Ga direct naar de content

Economische aspecten van vrije tijd

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 3 1982

Economische aspecten van vrije tijd
DRS. W. H. J. DE FREYTAS*

De aandacht van de economische wetenschap voor het verschijnsel vrije tijd heeft geen gelijke
tred gehouden met het toenemen van de vrije tijd en de keuzevraagstukken die daarmee
samenhangen. In dit artikel wordt aandacht besteed aan de vrije-tijdsproblematiek en wordt
onderzocht in hoeverre de economische wetenschap bruikbare theorieeh levert voor de bestudering
daarvan. De conclusie van de auteur is dat de bestaande theorieen te kort schieten om het
vrije-tijdsgedrag te verklaren. Vaak wordt over het hoofd gezien dat in werkelijkheid de
keuzevrijheid ten aanzien van de hoeveelheid vrije tijd veelal beperkt is, dat het ,,disutility”-begrip
op problemen stuit en dat ook met ruimtelijk-economische factoren en transportkosten en -tijd
rekening moet worden gehouden.
Inleiding
Het grote belang van het terugdringen van de werkloosheid
mag niet inhouden dat de bestudering van de problematiek
van de vrije tijd en de besteding hiervan op wetenschappelijk
niveau wordt verwaarloosd. In dit artikel wordt een poging
ondernomen om duidelijk te maken dat voor economisten
een belangrijke taak is weggelegd op dit gebied. Hierbij zal,
door te onderzoeken hoe het vrije-tijdsprobleem zich aan
diverse bevolkingsgroepen openbaart en de hierin te onderkennen economische aspecten in beeld te brengen, de relevantie van de bestudering van de economische aspecten van de
vrije tijd worden aangetoond.
In de erkenning dat de besteding van de beschikbare vrije
tijd. voor velen een ernstig maatschappelijk probleem vormt,
ligt de dringende noodzaak van een inbreng vanuit de economische wetenschap besloten. De economische wetenschap
mag zich niet langer afzijdig houden van de vrije-tijdsproblematiek, maar zij moet het als haar opdracht beschouwen om door onderwijs en onderzoek een bijdrage te
leveren tot de oplossing van de talrijke vraagstukken ten
aanzien van de vrije tijd.
Het ontstaan van de vrije tijd
Afgezien van de vraag of de besteding van vrije tijd voor de
economische wetenschap een probleem kan vormen, is duidelijk dat velen in de samenleving met dit vraagstuk worden geconfronteerd. Waarschijnlijk is het vrije-tijdsprobleem het
meest acuut voor hen, die gedwongen de beschikking hebben
gekregen over vrije tijd. De oorzaken hiervan kunnen verband houden met de fysieke en psychische gezondheid, maar
ook sociaal-psychologisch en/of economisch van aard zijn.
In de z.g. rijke westerse landen wordt de werkloosheid onder vrouwen, mannen en eveneens onder de jeugd als een bijzonder nijpend maatschappelijk vraagstuk beschouwd. Men
zou zich in dit verband echter kunnen afvragen of het ter verkrijging van een rechtvaardige verdeling van de beschikbare
werkgelegenheid aanbeveling verdient arbeidstijdverkorting
dwingend voor te schrijven. Gesteld moet worden dat gedwongen arbeidstijdverkorting, vooral indien dat gepaard
gaat met loonsverlaging, gemakkelijk in conflict kan komen
met individuele preferenties 1). Indien de aldus beschikbaar
gekomen vrije tijd niet als zinvol wordt ervaren, dan kunnen
ESB 3-2-1982

negatieve gevolgen voor zowel de vrije tijd als voor de arbeidsprestaties ontstaan.
Behalve dat men tot (te) veel vrije tijd gedwongen kan zijn,
is het ook mogelijk door middel van een keuze hierover te
beschikken. Individuele keuzen hebben in het verleden nogal
eens negatieve gevolgen gehad voor de hoeveelheid vrije tijd.
In een situatie van overspanning op de arbeidsmarkt hebben
velen gebruik gemaakt van de mogelijkheden tot het verwerven van neveninkomsten. Nu de situatie op de arbeidsmarkt
in het tegendeel verkeert, is de vraag in discussie gekomen
op welke wijze men velen zou kunnen brengen tot een vrij willige verkorting van de collectief (bij voorbeeld in het kader
van het arbeidsvoorwaardenbeleid) vastgestelde arbeidstijd.
De bronnen van vrije tijd verschillen zodanig dat de maatschappelijke problematiek van de vrije-tijdsbesteding op deze
gronden reeds als zeer gevarieerd en contrasterend mag worden aangemerkt. Voorts moet worden opgemerkt dat betreffende de voorkeuren ten aanzien van de keuze tussen werken
en niet-werken nog betrekkelijk weinig onderzoek is verricht.
Een onderzoek van E. H. Bax(1979) onder werkendejongeren en werkloze jongeren geeft een in het algemeen negatieve
waardering aan van werkloosheid. Behalve het financiele nadeel wordt doelloosheid als een groot bezwaar aangewezen.
Het voordeel van meer vrije tijd weegt tegen deze nadelen in
het algemeen niet op. Andere onderzoeken lijken deze bevindingen te bevestigen 2).
Enkele aspecten van de vrije tijd
Vrije tijd — in wezen een complex begrip — wordt in de
economic veelal gedefinieerd als niet-arbeidstijd. Deze defi* Wetenschappelijk hoofdmedewerker en coordinator van het met
ingang van September 1981 ingevoerde doctoraal keuzevak Economische aspecten van de vrije tijd aan de Faculteit der Economische
Wetenschappen van de Katholieke Hogeschool Tilburg. Hij dankt
prof. dr. A. J. Hendriks voor zijn waardevolle suggesties en
opmerkingen.
1) Zie T. Goedhart, De keuze tussen inkomen en vrije tijd (onderzoek in samenwerking met B. M. S. van Praag en A. Kapteyn),
Sociale Maandstatistiek, februari 1977.
2) E. H. Bax, Orientaties van lagergeschoolde mannelijke werkloze
en werkende jongeren: een vergelijkend onderzoek, Onderzoeksmemorandum nr. 48, Universiteit van Groningen, 1979. NEI, Optimalisering van de verdeling van de werkgelegenheid, Nationaal
Programma Arbeidsmarktonderzoek, Rotterdam, 1980.
117

nitie biedt de mogelijkheid om tot operationalisatie over te
gaan. Bij het hanteren van dit vrije-tijdsbegrip in economische analyses dient men zich er terdege rekenschap van te
geven dat vrije-tijdsbesteding zo mede wordt bepaald doorde
inhoud van het begrip arbeid.

wetenschap aan dit multidisciplinaire geheel ook een bijdrage
zou dienen te leveren. De rechtvaardiging hiervan moet worden gezocht in het antwoord op de vraag of het vrije-tijdsprobleem past in het kenobject van de economische wetenschap.
Bij het naast elkaar leggen van door diverse auteurs gege-

Vrije tijd mag niet worden gelijkgesteld aan de tijd besteed

ven definities van dit kenobject blijken in het merendeel van

aan recreatie. Er zijn integendeel ontwikkelingen aanwijsbaar die het verschil tussen beide eerder vergroten dan verkleinen. De in het algemeen toegenomen afstanden in het
woon-werkverkeer en in het woon-winkelverkeer zijn hiervan
voorbeelden. Een ander symptoom is de toegenomen omvang van doe-het-zelf-activiteiten. Uit een verschuiving van

de gevallen de volgende elementen gemeenschappelijk voor te

de grens tussen arbeidstijd en vrije tijd in de richting van

komen:

— het economisch subject heeft verscheidene behoeften;
— de middelen ter bevrediging van deze behoeften zijn
schaars;
— de middelen zijn alternatief aanwendbaar, maar slechts in
een richting tegelijk.

eerstgenoemde mag aldus niet zonder meer tot een toeneming
van de ,,leisure”-tijd worden geconcludeerd.

Uit deze elementen volgt de keuzeproblematiek. Het oplos-

Indien men zich in de begripsvorming van arbeid beperkt
tot de verrichtingen die zijn verbonden aan een arbeidsplaats
ergens in het maatschappelijke voortbrengingsapparaat, be-

sen van deze problematiek is mogelijk door ervan uit te gaan
dat het economisch subject zijn behoeften kan rangschikken
naar dringendheid. Uit het voorgaande mogen wij afleiden

horen alle niet aan enige arbeidsplaats verbonden verrichtin-

dat het vrije-tijdsprobleem het predikaat ,,economisch” toekomt indien de vraag of genoemde elementen van het kenobject van de economische wetens’chap duidelijk aanwijsbaar
zijn in dit verband, bevestigend kan worden beantwoord.
Bij nadere beschouwing blijkt het vrije-tijdsprobleem, hoe
complex dit zich in de praktijk ook moge voordoen, in vele

gen tot de vrije-tijdsbezigheden, ook al heeft men zich (vrij-

willig) daartoe verplicht. Deze min of meer gei’nstitutionaliseerde interpretatie van ,,arbeid” in een samenleving die werd
gekenmerkt door (snelle) economische groei, heeft misschien
een nuttige functie gehad. Het blijven huldigen van deze opvatting in een periode van economische stagnatie kan de bestaande problemen echter vergroten.
Aan het verrichten van arbeid is inkomen verbonden. Het

veranderen van het arbeidsbegrip zal niet alleen consequenties hebben voor het begrip vrije-tijdsbezigheden, maareven-

eens voor de relatie tussen een aantal van deze bezigheden en
het inkomen. In de moderne samenleving wordt een arbeidsplaats (empirisch) gei’dentificeerd als een samenstel van individuele bezigheden, waaraan in meerdere of mindere mate

gevallen te kunnen worden geanalyseerd vanuit de spanning
die veroorzaakt wordt door het te kort schieten van de beschikbare ten opzichte van de gewenste vrije tijd. De beschikbare vrije tijd is bovendien aanwendbaar voor diverse vrijetijdsactiviteiten. De analogic met de traditionele economische theorie van het consumentengedrag is duidelijk. Maar

ook in het geval van een overschot van beschikbare ten opzichte van gewenste vrije tijd is sprake van economische
aspecten. De inschakeling van beschikbare produktieve tijd

inkomenszekerheid verbonden is. Door van dit laatste te ab-

is dan namelijk achterwege gebleven, hetgeen via een gerin-

straheren wordt het mogelijk de voile aandacht te richten op
de sociaal-economische betekenis van het samenstel van bezigheden. Opgemerkt moet worden dat deze sociaal-economische betekenis aanwezig is bij traditionele arbeidsfuncties,

ger nationaal inkomen ook de beschikkingsmacht over vrije-

maar evenzeer bij een aantal vrije-tijdsbezigheden (zoals acti-

moet maken uit de diverse vrije-tijdsactiviteiten ter bevrediging van zijn behoeften. Sommige economisten, zoals Owen 3)
en Linder 4), menen een zo grote overeenkomst te zien tussen

viteiten van de bestuursleden van maatschappelijke organisaties). Indien men in aanvulling op een gegarandeerd be-

tijdsgoederen bei’nvloedt.
Hieruit volgt dat de consument met de hem beschikbare

(en alternatief aanwendbare) middelen en vrije tijd een keuze

staansniveau een grondslag voor de honorering van maat-

middelen en tijd dat zij de vrije tijd en economische goederen

schappelijk nuttige vrije-tijdsbezigheden zou kunnen ontwerpen, kan wellicht meer worden gedaan aan het nijpende vrije-

als gelijksoortige grootheden opvatten. Ook Robbins is van

tijdsprobleem van velen met gedwongen vrije tijd.
Thans verkeren wij in de situatie dat het voor de meeste
niet-actieven uiterst moeilijk is een (deeltijd)baan te vinden of
anderszins een maatschappelijk nuttige functie te vervullen.

Is het in deze context aanvaardbaar dat de overheid, die jaarlijks grote bedragen aan bijstand uitkeert, vele collectieve
behoeften onvervuld moet laten? Hierbij kan men denken
aan stadsvernieuwing, milieuzorg, verzorging van bejaarden

mening dat aan de vrije tijd heel duidelijk economische aspecten zijn verbonden. In tegenstelling tot de (geproduceerde)
economische goederen echter ,,it is not ,,time” as such which
is scarce, but rather the potentialities of ourselves viewed as
instruments” 5). Slechts in metaforische zin is er sprake van

schaarste van tijd.
Economische analyse van het vrije-tijdsprobleem is mogelijk, aangezien dit past binnen het kenobject van de economische wetenschap. Bij het bestuderen van dit probleem moet
men zich niet alleen bezighouden met de allocatie van de to-

enz. Het voorgaande is niet bedoeld als bijdrage aan een actuele politieke discussie, maar dient ter aanduiding van het be-

taal beschikbare tijd over arbeidstijd en vrije tijd. Eveneens

lang van bezinning op de wenselijkheid en de mogelijkheden

zou in samenhang hiermede moeten worden geprobeerd de

van een maatschappelijke herorientatie ten aanzien van de inhoud van arbeidstijd en vrije tijd. Onderzocht moet worden
of verandering van de opvattingen ten aanzien van vrije tijd
de problemen van vele werklozen kan verlichten.

keuze tussen de diverse — in de beschikbare vrije tijd — mogelijke activiteiten te verklaren. Daarbij is ookde termijn van
belang 6). Op korte termijn zijn de mogelijkheden om de hoe-

De wetenschappelijke relevantie van de studie van vrije tijd

ontwikkeling, de vraag naar arbeid endegevoeldediscrepan-

veelheid vrije tijd te wijzigen soms geheel afwezig of zeer beperkt aanwezig. Onder normale omstandigheden zal slechts

op lange termijn — afhankelijkvandeeconomisch-technische

tie tussen beschikbare en gewenste vrije tijd — een wijziging
Met de zojuist gegeven schets van de problemen rond de
vrije tijd wordt slechts een tipje opgelicht van de sluier die dit

in de arbeidstijd kunnen worden bewerkstelligd.

maatschappelijk verschijnsel omhult. Het signaleren van dit
probleemgebied is uiteraard slechts een eerste stap naar in-

3) J. D. Owen, The price of leisure, an economic analysis of the

zicht in de belangrijkste aspecten van de vrije tijd. Gedegen
wetenschappelijk onderzoek is dringend gewenst ter verkrij-

4) S. B. Linder, The harried leisure class, New York/Londen,
1970; vertaald in het Nederlands onderde titel: Arme elite! Toekomst

ging van een duidelijk beeld van dit stukje maatschappelijke
realiteit. Uit de beschikbare literatuur blijkt dat diverse disciplines de vrije tijd en de besteding ervan tot object van nun
studie kunnen kiezen. Uit de titel van dit artikel kan reeds
worden geconstateerd dat naar onze mening de economische
118

demon for leisure time, Rotterdam, 1969.

en tijdgebrek, Groningen, 1971.
5) L. Robbins, An essay on the nature and significance of economic
science, Londen, 1932, biz. 14, noot 2.

6) F. Broekman, Beschikbare en benodigde vrije tijd. Een analyse
van de betekenis van de vrije tijd voor het consumentengedrag in
de korte en in de lange periode, Leiden/Antwerpen, 1980,

De economische aspecten van vrije tijd
Enkele recente theorieen
De allocatie van de beschikbare vrije tijd door de consu-

ment over de mogelijke activiteiten geschiedt ter bevrediging
van de door hem gevoelde behoeften op zo optimaal mogelijke wijze. In de z.g. rijke landen is het besteden van deze
tijd vrijwel steeds gekoppeld aan het gebruik van goederen en

Tot voor kort was de belangstelling van vele economisten
bijna uitsluitend gericht op de verklaring van de allocatie
van de totale beschikbare tijd over arbeidstijd en vrije tijd,

waarbij de ,,labour-leisure”-theorie als uitgangspunt diende.

diensten. Talrijke vrije-tijdsactiviteiten zijn zelfs niet moge-

De door Becker 11) gei’ntroduceerde gewijzigde aanpak heeft

lijk zonder specifieke goederen en/of diensten. Bij het analyseren van de economische aspecten van vrije tijd zal men zich
derhalve in principe moeten baseren op de allocatie door het
economisch subject van zowel de ter beschikking staande

invloed uitgeoefend op het denken over deze problematiek.

vrije tijd, als de financiele middelen over alternatieve aan-

minimalisatie, de ,,inputs” van de consumentenactiviteiten.

In zijn theorie over de tijdallocatie beschouwt Becker huis-

houdingen tegelijk als producenten en consumenten. Goederen en tijd zijn, overeenkomstig de theorie van de kosten-

wendingsmogelijkheden. Volgens Linder 7) zal de hoeveel-

De prijzen van de cpnsumptiegoederen en de kosten van de

heid goederen die per vrije-tijdseenheid wordt genoten, (zelfs)

tijd vormen de ,,full costs” van deze activiteiten. Hierbij

moeten worden vergroot om de onevenwichtigheid tussen de

wordt voor de vrije tijd gebruik gemaakt van de ..forgone

opbrengst in de arbeidstijd en die in niet-arbeidstijd, ontstaan

earnings”. Nutsmaximalisatie, rekening houdende met de

door de uit de economische groei voortspruitende toename
van schaarste van tijd, op fundamentele en radicate wijze teniet te doen. In dit verband dient er echter op te worden gewezen dat voortdurende economische stagnatie de tendens

kosten en de beperkingen van de ,,inputs”, maakt het mogelijk de gewenste te produceren consumptie-activiteiten te
bepalen. Door het begrip ..forgone earnings” te bezigen bij
de waardering van vrije tijd, wordt verondersteld dat substi-

tot verhoging van de goederenintensiteit in de vrije tijd waar-

tutie tussen arbeidstijd en vrije tijd door het individu moge-

schijnlijk nadelig zal bei’nvloeden. Gezien de belangrijke

lijk is. Behalve met theoretische en praktische bezwaren

plaats die door goederen en diensten wordt ingenomen bij de

tegen deze aanpak van het tijdwaarderingsvraagstuk 12), zal

bevrediging van vrije-tijdsbehoeften in onze samenleving, zal

ook rekening moeten worden gehouden met het moeilijk

aan de vraag naar en het aanbod hiervan in de onderhavige
studie terdege aandacht moeten worden besteed.

toepasbaar zijn van dit begrip op huisvrouwen, kinderen en
een groot aantal andere mensen die niet aan het arbeids-

De vraag wordt in de economische wetenschap terug-

proces kunnen deelnemen. In de literatuur 13) is op de door

gebracht op ,,the willingness and ability to pay a sum of money

Becker ontwikkelde theorie kritiek uitgeoefend vanwege het
onbesproken laten van de ,,disutility” van arbeid. In dit verband kan worden verwezen naar de reeds door Von Bo’hm-

for some amount of a particular good or service” 8). Het gaat
hierbij derhalve om de relatie tussen de door de consumenten
gewenste hoeveelheid van bepaalde goederen en/of diensten
en verschillende prijzen. Het spreekt voor zich dat bij het ana-

Bawerk gemaakte opmerking dat het ,,disutility”-principe
niet van toepassing kan zijn op het aanbod van arbeid, aan-

lyseren van de vraag naar vrije-tijdsgoederen en/of diensten,

gezien het individu gewoonlijk niet tot substitutie tussen

behalve met de economische determinanten, ook rekening

arbeid en vrije tijd kan overgaan 14). Scitovsky is van mening

moet worden gehouden met de vanuit andere disciplines relevant te achten factoren. Te zamen zullen deze factoren leiden
tot sociale en culturele herstructurering, die weer gevolgen zal
hebben voor het systeem van consumptie en produktie. Als
zodanig noemt de studie Konsumptieverandering in maatschappelijk perspektief de gegroeide sociale zekerheid, de

dat de verklaring van de vraag naar vrije tijd niet kan geschieden op grond van de gangbare theorie, daar die ervan
uitgaat dat vrije tijd aangenaam en werk onaangenaam is.
De veronderstelling dat zowel arbeid als vrije tijd aangenaam zijn zal de allocatie van de totale tijd over arbeid en
vrije tijd bei’nvloeden 15). Oort heeft eveneens bezwaar tegen

enorm vergrote recreatievrijheid, de hogere levensverwach-

het niet betrekken van de ,,utility/disutility” van arbeid in

ting, de onderwijsexplosie, de verschuiving van hand- naar

de desbetreffende analyse. Ter bepaling van de optimale

hoofdarbeid, de toeneming van het eigen bezit, de toege-

allocatie van de beschikbare tijd, waarbij hij ervan uitgaat
dat de hoeveelheid arbeidsuren geen variabele grootheid is,
wordt dit expliciet tot uiting gebracht in zijn model 16).
De door Klaassen (uit het model van Oort) ontwikkelde

nomen mobiliteit, toegenomen democratisering, de toe-

nemende esthetisering en de toenemende individualisering 9).
De economische groei heeft in onze westerse samenleving
in het algemeen geleid tot een ruimere voorziening met goederen en diensten. Aangezien de hoeveelheid vrije tijd echter
bij lange na niet in dezelfde mate is toegenomen als het (ree’le)
inkomen, wordt het consumptiepatroon van het arbeidende
gedeelte van de bevolking veel meer onder druk gezet door de

theorie is een aanpassing van de traditionele verklaring van

het consumentengedrag 17). Beknoptweergegevenluidtdeze:

tijdbudgetrestrictie dan door de geldbudgetrestrictie. Hierdoor is men de (vrije) tijd als steeds schaarser gaan ervaren.

7) S. B. Under, t.a.p., biz. 11.
8) G. Bannock, R. E. Baxter en R. Rees, The Penguin dictionary

De vrije-tijdsbehoeften, die zich manifesteren in de hiervoor

9) Vakgroep Planning en Beleid, Konsumptieverandering in maatschappelijk perspektief, Sociologisch Instituut, Riiksuniversiteit

genoemde vraag, kunnen alleen worden bevredigd indien de

of economics, Harmondsworth, 1978, biz. 119.

bijbehorende goederen en diensten ter beschikking staan.

Utrecht, 1979, biz. 18/19.

Onder dit aanbod wordt in de economische wetenschap verstaan de hoeveelheid van een goed of dienst die men wenst te
verkopen bij een bepaalde prijs. Het gedrag van degenen die
zich bezighouden met de produktie en het aanbod van goederen en diensten wordt in het bijzonder bestudeerd in de bedrijfseconomie.

marketing, Londen, 1976, biz. 22 e.v.; W. L. G. Sliepen en W. de

10) Zie b.v. S. Wahab, L. J. Crampon en L. M. Rothfield, Tourism

Haas, Marketing en toerisme, Tijdschrift voor Marketing, September 1981, biz. 15/16.

11) G. S. Becker, A theory of the allocation of time, The Economic
Journal, September 1965.
12) Zie b.v. R. W. Vickerman, The economics of leisure and

recreation, Londen, 1975, biz. 59 e.v. Hij komt, uitgaande van een

Ofschoon de bedrijfseconomische kernproblemen van de
vrije-tijdssector niet principieel zullen verschillen van andere

alternatieve nutsfunctie, tot de conclusie dat de waarde van vrije
tijd altijd zal afwijken van de loonvoet; en dat niet alleen vanwege

sectoren, achten wij afzonderlijke bestudering hiervan niettemin zinvol. Vrije-tijdsdiensten bezitten bijzondere kenmerken 10); veel organisaties in de Nederlandse vrije-tijdssector

and suggestions, De economist, jg. 126, nr. 2, 1978, biz. 166 e.v.
14) E. von Bohm-Bawerk, Kapital und Kapitalzins, deel III,

(zoals musea, schouwburgen, recreatieparken enz.) behoren

b.v. tot de ,,non-profit”-instellingen. De overheid speelt ook
in fle vrije-tijdssector een belangrijke rol. Bij het bevorderen

van de recreatie, dat door haar wordt opgevat als een onderdeel van het welzijnsbeleid, zal zij streven naar gelijkwaardige
participatie voor brede lagen van de bevolking.

ESB 3-2-1982

onvolkomenheden op de markt.

13) Zie F. Broekman, Economic theories of leisure: some comments

Positive Theorie des Kapitales, Jena, 1921, biz. 299.

15) T. Scitovsky, The joyless economy, an inquiry into human
satisfaction and consumer dissatisfaction, Londen, 1976, biz. 98 e.v.
16) C. J. Oort, Theevaluation of travellingtime, Journal of Transport

Economics and Policy, September 1969.
17) L. H. Klaassen, De rol van afstand en ruimte in het consumen-

tengedrag, in: L. H. Klaasen (red.), Regionale economie, hetruimte-

lijk element in de economie, Groningen, 1972, biz. 26/27.

119

w = w(Xj,……,xn,TA,Tv)

T = TA + Tv + Tc

(1)
(2)
(3)
(4)
(5)

Tc = ZtjXi
Y = Spixi
Y = XTA

naar onze mening derhalve dringend gewenst bij de studie
van de economische aspecten van de vrije tijd te streven naar

een theorie die alle aspecten van het consumentengedrag op
bevredigende wijze met elkaar in verband brengt.

waarm:
w = bevrediging;
x; = hoeveelheid geconsumeerd van goed i;
T = totaal beschikbare tijd;
TA = arbeidstijd;

De maatschappelijke relevantie van de economische studie
van vrije tijd

Tv = vrije tijd = tijd (in principe) benodigd voor de nachtrust en het ,,dolce far niente”;

Tc = consumptietijd;

Bestudering van de economische aspecten van de vrije tijd
dient niet alleen ter bevrediging van de behoefte aan weten-

schappelijke kennis en inzicht. De resultaten zouden dienst-

t i = tijd benodigd voor consumptie van goed i;
Y = inkomen;

baar moeten zijn aan de oplossing van de klemmende vrijetijdsproblemen in onze samenleving. Plaatsen wij het voorgaande in een maatschappelijke context van grote werkloosheid, dan stuiten wij bij het onderscheid tussen gedwon-

p i = prijs per eenheid van goed i;
X = beloning per gewerkt uur.

gen vrije tijd en vrije tijd op basis van persoonlijke individuele

Hieruit volgt:

voorkeur, op de beperkte toepasbaarheid van het ,,disutility”-

principe.

— /ow _ 6w\ PJ
/o
IfiTy

met de werkelijkheid. Men zou geneigd zijn hierbij te denken
aan het voortdurend zoeken naar de steen der wijzen. Het is

(6)

6TAJx

6TV

Dat bij een groot gedeelte van de Nederlandse bevolking

(en die van andere z.g. rijk« landen) ook de spanning tussen
de beperkt beschikbare en de gewenste vrije tijd voelbaar
moet zijn, kan men na kennismaking met de door Linder 19)

Het grensnut van de vrije tijd:

op pakkende wijze geschilderde (door arbeid en consumptie)
6w

—

5TV

6w

.+

(7)

pj + t j X 6Xj

.

\ —00

tijdsactiviteiten, ondanks zijn goed gevulde beurs die hem
in staat stelt meer aan te schaffen dan hij kan consumeren

w

6TV

V

kan worden opgemerkt dat zelfs de ,,homo pecuniolens” 20)
bij zijn behoeftenbevrediging wordt genoodzaakt om binnen
zijn tijdhorizon een keuze te maken uit de verschillende vrije-

Indien X — oo , dan:

lim

gejaagde consument niet meer ontkennen. In dit verband

(8)
t.

t

8x

en bovendien ruimschoots te sparen.
De financieel minder bedeelden worden eveneens gecon-

fronteerd met in principe dezelfde soort keuzeproblemen.
De grensnutwaarde van de vrije tijd wordt derhalve gelijk

aan die van de consumptietijd. Dezeconsumptietheorie heeft
volgens Klaassen nog een enigszins verwrongen karakter.
,,De oorzaak hiervan is dat een uitgavenbudget de hoogte in
uitgaven voor verschillende goederen en diensten registreert,

doch een tijdsbudget bestaat uit bezigheden die tijd vergen
en die de simultane consumptie van goederen en diensten
kunnen impliceren” 18).

Overigens dient volledigheidshalve nog te worden opge-

Ook zij zullen trachten met de hen ten dienste staande mid-

delen in de daarvoor beschikbare tijd een optimale allocatie
tussen de diverse vrije-tijdsactiviteiten te verkrijgen. Bij het
gedwongen beschikken over veel vrije tijd, die bovendien niet

zinvol kan worden besteed vanwege de financiele beperkingen, zal het vrije-tijdsprobleem echter een ander karakter

krijgen.
De miljoenen werklozen, de honderdduizenden gedeelte-

lijk validen en de velen voor wie de arbeidstijd gerantsoeneerd is, ervaren een situatie waarin het niet mogelijk is de

merkt dat, zoals gebruikelijk in de economische wetenschap, wordt uitgegaan van een rationed handelende consument. Men acht dit uitgangspunt bruikbaar in economische

door hen geprefereerde combinatie van arbeidstijd en vrije

analyses, aangezien aldus een hanteerbare benadering van de
werkelijkheid kan worden verkregen. Het realiteitsg’ehalte

voorkeuren te verwezenlijken.

tijd te realiseren. Onder deze frustrerende omstandigheden
zal worden gezocht naar mogelijkheden om toch de eigen

van de behandelde consumptietheorie_ kan nog aanmerke-

lijk worden vergroot door haar te dynamiseren.
In het model wordt vrije tijd opgevat als de tijd die in

principe benodigd is voor de nachtrust en het ,,dolce far
niente”, terwijl de resterende niet-arbeidstijd consumptietijd
wordt genoemd. Mede vanwege hetgeen eerder is gesteld over
de inhoud van het vrije-tijdsbegrip vragen wij ons af of het
aldus verdelen van de totaal beschikbare tijd in arbeidstijd,

vrije tijd en consumptietijd als doelmatig kan worden beschouwd.
Daar aan het consumentengedrag eveneens ruimtelijke

aspecten zijn verbonden, zal bij het verklaren van dit gedrag
aan de desbetreffende transportkosten en -tijd ook aandacht

moeten worden besteed. Deze komen bij de diensten die
moeten worden geconsumeerd op de plaatsen waar zij wor-

den aangeboden, in nog sterkere mate tot uiting. Zo zal bij
de keuze van de recreant, behalve de aantrekkelijkheid van de
verschillende in aanmerking komende gebieden en de reeds
eerder genoemde factoren, de afstand een rol spelen.
Bezien wij de tot nu toe in de literatuur gebezigde modellen, waaraan in het kader van dit artikel slechts zeer beperkt
aandacht kan worden besteed, dan blijkt er nog steeds geen

afdoende oplossing voor dit vraagstuk te zijn gevonden.
Zij zijn geen van alle in voldoende mate in overeenstemming

120

Conclusie

Het voorgaande betoog houdt naar onze mening een aanbeveling in voor de eqonomische wetenschap om zich meer

dan voorheen bezig te houden met de bestudering van het
vrije-tijdsprobleem. De gegeven schets van het vrije-tijdsprobleem moet worden beschouwd als een voorlopige indicatie van de te onderzoeken actuele maatschappelijke vraagstukken op dit gebied. Ter verkrijging van een zo duidelijk
mogelijk inzicht zal hierbij eveneens rekening moeten worden gehouden met de inbreng van andere disciplines. Door

het afstemmen van de economisch-wetenschappelijke activiteiten op hetgeen in andere disciplines plaatsvindt, kan het
vakgebied van de economische aspecten van de vrije tijd een

typisch multidisciplinair karakter krijgen.
W. H. J. de Freytas
18) Idem, biz. 28.
19) S. B. Linder, t.a.p.
20) Zie A. J. Butter, Economisch handelen zonder schaarste, ESB,
12juni 1968.

Auteur