Ga direct naar de content

Financieel bericht nr. 15, augustus 1990

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 15 1990

nr. 15, augustus 1990
FvanLanschot
Bankiersnv

Financieel bericht

Internationale conjunctuur
Midden-Oosten beheerst financiele markten
De ontwikkelingen in het Midden-Oosten zijn van grote
invloed op de macro-economische vooruitzichten. De onzekerheid hierover leidt op haar beurt tot forse fluctuaties
op de financiele markten. Verderop gaan wij nader in op de
consequenties van de spanningen in het Midden-Oosten
voor de belegger.
Hoewel het reguliere economische nieuws in het niet valt
bij dat uit de Golf, was de teruggang in het Amerikaanse
handelstekort een opvallend gegeven. Het tekort daalde in
juni tot $ 5,1 miljard, het laagste tekort sinds zeven jaar. De
daling was te danken aan een groei van de export met 5%,
terwijl de import met 3% terugliep. Dit laatste was mede te
danken aan een daling van de olie-import met 15% door
zowel een lager volume als de toen nog lagere prijzen.
Over het eerste half jaar is het tekort uitgekomen op $ 46
miljard tegen $ 54 miljard in de eerste helft van vorig jaar.
Het Japanse handelsoverschot is in juli weer lets lager
uitgekomen na de stijging in juni. Het overschot bedroeg
$ 5,4 miljard tegenover $ 6 miljard in juli 1989. De angst dat
het Japanse handelsbalansoverschot ten gevolge van de
koersdaling van de Japanse yen weer zou gaan toenemen
is hiermee nog niet bewaarheid.
De Nederlandse handelsbalans is in mei in de rode
cijfers beland. Vorig jaar was reeds sprake van een verkleining van het overschot, maar de 2% lagere export en 9%
hogere invoer in mei leidden tot een tekort van / 0,9 miljard
op de handelsbalans. Voor de eerste vijf maanden resteert
overigens nog een overschot van / 2,2 miljard.
Inflatiezorgen in de VS
Tegenover de meevallende handelscijfers stonden in de
VS tegenvallende inflatiecijfers. De consumptieprijzen stegen in juli met 0,4%, waar de markt op 0,3% had gerekend.
Gecorrigeerd voor olie- en voedselprijzen was de stijging nog
forser, namelijk 0,6%. Vooral met de inmiddels weer oplopende olieprijzen geeft dit aan dat, ondanks de zich steeds
duidelijker aftekenende groeivertraging, de inflatie in de VS
nog lang niet onder controle is. In het VK stabiliseerde de
inflatie zich in juli op 9,8% en werd de verwachte overschrijding van de 10% nog even uitgesteld. De loonstijging bedroeg eind juni inmiddels wel 10% op jaarbasis. De oproep
van de regering om, in het belang van de inflatiebestrijding,
de loonkosten te drukken werpt geen resultaten af, ook al
stijgt de werkloosheid al weer vier maanden, tot 5,7% in juli.
Industriele organisaties vrezen dat het VK spoedig in de
negatieve groeicijfers zal belanden. Zij signaleren dat de
combinatie van een hoge rente, een stijgende inflatie en een
lage productiviteitsgroei de economie op de rand van een
recessie heeft gebracht. De export geeft geen soelaas, daar
deze wordt gehinderd door de weer sterk gestegen koers van
het pond sinds begin dit jaar. Mogelijk dat met de gestegen
olieprijzen de Britse olie-industrie, die 4% van het BNP voor
haar rekening neemt, voor enige compensatie kan zorgen.
Voorlopig zijn het echter vooral stakingen die deze sector in
het nieuws brengen.

ESB 22-8-1990

Bij ons handhaaft de inflatie zich op een relatief laag
niveau. De stijging van de consumentenprijzen bedroeg in
juli 0,3%. Ten opzichte van een jaar geleden liggen de
prijzen nu 2,3% hoger. Daarmee is de inflatie nu gelijk met
die in West-Duitsland, die als gevolg van de monetaire
eenwording naar verwachting juist in de tweede helft van
dit jaar zal toenemen. De binnenlandse vraag vertoonde in
West-Duitsland in het tweede kwartaal van dit jaar een
forse groei van 3,5% ten opzichte van het voorgaande
kwartaal. De exportvraag nam daarentegen licht af. Dit
heeft ertoe bijgedragen dat het handelsoverschot over het
eerste halfjaar is teruggelopen van DM 70 miljard vorig jaar
tot DM 65 miljard djt jaar. In Oost-Duitsland blijkt niet alleen
uit de spanningen binnen de regering maar ook uit de cijfers
dat het economisch slecht gaat. In het tweede kwartaal
daalde de industriele produktie 9,5% tegen een daling van
4,5% in het eerste kwartaal.

Valuta’s en rente
Dollar zwak
De koersdaling voor Amerikaanse dollar is ten gevolge
van de golfcrisis in een versnelling gekomen. In plaats dat
de dollar werd gekocht als vluchthaven in onzekere tijden
bereikte deze ten opzichte van de Duitse mark een nieuw
dieptepunt. Ook het onverwacht lage handelstekort van
juni kon de dollar geen steun geven, temeer daar dit nog
eens duidt op een trage groei. Veel beleggers zien blijkbaar
weinig heil meer in de dollar nu de groei van de Amerikaanse economie zo duidelijk achterblijft bij die in Japan of
continentaal Europa. Daarbij vraagt men zich af of de
hogere olieprijzen de Amerikaanse economie nu niet in een
recessie zal doen belanden. Omdat men, met onder andere de problemen van de spaarbanken, een recessie nu
volstrekt niet kan gebruiken zou de Fed gedwongen kunnen worden de rente te verlagen. Voor de beleggers een
weinig aantrekkelijk beeld. Dit geldt te meer nu bij voorbeeld Duitse staatsleningen voor het eerst sedert jaren een
hoger rendement afwerpen dan Amerikaanse Treasury
bonds, terwijl de korte rente in Japan eveneens hoger is
dan die in de VS. Een gevolg hiervan is dat de Japanse
beleggers van de laatste veiling van Amerikaans schatkistpapier nog maar 15% voor hun rekening hebben genomen,
tegenover 25 tot 40% in het recente verleden.
Rente scherp omhoog
Toonden de obligatiemarkten in juli nog overwegend een
vriendelijk beeld, in augustus vond een scherpe rentestijging plaats. Daarbij stond de markt volledig in het teken van
de onverwachte ontwikkelingen in het Midden-Oosten en
de vrees voor een escalatie. Niet alleen de onzekerheid,
maar ook de effecten op de inflatie van een naar $ 28 per
barrel oplopende olieprijs hielden de markten bezig. DaarFinancieel bericht is ontleend aan de tweewekelijkse publikatie
Beleggen met Van Lanschotvan F. van Lanschot Bankiers N.V.

te ‘s-Hertogenbosch.

777

Valutakoersen
1990

Japanse yen (10.000)

laagste

Koers
per

Koers
per

koers
Amerikaanse dollar
Engelse pond
Duitse mark (100)
Zwitserse frank (100)

1990

hoogste

koers

30/7

20/8

1,94

1,75

1,82

1,75

3,37
112,95
136,05
133,35

3,06
112,41
122,90
117,49

3,35
112,74
133,17

3,37
112,67
136,05
119,93

122,50

bij overheersten in Duitsland de berichten over de tegenvallende kosten van de monetaire unie. Wereldwijd liep
hierdoor de rente sterk op, met in veel landen een stijging
van tegen een half procent. In de VS verliep de veiling van
nieuw schatkistpapier uiterst moeizaam. Om het gewenste
bedrag van $ 10 miljard voor tienjarig papier binnen te
halen moesten inschrijvingen tot een rendement van
8,84% worden gehonoreerd, 7 basispunten hoger dan het
gemiddelde rendement van 8,77%. Hieraan afgemeten
werd van de slechtste veiling in 10 jaar gesproken. Gelukkig toonden de beleggers op de volgende veiling voor
dertigjarige treasuries meer interesse, hoewel de Japanners het hier lieten afweten. In Japan steeg de rente met
circa 3/4% tot rond de 8%. In West-Duitsland en bij ons viel
de rentestijging hierbij vergeleken nog mee met 0,3% tot
0,4%. Dat de stijging bij ons iets achterbleef bij die bij onze
Oosterburen blijkt uit het rente-ecart dat is teruggelopen tot
nog geen 10 basispunten. Bij ons schommelen de rendementen voor de langstlopende staatsleningen nu rond de
9%.

Internationale beurzen
Scherpe terugval
De trend op vrijwel alle beurzen was de laatste weken
scherp omlaag. Op veel dagen duikelden de koersen en de
indices met procenten tegelijk omlaag. Vooral de beurs van
Tokio, waar men zich met de volledige afhankelijkheid van
geTmporteerde olie kwetsbaar voelt voor de ontwikkelingen
in de Golf, moest een harde klap incasseren. Nadat de
Nikkei index het jaar was begonnen op 39.000 is inmiddels
een niveau van beneden de 26.500 bereikt. De dagelijkse
koersverschillen zijn fors en temidden van de koersdalingen vond op woensdag 15 augustus bij voorbeeld een
herstel met 5,4% plaats. Hoewel de fluctuaties fors zijn en
de koersen scherp op en neer gaan met het nieuws uit de
Golf lijkt gezien de omzetten van paniekverkopen overigens geen sprake. In het algemeen wordt geadviseerd om
de sectoren die gevoelig zijn voor olieprijsstijgingen voorlopig te mijden. In de eerste plaats wordt gewezen op de
petrochemie, direkt gevolgd voor energie-intensieve sectoren als papier, staal, glas en ceramiek.
De Britse beurs hield zich, ondanks de magere berichten
over de economic, met een daling van rond de 10% relatief
goed. Dit was vooral te danken aan de oliesector, die op
de beurs van Londen goed is ontwikkeld. Naast giganten
zoals de Royal Dutch/Shell Group en BP telt de beurs van
Londen nog een aantal oliemaatschappijen. De oliewaarden vormden een van de weinige uitzonderingen op de
neergaande koerstrend. Vooral de olieproduktie- en exploitatiemaatschappijen profiteren van een hogere olieprijs,
daar deze direct doorwerkt in de winst, ondanks de in het
algemeen zeer hoge belastingtarieven op oliewinsten.
De halfjaarberichten van de Royal Dutch/Shell Group en
van BP werden met extra aandacht bestudeerd. De tweede

778

kwartaalcijfers waren gebaseerd op een gemiddelde ruwe
olieprijs van $ 16 per vat. Daar BP gevoeliger is voor het
niveau van de olieprijs dan Shell, moest BP genoegen
nemen met slechts £ 53 miljoen winst. Kon. Olie verdiende
ruim £ 563 miljoen, maar ook hier speelde de lagere
olieprijs in het tweede kwartaal de onderneming parten.
Overigens verwacht Shell zelf, bij monde van topman
Holmes, dat de olieprijs weer terugvalt richting $ 20 zodra
de eerste signalen van een oplossing van de golfcrisis zich
aftekenen. Topman Horton van BP ziet een olieprijs die
boven het niveau van $ 22 tot $ 24 per vat zal liggen. Voor
BP een plezierige zaak, daar iedere dollar stijging van de
olieprijs op jaarbasis $ 200 miljoen meer winst oplevert.
Wall Street toonde zich aanvankelijk, net als de Britse
beurs ondanks het magere economische nieuws, minder
gevoelig dan de Japanse en de meeste Europese beurzen.
Nadat bleek dat koning Hoessein bij zijn bezoek aan Bush
niet de veronderstelde brief van Saddam Hoessein bij zich
had, moest ook Wall Street alsnog ruim 100 punten in twee
dagen prijsgeven. Daarmee belandde de Dow Jones beneden de 2650, ruim 10% onder het niveau van 30.000 dat
medio juli zo dicht werd benaderd. Veel beleggers richten
hun ogen weer op het goud, nu aandelen even meer risico’s
met zich meebrengen. Hierdoor kon de prijs van het goud
oplopen van $ 370 tot $ 415 per ounce. Deze stijging valt
echter in het niet bij de prijsstijging tot boven de $ 800 ten
tijde van de Iran-crisis.

De Amsterdamse beurs
Slechte cijfers uit transportsector
De onrust in het Midden-Oosten heeft ook de Amsterdamse beurs niet onberoerd gelaten. Het veruit grootste
fonds van de beurs, Kon. Olie, hield zich uitstekend, maar
verder gingen de koersen over een breed front omlaag.
Daarbij zorgde een aantal zwakke tussentijdse winstberichten uit het bedrijfsleven voor een versterking van de
koersdalingen.
De winstval bij KLM .kwam hard aan. In het eerste
kwartaal van het per 1 april begonnen boekjaar was het
resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening met / 27,8 miljoen
74% lager dan in de vergelijkbare periode van het voorgaande jaar. De valuta’s speelden KLM parten, maar meer
in het algemeen moeten onder de druk van de moordende
concurrentie de kosten omlaag. Wanneer echter wordt
bedacht dat in augustus de kerosineprijs is gestegen van
ca. 160 tot circa 260 dollar per ton, dan zal het duidelijk zijn
dat het volgende probleem voor KLM zich alweer aankondigt. Transportcollega Nedlloyd, dat 23 augustus met halfjaarcijfers is gekomen, stelde een aanmerkelijk lagere jaarwinst in het vooruitzicht, hetgeen resulteerde in 12% koersdaling op een dag, nadat de koers in de voorgaande
maanden al scherp was teruggevallen.

Beursindices
1990

1990

Koers

hoogste

laagste

per

Koers

per

koers

koers

30/7

17/8

VS (Dow Jones)
3000
Engeland(FT-IOO)
2464
Duitsland (Dax)
1969
Nederland(CBS-koersindex)
206
Japan (Nikkei)
38.713
Australie (All Ord)
1714

2543
2103
1666
184
26.176
1435

2917

2681

2317
1912
198
30.443
1565

2177
1666
185
26.787
1543

Voor de cijfers van Hoogovens bestond grote vrees,
hetgeen voorafgaand aan de publikatie van de cijfers tot
uiting kwam in een forse koersdaling. De / 155 miljoen
winst over net eerste halfjaar gevoegd bij de uitgesproken
verwachting van een gelijk resultaat in het tweede halfjaar
was echter voldoende voor de beurs. Dit betekent weliswaar een 25% lagere winst, maar per aandeel zou dit
uitkomen op een winst in de buurt van de / 14, waarbij de
tot / 56 teruggevallen koers wel heel schril afstak.
Philips wist in het tweede kwartaal slechts / 37 miljoen
te verdienen of / 0,13 per aandeel, tegen / 0,76 in de
vergelijkbare periode van vorig jaar. De omzet handhaafde
zich op / 13,5 miljard. Bij de consumentenprodukten gaat
het goed, bij de divisies Componenten en Professionele
Produkten en Systemen namen de verliezen echter toe,
terwijl ook de financieringslasten stegen.
De koers van Unilever reageerde slechts beperkt op de in
guldens gemeten enigszins stagnerende winstontwikkeling
als gevolg van de achterblijvende winst in de VS en Japan
alsmede valutaire tegenwind. In dollars of ponden was sprake van een winstgroei van respectievelijk 16% en 18%. Per
saldo resteerde over het tweede kwartaal een 4% hogere
netto-winst van / 1,7 miljard. Per aandeel kwam de winst uit
op / 6,09. Vorig jaar was overigens nog sprake van bijzondere baten op de verkoop van onroerend goed in Zweden
die het resultaat opschroefden. Ook de gestegen rentelasten
als gevolg van de vele acquisities drukten het resultaat.
Niet alleen nadeel van hogere olieprijs
Een van de weinige ondernemingen die kunnen profiteren van een stijgende olieprijs is Kon. Olie. Vooral in de
‘upstream’-activiteiten komt dit tot uitdrukking. Gewoonlijk
vergt het aanpassen van de verkoopprijzen voor de eindprodukten enige tijd, hetgeen dan tijdelijke margedruk oplevert in de sector raffinage en verkoop. De indruk bestaat
echter dat de verkoopprijzen momenteel vrij snel kunnen
worden doorberekend, waardoor Kon. Olie eerder kan
profiteren van een prijsstijging. De- koers van Kon. Olie
geeft in ieder geval nauwelijks een krimp in het huidige
beursklimaat. Ook voor de tankopslagbedrijven is de onrust aan het oliefront niet ongunstig. Bij VOC zal een deel
van het voordeel echter teniet worden gedaan door het
nadeel van de stijgende brandstofkosten bij de transportsector. De koers van VOC die eerder dit jaar nog tot / 47
was gestegen viel circa /10 terug. Pakhoed zou echter ten
voile moeten kunnen profiteren. De koers van Pakhoed
handhaafde zich royaal boven het niveau van / 200.

Gevolgen van de Golfcrisis voor de belegger
De ontwikkelingen in het Midden-Oosten hebben scherpe bewegingen op de financiele markten teweeggebracht.
Niet alleen de toegenomen spanning, maar ook de richting
$ 30 per vat schietende olieprijs riepen twijfels op bij
beleggers wat betreft de effecten op economische groei en
inflatie. De sporen die een en ander naliet op de financiele
markten zijn duidelijk. De dollar bleek nu geen vluchthaven
voor onzekere tijden, maar zakte versneld naar nieuwe
dieptepunten. Op de obligatiemarkten deed zich wereldwijd een scherpe rentestijging voor en de aandelenbeurzen
verloren in de regel meer dan 10%. Daarbij lijkt het einde
nog niet in zicht. De grote vraag is in hoeverre deze
fluctuates in overeenstemming zijn met de te verwachten
effecten op de westerse economieen.

Grote voorraden en ongebruikte produktiecapaciteit
Voordat in kan worden gegaan op de vraag wat de
effecten van de crisis in de Golf zijn op de westerse
economieen dient een beeld gevormd te zijn waar de crisis

ESB 22-8-1990

in eindigt. Dat de crisis spoedig opgelost kan worden,
doordat Irak zich uit Koeweit terugtrekt danwel dat de VS
deze eis laten varen, lijkt uiterst onwaarschijnlijk. Hoewel
de kans op een militaire escalatie nog steeds levensgroot
aanwezig is, lijkt het echter evenmin waarschijnlijk dat een
militair treffen een zodanige omvang aanneemt dat de
olie-export van de hele regio in gevaar komt. Met de
gerealiseerde concentratie van mankracht en materieel
moet het immers voor beide partijen duidelijk zijn dat een
dergelijke strijd geen winnaar zal opleveren. Veeleer lijkt
de huidige situatie uit te monden in een langdurig conflict
dat vooral op economisch en politiek terrein uitgevochten
zal worden.
Een belangrijk direct effect van een langdurig conflict is
wel het voor geruime tijd wegvallen van de olie-export van
twee belangrijke producenten: Koeweit en Irak. Gezamenlijk produceerden deze landen 4,5 miljoen vaten olie per
dag, waarvan 3,8 miljoen vaten werden geexporteerd. Dit
kan leiden tot een tijdelijke schaarste. Bedacht moet echter
worden dat na de eerdere oliecrises grote strategische
voorraden zijn aangelegd. De voorraden in de OESO belopen circa 1 miljard vaten en het tijdelijk interen op deze
voorraden zou geruime tijd soelaas kunnen bieden tegen
de weggevallen produktie van Koeweit en Irak. Bij dit alles
komt dat wereldwijd voldoende ongebruikte produktiecapaciteit voorhanden is om het ontstane gat op te vullen.
Inmiddels is op verzoek van Saoedi-Arabie, dat alleen al 2
miljoen vaten per dag extra kan produceren, de OPEC
weer bijeen geroepen om over het opvoeren van de produktie te spreken. Daarbij redeneert Saoedi-Arabie dat een
te hoge olieprijs op langere termijn niet in het belang van
de OPEC is, omdat dit de oliewinning in het Westen te veel
zou stimuleren en daarmee de machtspositie van de OPEC
zou uithollen. Met dit perspectief lijkt een verdere stijging
van de olieprijs geen langdurige zaak, maar mag eerder
een lichte daling ten opzichte van het huidige niveau tot $
25 of iets lager verwacht worden.
Geen nieuwe oliecrisis
Vergelijkingen met eerdere oliecrises en nun economische repercussies gaan mank. In 1974 steeg de ruwe
olieprijs van $ 2 tot boven $ 10 per vat, een vervijfvoudiging.
Stabiliseert de olieprijs zich straks rond $ 24 per vat tegen
gemiddeld $ 18 in 1989 dan is dat een prijsstijging met een
derde. Vergeleken met begin jaren tachtig is het grote
verschil gelegen in de financiele positie van veel overheden en bedrijven, die toen ronduit slecht was. Daarnaast is
het fysieke olieverbruik sterk teruggedrongen en ligt het
aandeel van het olieverbruik in het bnp van de westerse
landen, ondanks de prijsstijging, weinig hoger dan in 1970.
De cijfers van de OESO in tabel 1 illustreren dit nader.
Op basis van deze gegevens lijken de macro-economische effecten van een olieprijsstijging beperkter te kunnen
blijven dan we in het verleden hebben meegemaakt. De
meest recente studie van de OESO over de economische
gevolgen van een olieprijsstijging dateert van 1986, toen
de olieprijs op het voor die tijd ongekend lage niveau van
nog geen $ 10 per vat lag. De gevolgen van een prijsstijging
met $ 3 staan vermeld in tabel 2.
Hierbij past echter een aantal kanttekeningen. Het geringe effect op het Amerikaanse bnp is mede een gevolg
Tabel 1. Olieverbruik en -import in westerse landen
Olieverbruik
in % van het bnp

1970
1981
1989

1
6
1,5

Olie-import
in % van totale import

0,7
3,3
0,9

779

Tabel 2. Gevolgen van een olieprijsstijging met $ 3
VS
Bnp
Inflatie

-0,2%
0,3%
Lopende rekening ($ mrd. ) -5

Japan
-0 ,4%
0,5%
-5

Europa
-0 ,3%
0,7%
-5

OESO
-0 ,3%
0,5%
-15

van de eigen olieproduktie. Met de huidige zwakte van de
Amerikaanse economie is het effect vermoedelijk groter.
Voor alle genoemde economieen geldt wel dat het olieverbruik inmiddels verder is teruggedrongen. Het inflatie-effect viel in 1986 vooral voor Europa relatief hoog uit, onder
andere als gevolg van indexeringsmechanismen, die inmiddels eveneens sterk zijn teruggedrongen. Aan de hand
van bovenstaande cijfers en overwegingen zou als gevolg
van een olieprijsstijging van $ 18 in 1989 tot $ 24 voor
komend jaar voor de OESO een druk van ongeveer 1/2%
op het bnp en een extra inflatie in de orde van 1/2% tot
3/4% verwacht mogen worden. Per land of regio is er echter
sprake van belangrijke verschillen.

Ongelegen voor de Verenigde Staten
Voorde Verenigde Staten komt de olieprijsstijging op een
uiterst ongelegen moment. Velen vrezen dat de olieprijsstijging de kwakkelende economie in een recessie zou kunnen
doen belanden. Gezien de problemen bij het bankwezen en
met name de spaarbanken kan men nu volstrekt geen recessie hebben. Daarnaast brengt de opgelopen olieprijs de
nodige problemen voor het overheidsbudget met zich mee.
Het invoeren van een extra energiebelasting had een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het beperken van het
begrotingstekort, maar lijkt nu politiek onhaalbaar te zijn
geworden. Daarmee komt de Fed in een uiterst lastige
positie. Dreigt de economie af te glijden naar een recessie
dan vraagt men om een versoepeling van de Fed. De ruimte
hiervoor is eigenlijk niet aanwezig. De inflatie bedroeg de
eerste zeven maanden van dit jaar 5,8% op jaarbasis en
ondergaat straks een extra opwaartse druk als gevolg van
de olieprijsstijging. Daarnaast is een reductie van het begrotingstekort, met een lagere groei en met het nauwelijks door
kunnen gaan van een energiebelasting, ernstig bemoeilijkt.
Tenslotte zou een lagere rente, naast de negatieve effecten
van de duurdere olie voor de handelsbalans, een extra druk
op de dollar betekenen, die het anti-inflatiebeleid doorkruist.
Dreigt de economie daadwerkelijk in een recessie te belanden, dan voelt de Fed zich, ondanks genoemde bezwaren,
wellicht toch genoodzaakt haar beleid te versoepelen. Gevreesd moet dan echter worden dat de inflatie later des te
harder moet worden bestreden.
Voor Japan lijken op het eerste gezicht de gevolgen
eveneens omvangrijk. Immers, Japan is voor zijn oliebehoefte vrijwel geheel aangewezen op importen. Anderzijds
is Japan in het olieverbruik veel efficienter dan bijvoorbeeld
de VS of West- Duitsland. Daarbij draait de Japanse economie op voile toeren. Enige druk op de economische groei
is in een situatie waarin het gevaar van oververhitting dreigt
geen echt probleem. Wel komt de opwaartse druk op de
inflatie erg ongelegen, daar het gevaar voor aantrekkende
inflatie toch al een grote zorg vormt.
Zwakke dollar vermindert effect voor Europa
Ook de Europese economie draait op voile capaciteit en
kan een stootje hebben. Volgens sommige waarnemers is
een rem op de krachtige groei juist welkom. Niet vergeten
mag echter worden dat het effect van de olieprijsstijging
voor Europa voor een niet onbelangrijk deel gecompenseerd wordt door de zwakte van de Amerikaanse dollar.
Verder heeft Europa zijn eigen olie- en gasproduktie, hetgeen ook weer bijdraagt tot neutralisatie van de effecten.
780

Dit geldt in het bijzonder voor Noorwegen en Engeland.
Voor de Oostbloklanden komt de stijging van de olieprijs
op een zeer ongunstig moment. Deze landen konden in het
verleden dikwijls rekenen op goedkope olie uit de Sovjetunie. Dit tijdperk is echter afgesloten, waar bovenop deze
landen nu geconfronteerd worden met een stijging van de
wereldmarktprijs. Bij dit alles komt dat de Oosteuropese
landen ten opzichte van de omvang van hun economie in
verhouding veel olie verbruiken. Voor Hongarije ligt dit 50%
hoger dan het gemiddelde in de OESO. In Roemenie en
Rusland is zelfs sprake van een factor van circa 2,5. Dit
betekent dat het hervormingsproces in Oost-Europa extra
vertraging zal oplopen. Voor zover de groeiverwachting
van West-Europa mede was gebaseerd op de ontwikkeling
van het Oostblok, zal deze groeiverwachting dus overeenkomstig iets naar beneden bijgesteld moeten worden.
Daarbij lijkt een bijstelling van de groei met 1/4% tot 1/2%
op jaarbasis het meest realistisch.

Hogere aardgasbaten
In Nederland is van een min of meer neutrale energiesituatie sprake. Tegenover import van olie staat de aardgasexport, waarvan de prijs, met enige vertraging, de olieprijs
volgt. Tegenover de nadelen voor onder andere het Nederlandse bedrijfsleven, dat overigens relatief veel energiegevoelige sectoren telt, staat derhalve een meevaller voor de
overheid. Daar kunnen de extra aardgasbaten een bijdrage
leveren aan het beperken van de begrotingsproblematiek.
Daarbij gaat het, bij een constante dollar, om / 500 miljoen
per dollar olieprijsstijging, waarbij de meevaller voor volgend jaar is begroot op / 1 miljard. Van verschillende
kanten is overigens geadviseerd de meevaller aan te wenden voor het verkleinen van de overheidsschuld.

Gevolgen voor de financiele markten
De grote vraag voor beleggers is in hoeverre de reactie
van de financiele markten nu in overeenstemming is met
de economische effecten. Beginnend bij de valutamarkten
moet geconstateerd worden dat door de olieprijsstijging de
zwaktes van de Amerikaanse economie nog nadrukkelijker
naar voren komen. Voor beleggers is dit reden de dollar te
mijden. Dit geldt nog sterker wanneer de Fed straks overgaat tot een versoepeling van het beleid. Een lagere rente
lijkt slechts tot een verdere verzwakking van de dollar te
kunnen leiden. Voor de Japanse economie zijn de effecten
beperkt. Wanneer de markten in Tokio weer in rustiger
vaarwater komen kan de yen ten opzichte van de dollar een
herstel boeken, dat tegenover de Europese valuta’s echter
beperkt zal zijn.
Wat de obligatiemarkten betreft mag, met een afwachtende houding van de beleggers, nog enige rentestijging
worden verwacht. De Amerikaanse markt kan, in afwachting van een versoepeling door de Fed, hierop een uitzondering vormen. Bij ons zou de rente nog kunnen stijgen tot
rond 9 1/4%. Spoedig zal de markt echter oog krijgen voor
het verminderde risico van een oververhitting van de economie, waarna de rente weer wat kan dalen. De voorziene
rentestijging kan daarmee een rentehobbel van slechts
enkele maanden worden.
Voorde aandelenbeurzen is er naast het perspectief van
een wat lagere economische groei de druk op de ondernemingswinsten. Voorts speelt het vertrouwen van de belegger een grote rol. Vooral dit laatste maakt dat een keerten
goede nog een aantal weken op zich zal laten wachten.
Daarna lijkt een meerfundamenteel herstel mogelijk. Wall
Street biedt daarbij vermoedelijk ook straks nog te weinig
perspectief en Tokio wellicht nog te veel onzekerheden,
zodat de belegger zich tegen die tijd het beste op de
beurzen in continentaal Europa kan concentreren.