Geef economie de ruimte
Aute ur(s ):
Graaff, W. de (auteur)
Boekema, F.W.M. (auteur)
De auteurs zijn resp. student-assistent en hoofddocent Regionale economie aan de Katholieke Universiteit Brab ant. De laatste is tevens
hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4047, pagina 192, 28 februari 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
ruimtelijke, regionale, economie, uit, de, vakliteratuur
Ruimte is een schaars goed. De economische geografie kent een lange traditie, waarin verklaringen worden gegeven voor het gebruik
van ruimte en voor de locatie waar economische activiteiten plaatsvinden. Toch speelt ruimte in macro-economische modellen geen rol.
Maakt het voor het voorspellen van groei niet uit of er voldoende ruimte beschikbaar is, of waar de groei zal plaatsvinden, of met welke
activiteiten? Gek genoeg worden de inzichten uit de economische geografie meestal niet in de beschouwing betrokken. Ruimtelijk
econoom Isard stelde het zelfs zo: ‘growth theory formulated its models for a wonderland of no spatial dimension’ 1.
In zijn nieuwste boek breekt de Amerikaanse econoom Paul Krugman een lans om inzichten uit de economische geografie te incorporeren
in de ‘mainstream’-economie en omgekeerd 2. Hij geeft een beschrijving van de vijf belangrijkste tradities binnen de economisch
geografie die een verklaring geven voor de locatie van economische activiteit.
De eerste traditie, Germanic geometry, met als bekendste auteur de Duitse econoom Von Thünen, verklaart de vestigingsplaats van een
bedrijf door middel van de fysieke afstand tot de afzetmarkt. Bedrijven zullen zich vestigen op gelijke afstand van verschillende
afzetmarkten. Er ontstaat daardoor een zeer regelmatig patroon van bedrijven en markten.
De Social physics school neemt eveneens de afstand tot de afzetmarkten in beschouwing, maar houdt daarbij rekening met de grootte
van de afzetmarkten en het aantal daarmee samenhangende transportbewegingen. De uiteindelijke vestigingsplaats zal zich op relatief
korte afstand van de grootste afzetmarkt bevinden.
Het Cumulative causation-concept van Myrdal verklaart de concentratie van economische activiteiten door de aantrekkingskracht van
reeds gevestigde bedrijven en de daardoor aanwezige afzetmarkt, infrastructuur en andere voorzieningen. Door de toename van het
aantal bedrijven groeit de afzetmarkt en verbetert de kwaliteit van de overige voorzieningen. Dit is een zichzelf versterkend proces.
De vierde traditie, Local external economies, gaat uit van de (positieve) externe effecten die gepaard kunnen gaan met de aanwezigheid
van bedrijvigheid, zoals kennis, infrastructuur en goedkope restproducten. Andere bedrijven kunnen van deze lokale externe effecten
profiteren door zich in de nabije omgeving te vestigen. Ook dit principe leidt tot een clustering van economische activiteiten.
De laatste onderscheiden traditie, Land rent and land use, geeft naast een verklaring van de vestigingsplaats van bedrijven, volgens de
principes uit de Germanic geometry, een model voor de inrichting van de fysieke ruimte. In een agrarische economie zullen bederfelijke
goederen met relatief hoge transportkosten, zoals zuivel, worden geproduceerd op een korte afstand van de markt. Andere, minder
bederfelijke en eenvoudig te vervoeren, goederen als hout zullen geproduceerd worden op grotere afstand van de markt.
Productiekosten en transportkosten zijn in dit model een verklaring voor het gebruik van de fysieke ruimte rond een afzetmarkt.
De ideeën uit de Germanic geometry kunnen worden gebruikt om stedelijke systemen te onderzoeken. Ideeën uit de Social physics
school kunnen worden gebruikt om het marktpotentieel te bepalen alsmede de toegankelijkheid van markten. Een voorbeeld van de
bruikbaarheid van het Cumulative causation-concept is de steeds verder toenemende clustering van bedrijvigheid. Dergelijke clusters
van economische activiteiten zijn plaatsgebonden en genereren samen een hogere toegevoegde waarde dan wanneer de deelnemende
bedrijven zelfstandig zouden opereren. De incorporatie van fysieke ruimte in macro-economische groeimodellen kan daarmee een betere
voorspelling geven van de economische groei dan modellen die sectoren als vertrekpunt nemen en geen rekening met de eventuele
aanwezigheid van clusters.
Krugman geeft ook aan waarom de ideeën uit de economische geografie, ondanks hun bruikbaarheid, toch niet in de
economiebeoefening zijn geïntegreerd. De ideeën passen niet in de gebruikte modellen. Met name met de gevolgen van schaaleffecten
hebben de traditionele modellen moeite. Zonder schaalvoordelen zal op iedere denkbare locatie een bedrijf kunnen worden gevestigd.
Het modelleren van schaalvoordelen is noodzakelijk om de vestiging van bedrijven tussen afzetmarkten in plaats van binnen de
afzetmarkt, en daarmee de onregelmatige spreiding, te kunnen verklaren. Door de uitbreiding van methoden en technieken is het mogelijk
schaalvoordelen, de daaruit volgende oligopolistische marktstructuren en het gebruik van ruimte te modelleren. Maar het blijft moeilijk
alle ideeën te formaliseren in “a model that simultaneously includes increasing returns and the resulting imperfect competition,
transportation costs, and factor mobility – and that you can still work with”
1 W. Isard, Methods of regional analysis, an introduction to regional science , Cambridge/Massachusetts, 1966, blz. 25.
2 P. Krugman, Development, geography and economic theory , Massachusetts, MIT, 1995.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)