Hollen en stilstaan
Aute ur(s ):
Hartog, J. (auteur)
Hoogleraar micro-economie, Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4249, pagina 255, 31 maart 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
“De ontleding van prijsreacties in inkomens- en substitutie-effecten door Slutsky, Allen en Hicks, en het onveranderlijk negatieve
teken van het substitutie-effect, zijn de enige substantiële resultaten van de immense intellectuele inspanningen van letterlijk
honderden economisten, voor meer dan een eeuw toegepast op de theorie van het consumentengedrag”, aldus Mark Blaug 1. Ik ben het
van harte met hem eens.
Bij Hoppe is een steen versleten door het borrelen voor het eten, maar hier zijn breinen versleten voor minder consumptiegenot dan een
aperitiefje aan het hoofdstedelijke Spui. In zijn boek gaat Blaug nog niet in op de toepassing van de theorie van consumentengedrag op
aanbod van arbeid. En daar is het onderscheid tussen inkomenseffect en substitutie-effect wel degelijk een zinvolle verrijking voor de
interpretatie van waargenomen gedrag. De lange mars omlaag van de mannen: een gestage daling van het aantal jaarlijks gewerkte uren
voor de gemiddelde werknemer, is een duidelijk geval van overheersen van het substitutieeffect op het inkomenseffect in reactie op een
seculier gestegen loonvoet. Mannen voelen zich rijk genoeg om meer vrije tijd te kopen. De sprint omhoog van de gehuwde vrouwen:
meer uren verkocht op de open arbeidsmarkt, in plaats van geruild in het enge duopolie van de huishouding, is een duidelijk geval van
een overheersend substitutie-effect. Vrouwen vinden het te duur om niet de markt op te gaan.
Het onderscheid tussen inkomenseffect en substitutie-effect is niet alleen nuttig om het verschil tussen mannen en vrouwen te duiden,
het is ook nuttig om de spanningen in borst, ziel of boezem van elk afzonderlijk te begrijpen. Mannen zowel als vrouwen worden
verscheurd door de spanning tussen substitutie-effect en inkomenseffect.
De gehuwde vrouw zou thuis kunnen zitten op het inkomenseffect van haar partner, of heel weinig werken op de som van twee
inkomenseffecten. Het substitutie-effect sleurt haar echter de arbeidsmarkt op, en brengt haar de druk van de dubbele belasting, die van
haar baan en haar verantwoordelijkheid voor het huishouden. Zuchten, klachten en conflicten zijn het resultaat, en er zijn al signalen dat
het inkomenseffect hier weer enig terrein wint. Ook de mannen hebben twee zielen in de borst, zeker in de hogere functies. De jubel van
het inkomenseffect, die de rijkdom uitzingt en vertelt dat de mannen ook best vier dagen in de week zouden kunnen werken. Waarom
zouden ze niet samen met hun partner elke woensdag vrij nemen, zodat elke week twee einden heeft of, anders gezegd, we effectief zijn
over gegaan op een tweedaagse werkweek? “Te duur!”, klinkt de schriele stem van het substitutie-effect. Niet werken, dat kost veel te
veel.
Hoe spannend ook, ik heb het gangbare verhaal van arbeidsaanbod in pure uren altijd veel te beperkt gevonden. Die verscheurde inborst
van mannen en vrouwen waar inkomenseffect en substitutie-effect elkaar bestrijden als in een onderdrukt duet, die ontstaan niet omdat
de uren werken en niet werken elkaar zo in de weg zitten. Het gaat om de intensiteit waarmee een uur werken (of niet-werken!) wordt
gevuld. Omdat de werkdruk zo is opgevoerd, is het loon zo gestegen en wordt de strijd tussen de beide effecten zo heftig.
Werkintensiteit is moeilijk te meten en zit wellicht daarom niet in onze modellen, maar dat maakt het niet minder belangrijk. Spreiding van
inspanning en uitspanning, van werken en niet-werken, zit ook niet in het standaardmodel en ik ken geen geavanceerd model waar het
wel in zit. Nou ja, ik ken één zo’n model, maar dat zit er volgens mij naast. In het arbeidsaanbodmodel is een uur een uur, maandagochtend
en dinsdagavond zijn hetzelfde, alleen totale uren tellen, per dag, per week, per maand, per jaar. Maar dat klopt natuurlijk niet en het klopt
steeds minder met de opgevoerde werkdruk en gestegen ontspanningslust.
In de Journal of Labour Economics van oktober jongstleden maakt David Dickinson een onderscheid tussen uren aanwezig op het werk
en uren echt gewerkt op het werk, in een model met stukloon. Ik denk dat inspanning op het werk, en de opbrengst daarvan, te complex is
om te vangen in een eenvoudig model met stukloon, en dat we daar eens goed over moeten nadenken. En ik denk dat het vooral
belangrijk is om de tijdspatronen van inspanning en ontspanning in de modellen onder te brengen.
Juist het ritme van werken en niet-werken is de ventielklep voor de spanning tussen substitutie-effect en inkomenseffect. Het alterneren
van inspannen en uitspannen is het compromis waarmee we ons innerlijk gekrijs de baas proberen te worden. We bevredigen ons
substitutie-effect door op gepaste tijden keihard voor de baas te rennen. We bevredigen ons inkomenseffect door zo nu en dan stil te
staan, of te rennen voor onze eigen lol. En het bevredigen van het inkomenseffect smeren we lekker uit in de tijd, over de week, over het
jaar, met lange en korte vakanties, over het leven met lange reizen tussen studie en werk en met vutten als de buit binnen is. Zo maken we
van een gesmoord duet van twee verkrampte zangers een veel aangenamer stuk voor twee alternerende solisten. Helaas hebben nog te
weinig onderzoekers zich in de partituur verdiept
1 M. Blaug, The methodology of economics , Cambridge University Press, 1980, blz. 164.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)