kom nu tot vraag 4 en kan als antwoord op het
eerste deel daarvan volstaan met te verwijzen naar de
wet van 29 December 1928, Staatsblad 507, ,,houdende
nadere regeling van cle belegging van .gelden van
Rijksfondsen en -instellingen”, welke wet tot stand
is gekomen naar aanleiding van het verslag van de
Staatscommissie-van Gijn, ingesteld bij resolutie van
4 November 1926.

Bij deze wet wordt aan de fouden de verplichting
opgelegd tot het bedrag van de Staatsbijdrage over
het ‘betrokken jaar deel te nemen in een Staats-
leening, die in dat jaar mocht worden uitgegeven, en
wel tot een voorgeschreven rente van 4,4 pOt. voor
‘het Invaliditeitsfoncls en van 4 POt. voor het Pen-
s.ioenfonds. Die hoogere rente voor de deelname van
het Inval.iditeitsfonds vond zijn oorzaak •hierin, dat
in de wetenschappelijke balans van dat fonds, welke
tijdens de totstandkoming der wetswijziging in be-
werking was, een post voorkwam, die in de toekomst
te behalen interest boven 4 pOt. vertegenwoordigde
en deze dus reeds in het saldo betrok. Men redeneerde
blijkbaar, dat nu de Rijksbijclragè voor dat fonds op
grond van dat (nadeelig) ‘saldo was vastgesteld, het
Rijk geen maatregelen mocht neinen
i
die de;genoemde
post zou aantasten en daarmede het saldo dat men
door de Rijksbijdrage gedekt rkende, nadeelig zou
beïnvloeden.

Daargelaten dat cle verplichting van het Rijk om
het Invaliditeitsfond in zijn geheel in evenwicht te
houden nergens vastligt – zooals ik bij vraag 3 reeds
memoreerde -, kan men vaststellen, dat, indien het
Rijk een aanvankelijk aanvaarde verplichting om be-
paalde jaarlijksche stortingen in contanten te ver-

richten, gaat wijzigen in dien zin, dat voortaan de
storting in schuld’bekentenissen plaats heeft, het vol-
‘strekt niet vreemd is, indien een bepaalde interest
‘voor die schuldhekentenissen wordt vastgelegd.

Immers nien kan het beschouwen als een geheel
0])
zichzelf staande transactie, die met de verdere finan-
ciering van de schatkist niet te maken heeft.
Toegegeven moet echter worden, dat de nu een-
maal gekozen vorm zoodanig is, dat de transactie ge-
koppeld wordt aan de uitgifte van Staatsleeningen in
het algemeen en dat er daardoor een zekere moeilijk-
heid ontstaat, indien van eenzelfde leening de jute-
rest, die de Rijksfonclsen ontvangen, afwijkt van die
voor de overige inschrijvers. Toch kan men dit be-
zwaar niet zwaar laten ‘wegen, wanneer men bedenkt,
dat het onderscheid in .rentevoet van 4 pOt. en
4,4 pOt. voor de verschillende fondsen dit gebrek aan
eenvormigheid van te voren reeds voor alle gevallen
zonder uitzondering voorschrijft en dat trouwens dq Memorie van Toelichting uitdrukkelijk vastlegt, dat
ook hij lageren rentestandaarcl op de vrije markt, de
fondsen cle genoemde interest zouden moeten ont-
vangen.

• Het zou dan ook dunkt mij slechts een
divaestie
van
anders redigeeren worden, althans van het volgen van
een gedachtengang hij de formuleering der bedoelde
:bepaling meer in de lijn, zooals ilc het in de voor-
vorige alinea uitdrukte, om het verband met de ge-
wone Staatsleeningen op den achtergrond te schuiven
en daarmede het minder logisch aandoende element
op te heffen.

Bovendien is de betrekkelijke ‘bepaling als proef-
maatregel gedacht, althans er zal vôôr 1 Januari 1939
‘bij de wt moeten worden ‘beslist, of de ‘bepaling on-
:veranderd zal blij
ven
. Het zou dus geen ingrijpende
wijziging zijn., indien men besloot haar niet te he-
‘stendigen en het kan eenig nut hebben, de discussie
over de wenschelijkheid daarvan reeds nu aan te
vangen. ,

• Men zou daii evenwel de discussie

hij de wortel
‘moeten aanvangen en dus ook de wijze, waarop de

Rijksbijdragen werden bepaald, daarin moeten betrek-
ken. Het voorafgaande in eenigszins scherper vorm
‘samenvattend, Ican men dan zeggen, dat men zich het
te deicken tekort niet grooter voorstelde dan strikt
noodig was en wel door vast te rekenen op winst op
toekomstige beleggingen. Om zich nu weer te wape-
nen tegen het uitblijven van die winst, had men clie
bij de wet gegarandeerde rente op de beleggingen in
Staatsschuld noodig.

Het valt dunkt mij niet te ontkennen, dat dit stel
maatregelen een tamelijk gewrongen geheel oplevert
en dat het moeite kost ‘het overzicht te behouden.
Zoolang dit §lechts beteekent een middel om met
plausi’bele motiveering eenig uitstel te veeg te
brengen in de ‘betaling der bedragen, waartoe het
Rijk zich tegenover cle fondsen heeft verplicht – ge-

paard gaande met een onderlinge verschuiving van
wat de fondsen’ onder den naam van bijdrage en
onder den naam van interest uit de schatkist ont-vangen -, kan tegen den vorm dunkt mij niet veel
bezwaar ‘bestaan, al zou men m.i. toch beter doen in
deze toch reeds ingewikkelde materie de quaestie van

een uitstel van Rijksbetalingen maar rondweg onder de oogen te zien. Maar anders wordt de zaak, indien
men consequenties zou gaan zien in de interest, die
het Rijk’ aan anderen op zijn leeningen zou bieden,
want dan zou hetgeen ee.rst was een in wezen admini-
stratief stel maatregelen zonder uiteindelijke finan-
ciëele gevolgen, veranderen in een daadwerkelijke cii
zware financiëele last, die het voordeel, dat men

zocht, onevenredig duur zou doen betalen.
Is bij ‘dit betoog in de eersté plaats gedacht aan de
interest van 4,4 pOt. waarvan de genoemde wet het Invaliditeitsfonds voor zijn deelnamen in leeningen
verzekert, met een kleine wijziging is de redeneering
toepasselijk ook op de 4 pOt. voor ‘het Pensioenfonds

t’
808

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 September 1934

en verder op ieder rentetype, dat ‘hij voorbaat voor
1

toekomstige deelnamen in leeningen wordt voorge-
schreven.

Daarom lijkt het mij juist, indien men zou beslui-ten het betreffende artikel der bedoelde wet (art. 6)
aldus te wijzigen, dat in ieder geval de voorgeschre-
ven rendementen daaruit zouden vervallen. De overige
inhoud van het artikel – de betaling van de Rijks-
‘bijdragen in den vorm van leeningsobligaties – zou
1

dan bekeken kunnen worden in algemeen verband met
do totale verplichtingen van het Rijk tegenover de
fondsen èn tegenover do houders van Staatsschuld.

* *

Naar ik ineen rechtvaardigen de bovenstaande be-
sprekingen de algemeene conclusie, dat de aan de
fondsberekeningen ten grondslag te leggen rentevoet
in (Ie eerste plaats is een rekenkundig – of wil men,
administratief – vereischte om ge’ldhedragen op ver-
sohillonde tijdstippen betaalbaar, met elkaar in ver-
t

band te kunnen brengen, al zal men ook bij cle keuze
van dien rentevoet niet anders kunnen te werk gaan
dan zoo nauw mogelijk aansluiting te zoeken bij het-
geen hij belegging van gelden in werkelijkheid zal ge-
beuren.

Maar men zal zich ‘bewust moeten blijven, dat de

berekening slechts een beeld ontwerpt, een zoo waar-
schijnlijk mogelijk ‘beeld althans, en nooit ‘bedoelen
kan de uiterlijke omstandigheden te beïnvloeden, ge-
steld al dat dit zou kunnen. En zoo zal men du’s aan

cle berekening va.n de Rijksfondsen geen argumenten
kunnen ontleenen voor het afbuigen van, den we.,
die naar conversie onzer Staatsschuld tot beneden
4 pOt. leidt, indien men dien weg anders zou zijh
gevolgd.
Dr. J.
VAN HOORN.

FINANCIEELE NADEELEN VOOR NEDERLANDSCH.
INDIË VOORTVLOEIENDE UIT DE TINRESTRICTIE-
OVEREENKOMSTEN.

In onze vorige beschouwingen’) hebben wij aan de
hand van statistische gegevens aangetoond, dat de
hasisproducties voor Nederlandsch-Indië, zooals deze
in de restrictie-overeenkomsten van 1931 en 1933 zijn
vastgesteld, zeer ongunstig voor dat land zijn. De
beteekenis van deze onjuiste en onbiFlij’ke vaststel-

ling der ‘basisproducties is in staat 1 nader uiteengezet
voor Banka en Billiton. Over de periode 193111933 zijn de berekeningen voor Sngkep, ‘dat zooals reeds
werd opgemerkt een grooter quotum ontving, dan
dit ‘bedrijf toe’kwam, mede in verband met het geringe
financiëel belang, dat het Gouvernement daarbij had.
eenvoudigheidshalve achterwege gela’ten. Tevens is

‘) Zie E.-S.B.
van
5 Sept. ji.

aangenomen, dat het per 1 Juni jl. vastgestelde per-
centage tot ult’imo 1934 zal gehandhaafd ‘blijven.
Gaan wij thans de in het vorige artikel berekende
tekorten op de aan Banka en Billiton toegekende
quccta finaneiëel interpreteeren, dan komt men tot de in nevenstaanden staat 2 opgenomen bedragen.
Voor ‘de berekening van de in dezen staat voorko-
mende bedragen is uitgegaan van de volgende twee
premissen:

hij een andere verdeeling van de totaalproductie
over de vier landen zou de werel’dproductie niet gewij-zigd zijn, zoodat ook de verkoopprijs dezelfde zou zijn
gebleven;

de meerdere productie zou èrt op Banka èn op
Billiton zonder belangrijke extra-kosten geleverd kun-
nen zijn. Het is zelfs niet uitgesloten, dat die meer-
dere productie ‘geen verhoogin.g van de totale exploi-
tatiekosten tengevolge zou gehad, hebben, aangezien
de maatregelen om de productie tot ‘de vastgestelde
quota terug ‘te ‘dringen voor ‘de ‘beide met contract-arbeiders uit China werken’de bedrijven nog belang-
rijke extra-uitgaven vorderden.

De ‘berekeningen zijn verder gebaseerd op de gemi’d-
‘delde opbren’gstprjzen van het Barkatin voor de
jaren 1931, 1932 en 1933 voorkomende in de jaar-
verslagen van genoemd ‘bedrijf, terwijl ‘de gemiddelde
verkoopprijs voor 1934 op
f
1700.-. is getaxeerd.
Voor de berekening der schade per ton op de te wei-
nig toegeken’de productie werden ‘de opbrengstprijzen
nog veili’ghei’dsh’alve met omstreeks
f 200
per ton ver-
min’derd, zoodat als schade per ton werd aan’genomen
onderschei’denlijk
f
1100,-,
f
900,-,
f
1350,- en

f
1500,-. Voor ‘de winstdervin’g van het Gouverne-
ment ‘op het Bi’llit’onbedrijf werd tenslotte % deel van
de totaal berekende schade genomen.
Behalve deze aanzienlijke financiëele nadeelen, heb-
ben de ‘bedrijven nog groote
moeilijkheden
onder-
vonden van de te lage vastgestelde quota. Het is
begrijpelijk, dat door de telkens na korte poozen
elkaar opvolgende verminderingen in de quota groo-
te schade aan de hedrijfsorganisat’ie is toegebracht,
waarvan men naar te vreezen is, later de wrange
vruchten zal moeten plukken. Deze schade zou van-
zelfspre’kend ‘geringer geweest zijn, indien de pro-ductie minder had ingekrompen behoeven te vorden
dan thans het geval is geweest.
De vraag kan worden gesteld, of de positie van de
Ned. -Indische producenten missçhien zoo zwak was, dat met de toegekende quota genoegen moest worden
genomen. Mijns inziens is dit in geenen deele het ge-
val. Integendeel, ‘de positie van Ned.-Indië is buiten-
gewoon sterk. De geheele productie is gecentraliseerci
in twee groote ‘bedrijven, die ‘beide over rijke, Banka
zelfs over zeer rijke, ertsreserves beschikken, terwijl
‘de kostprijs ook •gunstig afsteekt tegenover ‘die ‘der
drie andere landen, zoodat een eventueele strijd met
vertrouwen onder de oo’gen kon worden gezien (ver-

Staat 1.

Verschillen tusschen de toegekende en billijke quota in long tons voor Banka en Billiton.
berekend uit de staten 3 en
4.

1931
1932 1933
1934


Mrt.-Mei
Juni-Dec.
)an.-Mei
Juni
Juli

Dec.
Jan
-Dec.
Jan,-Mrt.
Apr.-Mei
Juni-Dec.
3
maanden
7
maanden
5
maanden
1
maand
6
maanden
12
maanden

3
maanden
2
maanden
7
maanden
1
2
3
1

5 6
7
8 9
10

Banka
Quotum op
12 )<21.99
1
=
7
11)<
18502
=
112X 15.889
=
1
/12X 12.400
=
6
11zX
9.430
=
12112
X
9.430
=
1
I12
X
11.556
=
II
12
X
14.445
=
7
112X 15.839
=
basis
1926
5.498
10.793
6,620
1.033
4.715
9.430
2.889 2.407 9.269
Quotum op
‘/12X 19.070
=
7
112X 16.019
=
‘!imX
13.780
=
‘/imX
10.753
=
IaX 8.176
=
12112
X
8.176
=
><
/i,

8.593
=
2/12
X
10.741
=
7
InX
11.815
=
basis overeenk,
4.767
9,362
5.742
.896
4.088
8.176
2.148
1.790
6.892
Te korten
731
1.431
878
137
627
1,254
741
617
2.377
Jaartekorten
..
.
2.162
1.642
1.254
3.735

Billiton
(in
1934 inchis. Singkep)
Quotum op
3
112X 12.547
=
7/12X 10.556
=
5
/12X 9.065
=
VI2X 7.074
=
6
112
X
5.380
=
12112
X
5.380
=
I;2X 6.984
=
2
112X 8.730
=
Ii,X
9.602
=
basis
1926
3.137
6.158
3.777
589
2.690
5.380
1.746 1.455
5.601
Quotum op
3
,12X9.776
=
112 X8.223
=
5
112
X
7.063
=
‘IizX
5.512
=
6
/12
X
4.191
111

X
4.191
=
3
112X
5.939
=
2
:12x 7.424
=
I12X 8.I€6
=
basis overeenk,
2.444
4.797

2.943
459 2.096
4.191
1.485 1.237
4.763
Tekorten
693
_1.361
834
_130
_594

1.189
261
_218
_838
Jaartekorten

2.054
1.558
1.189
1.317

12 September
1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

809

Staat 2.
l3erekening der door het Nederlandsch-Ind.ische Gouvernerneiit geleden schade tengevolge van de te lage vaststelling
der quota voor Banka en Billiton.

1931
1932
1933
1934
193111934

Ban/Ga
Tekort aan productie
in long tons
2.162
1.642
1.254
3.735
8.793
Schade per long ton
11100.-
1 900.-
f1350.-
1 1500._

Tot, schade
op
Banka
2.162><
11100.-

1.642
Xt
900.-
=
1.254
X
11350.-
=
3.735
><
11500.-
2.378.200
f1.477.800
11.692.900
f 5.602.500
f11.151.400
Bitiiton
(voor 1934
inclusief Siagkep)
Tekort aan productie
in long tons
2.054
1.558 1.189 1.317
6.118
Schade per long ton
51

11100.-
51,
X
f 900.-
51
8
X 11350.-
518
X
11500.-

Tot, schade op Billit.
2.054X18Xf
1100.-
1.558
X
Is
Xt
900.-

1

189
X
5
18>< 1 1350._
1
.
317
X
5
I8Xf
1500._
=
1 1.412.125
=
f 876.375
11.003.220
=
11.234.700
f 4.526.420
Uitvoerrechten op tin
Tekort aan productie
in long tons
4.216
3.200
2.443 5.052
14.911
Schade per long ton
f 35.56
1 35.56
1 35.56
1 35.56
t 35.5e
Totole schade aan in-
4.216

f 35.56
=
3.200
X
f 35.56
=
2.443
x
f 35.50
=
5.052
X
f 35.56 =
14.911
x
135.56
=
voerrechten
t

149.921
f113.792
t 86.873
f179.649
t 530.235

Totale schade
t
3.940.246
t
2.467.967
.

t 2.782.993
17.016.849
116.208.055

gelijk het begin van het citaat, •dat in ons vorige
artikel is opgenomen).
Een andere zeer belangrijke factor is ook nog het
feit, •dat, hoezeer de Indische Schatkist geïnteresseerd
is bij de uitkomsten van de beide bedrijven, dit toch
in veel mindere mate •het geval is, dan in de drie
andere landen, ‘die hetzij geheel, hetzij voor een groot
deel voor hun inkomsten afhankelijk zijn van de resul-taten der tinonhiginningen.
Indien men tenslotte vraagt, wat het nut kan zijn
van deze beschouwingen, die voor een gedeelte een
kritiek bevatten op het verleden, waaraan niets meer
kan worden veranderd, terwijl het Gouvernement zich
ook reeds tot ultimo
1936
op de naar vorengebrachte
ongunstige ‘basis heeft verbonden, dan kan daarop het
antwoord luiden, dat het Indische en het Nederland-
sche publiek recht hebben op een
duidelijke
uiteenzet-
ting van de beteekenis van het belangrijkste onder-
deel der gesloten ‘overeenkomsten. Indien deze kritiek
bovendien zal ‘eiden tot het ‘bedingen van betere
voorwaarden bij een eventueele verlenging der ‘be-
staande overeenkomst, zoo zullen deze ‘beschouwingen
ook praktisch nut hebben opgeleverd.
Juli
1934.

Ir.
L. LEGER

DE RUBBERRESTRICTIE.

Sedert wij den laatsten keer in dit weekblad de
ru!bberpositie ‘bespraken zette zich, na een reactie,
weer een opwaartsche prijsbewegin,g door, welke voor
buitenstaanders den indruk van een effectiviteit der
beperking zou kunnen wekken. Dit evenwel is nog
geenszins het geval. In deze prijsstijging kunnen wij,
evenals in de afdoeniugen uit oogst
1935
met een
report, niet anders zien dan een vooruitloopen op
het verwachte ingrijpen in de toekomstige productie.
Reeds een enkel cijfer doet zien hoe de positie is:

lehalfj. 2ehalfj.

lehalfj.
1933

1933

1934
in long tons
Getax. wereldproductie. . 364.477 470.000 ca. 528.000
,,

wereldconsumptie 380.188 426.254

,, 507.000
iiutatie in den voorraad – 15:711
.4-
4376
+ca.
21.000

Per ‘uit. Juli jl. ‘bedroegen de voorraden ongeveer
720.000
tons, waarbij in aanmerking moet worden ge-
nomen een vermindering der onzichtbare voorraden
bij de oerproducenten tengevolge van de restrictie-
bepalingen (beperking van de voorraden in het Oos-ten en vrijen uitvoer, indien de voorraden op
31
Mei
onder douane-toezicht waren gesteld), anderzijds ech-
ter vermoedelijk ook een vermindering der zichtbare
voorraden door grootere voorraadvorming van ruwe

en verwerkte rubber •bij de consumenten. Wij mogen
dus aannemen, .dat het voorraadcijfer tenslotte tegen-
over vroeger weer een vrij goed beeld geeft van de
situatie; een vergelijking met de consumptie
1933
leert, dat ruim 10i maand consumptie in voorraad is.
Doordat bestaande voorraden vddr het in werking-
treden der restrictie onder toezicht der douane ‘kon-
den worden gesteld en dan later vrij uitgevoerd, zijn de uitvoeren ook’in Juni nog ‘belangrijk, zij het min-
der dan in Mei, geweest, doch in de tweede helft van
dit jaar öal de ‘beperking haar invloed op de expor-
ten en daarmede op de productie oefenen.
Van beslissend belang zal het zijn, ‘hoe de consump-
tie ‘zich zal ontwikkelen, waarbij mede in aanmerking
‘cijnt te wordeu genomen de factor in hoeverre kunst-
iatig autarkie-streven’ en de prijszetting inderdaad
oorzaa’k zullen worden van de vervaardiging van
snthetische rubber (Rusland en Duitschlaud) en van
het gebruik van regeneraat; bij het autarkie-streven

toch beslist niet meer de rubberprijs, doch momenten,
welke voor de rub’ber extern zijn. Tot nu toe ver-
toont het verbruik van reclaimed rubber reeds een,
zij ‘het kleine, doch onevenredige toeneming; van het
gezamenlijke verbruik van ruwe en geregenereerde
ru’bber in de Vereenigde Staten bedroeg het
19
pOt.
in Juni van dit jaar tegenover
15,8
pOt. in Juni
1933
en
16,7
pCt. over het geheele jaar
1933.
Met betrekking tot het verbruik in het tweede half-
jaar kunnen wij de optimistische verwitdhtingeu,
welke hier en daar geuit worden, niet deelen. D
onzekere toestanden overal ter wereld hebben huin
terugslag in de auto-industrie gegeven en bij de toe-

nemende bandenvoorraden gedurende de laatste maan-
den kunnen de verwachtingen o.i. niet hoog zijn.
T-
Jet zou zoodoende heel goed kunnen zijn, dat de
.uitvoerén in de tweede helft van
1934
het verbruik
: nog overtreffen, zoodat
1935
zou worden ingetreden
met een nog grooteren voorraad, welks teveel in de
‘komende jaren zal moeten worden ingeloopen door
,een verhoogde beperking.

Toch dringen zoo nu en dan weer berichten door
over nieuwe toepassing van ru’bber of intensiveering
der proeven daarvoor, in welk verband’ vooral het
;wegenvraagstuk de aandacht blijft vragen. Een em-
stige belemmering hierbij is de nog steeds voortdu-
rende ongunstige ontwikkeling van de finantiëele
-verhoudingen; weliswaar zou een der factoren tegen
den aanleg van wegen met gebruik van rubber – de
,
hooge arbeidskosten – van kleinere beteekenis worden,
,waar wegenaanleg als ‘werkverschaffing zal geschie-
den, doch alleen voor zoover het het aanbrengen op
den weg betreft, zoodat, voor zo’over het gaat ‘om toe-

810

ECONOMISCH.STATI’STISCHE BERICHTEN

12September 1934

passing
van
een bewerkte product, de loonfactor bijt
de bewerking blijft, evenals hij rubbervloeren etc.i
Toepassing van latex en ruwe rubber voor vegen he-
vindt zich nog altijd in het stadium van proefneming:
;

Over het algemeen liggen o.i. de factoren voor eau
duurzame sterke toeneming
van
het verbruik binnen,

korten
tijd
niet zoo gunstig als men het veelal voor-
1

stelt en toch,
van
de restrictie op iichzelf
ican
geen,
verbetering in de w ericelijice verhoudingen kornen;

het herstel van een gezond evenwicht moet komen
van de zijde van de consurnpti, omdat productie-he-f
perking geen saneering, doch juist een handhaving
)

van de bestaande capaciteit ten doel heeft.
Niet alleen handhaving van de
bestaande
produc-,
tja-capaciteit zal onder de thans geldende restrictie
plaats hebben, doch zij verschaft de mogelijkheid tot
een, zij het ‘beperkte, vergrooting in ‘het bij de rege
lin.g aangesloten gebied. ‘Reéds doordat de mogelijk-, heid van herplanten

tot een
maximum van
20 pOt.,
gedurende de geheele heperkingsperiode

practisch
beteekenen zal vervanging van
aanplantingen uit on-,
geselecteerd plantniâteriaal door’ die met superieure
oculaties of zaailingen, doch ook doordat oculeeren
van bestaande zaailingen-aanplantingen niet verboden

is. Beide werkzaamheden zullen tot een opvoering,
der productie-capaciteit leiden, een productie-capaci-
teit, die, doordat ongeveer
1%
van
de totaal roet mb-
her heplante oppeivlakte in de cultuurge’hieden o.
uit. 1932 nog improductief was, in de productie nog
lang niet tot uiting is gekomen; de India Rubber
World van .1 J’uni jil geeft terzake de volgende int
ressante recapitulatie:
Mattirc
,tinrnutu re
Total
p1aite1

Grand Total:

area

area

area
acres

acres

acres
Largc
estates ……..
3.158.000 1.095.000

4.253.000
Small
‘holdings …….
2.973.000

819.000

3.792.000

6.131.000 1.914.000

8.045.000
J.F.]:[.

DE WERELDHANDELSVLOO1′.

1-let is nu al eenige jaren een gewoon verschijnsel
geworden, dat de telken jare in den zomer verschij-nende cijfers van Lloyd’s register een verininderin
der wereldtonnage te’ zien geven. Ditmaal was deze
vermindering grooter clan ooit te voren;
zij
over-
schreed de 2 millioen ton, gelijk uit de volgende
cijfers ‘blijkt:

Stoom,
en
Vermeerdering
motor-
Zeil-
T t

1
0
aa
of vermindering
schepen
schepen
bij vooraf-
B.R.T.

gaande jaar

30 Juni 1930
68.023.804

~
138.368.141.
~

1.583.840
69.607.644
+

1.533.332
1931
68.722.801 1.408.239
70.131.040
+

523:396
1932
1.366.169
69.734.310

396.730
1933 66.627.524 1.292.661 67.920.185

1.814.125
1934 64.357.792 1.218.820 65.576.612

2.343.573

Blijkens de tot
14 J
uni
1934
bekende
cijfers
ging

gedurende het
jaar
1933 verloren een totale tonnage
van 2.733.458 B.R.T., waarvan niet minder dan
2.413.189 ton ‘door sloopen, het hoogste tot dusVer
voorgekomen cijfer (in 1932 wrerd in totaal aan de
verel’dv1oot onttrokken 1.696.000 B.R.T., in 1931
1.335.708 B.R.T.). Gedurende het eerste halfjaar van
1934 zou volgens nog slechts globaal bekende ge-
geven’s 1.113.000 B.R.T. gesloopt zijn.
Bezie’t
men
daarnaast de te water gelaten tonnage,
dan
blijkt deze. te hebben bedragen:

in
1931
. . .’…..
1.617.115 B.R.T.
1932 ……..726.591
1933 ……..489.016
le
halfjaar 1934 ……..
235.494

Wijzen deze cijfers ‘dus nog op een ‘steeds vederen
teruggang, de in aanbouw zijrtde tonnage ‘begint weer
toe te nemen. Nadat deze van 1.999.806 B.R.T.
in
het le kwartaal van 1931 steeds ‘gedaald
was
tot
732.495 B.R.T. in het 2e kwartaal van 1933, is sinds-
dien een: stijging
hegonnen tot 1.079.171 ton
in
het
le kwaitaal en
1.216.340 in het 2e ‘kwartaal van 1934.
Op een spoedig herstel’ van evenwicht ‘trcsschen vraag
e,n aanbod van scheepsruimte hettaat.,
dan
.
ook

althans
wat
‘cle zijde
van
de tonnage betreft

0fl


dauks de hod’ge sloopcijfers,
nog
allermi:nst uitzicht,
vanneer men
bedenkt, dat ‘de opgelegdè tonnage vol-
gens de laatst bekende ‘gegevens (J’uli 1934) nog ge-
schat wordt oi circa 9 millioen B.R.T. en het volu-
men van
den wereidhandel op 25 pOt. minder
dan in
1930.
In
dit
verband
zij
verwezen
naar de over ‘de
ontwikkeling van de ‘werei’dkoopvaardijvloot: en de
wereldscheepvaartbe1vegin.g verschenen ‘beschouwin-
gen in
het
Economiscli-Statistisch Kwartaalbericht
No. 12 van 17 Januari 1934 (blz. 71).
In vroeger
:iareu wiis
een jaarlijksch verlies door
zee-evenement
en
sloop van
,
2 pOt. der we.reldvloot
normaal, dit verlies bedroeg in het afgeloopen jaar 3.7 pOt., waar tegenover de normale aanbouw van
3
a
4 pOt. temugliep tot 0,7 pOt. Deze vermindering
is evenwel nog verre van voldoende
om
het op circa
20 pOt. geschatte surplus aan scheepsruimte te doen
verdwijnen.

Het aandeel van de verschillende vlaggen in’ de
wereldvloot (stoom-
en
motortonnage)-is als volgt (zie
onderstaande tabel).

De koopvaardijvloot is in de meeste landen afge-
nomen; vergeleken met het jaar, waarin het h’oogste
cijfer. werd bereikt, is de achteruitgang het sterkst
in Nederland, waar
sinds 1931 de
vloot met niet
minder
dan. 16 pOt. verminderd is.
Daarna volgen
Duitschland met con achtetuitgang’ van bijna 14 pOt.
sinds ‘1931,. Groot-Brittannië met een vermindering
vdn 13 pOt. sinds ‘1930, Italië eveneens met 13 pOt.
sinds 1932, de Ver. Staten met een achteruitgang
van
circa 8 pOt. sinds 1930, Frankrijk met 7 pOt.
.sind’s 1931
en Spanje. met 6 pOt. sinds 1932.
De
.Japansche vloot is sinds 1930 slechts met’S pOt. af-

1925

13.11.T.

wereld’-
vloot

1930

B.R.T.

wereld- vloot

191

,

,

0
10


B.R.T.

wereld.
vloot’

1932

,

/o

B.R.T.

wereld-
.

:

vloot

1933

0
/0

. B.R.T.

wereld-
vloot

1934

,

0
1

B.R.T.

wereid-
vloot

Gr. Brittannië en

Ierland ……
‘.
19.304.670
30,9
20.321.920
‘29,8
20.191677
29,4
19.562.143 28,6
18.92.204
.
27,9
17.629.54

27,4
Ver. Staten (zee-

. .
‘.

schepen)


11.931.562
194 10.645:730
,
15,6
10.356.077
15,1

10.270.351
15

.
1’0.0S8.438
15,F
9.795.126
15
1
2
‘3919.807
6,2
4.316.804
‘6,3
,
4.276.341
,

6,2
4.255:014
6,2


4.258.159

6;4
4.072.707
6,3
Japan

………
Noorwegen
. .. .
2.618.445
,

4,1′
3.663.237
5,3
4:061.629

5,9
4.163.836
6,1
4.078.133
6,1
3.980.101
6,2
Duitschiand…
.
3.006.270
4,8
4.199.096
6,1
4.226.050
6,1
4.142.920
6,1
3.887:987
5,8
3.680.353
5,7
Frankrijk …….
3.319.645
5,3
3.470.591
5,1
3.513.17,9
5,1
3.507.525
5,1
3.469.538
5,3
3.259.594
5,1
2.930.836
4,8
3.261.922
4,8
3.273.525
4,8
3.331.304
4,9
3.092.772
4,6
2.875.183
4,5
Nederland

. .. .
2.587.789 4,1
3.079.000
4,5
3.111.357
4,5′
t.957.195
4,3
2.758.812
4,1
2.612
377
4,0

Italië ………..

1.253.900
2
1.594.313
2,3
1.678.77,6′
2,4
1.691.253
2,5
1.658.14
2,5
1.597.314
2,5
Zweden ………
Griekenland

.
894.542
1,4
1.390.899
2

,
1.397.7$2

2
1.470.064
2,2
-‘1.417.07].
24
1.507.260
2,3
Spanje

………
1.142.924
1,9
1.207.093
1,8

1.211,.87.
1;8
‘1.250:128
1;8
1.217.968
‘1,8’
1.164:489
1,8
Denemarken ….
.
1.021.617
1,6
.1.071.521
1,6
1.133.201
.

1,6
1.171.275
1,7
1.160.233
1,7
1.100.778
1,7

12 September 1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

811

genomen, terwijl de vermindering in cle Sc’nclinavi-
sche landen van zeer weinig heteekenis is; in Noor-

wegen, Zweden en Denemarken is cle koopvaardij-
vloot thans grooter clan in 1930. Dit is ook het geval
in Griekenland, waarvan cle tonnage sinds 1930 zelfs
met
8
pOt. is toegenomen, voor een groot deel door
aankoop tegen lagen
prijs
van oude Britsche, Neder-
lan dsciie en Du i tsche schepen.
Eenige verschuivingen in. het •aadeel der verschil-
lende vlaggen in de werelcivloot is van een en ander
het gevolg. Het aandeel van de Britsche vlag neemt
nog steeds af;
het Nederlandsche aandeel, dat in 1930
tot 4,5 pOt. gestegen was, is sindsdien voortdurend
gedaald, thans zelfs beneden het percentage van
1925.
Ook het aandeel van Duitschland is vermin-
‘derd. Merkwaardig is hiertegenover de snelle ontwik-
keling van de Noorsche vloot; in 1925 was zij nog
nagenoeg gelijk aan de Nederlandsche, daarna nam
zij snel toe, overtrof spoedig Frankrijk cii Italië,
stond in 1930 gelijk met Duitschiand, overvleugelde
dit land in het volgend jaar en strijdt thans met
Japan om de derde plaats als zeevarende natie. Als keumerken van de kwaliteit der toi:inage is in
de eerste plaats de leeftijd der schepen van belang.
Door den geringen aanbouw van de iaatte jaren is
veroudering der bestaande tonnage niet te ontgaan:
zoo maakte in 1931 cle tonnage van sôhepen minder
dan 5 jaar oud, nog 17,3 pOt. ‘der w&reldvloot uit,
dit percentage bleek op 30 Juni 1934 te zijn gedaald
tot 10,4 pOt. Daarentegen is cle klasse van schepen
ouder ‘clan 25 jaar, dank zij het intensieve sloop-
proces nauwelijks toegenomen: zij vormde 17 pOt. in

1931 en 17,1 pOt. in 1934. De grootste leeftijdsklasse
der tonnage is thans ‘die tusschen 10-15 jaren, welke
25,3 pOt. van de wereldvloot uitmaakt.
Een beeld van den ouderdom der
Nederlandsche vloot op
30 Juni der laatste jaren geven onderstaande
percentages:

Minder dan
5-10

.
10.15

.
.
15_20
2oi5j.
Ouder dan
5
jaar
.
.

.
25
jaar

1931.
.. .
25,3
20.—
22.1 19.2
S._.
5.3
1932. … 23,2
16.6
29.3
17.8
7.9
5.2
1933…. 20,4
17.8
31.6
16.5 7.9 5.8
1934. … 15,8
23.2
33,9
13.7
9.8
6.6

Vergeleken met andere landen is de leeftijdsindee-
ling der Nederlandsche tonnage niet ongunstig, ge-
lijk uit onderstaande cijfers, weergevende de percen-
tages der totale nationale vloten, blijkt.

Minder
dan
5 jaar
5-10 j.
10-15). 15-20).
20-25).
Ouder
dan 25 jaar

Gr.-Brittannië cii Ierland
10,6
26,3 26,6
16,8
12,5
7,2

schepen)
5,6
4,_
34,3
41,2
5,8 8,5
12,7 9,4
21,7
30,8
‘7,6
17,7
Ver. Staten (zee-

Noorwegen
25,3 21,8
.
17,3
15,3 8,3 11,9
Dnitschland ….
5,3
27,1
41,9
5,4
9,1
10,9

Japan

………

14,7
11,3
34,3
12,6
.

15,7
11,4
Frankrijk …….
8,9 19,8
25,_
13,8 11,4 21,1
Italië…………
Vere1dv1oot. ..
10,4
17,1
25,3
17,5
11,_
17,1

De hoogste percentages aan moderne schepen (minder dan 5 jaar oud) worden aangetroffen in
Noorwegeii (25,3 pOt.), Denemarken (17,4 pOt.),
Nederland (15,8)
en Frankrijk (14,7 pOt.). Van de
G’rieksche vloot is slechts 0,6 pOt. jonger dan 5 jaar
oud.

De tonnage der motorschepen neemt nog steeds
toe en. omvat thans 10.604.526 B.R.T. . ôf 16,4 pOt.
der wereiclvloot.
1.)
In enkele landen. zijn aanmerke-
lijk hoog’ere percentages aan te wijzen, zon in Noor-
wegen 45;2 pOt., Denemarken 41,2 pCt., Zweden
34,5 pOt.,
Nederland 29,9 ‘pOt.,
Italië 21,6 pOt.,

‘)
.Zeilschepen met ‘huipvermogen inbegrepen

Duitschiand 18 pOt. Daarentegen is het aandeel der
motorschepe.n in Groot-Brittannië 15,3 pOt., dat in
Frankrijk slechts 7,6 pCt. en in ‘de Ver. Staten
5,6 pOt.

Terwijl in 1914 nog bijna 89 pOt. der wereldvloot
op het gebruik van kolen was aangewezen, is dit
percentage thans gedaald tot ongeveer 52 pOt.; daar-
entegen waren in 1914 nog geen 3 pOt. der schepen
ingericht voor het stoken van olie, terwijl dit in 1934

met ruim 30 pOt. der stoomton.nage (19.857.711
B.R.T.) liet ‘geval is. Rekent men cle motortonnage

erbij, dan kan ‘dus 46 pOt. der wereldvloot met het
gebruik van olie als ‘brandstof volstaan. Niet uit he,t
oog zij echter verloren, dat vele schepen zoowel kolen
als olie kunnen stoken, naar gelang de omstandig-
ledea liet een of het ander weuschelijk maken.
De totale tonnage der tankschepen bedroeg op 30
Juni 1934: 8.668.477 B.R.T. en liep, evenals liet
voorafgaande jaar, eenigszins achteruit vergeleken
met het topjaar 1932, toen deze categorie 8.808.821
B.R.T. groot was. Niettemin is het aandeel dezer
groep i.n ‘cle wereidvloot nog gestegen en wel tot
13 pOt.

Laat men deze uitsluitend voor olievervoer aan-
wendhare schepen, buiten ‘beschouwing en trekt uien voorts af visschersschepen, sleep-, bergings- en hulp-

vaartuigen, licliters, zeilschepen, houten schepen,
schepen, welke cle Amerikaansche meren bevaren, sche
pen van minder dan 4000 ton inhou.d en, schepen ouder
dan 25 jaar (niet uitzondering van enkele, die nog een
behoorlijke snelheid kun nen ontwikkelen), clan houd t
men de ‘tonnage over, welke bestemd is voor het
algemeen transoceanisch vervoer van Personen en
goederen. Deze is als volgt over de verschillende lan-
den verdeeld:

Grootte der tonnage tcr beschikking van het vracht-
en passagiersvervoer in cle groote vaart.

1930
0
/o
B.R.T.

Wereld-
totaal

1934

0
/0
B.R.T.

Wereld-
totaal

dr-Brittannië
en Ierland
10.439.753
38.47
11.255.936
36.72
Ver. Staten
.
..
5.372.806
19.80
5.421
….
68
17.69 Duitschiand. ..
2.151.162
7.93
2.215.195
7.23
1.739.031
6.41
2.093.573
6.83
1.587.905
5.85
1.850.332 0.04
Japan

………

1.492.391
5.50
1.712.065
5.59

Frankrijk …….
Italië………..
Nederlan(1
.
..
1.731 881
6.38
1
.
55
0
.
9
4
7

5.06
Noorwegen
.
..
515.496
1.90
1.005.286
3.28
Werelcltotaal ..
1
27
.
136
.1
951 100.00
1
30
.653.0151 100.00

Ons land, dat in 1930 in deze voor ‘de interna-
tionale concurrentie zeer belangrijke groep nog 1e
5e plaats innam, is teruggedrongen naar de 7e door

toeneming dezer ,,civaliteits”-tonnage in Japan,
Franicrijk, Italië en Duitschlancl. Oolc Noorwegen,
dat in verband met ijn groote hoeveelheid tank-
schepen, kort geleden in ‘deze categorie nog slechts
‘een rol van weinig ‘heteekenis speelde, wist zijn ton-nage bijna te verdubhelën en zijn aandeel op te voe-
ren van 1.90 püt. tot 3.28 pOt. Aandacht verdient,
dat, vergeleken niet 1930, het ivereldtotaal van deze
groep, die de toestand van de wereldscheepvaart vrij-
wel beheerscht, niet onbelangrijk toegenomen is, liet-
geen er nogmaals op wijst, dat er van evenwichts-
herstel nog geen sprake is en de concurrentiestrijd
juist onder deze meer ,,efficiente” tonnage nog des
te feller gevoerd moet worden. Het is ook in deze
groep, ‘dat het subsidievraagstuk bovenal zijn funes-
teu invloed doet gelden. .
H. ID. SOEIEFFER.

312

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 September 1934

ONDERZOEK NAAR DE UITGAVEN VAN KRUIDENIERS

TE UTRECHT IN 1934.

Ter voortzetting van het onderzoek, door juridische
studenten het vorig jaar naar den toestand van het
kruideniersbedrijf te Utrecht ingesteld, werd dit jaar door een nieuwe groep studenten een onderzoek ge-daan naar ‘de uitgaven van krui’deniers. Aan ‘dit on-
derzoek werd deelgenomen door 13 studenten.
De bedoeling was ditmaal, eenig inzicht te krijgen
in de levenswijze van ‘den kleinen kruidenier te
Utrecht en zijne levensomstandigheden te vergelijken
met die van andere Nederlandsche bevolkingsgroepen,
waaromtrent gegevens bekend zijn. Er werd hierbij
voortgebouwd op ‘de gegevens, ‘die het vorig jaar wer-
den verkregen.
Er ‘bleek toenmaals, dat van ‘de 394 getelde bedrij’
ven er
217
inlichtingen gaven omtrent hun omzet:
Dit waren voor het ‘grootste gedeelte bedrijven, niet
ingeschreven in het handelsregister of ingeschreve-nen met een kapitaal van minder dan
f 10.000.

Van ‘de 50 ingeséhrevenen met een kapitaal boven

f
10.000 ‘gaven slechts 7 inlichtingen. Deze hadden

allen een omzet bôven de
f
300 per week. Van de 210
andere bedrijven hadden:

15
een omzet van minder dan
f 10.-.
35 ,,

,,

,,

,,

,, ,, 10.-
tot
f 50.-.
35

,,

,, 50.-

,, ,, 100..-.
58

,,

,,

,,

,,

,,

,, 100.-

,, 200.–.
30 ,,

,,

,,

,,

,, ,, 200.-

,, 300.-.
37

boven de

,,
300.-.

Een omzet van
f
50.- tot
f
300.- per week is dus

kenmerkend voor ‘de Utrechtsdhe kleine’ krui’deniers,
werkende met een kapitaal van minder ‘dan

f 10.000.-.
Van deze categorieën gaven 123 bedrij-
ven inlichtingen.
Het is de welvaartstoestand van ‘deze groep perso-
.nea, •die voor de kennis van de sociale positie van den
zelfstandigen kleinen kruidenier van belang is en
waarorntrent •dit jaar een on-derzok werd ingesteld.
Aan •deze 123 winkeliers werd een schrijven ge-
zonden. De medewerking werd verkregen van een
00-tal kruideniers, welk aantal echter in ‘den loop
van het on’derzoek daalde tot 30, •hetzij omdat ‘de g-
gevens van de an’deren te onregelmatig kondën wor-
den verkregen, hetzij omdat de mededeelingen te
rudimentair varen. Ter vergemakkelj’king van het
onderzoek werden weekkaarten uitgereikt, waarop de
kruideniers hunne uitgaven konden opteekenen, ter-
wijl de aldus verkregen gegevens werden opgenomen
op een verzamelstaat, waarop de bewerkin’gen werden

uitgevoerd.

Het bleek, •dat 13 winkeliers het v6ri’g jaar een
hoogeren omzet hebben opgegeven ‘dan dit jaar werd
bereikt. 17 daarentegen bleken het vorig jaar een
kleineren omzet te hebben opgegeven. De gemiddelde
te hooge opgave was
f
52.41; de te kleine
f
33.-.
Houdt men rekening met -den waarschijnlijken ach-
teruitgang in zaken en met het feit, dat het vorig
jaar een omzet in ronde getallen was gevraagd, dan
blijkt de onzet het vorig jaar, voor zoover de dit jaar
verkregen bedragen kenmerkend zijn, Vrij juist te zijn

opgege Ven.
Van 24 krui’deniers was het mogelijk de verhou
ding vast te stellen tusschen omzet en uitgaven.
Hiervan hadden 10 bijverdiensten. Van de kruide-
niers, die geen bijverdiensten ‘hadden bleek, ‘dat bij
die met een omzet van
f 100.-
tot
f
200.- de uitga-
ven gemiddeld 19 pOt. van den omzet ‘bedroegen met
een variatie van 15 tot 23 pOt. en van degenen, die een
omzet hadden boven
f
200.-, bleken de uitgaven
15 pOt. van den omzet te ‘bedragen met een variatie
van 8 tot 23 pOt. Dit resultaat bevestigt het onder-
zoek van de Commissie van de Economische politiek
naar het kruideniersbedrijf, nl. dat het gemiddelde
winstpercentage op 18 pOt. van den omzet moet wor-
den ‘geraa’d.
Bij vergelijking van het absolute inkomen van ar-

beiders, ambtenaren en krui’deniers, berekend per ge-
zinseenheid, heeft het on’derzoek zich gebaseerd op de
in het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de
Statistiek gepubliceerde uitgaven van arbei’ders en ambtenaren te den Haag. Het bezwaar van een ver-
gelijking met ‘deze cijfers is, •dat ‘deze niet vermelden
de uitgaven van arbeiders en ambtenaren, zooals die
op het oogen’blik zijn, maar zooals zij zouden zijn,
wanneer ‘deze arbei’ders en de am’btenaren dezelfde
goederen kochten, als in het vergeljkingsjaar 1921.
Beter vergeljkin’gsmateriaal was echter niet tot onze
beschikking. De ‘gezinseenheid is voor de kruideniers
op ‘dezelfde wijze berekend als ‘dit voor arbeiders en
ambtenaren geschiedde, nl. door ‘de man voor 1, de
vrouw voor 0.9 en de kinderen voor een bepa’alde
fractie van 1 te tellen. Wanneer wij deze bdragen
vergelijken, komen wij tot ‘de volgende resultaten:

Am

e
bt

Kruidenier Kruidenier
Arbeiders
naren
met omzet met omzet
boven f200
bened. f200

Uitgav. p. gezins-
eenheid in centen
854
1373 1354
754

Uitgav. P. gezins-
eenheid voor:
Voeding
359
432,.5
483
294
Kleeding
46,5
104,4
78,5
76
Schoeisel
18,5
32,5
36,5 24
Huur, verz. etc
152,5
232
361,5
208
Brandstof
21,5
24,5
33,5 20
Gas, electr.

28,5
53
70,5 20
Toilet- en wasch-
artikelen

.
..
11,5
34
fl,5
13,5
Huisraad, etc
23,5
63
25,5
24
Fondsgelden
41,5
131
54
26,5
Contr. period.
.
57,5
131
18,5
10,5
Rooken. ……..
20,5 40
24,5
15,5

verz………..

Ontspanning
16
38
57,7
13
Spoor en tram
Hulp in de huisit

..

4
20
99
9
Diversen
30,5
45,5

Totaal. ..
854
1373
1354
754

Hieruit blijkt, dat ‘de krui’deniers met een omzet
beneden
f
200.- een kleiner inkomen per gezins-
eenhei’d hebben dan de arbeiders, terwijl ‘de -kruide-
niers met een omzet boven
f
200.- een inkomen per
gezinseenhei’d hebben, dat dit ‘der ambtenaren nadert.
Verder ‘blijkt hoe ‘de sociale .gedifferentieerdheid
der kleine winkeliers en der arbei’ders, ondanks het
kleinere inkomen van de kruideniers, ‘deze tot lïoogere
uitgaven voor sommige behoeftebevredigingen en klei-
nere voor anderen leidt. De arbeider voedt zich be-
ter, heeft een veel intenser sociaal leven dan de krui-
denier, die zich beter kleedt en schoeit en ‘die een
hoogere huur verwoont. Hierbij speelt echter de win-
kelhuur een belangrijke rol. De huisraa’d, brandstof-
f en, lichtvoorziening, de uitgaven voor roo’ken, spoor,
tram enz. ontloopen elkan’der niet veel.
De groep van ‘de krui’deniers met een omzet boven

f
200.- is meer met de ambtenaren te- vergelijken.
Ook hier
blijkt
ec’hter veer de sociale -gedifferen-
tieerdhei’d hij een ongeveer gelijk inkonien.
,
De krui-

denier met een omzet boven
f
200.- voedt zich beter
en ‘geeft meer uit voor ontspanning, maar kleedt zich
minder goed, besteedt min’der zorg aan zijn toilet en geeft aanzienlijk minder uit voor contributies dan de
ambtenaren. Vergelijken
wij de twee groepen der
kruideniers met elkaar, dan blijkt ‘dat deze groep van
menschen, wanneer hun inkomen toeneemt, hun klee-
ding, toiletverzorgin’g, huisraa’dverzorging vrijwel ge-
lijk laten, hun huisraad verschilt weinig van die der
arbeiders en hun toiletverzorging evenmin.
Wanneer zij een grooter inkomen krijgen geven ‘zij
echter aanzienlijk meer uit voor voeding, voor ont-
spanning en voor hulp in de
huishouding.
De theorie
omtrent de elasticiteit van de vraag naar ‘de verschil-
len’de goederen, ‘door J. Marschak gebouwd op de
hypothese, ‘dat ‘bij vergrootin’g van het inkomen de

12 September 1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

813

elasticiteit zich op dezelfde manier gedraagt als bij
een verlaging van den prijs, wat dus beteekent, dat
het onderscheid in de behoeften van de verschillende
groepen der bevolking vrijwel alleen zou voortvloeien
uit het verschil in de grootte van hun inkomen, wordt
‘hierdoor aangetast. Het blijkt immers, dat de sociale
groep, tot welke men behoort, een groote beteekenis
heeft voor de wijze, waarop men zijn inkomen be-
steedt. Er blijkt tevens uit, dat het behoeftenscherna
der kruideniers meer overeenstemming met dat der
arbeiders vertoont dan met dit der ambtenaren.
Wanneer wij de
vergelijking
nader uitwerken voor
de uitgaven voor voeding, dan krijgen wij ‘de volgen-
de resultaten:

Uitgaven p. gezins-
eenheid in centen
per week voor: Arbeiders Ambt

e
naren
Kruidenier
met omzet
boven 1200

Kruidenier
met omzet
bened. t 200

Brood, etc
72,5
67 76
54
Grutterswaren
8 8
17,5
7,5
Melk ……….
46,5
46
57
33
6
9,5
15
8
Eieren
2,5
5
17
11,5
Vleesch ……..
38,5
68,5
74
48,5
isch

…….
6,5
9
10,5
7
56
61
35
30,5
23

..

27,5
29
17

Kaas …………

Kruidenierswar.

40,5
60′
52 30
Aardappelen

.
29,5

..

25,5 34,5
20

Vetten

……….
Suiker

……….

Groenten
22
25 40
17
4
12,5
18,5
8
Fruit …………
Dranken
3,5
8
7
2

rotaalvoeding.
359
432,5
483 294

Het verschil in de uitgaven voor de verschillende
voedingsmiddelen blijkt dus vrijwel rechtstreeks in verhouding te staan tot het verschil in de voor voe-
ding beschikbare bedragen. Alleen is dit voor ‘de zeer
onelastische behoefte aan ‘brood niet het geval, maar de grootere uitgaven voor vleesch, kruidenierswaren,
fruit en dranken zijn rechtstreeks tot het groöter in-
komen van ambtenaren en kruideniers met een om-
zét boven
f 200.—
terug te ‘leiden. Alleen is opmer-
kelijk, dat ‘de twee categorieën ‘krui’deniers aanzienlijk
meer voor eieren uitgeven dan ambtenaren en arbei-
•ders,• dit kan evenwel daaraan liggen, dat ons onder-
zoek slechts betrekking hëeft op een peri’ode van
12
weken en niet over het geheele jaar •gaat. Opmerke-
lijk is verder, dat zoowel arbeiders als ambtenaren
een aanzienlijk ‘hooger bedrag voor vetten uitgeven
dan de kruideniers der twee categorieën. Voor voe-
dingsmi’d’delen gaat de opvatting van Marscha’k ‘dus
in ‘hooge maté op.

Bij een vergelijking van de percentages van het
inkomen aan verschillende bahoeften ‘besteed, bleek,
‘dat wanneer men als één groep beschouwt, de he-
vrediging van ‘de behoeften: voeding, kleeding, schoei-
sel, ‘huishuur, ‘brandstof, verlichting en ‘deze be-
schouwt als de weinig voor vermindering vatbare uit-
gaven, ‘de kruidenier met een omzet beneden
f 200.-
voor minder onvermijdelijke uitgaven overh’oudt
14,9
pOt. van zijn inkomen; ‘de kruidenier met een om-
zet boven
f 200, 22.9
pOt.; ‘de arbei’der
26.7
pOt.; de
ambtenaar
36.1
pOt.
Bij vergelijking van ‘de besteding van het inkomen
in verban’d met ‘de grootte van het gezin, omtrent
welke resultaten men evenwel voorzichtig moet zijn, gezien ‘de beperkthei•d van ‘het materiaal, waarmede
gewerkt moest worden, wanneer dit daarenboven ‘in
een betrekkelijk groot aantal categorieën moet worden
onderscheiden, blijkt dat bij krui’deniers met omzet
boven
f 200.—
het pOt. van het inkomen uitgegeven
voor voeding sij.gt, naarmate .het gezin ‘grooter wordt
(bij
2
personen
21.88
pOt.; ‘bij
8
personen
43
pOt.);
bij kruideniers met een omzet ‘beneden
f 200.—
heeft
het veeleer de neiging om te dalen, maar ‘de cijfers
zijn niet overtuigend omdat ‘de krui’deniers met een
omzet beneden
f 200.—
met een gezin van
4
perso-
nen een opvallend groot ‘gedeelte van hun inkomen

raan gas en electriciteit
(14.5
tegen pl.m.
6
pOt. der anderen) besteden. Waarschijnlijk is ‘dit aan een toe-
yalli’gen factor te wijten, het materiaal is wel wat

klein om ‘definitieve conclusies te trekken; oimer

,kelij k is wel, ‘dat voor kruideniers met een omzet
boven
f 200.—
het pOt. der uitgaven voor huur ‘daalt met ‘de •grootte van het gezin, wat omgekeerd is aan
de gezinsgrootte (van
40
tot
22
pOt.). Voor winke-
liers met een omzet beneden
f 200.—
‘geldt ‘dit niet; is hun inkomen zoo klein, dat zelfs het kleinste gezin
niet meer ‘dan het volstrekt noodzakelijke voor de
huishuur uitgeeft? Daarmede is weer in strijd, dat
bij krui’deniers met een omzet beneden
f 200.—
het
Ot. voor rooken snel ‘daalt met de grootte van het
gezin en ‘dat het een’ hooger percentage van ‘de uit-

gaven omvat dan voor rkui’deniers met een omzet
boven
f 200.—;
bij bei’de groepen van krui’deuiers neemt het pOt. voor ontspanning, spoor en tram be
steed, snel af met ‘de gezins’grootte.
Beschouwen wij nader ‘de uitgaven voor voeding,.
dan blijkt het pOt. uitgegeven voor de noodzakelijke
i’oedin’gsmiddelen als broocl, vetten, aardappelé!i bij
beide categorieën en voor suiker, groenten en krui-‘denierswaren bij kruideniers met een omzet boven
f 200.—
toe te nemen met de grootte van het gezin;
anderen ‘blijven ‘gelijk, ondanks het verschil in de
grootte van het gezin als melk, vleesch en visch bij
kruideniers met een omzet ‘boven
f 200.—;
suiker bij
krui’deniers met een omzet beneden
f 200.—.
Men
verbruikt dus per hoofd zooveel minder van deze
goederen, als ‘het ‘gezin zich uitbreidt; andere uitga-

ven tenlotte nemen af met ‘de grootte van het .gezin
ls fruit bij krui’deniers met een omzet boven
f 200.—,
fruit, vleesch, visch, kruidenierswaren,
groenten bij krui’deniers met een omzet daar beneden.
Dit zijn blijkbaar voor ‘deze categorieën weel’devoe-
dingsrnid’delen, ‘die grootere gezinnen zich niet kun-
nen veroorloven. Uit ‘den aard van hetgeen kruide-
niers met een omzet beneden f 200.—
als veel’de moe-
ten beschouwen, ni. vleesch en kruidenierswaren, blijkt
dat hun levensstandaard laag is.
Al hoewel ook dit jaar het onderzoek voornamelijk
bedoeld was als oefenin.g voor de studeuten, leek het mij niet zonder belang, dat eenige resultaten ‘daarvan
in een breederen kring bekend, werden gemaakt.
VAN GENISCLITEN.

HUURDALING EN HUURVERZEKERING

De heer 0. Fonkert schrijft ons:

In de financiëele structuur der huurwoningen heb-ben zich vooral in de na-oorlogsche jaren onder den
drang van de economische en sociale eisehen van onze
moderne samenleving enkele b
e
l
angr
ijk
e
wijzigingen
voltrokken wier invloed op de huur-bepaling zich
vooral in dezen crisis sterk doet gevoelen.
Ten opzichte der huurprijs-vorming heeft langen
tijd de niisvatting bestaan, dat de ‘huren zich ‘bij de
huurders moeten aanpassen. Dit verkeerde inzicht
heeft den huiseigenaren veel moeilijkheden gebracht,
doordat vele huurders, die door cle crisis in irikom-
sten waren achteruit gegaan eii waarvoor cle huur
niet evenredig was verlaagd, deze huur als een on-
rechtmatigheid aanvoelden en eigenmachtig tot huur-
verlaging overgingen. Geheel in den geest van dezen
tijd wordt thans door velen, zoowel uit de kringei:i
van huiseigenaren als huurders, de oplossing. ten on-
rechte van de Regeering verwacht.
De huur-bepaling toch is
tegelijk
een economisch
en een technisch proces. Economisch zal de crisis,
niet als verschijnsel, een groot aantal leegstaande wo-
ningen, in alle groepen, doch het meest in de duur-
dere, ‘tegenover een zeer gering aantal nieuwe huur-
ders, die allen op een verlaagd huurpeil willen hu-
ren, ook zonder regeerin’gshulp, den grootst mogelij-
ken druk op de huren uitoefenen; deze druk zal ech-
ter alleen tot een huurverlaging leiden, als deze
financiëel-techuisch mogelijk is. Doordat de huur-

814

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 September .1934

woningen worden gefinitncierd met gelden, ten op-
zichte waarvan de verplichtingen en renten voor vele jaren, contractueel worden vastgelegd, kan een a1ge-
meene huurveilaging, zooals ook uit voorafgaande
crises blijkt, eerst aan het einde van een crisis, of
1

daarna tot volledige uitdrukking komen en is hier
steeds de verhuizing van groote groepen huurders aan,
vooraf gegaan. 1-let zijn dus niet de huren, doch dci huurders, dia moeten beginnen met zich aan te pas-

sen aan een verlaagd levenspeil. /
Nu is de laatste jaren de financiëel-technische
mogelijkheid van huurverlaging belangrijk gewijzigd.
Veel meer dan vroegee zijn de huurwoningen vaak
zeer hoog verhypotheekt. Dit is mogelijk geworden,
omdat het speculatieve element van het vaste goed
door het lang te voren bekend zijn van bouvplannetï

ed. sterk is verminderd. Hierdoor is de aantrekke-
lijkheid van het vaste goed voor speculatieve beleg-
1

gingen verminderd, doch voor rente-belegging toege-
1

nomen. Doordat bovendien goede beieggings-ohjecten,
zeer sohaarsch waren, zijn er in huurwoningen de
1aatse jaren voor millioenen gelden ‘belegd, afkom-
stig van verzekeringsmaatschappijen en pensioenfond-,
sen, waarvan de renten uiteindeljk moeten cIienen
voor het betalen van vaste bedragen voor pensioenen. en lijfrenten. Aangezien de fonds-vorming voor
pen
t

sioenen. en verzekeringen in de toekomst stellig nog’ meer zal toenemen en het steeds moeilijker zal wor-
den een deugdelijke balegging voor deze gelden te
vinden, zal rekening moeten worden gehouden met
een toeneming van het voor pensioenen en vaste ren-
ten geïnvesteerde kapitaal in vaste goederen. 1-let toe-
nemen van deze beleggingeii zal de wenschelijkheid

van een vast rendement dwingender maken en tot: verstarring der huren leiden. Dit komt reeds thans’
tot uiting ‘hij de vele beleggingen op zeer langen’

termijn. .
Een gelijke invloed als deze beleggingen oefenen
meerdere en mindere mate ook de tegenwoordige’
hooge belastingen op het vaste goed uit. Ook dee
verplichtingen zijn in crisistijden meestal niet voô•r
vermindering vatbaar, omdat de Overheid deze geldeiï’

zelf hard noodig heeft.

1.

Ook andere van de vele lasten, die de exp1oitati’
van ‘het vaste goed constant drukken, oefenen een in-
vloed uit, die hieraan parallel loopt.
Deze vaste en onveranderlijke lasten op het vaste
goed hebben de mogelijkheid van directe aanpassing
van de huren aan een daling der inkomsten van de
huurders belangrijk beperkt. En de Regeering zal
in haar eigen belang meet aandacht moeten gaan
schenken aan de waarschuwende stemmen uit de be-,
voegde ‘kiingen, om niet een daling van deze huren
ontijdig af te dwingen door subsidies en voordeelen
aan socialisatiehouw, omdat dit dan zal leiden tot het
vernietigen van kapitalen, die dienen. om
haar eigen
vérplichtingen tegenover haar ex-ambtenaren te kun-

nen nakomen.

Maar ook voor onze maatschappj is het gevaar
van zulk een kapitaalvernietiging veel grooter en in.-
grijpender dan vroeger, omdat het aantal midden-
standers en ‘kleine spaarders, die thans een of meer huurwoningen bezitten, voor zel:f-bewoning en als
bron van inkomsten, vooral de laatste jaren zeer is
toegenomen. Door de crisis is het geringe weerstands-vermogen van deze bezitters meestal geheel verbruikt
en de verliezen, die noodig zijn om een directe aan-,
passing van deze huren te verkrijgen, zullen daardoor
zoo talloos veel slachtoffers uit den middenstand ma-
ken, dat niemand liet van de gevolgen kan, overzien
7

of de verantwoording op zich zal durven nemen.
Op het gebied der vaste goederen zal dus ook de
Overheid meer rekening moeten gaan houden met
hetgeen financiëel-technisch mogelijk is. De sanee-
ring, clie uiteindelijk de aanpassing van cle huren
mogelijk moet maken, kan echter niet van buiten af.,
doch zal van binnen uit moeten plaats hebben. Een

der gezonde ,middelën hier’.00r is een conversie-moge-
ljkheid van de hypo,theken naar een lager rente-type. Doch hiermede worden niet’ de oorzaken weggeno-
men, die thans zoo vele objecten, ondanks goed be-heer, in financiëele moeilijkheden hebben gebracht.
Deze oorzaken zijn voor het grootste deel, dat tegen-
over de steeds stijgende constânte lasten, slechts on-
zekere en in crisistijd sterk verminderende opbreng-
sten staan. Het bestendigen van dezen toestand zal
het gevaar van moeilijkheden in de toekomst steeds
grooter doen worden. Een verlaging van de vaste las-
ten kan, stel dat deze in belangrijke mate’ zou worden
bereikt, deze omstandigheid slechts voor een klein
deel opheff en.

Daarnaast is het meest noodige, dat cle onzekerheid
van eenige inkomsten uit het vaste goed, tegenover

doorloopende verplichtingen, zooveel mogelijk word t
opgeheven.
De .posten, clie den huisei:genaren steeds de meeste zorgen haren door hun omvang en onherekenhaarheid,
zijn de huurderving en het onderhoud..Voorbeide is
het thans mogelijic zich voor on’oorziene. kosten door
een verzekering te dekken. Door een huur•vevxekering
kan de huispigenaar zich de betaling- vuil – een deel
der huur doen waarborgen voor ht geval’ cl:e woning
leeg Icomt te staan; hij een verzekeii’rig..
.ejgen cle
onderhoudskosten wordt het onderhoud,’ hiiiiushuis,
tegen een vaste premie uitgevoerd. ,

Beide vormen heoogên tegenover de. .steeds toene-
mende vaste lasten, een meer stabiel rendement van
het vaste goed mogelijk te maken. Hierdoor toch zal
de huiseigenaar economisch beter bestand zijn tegen
de nieuwe eischen en volgende crises; maar vooral
zal hij meer objectief tegenover overdreven eischen

van zijn huurders staan en het beheer van zijn bezit
meer naar eigen economisch inzicht kunnen voeren.
Doordat hij daarbij geen rekening meer behoeft te
houden met het risico van huur-derving en onvoor-
ziene onderhoudskosten zal hij ibeter in staat zijn,
aan zijn huurders de laagst mogelijke huur toe te

staan.

BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.

DE ‘AGRARISCHE POLITIEK IN DENEMARKEN.

Dr. Rudolf Aschenbrenner te Kopenhagen schrijft
ons:

Denemarken is als een van de laatste landen door de wereldciisis getroffen, en het was een’ der eerste
landen, die. een niet onbeteékenende opleving konden
constateeren. Dit valt des te meer op, omdat Denemar-
ken in hooge mate een agrarisch land is en juist
deze landen het eerst de gevolgen der. crisis hebben
ondervonden, terwijl de opleving daar, het moeilijkst

tot stand lcwam.

1-let is echter onjuist om Denemarken als zuiver
agrarisch land voor,te stellen, zooals vaak geschiedt.
Terwijl in zuiver agrarische landen vaak vier vijf-
de der bevolking in den landbouw werkzaam is,
bedraagt dit percentage in Denemarken slechts 30.
Volgens de Deensche statistiek, waarbij industrie ‘en
handwerk samen wordt geteld, is, cle waarde van de
land’houwproductie zelfs iets lager dan die ‘der indus-
triëele procluctiè. Meer dan 8 püt. van dan Deen-
schen iii tvoer wordt echter cl oOr landhouwprpducten

geleverd; welke.producten voor D’eneiarken van even
groote beteekenis’ zijn als de industriëele ‘exportpro-
ducten in andere .Europeeehe landen.

Uitvoer van Denenea.rkea

1933 •, 1932
Landbouwprocl. in
miii.
Kr: …..’..
.

935

885
Industi’ieprod..

•,,, .. .

.
.
213

196

De export van agrarische producten levert en
overschot aan huitenlan,dche valuta op, ‘waardoor de
invoer van fahrikaten en grondstoffen kan worden
betaald. De invoer van gron,dstoffen voor den. land,

S.

12 September 1934

ECONOMISCH-STATIST.ISCHE BERICHTEN

815

bouw bedroeg in de beide bovengenoemde jaren res-pectievelijk 191 en 221 miii. Kr., zoodat een uitvoer-
overschot van resp.. 744 en 664 miii. Kr. werd ver-
kregen, dat beschikbaar was voor den aankoop van
inciustriëele producten in het buitenland. Beschouwt
men nog de cijfers van de Deeusche handelsbalans,
clie het volgende beeld vertoonen,

1933

1932

1932
Invoer in
miii. K. ……………. 1264,8

1190,9

1464,8
Uitvoer ,,

,,

11
1200,5 1132,6

1.329,0

Invoeroverschot ……………..
64,3

8,3

135,8

dan blijkt daaruit, in verband met de voorgaande
cijfers over den export van agrarische producten, in
welke mate het Deensche bedrijfsleven van deze
exportmogelijkheden afhankelijk is. Bij dien export speelt de Engelsche markt dc voornaamste rol, daar
in het afgeloopen jaar 65 pOt. van den export daar-
heen ging. De uitvoeroverschotten in het handelsver-
keer met Engeland – in cle laatste drie jaar resp.
420, 470 en 593 mill. Kr. – dekken bijna de invoer-
overschotten in het handeisverkeer met andere landen.
Tai

den Deeuschen export komt ongeveer 40 pOt.
voor rekening der siachterijprod ucten, v.ni. hacon,
Waarvan 9110 naar Engeland gaat, meer dan 25 pCt.
van zuivelproducten (ca. 4/5 voor de Engelsohe
markt) en 7 pOt. van eieren. Door de invoerbeper-
kingen van Engeland en het verdrag van Ottawa,
werd de Deensche export derhalve zeer ongunstig he-invloed, hetgeen uit de volgende cijfers blijkt, die den
totalen uitvoer van eenige producten geven.

:llacoim

………….
Boter

………….
Eieren

(honv.
miii.

,,Stiegen”)
53,5

Totaal
1)

F[oeveeiheid

in mtiii.
KG.

De toegenomen waarde van den uitvoer in 1933 is
alleen een gevolg van de prijsstijging van hacon op de
Engelsche markt van gemiddeld 1,05 Kr. in 1932 tot
1,60 Kr. per kg in 1933, hetgeen in verband staat
met de maatregelen der Britsche regeering tot bevor-
dering van de binneulandsche varkensproductie. Ove-
rigens blijkt uit de volgende prijsgegevens, dat deze
tendens niet algemeen was.

Varkensvleesc.h Boter

Eieren
Ore per kg

Kr. per Ore per
Gemiddelde prijzen siachtgewicht
100kg
kg
1909-1914

………….
97
208
120
1928

……………….
137
314
160
1930

……………….
128
245 132
1931

……………….
82
209
1.08
19
..
……………….
75
178
101
1933

……………….
121 171 105
Eind

Aug.
1934
172 176
114

Hierbij client in het oog te worden gehouden, dat
de hoterprijs in April 1934 een laagtepunt van 120
Kr. per 100 kg bereikte, dat nog nooit is voorge-
komen. De prijsdaling ‘heteekende een groot gevaar
voor den Deenschen landbouw, ter afweer waarvan
de volgende mogelijkheden bestonden: 1. Exportver-
grooting; 2. Vermeerdering van het ibinnenlandsche verbruik; 3. Productiebeperking; 4 Vernietiging van
de vooradige productiemiddelen; 5. Financiëele hulp.
Bij de overal te voorschijn tredende tendens naar
autarkie kon natuurlijk exportvergrooting in het
algemeen niet slagen, al waren partiëeie successen
op nieuwe markten nog wel mogelijk. Ook ten aan-
zien van het tweede punt, consumptievermeerdering,
waren de vooruitzichten niet gunstig. De levensstan-
daard der bevolking van 3%t millioen zielen behoorde
reeds tot de hoogste in Europa, terwijl deze bevol-
king toch volstrekt ‘niet de geheel op export inge-
stelde agrarische productie• kon. opnemen. Productie en verbruik geven het vôlgende beeld:

1933 19.32

1931
in miHioenen kg
Varkeusvieesch – Productie ………
460,5 551,6 515,8
Consumptie …….
143,7 133,0 1.09,1
Verbruik in pCt. der productie ……
31,2

24
2
1

21,1
Eieren – Productie ……………..
81,4

81,4

80,8
Consumptie ……………
17,4

15,4

22,4
Verbruik in pCt. der productie ……
21,4

18.9

27,7
Boter- i’rocluctie ………………
185

188

195
Consumptie …………….
34

30

23
Verbruik in pOt. der productie ……
18

16

12

Behalve bij eieren, is er van 1931 op 1932 een stij-
ging van de binnenlandsche consumptie opgetreden,
die echter niet groot genoeg kon zijn om de prijzen te beïnvloeden, te meer niet, omdat de exportprjzeu niet
van de verhoudingen op de hinne.nlandsche, maar van
clie op de wereidmarkten afhangeii.

Bij boter kwam daar nog de margarine als factor
bij. Terwijl Denemarken met een uitvoer van 151.000

ton aan cle spits van de hoteruitvoerlanden staat,
wordt in het binnenland ruim tweemaal zooveel mar-
garine als boter verbruikt. Vooral op ‘het platteland

is zulks het geval, omdat de boer de goed koopere mar-
garine verkiest boven de boter, waarvoor een heffing
bestaat. De landelijke bevolking verbruikte het laatste
jaar per hoofd de helft van de hoeveelheid boter, die
de stadsbevolking consumeercle. Ter illuitratie geven
wij de volgende cijfers.

1933

1932

1931
Boterverbruik per hoofd in kg

9,6

8,5

6,8
Mar.garine

….
20,7

20,5

22,1
Margarineproductie in miii. kg
..
74,3

73,3

79,3

De ‘mnar.garineproducenten hebben zich natuurlijk

verzet tegen de ppgingeu om het hoterverbruik ten
koste van margarine te doen stijgen. Zij wezen erop,
dat •het resultaat van een dergelijke politiek geen
grooten invloed op de boterprijzen kan hebben we-
gens de groote hoeveelheden export-boter. Men ver-
liest daarbij uit het oog, dat de prijs door het laatste
aanbod wordt bepaald en ‘het margarineverbruik in
Denemarken bijna de helft bedraagt van de uitge-
voerde hoeveelheid boter, zoodat een niet zeer groote
verschuiving van margarine naar boter reeds invloed
op den boterprijs moest hebben, indien niet de export-
prijs in Engeland bepaald werd door de Dominions,
die in 1933 alleen reeds 233 millioen kg daarheen
u itvoercien.

CRISISMAATREGELEN.

In December 1933 trof de Regeering niet behulp
van een wet een aantal maatregelen ter overwinning
van de crisis. Deze ioesten, naast prjsreguleering, ook voorschriften bevatten, die productie en con-
sumptie in. overeenstemming zouden brengen. Zij
komen in hoofdzaak op het volgende neer.

Regeling
VCfl
de varkensprocluctie.

Voor export naar de Engelsche markt werd het be-
zit van de ,,varkenskaart” voorgeschreven. Het aantal
kaarten werd vastgesteld in overeenstemming met de
exportvooruitzichte.n, terwijl de verdeeling over de
‘bedrijven rekening hield met grootte en waarde van
het bedrijf en verschillende andere factoren, onder
bevoorrechting van de kleinere en micidenbedrijven.
Doordat de prijs, die op de Engelsche markt kon wor-
den gemaakt, hooger was dan die op andere, secun-
daire markten, werd in den handel voor dergelijke
varkenskaarten geld geboden, niet lang geleden nog
60 Kr. Tengevolge van de inkrimping van de var-
kensstapel zijn de varkenskaarten echter zoo goed als
waardeloos geworden, daar het in den laatsten tijd vaak moeilijk was om liet aantal varkens, dat voor
den export naar Engeland noodig was, op de markt
te brengen. De •varkensstael liep van 4,39 millioerc
stuks in Juli 1933 tot 3,06 millioen stuks in Juli 1934
terug. In Juni 1934 waren er reeds 60-70.000 var-
kenskaarten te veel. Bovendien is de handel in var-
kenskaarten nog daardoor bemoeilijkt, dat zij slechts

1933

1932
Hoev.
1)
Waarde
2)
i-1oe’
1)
Waarde 2)

294,1

471,1

389,8

410,3

150,7

304,2

157,8

319,5

79,1

55,2

77,8

854,4

807,6
2)
Waarde in
miii.
Kr.

816

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 September 1934

op het moment van uitgifte geldig zijn en niet meer later kunnen worden gebruikt, gelijk eerst het geval

was.
Slachting voor. hiiinenlandsche consumptie vordrt
met 2 Kr. belast, wanneer het levend gewicht boven
de 45 kg of het slachtgewicht boven de 30 kg be’-
draagt. Bovendien moet daarbij een varkenskaart
worden ingeleverd of anders nog een bijzondere hef-
fing worden betaald.
.1

Rundvee- en vleeschregeling.

Productie en export van vléesch ontwikkelden zich

in de laatste jaren in tegengestelde richting.

In
miii.
kg

Productie Export Verbruik Vernietiging
1929

………142

71

71

1

1930 ……..137

61

76


1931………137

77

60


1932 ……..160

57

98

5,0
1933

……..162

23

113

26,0

De stijging der binnenlandsche consumptie kon clei
achteruitgang van den export niet goed maken.
In December 1933, bij de invoering der nieuwe
wetgeving, rekende uien op een vermindering van
den veestapel met ca. 240.000 koeien, 30.000 ossen ert
stieren, samen 300.000 stuks. Jaarlijks worden onge-
veer 1,5 mili. kalveren geboren, waarvan 500.000 voor
het op peil houden van den veestapel noodig zijn.
Zonder destructie was deze toestand niet te ‘bereiken Volgens de toen bestaande destructieverordening was
het aantal wekelijks te vernietigen dieren tot 2-300
begrensd, terwijl een veel grooter aantal werd aange:
boden. Daarom voerde de nieuwe wet Vrije en onbe’
perkte destructie in.
De boeren kregen voor het vleesch dezer dierè’n
eerst 28 öre per kg voor eerste soort en 20 voor min-
1

dere soort. Sindsdien zijn deze prijzen verhoogd tot 40 en 30 öre per kg, terwijl voor afgekeurde dierenl
20 öre wordt betaald. Op deze wijze is thans een mi nimurn prijs voor vee ingevoerd, beneden welken dë
boer niet hoeft te verkoopen, hetgeen bij de vroegere
beperkte gelegenheid tot destructie niet het
g
e
v
al
was.
De slachterjen moeten
8
Kr. per stuk betalen
om de afvallen te behouden, terwijl ook de op’brengs
der huiden in rekening wordt gebracht. Zij behouden
dus als ‘belooning voor hun prestatie vleesch en been-
deren, waaruit hoofdzakelijk diermeel. wordt gefa-
briceerd ter voedering van varkens en kippen. De,
vroegere invoer van dit product heeft voor export
plaats gemaakt. Ook werd uit het gedestrueerde vee
vleeschextract bereid en vleeschconserven, terwijl ten
slotte de vroeger in Denemarken onbekende export,
van bevroren vleesch ter hand is genomen. In ver
schillende gevallen wordt het vernietigde vee voor,
zeepbereiding gebruikt. Bij export worden de voor
het slachten betaalde heffingen teruggegeven. Ter dekking van de destructiekosten wordt een hef-
fing hij slachting voor hinnenlandsch gebruik gehe-
ven van 2.0 Kr. per stuks volwassen vee,eu 15 Kr.
voor vette kalveren, terwijl kalveren onder de 30 kg
vrij van heffing zijn. De destructie heeft de laatste
12 maanden den volgenden invloed op den veestapel
gehad.

Aantal stieren zijn verminderd van

78.000 tot

64.000
1aIveremm onder een jaar stegen van

685.000

712.000
ossen

,.

,,

,,

.

59.000

47.000
1-2-jarige koeien ……….542.000

518.000
tweejarige en oudere koeien .1.770.000

1.712.009
f

Totaal . . . . 3.1 34.000 tot 3.053.000

Tot einde Augustus 1934 zijn in totaal
koeien vernietigd, waarvan 129.878 in 1933 en 91.770
in 1934. Hierbij kome.n nog 35.387 voorste deelen. De
achteruitgang van den rnndveestapel bedroeg in de
laatste 12 maanden rond 81.000 stuks. Of de des-

tructieregeling, die tot het einde van dit jaar loopt,
daarna verlengd zal worden, staat nog niet vast. Van
consumenten.zijde wordt oppositie daartegen gevoerd,
omdat de kosten door de verbruikers worden ge-
dragen.
1)

De veevernietiging heeft een niet te onderschatten
invloed op het peil van den veestapel uitgeoefend,
omdat natuurlijk allereerst het vee van mindere
qualiteit ter vernietiging is aangeboden.

Bot erregeling.

Op boter wordt een heffing ‘betaald ten bedrage
van 35 öre per kg op de hinnenlandsche markt. Daalt
de boterprjs onder de 1,75 Kr. dan wordt die hef-
fing vermeerderd met ‘het prijsverschil beneden dit
minimum; stijgt de pr”sboven de 2,15 Kr. dan
wordt de heffing op overeenkomstige wijze vermin-derd. Bovendien is een Botercentrale georganiseerd,
die met behulp van een beschikbaar gesteld fonds
‘hij prijsdaling kan ingrijen door boter uit de markt
te nemen. Dit is tot nu toe slechts een enkele maal
noodig geweest.
Terwijl de boterprijs tusschen 1,80 en 1,20 Kr.
schommelde, is de prijs voor binnenlandsch verbruik
op 2,15 Kr. gehandhaafd. Daardoor konden dalende
vrije prijzen het verbruik niet stimuleeren.
Aan de andere zijde wordt margarine belast door
een heffing op alle grondstoffen ter bereidin.g daar-
van, behalve op varkensvet en talk, van 30 öre per kg.
Ook wanneer die grondstoffen voor de :bereiding van
margarine, kaas, vetemulsies, palmin of eet’bare olie
worden gebruikt, wordt de heffing geheven. Uit de
opbrengst dier heffingen wordt 5 mill. Kr. ter ver-
deeling van margarine. en 2 mnlil. Kr. ter verdeeling
van rundvieesch aan hhoeftigen en werkloozen ge-
brui kt.

Graanregeling.

De prijsdaling van granen op de internationale
markten bracht wel voordeel aan de Deensche vee-
teelt door goedkoope voedermiddelen, maar temislotte
dreigde de binuenlandsche productie van granen ten
onder te gaan. Daarom werd een heffing ingesteld
op vermalen en onvermalen geïmporteerd graan, mci.
maïs, en van vervangende producten daarvan. De
grootte der heffing wordt door den Minister vastge-
steld. naar gelang van het verschil tusschen de we-
reldmnarktprijzen en richtprjzen voor binuenlandsche
granen. Rogge, die voor menschelijke consumptie
wordt vermalen, is vrij van heffing, doordat deze bij het malen wordt ‘gerestitueerd, evenals een deel van
den prijs van hinnenlandsche rogge.
De opbrengst der heffingen worden in een fonds
gestort, waaruit o.m. de verdeeling van rundvleesoh,
enz. aan behoeftigen wordt bekostigd. Het restant
van het fonds wordt onder de boeren verdeeld; bij de
uitkeering wordt rekening gehouden met de waarde
der op den grond drukkende schulden. De kleinere en
mi d denbedrijven hebben hierbij een bevoorrechte po-
sitie, omdat zij – in tegenstelling tot de groote,
graanproduceerende bedrijven -. meestal koopers van
granen zijn en dus de heffingen hebben opgebracht.
De wet op de graanrechten is 31 Augustus afgeloo-
pen, terwijl nog geen beslissing is genomen betref-
fende de verlenging met het oog op de gestegen
graanprjzen van den laatsten tijd, waardoor de
grondslagen van de wet in verschillende opzichten
zijn komen te vervallen. T

Jet graanfonds bedroeg op
31 Aug. ji., na aftrek van 2 mill. voor rundvleesch-
verdeeling en 3 millioen schadeloosstelling voor de
maalderijen, 7 millioen Kr.

1)
Voor de Jutlandsche veehouders bestaat nog een extra
steun in den vorm van 10 öre per kg voor ossen van
minstens 450 kg, die
01)
de plaatselijke markt voor export
of
siach’ing worden verkocht, wanneer het dier minstens
6 w’eken in het ‘bezit van den verkooper is ‘geweest.

12 September 1934

ECONOMISCH-STATIS’tÏSCHE BERICHTEN

817

Finc6nciëele
hulp.

Door cle dalende prijzen van lauclbouwproducten
ging .de rentabiliteit van den Deenschen landbouw ge-
stadig achteruit. In 1932 werd zelfs met verlies ge-
werkt, in 1933 is weer een weinig winst gemaakt, die
waarschijnlijk in 1934 nog is toegennmen. Het ver-
laten van den gouden standaard in September 1931
heeft catastrofale prijsdalingen voorkomen. Begin
1933 werd de Deensche Kroon, op aandrang van
agrarische zijde, tegenover het Pond verder gedepre-
cieerd. Daarna is de verhouding tegenover het Pond
niet meer gewijzigd, zoodat thans de depl:eciatie
tegenover de .goudvaluta 51,5 pOt. bedraagt. De prijs-
index is weinig veranderd, de kosten van levenson-derhoud stegen van 154 in Oct. 1931 tot 166 in Juli
1934 (1914 = 100). Een vermindering van bonen,
belastingen en rente in dezelfde verhouding als de
pr.ijzen van landhouwproducten daalden, was buiten-
gesloten, zood at bijzondere maatregelen getroffen
moesten worden.
Reeds in 1931 werden in Denemarken wettelijke
maatregelen ter voorkoming, resp. uitstel van execu-
tie van lancthouwhedrijven uitgevaardigd, waardoor
saneering van overbelaste bedrijven werd vergeniak-
kelijkt. Ook werd verlichting van belasting en rente
ingevoerd. De middelen om de daaraan verbonden
kosten te bestrijden, werden gevonden uit bijzondere
belastingen. In 1933 werd met openbare gelden een
cr isisfonds opgericht, waaruit leen ingen aan geidiu-
stellingen werden verstrekt in geval van het wegval-len van rente. Dit alles, inclusief pogingen tot rente-
conversie, was echter nog niet voldoende.
Van ongeveer 450.000 landhouwbedrijven waren in
Juni jl. ongeveer 135.000 in hetalingsmoeiljkheden.
Aan den aandrang uit landhouwkringen tot verdere depreciatie van de Kroon tot 28 Kr. per Pond werd
niet toegegeven, omdat men daardoor stijging van
cle kosten van levensonderhoud en strijd om loons-
verhooging vreesde, terwijl de regeering juist begin
van het jaar een overeenkomst voor 12 maanden had
getroffn met de arbeidersorganisaties. Thans is een
regeeringsvoorstel in behandeling ter conversie van
reutegevende papieren tot 4 pCt., gepaard aan een maximale rente van 3 pOt. voor spaarhankgeldeu.
Het voorstel bevat voorts een moratorium of kwijt-
schelding van een deel der landiouwschulden. De
credietinstellingen zouden verdere bédragen krijgen
wegens de verminderde rente-opbrengst.
De kosten bedragen 28,8 millioen Kr. en zouden uit verbruiksbelastingen, converteeringsheffingen,
speciale dividendbelasting en belasting op omzetten
bij de credietinstellingen worden opgebracht. Het
voorstel is reeds door het Folketing aangenomen, en
thans bij het Landsting in behandeling. Inmiddels
veranderen de verhoudingen snel, door de stijging der
prijzen van agrarische producten, waardoor de situa-
tie in den landbouw belangrijk is verbeterd en de
urgentie van deze nieuwe maatregelen minder is ge-
worden.
De hier beschreven maatregelen hebben zich ge-
cleeltelijk aan de veranderde omstandigheden aan-
gepast, en
zijn
ten dccle automatisch overbodig ge-
worden. Al kan het geheele probleem van den Land-
bouw in Denemarken nog niet als opgelost worden
beschouwd, toch schijnen de grootste moeilijkheden
overwonnen te zijn, waartoe de verschillende reeds
genomen maateelen krachtig zullen hebben bijge-
dragen.

Nadruk verboden

T

AANTEEKENINGEN.

De positie van de Europeesche industrielanden
op de wereldmarkt.

In den laatsten tijd is van verschillende zijden
gebruik gemaakt van gegevens betreffende de ont-
wikkeling van den uitvoer over een reeks van jaren,
om aan te toonen, in welke mate een bepaald land
door de crisis geieden heeft. Daarbij wordt vaak het
verschil tusschen goed- en niet-gondlanden op den
voorgrond geplaatst. Bij een dergelijke vergelijking
verliest men steeds uit het oog, dat men niet zonder
meer de goudwaarde van den uitvoer van de niet-
goudianden als maatstaf kan gebruiken. Immers, het
kostenpeil van een niet-goudlaud is door depreciatie,
in goud uitgedrukt, sterk gedaald. Ook al zou de
uitvoerwaarde (in •goud) van een niet-goudiand zich
ongunstiger ontwikkelen dan die van een goudlaud,
dan is het iéer goed mogelijk, dat de rentabiliteit
van ie u.itVoer.hedrijveii in het eerstgenoemde land
zich heeft bërsteld, in het laatstgenoemde land nog
niet.

Bovendien. heeft het herstel van de niet-goudlan-
den zich vak meer gemanifesteerd in een verbete-
ring van het hinenlandsche bedrijfsleven dan in een
‘erbetering van de uitvoerbecirijven.
Kiest men echter cle waarde van den uitvoer als
object van onderzoek, dan is het o.i. aan te bevelen
om na te gaan,. welke positie een bepaald land in het
vereldverkeer inneemt, d.w.z. hoe de uitvoer van een
bepaald land zich
t.O.v.
de waarde van dcii wereld-
iitvoer heeft gedragen. Gebruik makende van. de
gegevens van de nieuwste publicatie van den Vol-
kenhond
1),
hebben
wij de volgende tabel opgesteld.

Aandeel in proc. van de uitvocrwaarde van een bepaald
land in de waaide van den werelduitvoer
in
qo’ed.iDollars.

1929

1931

1933
België

……………………….2.68

3.40

3.34
Italië

…………………………
2.42

2.79

2.69
Frankrijk

…………………….5.95

6.31

6.39
Nederland

……………………

2.42

2.79

2.50
Zwitserland

…………………..
1.21

1.36

1.35

Duitschlanci

…………………..
9.72

12.09

9.88
Polen

……………………….
0.96

1.12

0.92

Tsjecho-Slowakije ………………1.83

2.05

1.49

Engeland

…………………….10.74

9.37

10.37 Zweden.

……………………..

1.47

1.46

1.58
1)
Aperçu Géndral
du
Commerce Mondial
1933.

In cle eerste plaats blijkt hieruit, dat de goudianden
in cle periode van 1929 tot 1931 op de wereldmarkt
terrein hebben gewonnen. Over de geheele linie is
het aandeel van deze landen in den wereidhandel ge
stegen. Dit is zonder twijfel een gevolg van de be-

kende schaarbeweging tusschen de prijzen van indus-
triëele producten eenerzijds, die van agrarische pro-

ducten en grondstoffen anderzijds. Bovendien voeren erschiliende Europeesche industrielanden agrarische
kwaliteilsproducten uit (boter, kaas, enz.), wier prij-
zen in het begin van de crisis niet zoo sterk waren
gedaald als die van granen.
Alleen de industrielanden, wier munt in 1931 is
gedeprecieerd (Engeland en Zweden), hadden tot dat
jaar op de wereldmarkt terrein verloren.
Vanaf 1931 zijn de rollen echter omgekeerd. Het
aandeel van de •goudlanden in de totale waarde van
den werelduitvoer daalt, dat van de niet-goudlanden
(ook in goud uitgedrukt) stijgt. Er is tusschen deze
twee gioepen van landen dus een zeer markante tegen-
stelli.g op te merken. Intusschen zij er nog op gewezen, dat het aandeel
van de landen van het goudblok in den werelduitvoer,
6ndanks de dalihg vanaf 1931, nog hooger is clan in
1929. Dit verschijnsel doet zich niet voor hij Polen
én Tsjecho-Slowakije, landen wier aandeel in den
werelduivoer ook tot 1931 is gestegen, maar daarna
zeer sterk is gedaald. Vooral Tsjecho-Siowakije trekt
in dit verband de aandacht. Het is werkelijk grappig,

om op het oogen’blik in de pers de beoordeeling van

318

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12
September 1934

de ontwikkeling van de conjunctuur in dat land te
volgen. Op grond van
dezelfde
gegevens komt men

tot geheel verschillende conclusies, waarbij het mone-
taire standpunt, dat men inneemt, vaak van be-
slissende heteekenis is.
In dit verband zoucle.n wij
01)
de volgende feiten

willen wijzen, die van groot belang zijn hij de heoor- deeling van den economischen toestand van dit land.
De conjunctuur in Tsjecho-Slowakije ‘had ten tijde
van de depreciatie het laagste punt nog niet bereikt.
Dit blijkt ook duidelijk uit de hoogst ongunstige ont-
wikkeling van len uitvoer. Daarom dienden de mone-
taire iaatregelen voornamelijk om de nog steeds

voortschrijdende depressie tot staan te brengen. Van
een vermindering van het goudgehalte van de Kroon
met ruim 16 pCt. kan men immers geen overdreven
verwachtingen koesteren, indien men hijv. den omvang
van de depreciatie van het Pond daarbij vergelijkt.
Bovendien is sedert Februari ji. in verschillende
andere goudiancien (Frankrijk, Nederland enz.) cle
toestand nog ongunstiger geworden. Indien de con-
junctuur in Tsjecho-Slowakije stationnair is geble- ven, is er dus t.o.v. verschillende goudianden reeds
een relatieve vooruitgang te constateeren. In elk ge-
val blijkt ook uit bovenstaande gegevens wel voldoen-
cle, soe voorzichtig men in zijn conclusies moet zijn.
v. d.
V.

Koffie-statistiek over Augustus 1934.

De dezer dagen verschenen Statistiek van de Firma
G. Duuring & Zoon te Rotterdam geeft aan, dat in
Augustus de aanvoer geweest is als volgt (in balen):

1934

1933

1932

in Europa
……………
594.000

894.000

542.000

Ver. Staten van Amerika
813.000 1.117.000

566.000

Totaal
….
1.407.000 2.011.000 1.108.000

De Aanvoeren in Europa en in Amerika
tezamen

gedurende de eerste. acht maanden van het
jaar be-
droegen 16.181.000 balen tegen 15.450.000
balen in

1933 en 14.600.000 ‘halen in 1932.
De Afleveringen in Augustus ware.n (in ‘balen):

1934

1933
1932
in Europa

……………
960.000

779.000 771.000
Ver. Staten van Amerika

853.000

920.000
768.000

Totaal
. .
..

1.813.000

1.699.000 1.539.000

De Afleveringen i.n Europa eû in Amerika tézarnen
gedurende de eerste acht maanden van het jaar waren
15.441.000 halen tegen 14.797.000 halen in 1933 en
14.933.000 halen in 1932.
Vanaf 1 Juli tot 31 Augustus waren de Aanvoeren
in Europa en in Amerika tezamen 3.101.000 halen
tegen 3.782.000 ‘balen in 1933 en 2.371.000 balen in
1932, terwijl de Afleveringen bedroegen 3.295.000
‘halen tegen 3.480.000 in 1933 en 3.195,000 in 1932.
De zichtbare voorraad was op 1 September in Europa
2.957.000 halen tegen 3.323.000 balen op 1 Augus-
tus. In Amerika bedroeg hij 916.000 halen tegen
956.000 halen op 1 Augustus. In Europa en in Ame-
rika tezamen was de zichtbare voorraad dus op
1 September 3.873.000 halen tegen 4.279.000 balen op

1 Augustus. Hij bedroeg op 1 September 1933 –
3.388.000 halen en op 1 Sept. 1932 – 3.721.000 ‘balen.
De zichtbare wereidvoorraad was op 1 Septenlber
8.509.000 ‘balen tegen 8.475.000 halen op 1 Augustus
en 6.891.000 halen verleden jaar (in deze cijfers zijn
niet begrepen de voorraden in het binnenland van
Brazilië, waarvan het cijfer van 1 September nog
niet ‘bekend is, doch die op 1 Augustus ‘bedroegen
3.845.000 ‘balen en op 1 Sept. 1933- 13.349.000’halen).

Het inkomen van de Amerikaansche landbouwers
in 1934.

Het Bureau of Agricultural Economics heeft de
ramingen openbaar gemaakt van het inkomen, dat de
Amerikaansche farmers waarschijnlijk in 1934 zullen
genieten. In dit netto-inkomen zijn de bedragen be-
grepen, die als steun door de A.A.A. worden uitge-
keerd (groot $623 millioen). Dit ‘bedrag wordt op
$ 6 milliard geschat tegenover $ 5,1 milliard in 1933
en $ 4,3 milliard in 1932. De stijging ‘bedraagt dus
10 püt. sinds het vorige jaar en 24 pOt. sinds 1932.
Niettegenstaande de droogte wordt derhalve het
totale inkomen ‘belangrijk hooger geschat dan ver-
leden jaar, terwijl tooh de bebouwde oppervlakte in
1934 was ingekrompen. Zelfs zonder den steun van de
A.A.A. zou het inkomen in vergelijking met 1933 een
stijging van $485 mil’lioen hebben vertoond.
In het algemeen hebben de hoeren in de niet door
de droogte geteisterde gebieden van de gestegen prij-
zen geprofiteerd, terwijl zij, die van de droogte te
lijden hebben gehad, het grootste deel der steungel-
dan van de A.A.A. hebben ontvangen.
De volgende tabel geeft het inkomen der farmers
vanaf 1924 volgens, de gegevens der A.A.A. In de
tweede kolom is door ,,T’he Annalist”, waaraan wij deze
gegevens ontleenen, de koopkracht van dat inkomen
uitgerekend, door het inkomen zelf te deelen door
het indexcijfer der prijzen van door de boeren ge-
köchte goederen. De derde kolom geeft de indexcijfers
van de ‘koopkracht op basis 1924 =
100.

Geldinkonien Koopkracht Indexeijfers
der farmers

van dat

der
(miii ioen $) inkomen ) koopkracht
1924
……………..
9.785

9.785

100,0
1925
……………..
10.324

10.043

102,8 1926
……………..
9.993

0.749

99,5
1927

……………..
1.0.016

9.946

101,4
1928
……………..
10.289

10.087

103,2
1929
……………..
10.479

10.345

105
3
8
1930
……………..
8.451

8.803

90,0
1931

……………..
5.899

7.150

73,2
1932
……………..
4.328

6.053

61,8
Met steun A.A.A.
1933

……………..
5.051

6.967

71,2
19341)

……………
6.000

7.380

75,4
Zonder steun A.A.A.
1933
……………..
‘4.892

6.748

69,0
19341)

……………
5.377

6.614

67,5

)
Inkomen gedeeld door het indexcijîer van gekochte
goederen.
1)
Schatting.

Zonder steun zou dus de’ koopkracht van het in-
komen der ‘boeren in 1934 ‘gedaald zijn, door den
steun is ‘zij 4,2 punten gestegen.

AANVOEREN in tons van 1000 KG.

Artikelen

Rotterdam
Amsterdam

‘Totaal

2.8 Sept.
Sedert
Overeenk.
2-8 Sept.
Sedert
Overeenk.
1934 1933 1934
1jan.
1934
tijdvak
1933 1934
1Jan.
1934
tijdvak
1933

30.434 925.629 991.765
10
28.355 20.381
953.984
1.012.146
7.635
295.498 271.620

15.257
5.569 310.755
277.189
750
15.930 14.955


25
15.930
14.980
38.574 642.805
770.031
7.605
156.506 142.881
799.311
912.912
8.224
269.798
257.787
902
37.263
24.354
307.061
282.141

Tarwe

………………
Rogge

……………….

2.542
90.006
103.155

2.995
—3.306

.
93.001
106.461

Boekweit
………………..
Mais
………………..

5815

152.913 156.360 4.600
166.561
189.974
319.474 346.334

Gerst

………………
Haver

………………

805
55.449
72.843

25
200
55.474 73.043
Lijnzaad

…………….
Lijnkoek

…………….

230 14.134
13.077
90
1.928
5.220
16.062
18.297
Tarwemeei

………….
Andere meelsoorten.

794
40.138
34.844
455
5.139
7.074
45.277
41.918

*
12 September 1934

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

819

STATISTIEKEN.

BANKDISCONTO’S.
Disc Wissels.
24198ept.’33
1ed
Lissabon

…. 54
8Dec.’33

BkBeBm03
1Vrsch.
19Sept.’33
Londen ……
23OJuni’32
in R.C.
3
19Sept.’33
Madrid ……6
26 Oct.’32
Athene … ……..
7

14Oct.’33
N-YorkFRB 14
1Feb.’34
Batavia………..
4

1Juli
1
34
Oslo

……..
3428Mei’33
Belgrado
.
……..
64
16Juli’34 Parijs

…… 2131
31
ei’34
Berlijn

……….
4
22Sept.’32
Praag

……
3425 Jan.’33
Boekarest ……….
6

5Apr.’38
Pretoria

.
..
.
3415Mei ’33
Brussel ……….
24
28A3I9.’34
Rome……..3

11Dec.’33
Budapest
………
44
17 Oct.’32
Stockholm

.. 24
.
1 Dec.’33
Calcutta

……..
34
16Feb.’33
Tokio

…. 3.65

2Juli’33
Dantzig

……..
3

6 Mei ’33
Weenen ……
4427Juni’34
Helsingfors ……
44
20Dec.’33
Warschau….
5 2
6 Oct. ’38
Kopenhagen

•…
24

1Dec.’33
Zwits. Nat. Bk. 2 22
Jan.’31

OPEN MARKT.

1934
II
1933

II
1932

ii
1914

ep
.
8
s

t
318
Sept.
27Aug.1
1
Sept.
20125
Aug.
419
Sept.
5110
Sept.
20124
Juli

Amsterdam
Partic.disc.

9
Ii6

9
.16

Ii&

.ie/s

“161

114_113

3118-31i6
Prolong.

1

1

1

1

1

1

2j4-j4
Londen
Daggeld.
. .

1
4
I

3
14-1

3
(4-1

3
14-1

14-1

‘j4I

1314-2
Partic.dlsc.

14-116

,4

I16

14

116

3
14_
1
3116

/ie

11
116..3
14

4
1
14.
3
/4
Berlgn
Daggeld…

4-514

4511

41J_551

4_57/4

3125f4

5
1
156
3
14


Maandgeld

4-6.

4
1
12-6

4
1
b-6

4
1
12.6

412-6

5-6(z


Part, disc.

3:4/
4

3414

3$,433/4

3
7
1
s

4
1
12

2
1
18-
1
12
Warenw.
. .

4..11

4_11
3

4.
1
12

4.11
7

4.1(3

5-
1
12


Ne,,,York
Daggeld 1)

1

1

t

1

1
14

2-14

I
3
142
1
12
Partic.dlsc.,

3/
74

3/74

/ie

/ie

1
12

71


1)
Koers van 7 Sept. en daaraan voorafgaande weken t(m. Vrijdag.

WISSELKOERSEN.
KOERSEN iN NEDERLAND.

Da a
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Bataeia
1
York )
)
) )
)
1)

4 Sept. 1934 1.45’1

7.30

57.774. 9.734 34.65- 10071
18

5

1934 1.454

7.30

58.-

9.731
34.64 10011
14

0

1934 1.453f

7.29
5
18 58.174. 9.724 34.62k 10071
44

7

1934 1.457/

7.28y
4
58.65. 9.734. 34.66 10071
48

S

1934
1.457/8

7.29

58.55

9.734 34.04 1007/
10

1934 1.45
7
18

7.29

58.524. 9.734. 34.644. 1007/
Laagste d.wl) 1.45k

7.27

57.05

9.73 34.60 100
Hoogste d.wi) 1.46

7.31k 58.65

9.74 34.70 1004
Muntpariteit 2.4878 12.1071 59.263 9.747 34.592 100

Data
serland
L

Weenen
Praag
1
,
)
1
Boeka-
rest
1)
Milaan
.)
Madrid
••)

4 Sept. 1934
48.20

t134
1.48
12.66
20.1e
5

,,

1934
48.20
-.
6.144.
1.48
12.67
4
.
20.174.
6

,,

1934
48.20
-,
6.14
1.48
12.674.
20.18
7

,,

1934
48.20

6.14
1.48
12.674.
20.18
S

1934
48.20

6.14
1.48


10

1934
48.20

6.14
1.48
12.674.
20.16
Laagste d.wl)
48.15
-.
6.10
1.45
12.624.
20.10
Hoogste d.w
1
)1
48.224

28.-
6.16
1.50
12.71
20.30
Muntpariteit
1
48.003
35.007
7.371
1.488
13.094 48.52

Data
Stock-
1
Kopen-I
lo 49
r7!el-

1
1
enos-
1
i,

ires Mon-

1
,’wlm
*)Ihage,z)I
1)

1
Ireal’)

4 Sept. 1934
37.65
32.624.
36.70
3.223.
3
18
1.484
5

,,

1934
37.674.
32.65 36.70
3.23
40
1.49
6

,,

1934
37.674.
32.624
36.65
3.23
393%
1.49k
7

,,

1934
37.574.
32.55
36.60
3.23
39X
1.50
8

,,

1934
37.60 32.50
.
36.60
3.224.
39
1.50
10

,,

1934
37.624
32.60
36.65
3.23
3911
1.49k
Laagste d.w’)
37.30
32.25
36.35
3.20
39
1.48k
Hoogste d.w’)
37.90
32.85 36.95
3.25
40X
1.50h
Itluntpariteit
66.671
66.671
66.671
6.266
953
2.4878
49
Noteering te
Amsterdam.
49
Not, te Rotterdam.
1)
Part,
opgave.
In
‘t
Iste
of
2de No. van iedere maand komt een
overzicht
voor van een aantal niet wekelijjcs opgenomen
wisselkoersen.

KOERSEN TE NEW
YORK.
(Cable).

Data

1
(‘e’)

4 Sept.

1934
5,02
6,6911
4

39,94 68,78
5

,,

1934
5,001/
16

6,681’1
8

39,90 68,64
6

,,

1034 5,00l1
6,68
40,03
68,62
7

,,

1934
5,00
6,68
40,20
68,63
S

,,

1934
5,00w
6,68
.

40,28 68,63
10

,,

1934 5,00%
6,665/
40,18
68,51

11
Sept.

1933
4,543i
.
5,46
33,55 56,30
Muntpariteit..
4,86
3,9051
23.8134:
4081
16

KOERSEN
TE LONDEN.

Plaatsen en
Noteerings.
25Aug.

1
Sept. 1
318
Sept.
’34
1
8Sept.
Landen
eenheden
1934
1934

1
LaagstelHoogstel

1934

Alexandrië..

.
Piast.
p.

97%

97%

7’1
8

9751

97%
Athene

….

Dr.
p.

520

515

513

51.5

515
Bangkok….
Sh.
p.tical

1110l1

11101/
1

111011

l/lol/
s

111041
4

Budapest

..
Pen.p.J’.

17

16h

16%

162%

16%
‘BuenosAires’

d.
p.$

29
51
8

2984

29l1

29%
Calcutta
. . . .
Sh.
p.
rup.

116I1,

11611
16

116
1
1
32

1163182

1161/
11

3Constantin.. Piast.
p.0

615

605

605

610

610
Hongkong
..

Sh.
p. $

1/6%

1/611
8

11611
1

117%

1
1
6
12
1
16

Kobe

……

%
Sh.
p.
yen

1/2

11251
5

11211
16

11271
86

1/2s,
E
Lissabon,…

scu. p. £
11011

11011
4

109%

11034

11041
4

Mexico

….

$perC

18

18

1734

18%

18
‘Montevideo’)

d.perC

19

19%

19

20

1934
Montreal

..

$
per £

4.92

4.88%

4.55%

4.89%

4.8571


u’Riod.Janeiro3 d. per Mii.

331,

331
1

3114

3%

3
2
188
Shanghai

.. Sh. p. tael 114l1/,

1
11
5l1

114%

1/531
4

1151
8

,Singapore

..

id. p. $

214
5
1
37

2/4
5
/
s
,

214
1
116

214%

2/4
5
/
77


Valparaiso
4).

$
per
£

127
1/
4
125.35 127 ‘j 5
125.35
4
Warschau

..

ZI. p. £

26s1

26
,
1
10

25%

2651
4

26
1
j,
1)
Officiëele noteering 36
1
12 laten.

2)
Id. vanaf 4 Aug. 38
3
14, vanaf
22 Aug. 38
7
e
8,
vanaf 24Aug. 39, 29 Aug. 39
1
1, 30Aug. 39
1
i, 31 Aug.
39
s,
4 Sept. 39112, 5 Sept. 3938. 3) Id. 411
4
, 4) 90 dg.
5)
Vanaf 28 Aug. laatste
,,export” noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS 5)
Londen’) N.Yorkl)

Londen
4 Sept. 1934..

219/
,

495,1
8

4 Sept. 1934 …..140/104
5

,,

1934..

215I

49%

5

,,

1934….

140/64.
6

,,

1934..

2185/
16

49%

6

,,

1934….

1408
7

,,

1934..

21l21
6

49%

7

,,

1934….

140,94
8

,,

1934..

49%

S

,,

1934….

14:019
10

,,

1934..

2113,,

4934:

10

,,

1934….

140/114.
11

Sept. 1933. .

18;

37

11 Sept. 1033….

128/94
27 Juli

1914..

24
84
/
16

59

27 Juli

1914….

84110%
In pence p.oz.stand.
2)
Forelgn silver In
$c. p.oz.
fine.
3)
In sh. p.oz.fine
STAND VAN ‘s RIJKS KAS

Vorderingen.

1
30Aug.1934
1

7Sept.1934 ‘Saldo van’s Rijks Schatkist bij De Ne-
/
21.091.422,32
f
32.756.390,29
Saldo b. d. Bank voor Ned.Gemeenten
5.755,79
,,

748.916,94
Voorschotten
op
ultiuno Juli 1934 aan

)

derlandsche

Bank……………….

de gem. verstrekt
op
aan haar uit te
keeren hoofds.derpers. bel., aand. in

de hoofds. der grondbel. endergem.
fondsbel., alsmede
opc. op
die belas-
tingen en
op
de vermogensbelasting
– –
268.406.472,33
,,285.510.745,20
“Voorschotten aan Ned.-lndië………….
Id. aan

Suriname …………………

12.439.238,70
12.752.945,87
Id. aan

Curaçao ………………….
..2.185.473,42
..
,,

2.292.214,88
Kasvord. weg. credietverst.a/h. buiteni
,,
11
..2.850.378,71
,,
113.657.087,32
Daggeldieeningen tegen onderpand
»

1.000.000,-
,,

3.000.000,-
Saldo der postrek.
v.
Rijkscomptabelen

29.651.032,90
,,

34.479.742,03
1
Vord.
op
het Alg.Burg. Pensioenfonds’)
– –
Vord.
op
andere Staatsbedrijven
1)
17.987.410,63
‘Verstr.
t. laste der Rijksbegr. kasgeld-
..18095.224,95

leeningen aan gemeenten (saldo)…..
43.082.536,77
,.

43.056.536,77
Verplichtingen.

Voorschot door De Ned. flank ingev.
art. 16 van haar

octrooI

verstrekt
– –
Schatkiatbiljetten In omloop ………
f453.459.000.-
f443.533.000,-
Schatklstpromessen in omloop …….
97.540.000,-.
,,l20.490.000,-
‘Zilverbons in

Omloop …………….
1.319.421,-
,,

1.316.709,50
Schuld

op

ultimo Juli

1934

aan

de
gem. weg. a. h. uit te keeren hoofds. d


pers. bel., aand.
i.
d. hoofds. d. grondb.

e. d. gem. fondab. alsm.
opc. op
die

.

…..

bel, en
op
de verm. bel …………..
236.680,39
,,

236.680,39
Schuld aan het Alg. Burg. Pensloenf.’)
,,

13.714.568,81
,,

14.342.499,92
Id. a. h. Staatsbedr. der
P.T.
en
T.’) ..,,

……

104.236.697,76
,

61.869,63
,,112.507.376,98
62.558,10
Id. aan andere Staatsbedrijven’)
……
Id. aan diverse instellingen’)
……..
,

53.280.397,80
60.311.746,97
.1)
In rekg.-crt. met
‘s
Rijks Schatkist.
..

NEDERLANDSCH.INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.
l
Sept. 1934

1

8 Sept. 1934
Vorderingen:
Saldo Javasche Bank ……………..
/

1.682.000,-
/

875.000,-
lBetaalmiddelen in
‘s
Lands kas


1

waaronder Muntbiljetten ………..


Verplichtingen:

Voorschot
‘s
Rijks kas e. a. RijksinsteiL
277.119.000,-

285.511.000,-
Schatkistpromessen
.. …………….
,,

1.750.000,-

.

1.750.000,-
-Schatkistbiljetten


……………..

Muntbiljetten
lfl
Omloop
………….

…….

11.370.000,-

,,

11.370.000,-

Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds
,,

1.746.000,-

..
..

…..
,,

1.750.000,-
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank
,,

1.346.000,-
1.376.000,-
Voorschot van de Javasche Bank


SURINAAMSCHE
BANK.
Voornaamste posten in
duizenden guldens.


Data

Metaal
lrCtl-
a ie
Andere
opeischb.
Discont.
reke-
n ngen
schulden


18 Aug.

1934..
735
1.009
613 575
1.718
11

,,

1934..
726
1.050
623
576
1.690
4

1934..
725
1.203 620
575
1.705
28
Juli

1934..
734
1.113
590
576
1.653
21

,,

1934..
715
1.041
588 578 1.682
S
Juli

1914..
645
1.100
560
735
396
1)
Sluitp. der activa.

S

GRANEN EN ZADEN
TUINBOUWARTIKELEN
VLEESCH

TARWE
80 K.G. La
R000E
MAIS
GERST
64165 K.G.
LIJNZAAD DRUIVEN
TOMATEN
BLOEM-
KOOL
RUND- VLEESCH
VARKENS-
VLEESCH
Plata
74 K.G. Bahia
Blanca loco
La Plata
loco
La Plata
L. Plata
loco
Black
Alicante
A per K.G.
le soort
(versch)
(versçh)
Rotterdam!
Amsterdam
R’damlA’dam R’damlA’dam
loco Rotter-
dam!A’dam

R’dam!A’dam
per K.G.
Westland
p. 100 St.
Groote-
G,i.v.3kw.
per 100KG.
per 100,KG.
per 1001(0.
per 100 K.G.
per 2000 K.G.
per2000K.G.

per 1960 K.G.
Westland
broeks)
Rotterdam
Rotterdam

fi.
°!o
f1.
1
10
f1.
°
!Ofl.
°
!
O
f1.
1
10
0
10
lig
0
10
1
10
f

1925
17,20
100,0 13,07
5

100,0
231,50
100,0
236,00
100,0
462,50
100,0


1926
15,90
92,4
11,75
89,9
174,25
75,3
196,75
83,4
360,50
77,9

.



1927
14,75
85,8
12,47
6

95,4
176,00
76,0 237,00
100,4
362,50
78,4


– –
1928
13,47
5

78,3
13,15 100.6
226,00
97,7
228,50
96,8
363,00
78,5
0,60

100,0
20,
100,0 14,80 100,0
93,-
100,-

77,50
100,-
1929
12,25
71,2
10,875
83,2
204,00
88,1
179,75
76,2 419,25
90,6
0,64
80,0
16,
80,0
17,23 116,4
96,40
103,7
93,126
120,2 1930
9,67
5

56,3
6,22
5

47,6
136,75
59,1
111,75
47,4 356,00
‘77,0
0,62
77,5
20,
100,0
14,22
96,1 108,
116,1
72,90
94,1
1931
5,55
32,3
4.55
34,8
84,50
36,5
107,25
.
45,4
187,00
40,4
0,49
61,3
14,50
72,5
7,54
50,9
88,
94,6
48,-
61,9
1932
5,225
30,4
4,62
5

35,4
77,25
33,4
100,75
42,7 137,00
29,6
0,41
51,3
11,50
57,5
9,92 67,0
61,
65,6 37.50
48,4
1933
‘5,02
29,2 3,55 27,2
68,50
29,6
70,00
30,0
148,00
32,0
0,31
38,8
8,21 41,1

52,
55,9 49,50
63,9

lan.

1932
5,05
29,4
5,07
5

38,8
71,25.30,8114,0048,3
142,50
30,8

70,-
75,3
40,-
51,6
I?eb
r
.
5,30
30,8
5,07
5

38,8
74,00
32,0
108,50
46,0
142,25
30,8
68,
73,1
34,-
43,9
Maart
5,52
5

32,1
5,80
44,4
86,75
37,5
118,00
50,0
143,25
31,0
67,
72,0

32,-
41,3
April
5,65
32,7
6,22
5

47,6 88,75
38,3
124,50
52,8
135,25
29,2
63, 67,7
28,-
36,1
Mei
5,60 32,6 5,30
40,5 78,00
33,7
116,00
49,2
130,25
28,2

67,7
26,-
33,5
Juni
5,22
5

30,4 4,15
31,7
80,75
34,9
105,75
44,8
128,75
27,8 67,
72,0
34,-
43,9
Ju1
4,90 28,5
4,-
30,6 78,75
34,0
100,25
42,5
129,75
28,1
15,50
77,5

68,8 35,50
45,8
Aug.,,
5,20 30,2
4,07
6

31,2
77,50
33,5
98,25
41,6
133,00
28,8
0,56 70,0
8,
40,0
62, 66,7
40,50
52,2
Sept.,,
5,47′
31,8 4,20
32,1
78,50
33,9
88,50
37,5
150,75
32,6 0,37
46,3
5,50
27,5
9,78
66,1
55,
59,1
42,50
54,8
Oct.,,
5,25 30,5 3,92
5

30,0 74,50
32,2
79,50
33,7
138,25
29,9
0,30 37,5

——

17,
85,0
9,81
66,3
51,
54,8
44,-
56,8
Nov.
4,90 28,5
3,90
29,8
71,25
30,8
79,00
33,5
135,25
29,2
10,18
68,8
53,
57,0
46,-
59,4
Dec.
4,72
5

27,5
3,80
29,1
66,25
28,6
75,25
31,9
135,00
29,2 53,
57,0
46,-
59,4

lan.

1933
4,95
28,8
3,75
28,7
73,00
31,5
75,25
31,9
136,50
29,5

———————
—-

—————————

50,50

54,3
44,75
57,7
lebr.,,
4,775 27,8 3,70
28,3
71,00
30,7
74,75
31,7
130,25
28,2
49,25
53,0
45,-
58,1
Maart

,,
5,05
29,4
3,82
5

29,3
73,50
31,7
76,25
32,3
130,50
28,2
46,50 50,0
46,

59,4
April

,,
5,15
29,9 3,75
28,7
72,75
31,4
71,25
30,2
129,50
28,0
49,50 53,2 48,25
62,3
Mei
5,40
31,4
3,775
28,9
70,50
30,5
73,25
31,0
146,75
31,7









——






52,25
56,2
49,-
63,2
Juni
5,25
30,5 3,55
27,2 66,00
28,5
75,75
32,1
163,25
35,3
51,25
55,1
48.-
61,9
Juli

,,
5.82
5

33,9 3,85
29,4 64,25
27,8
78,00
33,1
176,25
38,1
13,55



—-







——






——






67,8
49,25 53,0 48,50
62,6
Aug.
5,30
30,8 3.55
27,2 61,25 26,5
67,75
28,7 161,50
34,9
0,41
51,3
8,
40,0
49,-
52,7
49,25
63,5
Sept.
4,95
28,8
3,475

26,6
6100
26,3
65,25
27,6
159,00
34,4 0,25
31,3
2,70
13,5
9,28
62,7
50.25 54,0
54,-
69,7
Oct.
4,40
25,6
3,-
22,9
60,25 26,0 63,50
27,0
141,25
30,5
0,27
33,8
8,60
43,0
4,30
29,1
56,25
60,5
54,25
70,0
Nov.
4,55
26,5
2,95 22,6
74,50 32,2
60,00
25,4 147,25
31,8
6,50 41,2
59,50
64,0
54,375

70,2
Dec.
4,57 26,6 3,30 25,3
73,50
31,7
59,25
25,1
154,50
33,4
t.

—-









—-








60,75
65,3 53,50
69.0

lan.

1934
lebr.
4,75
27,6
3,10
23,7
65,25 28,2 58,00
24,6
144,25
31,2

—-









—-

—-






—-

—-








—-

—-





—-

67,2 53,75
69,4
3,40
19,8
2,77
5

21,2
65,25 28,2 58,50
24,8
133,00
28,8
67,7
53,50
69,0
Maart
3,25
18,9
2,72
5

20,8
70,75 30,6 58,75
24,9
132,00
28,5 66,4
50,50
65,2
April
3,20
18,6
2,705
.
20,7
70,50 30,5
56,75
24,0
136,50
29,5
63,50
68,3
49,12
5

63,4
Mei
3,32
5

19,2
2,87
5

21,9
62,00 26,8
63,00
26,7 154,50
33,4

—-

—-





–64,506)

—-

—-





-62,50

70,7
47,50
61,3
Juni
3,67
5

21,4
3,17
5

24,3
65,00
28,1
74,75
31,7 156,50
33,8

—-

—-







-63,-

63,25
68,0
43,75
56,5
Juli
3.80
22,1
3,30
25,3
71,50 30,9
78,75
33,4
151,25 32,7


8,28

—-

—-







-61,75
—-

—-







41,4
– –
63,-
67,7
44,62
5

57,6
Aug.
4,37-
25,4
4,27
32,7
8325
36,0 93,50
39,6
159,25
34,4 0,35
43,8
5,89

—-

—-







-65,75
—-

—-







29,5
– –
63,95 68,8
43,30
55,9
3 Sept.
4,10 23,8
4,35

33,3
79,00
34,1
92,00
39,0
149,00
32,2 0,29
36,3
2,07
10,4
14,42e
69,1
43,50e)
56,1
10

,.

1
4,10 23,8
4,20
32,1
80,00
,
34,6 96,00
40,7
149,00
32,2



1) Merr zie voor de toelichting op dezen staat de nos. van 8, 15 Aug. 1928, 25 Febr. 1931 en 15 Febr. 1933. ‘) Tot Jan. 1931 Hard Winter No.2. van Jan. i931 tot
16 Dec. 1929 tot 26 Mei 1930 7415 K.G. Hongaarsche vanaf 26Mei 1930 tot 23Mei1932 74 K.G. Zuid-Russische; van 23 Mei 1932 tot 2Oct. 1933 No. 2 Canada.
4)
Tot
Can ida. Van 19Sept.’32 tot 24 Juli ’33 62163 K.G. Z.-Russ.
5)
De jaren 1928 en 1929 Broek oo Langendiik. 6)8 Seot. fl6 Seot.
8)7
Seot.

MINERALEN
1

TEXTIELGOEDEREN

DIVERSEN

STEENKOLEN
Westfaalsche(
PETROLEUM
BENZINE
t
1

KATOEN

1

WOL WOL
gekamde
KOE-
KALK-
Hollandsche
Mid. Contin.
Cr’ide
Gulf exp

_________ 1

gekamde
Australische, Australische,
HUIDEN
SALPETER
bunkerkolen,
onezeefd f.o.b.
33 tjm 33.9°
64166
0

$cts. per
Middling

F.0. F.

o.
F. No.
1

Merino, 64’s Av.
locoprijzen

Sakella-
CrossbredColo- nial Carded,
Gaaf, open
kop
Old. per
100
KO.
R dam(A’dam
per
i000
K.G.

.
g.
per barrel
U.S.
gallon
New-York

rides

Oomra

loco
Bradford
Liverpool

per Ib.
50’s Av.
loco
57-61 pnd.
netto
per Ib.

Liverpool
Bradford per Ib.


11

‘i
j
0
10
$ets.
‘i
$
cts.
TOj
o

pence
01

pence
01
pence
010
pence
Oj

ii:

.

010
1925 10,80
100,0
1.68
100,0
14,86
100,-
23,25
100,0
29,27
100,-
9,35
100,-
55,00
100,0
29,50
100,0
34,70
100,0
12,-
100,0
1926
17,90
165,7
1.89 112,5 13,65
91,9
17,55
75,5
1624
55,5
6,30
67,4
47,25 85,9 24,75
83,9
28,46
82,0
11,61
96,8
1927
11,25
104,2
1.30
77,4
14,86
100,-
17,50
75,3
16,78
57,3
7,27
77,8
48,50
88,2
26,50
89,8
40,43
116,5
11,48
95,7
1928
10,10
93,5
1.20
71,4
9,98
67,2
20,00
86,0
19,21
65,6
7,51
80,4
51,50 93,6 30,50
103,4
47,58
137,1
11,48
95,7
1929
11,40
105,6
1.23
73,2
10,-
67,3
19,15
1.
1
82,4
17,05
58,2
6,59
70,5
39,-
70,9 25,25 85,6 32,25
92,9
10,60
88,3
1930
11,35
105,1
1.12
66,7 8,77
59,0
13,55
‘58,3
12,-
41,0
3,92
41,9
26,75 48,6
16,25
55,1
25,36
73,1
9,84 82,0
1931
10,05
93,1
0.58
34,5
5,04
33,9
8,60
‘37,0
7,33
25,0
3,08
33,0
21,50
39,1
12,00
40,7
18,65
53,7
8,61
71,8
1932
8,00
74,1
0.81
48,2
4,50 30,3
6,45
27,7
5,21
17,8
3,11
33,3
16,00
29,1
8,50
28,8
11,15
32,1
6,15
51,3
1933
7,00
64,8
0.45
26,8
3,61
24,3
6,75
29,0
5,13
17,5
2,78
29,7
19,25
35,0
9,50
32,2
13,26
38,2
6,18
51,5

Jan.

1932
8,25
76,3
0.71
42,3 5,25 35,3
6,65
.8,6
5,09
17,4
3,38
36,2
16,50
30,0
9,00
30,5
11,63
33,5
7,10
59,2
Febr.,,
8,25 76,3
0.71
42,3
4,925
33,1
6,90 .29,7
5,31
18,1
3,51
37,6
16,25
29,5
9,00
30,5
11,75
‘33,9
7,25
60,4
Maart

,,
8,35 77,3
0.71
42,3 4,62
5

31,1
6,90
29,7
5,37
18,3
3,30
35,3
16,50
30,0
8,75
29,7
10,25
29,5
7,40
61,7
April

,,
8,65
80,1
0.86 51,2
4,34
29,2
6,25
26,9
5,08
17,4
3,08
33,0
16,50,
30,0
9,00
30,5 9,25
26,7 7,40 61,7
Mei
8,30
76,9
0.86 51,2 4,25 28,6
5,80
24,9 4,57
15,6
2,76
29,5
15,75
28,6
8,25
28,0 8,88
25,6
7,40
61,7
luni
8,25 76,3
0.86 51,2 4,25 28,6
5,25
22,6 4,44
15,2
2,55
27,3
15,25
27,7 7,75
26,3
9,-
25,9
7,40
61,7
Juli

,,
8,10 75,0
0.86 51,2 4,25 28,6
5,80
24,9 4,97
17,0
2,77
29,6
16,00
29,1
8,50
28,8 9,75
28,1
– –
Aug.,,
7,80
72,2
0.86
51,2
4,30
28,9
7,35
31,6
5,71
19,5
3,33
35,6
15,75
28,6 8,25
28,0

34,6
5,70
47,5
Sept.,,
7,75 71,8
0.86
51,2
4,375

29,4
7,75
33,3 6,37
21,8
3,64
38,9
16,75
30,5
8,75
29,7
13,75
39,6
5,90
49,2
Oct.,,
7,65 70,8
0.86 51,2 4,45 29,9
6,50
28,0
5,68
19,4
3,16
33,8
15,75
28,6 8,50
28,8

40,3
6,-
50,0
Nov.
7,40 68.5
0.86 51,2 4,60
31,0
6,15
26,5
5,16
17,6
3,-
32,1
15,25
27,7
8,25
28,0

34,6
6,10 50,8
Dec.
7,25
67,1
0.74
5

443
4,435

29,8
5,95
25,6 4,73
16,2
2,80 30,0
15,25
27,7
8,00
27,1
11,50 33,1
6,20
51,7

Jan.

1933
7,05
65,3
0.53
31,5
4,16 28,0
6,15
26,5 5,13
17,5
2,95 31,6
15,75
28,6
825
28,0
11,50
33,1
6,30
52,6
Febr.,,
7,20
66,7
0.38
22,6
3,97
26,7
6,10
26,2 4,98
17,0
2,78
29,7
15,50
28,2
8′,25
28,0
10,38
29,9
6,40
53,3
Maart

,,
7,25
67,1
038
22,6
3,87°
26,1
6,40
‘27,5
4,97
17,0
2,77
29,6
15,25
27,7 7,75
26,3
10,75
31,0
6,40
53,3
April

,,
7,25
67,1
0.37 22,0 3,67
24,7
6,65 28,6
5,18
17,7
2,68 28,7
15,75
28,6
7,75
26,3
11,25
32,4
6,40
53,3
Mei
7,15
66,2 0.235
14,0
2,95
19,9
7,30 31,4
5,60
19,1
3,07
32,8
17,00
30,9 8,25
28,0
12,25
35,3 6,40
53.3
Juni
7,15
66,2
0.25
5

15,2
3,02
20,3
7,85
33,8 5,85
20,0
3,25 34,8
18,50
33,6
9,00 30,5
15,75
45,4 6,40
53,3
Juli

7,05
65,3
0.41
24.4 3,33 22,4 7,60
32,7
5,76
19,7
3,20 34,2
20,75
37,7
9,75
33,1
16,-
46,1
6,40
53,3
Aug.

6,95
64,4 0.37
22,0
3,37 22,7
6,90
29,7
5,39
18,4 2,91 31,1
20,75
37,7
9,75
33,1
14,75
42,5 5,80
48,3
Sept.

,,
6,85
63,4
0.52 31,0 3,50
23,6
6,60
28,4
4,70
16,
1

2,54
27,2
21,50
39,1
10,50
35,6
15,13
44,1
5,85
48,8
Oct.


6,60
61,1
0.66
39,3 4,04
27,2 6,40 27,5
4,55
15,5
2,48 26,5
.20,75
37,7
10,75
36,4
14,50
41,8 5,90
49,2
Nov.
6,75
62,5
0.66
39,3 3,72 25,0
6,25
26,9 4,63
15,8
2,39 25,6
23,75
43,2
12,00
40,7
13,38
38,6 5,95 49,6
Dec.

,,
6,95
64,4
0.67
39,9
-3,75
25,2
6,50 28,0
4,89
16,7
2,38 25,5
25,00
45,5
13,25
44,9
13,50
38.9
6,-
50,0

lan.

1934
6,65
61,6
0.66 39,3
3,74
25,2
7

10
.30,5
5,47
18,7
2,59
27,7
27,00

49,1
14,75
50,0

37,5 6,15
51,3
f’ebr.
6,30 58,3 0.64
38,1
3,25
21,9
7,50
32,3
5,64
19,3
2,68
28,7
23,75
43,2
12,75
43,2

37.5 6,20
51,7
Maart
6,25
57,9
0.63
37,5
3,05
20,5 7,40 31,8
5,50
18,8
2,76 29,5
23,25
42,3
11,75
39,8
12,50
36,0
6,25
52,1
April
6,30
58,3 0.62
36,9 2,79
5

18,8
,
6,95
29,9
5,37
18,3
2,50
26,7
23,00
41,8
11,50
39,0
12,-
34,6
6,30 52,6
Mei
6,25
57,9 0.62
36,9
2,88
19,4
6,80
29,2
5,20
17,8
2,48 26,5
21,00
382
10,50
35,6
11,88
34,2
6,30 52,6
Juni

,,
6,15
56,9 0.62
36,9
2,83
19,0
7,15
30,8
5,23
17,9
2,77
29,6
19,00
34,5
9,50
32,2
11,50
33,1
6,30 52,6
Juli
6,15
56,9
0.62
36,9
2,68
18,0
7,55
32,5
5,22
17,8
2,83 30,3
17,00
30,9
9,00 30,5
11,50 33,1
6,30 52,6
Aug.
6,15
56,9 0.62
36,9 2,68
18,0
‘7,85
34,0
5,32
18.2
2,85 30,5
16,00
29,1
8,50 28,8
1175
33,9 5,80 48,3
3 Sept.

,,
6.00 55,6
0,6221
36,9
2,69
2
)
18,2
7,754)

33,3
5,20
4
)
17,8
2,72
4
)
29,1
15,755)
28,6′
8,50
5
)
28,8
1
1,’75
6
)
33,9
5,85 48,8
0

,,
6,00
55,6
0.62
36,9
2,69
3
)
18,2
7,80
33,5
5,85 48,8
‘)Jaar- en maandgem. afger. op
ijs
pence.
2)1
Sept.
S)
7Sept.
4)
5 Sept.
5)
6 Sept.
6
)14 Aug.

1 ZUIVEL EN EIEREN
.

METALEN

BOTER
BOTER

p.K.G.
KAAS
Ener
EIEREN
KOPER
LOOD
TIN
.

IJZER
Cleveland
GIETERIJ-
7O
ZINK
GOUD
ZILVER
per

.

.
Leeuwar-
Heffin
Ikmaar
Fabrieks-
cm. not.
Eiermijn
..,tandaard
Locoprijzen
Loco rizen
loco rien
LonIei

er
Foundr
Jb
(L1c III) p.
Locoprijzen
Londen
cash
Londen caab
Londen per
.
derComm.
Crisis
Zuivel-
kaas
Roermond
Londen
Lodn
er En

to
g.

n
ng.

n
E

t
No 3 t
Middlesb
Eng. t. f.o.b,
per
per ounce
Standard
Noteering
.
Centr.

ki. mlmerk
p.
100 St.
per Eng. ton

tn
Antwerpen
Eng.ton
fine
Ounce
per5OK.G.
1

f1.
0
10
f1.
f1.
Oj
t!.
0
10
0
10
£
Oj
9
Ol
o

Sh.
Oj
j

sh.
01,
£
O/
ah.
Of
pence
°lo
1925
2,31
100,0

56,-
100,0
9,18
100,0
62.116
100,0
36.816 100,0
261.171-
.100,0
731-
100,0
671-
100,-
36.316
100,-
8516

100,-
32ij5
100,0
1926
1,98
85,7

43,15
77,1
8,15
88,8
58.11-
93,5
31.116
85,3
290.1716
111,1
8616
118,5
68f8

102,5
34.216
94,3
851-
99,5
28ulj
9,3
1927
203
87,9

43.30
77,3
7,96
86,7
55.141-
89,7
24.41-
66,4
290.41-
.110,8
731-

100,0
64/6
96,3
28.10/-
78,8
851-
99,5
268,4
83,3
1928
2,11
91,3

48,05
85,8
7,99
87,0
63.161-
102,8
21.11-
57,8
227.51- 86,8
66J-
90,4
6218
93,5
25.516
69,9
851-
99,5
26
1
1i
81,1
1929
2,05
88,7
– •
45,40
81,1 8,11
88,3
75.141-
121,9
23.51-
63,8
203.1516
77,8
7016
96,6
6819
102,6 24.1716
68,8
851-
99,5
247!
76,2
1930
1,66
71,9

38,45
68,7 6,72
73,2
54.131- 88,0
18.116
49,6
142.51-
54,3
67/-
91,8
5916
88,8
16.171-
46,6
851-
99,5
1711
1
t
55,4
1931
1,34
58,0

31,30
56,9 5,35
58,3
36.51- 58,4
12.11- 33,1
110.1!-
42,0
551-
75,3
4716
70,9
11.1016
31,9
92(6

108,2
I3$(
41,6
1932
0,94
40,7

22,70
40,5 4,14
45,1
22.171-
36,8
8.121-
23,6
97.2)-
37,1
42!-
57,5
371-
55,2
9.161-
27,1 1181-

138,0
l2
7
(
40,1
1933
0,61
26,4
0,96 20,20
36,1
3,71
40,4
22.216
35,6
7.1716
21,6
131.181-
50,1
411-
56,2
35f-
52,2
10.1216
29,4
124/7
3
14
145,8
12
3
j9
38,5

Jan.

’32
1,16
50,2

25,75
46,0
4,71
51,3
27.1416
44,7
10.141-
29,4
98.181-
37,8
4116
56,8
421-
62,7
10.616
28,5
12013

140,7
1371
43,2
1
7
ebr.
,,
1,34
58,0

27,75
49,6
3,79
41,3 26.41-
42,2
10.51-
28,1 99.216
37,9
4116
56,8
401-
59,7
10.-(-
27,6
11916

139,9
14
.43,6
Mrt.

,,
0,98
42,4

23,65
42,2 3,42
5

37,3
24.181-
40,1
9.91-

25,9
96.61-
36,8
441-
60,3
401-
59,7
9.111-
26,4
1141-

133,5
13
3
14
42,8
Apr.

,,
0,99
42,9

19,60
35,0
2,77
5

30,2
23.81-
37,7
8.1616
24,2
84.1516
32,4
L

451-

61,6
3716
56,0
9.21-
25,2
11013

129.0
13
1
1
40,9
Mei

,,
0,82
35,5

19,65
35,1
2,88
31,4
21.61- 34,3
8.-l-
22,0
89.1316
34,2
441-
60,3
3716
56,0
991-
26,1
112f9

132,0
1251
39,3
Juni

,
1,11
48,1

24,25 43,3
3,08
33,5 20.1216 33,2
7.5/-
19,9
84.91-
32,3
4.4!-
60,3
3716
56,0
8.131-
23,9
11316

132,7
l2l8
39,3
Juli

,,
0,96
41,6
0,45
19,55
34,9
3,12
5

34,0
19.2j6
30,8
7.316
19,7
90.1716
34,7
4216
58,2
37(
55,2
8.6/6
23,0
116/

135,7
12
3
j
38,5
Aug.
0,76
32,9
0,58
17,90
32,0
3,72
40,6
22.416
35,8
7.1716
21,6
101.-!-
109.916
38,6 41,8
421-
57,5
36(6
351-
54,5 52.2
9.13/6
11.21-
26,7 30,7
118/6

138,6
11819

138,8
12
1
116
13
39,9
40,5
Sept.
Oct.


0,84 0,82
36,4
35,5
0,65 0,73
19,70
25,50 35,2
45,5
4,64
5,73
50,5 62,4
25.81- 22.5/6
40,9 35,9
9.10(6
8.7/-
26,1
22,9 105.13j6 40,4
421-
41!-
57,5 56,2
34/6
51,5
10.8/6
28,8
121(6

142,1
12
1
1
38,9
Nov.
0,81 35,1
0,78 26,50
47,3
6,65
72,4
21.191-
35,4
8.416
22,6
104.716
39,9
401-
54,8
3416
51,5
10.81-
28,7
12519

147,2
1211e
38,3
Dec.

,,
0,73 31,6
0,85 22,55
40,3
5,125
55,7
19.1216
31,6
7.916
20,5
100.1016
38,4
391-
53,4
3416
51,5
10.71-
28,6
12519

147,2
11
1
1
35$

Jan.

’33
0,73
31,6
0,89 21,75
38,8
4,27
46,7
19.17/-
32,0
7.81-
20,3
100.116
38,1
4016
55,5
3416
51,5
9.191
27,5
12218

143,5
1111!
i

36,4
Febr. ,,
0,65
28,1
0,91
20,60 36,8
435
47,4
20.31-
32,5
7.71-
20,2
104.716
39,9
431
58,9
341
50,7
9.151
27,0
1205

140,8
1116/
1
6
37,2
Mrt.

,,
0,53 22,9 0,99
19,40
34,6
2,80
30,5
20.-16
32,3
7.101-
20,6
104.1813
40,1
431-
58,9
347
51,6
10.71
28,6
12015

140,8
12
1
116
38,7
Apr.

,,
0,54 23,4
1,-
18,55
33,1
2,07
5

22,6
20.1116
33,1
7.1216
20,9
109.171-
42,0
431-
58,9
3316
53,0
10.816
28,8
12011

140,4
l2116
39,9
Mei

,,
0,52 22,5
1,-
21,80 38.9
2,49
27,1
23.616
376
8.61-
22,9
128.1716
49,2
4116
56,8
3616
54,5
10.131-
29,4
12316

144,4
13114

41,2
Juni

,,
0,52
22,5
1,-
23,50 42,0
2,50
27.2 25.71- 40,8
9.41-
25,3
151.10/-
57,9
42/-
57,5
371-
55,2
11.1216 32,1
12213

143,0
1311
4

41,2
Juli
0,55 23.8
1,-
18,50
33,0
2,60
28,3
25.161-
41,6
9.21-
25,0
148.116
56,5
4116
56,8
351-
52,2
1211-
33,3
123/101 144,9
1271js
38,7
Aug.

,,
0,63 27,3
1,-
18,90
33,8
3,576

38,9
2451-
39,1
8.416 22,6
145.31-
55,4
411-
56,2
351-
52,2
11.71-
31,4
125110

147,2
12
37,4
Sept.
»
0,66 28,6 0,95
18,40
32,9
3,91
42,6
22.1616
36,8 7.161-
21,4
140.1716
53,8
3916
54,1
34/6
51,5
10.1816
30,2
130111

153,1
11
1
/16
37,2
Oct.

,,
0,68
29,4 0,90
19,45
34,7
4,68
51,0
22.1j-
35,5
7.141-
21,1
145.51-
t
55,5

39J6

54,1 3416
51,5
10.131-
29,4
13111

153,3
117/8
37,0
Nov.

,,
0,65
28,1
0,90
20,80
37,1
5,80
63,2
20.616
32,7
7.1316
21,1
150.916
,
57,5
401-
54,8
3416
51,5
9.196
27,6
128154

150,1
12
114
38,1
Dec.


0,60 26,0
1,-
20,40
36,4
5,475

59,6
21.1/-
33,9
7.121- 20,9 15381-
58,6
4016
55,5
36!-

53,7
9.191-
27,5
126/21

147.6
12/16
39,1

Jan.’34
0,50
21,6
1,-
20,40
36,4
5,05
55,0
21.71-
34,4
7.71-
20,2
148.31-
56,8
3916
54,1
361-
53,7
9.121-
26,5
12916

151,5
12
3
14
39,7
Feb.
0,47 20,3
1,-
21,55
38,5 3,68
40,1
20.916
33,0
7.41-
19,8
140.131-
53,7
3916
54,1
3615
54,4
9.-(6
24,9
13711

160,3 12ij2
38,9
Mrt.,
0,44
19,0
1,
19,90
35,5
2,71
29,5
20.31- 32,5
7.316
19,7 144.1516
.
55,3
4016
55,5
3513
52,6 9.21-
25,2
136/8

159,8
1218
39,3
Apr.,,
0,42
18,2
1,-
17,20 30,7
2,72 29,6
20.1416
33,4
7.416
19,8 150.1016
57,5
4116
56,8
3412
51,0
9.7/6
25,9
135/14

158,0
12
7
/
1

38,7
Mei.
0,41 17,7
1,-
16,05
28,7
2,54
27,7
20.41-
32,5
6.1616
18,7 144.1916
55,4
4016
55,5 32/9
48,9
9.2j-
25,2 136/3

159,4
12
1
116
37,5
Juni
0,41 17,7
1,-
19,40
34,6
2,74′
29,9
19.1816
32,1
6.141-
18,4
140.11-
53,5
40(6
55,5
3119
47,4
8.161
24,3
137184

161,1
1211
4

38,1
Juli
0,40
17,3
1,-
21,50
38,4
2,81
30,6
18.111-
29,9
6.14(6
18,5
142.9!-
.
54,0
40(6
55,5
3214
48,2
8.6/-
22,9
137111

161,4
123(4
39,7
Aug..
0,43
18,6
1,-
20,90
37,3 3,32
5

36,2
17.61-
27,9
6.141-
18,4
139.716
:
53,2
401-
54,8
326
48,5
8.716
23,2
13816

162,0
13
40,5
3 Sept.,,
0,43
7
)
18,6
1,-
19,-.8)
33,9 3,35
36,5
16.1416
26,9
6.61-
17,3
137.1816
52,7
3916 54,1
3216
48,5
8.116
22,3
141/7

165,6
I3’j
40,7
10

,,

,,
3,25
35,4
16.816
26,5
6.41-
17,0
137.81-

52,5
3916 54,1
3216
48,5
7.613
.
20,3
140l11

164,9
I3l!
40,7
26 Sept. 1932
79
K.O.
La Plata;
van
26 Sept.
1932
tot 5
Febr. 1934
Manitoba
No. 2

)
Tot Jan.
1928
Western
;
vanaf
Jan.
1928
tot 16
Dec. 1929
Anierican
No.
2, van
Jan. 1928 Malting;
van Jan. 1928
tot 9 Febr.
1931
American
No.
2, van
9 Febr.
1931
tot 23
Mei 1932
6415
K.G.
Zuid-Russiache.
Van
23
Mei-19
Sept.
1932
No. 3

BOUWMATERIALEN
.

KOLONIALE PRODUCTEN

VURENHOUT
S T E E N E N
CACAO
COPRA
KOFFIE SUIKER
THEE
INDEXCIJFER

Kolo-
Zwedeil
blnnenmuur

buitenmuur
G.F. Accra
Ned.-Ind.
Robusta Ribbed Smoked
Witte kristal-
AfI. N.-1. theev.

n an
per

per
er
5l K 0 c
i t
f. m. s.
per 100 K.G.
Locopritzen
Rotterdam
ee a
suiker loco
R’damlA’dam
A dam gem. pr.
lava- en Suma-
Grond-
niale

per 1000 stuks per 1000 stuks
NeeIaod
Amsterdam
per
‘1,
K.G.
ocoo

en
per 100 K.G.
frathee
p.’J,
KO.
stoffen
den

t
°lo
f
°Io
t
01
ah;
0/
/
0
10
cta.
01
Sh.
01
0

1i
olD
cts.
0
10
1925
159,75
100
15,50

100,-
19,-
100,-
4216
100,- 35,87
5

100,0
61,375
100,0 2111,625
100,0
18,75 100,0
84,5
100,0
100.0 100.0
1926
153,50
96,1
15,75

101,6
19,50
102,6
491-
115,3
34,-
94,8
55,375
90,2
21-
67,4
17,50
93,3 94,25
111,5
98.0
102.0
1927 160,50
100,5 14,50
93,5
18,50
97,4
681-
160,0
32,62′
90,9
46,875
76,4
116,375
51,6
19,12′
102,0
82,75
97,9 87.5
109.1
1928 151,50
.94,8
12,-
77,4
18,50
97,4
5713
134,9
31,87
5

88,9
49,625
80,9
-110,75
30,2
15,85
84,5 75,25
89,1
84.6
97.4
1929
146,00
91,4
14,-
90,3
21,25
111,8
45110
107,9
27,37′
76,3
50,75
82,7.
-110,25
28,8
13,-
69,3
69,25
82,0
81.9 85.5
1930 141,50
88,6
12,50
80,6
20,75
109,2
34111
82,2
22,62
5

63,1
32
52,1
-15,875
16,5
9,60 51,2
60,75
71,8
68.0 64.3
1931
110,75
69,3
10,25
66,1
20,25
106,6
2215
52,8
15,37
5

42,9
25
40,7
-13
8,4
8,-
42,7
42,50
50,3
46.8 46.6
1932
69,00
43,2
9,25 59,7
15,-
78,9
1916
45,9
13,-
36,2
24
39,1 -11,75
4,9
6,32′
33,7
28,25
33,4
38.1
38.0
1933
73,50
46,0
10,-
64,5
12,75 67,1
1514
36,0
9,30
25,9
21,10
34,2
-12,25
6,3
5,526
29,5
32,75
38,7
35.2
34.1

Jan.

’32
82,50 51,6
10,-
64,5
18,75
98,7
1719
41,8
13,12′
36,6
23 37,5
-12,125
6,0 7,35 39,2
32
37,9 38.5
39.1
1ebr.

82,50 51,6
10,-
64,5
18,75
98,7
18(1
42,6
14,50
40,4
23
37,5
-12
5,6
7,05
37,6
30
35,5
38.3
38.3
Mrt.

,,
70,00 43,8
9,75 62,6
18,-
94,7
21/9
51,2
14,75
41,1
23
37,5
-11,625
4,6 6,25 33,3
31
36,7
37.0
89.7
Apr.
70,00
43,8
9,75
62,6
18,-
94,7
2016
48,2
14,-
39,0
23 37,5
-/1,5
4,2 5,90 31,5
29,25
34,6
38.2 38.0
Mei
70,00
43,8
8,50 54,8
15,-
78,9
20(6
48.2
13,25
36,9
23,50
38,3
/
1
,5
4,2
5,62′
30,0
30,25
35,7
35 2
38.1
Juni

,,
70,00 43,8
8,50
54,8
15,-
78,9
20/6
48,2
12,375
34,5
24
39,1
-11,375
3,9
6,30 33,6
28,50
33,7
34.2 38.1
Juli
67,50
42,3
8,50 54,8
15,-
78,9
2011
47,3
12,375
34,5
24
39,1
-11,375
3,9
6,70
35,7
23,75
28,1
34.3 31.6
Aug.
63,00
39,4
8,50 54,8
15,-
78,9
2017
48,4
12,37
6

34,5
24
39,1
-/1,75
4,9
6,57
5

35,1
22,75
26,9
35.9 37.4
Sept.
,,
60,00
37,6
8,75 56,5
15,-
78,9
2112
49,8
12,75
35,5
25,25
41,1
-12,125
6,0
6,52
5

34,8
23,75
28,1
37.8 38.5
Oct.
63,50
39,7

58,1 14,50
76,3
1818
43,9
12,375
34,5
26,50
43,2 -11,75 4,9 6,32
5

33,7
28,50
33,7
36.2
38.7
Nov.
63,50
39,7
9,50 61,3
14,25
75,0
1716
41,2
12,12
5

33,8
24,50
39,9
-1
1
,
7
5
4,9
5,876
31,3 30,75 36,4
35.3 37.2
Dec.

,,
65,00
40,7

64,5
13,75
72,4
1714
40,8
11,75
32,8
24
39,1
-11,75
4,9 5,50 29,3
28,25
33,4
34.0
35.7

Jan.

’33
70,00
43,8
9,25
59,7
13,50
71,1
1616
38,8
11,50
32,1
24
39,1
-11,625
4,6
5,375

28,7
25 29,6
33.2
34.1
Febr.
,,
70,00
43,8
9,25
59,7
13,-
68,4
15/9
37,1
10,625
29,6 23,75
38,7
-11,5
4,2
5,60
29,9
26,75
31,7
32.1
34.4
Mrt.
70,00
43,8 9,50 61,3
12,25
64,5
1613
38,2
10,376
28,9 23,50
38,3 -11,5 4,2
6,-
32,0
26,25
31,1
32.4 34.9
Apr.

.
70,00
43,8 9,75
62,6
12,75
67,1
15
1
5 36,3
9,50 26,5 23,50
38,3

1
1,625
4,6
6,076
32,4
27,50
32,5 32.8
34.9
Mei
70,00
43,8
9,50
61,3
12,50
65,2
1616
38,8
9,50 26,5
23
37,5
-12
5,6
6,02
5

32,1
26,50
31,4
34.2 35.0
Juni

,,
72,50
45,4
10,-
64,5
13,-
68,4
1811
42,6
10,-
27,9
22,50
36,6
-/2,375
6,7
6,35 33,9
31
36,7
37.2.
37.5
Juli
75,00
46,9
10,25 66,1
13,-
68,4
17/8
41,6
9,475

26,4 22,50
36,6

1
2,625
7,4
5,92
5

31,6
33,50
39,6
38.2 37.4
Aug.

,,
75,00
46,9
10,50
67,7
13,-
68,4
16
1
5 38,6
.8,75
24,4
20,75
33,8
-12,625
7,4
5,275
28,1
35,25
41,7
36.5 35.6
Sept.
80,00
50,1
10,50
67,7
12,50
65,8
1415
33,9 8,25
23,0
19,75
32,2
-12,5
7.0
5,37
5

28,7.
36,75
43,5
36.7 34.6
Oct.
80,00
50,1
10,50
67,7
12,50
65,8
1217
29,6
7,62
5

21,3
17,75
28,8
-12,625
7,4
4,80
26,1
42,25
50,0
36.5
33.4
Nov.
75,00
46,9
10,-
64,5
12,50
65,8
12
1
6 29,4
8,-
22,3
16,25
26,5

1
2,75
7,7
4,65
24,8
40,50
47,9
36.4
32.7
Dec.

,,
,

75,00
46,9
10,75
69,4
12,50
65,8
11/5
26,9
7,975

22,2
16 26,1
-12,875
8,1
4,75
25,3
41
48,5
37.1
31.3

Jan.
1
34
75,00
46,9 10,75
69,4
12,75
67,1
12110
30,2
7,45
20,8
16,50
26,9
-/2,875
8,1
4,95
26,4
45,50
53,8
36.9 33.8
Peb.,
80,00
50,1
10,50
67.7
12,50
65,8
1

.1415

1
33,9
1

7,25
20,2
1
17,25
28,1

1
-/3
8,4
4,975

26,5
46,75 55,3 35.9

1
35.9
Mrt.,
80,00
50,1
9,75
62,6
12,-
63,2
14
1
1
33,1
7.-
19,5
17,75
28,9
-13,25
9,1
4,525
24,1
45,50
53,8
35.7 35.2
Apr.,
80,00
50,1
9,75
62,6
12,-
63,2
1414
33,7
6,55
18,3
17,75
28,9
-13,625
10,2
4,25
22,7
44,25
52,4
35.6
34.5
Mei

80,00
50,1
9,25
59,7 11,25
59,2
1512
35,7
6,725
18,7
17
27,7
-14
11,2
4,15
22,1
42,75 50,6
35.1
34.3
77,50 48,5
8,-
51,6
10,-
52,6
15/4
36,1
7,-
19,5
17
27,7
-/4
11,2
4,20
22,4
41,-
48,5 34.5
33.8
,,
77,50
48,5
7,50
48,4
10,-
52,6
13/11
32,7
6,92
5

19,3
16,75
27,3
-(4,375
12,3
3,976
212
40,50
47,9
34.1
32.2
fl
i,

..
75,50
47,3 7,25
46,8
9,50
50,0
12/10
30,2
6,87
5

19,2
16,50
26,9
-14,5
12,6
3,975

21,2
39,75
47,0
33.9
31.4
3

.,
73,50
46.0
1216
29,4 6,50
18,1
16,50
26,9
-14,5625
12,8
3,75 20,0 35,25
6
) 41,7
33.4
30.8
10

,
73,50
46,0 6,62
5

18,5
16,50
26,9
-14,5625
12,8
3,75 20,0
33.1
29.5
N.B. Alle Pondennoteeringen vanaf 21 Sept.
1
81 zijn op
goudbasls
omgerskend; de Dollarnoteeringen vanaf 20April
1
33 zijn In verhouding van de depreclatie
van den Dollar t.o.v. den Gulden verlaagd.

.

822

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

12 September
1934

NEDERLANDSCHE BANK.
BANK VAN ENGELAND.

Verkorte Balans op 10 September 1934.


.

.

1
1
Bankbilf.
1
Bankbilf.
1
Other
Securities

Activa.
Data
Metaal in
un BankinglDisc.andi
Securities

Binneni.Wis-‘ Hfdbk.
f

23.040.658,86
1
Departm.
Advances

5 Sept. 1934
192.328
1
381.284
.
70.479
6.935

10.764
sels, Prom.,
1
Bijbok. ,,

113.874,79
enz. in disc.

Ag.sch.
,,

3.386.336,64,

26.540.870,29
29 Aug. 1934
192.330

379.284
72.478
5.616

9.344

Papier o. h. Buitenl. in disconto

……,,


22 Juli

1914
40.164
j
.29.317
.

33.633″
Idem eigen portef.

f

1.154.475,-
Other Deposits
1

Dek-
Af: Verkochtmaar voor de bk.nog
Data
00v.

Public
Sec.

Depos.
Bankers

Other
Accountsl
Reservel
kings-
niet afgel.

1.154.475,-
1 perc.’)
1
1
Beleeningen
Hfdbk.
f
101.009.374,991)

.
mci.
vrsch. 5 Sept.’34

85.029

29.635

88.947
1
36.930

71.0451 45,6
Bijbnk. ,,

4.060.205,44

.
in rek.-crt.
j

29 Aug.’34

83.185

33.991

83.747

35.216

73.02I 47,7

op

onderp.

Ag.sch. ,,

40.254.67 1,31
22 Juli ’14

11.005

14.736

42.185

29.297 52
[145.324.251,74

:
1)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.
BANK VAN FRANKRIJK.
op
Effecten

……f
139.819.191,631)
1
Te
gded
1
Wis- Waarv.

Belee-

OpGoederenenSpec. ,,

5.505.060,11
145.324.251,74
1
)
Data
1
Goud
Zilver

in
het
t

sets
ningen
IRenteloos voorschot

Voorschotten a. h. Rijk …………….,,

.1
1
biiltenl.
1
buiteni. v.d. Staat
Munt, Goud
……f
102.175.705,-
31 Aug.34I82.037
690
13
1

4.185
1.0691
4.649 3.200
Muntmat., Goud
•. ,,
761.233.379,86 __
_
24
‘34181.759
708
13
5.032
Lilol
4.564
3.200
f

863.409.084,86
Munt, Zilver, enz.

22.202.470,37
uli’14
23 J1
____
4.104
640

1.541
1
8

769

Bonsv.d.
__
1
Rekg.Courant
Muntmat., Zilver,.

,,

885.6I1.555;23
2
)
Belegging
1/

kapitaal, reserves en pen-
Data
zelfst.
amort.k.
Circulatie

J

__
1
1 Staat
1 ZeI/st.
Iamort.k1
1 Part?-

sioenfonds

……………………,,

37.796.505,44
1
culleren

Gebouwen en Meub. der Bank ……..,,

4.970.000,-
31.Aug.’341

5.913

3.170

81.732

1

850
1
3.034 116.880
Diverse rekeningen ………………,,

4.903.172,93
24

,,

’34j

5.913

2.267
j

79.971

1

964
1

3.035

118.161
Staatd.Nederl.(Wetv.27/5/’32,S.No.221),,

16.996.491,37
23Juli’141

5.912

401

943

f
1.123.297.322e-
1)
Sluitpost activa.

Paaaiva.
DUITSCHE_RIJKSBANK._____

Data
Goud

bij
Daarvan bui-
Deviezen
als goud-
Andere
ivissels
Belee
Kapitaal
……..
………………..

f

20.000.000,-
Reservefonds
……………………,,

3.807.914,92
tenl.
circ.
dekking
en
ningen
Bijzondere reserve

………………,,

5.000.000,-
banken
2)

geldende
cheques

31 Aug. 1934
74,9
14,4 3,6
3.539,6
128,2
Pensioenfonds

………………….,,

9.297.836,73
Bankbiljetten in omloop …………..

,,

898.531.715,-
23

,,

1934
74,9
17,0
3,4
3.183,0
66,8
Bankassignatiën in omloop
……….,,

229.355,62
Rek.-Cour.

Het Rijk
f
34.250.364,47
30 Juli

1914
1.356,9
– –
750,9
50,2

saldo’s:

Anderen,, 150.167.476,28
(
184.417.840,75
Data
Effec-
ten
Diverse
Circu-
lat ie
Rekg.- Diverse
Passiva
Diverse rekeningen
……………….,

2.012.658,98
,4cfjva
2
)
Crt.

f
1.123.297.322,-
31 Aug. 1934
1

413,0

649,5

3.823,9

716,6

190,7
Beschikbaar metaalsaldo

…………f

452.153.603,97
23

,,

1934

1

408,1

609,2

3.502,0

701,5

174,1
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
30 Juli

19143

200,4

1.890,9

944,-

40,0
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is ,,
1.130.384.010,-
1)
Onbelast.
1) W.o.
Rentenbankscheine 31, 23Aug.1934, resp. 139,99
miii.
Waarvan aan Nederlandseli-Indit


NATIONALE BANK VAN BELGIË.
1933
(Wet van
15
Maart

,
Staatsbiad No. 99)
……../
73.789.100,-
Goud

Rekg.
Crt.
Waarvan in

het buitenland …………..
. ……….

..32.341.466,47
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Data
..
, .
Data
Goud
IClrculatlelopeischb.i
1
Andere Beschikb.I
Dek-

1
Munt

Muntmat!
Metaal- Ikings
1934
.5
n
.’-
o
1
schulden
saldo

1
perc.
.
‘•”
C

.n

10
Sept. ‘
34
I
1
0
21
76
761.233
898.5321184.647
1
452.154
1

82
_______

6 Sept.
2
.
649
1
12.6471
68

673
1

s
1
344

40

3.558
1

45

221
761.234 921.802J164.240
1
451.066
1
82
25 Juli


14
1
65.7031
96.410
310
.
437
1
6.1981 43.521
54
30 Aug.
68

680
1

68

FEDERAL RESERVE
1
344

40

3.531

65

242 BÂNKS.
1

Totaal

1
Schatkist-
1

Belee-
1

Papier
1
Diverse
Data
1

bedrag
1
Idisconto’sirec/ltstreeksl
promessen
1geu2
op
het
buitenl.
1

reke-
1
ningen
1)

Data

Ooudvoorraad

,,Other

In
cash”
2
)

disc.

_______________
Wissels

10
Sept. 19341

26.541
1

1145.324

1.154

1

4.903
.
Totaal
1

Goud-
her-

1
v.
d.

1
In de
open
3

,,

19341

26.468

1148.278
1

1.154

4.789
bedrag
1

certifi-
caten’)
member
1
markt
25 Juli

19141

67.947


1

61.686
1

20.188

509
banks

1
gekocht

22Aug.’34
4.987,4
1

4.963,4
228,7
19,8

1
5,1
‘)Onder de activa.

.
15

,,

’34
4.985,7
4.961,4 224,5
20,2 5,2

JAVASCHE BANK.
Data
Belegd
in
U. S.
Gov.Sec.

1 1
in circu-I
1
Totaal

1
Dep?- kapitaai
SI

Gestort
Goud- Dek-
kings-

1
Algem.
1

Dek-
1

kings-
Andere
1
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatle
opeischb.
1
metaal-
,
laffe
1
perc.3)
1

perc.4)
schulden
1

saldo
22Aug.’34 2.431,5
1
3.105,0
1
4.327,4
1
146,51

70,2


8Sept.’34
2
)
1Î.950
185.870
32.520
54.594″
15

,,

’34
2
.431,51
3.102,4
14.333,6
1

146,4

1

70,1

1


1

,,

1342)
141.990 182.340
33.890
55.498
1)
Deze certificaten werden door de Schatkist aan de Reserve Banken
gegeven voor de overname van het goud, toen de
$ op
31Jan.’34 van
11Aug.1934
11J79 l27.57
186.997
32.619 53.210
100 op
59.06 cents werd gedevalueerd.
4

1934
113.478

1

28.070
185.034 34.239
53.838
2)
,,Other Cash” does not inciude Federal Reserve Notes or a Bank’s
,,
own Federal Reserve
bank
notes.
25 Juli1914
_____________
22.057

1

31.907
__
_______
110.172
______
12.634
4.842
3)

Verhouding

totalen

goudvoorraad

tegenover

opeiaehbare schulden:
F. R.
Notes en netto deposito.
4)

Verhouding totalen
voorraad muntmatorlaal en wettig betaalmiddel tegenover Idem.
1

Wissels,
1

bulten
t
Dis-

1
Belee-

– ______
Diverse
_______
Dek-
kings-
Data
1

N.-Ind.
conto’s
1
ningen
reke- percen-
t’AIlMCULIIfRE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
___________
1

betaalb.
1
ningen’)

tug.e
FED.
RES.
STELSEL.

8Sept.’34
2
)

1.230
1

‘342)

1.130
,,
7i?5o

11.150

65
73.060

11.510

66
Data
Dis-
Aantal1

conto’s
leenin.

én

1

I
l
Beleg-

bij de
1
1

gingen

F. R.

1
Totaal

1
depo-

1
Waarvan
time
beleen.
1

banks
1
sito’s
depostts
11Aug.1934

940
9.900
1

56

13.056

64
l5Aug.’341

5
1

7825

1

9.907

13.046

1

18.587.

1

4.505
4

,,

1934

1.281
9.899
1

56.048

13.043

85
8

‘I

5
1

7.827

9.850

3.048

18.508

4.491
25 Juli1914

6.395
7.259
1

75.541

2.228

44
De
psten van
De
Ned. Bank,
de Javasche Bank
en de
Bank
of
Eng.
1)
Sluitpost activa.

2)
Cijfers
telegrafisch ontvangen,
land zijn In duizenden, alle overige posten in mlllioen envan
de
be.
treffende valuta.

Auteur