Ga direct naar de content

Financiele dienstverlening

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 1987

Financiele dienstverlening
De banken en de financiele wereld bevinden zich in een toestand van voortdurende
verandering: een proces dat zich zo snel voltrekt en dat zo ingrijpend is dat men met recht
zou kunnen spreken van een revolutie. Door deze ontwikkeling is de concurrentie op de
financiele markten sterk toegenomen. In dit artikel wordt met name stilgestaan bij de
ontwikkelingen in Europa. De auteur besteedt ook aandacht aan het proces van Europese
integratie, dat hij voor het bankwezen van groot belang acht.

DRS. TH.A.J. MEYS*

Recente ontwikkelingen
De recente ontwikkelingen op de financiele markten
gaan zo snel en zijn zo ingrijpend, dat men zou kunnen
spreken van een financiele revolutie. Daarbij doel ik in de
eerste plaats op de mondialisering van financiele markten.
Financiele markten hebben in belangrijke mate een werelddimensie gekregen; dat geldt met name de wholesalemarkten en daarbinnen vooral de effectenmarkten. Er is
een internationale financiele integratie ontstaan, die zich
niet tot Europa beperkt, en waarbij de onderlinge verbondenheid van de financie’le markten sterk is toegenomen.
Dit proces is vooral mogelijk geworden door de in de jaren
tachtig verder doorgevoerde liberalisering van het internationale kapitaalverkeer en de daarmee nauw verband houdende deregulering van de binnenlandse markten. Als gevolg hiervan is de omvang van de kapitaalstromen enorm
toegenomen, en gaat deze nu ver uit boven de waarde van
de handelsstromen in de wereld. De Bank of England heeft
berekend dat in 1985 de gemiddelde dagomzet op de Londense valutamarkt zo’n $ 90 mrd. bedroeg, terwijl de gemiddelde dagwaarde van de wereldexport en -import van
goederen en diensten in dat jaar hooguit zo’n $ 16 mrd. bedroeg. Het betekent dat het kapitaalverkeer een eigen momentum heeft gekregen, hetgeen een belangrijke stimulans heeft betekend voor het integratieproces op de financiele markten.
Dat proces is overigens ook in hoge mate bevorderd
door de snelle technologische ontwikkelingen, vooral op
het gebied van de informatica. De snelheid waarmee informatie beschikbaar komt is enorm toegenomen, terwijl de
kosten ervan steeds verder zijn gedaald. Dat heeft de
transparantie van de verschillende markten vergroot, en
daarmee nun samenhang, vooral wat betreft de prijsvorming van de verschillende financiele instrumenten, sterk
bevorderd. En dank zij deze nieuwe technologic kon ook
de daaruit resulterende grote omvang van de transacties
adequaat worden verwerkt. In de huidige situatie zijn beleggers dan ook absoluut niet meer gebonden aan nun eigen lokale of regionale markten: ‘global around the clock
trading’ is nu een normale zaak geworden.
De financiele revolutie is verder in hoge mate van
brandstof voorzien door de golf van financiele innovaties,
die zich zowel op de binnenlandse als op de internationale
markten heeft voorgedaan. Die innovaties zijn vooral gericht op een herverdeling, een spreiding van de risico’s,

1056

zoals bij voorbeeld met betrekking tot rente- en valutafluctuaties. Er heeft zich een indrukwekkende verbreiding
van risicodekkingsinstrumenten voorgedaan, zoals papier
met variabele rente, rente- en valutaswaps, opties, financia futures en nog veel meer. Deze innovaties hebben zeker bijgedragen tot de enorme vlucht van de ‘effectisering’, het in de vorm van verhandelbaar papier gieten van
schuldverhoudingen. Veel grote bedrijven en overheden
kunnen de laatste jaren rechtstreeks op de kapitaalmarkt
geld lenen, tegen lagere kosten dan bij de traditionele intermediairs, de banken. Dat komt niet alleen doordat sommige bedrijven een hogere kredietwaardigheid hebben
dan sommige banken, maar ook doordat de intermediatiekosten van banken, bij voorbeeld onder invloed van bedrijfseconomische eisen van de centrale banken, hoog
zijn. De ‘securitisation’ heeft dan ook geleid tot een teruglopend beroep van bedrijven op bankleningen, hetgeen op
de internationale kapitaalmarkten duidelijk tot uitdrukking
komt in de sterk gedaalde omvang van de traditionele gesyndiceerde bankleningen.
Banken hebben in reactie op deze druk op hun afzet en
winst gezocht naar andere winstgevende expansiemogelijkheden, met name naar provisie-genererende en buiten
de balans om gaande activiteiten. Daarbij hebben vooral
de Amerikaanse en Japanse banken, die in hun eigen land
geen effectenzaken mogen doen, deze mogelijkheden in
het buitenland opgezocht. De internationalisatietendens
werd hierdoor verder versterkt.
Naast de liberalisatie en deregulering, technologische
ontwikkelingen en produktinnovaties, heeft ook de economische ontwikkeling een belangrijke bijdrage geleverd
aan de enorme veranderingen op de financiele markten. Ik
doel daarbij op het economisch herstel, dat in de jaren
tachtig in de industriele wereld is opgetreden en de tot voor
kort steeds verder dalende rente. Dank zij deze faktoren
waren de risico’s op de effectenmarkten gering, hetgeen
de uitgifte van obligaties, aandelen en ‘equity-linked’ papier, zowel als de handel daarin, bijzonder heeft gestimuleerd.
Factoren als deze hebben radicale veranderingen teweeggebracht in de structuur van het bankwezen. Ze hebben vooral geleid tot de mondialisering van de financiele
markten en de bankactiviteiten. En op zijn beurt heeft de-

Lid van de raad van bestuur van de Amro Bank NV te Amsterdam.

ze, verdere liberalisatie, deregulering en innovaties teweeggebracht.
Met allerbelangrijkste gevolg voor de banken is, dat de
concurrentieverhoudingen op de markten ingrijpend zijn
veranderd en aanzienlijk zijn verscherpt. Banken moeten
op hun traditionele thuismarkten met agressieve nieuwe
aanbieders van financiele diensten concurreren. Bij de
nieuwe aanbieders moet u denken aan andere banken,
maar ook aan andere financiele bedrijven, zoals verzekeraars en pensioenfondsen, en soms zelfs aan niet-financiele bedrijven. Deze toenemende concurrentie heefl banken naar nieuwe, rendabeler activiteiten en andere geografische afzetgebieden doen zoeken, met als gevolg een
verdere internationalisatie, maar ook een vervaging van
traditionele scheidslijnen tussen de verschillende aanbieders en hun produkten. De scherpe concurrentie heeft geleid tot talrijke produktvernieuwingen, vaak scherp toegesneden op de behoefte van debiteuren en beleggers. Banken en andere financiele instellingen hebben enorme
investeringen gepleegd in het incorporeren van nieuwe
technologieen. Dat is zonder meer een must bij de huidige
handel in financiele activa, waar snelheid een essentieel
element is. De toepassing van deze technologieen blijkt
ook heel duidelijk uit het financiele dienstenpakket van de
banken, dat steeds vaker een high-tech-karakter heeft.
Goede banken lopen tegenwoordig voorop waar het om de
systematische incorporatie van de nieuwste technologieen gaat.
Ik wil niet te lang bij de recente structuurveranderingen
stilstaan. Ik noem u echter nog een aspect tot slot, en dat
betreft de uit deze ontwikkeling voortgekomen tendens
naar intensivering van het toezicht op de banken. Liberalisering en deregulering leveren grotere vrijheden op voor
despelers op de markten, maar juist die vrijheden brengen
weer grotere risico’s met zich voor de spelers, zo oordelen
de toezichthouders veelal. Daarom wensen zij de bedrijfseconomische eisen die zij aan de banken stellen, aan te
scherpen. U zult begrijpen dat dergelijke verzwaringen
nogal van invloed zijn op de concurrentiekracht van de betrokken partijen. Daarom is het van groot belang dat niet
alleen banken, maar ook andere aanbieders zoveel mogelijk aan dezelfde spelregels worden gehouden voorzover
ze dezelfde diensten aanbieden. Harmonisatie van het
toezicht op financiele instellingen is daarom noodzakelijk
ten einde concurrentiedistorties te vermijden.

Europese integratie
Harmonisatie van het toezicht op financiele instellingen
is voor de banken een belangrijke voorwaarde om tot Europese integratie te komen. Al in 1972 werd een voorontwerp
van een allesomvattende banken-coordinatierichtlijn gepresenteerd, met geharmoniseerde solvabiliteits- en liquiditeitsvoorschriften. Deze plannen waren echter veel te
ambitieus; het bleef bij een voorontwerp. De Europese
Commissie besloot daarop tot een meer stapsgewijze aanpak. De eerste coordinatie-richtlijn uit 1977 was de eerste
succesvolle stap tot de vorming van een gemeenschappelijke bankmarkt met geharmoniseerde solvabiliteits- en liquiditeitsvoorschriften. Van meet af aan is daarbij terecht
onderkend dat de banken in de EG veelal op wereldschaal
concurreren, zodat de verdere harmonisatiepogingen zoveel mogelijk gecoordineerd moesten worden met de
werkzaamheden van het zogenaamde Cooke Committee
van de BIS, waarin de toezichthouders van de G-10 landen
zijn verenigd. Sinds 1977 is er een aantal verdere stappen
op het pad naar harmonisatie gezet. Bij wijze van voorbeeld noem ik het vorig jaar door de Europese Commissie
ingediende voorstel voor een richtlijn inzake de definitie
van het eigen vermogen van banken.
1985 is ook voor de banken een belangrijk jaar geworden. In dat jaar heeft de Europese Commissie het bekende
Witboek gepubliceerd, waarin staat aangegeven dat in
1992 de creatie van de interne markt moet zijn voltooid, en
de wijze waarop de Commissie dat wil realiseren. Wil men

deze ambitieuze doelstelling halen, dan kan men geen volledige harmonisatie meer nastreven. De Commissie wil
volstaan met een minimale harmonisatie, ervan uitgaande
dat de meeste nationale regels en voorschriften min of
meer gelijkwaardig aan elkaar zijn. Men kan daarom in
veel gevallen volstaan met het wederzijds erkennen van
elkaars regels en voorschriften. Deze ‘mutual recognition’
in plaats van harmonisatie maakt het in principe mogelijk
het integratieproces aanzienlijk te versnellen. Ik beoordeel
deze koerswijziging van de Europese Commissie dan ook
positief. Van doorslaggevend praktisch belang voor de
banken blijft evenwel dat wezenlijke concurrentiedistorsies worden uitgesloten: er dient sprake te zijn van een ‘level playing field’. Dat betekent ook dat Europa een open
oog zal moeten houden voor de ontwikkelingen elders in
de wereld. Het betekent dat er in ieder geval gemeenschappelijke minimum vermogensvereisten voor banken
dienen te worden opgesteld. Deze ontwikkeling kreeg begin dit jaar een belangrijke impuls door een accoord tussen de Federal Reserve in de VS en de Bank of England.
Sindsdien diende dat akkoord als basis voor alle onderhandelingen over dit onderwerp.
Naar verluidt is er in het Cooke-committee al binnenkort
een accoord over de internationale harmonisatie van solvabiliteitseisen te verwachten. Het zou een belangrijke
stap voorwaarts zijn ter vermindering van oneerlijke concurrentie tussen de banken, vooral als Japan zich erbij zou
aansluiten. Ook de Europese Commissie heeft inmiddels
voorstellen voor solvabiliteitsratio’s op tafel gelegd. Voorts
heeft de Commissie een voorstel voor een tweede Bankenrichtlijn gepubliceerd, ten einde de vrijheid van financiele
dienstverlening in de lidstaten veilig te stellen. Kortom, de
harmonisatietendens is manifest, maar er moet nog veel
gebeuren.
Gedeeltelijke harmonisatie is noodzakelijk, maar het is
niet het enige. Voor een werkelijk gemeenschappelijke
markt is een vrij kapitaalverkeer een essentiele voorwaarde. Alleen dan is er een werkelijk efficiente allocatie van
middelen mogelijk. In de jaren tachtig zijn gelukkig al talrijke barrieres geslecht. Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk kennen al een volkomen vrij kapitaalverkeer, en Belgie en Denemarken zijn al een heel eind op die
weg gevorderd. Recentelijk hebben ook Frankrijk, Italie en
Spanje belangrijke stappen in die richting gezet. Alhoewel
deze laatste landen nog geen volledig vrij kapitaalverkeer
en vrije kapitaalmarkten kennen, is er wel sprake van een
uiterst belangrijke beleidsommezwaai. Dat geeft vertrouwen in de toekomst.
Naarmate volledige vrijheid van kapitaalverkeer dichterbij komt, neemt ook de urgentie van harmonisatie op fiscaal gebied, vooral wat betreft vennootschapsbelasting en
‘withholding tax’, toe. De Europese Commissie werkt hier
nu hard aan en het is te hopen dat de regeringen van de
lidstaten zich constructief tegenover haar plannen zal
opstellen.
Ook op andere terreinen heeft het integratiestreven tot
belangrijke positieve resultaten geleid. Ik doel dan met name op het Europese Monetaire Stelsel, het EMS, in maart
1979 tot stand gekomen. Dit wisselkoersarrangement,
waarbij de bilaterale wisselkoersen tussen de diverse
nationale munten zoveel mogelijk worden gestabiliseerd,
heeft de laatste vijf jaar zeer bevredigend gefunctioneerd.
Dat is te danken aan de toegenomen convergentie in het
economisch en budgettair beleid in Europa, waarbij vooral
de hogere prioriteit, die Frankrijk sinds 1982 toekent aan
prijsstabiliteit en extern evenwicht een belangrijke rol
heeft gespeeld. Doordat de inflatieverschillen in Europa
aanzienlijk zijn teruggedrongen, en alom de financieringstekorten van de overheden werden verminderd, is de stabiliteit van het EMS duidelijk toegenomen. Men kan daarom stellen dat het EMS aan zijn belangrijkste doel beantwoordt, namelijk: ‘to keep exchange rates in line with real
economic conditions in member-countries and to exert
pressure for monetary stability’.
Een groep onafhankelijke deskundigen, onder leiding
van Padoa-Schioppa, heeft de Europese Commissie er
echter op gewezen dat men er niet van uit kan gaan dat dit

ook zonder meer in de toekomst het geval zal zijn. In een
situatie van een volledig vrij kapitaalverkeer bestaat immers het gevaar dat destabiliserende kapitaalstromen
gaan leiden tot frequentere en omvangrijkere aanpassingen van de spilkoersen, dan op grond van uiteenlopende
kosten- en prijzenontwikkelingen gerechtvaardigd is. Men
dringt er daarom op aan de wisselkoersstabiliteit veilig te
stellen door het monetaire beleid in Europa meerte coordineren en door de bestaande EMS-mechanismen te versterken. De eerste aanbeveling houdt onder meer in dat
men in Europa gemeenschappelijk zou moeten komen tot
het formuleren van monetaire doelstellingen, en dat men
de maatregelen tot het bereiken daarvan gezamenlijk zou
moeten uitvoeren. Dat is beslist geen eenvoudige opgave.
Realisatie van het tweede punt lijkt eenvoudiger. Zo is zeer
onlangs op de ministersconferentie in Kopenhagen overeenstemming bereikt over verbeteringen in het interventie-mechanisme, vooral waar het gaat om interventies binnen de bandbreedte, ten einde in een vroeg stadium ongewenste wisselkoersspeculaties te kunnen tegengaan.
De commissie-Padoa-Schioppa doet duidelijke aanbevelingen om de stabiliteit van wisselkoersen veilig te stellen. Het zijn echter helaas geen eenvoudig te realiseren
voorstellen. Men kan slechts hopen dat het herwonnen Europees elan de wil van alle betrokkenen om tot een oplossing te komen, positief zal beinvloeden. Hoopgevend is in
ieder geval de performance van het EMS tot nu toe.
Een andere ontwikkeling waar Europa trots op kan zijn
betreft de ontwikkeling door de banken van de private ecumarkt, waarop een varieteit van in ecu luidende geld- en
kapitaalmarktinstrumenten wordt verhandeld. De ecu was
oorspronkelijk alleen bedoeld als een officiele rekeneenheid, voor transacties tussen het Europees Fonds voor
Monetaire Samenwerking en de individuele centrale banken. Dat officiele ecu-circuit heeft nooit een grote opgang
gemaakt. Het waren aanvankelijk vooral de banken die
wat in de ecu zagen. Zij hebben zelf een multilateraal clearingsysteem ontwikkeld, zodat niet langer iedere ecutransactie in zijn tien valutacomponenten behoeft te worden uiteengerafeld. De grote doorbraak voor de particuliere ecu kwam toen termijndeposito’s en Euro-obligatieleningen in ecu’s succes bleken te hebben. Het recente
Duitse besluit om de tot dan toe gehanteerde restricties op
de particuliere ecu op te heffen is vooral psychologisch
zeer welkom. Het zou overigens de positie van de ecu zeer
ten goede komen als Engeland, welks valuta deel uitmaakt
van de ecu, zou toetreden tot het EMS. De huidige situatie
doet afbreuk aan de ingebouwde stabiliteit van de ecu.

De banken en Europa
Met de ontwikkeling van de private ecu-markt door de
banken is al een voorbeeld gegeven van de positieve
opstelling van de banken ten opzichte van Europa. De
banken waren na de totstandkoming van het Verdrag van
Rome van mening dat een verenigd Europa interessante
en nieuwe perspectieven bood. Ze waren veelal van mening dat in zo’n groot Europa ook grotere bankeenheden
nodig waren, die op Europese schaal konden werken. In
de jaren zestig liepen banken dan ook al vooruit op de verwachte totstandkoming van een Europese Monetaire Unie
en richtten Europese ‘clubs’ op zoals EBIC en Abecor. De
samenwerking in deze clubs leidde al spoedig tot het
oprichten van verschillende joint ventures, zowel in als buiten Europa. Een actief beleid dus, dat echter in de loop van
de tijd verwaterde toen bleek dat een verenigd Europa en
een EMU langer op zich lieten wachten dan aanvankelijk
was gehoopt. De individuele leden van deze clubs zijn er in
toenemende mate toe overgegaan hun eigen buitenlandse kantorennet op te richten zodat de joint-ventureformule
nu goeddeels is verlaten.
Ik wil in dit verband signaleren dat er inmiddels een niet
onbelangrijke accentwijziging is opgetreden in de opstelling van de banken. De recente integratietendens van de
financiele markten heeft niet primair een Europese, maar
10RR

veel meer een mondiale dimensie. De belangen van de
banken zijn dan ook in principe wereldwijd. Het liberaliserings- en harmonisatiebeleid in Europa heeft natuurlijk de
voile belangstelling van de Europese banken, maar evenzeer de verhouding met wat men in Europa de derde landen pleegt te noemen.
Het liberalisatieproces dient een mondiaal proces te
zijn. Dat betekent bij voorbeeld dat discriminatie naar de
nationaliteit van de aanbieder van financiele diensten
moet worden tegengegaan. Dit houdt in dat men het principe van ‘national treatment’ dient toe te passen, dat wil zeggen dat ieder land gelijke regels hanteert voor binnen- en
buitenlandse aanbieders. Het betekent ook dat daadwerkelijke vrijheid van vestiging wordt gerealiseerd. Men mag
echter ‘national treatment’ en vrijheid van vestiging niet
zien als einddoelen van het liberalisatieproces in de wereld. In Europa ondervinden banken veel concurrentie van
Amerikaanse en Japanse banken op markten – vooral de
effectenmarkten – die zij op hun beurt niet in de landen
van herkomst van laatstgenoemde banken mogen betreden. ‘National treatment’ houdt daarom nog geen ‘equal
treatment’ in. Daarom is op den duur een mondiale harmonisatie van de regels van het spel nodig om eerlijke en vrije
concurrentie te bereiken. Het lijkt mij dan ook een goede
zaak dat Engeland, West-Duitsland en Frankrijk in hun relatie met Japan de eis van reciprociteit stellen en daarmee
een impuls geven aan het streven naar gelijke behandeling.
Uit deze stellingname mag echter niet worden geconcludeerd dat de banken in Europa hun belangstelling voor de
totstandkoming van een verenigd Europa hebben verloren. Er bestaan in Europa talrijke barrieres tussen de nationale markten. Vergunningstelsels, bedrijfseconomische
voorschriften, vestigingseisen enz. leiden tot het missen
van kansen en vaak tot veel te hoge kosten, die uiteindelijk
door de clienten moeten worden gedragen. Vrijmaking van
het Europese dienstenverkeer zal tot een aanzienlijke vergroting van het marktpotentieel leiden. Het zal de expansie en de diversiteit van de financiele dienstverlening ten
goede komen, en ook de ontwikkeling van meer specialistische diensten bevorderen. De gebruikers van financiele diensten zullen op die wijze een grotere keuzevrijheid
krijgen.
Europa biedt dus zeker aantrekkelijke perspectieven
voor banken. Dit te meer omdat in de economie van sommige landen zelfs sprake is van een duidelijke ‘Eurodynamiek’, in het bijzonder in bepaalde regio’s binnen die
landen. Dat levert goede mogelijkheden op voor nieuwe
bancaire activiteiten, gericht op die landen, al of niet via locale vestigingen. Zo verwacht ik bij voorbeeld dat het EGlidmaatschap voor Spanje een duidelijke stimulans voor
zijn economische ontwikkeling zal teweegbrengen, hetgeen voor banken traditioneel een gunstig klimaat is om in
te gedijen. Verder ga ik ervan uit dat ook in Italie, dank zij
de recent doorgevoerde deregulering van de financiele
markten, een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor banken
ontstaat. Duidelijk is dat in ieder geval de grote Deutsche
Bank die mening is toegedaan, gezien haar omvangrijke
aankoop in dat land.
Europa is voor de Europese banken dan ook zonder
meer belangrijk. Daar komt nog iets bij. Ik heb al geschetst
dat de Europese banken op wereldschaal concurreren, in
het bijzonder met de grote Amerikaanse en Japanse banken. Ik ben van mening dat de Europese banken om in die
concurrentiestrijd voldoende tegenwicht te kunnen bieden
over een sterke thuisbasis moeten kunnen beschikken. Ik
sluit niet uit dat in dat kader individuele Europese banken
opnieuw tot de conclusie komen dat samenwerking gewenst is, niet alleen met banken in het eigen land, maar
ook met banken in andere landen die qua grootte en marktpositie vergelijkbaar zijn. Hernieuwde samenwerking dus;
de geschiedenis zou zich inderdaad kunnen herhalen.
Maar dan wel met dit verschil dat die samenwerking waarschijnlijk in minder gevallen de vorm van ‘consortium banking’ zal aannemen. Veeleer liggen fusies en overnames
in het verschiet, mils toezichthouders of politici die niet onmogelijk maken.

Ik hoop ten zeerste dat de politiek dergelijke ontwikkelingen niet a priori wil uitsluiten uit angst voor vermeende
financiele machtsconcentratie op nationale markten, dan
wel met een beroep op het nationaal belang. De werkelijkheid is dat de concurrentiestrijd tussen financiele instellingen hard is en zich niet op nationaal, maar op wereldniveau afspeelt. Een ander verschil met de samenwerking in
de jaren zestig is dat mogelijke samenwerking minder vanzelfsprekend alleen Europees zal zijn. Weliswaar zullen de
banken in Europa eventuele Europese partners niet onder
aan nun lijst van kandidaten hebben staan. Maar tegelijkertijd zullen zij het oog gericht houden op de overzijde
van de oceaan. Wanneer de tekenen niet bedriegen zijn de
dagen van de Glass-Steagall Act en de McFadden Act geteld en zullen de Verenigde Staten binnen enkele jaren het
‘nationwide universal banking’ leren kennen, zij het dat de
juridische vorm waarin dat wordt gegoten anders zal zijn
dan op het Europese continent. Ook daar dus een expanderend marktpotentieel.

Bankieren voor Europa
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat ik in beginsel positief sta ten opzichte van een verenigd Europa. De meeste
andere bankiers denken er net zo over gezien de stellingname van bij voorbeeld de European Banking Federation,
een vertegenwoordigend orgaan van de algemene banken
in Europa. De soms kritische opstelling betreft niet het
principe, maar details, als men tenminste zo de zorg van
de banken om rechtvaardige concurrentieverhoudingen
mag betitelen.
De banken kunnen door een constructieve, kritische
opstelling bijdragen tot een verantwoorde vormgeving van
dat Europa. Daarbij is het van groot belang dat er een ‘level playing field’ in Europa tot stand komt. Dat betekent dat
op een aantal terreinen niet volstaan kan worden met de
wederzijdse erkenning van elkaars voorschriften en regelingen. Op het terrein van de minimum vermogensvereisten en van het fiscale regime is harmonisatie van wetgeving zonder meer noodzakelijk. Hier zou wederzijdse erkenning alleen maar tot oneerlijke concurrentie tussen
banken leiden. Het verheugt mij datde Europese Commissie heeft aangekondigd deze fiscale harmonisatie niet uit
de weg te willen gaan. Men hoopt als eerste concrete aanzet tegen het eind van dit jaar een nota in te dienen over de
belastingheffing op ondernemingen. Het aandringen door
de banken op toepassing van het principe van ‘equal treatment’ kwam reeds ter sprake. En ten slotte zullen de banken bij hun autoriteiten op een tolerant beleid moeten aandringen inzake mogelijke fusies, acquisities en jointventures van banken.
Banken kunnen door op deze wijze te ageren bijdragen
aan een verantwoorde vormgeving van een verenigd Europa. In dat kader dient men ook de voortdurende druk te
zien die de banken op hun autoriteiten uitoefenen om tot
werkelijk vrij kapitaalverkeer en vrijheid van dienstverlening te komen.
Ik ben echter van mening dat banken meer dan dit kunnen doen. Ik heb al gesproken over de ecu-markt, die door
de banken tot ontwikkeling is gebracht. De mogelijkheden
om op deze weg verder te gaan en de ecu tot een wijd verbreid middel van betaling en kredietverlening te laten uitgroeien, moeten terdege worden onderzocht. Een ander
terrein waarop de banken een belangrijke inbreng kunnen
hebben, is dat van de financiering van grote Europese infrastructurele projecten.’zoals de Eurotunnel en innovatieve projecten, zoals die bij voorbeeld in het kader van Eureka geentameerd worden. Tijdens de ministersconferentie
in Madrid in September van dit jaar is duidelijk gebleken
dat instellingen als de European Bankers Round Table,
Abecor en de Europese Investeringsbank zich aanzienlijk
welwillender hebben opgesteld inzake de financiering van
Eureka-projecten met behulp van particulier kapitaal. De
European Bankers Round Table, een genootschap van
vertegenwoordigers uit een aantal grote financiele instel-

Op weg naar een nieuwe Internationale financiele orde
(foto ANP)
lingen, is van mening dat het Europese particuliere kapitaal een belangrijke rol kan spelen in de ontwikkeling van
innovatieve produkten.
Men wil daarom aan een strategic gaan werken voor het
opzetten van meer particuliere financiering voor Eureka.
Daartoe zou men kunnen denken aan project-financiering,
maar ook aan het verstrekken van risico-kapitaal. Een en
ander zal in de komende tijd verder uitgewerkt worden.
Ook op deze wijze kunnen de banken een belangrijke bijdrage leveren aan de zo noodzakelijke samenwerking tussen Europese landen.
Een ander voorbeeld waaruit blijkt dat banken kunnen
bijdragen aan de Europese eenwording is het plastic geld:
de creditcards en de betaalkaarten. Afgelopen oktober
hebben de grote Europese banken het besluit genomen
om binnen drie jaar hun verschillende cards onderling
compatibel te maken. Het besluit betekent dat de gebruikers van kaarten als Eurocard, Mastercard, Visa en Eurocheque vrij toegang krijgen tot alle kas- en elektronische
betalingsfaciliteiten van alle 40 banken die deel uitmaken
van de European Council for Payment Systems. Dit akkoord is een belangrijke stap op weg naar een Europees
betalingssysteem.

De toekomst
Van groot belang voor de toekomst is de vraag of de huidige liberalisatietendens op de financiele markten zich zal
voortzetten. Ik ga ervan uit dat dit inderdaad het geval zal
zijn, grosso modo. Ik heb de indruk dat de meeste betrokkenen, bankiers incluis, de voordelen van een voortgaande liberalisatie van financiele diensten duidelijk inzien. Ik
realiseer mij overigens dat liberalisatie ook problemen met
zich kan brengen. De monetaire autoriteiten staan voor de
zware taak om in een situatie van omvangrijke kapitaalstromen toch voldoende wisselkoersstabiliteit te realiseren. De koninklijke weg daartoe is naar mijn mening nog
steeds een betere coordinate van het monetaire en budgettaire beleid. Wisselkoersstabiliteit afdwingen met behulp van restricties in het kapitaalverkeer is om velerlei redenen ongewenst en bovendien nauwelijks mogelijk. Het
zou symptoombestrijding zijn in plaats van het aanpakken
van de oorzaken: uiteenlopende economische ontwikkelingen, inconsistent beleid, enz.
Hoe zal de toekomst voor de banken er uitzien? Zal de
geschetste effectisering ertoe leiden dat bedrijven straks
geen behoefte meer hebben aan bankkrediet? Ik geloof
daar niets van. Ik ga er namelijk van uit dat het risicobewustzijn van de beleggers grenzen stelt aan de financier-

baarheid van ondernemingen rechtstreeks op de kapitaalmarkt. Afgelopen maand is duidelijk gebleken dat effectenkoersen ook kunnen dalen, en fors zelfs! De traditionele bemiddeling door banken zal daarom naar mijn mening niet verdwijnen. Ik sluit zelfs niet helemaal uit dat het
bankkrediet weer een wat grotere vlucht kan nemen. Dat is
mogelijk als de economische groei in de wereld zou accellereren en de enorme liquiditeit die nu de kapitaalmarkten
kenmerkt, zou afnemen. Dat betekent natuurlijk niet dat de
banken er straks nog net zo zullen uitzien als vandaag. De
harde concurrentiestrijd blijft, zodat banken voortdurend
zullen blijven investeren in nieuwe markten en produkten,
maar ook in mensen, in organisatie en technologie. Op die
wijze zullen banken ernaar blijven streven hun bemiddelingsfunctie voortdurend aan te passen aan de behoeften
van de markt.
Ik geloof dat in zo’n klimaat van voortdurende veranderingsprocessen de banken met een beperkt, gespecialiseerd dienstenpakket te kwetsbaar zullen zijn. Universele
banken zijn hier waarschijnlijk in het voordeel. Zij kunnen
immers hun kosten over een groter aantal produkten verdelen, en minder winstgevende produkten subsidieren
met andere, wel rendabele produkten. Ze zijn minder
kwetsbaar voor tegenvallende resultaten in een bepaalde
sector. En voor hun clienten is het aantrekkelijk dat zij over
een breed dienstenpakket kunnen beschikken. Ik verwacht dan ook dat het bankwezen in de wereld zich zal
gaan ontwikkelen in de richting van universele banken, zoals Nederland en West-Duitsland die al lang kennen. In het
Verenigd Koninkrijk is de trend in die richting al duidelijk
zichtbaar en ik verwacht dat deze zich op termijn ook in de
VS en Japan zal gaan manifesteren. Overigens moet men
– zoals ik zoeven in ander verband al neb opgemerkt bij de term universele banken niet uitsluitend denken aan
structuren zoals die nu in Nederland of West-Duitsland
bestaan. Het is ook mogelijk dat de banken als holdingcompanies gestructureerd worden, met daaronder een
groot aantal juridisch gescheiden, veelal sterk gespecialiseerde, bankdiensten, op hoofdmarkten, maar ook in

‘niches’.
De internationalisatie van banken leidt onvermijdelijk tot
overcapaciteit op sommige markten. Een aantal banken
zal de race niet zelfstandig kunnen volhouden. Maar ook
sterkere banken zullen in dit klimaat van mondiale concurrentie hun positie pogen te versterken door met anderen te
gaan samenwerken of samensmelten. In geval van transnational samenwerking ligt het daarbij voor de hand dat
de partners elkaars nationale jachtveld respecteren, en
hun krachten bundelen bij de internationale activiteiten en
ten behoeve van de aanwezigheid in de grote financiele
centra. Het is realistisch te verwachten dat er tussen nu en
het jaar 2000 belangrijke concentraties en hergroeperingen in het bankwezen zullen komen. Ik denk daarbij overigens niet alleen aan combinaties van banken, maar ook
aan combinaties van banken met andere financiele instellingen en aan combinaties van financiele en niet-financiele
bedrijven. Ik sluit niets uit. Of een fusie of overnamekandidaat al dan niet uit de EG afkomstig is, zal een belangrijk
criterium zijn, maar ik geloof niet dat dit van doorslaggevend belang is voor een Europese bank die zijn positie in
de wereld wil versterken.
Rest de vraag, of we al eerder, dat wil zeggen eind 1992,
in Europa een interne markt zullen hebben gerealiseerd.
Het lijkt mij geen vanzelfsprekendheid. Ondanks het herwonnen enthousiasme en de grote inzet is Europa achter
op het schema. Bovendien resteren er nog vele, niet gemakkelijk op te lossen problemen. Dat betekent naar mijn
mening dat het wel eens bijzonder moeilijk zou kunnen
worden om dat tijdstip te halen. Gezien echter het enorme
belang van een verenigd Europa, zowel voor Europa zelf,
als voor zijn handelspartners, zullen politic!, toezichthouders en ook banken hun uiterste best moeten doen om deze doelstelling toch tijdig te realiseren. Als men wil kan er
veel. Dat heeft ons de recente geschiedenis in Europa wel
geleerd.

Th.A.J. Meys

(vervolg van biz. 1051)
men in het streven naar geharmoniseerde wetgeving. De
toepassing van recombinant-dna in de landbouw, waarbij
vaak recombinant-organismen in het milieu terechtkomen, is in de VS een voorwerp van hevige discussie. Ook
binnen de Gemeenschap en op nationaal niveau zou men
er aandacht aan moeten besteden en verstandige regels
moeten opstellen. Hetzelfde geldt voor de aanvaarding
door het publiek: er moet een debat komen op basis van
goede informatie, waarbij het bedrijfsleven en consumentengroepen gezamenlijk de problemen bespreken.
Eerder is al gesteld dat de regeringen O&O moeten blijven steunen totdat de basisproblemen die de ontwikkeling
van de nieuwe biotechnologie in de weg staan, zijn opgelost. Het bedrijfsleven moet zijn aandeel leveren aan de investering in het onderzoek, en geleidelijk althans een deel
overnemen van wat nu de regeringen erin steken.
Nog een enkel woord over fermentatie-grondstoffen. De
invloed van de prijs van de grondstoffen is heel verschillend voor de onderscheiden industrieen, en hangt af van
de toegevoegde waarde. De grondstofprijs is van beslissende betekenis voor semi-bulk-produkten, waartoe enzymen en antibiotica behoren; tot voor kort waren de bedrijven binnen de EG ernstig in het nadeel wegens de hoge
prijs van suikermolasse, glucose en graan. Er is nu een
nieuw stelsel opgezet dat de moeilijkheden enigszins verzacht, maar als gevolg van de CAP blijft het Europese bedrijfsleven in het nadeel, in het bijzonder ten opzichte van
sommige ontwikkelingslanden waar de grondstoffen erg
goedkoop zijn. De kloof tussen de EG-prijzen en de prijzen
op de wereldmarkt is kleiner geworden, maar bestaat nog
steeds.

1060

Het laatste punt is de internationale samenwerking. In
dit themanummer gaat het over de beleidsplannen voor
Europese ondernemingen, en men zou in de verleiding komen de biotechnologie in een nauw Europees perspectief
te beschouwen. De nauwe relaties tussen bedrijfsleven en
universiteiten in de VS hebben wel eens geleid tot beperking van de informatiestroom uit sommige universiteiten.
Het zou verkeerd zijn dat te aanvaarden en gelijksoortige
beperkingen te leggen op kennis die door Europese universiteiten is ontwikkeld. Wetenschap is internationaal en
moet dat ook blijven. Bovendien is op een terrein waar de
ontwikkeling zo snel gaat en waarop nog zoveel te verwachten valt, internationale samenwerking en de vrije uitwisseling van kennis een noodzaak. Trouwens, veel op dit
gebied werkzame ondernemingen zijn internationale
maatschappijen die betrokken zijn bij de activiteiten van
diverse landen. In tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij
door de Gemeenschap gefinancierde projecten, stellen
nationale regeringen bij het verlenen van steun aan O&O
door bedrijven dikwijls de eis dat de resultaten alleen in het
betrokken land mogen worden toegepast. Hoewel dit op
het eerste gezicht van nationaal standpunt of van dat van
de belastingbetaler redelijk lijkt, houdt zo’n beperking
geen rekening met het internationale karakter van de ontwikkelingen in biotechnologie, en zou ze contraproduktief
kunnen worden.

R. Kenning
W.J. Beek

Auteur