Ga direct naar de content

Het is een mythe dat de cao-lonen achterblijven

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 15 2021

Onder economen en politici bestaat er het beeld dat lonen ­achterblijven bij de economische groei. Waar komt dat beeld vandaan?

In het kort

– Door geld-illusie, AIQ-aanpassingen, te hoge looneisen en ­conjunctuureffecten ontstaat het beeld dat lonen achterblijven.
– De reële loonstijging heeft het afgelopen decennium echter gelijke tred gehouden met de arbeidsproductiviteit.
– Het is niet nodig om de loonvorming te corrigeren, wel om het beeld van achterblijvende lonen te corrigeren.

Dossier

Dit artikel maakt deel uit van het dossier ‘Creatie en Verdeling: naar een beter begrip van waarde in de Nederlandse economie’. Op 18 maart zal het volledige dossier beschikbaar zijn.

Niet alleen onder economen (Badir, 2018), maar ook in de politiek bestaat het beeld dat de lonen het afgelopen decennium achter zijn gebleven bij de economische groei, en dat een correctie gewenst is. Zo stelt de unaniem aangenomen SP-motie dat de Kamer “constaterende dat de lonen achterblijven op de groei van de economie en de groei van de dividenduitkeringen (…) [uit]spreekt dat de lonen in het grote bedrijfsleven waar mogelijk met 5% verhoogd moeten worden” (Tweede Kamer, 2019).

Dit beeld berust niet op realiteit. Kader 1 laat zien dat er geen sprake is van achterblijvende lonen. Dit artikel bespreekt vijf redenen voor het ontstaan van het breedgedragen misverstand dat de loonontwikkeling is achtergebleven.

Kader 1 – Arbeidsinkomensquote duidt niet op achterblijvende cao-lonen

Er is in de periode van hoogconjunctuur (2014–2019) geen sprake geweest van een achterblijvende loonontwikkeling, want de arbeidsinkomensquote (AIQ) is behoorlijk constant (figuur 1).
Wel vertoonde de AIQ in de jaren tachtig en negentig een duidelijk neerwaartse trend, als gevolg van bewust beleid van de sociale partners. Zo werd er in 1982 in het Akkoord van Wassenaar afgesproken om de loonkosten te matigen. Tezamen met de arbeidstijdverkorting werd daarmee de aanval ingezet op de massa­werkloosheid.
Dat betekende dat de vakbeweging bewust een deel van de financiële ruimte, die elk jaar bij bedrijven ontstond door toename van de arbeidsproductiviteit en stijging van de afzetprijzen, niet inzette voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Hierdoor ontstond er bij ondernemingen financiële ruimte voor investeringen, met de groei van de werkgelegenheid als gevolg. In vakbondskringen kreeg deze succesvolle beleidsinzet de naam Werk vóór inkomen.
Eind jaren negentig, toen de massawerkloosheid was weggewerkt, verschoof de aandacht van het verlagen van de AIQ naar het bewaken dat de AIQ rond een verantwoord niveau zou blijven (figuur 1). Zodoende kwam er in de eerste paar jaar van het eerste decennium van deze eeuw een einde aan de trendmatige daling van de AIQ.
De AIQ is sinds 2009 opvallend stabiel met slechts lichte afwijkingen rondom een niveau van 74,5 procent. In tegenspraak met de beeldvorming zien we zelfs dat de AIQ tijdens de afgelopen periode van hoogconjunctuur (2014–2019) hoger was dan tijdens de vorige economische bloeiperiode (2004–2008). Aan het einde van de hoogconjunctuur in 2019 lag de AIQ op 74 procent, 3,5 procentpunt hoger dan in 2008 (70,5 procent).
Eerder onderzoek noemt enkele tekortkomingen aan de AIQ (SEO, 2018). Maar als we naar de onderliggende variabelen kijken (reële cao-loongroei ten opzichte van de arbeidsproductiviteit), dan blijkt eveneens dat er geen sprake is van achterblijvende cao-lonen (tabel 1).

Figuur 1, ESB

Laatconjuncturele loongroei

De eerste reden is dat politici – en ook de aangenomen Tweede Kamermotie – de nominale gemiddelde loongroei graag vergelijken met de economische groei. De lonen lopen echter met enige vertraging achter de economische ontwikkeling aan. Tijdens hoogconjunctuur groeit de economie sneller dan de lonen, en die achterstand wordt daarna ingehaald. Volgens tabel 1 is de gemiddelde nominale loongroei (1,6 procent) in het afgelopen decennium niet achtergebleven bij de economische groei (1,0 procent).

Tabel 1, ESB

De reden voor de laatconjuncturele loongroei is dat het tijd vergt voordat economische ontwikkelingen zich vertalen in verandering van het werkloosheids­niveau (figuur 2). En pas als de werkloosheid verandert, is er vanuit de arbeidsmarkt aanleiding tot aanpassing van de lonen. Daar komt bij dat cao’s een gemiddelde looptijd van bijna twee jaar kennen. Dit betekent dat cao-partijen gemiddeld slechts één keer in de twee jaar de loonvorming kunnen laten reageren op de economische omstandigheden. Zowel tijdens de afgelopen hoogconjunctuur (2014–2019) als tijdens de vorige (2004–2008) lag de loonontwikkeling lager dan de groei van de economie, zie tabel 1.

Figuur 2, ESB

Appels met peren vergelijken

De tweede reden: het vergelijken van de nominale loongroei met de economische groei is natuurlijk het vergelijken van appels met peren. De economische groei is een reële variabele, die gecorrigeerd is voor de inflatie, terwijl die inflatiecorrectie niet heeft plaatsgevonden als we naar de nominale lonen kijken. Bovendien speelt bij de groei van de economie, naast de mutatie van de arbeidsproductiviteit, ook de verandering van de beroepsbevolking een rol.

Een vergelijking van de reële loonontwikkeling met de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit is wel zuiver. Dan blijkt dat in het afgelopen decennium de reële cao-lonen (0,4 procent) juist iets harder zijn gestegen dan de arbeidsproductiviteit (0,3 procent; zie tabel 1).

Geldillusie

De derde reden: een vergelijking van de loonontwikkeling in de hoogconjunctuur aan de vooravond van de kredietcrisis met die in de aanloop naar de ­coronacrisis, leert dat de nominale loonstijging in de laatste periode op een veel lager niveau piekte (2,3 procent in 2019) dan tijdens de hoogconjunctuur voorafgaande aan de kredietcrisis (3,3 procent in 2008). Dit kan bijgedragen hebben aan het beeld dat de loonontwikkeling is achtergebleven, te meer daar kranten in hun berichtgeving over de lonen zich eenzijdig richten op de nominale loonontwikkeling.

Maar de nominale loonstijging kan een misleidende indicator zijn in het loondebat, wanneer de inflatie buiten beschouwing blijft. Wat voor werknemers telt is immers de reële loonstijging. Die reële loonstijging is in de afgelopen periode van hoogconjunctuur, met een jaarlijks gemiddelde van 0,7 procent, niet lager maar hoger geweest dan tijdens de vorige economische opgang (0,4 procent)! Er lijkt sprake te zijn van een klassiek geval van keynesiaanse geldillusie, waarbij nominale ontwikkelingen een misleidende beeldvorming in het leven hebben geroepen.

Definitieaanpassing arbeidsinkomensquote

Als vierde reden kan genoemd worden dat, ter onderbouwing van het vermeend achterblijven van de lonen, er ook wel verwezen wordt naar het niveau en de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote (Badir, 2018; Heijne en Noten, 2020). Vaak wordt er gesteld dat het niveau van de AIQ de laatste jaren ver achterblijft bij de streefwaarde van ‘rond de tachtig procent’ die sociale partners hebben vastgesteld als passend bij een loonkostenontwikkeling die als ‘verantwoord’ kan worden geduid (SER, 1998).

Het streven naar een AIQ van tachtig procent gaat echter voorbij aan de definitieaanpassing van de AIQ in 2017 (CPB/DNB/CBS, 2017). Toen is er overgestapt op een nieuwe berekening die beter rekening hield met het arbeidsinkomen van zelfstandigen, en daarom beter aansluit bij de economische realiteit (CPB/DNB/CBS, 2017). De nieuwe definitie levert een 5,5 procentpunt lagere AIQ op dan de oude methode. Consequent toegepast betekent de ‘AIQ = 80%-doctrine’ tegenwoordig een ‘AIQ =74,5%-doctrine’. De AIQ ligt daar de laatste tien jaar niet ver van af (2019: 74).

Hogere onderhandelingsinzetten

Een laatste reden voor het ontstaan van het misverstand dat de lonen achterblijven, is het sinds 2013 toegenomen verschil tussen de geëiste loonsverhogingen en de gerealiseerde loonstijgingen. Figuur 3 toont dat de looneisen sindsdien uit de pas lopen met het niveau van de ‘verantwoorde’ looneis.

Figuur 3, ESB

Het niveau van de ‘verantwoorde’ looneis is de jaarlijkse uitkomst van het richtsnoer voor de onderhandelingsruimte, minus de historisch gemiddeld opgeëiste ruimte voor verbetering van de secundaire arbeidsvoorwaarden (0,8 procent).

De FNV berekent jaarlijks de macro-economische ruimte die er is om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren zonder dat de AIQ stijgt. Deze ruimte bestaat uit de optelsom van de productieprijsstijging en de toename van de arbeidsproductiviteit. De FNV hanteert deze formule als richtsnoer bij het vaststellen van de onderhandelingsruimte die zij in werkelijkheid opeist voor het realiseren van loonverhoging en betere secundaire arbeidsvoorwaarden (pensioen, scholing en dergelijke.; Leering, 2007). Als de eis voor de onderhandelingsruimte lager is dan het richtsnoer aangeeft, is er sprake van een bewuste inzet op loonkostenmatiging.

De FNV vaart sinds de instelling van het ledenparlement op centraal niveau in 2013 een radicalere koers wat de looneisen betreft, die hoger is dan de ‘verantwoorde’ looneis (Leering, 2020). Nieuwsberichten uit de praktijk bevestigen dit. Zo beschrijft het NRC (2020) dat de FNV-looneis voor 2021 wat betreft het professionele bestuursapparaat van de FNV drie procent had moeten zijn. Dat voorstel werd echter verworpen door het FNV-ledenparlement, dat de looneis op vijf procent vaststelde (NRC, 2020). Vijf procent is ver boven het niveau van de ‘verantwoorde’ looneis uit het richtsnoer (figuur 3).

De hogere looneisen zijn echter niet gepaard gegaan met evenredig betere loonresultaten. Figuur 3 laat duidelijk zien dat de uitkomsten van de loononderhandelingen tegenwoordig veel meer achterblijven bij de looneisen dan voorafgaande aan de reorganisatie van de FNV.

Het niet binnenhalen van de hoge looneis van vijf procent gedurende de afgelopen twee jaar (en naar verwachting ook dit jaar) kan het gevoel opgeroepen hebben dat er tegenwoordig veel onbenutte financiële ruimte bij de bedrijven blijft liggen. Die conclusie is onjuist.

De loonresultaten zijn sterk achtergebleven bij de looneis omdat die, macro bezien, de financiële ruimte van bedrijven sterk overtrof. In geen enkel jaar was de verantwoorde looneis tijdens de afgelopen periode van hoogconjunctuur (2014–2019) meer dan twee procent. De daadwerkelijke looneis was steeds hoger. Merk op: de cao-loonstijging is in de periode 1995-2019 zelfs iets hoger is dan de berekende ‘verantwoorde’ looneis (53 om 47,2 procent).

Looneisen die hoger zijn dan de ‘verantwoorde’ eis uit het richtsnoer zijn eerder ook wel voorgekomen, en als de AIQ en de werkloosheid laag genoeg zijn, is daar ook ruimte voor. Een voorbeeld zijn de jaren rond de eeuwwisseling (figuur 3). Echter, de discrepantie tussen de ruimte die het richtsnoer aangeeft en de werkelijke looneis is de afgelopen jaren zo groot, dat de inzet niet gehaald kan worden.

Conclusie

Op zich is begrijpelijk dat na de lange perioden waarin – uit solidariteit met de werkzoekenden – een loonkostenmatigingsbeleid werd gevoerd, bij werkende vakbondsleden een gevoel is ontstaan dat het tijd is voor een inhaalslag in hun inkomens. Te meer omdat vermogenswinsten die op de beurs en op de huizenmarkt zijn behaald aanzienlijk zijn en de bij de vakbeweging oververtegenwoordigde lagere inkomens daar relatief weinig van meegeprofiteerd hebben.

Het beeld dat de lonen in de laatste jaren zijn achtergebleven berust echter op een misverstand. In de periode 1995–2019 ligt de werkelijke cao-loonstijging (53 procent) zelfs iets hoger dan de berekende ‘verantwoorde’ looneis (47,2 procent). Er is dan ook eigenlijk geen aanleiding voor de door de voltallige Tweede Kamer en de premier bepleitte (De Volkskrant, 2019) correctie op de recente loonontwikkeling.

Getty Images/iStockphoto

Literatuur

Badir, M. (2018) Besteedbaar inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil. Rabobank Special, 5 februari. Te vinden op economie.rabobank.com.

CBS (2020) Inkomen huishoudens hoger, winst bedrijven iets lager in derde kwartaal. CBS Nieuwsbericht, 24 december.

CBS (2021) Inflatie 1,3 procent in 2020. CBS Bericht, 12 januari.

CPB/DNB/CBS (2017) Herziening methode arbeidsinkomensquote. Paper, juni.

CPB (2020) Novemberraming: economische vooruitzichten 2021. CPB Raming, 26 november.

De Volkskrant (2019) Rutte: bedrijven moeten winsten delen met werknemers, anders geen belastingverlaging. De Volkskrant, 15 juni.

Heijne, S. en H. Noten (2020) Fantoomgroei: waarom we steeds harder werken voor steeds minder. Amsterdam: Atlas Contact.

Leering, R. (2007) Concurrentiepositie aangetast door loonkostenstijging. ESB, 92(4507), 200–203.

Leering, R. (2020) Hoge looneis tekent machtsverschuiving binnen de FNV. De Telegraaf, 22 september.

NRC (2020) FNV zet weer in op 5 procent loongroei, ondanks de crisis. NRC, 14 september.

SEO (2018) De AIQ in Nederland: een overzicht. SEO-rapport, 2018-58.

SER (1998) Sociaal-economisch beleid 1998–2002. SER Advies, 09/08.

Tweede Kamer (2019) Gewijzigde motie van Marijnissen c.s. ter vervanging van die gedrukt onder nr. 15, 35300(44).

Auteurs

Categorieën