Ga direct naar de content

Eenmalige lumpsum bij pensionering kent ook nadelige effecten

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 26 2019

In het pensioenakkoord is afgesproken dat tien procent van het pensioenvermogen straks als lumpsum ineens mag worden uitgekeerd op de pensioendatum. Dit lijkt een aantrekkelijke optie voor deelnemers, maar kent ook nadelen. Er moet goed worden nagedacht over de vormgeving.

In het kort

– Afhankelijk van het bestedingsdoel en inkomen bij pensionering is een eenmalige uitkering niet voor elke deelnemer even gunstig.
– Bij introductie van deze keuze moeten deelnemers derhalve zorgvuldig worden geïnformeerd over de nadelen.

Nederland is momenteel een van de weinige landen waar het niet mogelijk is om op de pensioen­datum een eenmalige uitkering op te nemen. Maar het uitbreiden van de keuzevrijheid met deze mogelijkheid zou tot een hogere welvaart kunnen leiden (Folmer et al., 2018). Meer keuzevrijheid past bij een veranderende arbeidsmarkt en toenemende individualisering. Hierdoor kan het pensioen beter worden afgestemd op de individuele situatie en voorkeuren van een deelnemer.

Nederlanders lijken deze vrijheid te waarderen; een derde van de oudere pensioendeelnemers verkiest een eenmalige uitkering bij pensionering boven andere opties (Willemsen en Kortleve, 2016). Het gaat hierbij vooral om deelnemers die tijdens hun pensioen afnemende uitgaven verwachten of die onzeker zijn over de uiteindelijke pensioenhoogte (Van der Cruijsen en Jonker, 2017).

Keuzevrijheid is een van de vijf hoofdthema’s bij de hervorming van het pensioenstelsel. Dat concludeerde Jetta Klijnsma op basis van de Nationale Pensioendialoog in 2015, waarin werd geconstateerd dat er een roep is om meer aansluiting bij individuele behoeftes. Haar opvolger, Wouter Koolmees, komt in het recente pensioenakkoord met een concreet voorstel op dit vlak: een bedrag van maximaal tien procent van het pensioenvermogen mag straks ineens (‘lumpsum’) worden uitgekeerd op de pensioendatum.

Ter bescherming van de deelnemer zijn aan de lumpsum voorwaarden verbonden. Zo bedraagt de eenmalige uitkering maximaal tien procent van het opgebouwde pensioenvermogen, mag deze uitsluitend op de pensioendatum worden opgenomen en geldt deze als een afkoop waarbij het resterende pensioen – na afkoop – boven de wettelijke afkoopgrens moet liggen.

Lumpsum kan een aantrekkelijke optie zijn voor deelnemers, maar er zijn een aantal effecten en risico’s om rekening mee te houden. Voor de individuele deelnemer gaat het om mogelijk nadelige effecten op de persoonlijke financiële situatie. Daarnaast zijn er bij lumpsumverstrekkingen risico’s voor het collectief in een pensioenfonds met uitkeringsovereenkomsten.

Getty Images

Keuzevrijheid gaat niet vanzelf goed

Deelnemers maken niet altijd financieel verstandige keuzes met betrekking tot hun pensioen. Dat ze verkeerde keuzes maken, kan komen door gebrek aan financiële kennis (Van Rooij et al., 2012), de voorkeur voor een hoger inkomen nu in plaats van een hogere pensioenuitkering later, of het gebrek aan discipline om te sparen voor later (Prast, 2017).

Uit onderzoek (AFM, 2018) blijkt dat deelnemers die na pensionering sterk terugvallen in inkomen, net zo vaak kiezen voor een tijdelijke premiestop als deelnemers voor wie dat niet geldt. Voor de eerste groep kan deze keuze echter tot een ongewenste financiële situatie leiden. De effecten van deze keuze zijn vergelijkbaar met die van de lumpsum.

Naast duidelijke informatie over de effecten van hun keuze op hun financiële situatie kunnen deelnemers baat hebben bij een adequate keuzearchitectuur waaronder zorgvuldig gekozen standaardopties (defaults), goede ­framing van keuzes, vergelijking met mensen in vergelijkbare situaties (‘peer-informatie’ en/of ‘social proof’) en interactieve pensioentools (Ponds et al., 2016).

Ter bescherming van de financiële situatie van deelnemers kunnen beleidsmakers ook andere manieren onderzoeken om een lumpsum te begrenzen. Bijvoorbeeld door een minimaal vereiste vervangingsratio, een verplicht bestedingsdoel of een maximumafkoopleeftijd.

Fiscale gevolgen voor de deelnemer

Ons progressieve stelsel kent verschillende belastingtarieven en -kortingen voor én na de AOW-leeftijd. Daarom kan een lumpsum leiden tot verhoogde belastingen of het vervallen van toeslagen in het jaar van pensioneren. Bijvoorbeeld: een pensioengerechtigde die aan het einde van de tweede belastingschijf zit en door de opname van de lumpsum in de derde belastingschijf belast wordt, komt er financieel gezien mogelijk slechter van af. Daarnaast is pensioenvermogen fiscaal vrijgesteld in box 3, en levert het samengesteld rendement op dat fiscaal ook is vrijgesteld bij uitkering. Deze fiscale voordelen vervallen bij een lumpsumuitkering.

Financiële gevolgen bij aflossing schuld

Uit surveys blijkt dat het aflossen van een hypotheekschuld het meestgenoemde bestedingsdoel van de lumpsum is (Ponds et al., 2016)

Er bestaat een uitruileffect bij het aflossen van de eigenwoningschuld met een lumpsum. De verlaging van de schuld leidt mogelijk tot een grotere erfenis, maar ook tot een lager pensioen. Als mensen geen motief hebben om een erfenis na te laten, dan kan het vanuit economisch oogpunt juist aantrekkelijk zijn om de waarde van de eigen woning te verzilveren door het eigen huis ‘op te eten’ tijdens pensionering. Het aflossen van de hypotheek met pensioengeld doet feitelijk het tegenovergestelde.

Het aflossen van een schuld kan wel aantrekkelijk zijn wanneer het gaat om een hypotheeklening met een hoge rente, een duur consumptief krediet of een creditcardschuld.

Zorgvuldige waardebepaling nodig

Bij premieovereenkomsten kan een lumpsum relatief eenvoudig worden gerealiseerd omdat deze uit een eigen pensioenpot komt. In uitkeringsovereenkomsten moet eerst bepaald worden wat de waarde is van het individuele pensioenvermogen om daarvan een lumpsum op te kunnen nemen. Uitgangspunt zou moeten zijn dat de lumpsum geen voordelige of nadelige gevolgen heeft voor het individu of het collectief in het pensioenfonds. Als er bij een te lage dekkingsgraad wordt uitgekeerd, terwijl er uiteindelijk kortingen nodig zijn voor herstel, kunnen de ‘verloren’ gegane aanspraken op pensioen door vervroegde uitkering niet meer gekort worden. Dit kan leiden tot herverdelingseffecten en daarmee tot langzamer herstel.

Als beleidsmakers kiezen voor aansluiting op ­bestaande wettelijke regels voor waardebepaling bij onder andere de afkoop van een klein pensioen, of individuele en collectieve waardeoverdrachten, dan is het wel de vraag of deze regels genoeg recht doen aan bovengenoemd uitgangspunt. Er moeten sowieso keuzes gemaakt worden tussen de wettelijke vereisten voor de waardebepaling bij deze regelingen. De vereisten zijn per regeling verschillend; zo worden er andere disconteringsvoeten voorgeschreven.

Daarnaast houden de waardebepalingen rekening met verschillen in levensverwachting tussen mannen en vrouwen, maar niet tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden of in de gezondheid van de deelnemers. Er is een risico dat deelnemers zich (deels) onttrekken aan het solidariteitsbeginsel, bijvoorbeeld omdat deelnemers met een korte levensverwachting vaker gebruikmaken van de mogelijkheid om een deel van het pensioengeld naar voren te halen – een ongewenst selectie-effect.

Spijt-aversie

Een ander gedragseffect dat kan optreden, is een verhoogd gebruik als gevolg van ‘spijt-aversie’. Deelnemers die geen behoefte hebben aan een eenmalige uitkering, kunnen er tóch voor kiezen om van deze mogelijkheid gebruik te maken, om spijt achteraf te voorkomen als zij het geld op een later moment toch nodig blijken te hebben. De oorzaak is dat de keuzemogelijkheid op één moment is, in plaats van op meerdere momenten.

Vergelijking met bestaande keuzes

Van reeds bestaande keuzemogelijkheden is de keuze voor een lumpsum qua effect op de solidariteit tussen deelnemers met een hoge en een lage levensverwachting gelijkwaardig aan de reeds bestaande keuze voor een hoog-laagpensioen (Mehlkopf et al., 2017). Bij een hoog-laagpensioen ontvangt de deelnemer voor een bepaalde periode een hoger bedrag, gevolgd door een lagere uitkering na het verstrijken van de periode.

Het percentage deelnemers dat voor een hoog-laagpensioen kiest, is in de afgelopen jaren gestaag gestegen. Dit komt onder andere door deelnemers die de periode tot eerste AOW-uitkering willen overbruggen.

Conclusie

Er lijkt in de politiek brede steun te bestaan voor de introductie van de mogelijkheid van een lumpsum voor deelnemers. Dat komt waarschijnlijk omdat een opname van tien procent een relatief klein percentage is, waardoor de potentiële nadelen ook relatief beperkt zijn. Er zijn echter wel aandachtspunten die beleidsmakers en deelnemers in eerste instantie wellicht niet scherp op het netvlies hebben. Zo is het gebruiken van een lumpsum voor de aflossing van de eigen woning niet voor iedereen gunstig vanuit fiscaal oogpunt en vanuit het perspectief van besteedbaar inkomen. Zowel zorgvuldige communicatie over de lumpsum als de wijze waarop de keuze ervoor wordt voorgelegd is daarom van belang.

Literatuur

AFM (2018) Keuzevrijheid en maatwerk bij pensioeninleg. AFM Onderzoek, september.

Cruijsen, C. van der, en N. Jonker (2017) Verwachte uitgaven en onzekerheid beïnvloeden pensioenvoorkeuren. ESB, 102(4750), 257–259.

Folmer, K., M. Lever, E. Ponds et al. (2018) Effecten van meer keuzevrijheid bij pensioenuitkering. CPB Achtergronddocument, 17 september.

Mehlkopf, R., C. van Ewijk, S. van den Bleeken en C. Hoet (2017) De waarde van maatwerk in pensioenen. Netspar Brief, 08.

Ponds, E., O. Steenbeek en J. Vonken (2016) Pensioen, keuze en de rol van de pensioenprofessional. Netspar Academic Series, DP 04/2016-021.

Prast, H. (2017) De psychologie van pensioenkeuzes. Netspar Brief, 10.

Rooij, M.C.J. van, A. Lusardi en R.J.M. Alessie (2012) Financial literacy, retirement planning, and household wealth. The Economic Journal, 122(560), 449–478.

Willemsen, M. en N. Kortleve (2016) Eenmalige pensioenuitkering voorziet in behoefte. ESB, 101(4734), 347–349.

Auteurs

Categorieën