ECOIMOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN
Het werkgelegenheidsplan
Terwijl het officiate werkloosheidscijfer naar de 500.000
ijlt, heeft het werkgelegenheidsplan van het kabinet zich
tot het meest verguisde onderdeel van het hele sociaaleconomische beleidspakket ontwikkeld. Waar het ,,banenplan”ter sprake komt heersen slechts ongeduld, ongeloof en misprijzen. Van de 60.000 arbeidsplaatsen die het
werkgelegenheidsplan in 1982 zou moeten opleveren
(30.000 nieuwe en 30.000 door herverdeling van arbeid en
verkorting van de arbeidsduur), kon het Centraal Planbureau er in zijn becijferingen maar 5.000 terugvinden.
Nog sceptischer waren de gezamenlijke ondernemingsorganisaties die voor het plan geen betere woorden overhadden dan ,,korte-termijnflauwekur en ,,politiek schimmenspel”. Zij weigerden zelfs met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te overleggen hoe aan het
werkgelegenheidsplan vorm zou kunnen worden gegeven.
Wat is er mis met het plan, dat het niet eens het voordeel
van de twijfel heeft gekregen nu de werkloosheid zich op
zo’n dramatische wijze pntwikkelt? Heeft de neoklassiekmonetaristische koers in het economisch-politieke veld
het absolute monopolie veroverd en wordt elke afwijking
daarvan op zijn best als flauwekul beschouwd? Het begint
crop te lijken.
Alvorens het werkgelegenheidsplan geheel als niet ter
zake doende terzijde te schuiven is het goed nog eens na te
gaan wat de kansen zijn van het alternatief. Met behulp
van een paar globale cijfers is gemakkelijk in te zien dat
met een eenzijdig bezuinigingsbeleid met geen mogelijkheid voldoende arbeidsplaatsen tot stand zijn te brengen
om de trendmatige aanwas van het arbeidsaanbod op te
vangen (50.000 personen per jaar) en het huidige werkloosheidscijfer te halveren. Daarvoor zouden de komende
vijf jaar al meer dan 100.000 arbeidsplaatsen per jaar nodig zijn. Als daarbij de collectieve-lastendruk niet mag
stijgen en het financieringstekort moet dalen, is in de
kwartaire sector slechts een zeer beperkte uitbreiding van
het aantal arbeidsplaatsen mogelijk. Het overgrote deel
van de benodigde banen zou dus in de marktsector moeten worden gecreeerd. Hoe groot de loonmatiging en de
ombuiging ook zullen zijn, zo’n uitbreiding van de werkgelegenheid in de marktsector is volstrekt illusoir. De
automatiseringstendens en de produktiviteitsstijging gaan
immers- gewoon door. Bovendien zakt als gevolg van de
loonmatiging de binnenlandse afzetmarkt in. Dat onder
die omstandigheden de economische groei ten minste
rond de 6 a 7% per jaar zou kunnen liggen, wat nodig is
om de werkgelegenheidsdoelstelling te realiseren, zal wel
niemand geloven. Arbeidstijdverkorting en herverdeling
van arbeid zijn onmisbaar om de werkloosheidscijfers een
wat draaglijker aanzien te geven. Het werkgelegenheidsplan is op die realiteit geent en tracht een gecoordineerde
actie in die richting op gang te brengen.
Het voornaamste bezwaar tegen het werkgelegenheidsplan is dat het vanwege lastenverzwaring meer arbeidsplaatsen zou kosten dan opleveren. En wat er ook gebeurt,
het bedrijfsleven mag niet voor hogere kosten worden geplaatst. Van dat uitgangspunt schijnt nu ook de PvdA
doordrongen, dat werd althans op de conferentie onlangs
in Doom betoogd. Het heeft in de pers bijzonder weinig
aandacht gehad dat deze uitgangsstellingen door de ontwerpers van het werkgelegenheidsprogram al eerder waren betrokken. Bij de recente behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Tweede
Kamer is hetzelfde ook door minister Den Uyl nog eens
herhaald. Het werkgelegenheidsprogram moet het beleid
ter stimulering van de marktsector niet doorkruisen maar
dient juist ter ondersteuning en aanvulling daarvan, ook
al is met het invoeren van een solidariteitsheffing voor de
financiering van het plan in dit opzicht een valse start gemaakt.
ESB 27-1-1982
Het bovenstaande impliceert dat het werkgelegenheidsplan eigenlijk geen geld mag kosten. Er is trouwens ook
nauwelijks geld voor beschikbaar gesteld. Weliswaar
wordt gezegd dat er in 1982 voor het werkgelegenheidsplan een bedrag van ca. f. 1,5 mrd. op de begroting is vrijgemaakt, maar dit bedrag is een optelsom van posten op
verschillende begrotingen (met name Vojkshuisvesting en
Economische Zaken), waarover het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nu met het oog op het werkgelegenheidsaspect mag meepraten. Wie bekend is met de
territoriumdrift die in het Haagse departementale wereldje heerst, kan zich voorstellen welke moeite het projectteam van het werkgelegenheidsplan moet hebben gekost om zich in de andere begrotingen in te vechten. Het
,,eigen geld” van Sociale Zaken voor het werkgelegenheidsprogramma beloopt in 1982 niet meer dan ca. f. 300
mln.; wat wordt besteed ten behoeve van de werkgelegenheidscreatie in de kwartaire sector valt weer onder de
competentie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
De ontwerpers van het werkgelegenheidprogram staan
dus voor de vraag hoe arbeidsplaatsen kunnen worden geschapen zonder dat het iets mag kosten. Naar het schijnt
wordt sterk gemikt op uitbreiding vandeeltijdarbeid. Dat
is effectiever dan arbeidstijdverkorting. Er zouden in 1982
20.000 tot 30.000 deeltijdbanen tot stand moeten worden
gebracht boven de trendmatige groei. Een probleem daarbij is wel dat uitbreiding van het aantal deeltijdbanen weer
extra aanbod naar de arbeidsmarkt lokt. Er wordt ook
over gedacht geld van sociale uitkeringen te benutten om
er rechtstreeks arbeidsplaatsen mee te scheppen, maar
voor de vele praktische bezwaren waarop dit stuit zijn nog
geen afdoende oplossingen gevonden. Diverse gemeenten
zijn overigens al op eigen houtje met experimenten in deze
richting begonnen.
Vast staat dat van het werkgelegenheidsprogram met de
beperkt beschikbare middelen en gegeven de restricties
aan de kostenkant geen wonderen zijn te verwachten.
Toch is het goed dat er een gecoordineerde actie wordt ondernomen om de formidabele stijging van de werkloosheid althans enigermate af te remmen. Het alternatief is
lijdelijk afwachten tot dat zich een evenwichtsherstel op
de arbeidsmarkt openbaart. Ook in de ons omringende
landen is men tot de conclusie gekomen dat een werkgelegenheidsprogram niet kan worden gemist. Zelfs WestDuitsland dat toch niet beticht kan worden van onzuiverheid in de neoklassiek-monetaristische leer is vorige week
overstag gegaan. Zonder twijfel zal de weg van matiging
en ombuiging nog een eindweegs moeten worden gevolgd
voordat evenwichtiger economische verhoudingen in zicht
komen, maar dat is iets anders dan in monomane bezuinigingsdrift de hele economic leeg te laten lopen. Men moet
oog houden voor de time-lags in de economische structuur die kunnen verhinderen dat zich een evenwichtsherstel manifesteert en die de economic in een deflatoire spiraal kunnen brengen. Niet voor niets is bij de kabinetsformatie gekozen voor een meer-sporenbeleid voor economisch herstel waarvan het werkgelegenheidsplan een
integraal onderdeel uitmaakt.
De afgelopen week was er een van economisch-politieke aardverschuivingen. In de PvdA schijnt een nieuw realisme opgedoken en krijgt lastenverlichting voor het bedrijfsleven een hoge prioriteit, voor minister Van der Stee
en het CD A is het terugdringen van het financieringstekort
ongeacht de effecten niet langerde allerhoogste waarheid.
Misschien kan in de nieuwe economisch-politieke verhoudingen ook het werkgelegenheidsplan de plaats krijgen die het toekomt.
L. van der Geest
77