Voor het behalen van de klimaatdoelen is er effectief en consistent overheidsbeleid nodig. De beleidsdiscussie wordt nu vaak beperkt door impliciete en gepolariseerde doelen als ‘groene groei’ en ‘degrowth’. Deze discussie leidt niet altijd tot de beste uitkomsten. Hoe kan dit beter?
In het kort
- De discussie over economische groei of krimp in het klimaatdebat ondermijnt het draagvlak voor effectief klimaatbeleid.
- Beter kan er gestuurd worden op ‘voorbij-bbp’-indicatoren die de klimaatdoelen meenemen.
- Beleid dient constant getoetst te worden aan draagvlak onder de bevolking, om zo de steun voor de transitie te behouden.
Om de klimaatdoelstellingen te bereiken is beleid nodig dat behoorlijke maatschappelijke gevolgen kan hebben, en daarmee ook de steun voor klimaatbeleid onder de bevolking op de proef kan stellen. Een belangrijke vraag is dus hoe we het draagvlak voor effectief klimaatbeleid kunnen vergroten. Er bestaat een rijke literatuur over de factoren die het draagvlak voor klimaatbeleid beïnvloeden (Drews en Van den Bergh, 2017; Rhodes et al., 2017). Dit omvat onder meer sociaal-psychologische factoren, begrip van klimaatbeleid en vertrouwen in de overheid. Recent onderzoek richt zich op de relatie tussen steun voor de CO2-belasting, het gebruik van belastinginkomsten en de perceptie van de verdelingseffecten (Klenert et al., 2018). Andere studies benadrukken communicatiestrategieën of de aanwezigheid van ander beleid (Hagmann et al., 2019).
De literatuur over draagvlak voor klimaatbeleid heeft echter weinig aandacht besteed aan de rol van de standpunten over groei versus het milieu, die ten grondslag liggen aan het draagvlak voor klimaatbeleid en de specifieke beleidsinstrumenten daarvoor.
In dit artikel beargumenteer ik dat zowel de pro- als de anti-groeistandpunten het draagvlak voor een effectief klimaatbeleid ondermijnen, terwijl een standpunt als ‘agroei’ – desinteresse voor het bbp en zijn bewegingen – ruimte creëert voor een ambitieuzer beleid.
Om zulk beleid handen en voeten te geven en tegelijkertijd het draagvlak onder de bevolking te behouden, ontwikkel ik een nieuw raamwerk, de zogenaamde ‘beleidsdraagvlakcyclus’. Ik beschrijf hoe dit raamwerk kan worden geïmplementeerd, de mogelijke rol erin van de ‘voorbij-bbp-indicatoren’ (beyond-GDP), en hoe het de huidige beleidsaanpak wijzigt.
Tekortkomingen groei-krimpdebat
Klimaatverandering heeft het debat over groei versus milieu nieuw leven ingeblazen (Antal en Van den Bergh, 2016; Fankhauser en Jotzo, 2018). Dit debat zou kunnen intensiveren naarmate de tijd verstrijkt om de opwarming van de aarde te beperken tot twee graden Celsius. Veel burgers, beleidsmakers en politici spreken zich optimistisch uit over de mogelijkheid van groene groei om de klimaatdoelen te halen. Zo constateert de EIB (2022) dat respectievelijk 56, 57 en 67 procent van de Europeanen, Britse en Amerikaanse burgers, en Chinezen hun steun uitspreken voor de groene groei.
Vaak komt deze steun echter neer op louter een lippendienst, getuige de beperkte daadwerkelijke steun voor een stringent milieu- en klimaatbeleid dat samengaat met een pleidooi voor groene groei. Indien groene groei niet lukt, dan is men vaak geneigd om ‘groen’ op te geven. Zulk gedrag vormt een uitdaging voor onderzoek, omdat het moeilijk vast te stellen is – in tegenstelling tot een expliciet verzet tegen klimaatbeleid of een regelrechte ontkenning van klimaatverandering.
Ook anti-groeisentimenten zijn aan de orde van de dag. De populaire standpunten zijn onlangs verzameld onder het label ‘degrowth’ (Kallis, 2011; Hickel, 2021). Deze stroming suggereert de noodzaak van vermindering van inkomens en consumptie en inkrimping van de economie.
De belangrijkste reden om voorzichtig te zijn met anti-groeistrategieën is dat we nog geen serieus klimaatbeleid gedurende een langere periode hebben uitgeprobeerd, bijvoorbeeld koolstofbeprijzing voor alle emissies.
Het degrowth-standpunt weerspiegelt bovendien een onbegrip van de kernuitdaging, namelijk dat een effectief en streng klimaatbeleid op onvoldoende kiezers- en politieke steun zal kunnen rekenen. Hierop reageren, zoals de degrowth beweging doet, met radicale ofwel evident politiek-onhaalbare voorstellen, ontbeert logica. Het zal niet verbazen dat draagvlak voor beleid een thema is dat nauwelijks aandacht krijgt in degrowth-geschriften (Fitzpatrick et al., 2022).
Kortom, beide standpunten – onvoorwaardelijke pro-groei en categorische anti-groei – ontberen empirisch uitsluitsel (Jackson en Victor, 2019) en berusten daarmee in hoge mate op wishful thinking.
De huidige klimaatpolitiek in Nederland wordt bovendien gekarakteriseerd door een gebrek aan consistentie, wat zich uit in het niet vasthouden aan eerder uitgestippeld beleid, maar waarbij er in de loop der tijd regelmatig veranderingen in beleid worden doorgevoerd. Een overzicht van Boot (2020) vermeldt twaalf beleidswijzigingen tussen 1992 en 2019, dus elke anderhalf jaar gemiddeld één fundamentele verandering, en geeft tevens aan dat dit weinig effectief is geweest, bijvoorbeeld: “Van de in het verleden gestelde doelen heeft Nederland een kleine helft gehaald” en “Dat ook het vervolg gaat lukken is niet gegarandeerd”. (p. 21).
Een ander kenmerk van Nederlandse klimaatpolitiek is dat er nauwelijks wordt gesproken over incoherentie met groeidoelstellingen. De overheid kan bijvoorbeeld op één moment een sterke steun voor groei uitspreken, en op andere momenten klimaatdoelen of -beleid bepleiten, zonder dat ze onmiddellijk wordt afgerekend op contradicties. Kortom, er ontbreekt een duidelijk kader om een consistent klimaatbeleid te voeren over een lange tijdsperiode.
‘Agroei’ en ‘voorbij-bbp’-maatstaven
Meer dan tien jaar geleden stelde ik een derde standpunt voor, genaamd ‘agrowth’ ofwel ‘agroei’, waarbij ‘a’ staat voor een agnostische houding, oftewel ongeïnteresseerdheid in groei (Van den Bergh, 2011). Dit was gemotiveerd door het inmiddels breed geaccepteerde inzicht dat het bbp geen robuuste indicator is van welvaart en vooruitgang (Van den Bergh, 2005). Een agroeistandpunt betekent dat men over de groei bezorgd of kritisch kan zijn, zonder dat dit zich vertaalt in een strikt anti-groeistandpunt. Dus groei wordt niet uitgesloten, maar wel wordt het streven naar ‘constante groei’ ofwel ‘onvoorwaardelijke groei’ – ook wel ‘groeimanie’ (Mishan, 1967) of ‘groeifetisjisme’ (Stiglitz, 2009) genoemd – afgewezen. Bij een agroeistrategie kunnen er perioden met hoge, lage of negatieve groei zijn die elkaar afwisselen zolang de maatschappelijke welvaart niet daalt of zelfs toeneemt. Door het wegnemen van de ‘groeivoorwaarde’ maakt agroei het mogelijk om een evenwicht te vinden tussen voorzorg ten aanzien van zowel klimaat als economie (Van den Bergh, 2016).
Opiniestudies tonen aan dat agroei reeds kan rekenen op meer draagvlak dan degrowth – en in sommige gevallen zelfs meer dan pro-groei – van burgers (Tomaselli et al., 2019), wetenschappers (King et al., 2023) en beleidsmakers (Lehmann et al., 2022).
Om ‘agroei’ beleidsmatig te kunnen implementeren, stellen sommigen voor om de nu nog gangbare bbp-indicator te vervangen door een ‘voorbij-bbp’-maatstaf (‘beyond-GDP’), namelijk een voortgangsindicator die net zo aantrekkelijk is als het bbp (en wellicht ook in monetaire eenheden, omdat dit vervanging vereenvoudigt), maar meer inclusief is wat betreft het milieu en de sociale dimensies (Van den Bergh, 2022). Een goed voorbeeld van een ‘vergroend bbp’ is de monetaire ISEW-indicator, ontwikkeld door Daly en Cobb (1989). Deze indicator corrigeert het bbp voor vervuiling, uitputting van hulpbronnen, hersteluitgaven, inkomensverschillen en informeel huishoudelijk en vrijwilligerswerk. Het argument is dat, door op deze manier de aandacht af te leiden van het bbp, men automatisch onverschillig wordt over de groei ervan. Dit vereenvoudigt politieke steun voor stringent klimaatbeleid, aangezien dit niet langer onderworpen is aan de test van bbp-groei.
Hoewel er een aanzienlijke hoeveelheid literatuur bestaat over methodologisch onderzoek en vergelijking van ‘voorbij-bbp’-statistieken (Bleys, 2012; Fleurbaey en Blanchet, 2013), ontbreken studies naar de communicatieve aantrekkingskracht en het potentieel voor opname in beleidsmodellering. Om de juiste ‘voorbij-bbp’ indicatoren te selecteren dienen beleidsmakers te weten welke kunnen rekenen op positieve reacties van relevante stakeholders, zoals journalisten, burgers, bedrijven, vakbonden, NGO’s en politici.
Beleidsdraagvlakcyclus
Om klimaatbeleid te formuleren dat op voldoende publieke steun kan rekenen, is aandacht vereist voor de rol van de groei-krimpdiscussie. Daarom stel ik als raamwerk de ‘beleidsdraagvlakcyclus’ (BDC) voor. De BDC is een methode voor beleidsmakers om op een gestructureerde manier klimaatbeleid te implementeren. Deze BDC omvat vier fasen: het initiële beleidsontwerp, het beoordelen van sociaal-economische effecten aan de hand van ‘voorbij-bbp’-maatstaven, het inschatten van resulterende opinies en draagvlak, en ten slotte relevante beleidsaanpassing. De BDC kan inzicht verschaffen in welk dynamisch beleid weerstand tegen klimaatbeleid – ingegeven door zorgen over groei – kan verminderen. Uiteraard moet er mandaat zijn voor de planning van een tijdspad voor klimaatbeleid als uitkomst van een BDC-analyse. Het akkoord van de politiek voor een dergelijke analyse zou hiervoor garant moeten staan. Uiteraard kunnen politieke kortetermijnbelangen of uitdagingen (een economische crisis of internationaal conflict) politici stimuleren om de BDC-uitkomst (tijdelijk) te laten varen. In dat geval kunnen allerlei belanghebbenden, zoals NGO’s, of rechters de overheid een duwtje in de juiste richting geven om weer op het afgesproken spoor verder te gaan. De BDC functioneert in dit opzicht als een wetenschappelijk verantwoord instrument om de consistentie op lange termijn van overheidsbeslissingen te versterken.
Voor de duidelijkheid is het goed om onderscheid te maken tussen het BDC-raamwerk en een andere vorm van ‘draagvlak organiseren’: het burgerberaad. De BDC is een raamwerk om een beleidspad te bepalen, en uiteindelijk uit te zetten in de praktijk. Aldus biedt het een langetermijnperspectief op streng beleid dat tevens op draagvlak kan rekenen. Een burgerberaad is daarentegen een vrij statische benadering waarbij de politiek feitelijk even buiten spel wordt gezet om aldus politieke belangen en verstoringen te vermijden waardoor langetermijnbeleid in de verdrukking komt (Dryzek et al., 2011). Een burgerberaad zou wellicht een rol kunnen spelen om het beleidspad, gesuggereerd door een BDC-analyse, te ondersteunen of tussentijds aan te passen, idealiter gevoed door de laatste wetenschappelijke feiten over klimaatverandering.
Toepassing van het BDC-raamwerk
Om de BDC te operationaliseren dient men de sociaal-economische en emissie-effecten van combinaties van groeistrategie en klimaatbeleid te beoordelen met behulp van ‘voorbij-bbp’-indicatoren. Dit vereist allereerst een vergelijkende analyse van dergelijke indicatoren om de beste te selecteren (Bleys en Whitby, 2015; Millward-Hopkins et al., 2020). Vervolgens dient men dergelijke indicatoren te incorporeren in modellen, die op eerdere modelstudies kunnen voortbouwen (Victor, 2019; D’Alessandro et al., 2020).
Een tweede stap is de ontwikkeling van een model van opiniedynamiek, bijvoorbeeld via agent-based modeling met sociale netwerken. In zo’n model hebben personen initiële opinies over groei en klimaatbeleid, gebaseerd op de berekende invloed van klimaatbeleid op onder andere emissies, persoonlijk inkomen en inkomensverdeling, gevolgd door sociale uitwisseling van opinies in een netwerkmodel totdat opinies stabiliseren. De eerste toepassingen van zo’n netwerkmodel zijn Van den Bergh et al. (2019) en Konc et al. (2022). Deze aanpak maakt het mogelijk te bestuderen hoe inkomensverdeling de opiniedynamiek beïnvloedt, via effecten op consumptie en emissies, alsmede via correlatie tussen inkomen en sociale invloed (Pena-López et al., 2021).
Een laatste stap is het ontwerpen van regels voor beleidsaanpassing, om te testen wat zowel effectiviteit als voldoende draagvlak kan combineren. Dit kan gepaard gaan met versterking of verzwakking van uitgangsbeleid, toevoegen van instrumenten, of toekennen van eventuele opbrengsten aan specifieke groepen om draagvlak te vergroten. Dus de aanpak is gericht op beleidspakketten en niet op enkelvoudige instrumenten. Het maken van beleidspakketten is om twee redenen gewenst: politici worden afgerekend op, en burgers worden geraakt door, het gehele beleid; en beleid is meer dan de som van instrumenten, vanwege positieve en negatieve synergieën tussen die instrumenten (Van den Bergh et al., 2021). Voor een empirische fundering kan men bepalen welke beleidsaanpassingen in het verleden populair waren (Schmidt en Sewerin, 2019) en onder andere bouwen op bestaande literatuur over ‘policy sequencing’ (Meckling et al., 2017) en transitiefasen (Geels et al., 2017). Voorts kan via interviews met relevante stakeholders worden beoordeeld welke opties voor beleidsaanpassing op steun kunnen rekenen.
Uitwerking voor klimaatbeleid
Een illustratie van de geschetste aanpak wordt geboden door een studie van Konc et al. (2022). Bij deze aanpak worden ecnomische effecten van klimaatbeleid geschat met een algemeen-evenwichtsmodel en vervolgens vertaald met een agent-based-model naar persoonlijke steun voor beleid op basis van de doorberekende impact van beleidsvoorstellen op personen. De modellen zijn gekalibreerd voor Spanje. Een bevinding is dat een koolstofbelasting met progressieve herverdeling consequent meer publieke steun genereert dan het implementeren van technische standaarden voor duurzame productie en consumptie die ruwweg hetzelfde effect zouden hebben. Vooral bij de lagere inkomensdecielen geniet een koolstofbelasting met progressieve herderveling behoorlijke steun. Ook is er meer steun voor overdrachten aan huishoudens dan voor ‘groene subsidies’ of investeringen door de overheid in het verkrijgen van maximale steun voor het klimaatbeleid (figuur 1 toont beide resultaten).
Tot slot, wanneer sociale invloed een sterke rol speelt bij het vormen van een mening over het beleid, is er weinig steun voor overdrachten naar huishoudens met een laag inkomen. De reden is dat sociale invloed in het model vooral bepaald wordt door huishoudens met veel sociale contacten die vaak een relatief hoog inkomen hebben, en daarom geneigd zijn om minder herverdelend beleid te ondersteunen.
Beleidsimplicaties van BDC
Het BDC-raamwerk biedt een aanpak die in de loop der tijd consistentie oplegt aan klimaatbeleid, hetgeen effectiviteit en efficiëntie van uitkomsten garandeert. Een consistent langetermijndoel in het BDC-raamwerk zou bijvoorbeeld het invoeren van uniforme impliciete koolstofprijzen kunnen zijn, waarbij men begint met een beleidsontwerp dat niet al te ambitieus is (bijvoorbeeld een lage minimumkoolstofprijs voor alle sectoren). Dit sluit aan bij het kernadvies van het Klimaatcrisis Beleid Team voor het invoeren van een CO2-budgetsysteem, waarbij de inkomsten gebruikt kunnen worden om enige inkomenseffecten te compenseren en daarmee voldoende draagvlak te creëren (KBT, 2021). Deze koolstofbudgetten worden geacht jaarlijks af te nemen, hetgeen aan de beleidsdynamiek bijdraagt. Dit complementeert het huidige EU-beleid, namelijk het Emissions Trading System(ETS) en het plan voor uitbreiding van het ETS naar de sectoren gebouwde omgeving en transport.
Aangezien sommige beleidsadviseurs (met name niet-economen) sterk geloven in regulering, is het ook goed dit spoor uit te werken in de BDC-aanpak, teneinde te bepalen hoe de emissiereductie, sociaal-economische effecten en draagvlak zich dan in de loop der tijd ontwikkelen. Verschillende initiële beleidsvoorstellen kunnen worden getest en vergeleken met het voorgestelde raamwerk, en dynamisch worden doorgerekend. Dit vereist een set van gekoppelde modellen voor effecten, opinie-dynamiek en beleidsaanpassing – zoals in de genoemde studie van Konc et al. (2022).
Voor de toekomst is het ook nuttig om te onderzoeken of verschillende belanghebbenden openstaan voor aanpassing van hun opinie over groei versus klimaatbeleid. In het bijzonder, of begrip van een agroeistrategie hen ertoe kan verleiden hun huidige pro- of anti-groeistandpunt aan te passen; en in hoeverre dit afhangt van kennis, voorkeuren over klimaatbeleid, invloed van media en opinies in hun sociale netwerk.
Uit enquetes onder wetenschappers en burgers blijkt dat, losgekoppeld van politiek-ideologische standpunten, de steun voor ‘agroei’ behoorlijk groot is (Drews en Van den Bergh, 2016; 2017). Dit suggereert dat groei-opvattingen gemakkelijker zijn te veranderen dan factoren als politieke ideologie.
Conclusie
Momenteel kunnen politici zonder blikken of blozen op het ene moment zeggen dat ze voor streng klimaatbeleid zijn en op een ander moment aangeven dat ze maximale economische groei nastreven, alsof deze twee doelen onafhankelijk van elkaar zijn en er nooit enig conflict is. Door het volgen van een agroeistrategie is het niet langer nodig beloftes te doen aangaande groei of er zelfs maar over te praten. Voorts zal het vervangen van het bbp door een ‘voorbij-bbp’-indicator de discussie in media en politiek verschuiven van bbp-groei naar welvaartsverbetering. Het BDC-raamwerk maakt het mogelijk om de verschillende standpunten over klimaatbeleid en economische groei systematisch te onderzoeken en de politieke discussie te ondersteunen met harde cijfers. Het maakt fricties tussen overheidsdoelen zichtbaar en vertaalt beleidseffecten naar publieke steun in de loop der tijd.
Literatuur
Antal, M. en J.C.J.M. van den Bergh (2016) Green growth and climate change: Conceptual and empirical considerations. Climate Policy, 16(2), 165–177.
Bergh, J.C.J.M. van den (2005) Bnp, weg ermee! ESB, 90(4475), 502–505.
Bergh, J.C.J.M. van den (2011) Environment versus growth: A criticism of ‘degrowth’ and a plea for ‘a-growth’? Ecological Economics, 70(5), 881–890.
Bergh, J. van den (2016) Groene a-groei en de klimaatuitdaging. ESB, 101(4739), 502–505.
Bergh, J.C.J.M. van den (2022) A procedure for globally institutionalizing a ‘beyond-GDP’ metric. Ecological Economics, 192, 107257.
Bergh, J.C.J.M. van den, I. Savin en S. Drews (2019) Evolution of opinions in the growth-vs-environment debate: Extended replicator dynamics. Futures, 109, 84–100.
Bergh, J. van den, J. Castro, S. Drews et al. (2021) Designing an effective climate-policy mix: Accounting for instrument synergy. Climate Policy, 21(6), 745–764.
Bleys, B. (2012) Beyond GDP: Classifying alternative measures for progress. Social Indicators Research, 109(3), 355–376.
Bleys, B. en A. Whitby (2015) Barriers and opportunities for alternative measures of economic welfare. Ecological Economics, 117, 162–172.
Boot, P. (2020) De vijfentwintig jaar klimaatbeleid in Nederland: ‘Ambitieus, maar verstandig’. TPEdigitaal, 14(3), 1–23.
D’Alessandro, S., A. Cieplinski, T. Distefano en K. Dittmer (2020) Feasible alternatives to green growth. Nature Sustainability, 3, 329–335.
Daly, H.E. en J.B.. Cobb (1989) For the common good: Redirecting the economy toward community, the environment and a sustainable future. Boston: Beacon Press.
Drews, S. en J.C.J.M. van den Bergh (2016) Public views on economic growth, the environment and prosperity: Results of a questionnaire survey. Global Environmental Change, 39, 1–14.
Drews, S. en J.C.J.M. van den Bergh (2017) Scientists’ views on economic growth versus the environment: A questionnaire survey among economists and non-economists. Global Environmental Change, 46, 88–103.
Dryzek, J.S., A. Bächtiger en K. Milewicz (2011) Toward a deliberative global citizens’ assembly. Global Policy, 2(1), 33–42.
EIB (2022) US-EU-China comparison – 57% – 56% – 67% believe the green transition will help the economy to grow. EIB Climate Survey.
Fankhauser, S. en F. Jotzo (2018) Economic growth and development with low-carbon energy. WIREs Climate Change, 9(1), e495.
Fitzpatrick, N., T. Parrique en I. Cosme (2022) Exploring degrowth-policy proposals: A systematic mapping with thematic synthesis. Journal of Cleaner Production, 365, 132764.
Fleurbaey, M. en D. Blanchet (2013) Beyond GDP: Measuring welfare and assessing sustainability. Oxford: Oxford University Press.
Geels, F.W., B.K. Sovacool, T. Schwanen en S. Sorrell (2017) Sociotechnical transitions for deep decarbonization. Science, 357(6357), 1242–1244.
Hagmann, D., E.H. Ho en G. Loewenstein (2019) Nudging out support for a carbon tax. Nature Climate Change, 9, 484–489.
Hickel, J. (2021) Less is more: How degrowth will save the world. Londen: Windmill Books.
Jackson, T. en P.A. Victor (2019) Unravelling the case for (and against) green growth. Science, 366(6468), 950–951.
Kallis, G. (2011) In defence of degrowth. Ecological Economics, 70(5), 873–880.
King, L.C., I. Savin en S. Drews (2023) Shades of green growth scepticism among climate policy researchers. Nature Sustainability, 7 augustus. Te vinden op www.nature.com.
Klenert, D., L. Mattauch, E. Combet et al. (2018) Making carbon pricing work for citizens. Nature Climate Change, 8, 669–677.
KBT (2021) Advies 1. Klimaatcrisis Beleid Team, CE Delft, maart. Te vinden op ce.nl.
Konc, T., S. Drews, I. Savin en J.C.J.M. van den Bergh (2022) Co-dynamics of climate policy stringency and public support. Global Environmental Change, 74, 102528.
Lehmann, C., O. Delbard en S. Lange (2022) Green growth, a-growth or degrowth? Investigating the attitudes of environmental protection specialists at the German Environment Agency. Journal of Cleaner Production, 336, 130306.
Meckling, J., T. Sterner en G. Wagner (2017) Policy sequencing toward decarbonization. Nature Energy, 2(12), 918–922.
Millward-Hopkins, J., J.K. Steinberger, N.D. Rao en Y. Oswald (2020) Providing decent living with minimum energy: A global scenario. Global Environmental Change, 65, 102168.
Mishan, E.J. (1967) The costs of economic growth. New York: Praeger.
Pena-López, A., P. Rungo en J.M. Sánchez-Santos (2021) Inequality and individuals’ social networks: The other face of social capital. Cambridge Journal of Economics, 2021, 45(4), 675–693.
Rhodes, E., J. Axsen en M. Jaccard (2017) Exploring citizen support for different types of climate policy. Ecological Economics, 137, 56–69.
Schmidt, T.S. en S. Sewerin (2019) Measuring the temporal dynamics of policy mixes: An empirical analysis of renewable energy policy mixes’ balance and design features in nine countries. Research Policy, 48(10), 103557.
Stiglitz, J.E. (2009) GDP fetishism. The Economists’ Voice, 6(8), Article 5. Te vinden op www.degruyter.com.
Tomaselli, M.F., S.R.J. Sheppard, R. Kozak en R. Gifford (2019) What do Canadians think about economic growth, prosperity and the environment? Ecological Economics, 161, 41–49.
Victor, P.A. (2019) Managing without growth: Slower by design not disaster. Cheltenham: Edwar Elgar.
Auteur
Categorieën