Ga direct naar de content

Grenzen van de welvaartsstaat

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 3 1982

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

Grenzen van de welvaartsstaat
,,De werkelijke grenzen van de welvaartsstaat liggen bij
de bereidheid, de offers van de inkomensoverhevelingen
op te brengen”, heeft Pen eens gezegd. Het is een uitspraak
die veel waars bevat. Want de mate waarin het lukt de inkomens van economisch actieven af te romen zonder hun
bijdrage aan de produktie in gevaar te brengen en vervolgens dat surplus in de vorm van baar geld of collectief
goed aan de inactieven ter beschikking te stellen, bepaalt
in hoeverre de laatsten deelachtig worden aan wat de welvaartsstaat aan geld en goed te bieden heeft. Raken de
inactieven in het verdelingsproces achterop, dan is de
welvaartsstaat zelf in het geding.
Waar gesproken wordt van een crisis in de welvaartsstaat, blijkt het meestal over dat overhevelingsproces te
gaan. Het kunnen immers niet alleen de opgelopen werkloosheid, de ingezakte groei of de ontregelde staatsfinancien zijn, die de crisis van de welvaartsstaat teweegbrengen. Deze verstoringen zouden met enige herverdeling
van arbeid, een stapje terug in inkomen en wat ombuigingen in de collectieve sector gemakkelijk moeten zijn op
te vangen. Waar het op vastloopt is op het punt van de
overheveling, de offerbereidheid die op grenzen stuit. Met
kracht, vaak zelfs verbetenheid, worden de zorgvuldig opgebouwde inkomensposities tegen aantasting verdedigd.
Want om de poen is het te doen. De voor de hand liggende
oplossingen voor de problemen van de welvaartsstaat
blijken ineens onbetaalbaar te zijn.
De problemen rond de overheveling heersen niet alleen
in de laagste inkomensregionen waar men moeite heeft
om rond te komen. Het ,,valutadenken”is veel wijder verbreid. Onlangs was ons een blik vergund op de financiele
handel en wandel van topbestuurders van een voormalig
bouw-, handels- en industrieel concern. Duidelijk werd
in elk geval dat ook in dit milieu de knopen nog worden
geteld. Maar ambtenaren, medisch specialisten en trambestuurders is het evenmin vreemd. De leiding van de vakbeweging weet al lang dat alleen op grond van materiele
eisen de ,,morele verontwaardiging” is te organiseren en
in actiebereidheid om te zetten. Niettemin blrjven we met
zijn alien de schijn ophoudeh dat het ons er echt om te
doen is de werkloosheid te bestrijden, de achteruitgang
van het niveau van de collectieve voorzieningen tegen te
gaan en de inkomenspositie van uitkeringsgerechtigden
veilig te stellen. Totdat er moet worden geschokt.
En misschien is het met die individuele bereidheid om
wat af te staan ten behoeve van hoger gelegen doeleinden
zelfs nog niet eens zo slecht gesteld. In alle desbetreffende
enquetes antwoordt de meerderheid tenminste braaf dat
zij bereid is in te leveren ter wille van een goed doel als de
werkloosheidsbestrijding, vooral als ervoor wordt gezorgd dat anderen niet achterblijven 1). Maar als dan de
offers worden gevraagd, dan lijkt de eigen groep toch wel
onevenredig zwaar te worden belast. Dan steekt het verzet
de kop op. Verzet dat vaak verrassend goed wordt georganiseerd en niet zelden de politick de baas is. En anders
lukt het in elk geval wel eerst de politieke besluitvorming

ESB 3-2-1982

en daarna de uitvoering van genomen beslissingen flink te
vertragen.
Men zou kunnen opwerpen dat we ons minder op de
verdeling en meer op de voortbrenging zouden moeten
concentreren. Daar zit wat in, en het wordt vaak gezegd.
Maar meestal is het geluid afkomstig van degenen die
op de nominatie staan om als eerstvolgende in te leveren.
Het spel rond de verdeling heeft de laatste jaren juist aan
grimmigheid gewonnen omdat het een ,,zero-sum game”
is geworden waarbij bovendien het aantal deelnemers dat
recht heeft op een deel van de inzet voortdurend toeneemt.
Nu de mogelijkheden om bij de verdiende inkomens nog
verder.te nivelleren, kleiner zijn geworden, concentreert
de aandacht zich in verhevigde mate op de overgedragen
inkomens. Na de afroming van de bovenwettelijke uitkeringen inzake de Ziektewet, zullen straks de kinderbijslag en de WAO wel aan de beurt zijn.
Maar ook die mogelijkheden bieden maar beperkt soelaas. Zolang het aantal verdieners daalt terwijl het aantal
ontvangers toeneemt, loopt de druk op de inkomens
steeds hoger op. Als de grenzen van de overhevelingsbereidheid inderdaad zijn bereikt zal de netto-nettokoppeling niet lang meer standhouden. Successievelijk zal
de lange reeks volgwagens van de locomotief worden losgekoppeld. De onderdirecteur van het Centraal Planbureau, Weitenberg, voorspelt ontkoppeling reeds binnen
enkele maanden. Maar er moet dan wel eerst een regeerakkoord worden opengebroken.
Intussen is het voor de instandhouding van de welvaartsstaat van het grootste belang dat de verhouding
actieven/inactieven niet verder verslechtert. Daarvoor is
nodig dat de betaalde arbeid beter wordt verdeeld, opdat
de basis van actieven zich verbreedt. Maar ook herverdeling van arbeid stuit zelf weer op de beperkte bereidwilligheid om eenmaal ingenomen inkomensposities op
te geven. Waar handhaving van het inkomen waaraan
men gewend is geraakt een hogere prioriteit krijgt dan
extra vrije tijd, zal het met de herverdeling van arbeid niet
erg willen vlotten. Wel zou alvast kunnen worden begonnen nieuwe arbeidsplaatsen in deeltijdbanen te splitsen.
De problemen rond de overheveling dreigen op de arbeidsmarkt tot een divergentie te leiden. Aan de ene kant
een steeds kleinere groep zeer produktieve, goed verdienende werkers, aan de andere kant een steeds grotere
groep inactieven die van (steeds lagere) overdrachtsinkomens afhankelijk is. Die ontwikkeling valt moeilijk te
rijmen met de gangbare opvattingen over sociale (on)gelijkheid in de welvaartsstaat. We zullen ons nadrukkelijk
moeten afvragen of die maatschappelijke verdeling van
arbeid en inkomen het perspectief is waar we met de welvaartsstaat op af willen stevenen.
L. van der Geest
I) Zie bij voorbeeld A. Szirmai, Matigingsbereidheid en het
dilemma der gevangenen, ESB, 23 September 1981.

109

Auteur