In ons dagelijks leven doen we tal van dingen met het doel om gelukkiger te worden. In de discussie over brede welvaart verdient geluk dus een vergelijkbare centrale plaats. Dit helpt politici en beleidsmakers om keuzes te maken tussen de verschillende welvaartsverhogende beleidsopties.
In het kort
– Geluk is ten onrechte onderbelicht gebleven in de beleidsdiscussies
over brede welvaart.
– In de Monitor Brede Welvaart zou geluk de centrale variabele
kunnen zijn.
– Op basis van geluk kunnen beleidsmakers prioriteiten afwegen
en deze sturen in termen van kosteneffectiviteit.
Sinds de parlementaire commissie Breed Welvaartsbegrip (Tweede Kamer, 2016) wil de Tweede Kamer zich minder op economische groei richten maar vooral op brede welvaart. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) kreeg opdracht om dit te monitoren met de Monitor Brede Welvaart (CBS, 2019). Brede welvaart wordt daarbij gemeten via meer dan driehonderd indicatoren. De monitor geeft echter geen inzicht in de causale samenhang tussen indicatoren, noch in onderlinge gewichten. Nadere afweging ziet men namelijk als de taak van politici. Wel toont de monitor per indicator of er sprake is van voor- of achteruitgang. Verder kunnen we aan de groene of rode kleur zien of Nederland in Europa bij de koplopers zit of in de achterhoede.
Stoel en Faber (2019) verdedigen deze benadering en stellen dat, in vergelijking hiermee, geluk te weinig handelingsperspectief biedt. Doordat echter de Monitor Brede Welvaart geen doelvariabele of overkoepelende waarde heeft, kan hij zo’n perspectief nog minder bieden. Er wordt weliswaar vergeleken met het verleden en met andere landen in het heden, maar als normatief framework kan de monitor hooguit risico’s en afwijkingen signaleren van de gebruikelijke waarden. Zouden alle Europese landen op een vergelijkbare monitor sturen, dan zou dit ertoe leiden dat ze even hard dezelfde kant op gaan. Maar welke dan? Met geluk als als centrale variabele in de monitor kunnen politici en beleidsmakers prioriteiten beter afwegen.
Geluk ontbreekt
Geluk – én de literatuur daarover – speelt tot dusver nauwelijks een rol in de discussie over brede welvaart. De parlementaire commissie Breed Welvaartsbegrip ging er zelfs vrijwel geheel aan voorbij. Dat is opmerkelijk. In Engeland verscheen een paar jaar geleden al het rapport Wellbeing and Policy (O’Donnell et al., 2014), dat zich expliciet richt op geluksonderzoek en beleid. Dit rapport pleit, waar mogelijk, voor een beleid aan de hand van kosten-baten-analyses in termen van geluk (subjective wellbeing). Het gewicht van het rapport valt af te lezen aan de auteurs – een Nobelprijswinnaar in de Economie, het hoofd Statistiek van de OESO, de hoogste Britse ambtenaar, het hoofd Behavioural Insights Team, en de auteur van een internationaal handboek over kosten-baten-analyse – plus aan de flinke literatuurlijst en de bijlage met econometrische formules.
“[This report] has catalysed an important debate about how and why we should be using wellbeing evidence to inform policy making”, zegt de Britse parlementaire commissie over brede welvaart (APPG, 2015) later dat jaar. Maar in het rapport van de Kamercommissie krijgen we niets over deze ontwikkelingen te horen. Het lijkt wel of de commissie ‘geluk als stuurfactor’ al aan de kant schoof voordat ze er serieus naar keek. En uiteraard speelde geluk dus geen rol bij de instructies die het CBS later kreeg voor de Monitor Brede Welvaart.
Subjectief welzijn
In de sociaaleconomische literatuur over welzijn en geluk draait het om de vraag (zowel individueel als geaggregeerd): “Gaat het goed met jou?” Dat is niet de morele vraag: “Leid jij een goed leven?” De ethische vraag naar het goede leven, waar in de morele filosofie veel aandacht voor is, is bij het meten van welzijn nauwelijks aan de orde (Griffin, 1986; Sumner, 1996; Haybron, 2008). Het gaat er hier om dat we willen weten in hoeverre het leven goed is voor mensen. In de literatuur wordt hiervoor de term wellbeing gebruikt, die in het Nederlands als ‘welzijn’ te vertalen is. (‘Brede welvaart’ is geen gangbare term in deze discussie, maar beschouw ik als een synoniem voor welzijn.)
Welzijn kunnen we zowel objectief als subjectief meten. Objectief welzijn betreft aspecten van welzijn waarvan we aannemen dat ze invloed hebben op geluk. Deze aspecten kunnen we van buitenaf meten, en ze zijn dus ‘objectiveerbaar’. Denk aan aspecten als inkomen, opleiding en woning. We weten daarmee echter nog niet of ze inderdaad geluk beïnvloeden, en evenmin weten we of die invloed groot of klein is. Veenhoven (2019) noemt ze daarom ‘veronderstelde’ invloeden. Soms schatten we ze verkeerd in. Zo bleek vorig jaar dat veelgebruikte factoren van objectief welzijn, zoals de grootte en waarde van een woning, minder invloed op het subjectieve welzijn hebben dan de sociale cohesie in de buurt (CBS, 2018).
Subjectief welzijn (ofwel geluk, welbevinden en levenstevredenheid) gaat daarentegen over wat wij als welzijn ervaren. We meten dit meestal door te vragen naar iemands levenstevredenheid (life satisfaction). Je kunt in een prachtig huis wonen en toch ongelukkig zijn, en je kunt ook in een krotje gelukkig leven. Subjectief betekent hier niet ‘irrationeel’ of ‘willekeurig’, maar: vanuit eigen ondervinding.
Hoewel ‘objectief’ vaak betrouwbaarder en relevanter lijkt als indicator, is hier eerder het omgekeerde het geval (Veenhoven, 2019). De metingen van objectief en subjectief welzijn zijn beide valide, maar subjectief welzijn betreft rechtstreeks het ervaren geluk, terwijl de invloed van objectieve indicatoren op geluk in eerste instantie slechts een aanname is.
Beter inzicht
Kennis over geluk kan bijdragen aan betere inzichten, ook economische. Uit geluksonderzoek blijkt bijvoorbeeld dat werkloosheid een veel grotere invloed heeft op geluk dan inflatie (Blanchflower et al., 2014). Dat inzicht heeft bijvoorbeeld implicaties voor de Misery Index – ooit voorgesteld door Arthur Okun – die beoogt een ruwe indicatie te geven van wat er economisch misgaat in een land. De index meet oorspronkelijk werkloosheid en inflatie, en telt deze 1 op 1 op als maatstaf voor ‘hoe slecht’ het gaat met een land. Geluksonderzoek geeft een wetenschappelijke onderbouwing wat betreft de weging, die beter 1 op 5 à 6 zou kunnen zijn.
Ditzelfde inzicht heeft overigens implicaties voor de doelstelling van de centrale bank. De doelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB) is gericht op het laag houden van de inflatie, maar in de Verenigde Staten is ook het laag houden van de werkloosheid een doel. Omdat werkloosheid dus veel meer afbreuk doet aan geluk dan inflatie, zou de ECB beter het Amerikaanse voorbeeld kunnen volgen.
Monitor brede welvaart
Een belangrijk instrument waarin geluk kan bijdragen aan beter inzicht is de Monitor Brede Welvaart van het CBS (Smits en Horlings, 2019). Deze monitor behandelt welzijn als een optelsom van een groot aantal onvergelijkbare factoren. Dat maakt sturen op welzijn complex: welke prioriteiten moet je kiezen om welzijn te verbeteren?
Focussen op geluk als centrale factor helpt om keuzes te maken. Via geluk kan de relevantie van de verschillende welzijnsfactoren nader worden gewogen: in hoeverre maakt elk van de welzijnsaspecten ons gelukkiger? Het CBS en de planbureaus kunnen dan beginnen met het ontwikkelen van modellen die de afruil in termen van geluk inzichtelijk maken. Dat helpt beleidsmakers bij het stellen van prioriteiten. Clarke et al. (2018) leveren vast een voorstudie betreffende het toekomstige model, gericht op nationale groei wat geluk betreft.
Het centraal stellen van geluk in de monitor vraagt mogelijk om een meer centrale rol van het Sociaal en Cultureel Planbueau (SCP) bij het opstellen van de monitor. Dit is de instantie die het meeste over geluk weet. Het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving zijn hier in feite minder mee bezig.
Geluk in beleid
Een beter inzicht heeft ook invloed op beleid. De overheid kan geluk niet rechtstreeks verhogen – of iemand gelukkig is, hangt immers deels af van de persoonlijke situatie. Maar de overheid kan wel ‘aan knoppen draaien’ die aantoonbaar invloed hebben op geluk. Grosso modo weten we welke knoppen dat zijn – veel ervan zijn al een indicator van brede welvaart, zoals werk, inkomen, (geestelijke) gezondheid en regie over het eigen leven.
Inzicht in geluk kan met name helpen om overheidsuitgaven doelmatiger te besteden. Dit kan door een kosteneffectiviteitsratio toe te kennen aan de hand van het effect van beleidsmaatregelen op geluk – zie O’Donnelll et al. (2014) voor hoe men een standaardmaat voor kosteneffectiviteit in termen van geluk kan ontwikkelen. Denk aan de wijze waarop de Quality Adjusted Life Years als impactmaat voor een behandeling in de gezondheidszorg te combineren valt met de kosten van die behandeling, om aldus te zien of de behandeling loont. Op geluksgebied zijn er soms vergelijkbare gegevens te vinden, bijvoorbeeld over het effect en de kosten van geluksonderwijs of van een behandeling in de GGZ. Bij andere beleidsterreinen is het nog niet mogelijk om de geluksopbrengst – en dus de kosteneffectiviteit – nauwkeurig te berekenen. Soms kan men hier volstaan met vuistregels, zoals bij de hypotheekrenteaftrek waarvan de geluksopbrengst voor de hogere inkomensgroepen nihil is – ten opzichte daarvan levert bijna elke sociale besteding meer geluk op.
Er blijven daarnaast ook belangrijke dingen die je wil monitoren, maar die niet in deze systematiek te vangen zijn. Denk aan zaken als defensie of infrastructuur – investeringen daarin zullen ons welzijn niet direct vergroten, maar dat betekent niet dat het slim is ervan af te zien. Hetzelfde geldt voor investeren in duurzaamheid: dit komt weliswaar ten goede aan het geluk van toekomstige generaties, maar de meetbare invloed ervan op ons huidige geluk is minimaal en doet geen recht aan het belang ervan. Zulke factoren moeten we dus nastreven en monitoren vanwege hun intrinsieke belang.
Effecten
Als we bij het beleid rekening houden met de effecten op geluk, heeft dit direct invloed op de keuzes die er gemaakt worden. Ik licht er nu een vijftal uit.
Focus op ‘juiste groei’
Sturen op geluk staat neutraal tegenover economische groei, maar telt alléén de groei die aan geluk bijdraagt. Dit verandert direct onze evaluatie van het regeringsbeleid. Is het u opgevallen dat ons gemiddelde geluk al tien jaar niet meer gestegen is? Ondertussen is het geluk ook iets minder gelijk verdeeld geraakt (SCP, 2018; Van Zanden en Rijpma, 2019). Dat roept de vraag op of het gevoerde beleid wel succesvol is. Het getrompetter over de herstelde economische groei wordt er in ieder geval sterk door gerelativeerd. Ook zorgt deze bevinding voor nieuwe vragen. Groeiende werkgelegenheid zou bijvoorbeeld juist een geluksbevorderende factor moeten zijn. Maar waardoor zien we dat dan nu niet? En wat kunnen we daaraan doen?
Geld minder centraal
Ook als we geluk centraal stellen, moeten we natuurlijk nog steeds de begroting rond krijgen. Maar de rol van geld verandert wel fundamenteel. Bij gebrek aan een doel fungeert geld al snel als zodanig. Als we geluk echter centraal stellen wordt geld een middel.
Van belang hierbij is de relatie tussen geld en geluk (Clarke et al., 2018; Dijksterhuis, 2018). In het conventionele economische denken wordt die verhouding vaak als een-op-een voorgesteld. De invloed van geld op geluk neemt echter snel af, als eenmaal onze belangrijkste behoeften zijn vervuld. Het wordt dus zaak om het geld daar in te zetten waar het echt aan het geluk bijdraagt (of helpt om geluk in stand te houden). Tal van zaken, zoals subsidies en investeringen, waarvan we automatisch aannemen dat ze nuttig zijn, kunnen we via dat criterium nader beproeven.
Klimaatbeleid
Geluk als centrale factor heeft ook invloed op hoe we aankijken tegen de baten en lasten van het klimaatbeleid. Zo krijgt de vraag wat het beleid kost en wie dat gaat betalen een ander antwoord wanneer we dit in termen van geluk benaderen. Hoeveel materiële consumptie hebben we bijvoorbeeld echt nodig om gelukkig te zijn? En welke niet – zoals bijvoorbeeld verre vliegvakanties? Zijn er duurzamere vormen van tijdsbesteding waarmee we even gelukkig kunnen zijn? En wanneer je als overheid niet wilt dwingen, zou je mensen dan niet moeten enthousiasmeren voor duurzamere bezigheden of leefwijzen, die net zoveel geluk opleveren?
Duurzaamheid
Met geluk als centrale beleidsfactor gaan we ook anders aankijken tegen duurzaamheid. Op dit moment zien we duurzaamheid vaak vooral als een ecologisch begrip. Maar de duurzaamheid van ons geluk is ook van belang. We zouden ons daarom ook moeten vragen hoe het zit met de duurzaamheid van ons vertrouwen en ons sociale weefsel (en met andere voorwaarden voor geluk). Wat dat betreft moeten we niet alleen weten welke biologische en materiële omgevingsfactoren ons geluk beïnvloeden, maar bijvoorbeeld ook welke sociale en educatieve factoren dat doen.
In de brede-welvaartsdiscussie wordt er veelal aan de duurzaamheid van geluk voorbijgaan. Dit was al het geval in het boek van Stiglitz et al. (2010). Zowel dit boek als de Monitor Brede Welvaart kent een systematiek van ‘heden’ en ‘later’. De ‘later’-dimensie wordt vooral ingevuld met duurzaamheid in ecologische zin. Beter zou het zijn om alles waarbij er naar het ‘heden’ wordt gekeken, ook wat betreft ‘later’ te monitoren.
Andere prioriteiten
Ook anderszins verschuiven er prioriteiten in het beleid (Veenhoven, 2016). Zo krijgt het sociale over het algemeen meer gewicht, terwijl efficiëntie in louter financiële termen aan gewicht verliest. De geestelijke gezondheidszorg, inclusief preventie, is dus niet meer het ondergeschoven kindje in vergelijking met de fysieke gezondheidszorg.
En ook onderwijs krijgt een veel groter belang. Het team rond Clarke et al. (2018) ging alle invloeden na die impact hebben op ons geluk als volwassene, inclusief die uit eerdere levensjaren. Terwijl hun onderzoek de overschatting bevestigt van de invloed van inkomen en koopkracht op geluk, blijkt de grote ‘winnaar’ de invloed van onderwijs te zijn. Interessant daarbij is dat niet het aantal jaren of het behaalde niveau belangrijk blijkt te zijn, maar vooral de sfeer en de persoonlijke ontwikkeling van leerlingen. Juist op dit punt blijken er tussen scholen grote verschillen te zijn. Overigens ligt dit anders bij de vergelijking van het gemiddelde geluk tussen landen: dan dragen lengte en niveau van het onderwijs wel degelijk bij aan het geluk van de bevolking als geheel.
Uit ander onderzoek (Boniwell et al., 2015) weten we dat specifiek ‘geluksonderwijs’, ofwel onderwijs in mentale veerkracht en in levensvaardigheden, het welbevinden van leerlingen positief beïnvloedt. Dat hoeft bovendien niet eens méér te kosten. Aangezien de invloed van de bestaande schoolvakken kleiner is dan gedacht, kunnen die namelijk tijd inleveren.
Terwijl we vaak veronderstellen dat beter onderwijs – via meer kennis en een betere ontwikkeling en loopbaan – leidt tot meer geluk op middelbare leeftijd, is het eerder zo dat het geluk tijdens de schoolleeftijd (gemeten als emotionele gezondheid) het geluk op middelbare leeftijd vergroot
Tot besluit
Alles bij elkaar zien we dat het sturen op geluk, in samenhang met het meten en monitoren ervan, wel degelijk verschil maakt. Sturen op geluk is bovendien een rationeel en economisch dirigeerbaar proces. We kunnen geld besparen op plaatsen waar beleid niet of nauwelijks aan geluk bijdraagt. Zo houden we meer over op plekken waar het wel aan geluk bijdraagt (of het ongelukkig zijn vermindert). De omvang van de begroting kan daarbij in principe gelijk blijven, want de doelmatigheid (in termen van geluk) neemt toe.
Overigens hoeven we het beleid niet van de ene op de andere dag radicaal om te gooien. In afwachting van verder onderzoek en steeds betere cijfers over geluk, is er een pragmatische manier waarmee de overheid stap voor stap meer kan sturen op geluk (O’Donnelll et al., 2014). We kunnen bestaand beleid met, in termen van geluk, een lage kosteneffectiviteitsratio schrappen of herzien, en een nieuw lopend beleid dat een hoge kosteneffectiviteitsratio heeft, invoeren en uitbreiden. We hoeven zo niet in een keer alles te weten over de effecten van beleid aangaande geluk. Naarmate de kennis over geluk toeneemt, kunnen we het beleid bijsturen. De Monitor Brede Welvaart kan hieraan bijdragen door ons elk jaar iets meer inzicht te geven in de factoren die het geluk beïnvloeden.
Literatuur
APPG (2015) Wellbeing in four policy areas. Report by the All-party Parliamentary Group on Wellbeing Economics, september. Te vinden op www.artshealthresources.org.uk.
Blanchflower, D.G., D.N.F. Bell, A. Montagnoli en M. Moro (2014) The happiness trade-off between unemployment and inflation. Journal of Money, Credit and Banking, 46(S2), 117–141.
Boniwell, I., E.N. Osin en C. Martinez (2015) Teaching happiness at school: non-randomised controlled mixed-methods feasibility study on the effectiveness of Personal Well-Being Lessons. The Journal of Positive Psychology, 11(1), 1–14.
CBS (2018) Woning en woonomgeving gerelateerd aan tevredenheid met het leven. CBS Statistische Trends, januari.
CBS (2019) Monitor Brede Welvaart & Sustainable Development Goals 2019. CBS.
Clarke, A., S. Flèche, R. Layard et al. (2018) The origins of happiness: the science of well-being over the life course. Princeton: Princeton University Press.
Dijksterhuis, A. (2018) Maakt geld gelukkig? Amsterdam: Prometheus.
Griffin, J. (1986) Well-being. Oxford: Clarendon Press.
Haybron, D.M. (2008) The pursuit of unhappiness. Oxford: Oxford University Press.
O’Donnell, G., A. Deaton, M. Durand et al. (2014) Wellbeing and policy. Londen: Legatum Institute.
SCP (2018) De sociale staat van Nederland 2018. SCP. Te vinden op digitaal.scp.nl.
Smits, J.P. en E. Horlings (2019) De conceptuele basis, uitkomsten en vervolg van de Monitor Brede Welvaart. ESB, 104(4772S), 6–11.
Stiglitz, J.E., A. Sen en J.-P. Fitoussi (2010) Mismeasuring our lives: why GDP doesn’t add up. New York: The New Press.
Stoel, M. en A. Faber (2019) De Monitor Brede Welvaart versterkt politiek debat en beleidsvorming. ESB, 104(4772S), 79–82.
Sumner, L.W. (1996) Welfare, happiness & ethics. Oxford: Clarendon Press.
Tweede Kamer (2016) Parlementair onderzoek Breed welvaartsbegrip. Vergaderjaar 2015/2016, 34 298, nr.3. Te vinden op zoek.officielebekendmakingen.nl.
Veenhoven, R. (2016) Sturen op geluk in sociaal-economisch beleid. ESB, 101(4742S), 24–29.
Veenhoven, R. (2019) Kijk voor welvaart gewoon naar het aantal gelukkige levensjaren. ESB, 104(4772S), 18–21.
Zanden, J.L. van, en A. Rijpma (2019) Welbevinden blijft laatste decennia achter bij economische groei. ESB, 104(4772S), 57–61.
Auteur
Categorieën