Ga direct naar de content

Het einde van de gulden?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 4 1991

Met einde van de gulden?
De nationale munten van de EG-landen verdwijnen
en er komt nog voor het jaar 2000 een gemeenschappelijke munt. In een jaar tijd is over dit streven
een verrassend grote mate van overeenstemming
ontstaan. Het ontwerp-EMU-verdrag dat volgende
week in Maastricht wordt besproken, voorziet in de
invoering van een gemeenschappelijke munt en de
oprichting van een Europese Centrale Bank rond
1997. De overgangsfase naar de monetaire unie
houdt in dat de nu nog aanpasbare wisselkoersverhoudingen per 1 januari 1994 worden bevroren. Een
Europees Monetair Instituut zal de verdere coordinatie van het economische beleid gaan verzorgen .
Hoewel het ontwerpverdrag anders wil doen voorkomen, verandert er in de periode tot de feitelijke
totstandkoming van de monetaire unie weinig. Weliswaar worden herschikkingen tussen de nationale
munten (die de laatste jaren toch al nauwelijks meer
plaatsvonden) uitgesloten, maar omdat de mogelijkheid blijft dat landen uiteindelijk toch niet aan de
monetaire unie mee (mogen) doen, blijft onzekerheid over wisselkoersaanpassingen bestaan. De
overgangsfase biedt nog alle mogelijkheid om onder de feitelijke realisering van de EMU uit te komen of in ieder geval de discussie over bestaande
meningsverschillen voort te zetten.
Een eerste punt, dat nog volop in discussie zal blijven, is de toepassing van de toelatingsnormen. In
het ontwerp-verdrag wordt voorgesteld dat alleen
die landen aan de monetaire unie mogen deelnemen, die een staatsschuldquote hebben die lager is
dan 60% en een financieringstekort van maximaal
3%. Deze normen zijn ingegeven door de gedachte
dat een hoger tekort respectievelijk schuld de rente
en de inflatie voor de unie als geheel opdrijven,
waardoor landen, die hun overheidsfinancien wel
op orde hebben, mede voor de kosten van het onaangepaste gedrag moeten opdraaien. Slechts enkele van de twaalf EG-landen voldoen op dit moment
aan cleze eisen en te verwachten valt dat het er ook
bij de feitelijke totstandkoming van de EMU hoogstens zes a zeven zullen zijn. Minder zware normen
of andere berekeningswijzen van financieringstekort en staatsschuld doen daarom al de ronde.
Daarnaast is de vraag of de nu voorgestelde normen
wel juist zijn gekozen. Niet alleen de hoogte maar
vooral ook de mutatie van het overheidstekort is
van invloed op rente en inflatie. Zo is de spanning
tussen de EG-landen de afgelopen maanden weer
opgelopen door het expansieve beleid van de Duitse overheid. Om de inflatoire dreiging te verminderen moet de rente hoog blijven of zelfs nog verder
stijgen, hetgeen de andere landen dwingt eveneens
een hoge rente aan te houden om de D-mark te kunnen volgen. Deze landen, waarvan een aantal met
recessie te kampen heeft, zijn echter eerder gebaat
bij een lagere rente. Duitsland, dat als een van de
weinige landen min of meer aan de normen voldoet, laat andere landen op deze wijze toch meebetalen aan het binnenlandse beleid.
Niet alleen roepen dergelijke spanningen vragen op
over de normen zelf, ook de uitvoering van het mo-

ESB 4-12-1991

netaire beleid kan hierdoor onder druk komen te
staan. Hoewel de Europese Centrale Bank een onafhankelijke positie krijgt ten opzichte van de regeringen van de deelnemende landen, kunnen de nationale-bankpresidenten, die te zamen de centrale
bank besturen, onder druk komen te staan om nationale belangen voorrang te geven boven de primaire
doelstelling van prijsstabiliteit in de unie als geheel.
De Grauwe pleit om deze reden in dit nummer van
ESB voor een EMU waarin in eerste instantie slechts
de landen deelnemen die aan bovengenoemde
strenge normen voldoen om de kans op dergelijke
conflicterende doelstellingen te minimaliseren.
Aan een EMU met twee snelheden kleven vooral
voor de kleinere zuidelijke EG-lidstaten echter ook
bezwaren. Zij zullen ook in 1997 nog niet aan de gestelde normen kunnen voldoen. Bovendien hoeft
het voldoen aan de normen voor deze EG-lidstaten
ook niet de beste keuze te zijn. Voorstelbaar is dat
het streven om het ontwikkelingspeil naar dat van
de rijke EG-landen te tillen, een tijdelijke toename
van financieringstekort of staatsschuld nodig maakt.
Daarnaast is te verwachten dat de EMU-deelnemers,
door de voordelen die een monetaire unie biedt,
een hoger groeipeil kunnen bereiken, hetgeen de
niet-deelnemende landen verder op achterstand zet.
Een verdere convergentie wordt hierdoor eerder bemoeilijkt dan aangemoedigd.
Ten slotte bestaat het gevaar dat de EG-landen
steeds meer de nadruk gaan leggen op interne problemen en interne coordinatie en minder op samenwerking met derde landen. De belangrijkste handelspartners van Europa, de Verenigde Staten en Japan,
zien zich geconfronteerd met een sterk valuta-blok
dat zich minder dan vroeger zal inzetten voor stabiele wisselkoersen ten opzichte van yen en dollar, omdat een groot deel van de handel al tegen stabiele
koersen binnen de EG plaatsvindt. De VS en Japan
zullen daarom hun beleid relatief meer op wisselkoersstabiliteit moeten afstemmen, hetgeen naast de
nog steeds grote spanningen op handelsgebied ook
tot toenemende conflicten op monetair gebied kan
leiden. Ook de Oosteuropese landen, die op termijn
graag lid van de EG zouden willen worden, zien
zich geconfronteerd met een steeds hechter handelsen valutablok, dat weliswaar kansen biedt, maar anderzijds ook steeds minder open zou kunnen komen te staan voor nieuwe toetreders.
Met het concept-EMU-verdrag komt de gemeenschappelijke munt een forse stap dichterbij. Gezien
het aantal problemen dat nog om een goede oplossing vraagt is de stap echter minder stevig dan zij op
het eerste gezicht lijkt. De overgangsfase biedt nog
voldoende mogelijkheden om voor deze problemen
een oplossing te vinden. Voor het inruilen van uw
guldens is het echter nog te vroeg.
D.E. Ernste
1. Zie voor een uitvoerige bespreking van het ontwerpEMU-verdrag het artikel van A.M.M. Kolodziejak en A.P.M.
Muijzers in dit nummer van ESB.

1197 I

Auteur