Tot voor kort werden marktmacht op de arbeidsmarkt en marktmacht op de productmarkt afzonderlijk van elkaar bestudeerd. Om te begrijpen hoe de lonen en productprijzen tot stand komen, moeten we juist expliciet de onderlinge afhankelijkheid van arbeids- en productmarktmacht bestuderen.
In het kort
– De winstgevendheid van bedrijven is bepalend voor het uitoefenen van onderhandelingsmacht door werknemers.
– Trends als de toenemende buitenlandse concurrentie verschuiven de arbeidsmarktmacht van werknemers naar werkgevers.
– Met nieuwe modellen kunnen we ook de invloed van institutionele veranderingen op de arbeidsmarktmacht analyseren.
In een wereld van perfecte concurrentie zijn lonen gelijk aan de marginale arbeidsproductiviteit en zijn productprijzen gelijk aan de marginale kosten. Markten zijn echter nooit perfect. De meeste economen zijn dan ook afgestapt van het standaardmodel van de neo-klassieke micro-economie dat bouwt voort op de klassieke evenwichtstheorie van Léon Walras. Marktmacht op zowel de arbeidsmarkt als de productmarkt heeft een prominente rol gekregen in het debat rond de oorzaken van marktfalen.
Het samen bestuderen van arbeids- en productmarktmacht is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de onderliggende mechanismen van de macro-economische trends, zoals een dalend aandeel van de beloning van de productiefactor arbeid in het nationaal inkomen (Autor et al., 2020) en de stijgende prijs-kostenmarges (De Loecker en Eeckhout, 2018).
Dit artikel geeft een overzicht van de recente ontwikkelingen op dit gebied van de economische wetenschap.
Marktmacht op de arbeidsmarkt
Arbeidseconomen hebben de laatste decennia het idee omarmd dat werknemers en werkgevers bij de loonvorming een zekere marktmacht uitoefenen. In de breedste zin van het woord kan een imperfecte concurrentie op de arbeidsmarkt worden gezien als een situatie waarin de arbeidsrelatie een aanzienlijk surplus (ofwel economische rente) oplevert voor werknemers en/of werkgevers (Manning, 2011). Dit surplus ontstaat omdat – vanuit het perspectief van de werknemer – het tijd en/of geld kost om een andere werkgever te vinden die een perfect substituut kan zijn voor de huidige, en dat – vanuit het perspectief van de werkgever – het duur is om een andere werknemer te vinden die een perfect substituut is voor de huidige.
Het bestaan van een dergelijk surplus doet de vraag rijzen hoe dit surplus verdeeld wordt tussen werknemers en werkgevers, met andere woorden: welk loon tot stand komt in een situatie waarin beide partijen marktmacht bezitten. De twee uiterste, en tevens dominante, manieren van loonvorming onder imperfecte concurrentie in de literatuur zijn wage-markdown pricing en wage-markup pricing (Booth, 2014; Manning, 2021).
Onder wage-markdown pricing stelt de monopsoniemacht (loonzettingsmacht) van werkgevers hen in staat om reële lonen te zetten onder de marginale productiviteit van werknemers. De mate waarin het arbeidsaanbod reageert op stijgende of dalende lonen – de loonelasticiteit van het arbeidsaanbod van een bedrijf – is in dat geval de relevante maatstaf van arbeidsmarktmacht.
Een situatie van wage-markup pricing bevoordeelt werknemers die, via hun onderhandelingsmacht, werkgevers dwingen om een reëel loon boven de marginale arbeidsproductiviteit te betalen. Arbeidsmarktmacht wordt dan gemeten door het deel van het surplus dat werknemers zich toe-eigenen, of door hun macht aan de onderhandelingstafel.
Marktmacht op de productmarkt
Sinds het eind van de jaren zeventig wordt er in industriële organisatiemodellen en internationale handelsmodellen uitgegaan van een imperfecte concurrentie op de productmarkt. In het afgelopen decennium domineert de productiefunctiebenadering ter beoordeling van de markmacht in de productmarkt (De Loecker en Van Biesebroeck, 2018). Deze benadering bouwt voort op het werk van Hall (1988), en meet de productmarktmacht van een bedrijf door de mate waarin het bedrijf zijn prijs boven de marginale kosten zet (price-markup pricing).
Samenspel arbeids- en productmarktmacht
Hoe ontwikkelen prijzen op de arbeids- en productmarkt zich? Om deze vraag te beantwoorden, moeten beide markten gezamenlijk bestudeerd worden. Denk bijvoorbeeld aan de impact van productmarktmacht op loonvorming. Bedrijven die productmarktmacht bezitten, realiseren immers een hoog surplus. Alleen als er een surplus is, zouden werknemers macht kunnen uitoefenen aan de onderhandelingstafel, want anders is er geen geld te verdelen. Op die manier beïnvloedt productmarktmacht de loonvorming.
Dergelijke onderlinge afhankelijkheid tussen product- en arbeidsmarktmacht vergt een theoretisch denkkader dat imperfecties modelleert op zowel de arbeids- als de productmarkt. Opvallend in het afgelopen decennium is dan ook de ontwikkeling van dergelijke denkkaders. Dobbelaere en Mairesse (2013) ontwikkelden zo’n model door de twee loonvormingsprocessen (wage-markup en wage-markdown pricing) te integreren in het productiviteitsmodel van Hall (1988) met imperfecte productmarkten.
Dobbelaere en Kiyota (2018) maken het theoretisch model van Dobbelaere en Mairesse (2013) empirisch implementeerbaar op bedrijfsniveau. Via het schatten van productiefuncties op microniveau stellen zij het bestaan en ook de intensiteit vast van zowel de arbeids- als productmarktmacht van een bedrijf. Dit model houdt expliciet rekening met de onderlinge afhankelijkheid van prijsvorming op de arbeids- en de productmarkt.
In de lijn van de verwachtingen bevestigt recent empirisch onderzoek dat wage-markup pricing en price-markup pricing hand in hand gaan (In Nederland en België (Dobbelaere et al., 2021), Frankrijk (Caselli et al., 2021) en Japan (Dobbelaere en Kiyota, 2018).
Onderzoeksagenda
Door toenemende digitalisering en veranderde bedrijfsmodellen, zullen ontwrichtende trends – zoals automatisering, fragmentatie van productieketens, decentralisatie van sociaal overleg en hogere marktconcentratie door fusies en overnames – zich wellicht blijven doorzetten. Deze ontwikkelingen hebben verregaande gevolgen voor de bedrijfs- en werknemersdynamiek: lonen van verschillende typen werknemers veranderen, creatie en destructie van banen, regio’s winnen en verliezen omdat sommige bedrijven krimpen en verdwijnen, terwijl de meest productieve bedrijven juist snel groeien.
Micro-economisch onderzoek naar de impact van deze ontwikkelingen op het te verdelen surplus, de marktmacht, banen en inkomens, en de productiviteit is dan ook essentieel om een beeld te schetsen van de winnaars en verliezers. Dit is op haar beurt een cruciale input voor optimale beleidsvorming. Wat leren we van nieuw empirisch onderzoek over de invloed van globalisering en institutionele veranderingen op marktmacht, waarbij zowel arbeids- als productmarktmacht gemodelleerd zijn?
Globalisering en machtsevenwicht
Caselli et al. (2021) en Dobbelaere et al. (2021) tonen dat blootstelling aan sterke buitenlandse concurrentie – in het bijzonder via Chinese import – het machtsevenwicht tussen werkgevers en werknemers kan verstoren.
Dobbelaere et al. (2021) laten zien dat Belgische en Nederlandse bedrijven die onderhevig zijn aan invoerconcurrentie minder wage-markup pricing toepassen (extensieve marge) en dat hun werknemers minder onderhandelingsmacht hebben (intensieve marge). Deze bedrijven hebben een hogere loonzettingsmacht. De bevindingen langs de extensieve marge worden bepaald door de invoer van eindproducten uit China, en zijn het meest uitgesproken in Nederland.
Ook Caselli et al. (2021) vinden dat invoerconcurrentie uit China leidt tot een daling van de onderhandelingsmacht van werknemers in Franse bedrijven. Zij tonen aan dat, door de toegenomen concurrentie, de winstgevendheid van binnenlandse bedrijven daalt, en dus ook het surplus dat gedeeld kan worden met werknemers. In tegenstelling tot Dobbelaere et al. (2021) vinden zij geen effect op de loonzettingsmacht van bedrijven. Hun bevindingen suggereren dat invoerconcurrentie alleen een disciplinerend effect uitoefent als werknemers marktmacht bezitten.
Toekomstig onderzoek dat rekening houdt met arbeidsheterogeniteit in termen van opleiding, beroepsklasse, type arbeidscontract, geslacht of nationaliteit moet uitwijzen welke werknemers het meest getroffen worden door globalisering.
Stijgende prijs-kostenmarges
Met het empirisch onderzoek kunnen we ook de trend van stijgende prijs-kostenmarges duiden (De Loecker en Eeckhout, 2018; Syverson, 2019). Dobbelaere en Wiersma (2020) analyseren hoe China’s toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WHO) de marktmacht van Chinese bedrijven heeft beïnvloed. Zij tonen aan dat een vermindering in de tarieven van inputgoederen enerzijds heeft geleid tot een stijging van de productmarktmacht, maar anderzijds tot een daling van de loonzettingsmacht van Chinese bedrijven. Dit laatste effect is uitgesproken in staatsbedrijven (met veel loonzettingsmacht) die op grote schaal werden geprivatiseerd als onderdeel van de WHO-toetredingsvoorwaarden.
Vakbondsonmacht
Door het simultaan modelleren van marktmacht op de arbeids- en de productmarkt, kunnen we de invloed van institutionele veranderingen op de arbeidsmarktmacht analyseren. Zo argumenteren Stansbury en Summers (2020) dat de afgenomen vakbondsvorming en de bescherming van werknemers aan de basis liggen van de verminderde onderhandelingsmacht van werknemers in de Verenigde Staten. Dobbelaere et al. (2020) vinden eveneens dat de arbeidsmarktmacht van Duitse bedrijven sterk wordt bepaald door arbeidsverhoudingen. Zij wijzen op de gedaalde dekkingsgraad van cao’s en op een verminderde aanwezigheid van ondernemingsraden als een mogelijke oorzaak van het dalend beloningsaandeel van de productiefactor arbeid in het nationaal inkomen en van de toegenomen loonongelijkheid.
Andere macro-economische trends
Modellen waarin marktmacht op de arbeidsmarkt en productmarkt zijn geïntegreerd zouden ook een belangrijke rol kunnen spelen in het duiden van andere macro-economische trends zoals zwakke productiviteitsgroei (Decker et al., 2017; Akcigit en Ates, 2021), een dalend aandeel van arbeid in het inkomen (Karabarbounis en Neiman, 2014; Autor et al., 2020), en toenemende product- en arbeidsmarktconcentratie (Grullon et al., 2019; Azar et al., 2020).
Literatuur
Akcigit, U. en S.T. Ates (2021) Ten facts on declining business dynamism and lessons from endogenous growth theory. American Economic Journal: Macroeconomics, 13(1), 257–298.
Azar, J., I. Marinescu, M. Steinbaum en B. Taska (2020) Concentration in US labor markets: evidence from online vacancy data. Labour Economics, 66: 101886.
Autor, D., D. Dorn, L.F. Katz, C. Patterson en J. Van Reenen (2020) The fall of the labor share and the rise of superstar firms. The Quarterly Journal of Economics, 135(2), 645–709.
Booth, A.L. (2014) Wage determination and imperfect competition. Labour Economics, 30(1), 53–58.
Caselli, M., L. Nesta en S. Schiavo (2021) Imports and labour market imperfections: firm-level evidence from France. European Economic Review, 131, 103632.
Decker, R.A., J. Haltiwanger, R.S. Jarmin en J. Miranda (2017) Declining dynamism, allocative efficiency, and the productivity slowdown. The American Economic Review, 107(5), 322–326.
De Loecker, J. en J. Eeckhout (2018) Global market power. NBER Working Paper, 24768.
De Loecker, J. en J. Van Biesebroeck (2018) Effect of international competition on firm productivity and market power. In: E. Grifell-Tatjé, C.A.K. Lovell en R.C. Sickles (red.), The Oxford handbook of productivity analysis. Oxford: Oxford University Press.
Dobbelaere, S. en K. Kiyota (2018) Labor market imperfections, markups and productivity in multinationals and exporters. Labour Economics, 53(1), 198–212.
Dobbelaere, S. en J. Mairesse (2013) Panel data estimates of the production function and product and labor market imperfections. Journal of Applied Econometrics, 28(1), 1–46.
Dobbelaere, S. en Q. Wiersma (2020) The impact of trade liberalization on firms’ product and labor market power. IZA Discussion Paper, 12951.
Dobbelaere, S., C. Fuss en M. Vancauteren (2021) The impact of offshoring on firm-level labor market imperfections in Belgium and the Netherlands. Mimeo.
Dobbelaere, S., B. Hirsch, S. Mueller en G. Neuschaeffer (2020) Organised labour, labour market imperfections, and employer wage premia. IZA Discussion Paper, 13909.
Grullon, G., Y. Larkin en R. Michaely (2019) Are US industries becoming more concentrated? Review of Finance, 23(4), 697–743.
Hall, R.E. (1988) The relation between price and marginal cost in U.S. industry. Journal of Political Economy, 96(5), 921–947.
Karabarbounis, L. en B. Neiman (2014) The global decline of the labor share. The Quarterly Journal of Economics, 129(1), 61–103.
Manning, A. (2011) Imperfect competition in the labor market. In: D. Card en O.C. Ashenfelter (red.), Handbook of labor economics, deel 4, afdeling B. Amsterdam: Elsevier, hoofdstuk 11.
Manning, A. (2021) Monopsony in labor markets: a review. Industrial and Labor Relations Review, 74(1), 3–26.
Stansbury, A. en L.H. Summers (2020) The declining worker power hypothesis: an explanation for the recent evolution of the American economy. NBER Working Paper, 27193.
Syverson, C. (2019) Macroeconomics and market power: facts, potential explanations, and open questions. Economic Studies at Brookings, Rapport, 23 januari. Te vinden op www.brookings.edu.
Auteur
Categorieën